Vrouwelijke schilders in Gent (1880-1914), een socio-historische studie. (Karel Blondeel) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
5. Besluit
Liever dan alle tussenbesluiten nog eens te herhalen willen we in dit laatste deel een poging doen de hoofdstukken 'Privaat' en 'Openbaar' met elkaar te verbinden. We maakten hiervoor een classifacatie van de kunstenaressen op basis van hun toenmalig artistiek succes. We verdeelden ze over vier klasses: geen, lokaal, nationaal en internationaal, met onderstaand tabel als resultaat.
|
|||
Geen |
Lokaal |
Nationaal |
Internationaal |
Symays |
Minne |
Jaequemyns |
Stigzelius |
Caerdinael |
Peeters |
Dumont |
De Vigne |
Rolin |
Dumoulin |
Dumont |
Roszmann |
De Graet |
Rolin |
Dobbelaere |
Cogen |
Ridgway |
Lefèbvre |
Droesbeke |
Dael |
Hellens |
Allard |
Claes |
Coupé |
Jubert |
Vanmeerbeke |
Geleedts |
Montigny |
Devreese |
Seeuws |
Geleedts |
Cole (Elwes) |
Decock |
Maeterlinck |
Tibbaut Marie-Anne |
Boonans |
Bouché |
De Gottal |
Vander Meersch |
Jacquart |
|
Poot Baudier |
Walton |
Fontan-Willaert |
|
Tibbaut (Dutry) |
Acart |
Pauwaert |
|
Coisne |
Van Biesbroeck |
Vaerwijck |
|
Boterdaele |
Waldack |
|
|
Van Bambeke |
Colpaert |
|
|
Gongora |
|
|
|
Plateau |
|
|
We zullen nu nagaan of er gemeenschappelijke kenmerken bestaan binnen deze klasses en of er duidelijke verschillen opduiken tussen de klasses onderling.
De kunstenaressen die geen bekendheid verwierven, kwamen voor de helft uit de lagere klassen van de burgerij of de middenklasse. Drie van de tien kunstenaressen uit deze groep genoot enige artistieke opleiding. We kunnen slechts bij één vrouw familiale kunstverbanden vaststellen. De grote meerderheid van deze vrouwen huwde, zes daarvan zetten een of meerdere kinderen op de wereld.
Kunstenaressen die enkel op het lokale vlak bekendheid verwierven kwamen bijna allemaal uit de hogere milieus, in tegenstelling tot de vorige groep. Ze hebben wel met deze laatsten gemeen dat ze weinig kunstzinnige scholing hebben gekregen. Twaalf van de zeventien vrouwen trouwden, maar slechts bij zeven daarvan werd de wederzijdse liefde bezegeld met een kind. Op een paar na zijn ze allen lid geweest van een Gentse kunstkring.
Voor de schilderessen die op het nationale vlak succes kenden komen we tot de eigenaardige vaststelling dat ze meer dan de lokale kunstenaressen uit de lagere milieus afkomstig waren. Negen van de vijftien kunstenaressen hadden hun opleiding gekregen in een privé-atelier. Van de overige zes was er één academisch gevormd en drie waren dochters van een kunstenaar of kunstenares. Het gezinsleven van deze groep was vergelijkbaar met deze van de lokale groep. Negen vrouwen huwden, waarvan twee met een schilder. Zes vrouwen baarden een of meerdere kinderen. De meeste kunstenaressen zijn lid geweest van een kunstvereniging.
Bijna alle internationaal zichtbare kunstenaressen behoorden tot de hoge burgerij. Ze werden allemaal professioneel opgeleid. Een derde van de vrouwen had de kunst in het bloed zitten. Het is opvallend dat relatief meer kunstenaressen in de internationale klasse school hadden gelopen in de kunstacademie, met het gevolg dat deze groep meer van onze jongste kunstenaressen bevat. In de andere groepen doen dergelijke chronologische nuances zich niet voor. Negen van de dertien kunstenaressen legden hun trouwgeloftes af, maar slecht vijf daarvan kregen kinderen.
