De monarchie op het schavot. Kritische analyse van de argumentatie in het debat rond de vervolging van Louis XVI. (Eva Catteeuw) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Deel IV Ontknoping
Hoofdstuk 1: Verdediging van Louis XVI
1. 1 Toewijzing van raadsheren
Op 11 december verscheen Louis XVI een eerste maal voor de Convention. De akte van beschuldiging werd hem toen bekend gemaakt, waarop een ondervraging door Barère volgde. De ex-koning[393] verscheen toen voor het wetgevend orgaan van het land, zonder tot dan toe een advocaat te hebben geraadpleegd en zonder vooraf te weten waarvan hij beschuldigd was. Hij wist hoogstens van zijn suppoost dat hij die dag voor de Convention zou moeten verschijnen, ondanks het feit dat dit inging tegen de bepalingen van het Comité de législation.
Bij het verlaten van de Convention na verhoord te zijn geweest op 11 december, had Louis XVI er weer op aangedrongen dat men hem een raadsman, een “conseil” zou toewijzen. Uiteindelijk werd via stemming tegen de zin van uiterst links beslist dat de beschuldigde koning een raadsman ter zijner beschikking kreeg. De koning mocht zelf een raadsman uitkiezen en daarna zou beslist worden of hij deze inderdaad zou toegewezen krijgen. Commissarissen keerden terug van de Temple met de mededeling dat Louis XVI voor Target en Tronchet gekozen had. Beiden behoorden tot de meest gereputeerde advocaten uit Parijs van tijdens het Ancien Régime en waren bovendien specialist op het gebied van openbaar recht en oud-afgevaardigden van de Assemblée Constitutante, waarbij de inbreng van Target van groot belang was geweest bij het opstellen van de grondwet. Target, die reeds carrière was beginnen te maken onder de regering van Louis XV weigerde echter in een brief aan de Convention de verdediging van Louis Capet op zich te nemen, wegens gezondheidsproblemen en tal van andere bezigheden. Om niets aan de twijfel over te laten, ondertekende hij zijn brief met “le républicain Target”. Tronchet aanvaardde daarentegen wel. Sommige historici betwisten zijn integriteit echter wel. Isorno meent dat Tronchet de schuld van de koning al impliciet heeft toegegeven door hem “Louis Capet” te noemen. [394]Deze stelling valt echter wel te betwisten, daar het zich opwerpen als raadsheer van de koning de reputatie van een advocaat verder levenslang gebrandmerkt moet hebben. Als men dezelfde historicus mag geloven hield deze taak ook niet te onderschatten risico’s in. Malesherbes’ dochter en kleinkinderen zouden immers omgebracht zijn.
De Convention had ondertussen tal van brieven gekregen van mensen die voorstelden om de verdediging van de ex-monarch op zich te nemen. Het waren er van krankzinnigen, van schrijvers die op zoek waren naar wat publiciteit, van advocaten die ook droomden van de kans om een pleidooi te houden waarbij op nationale belangstelling kon gerekend worden en van aristocraten die van de gelegenheid gebruik konden maken om onbestraft naar de Jacobins uit te halen. Er werden er uiteindelijk door de volksvertegenwoordigers drie van voorgesteld, die thuis waren op juridisch gebied. Louis XVI koos er Malesherbes uit, oud-voorzitter van de Cour des Aides en voor het begin van de revolutie werkzaam aan het hof van de koning. Hij kon ook nog rekenen op een derde, jongere advocaat, die achteraf werd aanbevolen door Tronchet voor het verwerken van de massa’s bewijsmateriaal in een race tegen de tijd. Het werd De Sèze[395], goed op de hoogte van het politieke gebeuren sinds het begin van de revolutie. [396]
1. 2 Pleidooi van De Sèze (26/12/1792)
Op 26 december 1792 dan is het moment aangebroken en neemt De Sèze de verdediging[397] van de ex-monarch op zich in de Convention nationale, amper een weeknadat hij het gehele dossier van beschuldiging had doorgespeeld gekregen. Het betoog zal eigenlijk een mooie samenvatting worden van alle argumenten die de afgelopen maanden ten gunste van de koning waren opgeworpen. Gedurende de tweeëneenhalfuur durende lectuur van zijn betoog zal hij kunnen rekenen op grote stilte in de Convention. [398]
Louis XVI pleit onschuldig en De Sèze is zich maar al te zeer bewust van de moeilijke taak die op hem rust: de verdediging van een afgezette koning waarvan de schuld voor bijna iedereen al lang vaststaat. Daarom spreekt De Sèze in het begin van zijn uiteenzetting zijn hoop uit dat er nu tijd voor rechtvaardigheid aangebroken is, nadat de meeste mensen hun woede en ongenoegen geuit hebben. Hij wijst zijn publiek erop dat Louis Capet nu, ontdaan van zijn privileges, een gewoon man is, een beschuldigde man waaraan men gerechtigheid en ook wel gunstigheid verschuldigd is.
Vervolgens overloopt De Sèze kort de stand van zaken:tot hiertoe heeft de Convention enkel de antwoorden gehoord van Louis Capet tijdens zijn verhoor op 11 december op de beschuldigingen van de akte van Lindet. Louis had hierbij zijn onschuld staande gehouden, maar kon helaas geen bewijzen voorleggen. De Sèze belooft dat hij dit wel zal doen in zijn verdediging.
De advocaat van de koning kaart ook meteen het tijdsgebrek aan, dat bepalend was voor de kwaliteit van het onderzoek dat hij wenste te doen en de verdediging die hij voorbereidde. Hij klaagt erover dat hij de grote hoeveelheid bewijsmateriaal die ten laste was gelegd van Louis XVI, nauwelijks had kunnen doornemen. De Sèze meent een uitermate belangrijke zaak in amper acht dagen tijd te hebben moeten afhandelen, een zaak waarvoor men onder normale omstandigheden maanden bezinning en inspanning zou uittrekken.
Na deze opmerkingen gaat De Sèze over tot de echte verdediging van zijn client. Hij stelt voor eerst een aantal principes te bespreken die bij de gehele problematiek rond de afzetting opduiken en vervolgens de feiten zelf te bekijken, waarvan men Louis beschuldigd.
1. 2. 1 Principiële verdediging van de koning
De advocaat staat eerst stil bij de koninklijke onschendbaarheid. In het decreet waarmee de Convention nationale besliste dat Louis XVI door haar zelf gevonnist zou worden, had men hem reeds het recht ontnomen zich te beroepen op de onschendbaarheid waarmee de grondwet hem beschermde. Men had er meteen ook bijgevoegd dat Louis ze evenmin mocht inroepen bij zijn verdediging. De Sèze negeert deze richtlijn door net de legitimiteit van de genomen beslissing te bevragen. Door te decreteren dat Louis Capet onder de rechtspraak van de Convention nationale valt en doordat het wetgevend orgaan zich tegelijk tot rechter en openbare aanklager benoemde, werd eigenlijk al een oordeel uitgesproken voordat de koning gehoord was. Dit geeft Louis het recht zich met alle middelen te verdedigen, zijn onschendbaarheid inbegrepen, tegen de beschuldigingen die hem ten laste werden gelegd, besluit De Sèze daaruit. “Si donc Louis a dû être entendu avant d’être jugé, il a donc le droit de se défendre de l’accusation dont il est l’objet, par tous les moyens qui lui paraissent les plus propres… Il ne dépend pas du juge de ravir à l’accusé un seul de ses moyens de défense”.
De Sèze herinnert zijn publiek eraan dat men destijds zeer bewust gekozen had voor een monarchale regering, waarbij de onschendbaarheid van de ‘eerste openbare ambtenaar’ vereist was. De onschendbaarheid werd toegekend omdat de monarch een belangrijke macht kreeg toebedeeld en opdat hij volledig vrij zou zijn in de uitoefening ervan, moest hij deze hoedanigheid krijgen. Bijgevolg stond de onschendbaarheid in functie van het welzijn van de natie, en niet in functie van het eigenbelang van de vorst. Uit deze redenering volgt een ander principe dat bepaalt dat de fouten van een vorst nooit persoonlijk kunnen zijn. Door op dergelijke wijze bijna alle verantwoordelijkheid aan de koning te ontnemen wilde men de monarch behoeden voor aanvallen die revolutie en oproer aanstookten.
Dit alles zit vervat in de grondwet, net zoals voorwaarden en straffen die onlosmakelijk bij het mandaat horen. In het tweede artikel van de grondswet[399] over het ambt van de koning werd namelijk bepaald dat de koning “inviolable en sacré” is. Onder geen enkele voorwaarde kan deze volledige “inviolabilité” aangetast worden. Sommige politici hadden reeds beweerd dat deze onschendbaarheid slechts van kracht was bij een confrontatie tussen een burger en de koning en bijgevolg niet tussen de natie en de koning. De Sèze meent dat deze stelling niet opgaat, mede omdat volksvertegenwoordigers dan ook niet meer onschendbaar zouden zijn tegenover de bevolking. Er worden in de grondwet wel een aantal hypothesen opgesomd, waarbij de koning deze onschendbaarheid kan verliezen door op te houden koning te zijn.
Zo is er het vijfde artikel, waarbij de koning verondersteld wordt troonsafstand gedaan te hebben, in geval hij, na uitdrukkelijke uitnodiging van het wetgevende orgaan, zijn eed niet afgelegd heeft of als hij hem herroept. De Sèze herhaalt nogmaals de beschrijving van het delict en de strafmaatregel: “La Constitution a prévu ce crime; et quelle est la peine qu’elle prononce?C’est que le roi sera censé avoir abdiqué la royauté. ”De advocaat wijst erop dat men in alle talen zwijgt over een rechtbank, over een vonnis en dat zelfs het woord “déchéance” niet gebruikt wordt. Samenvattend bepaalt de grondwet dus het volgende “Si ce cas arrive, le roi sera présumé avoir consenti à la révocation du mandat que je lui avais donné, et je redeviens libre de le reprendre”. Deze redenering geldt meteen ook voor de andere in de grondwet opgesomde hypothesen waarbij de koning verondersteld wordt troonsafstand gedaan te hebben. De grondwet zwijgt wel over de wijze waarop deze verklaring plaats moet hebben, maar volgens de Sèze bestaat er geen twijfel over dat dit aan de natie toekomt.
In het achtsteste artikel van de grondwet staat wat er moet gebeuren met de koning na de “présomption de l’abdication de la royauté”. Er wordt bepaald dat de koning, na de “abdication expresse ou légale” zal behoren tot de klasse van de burgers en dat hij, net zoals hen, beschuldigd en vervolgd kan worden voor delicten die na zijn troonsafstand gepleegd zijn. De Sèze besluit daaruit dat de koning daarvoor niet tot de klasse van de burgers behoorde en dat hij evenmin vervolgd kan worden voor feiten die dateren van voor het ontslag uit zijn ambt. Eigenlijk is de wet hier dus volledig gelijk voor de leden van het Corps législatif en de koning zelf. “Le Corps législatif pouvait aussi trahir la nation; il pouvait abuser du pouvoir qu’elle lui confiait…mais aucune peine n’était prononcée par la constitution, ni contre le Corps, ni contre les membres”.
Welnu, wat is er tot hiertoe concreet gebeurd met de koning, vraagt De Sèze zich af. Louis Capet is beschuldigd in naam van de natie van een aantal delicten. Als deze delicten niet in de grondwet zijn opgenomen, kan men geen rechtspreken over de ex-monarch. Zijn ze wel in de constitutie terug te vinden, dan is de enige op Louis Capet toepasbare straf“la présomption de l’abdication de la royauté”. Het behoort tot de mensenrechten dat over iemand pas rechtgesproken kan worden volgens wetten die gecodificeerd zijn voor het plegen van het delict. Ook al zouden de feiten waarvan Louis Capet beschuldigd wordt opgenomen zijn in de grondwet, dan nog is de enige mogelijke straf die men daarvoor op hem zou mogen toepassen, de veronderstelling van zijn troonsafstand. “Louis, n’a-t-il pas le droit de vous dire:… Vous voulez me punir et parce que vous ne connaissiez pas de loi que vous puissiez m’appliquer, vous voulez en faire une pour moi tout seul! ”
De Sèze besluit dat de ongrondwettelijkheid van de afzetting van de vorst daarmee voldoende aangetoond is. Toch wil hij best aanvaarden dat de natie het recht heeft de regeringsvorm in het land te veranderen en zodanig het koningschap af te schaffen. Maar dan nog heeft de natie niet het recht, willekeurig, zonder zich op een wet, al dan niet grondwettelijk, te beroepen, om zomaar over het lot van de koning te beslissen. Door haar soevereiniteit heeft de bevolking heel wat rechten, merkt de advocaat van de koning op, toch is er één die ze niet heeft en dat is het recht onrechtvaardig te zijn. “Certes, il n’y a pas aujourd’hui de puissance égale à la vôtre; mais il y en a une que vous n’avez pas: c’est celle de ne pas être justes”.
Sommigen meenden dit probleemop te lossen door de bewering dat Louis Capet gevonnist zou kunnen worden door “les principes du droit politique”, indien men daar in het positieve recht onvoldoende grond voor vond. De Sèze antwoordt daarop dat het op zijn minst vreemd zou zijn dat een koning niet hetzelfde recht geniet dat men aan burgers toekent, namelijk slechts berecht te worden volgens een neergeschreven wet die hun gedrag veroordeelt. Een tweede kritiek die de advocaat op deze stelling formuleert is merkwaardig. De Sèze meent namelijk dat het verwijt dat men aan het adres van Louis Capet uitte, wel degelijk terug te vinden is in de constitutie. “Qu’est-ce, en masse, qu’on lui reproche?C’est d’avoir trahi la nation, en coopérant de tout son pouvoir à favoriser les entreprises qu’il a pu tenter pour renverser la Constitution”. En deze beschuldiging is terug te vinden onder de omschrijving van het artikel 6, waarin men het heeft over een koning die geen afstand zou nemen van ondernemingen tegen de natie, in zijn naam. De grondwet voorziet ook een straf voor dit soort misdrijven, “la présomption de l’abdication de la royauté”. Hieruit volgt dus dat het niet gerechtvaardigd is zich te baseren op ‘principes van het politiek recht’, omdat de grondwet zich te weinig zou lenen tot het vonnissen van de koning.
Tevens reageert De Sèze ook tegen de bewering dat, indien er geen wet bestond die men op Louis kon toepassen, het aan de volonté van het volk toekomt zich over hem uit te spreken. Een eenvoudige raadpleging van Rousseau ontkracht deze stelling: “Là, où je ne vois ni la loi qu’il faut suivre, ni le juge qui doit prononcer, je ne peux pas m’en rapporter à la volonté générale; la volonté générale ne peut, comme générale, prononcer ni sur un homme, ni sur un fait”.
Vervolgens ziet de advocaat zich verplicht in te gaan op de bewering dat een vonnisover Louis reeds uitgesproken zou zijn door de opstand. Een opstand bestaat uit een plotse, gewelddadige weerstand tegen onderdrukking. Door haar aard zelf is een opstand nooit een weloverwogen, beredeneerde beweging en kan ze evenin gelden als oordeel of vonnis.
De Sèze gaat ook in op de stelling dat het koningschap per definitie misdadig is, omdat het usurpatie inhoudt. Dit kan niet het geval zijn, meent de man, omdat het koningschap het resultaat is van een overeenkomst tussen bevolking en vorst. De misdaad zou men dan moeten zoeken bij de natie, die het koningschap aangeboden heeft in de eerste plaats. “Le crime, ici, serait de la part de la nation, qui aurait dit: je t’offre la royauté; et qui se serait dit à elle-même: je te punirai de l’avoir reçue”.
Er waren ook stemmen opgegaan om Louis Capet te vonnissen als vijand. De Sèze meent dat deze vijandelijkheid reeds vervat zit in de door de grondwet beschreven gevallen waarbij de koning verondersteld wordt troonsafstand gedaan te hebben. Het is immers evident dat iemand die zich aan het hoofd stelt van een leger dat zich tegen de natie richt, beschouwd wordt als een vijand.
De Sèze merkt op dat de gehele problematiek rond de inbeschuldigingstelling van de koning en de betwisting van zijn onschendbaarheid eigenlijk ‘déjà-vu’ is, het is een heropening van de discussie die destijds in de Assemblée constituante werd gevoerd bij het opstellen van de grondwet. “Quoi qu’il en soit”, De Sèze besluit dat een wet, ook al is hij onredelijk en absurd, gerespecteerd moet worden zolang hij niet herroepen is. Ook al ontneemt men Louis Capet zijn onschendbaarheid, dan nog moet men hem de rechten toekennen die iedere burger heeft: onder meer het recht gevonnist te worden door een rechtbank waarbij de scheiding van bevoegdheden doorgevoerd is, waarbij de taak tot beschuldiging, vonnis en toekennen van strafmaat aan verschillende instanties toekomt. De Convention nationale voldoet allerminst aan deze voorwaarden, zij is tegelijk zowel beschuldigende partij als rechter, wat volgens De Sèze onaanvaardbaar is: “Je cherche parmi vous des juges, et je n’y vois que des accusateurs. Vous voulez prononcer sur le sort de Louis; et c’est vous même qui l’accusez! Vous voulez prononcer sur le sort de Louis; et vous avez déjà émi votre voeu! Vous voulez prononcer sur le sort de Louis; et vos opinions parcourent l’Europe. Louis sera donc le seul Français pour lequel il n’existera aucune loi ni aucune forme. Il n’aura ni les droits de citoyen, ni les prérogatives de roi. Il ne jouira ni de son ancienne condition, ni de la nouvelle. Quelle étrange et inconvenable destinée! ”
Hier eindigt de advocaat het ‘principiële’ gedeelte van zijn betoog om aan te tonen dat de afzetting en inbeschuldigingstelling van de koning eigenlijk illegaal zijn. In het tweede luik van zijn verdediging zal hij de misdaden die men de koning ten laste legt, weerleggen.
1. 2. 2 Weerlegging van de beschuldigingen
Zo gaat De Sèze vervolgens over tot de bespreking van de feiten, daterend van voor de aanvaarding van de constitutie, waarvan men Louis Capet beschuldigd. Stuk voor stuk zal hij iedere beschuldiging aanvechten.
Men verweet de koning de Staten-Generaal in juni 1789 te hebben willen uiteendrijven. De Sèze brengt daartegen in dat het Louis zelf was, die in de eerste plaats het initiatief had genomen de Staten-Generaal bijeen te roepen. De advocaat herinnert er ook aan dat de koning zelf vrijwillig offers bracht wat zijn eigen macht betreft, om zo de vrijheid van de bevolking te kunnen opvoeren. Men verweet hem aan de basis te hebben gelegen van de oproer die in juli van dat jaar plaats vond in Parijs. Daarop wordt gerepliceerd dat Louis helemaal die intentie niet had, dat de troepen in de omgeving van Parijs alleen het bevel hadden Parijs te verdedigen tegen rebellen. Ook wordt erop gewezen dat de koning destijds nog, in augustus 1789 uitgeroepen was geworden tot hersteller van de Franse vrijheid. Men verweet hem de aankomst van het regiment van Vlaanderen in Versailles, maar het waren de “officiers municipaux” die daartoe hadden aangedrongen. Men verweet de koning niet akkoord te zijn gegaan met het decreten van de 11de augustus, maar hij had gewoon zijn geweten laten spreken. Daartoe had hij trouwens alle recht. Men verweet Louis de “rassemblement aux Tuileries” van 28 februari 1789. De Sèze antwoordt hierop dat het om een spontaan initiatief van een reeks mensen ging, waarover Louis geen controle had. Men verweet hem het bloedbad van 19 juli op het Champ-de-Mars, maar de koning was op dat moment opgesloten in zijn paleis. Men verweet hem propaganda te hebben gesteund, waarin men het opnam voor de émigrés, met geld van de Liste civile. Wel, de zogenaamde bewijzen daarvoor heeft men gevonden bij de secretaris van de administrateur van de Liste civile, die Louis volledig onbekend was.