Uit deze cijfers kunnen we volgende besluiten trekken:
De grootste determinant voor de loopbaan van de Gentse kunstenares eind 19de – begin 20ste eeuw was de opleiding. Hoe bekender de kunstenares, hoe hoger het opleidingsniveau. Eens de vrouwen toegang kregen tot de academie, en dan niet alleen in de meisjesklas voor tekenkunde, profileerden ze zich meer in het nationale en internationale kunstgebeuren. We kunnen ons vinden in de stelling van Linda Nochlin dat aangeboren talent niet voldoende is voor het bereiken van succes, het moet worden aangekweekt, geoefend en bijgeschaafd.[380]
Toch was dit niet de enige factor die meetelde. Voor het niet slagen van een carrière was vooral de afkomst en de gezinssituatie van tel. De meeste kunstenaressen die na hun jeugdjaren geen kunst meer produceerden, waren getrouwd. We kunnen evenwel niet stellen dat ongehuwde kunstenaressen meer kans hadden om het te maken op nationaal of internationaal vlak. Ook het aantal moeders-kunstenaressen blijft evenredig met het totale aantal binnen een bekendheidsklasse.
Kunstenaressen afkomstig uit de lage burgerij of middenklasse hadden meer kans geen bekendheid te verwerven. De invloed van de afkomst is minder duidelijk in de hogere bekendheidsklassenklassen.
De kunstenaressen die werden opgevoed in een kunstenaarsmilieu hadden meer kans om internationaal door te breken. Binnen die internationale groep trouwden meer vrouwen met een kunstenaar.
Nog een laatste opmerking, de vrouwen die heden ten dage nog enige bekendheid hebben, zijn diegene die tot de meest vooruitstrevende kunststromingen behoorden.
Dit zijn de grote lijnen die we uit ons onderzoek konden puren.
De kleuren zijn gesorteerd, nu nog professionele leggers vinden.
Acart Adelina (1874 - ) |
Allard-Cauderlier Marguerite (1860-1909) |
Boonans-Cauterman Cécile (1882-1957) |
Boterdaele-Slingemeyer Marie (1873- ) |
Bouché-De Smet Marguerite (1884- ) |
Caerdinael-Desomer Marie (1842-1901) |
Claes-Amerlinck Virginie (1865-1961) |
Cogen-De Weert Anna (1867-1950) |
Coisne-Bondue Elvire (1873- ) |
Cole-Sarton (Elwes) Mabel (1878-1950) |
Colpaert Béatrice (1890- ) |
Coupé Louise (1875-1945) |
Dael-Matheson Louise (1871-1945) |
De Cock Elisabeth (1883- ) |
De Gottal-De Dryver Jeanne (1863-1913) |
De Graet-Deseille Marie (1857-1900) |
De Vigne-De Vigne Emma (1850-1898) |
Devreese-De Caluwe Palmyre (1877- ) |
Dobbelaere-Voortman Clara (1853-1926) |
Dumont Marguerite (1847-1918) |
Dumont Valentine (1848-1928) |
Dumoulin Alice (1857-1921) |
Fontan-Willaert Marie (1882-1939) |
Geleedts-Vindevogel Flore (1866-1938) |
Geleedts-Haut Valérie (1866-1952) |
Gongora Caroline (1876- ) |
Hellens-D’hont Marguerite (1864-1933) |
Jacquart Lucie (1882-1956) |
Jaequemyns-Rolin Emilie (1842-1906) |
Droesbeke-Jonnaert Clémence (1856-1941) |
Jubert-Sauer Berthe (1874-1956) |
Lefèbvre-Maeterlinck Adelaïde (1860-1940) |
Maeterlinck-Verbiest Marie (1864-1944) |
Minne Mathilde (1835-1900) |
Montigny Jenny (1875-1937) |
Pauwaert-Ingels Marie (1884-1960) |
Peeters Marie (1854- ) |
Plateau Jeanne (1877-1937) |
Poot Baudier-Verhaeghe de Naeyer Madeleine (1866-1913) |
Ridgway-Monnier Helena (1858- ) |
Rolin-Van Oudenhove-Motte Caroline (1856- ) |
Rolin-Waelbroeck Leonie (1857- ) |
Roszmann Augusta (1859-1945) |
Seeuws-Leboucq Eugénie (1862- ) |
Stigzelius-De Cock Julia (1840- ) |
Symays Augusta (1842-1913) |
Tibbaut-Dutry Marie (1871-1953) |
Tibbaut Marie-Anne (1869-1943) |
Vaerwijck-Vaerwijck Rosa (1887-1966) |
Van Bambeke-Lannoy Marie-Louise (1873- ) |
Van Biesbroeck Marguerite (1875-1965) |
Van Meerbeke-Mair Gabrielle (1860-1912) |
Vandermeersch-De Schrijnmackers-Van Acker Jeanne (1870-1947) |
Waldack-de Miszewska Helena (1876-1969) |
Walton-Pflieger-Beghin Alicea (1870- ) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[380] LAMBRECHT (J.), op. cit., p. 308.