De Sèze benadrukt daarentegen liever dat de volksvertegenwoordigers hem in juli 1790 benoemd hadden tot “chef de la fédération nationale”. Verwijt is dat hij contrarevolutionaire bewegingen zou gesteund hebben door hun propaganda te laten drukken en te verspreiden en dat hij gesjoemeld zou hebben met geld van de Liste civile. Bewijzen voor deze beschuldigingen vindt men zogenaamd terug in een aantal authentieke brieven, die men aantrof in de werkruimten van de koning. Het is net tegen de wijze waarop men al dat bewijsmateriaal verzameld heeft, dat De Sèze fel reageert. Bij een ‘gewone’ beschuldigde zouden stukken die men heeft gevonden bij een inval in zijn woning eerst en vooral niet tegen hem gebruikt mogen worden, stelt hij. De advocaat voegt eraan toe dat kwaadwillige personen en vijanden van de koning zonder enig probleem tijdens de inval materiaal dat Louis in opspraak brengt, er konden tussenvoegen. Daarom is het erg belangrijk dat de beschuldigde zelf steeds aanwezig is bij het inventariseren van in beslag genomen materiaal, wat hier dus niet het geval was. Dit kan alleen maar doen besluiten dat het zogenaamde bewijsmateriaal niet tegen Louis gebruikt kan worden. “Le domicile de Louis a été envahi; ses armoires ont été forcées; ses secrétaires ont été brisés, une grande partie de ses papiers a été dispersée ou perdue; la loi ne les a point placés sous sa sauvegarde; il n’y a point eu de scellés; il n’y a point eu d’inventaire fait avec Louis; on a pu, pendant le tumulte de l’invasion, égarer ou enlever des pièces; on a pu égarer, surtout celles qui auraient expliqué celles qu’on oppose. En un mot, Louis n’était pas là quand on s’est saisi de ces pièces; il n’a point assisté au rassemblement qu’on en a fait, il n’a point assisté à leur examen; il a donc le droit de ne pas les reconnaître, et on n’a pas celui d’en argumenter contre lui”.
De Sèze besluit de aard van de documenten die de koning ten laste gelegd worden van naderbij te bekijken. Het gaat om brieven van mensen die reeds overleden zijn en dus bijgevolg niet meer kunnen getuigen over de authenticiteit van de documenten. Het gaat onder andere ook over een “mémoire” van Mirabeau, waarin hij steun voorstelt aan contrarevolutionaire bewegingen. Maar het is absurd de koning verantwoordelijk te stellen voor hetgeen anderen hem schrijven. Men moet ook bedenken dat de koning soms zelf niet meteen het rechtvaardige, juiste kan onderscheiden bij een valstrik. “Les rois savent-ils la vérité?La connaissent-ils?Ne sont-ils pas entourés de pièges?”Men verwijt de koning zijn correspondentie met bepaalde persoonlijkheden die later in opspraak zijn gekomen, maar op het moment van hun contacten met de koning waren ze totaal nog niet in diskrediet.
Hiermee eindigt De Sèze zijn weerlegging van de reeks beschuldigingen en verwijten aan het adres van Louis XVI, daterend van voor de aanvaarding van de grondwet. De advocaat meent alleen te kunnen besluiten dat Louis beklaagd in plaats van beschuldigd moet worden, omdat zijn gedrag steeds gekenmerkt werd door goede intenties.
Vervolgens snijdt de advocaat de “faits postérieurs à la Constitution” aan. Hij maakt daarbij het onderscheid tussen zaken waarover Louis XVI zelf persoonlijk niets te zeggen heeft en feiten waar hij wel zelf voor instaat. Feiten waarover de koning zelf niets te zeggen heeft, vallen logisch onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Deze werd bepaald in de grondwet en zorgde ervoor dat de koning zelf niets kon ondernemen zonder zijn ministers. Zij moesten rekenschap afleggen bij de bevolking en hun daden kunnen verantwoorden. Bijgevolg merkt De Sèze op dat koning én ministers niet van dezelfde feiten beschuldigd kunnen worden.
Zo was de advocaat in staat een lijstje te maken van een aantal feiten die eigenlijk niet aan de koning ten laste kunnen gelegd worden. Hij weerlegt zo het verwijt dat Louis de Conventie van de keizer, de koning van Pruisen en hemzelf in Pilnitz aanvankelijk wou geheim houden. De beschuldiging contrarevolutionaire commissarissen naar Arles te hebben gezonden en het decreet in verband met de toevoeging van Avignon en Venaissin aan Frankrijk te laat door te sturen, valt ook onder de verantwoordelijkheid van ministers. Hetzelfde geldt voor het verwijt de oproer in Nîmes, Jalês en Dusaillant te hebben gestimuleerd, het bevel te hebben gevoerd over troepen in Corsica, aan de basis te hebben gelegen van de ondergang van de marine en een aantal rampen in de kolonies, mee tot de overgave in Longwy en Verdun te hebben bijgedragen en de “gardes suisses” te hebben behouden.
Men verweet hem ook brieven te hebben ontvangen van Wiginsthein, ontslagen commandant van het Zuiden. De Sèze wijst erop dat Louis XVI gewoon niet kon verhinderen dat deze hem nog schreef na zijn ontslag. Een ander verwijt was dat de koning in verscheidene landen in Europa de Franse natie zou hebben laten vernederen. Zijn advocaat vertelt dat een eenvoudige raadpleging van de “dépôts des affaires étrangères” de meest authentieke bewijzen zou leveren om aan te tonen dat de Franse regering voor iedere belediging aan de Franse natie aan gelijk welk Europees Hof eerherstel heeft gevraagd.
Hierbij besluit de advocaat zijn lijstje beschuldigingen die eigenlijk onder de ministeriële verantwoordelijkheid gerangschikt horen. En ook al was het de taak en bevoegdheid van Louis XVI niet, het heeft hem er in ieder geval niet van belet zich er toch over te verantwoorden.
Zo komt De Sèze tot de “reproches, faits à Louis personellement”. Vooreerst heeft men de ex-monarch zijn weigering kwalijk genomen om twee decreten goed te keuren, het ene in verband met het kamp nabij Parijs en het andere in verband met de bestraffing van priesters die de eed aan de grondwet weigerde af te leggen. Daarop repliceert zijn advocaat dat de grondwet hem in de eerste plaats volledig vrijliet om al dan niet de decreten goed te keuren. Bijgevolg heeft men het recht niet hem om verantwoording te vragen en nog minder om zijn gedrag als misdadig te bestempelen. Daarbij komt dan nog dat Louis XVI alleen maar goede intenties, “des motifs sages” had. Hij vreesde namelijk dat de installatie van een nieuw kamp nabij Parijs een aanleiding zou zijn voor geweld en oproer, omdat de meningen in Parijs sterk verdeeld waren. Ook de conseil zelf deelde die overtuiging. Tegelijk dacht de koning dat het wijzer was een nieuw kamp te vestigen nabij Soissons, een kamp dat trouwens grote diensten bewezen heeft aan het Franse leger, waardoor het kamp van Parijs tevens nutteloos werd. Wat het decreet van de “prêtres refractiaires” betreft, knaagde het geweten van de vorst en bijgevolg wou hij zeker geen priesters tegen hun geweten dwingen. De koning stond trouwens niet alleen met zijn principes rond deze problematiek.
Er werd Louis Capet een brief van de paus ten laste gelegd, waarin deze de rechten van Avignon opeiste. Ook hierop repliceert De Sèze dat de koning de paus moeilijk kan beletten hem brieven te sturen, maar dat dit niet noodzakelijk betekent dat Louis de ideeën van de man deelt. Nog in de katholieke sfeer, verweet men Louis XVI een brief te hebben geschreven naar de bisschop van Clermont waarin hij zich bereid verklaarde om de katholieke cultus te herstellen, als hij daartoe de kans kreeg. De advocaat van de koning benadrukt dat het gaat om een puur religieuze en dus vrije mening, die trouwens gegarandeerd wordt door de grondwet. Daarenboven heeft Louis XVI deze brief geschreven voor zijn aanvaarding van de grondwet.
Een andere daad die de vorst in diskrediet bracht, was het feit dat hij was doorgegaan met de betaling van zijn “gardes suisses”, zelfs nadat de Assemblée hun ontslag had bevolen. De Sèze wijst erop dat Louishet decreet had kunnen weigeren in de eerste plaats, omdat de grondwet hem eigenlijk deze gardes toekende. Hij had trouwens de toelating gekregen een nieuwe lijfwacht te vormen en uiteindelijk was Louis alleen maar doorgegaan met de betalingen, uit “humanité” en “justice”. Per slot van rekening had de vorst dit evenmin clandestien gedaan.
Deze beschuldiging uit de weg geruimd, snijdt De Sèze de reeks beschuldigingen aan in verband met hulpverlening van de vorst aan de émigrés en aan zijn broers. De Sèze wil eerst duidelijkheid scheppen en herinnert eraan dat de koning steeds in zijn regeringsdaden zijn afkeuring van de émigration heeft laten blijken. Bewijs daarvan zijn de registers van buitenlandse zaken, die de advocaat helaas niet heeft kunnen doornemen maar waarin ongetwijfeld ontelbare voorbeelden te vinden zijn die deze bewering staven. Zo is er onder andere het voorval van de émigrés die in november 1791 Franse munitie wilden kopen maar op het ‘njet’ van de koning stootten. Men had Louis ook verweten financiële steun te hebben verleend aan een reeks émigrés. Ook daar is niets van aan, meent De Sèze. Stuk voor stuk kan hij elke geldelijke hulp verklaren. Louis XVI heeft inderdaad gezorgd voor het onderhoud van zijn neven, toen hun vader daartoe niet meer in staat was. De kinderen waren op dat ogenblik minderjarig, vooraleer de Convention ook maar iets gedecreteerd had over de relatieve leeftijd van de émigrés. Bovendien zaten de kinderen volledig zonder inkomsten en zag Louis het als zijn menselijke plicht om zijn verwanten uit de nood te helpen “…et parce qu’il était roi, fallait-il qu’il cessa d’être parent, ou même d’être homme?”Voorts heeft Louis wel enkele giften gedaan aan de gouvernante van zijn kinderen, “mais c’était la gouvernante de ses enfants”. Hij hielp ook Choiseul-Beaupré, maar deze had nooit de wapens opgenomen tegen Frankrijk. Net zoals hij steun verleende aan Rochefort, die helemaal geen émigré was. De giften aan Hamilton worden op hun beurt verklaard door het bedrag dat de koning deze man nog verschuldigd was, voor zijn reis destijds naar Montmédy. Louis geeft ook toe een geldsom te hebben overgemaakt aan zijn broer, via Bouillé, maar dat was te verklaren door het feit dat Louis destijds nog borggestaan had voor een lening van zijn broer.
Er werden Louis ook buitenlandse contacten verweten die gestaafd konden worden met een brief van Dumoutier. Maar De Sèze wijst erop dat dit helemaal geen relevante getuige is, omdat hij de agent was van prinsen bij buitenlandse mogendheden, maar hij was daarentegen geen agent van Louis. Door de ware aard te tonen van een aantal getuigen kan de advocaat nog een andere reeks beschuldigingen weerleggen.
Andere verwijten kunnen verklaard worden doordat men de koning foutief aanwijst als dader, in plaats van Choiseul-Gouffier bijvoorbeeld, of de broers van Louis Capet, waar de koning zelfs geen contacten mee onderhield. Zo poogt De Sèze andere beschuldigingen op een geloofwaardige wijze te verklaren, zoals zijn vermeende banden met contrarevolutionaire compagnieën in Parijs.
Om iets in te brengen tegen de verdenking dat de koning leden van de Assemblée zou hebben omgekocht, richt De Sèze zich tot de volksvertegenwoordigers zelf. Hij zegt niet te kunnen geloven dat de leden van de Assemblée dit zelf zouden geloven, integer als ze zijn. Bijgevolg wist ook de koning, als hij ooit met deze gedachte gespeeld zou kunnen hebben, dat dit door de integriteit van iedere volksvertegenwoordiger een onbegonnen plan was.
Een beschuldiging die iets meer aandacht verdient is diegene als zou de koning zijn lijfwachten in Koblenz steeds verder betaald hebben. De Sèze geeft toe hier zelf lang aan getwijfeld te hebben, maar beweert verplicht te zijn geweest zijn mening te herzien. Welnu, de advocaat heeft een brief teruggevonden van Septeuil, administrateur van de Liste civile waarin deze aan de “trésorier” liet weten dat de leden van de gardes du corps slechts uitbetaald mochten worden indien zij met een certificaat van domicilie konden bewijzen dat zij in het koninkrijk verbleven[400]: “… et que chaque individu, officier ou garde, soit payé à la caisse de la liste civile, sur sa quittance ou procuration, accompagnée d’un certificat de résidence dans le royaume…” Welnu, De Sèze noemt het uiterst merkwaardig dat de brief met dit bevel niet teruggevonden is tussen de in beslag genomen papieren van Septeuil. Gelukkig dat de koning zich de datum van de brief nog kon herinneren en dat men zo een authentieke expeditie van de brief kon terugvinden. Dit bewijst niet alleen de onschuld van de koning, het doet meteen ook vele vragen rijzen bij de wijze waarop de documenten in beslag genomen zijn bij de inval in zijn domicilie. Net daardoor ontbreekt onnoemelijk veel bewijsmateriaal ten gunste van de koning, en daarom kan men de beschuldigingen tegen Louis XVI enkel met woorden weerleggen en niet met documenten.
Eén van de zwaarste beschuldigingen die men de koning ten laste legde is waarschijnlijk wel verantwoordelijk te zijn geweest voor het bloedvergieten van de 10de augustus. De Sèze overloopt daarom alle gebeurtenissen, te beginnen vanaf eind juni, om zo te besluiten dat de koning helemaal niet aan de basis heeft gelegen van het geweld dat plaatshad. De 20ste juni was een gewapende bende, met hoogstwaarschijnlijk de bedoeling de koning te ontvoeren, binnengedrongen in het kasteel van Louis XVI. Deze weigerde zich echter over te geven. Gedurende de maand juli groeide het geweld aan terwijl Louis de bevolking probeerde te kalmeren en zelf poogde de oorzaak van het geweld uit te zoeken. In het kader hiervan nodigde hij de burgemeester van Parijs uit voor een gesprek op zijn kasteel, maar deze kwam niet opdagen. De onrust steeg in het land, mede door de voorzorgen die Louis nam om ze te stoppen. Er werd bijna alleen nog over de afzetting van de koning gepraat. Zo kwam op drie augustus een delegatie in de Assemblée vragen om de afzetting van de koning. Men stelde dat, indien deze de 10de nog niet uitgesproken zou zijn, de alarmklok om middernacht zou luiden en dat een opstand plaats zou vinden. Ondertussen werd de koning zich bewust van de groter wordende dreiging en omringde hij zich met de “gardes nationales”, samengesteld uit Zwitsers. De situatie verergerde de 9de en zorgde ervoor dat de koning allerlei soorten magistraten naar zijn kasteel toehaalde om zich te beschermen. De alarmklok luidde en het geweld leek pas echt een aanvang te nemen. De procureur général syndic betrad het domein van het kasteel en bracht de koning op de hoogte van het gevaar, hij nodigde hem meteen ook uit om zich naar de Assemblée te begeven. Zo stelt De Sèze de feiten voor en hij ziet dan ook niet in waar er ook maar ergens een spoor te bekennen is van de aanzetting van de koning tot al dit geweld. “Citoyens, voilà les faits. Les voilà tels qu’ils sont connus, constatés dans tous les écrits publiés, receuillis dans les procès-verbaux de l’Assemblée nationale, en un mot, consignés partout… de cette sanglante journée, n’en cherchez avec moi que les causes, et dites-moi où est donc le délit que vous imputez à Louis?”Hij voegt eraan toe dat de koning zelf geen antwoord kan geven op de vraag hoe het geweld begon. Vast staat wel dat er geen bewijs is van vijandelijke intenties van de kant van de koning. Al hetgeen Louis XVI deed was zijn voorzorgen nemen om zich te verdedigen. Het feit dat hij nog over de “gardes suisses” beschikte, had De Sèze reeds eerder gerechtvaardigd. Daarbij komt ook nog dat de koning het recht had zich te verdedigen, waarbij men hem zeker geen agressie kan verwijten: Louis was zelfs zo bang dat hij de hulp van de Assemblée inriep. Wat er gebeurd is op de 10de augustus was het resultaat van een beweging die reeds veel langer aan de gang was en waarvan de koning onmogelijk de “agresseur” geweest kan zijn. De Sèze komt zelfs aandraven met een reeks feiten waaruit blijkt dat Louis XVI zonder twijfel alle bloedvergieten verafschuwde. Daarom moet de koning volgens hem beschouwd worden als een slachtoffer.
Ietwat moraliserend, door te stellen dat de revolutie heeft gezorgd voor een groot aantal deugden, maar dat menselijkheid zelf niet in de felle strijd om deze deugden vergeten mag worden, sluit De Sèze zijn betoog af.
1. 2. 3 Verder verloop van de verdediging op 26 december
Nadat De Sèze uitgesproken was, nam Louis XVI zelf het woord en vertelde hij ervan overtuigd te zijn dat hij een gerust geweten had. Hij bevestigde dat zijn advocaat enkel de waarheid gesproken had en zei ook diep onder de indruk te zijn verantwoordelijk gesteld te worden voor het bloedvergieten van de bevolking: “Citoyens, on vient de vous exposer mes moyens de défense: je ne les renouvellerai point. En vous parlant peut-être pour la dernière fois, je vous déclare que ma conscience ne me reproche rien, et que mes défenseurs ne vous ont dit que la vérité. Je n’ai jamais craint que ma conduite fut examinée publiquement; mais mon coeur est déchiré de trouver dans l’acte d’accusation, l’imputation d’avoir voulu faire répandre le sang du peuple, et surtout que les malheurs du 10 août me soient attribués. J’avoue que les preuves multipliées que j’avais données dans tous les temps, de mon amour pour le peuple, et la manière dont je m’étais toujours conduit, me paraissaient devoir prouver que je craignais peu de m’exposer pour épargner son sang, et eloigner à jamais de moi une pareille imputation”. [401]
Daarop vroeg de voorzitter aan de afgezette koning of hij daar nog iets aan toe te voegen had, waarop deze laatste antwoordde van niet. Ondertussen werd op voorstel van Manuel gedecreteerd dat de uiteenzetting van de verdediging gedrukt zou worden en rondgestuurd naar alle departementen van het land.
Nadat iedereen rustig en aandachtig had geluisterd naar het pleidooi van De Sèze brak het tumult los toen Louis de Convention verliet. Na hevige discussies over het voorstel van Duhem om dadelijk over te gaan tot de stemming over het verdict, werd zijn voorstel verworpen en was het debat over de schuld van de ex-monarch open vanaf ‘s anderendaags tot de 7de januari. Verschillende afgevaardigden verschenen op het spreekgestoelte en spraken hun mening uit, maar meestal ging het gewoon om herhalingen van wat ervoor reeds gezegd was. Uiteindelijk zou er zo goed als geen echte respons komen op de verdediging. Alleen Carra nam de moeite om erop in te gaan. Hij beweerde dat De Sèze met de bewijzen voor de zogenaamde onschuld van Louis XVI in verband met zijn betrokkenheid bij een coalitie met buitenlandse mogendheden, juist voor de dag is kunnen komen omdat de koning sinds geruime tijd reeds een invasie verwachtte en zich daar op voorbereidde. Maar dit is één van de zeldzame rechtstreekse reacties op de verdediging door De Sèze. [402]Er worden nochtans heel wat nieuwe elementen aangebracht in het pleidooi, maar de rechters in de Convention gingen daar liever niet op in, hielden enkel rekening met feiten à charge en namen al hetgeen een aanwijzing zou kunnen zijn in de richting van de onschuld van Louis XVI niet in beschouwing.
Voor straffeloosheid van de koning durfde niemand nog te pleiten, de enige echte inspanning die nog geleverd zou worden om de koning van de doodstraf te redden was het girondijnse voorstel om een beroep te doen op het volk bij het vellen van een vonnis.
Hoofdstuk 2: Hoofdelijke stemming over het lot van de koning
2. 1 Vier stemmingen over vier vragen
2. 1. 1 Stemming over de schuld
Op 15 januari 1793 vond uiteindelijk de hoofdelijke, openbare stemming plaats over de zaak Louis XVI. Alle aanwezige afgevaardigden moesten antwoorden op de vragen: “Louis Capet est-il coupable de conspiration contre la liberté publique, et d’attentats contre la sûreté générale de l’Etat?”[403] en “Le jugement de la Convention nationale contre Louis Capet sera-t-il soumis à la ratification du peuple?” ‘s Anderendaags werd de hoofdelijke stemming voortgezet en moest nog geantwoord worden op twee andere vragen, namelijk “Quelle peine sera infligée à Louis?” en nadat de doodstraf de meerderheid van de stemmen kreeg moest men zich er op 17 januari nog over uitspreken of deze effectief zou worden uitgevoerd en of er al dan niet opschorting of uitstel van straf zou plaats vinden.
Toen de voorzitter aankondigde dat iedereen met “oui” of “non” zou moeten antwoorden op de vraag of Louis Capet schuldig was, zorgde dit voor enige reactie bij een aantal leden van de Convention. Zij zeiden op dergelijke wijze niet te kunnen stemmen en wensten dat hun motieven daarvoor ook zouden opgenomen worden in de procès-verbaux. Hun voorstel werd dadelijk aangenomen. Ruim 45 leden zouden van deze gelegenheid om hun opinie te verantwoorden gebruik maken. Dit kleine aantal staat in contrast met het aantal afgevaardigden (bijna een derde! ) dat de nood zou voelen zich te verantwoorden bij de stemming over een volksraadpleging.
Geen enkele afgevaardigde antwoordde ontkennend op de vraag naar de schuld van Louis XVI! Van de afgevaardigden die hun stem wilden nuanceren, stemden er uiteindelijk 19 toch ja. De overigen zeiden zich te willen onthouden (10) of verklaarden overtuigd te zijn van de schuld van Louis XVI, maar wensten te stemmen als wetgever en niet als rechter (11) of als burger in plaats van rechter (2). Tot slot waren er ook nog 3 afgevaardigden die een verklaring aflegden zonder eigenlijk te antwoorden op de hun gestelde vraag[404]. Zo zei Rouzet dat zijn mening “indivisible” was, wat dat ook moge betekenen. Hij voegde eraan toe dat hij voorstander was van de opsluiting van Louis Capet, tenzij omstandigheden ertoe zouden dwingen andere maatregelen te nemen. Meynard verklaarde de taak te hebben aan de Franse natie een nieuwe grondwet voor te stellen en dus niet om vonnissen uit te spreken. Maar als volksvertegenwoordiger zag hij het echter wel als zijn taak om veiligheidsmaatregelen te nemen en daarom was hij ervan overtuigd dat Louis opgesloten moest blijven voor de verdere duur van de oorlog. Als de Convention oordeelde dat deze maatregel ondoeltreffend zou zijn, dan moest de bevolking wel geraadplaagd worden alvorens andere acties te ondernemen. Net als Meynard antwoordt ook Dubusc niet echt op de hem gestelde vraag. Hij zegt namelijk dat de koning gevangen gehouden moet worden en later eventueel verbannen, waarbij de goedkeuring van de bevolking bij alle maatregelen nodig is. De vraag is of deze afgevaardigden rond de pot draaiden om eigenlijk niet ja te moeten antwoorden, of dat ze uit onoplettendheid naast de kwestie praatten. Eigenaardig is wel dat de voorzitter hen ook niet vroeg om hun besluit -ja of nee- te formuleren, wat hij bij de volgende stemming over een ratificatie door de bevolking wel zal blijken te doen.
Wel een opmerkelijke vaststelling is dat onthouders en voorstanders van een volksraadpleging, zoals later zal blijken, opvallend ‘mild’ schijnen te zijn bij de strafbepaling voor Louis XVI. Het feit dat geen enkele afgevaardigde ontkennend antwoordde over de schuldvraag van de ex-monarch, zal ongetwijfeld betekend hebben dat het haast onmogelijk was om dit te doen. Zich voor de koning uitspreken zou gelijk gestaan hebben met het tekenen van zijn eigen doodsvonnis. Tegenstanders zouden zeker een mogelijkheid vinden om de desbetreffende afgevaardigde aan te klagen en uit te schakelen. Daarom was waarschijnlijk een onthouding bij de stemming, of in mindere mate het voorstander zijn van een volksraadpleging de enige geoorloofde manier om een blijk van ongenoegen te tonen. Van alle volksvertegenwoordigers die zich onthielden, is er namelijk geen één die voor de doodstraf voor Louis of tegen de opschorting ervan zal stemmen. Drie onder hen, meer bepaald Morisson, Noël en Lafont zullen zich principieel bij elke volgende stemming over de koning onthouden. Deze houding heeft echter tot gevolg dat hun stem, die gunstig geweest zou zijn bij de strafbepaling over de koning evenmin mee kon spelen. Voor twee andere afgevaardigden, namelijk Wandelaincourt en Barailon zal dit motief wel bepalend zijn: zij zullen zich slechts gedeeltelijk onthouden door niet te antwoorden op de tweede vraag. Andere volksvertegenwoordigers (Lalande, Izarn-Valady, Lomont, Henry-Larivière en Giroust) zullen wel over de overige vragen stemmen. Izarn-Valady spreekt zichzelf daar mee wel tegen omdat hij eerst verklaart zich ook over de ratificatie door de bevolking te onthouden.
De motieven waardoor afgevaardigden verklaren zich te onthouden zijn allemaal onder dezelfde noemer te plaatsen. Steeds wijzen ze erop dat ze als afgevaardigde slechts wetgevende macht hebben en zich bijgevolg niet kunnen en willen inlaten met rechterlijke aangelegenheden. De link met de argumentatie tegen de competentie van de Convention is snel gelegd. Alleen Izarn-Valady durft eraan toe te voegen overtuigd te zijn dat de koning helemaal niet “jugeable” is en hangt zo de koninklijke onschendbaarheid aan. Noël, afgevaardigde voor Vosges, is een uitzondering in de rij. Hij zegt dat zijn zoon onlangs gesneuveld is bij de verdediging van Frankrijk tegen vijanden, waarvan vermoed wordt dat ze opgezet zijn door Louis. Louis XVI is dus de eerste oorzaak van de dood van zijn zoon, besluit Noël en “ayant le coeur déchiré” vindt hij het ontoelaatbaar dat hij zou stemmen. Merkwaardig is echter wel dat Noël zich ook onthoudt bij de stemming over de drie andere vragen, dus ook die over de strafbepaling, in verband met de afgezette koning.
Het motief dat afgevaardigden ertoe aanzet om zich hier te onthouden, namelijk de overtuiging dat zij slechts wetgevende en geen juridische macht hebben, is voor anderen ook wel een bezwaar maar het weerhoudt hen er niet van te stemmen. De meesten verklaren gewoon niet te willen stemmen als gezworene of rechter, omdat deze cumulatie van functies hen ongeoorloofd lijkt en zij zeggen te stemmen als volksvertegenwoordigers of als burgers.
Het eindresultaat van de stemming wordt door de voorzitter voorgelezen. Hij verklaart dat er 20 leden afwezig zijn door hun activiteiten in de commissies, 5 wegens ziekte en 1 zonder gekend motief en 693 afgevaardigden hebben volgens de voorzitter bevestigend geantwoord op de gestelde vraag. Diegenen die zich onthouden hebben of diegenen die verklaarden te stemmen als wetgever en niet als gezworene, worden allemaal geklasseerd onder de noemer “ont fait diverses déclarations” (26 volgens de voorzitter) en hun eventuele ja-stem wordt bij de telling niet in rekening gebracht. Merkwaardig is wel dat de voorzitter het niet heeft over onthoudingen. Later bij de stemming over de volksraadpleging rangschikt hij immers wel een aantal verklaringen onder de noemer “ont refusé de voter”. Zo concludeert de voorzitter in ieder geval dat aan de vereiste absolute meerderheid voldaan is en dat de Convention nationale Louis Capet schuldig verklaart aan samenzwering tegen de openbare vrijheid en aan aanslagen tegen de staatsveiligheid. De telling volgens de verslagen van de procès-verbaux verschilt lichtjes van die van de voorzitter: op een totaal van 748, stemden 683 leden bevestigend (10 minder dan volgens de voorzitter! ), waren er 37 verschillende verklaringen; 20 afgevaardigden waren afwezig wegens werkzaamheden in de commissies en 8 wegens ziekte. De samenstellers van de Archives parlementaires namen ook de moeite om een nieuwe telling te doen aan de hand van vergelijkend onderzoek van eigentijdse kranten en de procès-verbaux. Zij kwamen tot het besluit dat ook de procès-verbaux er 10 stemmen naast zaten en dat er uiteindelijk ‘slechts’ 673 afgevaardigden ja stemden. Zij telden 45 leden die verschillende verklaringen deden[405] en 29 afwezigen.
Het kleine aantal afwezigen, waaronder slechts een enkeling afwezig is zonder gekend motief, is zonder twijfel te verklaren door de grote belangstelling voor de affaire. Zo goed als alle afgevaardigden moeten het als een erg belangrijke plicht gezien hebben om er uitspraak over te doen. Dat aan absenteïsme zwaar getild werd, illustreert het voorstel van Jean-Bon-Saint-André, dat zonder enig protest werd aangenomen. Hij weet te bekomen dat, alvorens tot de stemming over te gaan, diegenen die bij de eerste stemming afwezig zijn zonder reden, een ‘appèl’ zullen ontvangen. Zijn ze er nog steeds niet bij de tweede stemming, dan zal men er nog een sturen. Indien ze ook dan niet komen opdagen zal hun naam opgetekend en verzonden worden naar alle 84 verschillende departementen, zodat iedereen er op de hoogte van zal zijn dat deze volksvertegenwoordigers hun taak weigerden te volbrengen.
2. 1. 2 Stemming over een volksratificatie
Na de bekendmaking van de resultaten van de stemming over de schuld van Louis XVI werd dadelijk overgegaan tot de hoofdelijke stemming over de tweede vraag: “Le jugement de la Convention nationale contre Louis Capet sera-t-il soumis à la ratification du peuple?”[406] Deze zou uiteindelijk met een absolute meerderheid verworpen worden, maar toch waren de meningen hierover toch verdeelder dan bij de stemming over de schuld van de ex-monarch.
Een groot aantal volksvertegenwoordigers zag het als zijn plicht, ook al weer meer dan bij de stemming over de schuld van Louis XVI, om zijn “oui” of“non” te verantwoorden. Bijna de helft van de leden van de Convention die voor stemden en meer dan een kwart van diegenen die tegen stemden deden dit. Opvallend is dat een aantal politici hun argumenten zelf niet meer volledig uiteenzetten maar bij hun stem verklaarden akkoord te zijn met de beweringen van de politicus die net voor hen het woord had. Het lijkt erop alsof verantwoording als een verplichting werd ervaren.
Eén van de meest voorkomende argumenten van de neen-stemmers was de overtuiging dat ze van de bevolking al de nodige volmachten hadden meegekregen om zonder een bijkomende raadpleging Louis XVI te vonnissen. Zoals Boyer-Bonfrède het bijvoorbeeld uitdrukt: “Comme j’ai reçu des pouvoirs illimités de mes commettants, je dis: non”Voor diegenen die zich uitspraken voor een ratificatie van de bevolking was het feit dat leden van het wetgevend orgaan zich niet mochten schuldig maken aan een ongeoorloofde cumulatie van functies, die van wetgever én rechter, juist een argument om de bevolking wel te raadplegen. Barthélemy is daar een goed voorbeeld van “Comme je ne crois pas pouvoir cumuler sur ma tête les fonctions de jury de jugement et celles de juge, je pense que c’est au peuple, convoqué en assemblées primaires, à prononcer la peine que méritent les crimes de Louis. Je vote en ce sens pour l’appel au peuple”. Bailly is er ook van overtuigd dat deze gehele toestand illegaal is. Hij vindt dat de enige mogelijke manier om dit te legitimeren, de vraag om goedkeuring van de bevolking is. Cambacères brengt daar dan weer tegenin dat men uit noodzaak, om consequent te blijven niet om de raadpleging van de bevolking kan vragen, omdat men haar goedkeuring destijds ook niet heeft gevraagd, toen de leden van de Convention zichzelf rechter voor Louis XVI verklaarden. “Nous devions aussi renvoyer à la sanction du peuple le décret par lequel nous nous sommes constitués juges de Louis; nous ne l’avons pas fait: je dis non. ”
Net zoals bij de stemming over de schuld van de ex-monarch, blijven vele leden van de Convention zich ongemakkelijk voelen bij de hoedanigheid van rechter die hen werd toegeschreven. Zij vermelden bij hun overwegende ja-stem dan ook steeds bij dat ze stemmen als “législateur” en niet als rechter. Olivier-Gérente spreekt zich er ongenuanceerd over uit: “je trouve les despotisme là où il y a accumulation de pouvoirs”. Michet gaat verder in op dit probleem. Hij legt uit dat juist het stilzwijgen en tekortschieten van de wet over Louis XVI ervoor heeft gezorgd dat de Convention zich over de zaak beraadt. Welnu, als men vraagt om een goedkeuring door de bevolking dan is dit niet zozeer een ratificatie van het gevelde vonnis over Louis XVI maar een goedkeuring van de machten die het wetgevend orgaan van het land zich heeft toegeëigend. Michel Petit drukt dit kort en bondig uit: “Citoyens, lorsqu’il n’y a pas de loi, le peuple, le souverain doit être consulté. Je dis oui”.
Ja-stemmers zeggen meestal bevestigend te antwoorden uit respect voor de vrije uitoefening van de soevereiniteit van de bevolking. Couthon is iemand die dit argument probeert te weerleggen. Hij is tegen een goedkeuring door de bevolking en meent dat het volk hierom vragen juist een aanslag op haar soevereiniteit is. Hij voegt eraan toe dat mandatarissen zelf niet het recht hebben te sleutelen aan de volmacht die hen door de grondwet werd afgevaardigd.
In de context van de problematiek rond al dan niet gegeven volmachten door de bevolking en legaliteit van cumulatie van functies, beweert Amar dat de bevolking eigenlijk zelf de verantwoordelijkheden niet kan opnemen die zij net afgevaardigd heeft aan volksvertegenwoordigers. Zo meent hij dat de bevolking geen magistraat kan zijn en dat men eigenlijk de essentie van zijn mandaat vergeet als men deze zaak naar het volk zendt om haar erover te laten oordelen.
Een ander vaak ingeroepen argument om nee te stemmen is de vrees voor een burgeroorlog als de assemblées primaires zullen samengeroepen worden. Velen menen dan ook nee te moeten stemmen uit“mésure de sûreté à prendre”, uit vrees voor een aanval uit het buitenland, of om de bevolking van nieuwe intriges te sparen. Anderen zeggen er bij zelf niet verantwoordelijk gesteld te willen worden voor eventueel bloedvergieten als gevolg van een volksraadpleging, of ze zienhet voorstel als een manier “pour désorganiser la République”. Eigenaardig is wel dat twee volksvertegenwoordigers, Laurent en Claverie beweren net een burgeroorlog te willen vermijden door een volksraadpleging. Verdere uitleg geven ze niet bij hun stelling. Een aantal afgevaardigden zegt dan weer dat men zich niet mag laten intimideren door deze dreiging van burgeroorlog, intriges of samenzweringen, “braver tous les dangers, toutes les menaces” en daarom moet men juist wel voor een volksraadpleging opteren. Huguet deelt deze mening evenzeer: “Et moi aussi, je vote en homme libre. Ni la terreur, ni le tumulte des passions n’influeront jamais sur ma détermination. . ”
Voor heel wat leden zijn de onoverkomelijke praktische moeilijkheden een reden om “non” te stemmen. Een aantal gaat zelfs zo ver door te zeggen dat “le renvoi au peuple” eigenlijk zoveel betekent als dat de afgevaardigden hun taak niet volbrengen. Boÿaval is daar erg radicaal in. Hij vraagt dat als er gestemd wordt dat de assemblées primaires toch bijeen moeten komen, deze dan alle afgevaardigden die voorstander van de ratificatie waren, ontslagen uit hun functie omdat ze hun soevereine taak niet volbrachten. Dornier vindt dat men tekort schiet in het vertrouwen dat de bevolking schonk, als men voor de taken die zij afstond zich terug tot de burgers zelf wendt. Vadier vindt het dan ook een belediging voor de bevolking om haar een aantal juridische functies toe te schrijven die zij niet kan uitoefenen. Laurent staat echter alleen met zijn krasse uitspraak. Hij zegt alle volmachten te hebben gekregen van de Franse burger en ook al is het welzijn van het volk de hoogste wet, “il faut faire sentir au peuple qu’ils ne sont pas les maîtres de nos vies”. Dubois-Crancé zegt kort dat het een vorm van ‘natie-schennis’ zou zijn: “l’appel au peuple est un crime de lèse-nation, non”.
Er resten ook nog enkele stemmers die in het oog springen, zij het door hun argumentatie en opmerkingen, zij het door hun onthouding. Defermon bijvoorbeeld beweert van zijn opdrachtgevers grenzeloze volmachten te hebben gekregen en meent ze daarom zelf te moeten inperken door een “appel au peuple”. Hij stemt bevestigend. Bonnesoeur-Bourginière dan, vindt net zoals Salle dat eigenlijk alle decreten van de Convention nationale onderworpen zouden moeten worden aan de “sanction expresse ou tacite du peuple souverain”[407]. Marat vindt dat dit inderdaad mooi is in theorie, maar tegelijk praktisch onuitvoerbaar. Hij brengt ook het argument van Robespierre aan dat men arbeidende mensen van hun werk zal halen en dergelijke. Daarom stemt hij tegen.
Aansluitend bij de idee dat eigenlijk voor ieder decreet een ratificatie door de bevolking nodig is, menen een reeks volksvertegenwoordigers dat men naar een vorm van despotisme neigt, indien men afziet van een volksraadpleging. Bertrand-La-Hosdinière drukt het als volgt uit: “Comme l’appel au peuple est le seul moyen d’excuser le despotisme qu’a exercé la Convention, par la confusion de tous les pouvoirs, je dis oui”. In contrast met de minachting van het oordeel van de bevolking van neen-stemmers, zegt Vitet dat het volk juist beter kan reageren en nadenken dan de afgevaardigden in de Convention. Dugenne vindt dat de bijeenkomst en beraadslaging van de assemblées primaires over deze zaak een heus spektakel moet worden voor het universum. Het is meteen ook een hommage van de Convention nationale aan de soeverein.
Een andere reeks leden houdt er een ietwat merkwaardige mening op na. Zij zeggen een volksraadpleging voor te staan, indien de doodstraf voor de koning gestemd wordt. Waarom vertelt geen van hen er echter bij. Het bevestigt de associatie die men kan maken tussen het voorstander zijn van een ratificatie door de bevolking en het willen redden van de koning. Rabaut-Saint-Pierre insinueert dit ook bij zijn commentaar op zijn ja-stem: “Comme le jugement que vous allez rendre, s’il conduisait immédiatement l’accusé à la mort, pourrait produire un mal irréparable… je suis décidé à voter pour l’affirmation. C’est un moyen faible pour intimider les âmes républicaines…”Ramel-Nogaret zegt dat hij voor de dood maar ook voor een ratificatie van deze straf door de bevolking stemt: “Je voterai pour la mort, mais je veux que la nation sanctionne ce jugement; oui”, alsof men ervan uitgaat dat deze twee opinies contradictorisch zijn. Een aantal politici die ook voor een volksraadpleging stemmen, voelen blijkbaar de nood om er steeds aan toe te voegen dat ze niet koningsgezind zijn, of niets te maken hebben met Bouillé of Lafayette, zoals Izarn-Valady of Barbaroux: “J’ajoute… que j’ai fortement coopéré à renverser le tyran du trône”. Ook merkwaardig is dat Vallée na een vrij lange uiteenzetting besloot zich niet uit te spreken. Toch staat in de officiële procès-verbaux opgetekend dat hij ja gestemd heeft, hoewel de verklaring “Je ne veux dire ni oui, ni non, je ne veux rien prononcer” ons toch duidelijk lijkt.
Audrien is ervan overtuigd dat een ratificatie een uitstekend middel is om alle machten van de bevolking te verenigen tegen iedere vorm van tyrannie. Girot-Pouzel voegt daaraan toe dat een wet nooit beter zijn ingang kan vinden als met de goedkeuring door de burgers. Dufriche-Valazé vindt dan weer dat hij de bevolking heeft weten beraadslagen over een aantal zaken die van heel wat ruimer belang waren. Net zoals enkele anderen van zijn collega’s denkt Fourmy dat neen-stemmers het oordeel van de bevolking vrezen. Dit is volgens hem net één van de grootste beledigingen aan het adres van de natie. Thibault zegt dat men pas kan afzien van een volksraadpleging in dit geval, als men rechter is en dit is niet het geval voor de afgevaardigden in de Convention. Ribereau motiveert zijn stem op zijn beurt door te stellen dat de volonté générale nu éénmaal niet afgevaardigd kan worden. Chiappe motiveert zijn antwoord door inconsequentie aan te tonen. Men had namelijk reeds gedecreteerd dat de goedkeuring van de constitutie aan de soeverein te beurt viel. Welnu, het vonnis van de koning kon niet minder belangrijk zijn dan gelijk welk ander decreet in de republiek.
Thirion brengt in tegen een bijeenkomst van de assemblées primaires dat de vrijheid van stemming aldaar zeker niet gegarandeerd kan worden. Thomas-La-Prise die zich daar ook van bewust is, stemt toch voor een goedkeuring door de bevolking maar dan op voorwaarde dat ofwel de stemming van elke burger geheim blijft ofwel dat men zijn goed- of afkeuring laat blijken over de benoeming van de leden van de Convention. Hij wil ook meteen van de gelegenheid gebruik maken om ook de afschaffing van het koningschap voor te leggen aan het oordeel van de bevolking. Andere afgevaardigden delen ook over dit laatste zijn mening. Marey vindt dan weer dat naast het vonnis van Louis XVI ook de eerste principes van de grondwet aan de goedkeuring van de bevolking moeten worden voorgelegd.
Le Bas, die wel tegen een ratificatie door de bevolking is, poogt het argument van de vrije uitoefening van de soevereiniteit door de bevolking te weerleggen. Hij vindt dat oordelen over het lot van een individu geen daad van soevereiniteit is. Hij voegt eraan toe dat vragen om de goedkeuring van de bevolking betekent dat men ervan uitgaat dat het volk er een andere mening op na kan houden dan de magistratuur, de soeverein. Jacques Boilleau beweert dat noch de Convention nationale, noch de burgers zich het recht over Louis te vonnissen, mogen toeëigenen. Hij verwijst naar Rousseau en Montesquieu om aan te tonen dat volgens het politieke recht de bevolking nooit uitspraak moet doen over een feit of persoon. Fayau zegt dan weer niet te willen dat Europa gelooft dat er 25 miljoen mensen nodig zijn om een vonnis te vellen over een koning.
Het eindresultaat werd na de hoofdelijke stemming door de voorzitter van de Convention nationale bekend gemaakt. Hij las voor dat 10 afgevaardigden zich onthouden hadden, 283 voor stemden en 424 tegen stemden. De voorzitter besloot dat aan de vereiste absolute meerderheid van 359 stemmen voldaan was door neen-stemmers en de volksraadpleging bijgevolg verworpen was. Over de afwezigen zei hij nog dat er 20 van “en mission” waren, 5 waren afwezig wegens ziekte en 3 waren er niet zonder gekend motief. De optelsom van de voorzitter verschilt ook hier weer van die in de procès-verbaux. Daarin telde men maar 716 aanwezigen met ook 283 ja-stemmers en 424 nee-stemmers. Bij de afgevaardigden die zich niet uitspraken maakte men hier plots een onderscheid tussen diegenen die zich onbevoegd verklaarden, “se sont récusés” (1) en diegenen die zich onthielden, “se sont abstenus” (8). Van de afwezigen werd gezegd dat er 20 “en mission” en 9 ziek waren. Een vergelijkend onderzoek van een reeks kranten en de procès-verbaux, uitgevoerd door de samenstellers van de Archives parlementaires geeft ook hier een ander beeld over de stemming: op een totaal aantal aanwezigen van 749 vertegenwoordigers onthielden of verklaarden er zich 12 onbevoegd, 286 stemden voor en 423 stemden tegen. Ook 20 afgevaardigden waren “en mission”, 7 waren ziek en 1 was er niet zonder gekend motief, wat het totaal aantal afwezigen op 28 brengt. [408]
2. 1. 3 Stemming over een straf
De derde hoofdelijke stemming, waarmee beslist moest worden over het leven of de dood van de koning begon ‘s avonds op 16 januari en zou de gehele nacht duren tot ‘s anderendaags ‘s avonds. Haast geen enkele afgevaardigde bracht een stem uit zonder enige verdere commentaar. Bijna allemaal voelden ze de nood om er een speech, die vaak erg lang uitliep, aan toe te voegen. De stemming werd ook gekleurd met een anekdotisch incident. Nadat hij waarschijnlijk had vernomen dat de doodstraf slechts door een nipte meerderheid zou gestemd worden, werd Duchatel op een draagberrie de Convention binnen gedragen. De stemming van zijn departement was reeds achter de rug, toen Duchâtel met een slaapmuts, bevend van de koorts kwam meedelen dat hij “pour le banissement” was. Ondanks hevig protest van de Montagne, die erop wees dat de stemming niet volgens de procedure verlopen was, werd de stem toch nog in rekening gebracht. De 17de ‘s avonds las de voorzitter uiteindelijk het volgende resultaat voor: 1 afgevaardigde was voor de doodstraf waarbij de bevolking de macht moest krijgen de straf aan te passen, 23 afgevaardigden stemden voor de dood met de vraag te onderzoeken of het nuttig was om de executie te bespoedigen of uit te stellen, 8 stemden voor de dood met de vraag van uitstel van executie tot aan de gehele uitwijzing van het geslacht Bourbon, 2 stemden voor “la peine des fers”, 2 voor de doodstraf met de vraag van uitstel tot in vredestijd maar met zich het recht behoudend ze toch uit te voeren in geval van invasie van het Franse territorium door een buitenlandse grootmacht, 319 stemden voor de gevangenhouding tot aan het einde van de oorlog of de verbanning en 366 voor de doodstraf. Zo besloot voorzitter Vergniaud dat aan de vereiste absolute meerderheid van 361 op een totaal van 721 -de rest van de 745 was “en mission”, werkzaam in een commissie of overleden- was voldaan. Hij verklaarde in naam van de Convention dat tegen Louis Capet de doodstraf werd uitgesproken. Weer is er een verschil met het verslag van de procès-verbaux. Daarin telde men op een totaal van 749 leden, 15 afgevaardigden afwezig wegens werk in een commissie, 7 wegens ziekte en 1 zonder gekend motief. 5 volksvertegenwoordigers brachten geen stem uit. Van de resterende 721 stemmers waren er 2 voor “les fers”, 286 voor gevangenschap en verbanning tot in vredestijd of voor de voorwaardelijke doodstraf die slechts uitgevoerd moest worden bij een inval in het territorium, 46 stemden voor de dood met opschorting, hetzij na de verjaging van de Bourbons, na de aanvaarding van de nieuwe constitutie of tot in vredestijd, 26 stemden voor de dood maar met het amendement van Mailhe, waarin geëist werd dat men zich zou beraden over de opschorting van straf en 361 volksvertegenwoordigers stemden voor de doodstraf zonder meer. [409]
‘s Anderendaags werden de resultaten van de stemming wel het voorwerp van hevige discussie in de Convention. Gasparin merkte op dat er een fout was gebeurd bij de telling. In totaal waren er 748[410] afgevaardigden bij de opening van de zitting van de Convention en geen 745 zoals werd beweerd bij de proclamatie van het resultaat van de stemming. Penières merkte op dat een decreet slechts van kracht werd indien de procès-verbaux ervan werden voorgelezen. Hij stelde voor dat het gedeelte van het procès-verbal werd herlezen en dat iedere afgevaardigde gevraagd zou worden of zijn stem juist was weergegeven in het verslag. Nadat men was overgegaan tot deze procedure las de voorzitter op de 18de januari het aangepaste resultaat van de stemming voor. Ook ditmaal telde men twee afgevaardigden voor de “fers”, 319 in plaats van 286 volksvertegenwoordigers verklaarden zich voorstander van gevangenschap of verbanning voor de koning en enkelen daarvan waren voor voorwaardelijke doodstraf indien het territotium werd binnengevallen, slechts 13 (in plaats van 46) waren voor de dood met opschorting ofwel na de uitstoting van de Bourbons, na het beëindigen van de oorlog, of na de ratificatie van de constitutie. Ook precies 361 volksvertegenwoordigers waren voor de doodstraf en 26 waren voor de dood maar met het amendement van Mailhe. Rekening houdend met afwezige, zieke en onthoudende afgevaardigden kwam men ditmaal wel tot een totaal van 749 leden in de Convention. De fout die in de eerste stemming was gelopen was de verkeerde weergave van het aantal afgevaardigden dat werkzaam was in een commissie: het waren er 15 in plaats van 11. Uit de tweede, corrigerende stemming blijkt eigenlijk alleen dat 33 afgevaardigden minder voor de dood met opschorting in bepaalde omstandigheden hebben gestemd en dat ze boven dit voorstel verkozen zich achter voorstanders van levenslange opsluiting en verbanning te scharen. Het verschil in telling tussen de eerste en tweede stemming ging eigenlijk gewoonover het aantal afwezigen. Het eindresultaat bleef echter hetzelfde: aan de vereiste absolute meerderheid van 361 was voldaan. [411]
2. 1. 4 Stemming over opschorting van straf
Dat er zich zoveel volksvertegenwoordigers voor een voorwaardelijke straf uitspraken vraagt toch wel enige uitleg. Een voor de hand liggende interpretatie is dat deze afgevaardigden de koning oprecht wilden redden zonder al te veel in ongenade te vallen bij de Montagne. Daarom opteerden ze voor de doodstraf maar met een hele waslijst voorwaarden daaraan verbonden. Verschillende Girondins, waaronder Brissot, opteerden voor opschorting van straf tot aan de aanvaarding van de grondwet en wilden zo nogmaals, op alternatieve wijze, van de dood van Louis XVI een referendum maken. De opschorting tot aan de verbanning van alle Bourbons was ook een girondijns maneuver om de Montagne in het nauw te drijven. Zij beschuldigden hen er immers van Philippe-Egalité op de troon te willen zetten. [412]
Na de eerste hoofdelijke stemming over een straf voor Louis XVI werd Mailhe geïnterpelleerd over wat hij nu net bedoeld had met hetgeen men ondertussen tot het “amendement van Mailhe” had gedoopt. Mailhe herhaalde gewoon letterlijk wat hij gezegd had bij het uitbrengen van zijn stem: “Par une conséquence naturelle de l’opinion que j’ai déjà émise sur la première question, je vote pour la mort de Louis. Je ferai une seule observation. Si la mort a la majorité, je pense qu’il serait digne de la Convention nationale d’examiner s’il ne serait pas politique et utile de presser ou de retarder le moment d’exécution. Cette proposition est indépendante de mon vote. Je reviens à la première question et je vote la mort. ”[413]Zo was het debat over de “sursis” geopend. Buzot[414], Casenave[415], Condorcet[416] en Brissot[417] gaven uiteenzettingen in de Convention en pleitten voor de opschorting. Ze benadrukten het buitenlands gevaar bij de ter doodbrenging van de koning en de zwakke meerderheid die voor de doodstraf was. Men besprak alle andere nadelen van de executie van Louis XVI. Maar vooral het discours van Barère[418] zou doorslaggevend zijn voor de meeste afgevaardigden. Opschorting tot in vredestijd, stelt hij, zou een teken zijn van zwakte van Frankrijk naar het buitenland en naar vijanden toe en de opschorting van straf laten afhangen van een invasie van het territorium noemt Barère een gruweldaad.
Uiteindelijk werd er beslist ook over te gaan tot de hoofdelijke stemming over dit onderwerp en zo vond op 19 januari 1793 een vierde stemming over het proces van de koning plaats. Departement per departement werd de politici weerom om een ja- of nee-stem gevraagd. Om twee uur ‘s ochtends ‘s anderendaags was het resultaat bekend en proclameerde de voorzitter van de Convention het resultaat. Van de 749 afgevaardigden hadden er 59 geen stem uitgebracht, ofwel door hun werkzaamheden in een commissie, ofwel door ziekte, overlijden, onbekend motief of doordat ze zich wensten te onthouden. Zo resten er nog 690 van de 749 leden die wel op regelmatige wijze een stem uitbrachten: “Les voix pour le sursis, 380. Les voix au-dessus de la majorité sont au nombre de 34[419]. Ainsi la Convention nationale décrète qu’il ne sera point sursis à l’exécution de jugement de mort qu’elle a rendu le 17 de ce mois contre Louis Capet, dernier roi des Français”. [420]
2. 2 Wijze van stemmen
2. 2. 1 Volgorde van vragen
De volgorde van de vragen heeft ongetwijfeld in de kaart gespeeld van voorstanders van de doodstraf en tegenstanders van een volksraadpleging. De orde die de Girondins wensten was er één van eerst beslissen over de volksratificatie, de schuldvraag en tot slot de strafbepaling. De Montagnards hadden een ander voorstel van schuld, straf en appél op het volk. In de zitting van de 14de januari zou een beslissing genomen worden over de vraagstelling. Het werd een lange, verwarrende discussie, waarbij zelfs stemmen opgingen om de ruimte te laten aan de afgevaardigden om te beslissen of het over een vonnis of een algemene veiligheidsmaatregel ging, zodat men op een totaal van 17 vragen zou moeten antwoorden. Uiteindelijk werd besloten de zaak door te sturen naar de Commission des Vingt et un die de knoop doorhakte en stelde dat er op drie vragen, schuld, referendum en straf een antwoord geformuleerd moest worden. Toch speelde deze volgorde ongetwijfeld in de kaart van de Montagne: over de schuld van de koning stemmen was immers al stemmen als soeverein, zodat men natuurlijk zo meteen over de tweede vraag reeds gestemd had. Het debat over de volgorde van de vraagstelling was eigenlijk abrupt afgebroken zonder dat de verdedigers van de koning zich hadden laten horen. [421]
2. 2. 2 Vereiste meerderheid
Tussen de tweede en de derde stemming stelde Lanjuinais voor om te beslissen dat een meerderheid van twee derden, of vier derden vereist zou zijn. Hij motiveerde zijn voorstel door te stellen dat deze meerderheid nodig was bij de uitspraak van een jury, dat de beschuldigde de kans niet had gekregen om bepaalde rechters, hier leden van de Convention te weigeren en dat er ook al geen geheime stemming plaats vond. Maar zijn voorstel werd verworpen met de motivatie dat decreten gestemd werden in het wetgevend orgaan van het land bij absolute meerderheid. [422]
Later die dag stak de discussie weer de kop op. Ditmaal was het Tronchet, één van de advocaten van de verdediging van Louis XVI, die in naam van “le bénéfice du droit commun” De Sèze steunde met zijn eis van een twee derden meerderheid bij de stemming over de koning. Merlin wees erop dat Tronchet zich vergiste. Voor een verklaring van schuld bij een rechtbank was er geen meerderheid van twee derden, maar één van tien op twaalf vereist. Maar, merkte hij op, wat de straf betreft, volstaat een eenvoudige absolute meerderheid. Danton wees er ook op dat bij de vorige twee stemmingen de “simple majorité” ook had volstaan. Zo werd de discussie afgesloten. [423]
2. 2. 3 Openbaarheid van stemming
Alle partijen, ook de Gironde, hadden ermee ingestemd om de stemming openbaar en dus niet-geheim te houden. Toch moet deze manier van stemmen ook in de kaart gespeeld hebben van de voorstanders van de doodstraf. Op voorstel van Birotteau, zetelend bij de Gironde, had men gedecreteerd dat iedere volksvertegenwoordiger zich naar “barre” van de Convention moest begeven om daar luidop zijn stem uit te brengen. Onder invloed van de montagnard Bourdon werd er ook bepaald dat ieder zijn stem zou moeten ondertekenen. [424]
2. 3 Partijen en hun stemgedrag
Hoe de verschillende partijen net stemden over het vonnis, de volksraadpleging en de bestraffing van Louis XVI is vrij voor de hand liggend. Montagne en Jacobins keerden zich samen “en bloc” tegen een appèl op het volk. Gironde was overwegend voor, net zoals de Plaine. Patrick concludeert na allerlei berekeningen dat 70,8% van de Girondins voor een referendum was. Van de “cercle intérieur” of de “inner sixty”, zoals Patrick die noemt, waren dat er ook 70, 7%. 2, 2% van de beweging in brede zin - en 3,4% van de “inner sixty”- onthield zich en 25,5% was tegen. Bij de Plaine waren 58,4% van de afgevaardigden voor en 35,2% tegen een volksraadpleging. 2,4% onthield zich. De cijfers van de Montagne, die Patrick nochtans erg breed ziet, zijn het meest indrukwekkend. Maar liefst 94,3% stemde tegen een appèl op de bevolking en amper 1,6% was voor. Van de Jacobins die niet bij de Montagne zetelden stemde niemand voor of onthield niemand zich. [425]
Van de afgevaardigen die wij onder de loep namen was Manuel de enige uitzondering bij de jakobijnse volksvertegenwoordigers die zich uitsprak voor een volksraadpleging. Maar hij was eigenlijk vooraf al, wegens zijn houding ten opzichte van de koning, geschrapt van de lijsten van de Jacobins en de Cordeliers. Op de vraag naar de schuld van Louis XVI had hij ook al geantwoord dat de leden van de Convention zich als wetgevers niet de functie van rechter mochten toeëigenen. Het is weinig verwonderend dat hij als straf de opsluiting van de vorst tot in vredestijd voorstond. Toen echter bekend werd dat de doodstraf was uitgesproken, verliet hij de zaal en vroeg hij zijn ontslag aan. [426]Bij de Montagne waren er twee andere uitzonderingen: Garnier en Bonnesoeur-Bourginière stemden allebei voor een referendum.
Patrick verdiepte zich ook in het stemgedrag van de verschillende partijen met betrekking tot de strafbepaling voor Louis XVI. Om praktisch te werk te kunnen gaan, beschouwt Patrick de drie stemmen van iedere afgevaardigde -de eerste, over de schuld van de ex-koning is hier niet van belang. Hij spreekt over ‘genadevolle’ en ‘strenge’ stemmen[427] en bij het nagaan van het stemgedrag van een afgevaardigde, maakt hij twee gradaties: mensen die twee ‘strenge’ of ‘genadevolle’ stemmen uitbrengen en anderen die over de gehele lijn, dus drie maal volgens een bepaald patroon stemmen, om zo de optelsom van beiden te maken. De Montagne heeft volgens zijn berekeningen het meest consequente stemgedrag. 94,8% van haar leden is ongenuanceerd streng voor de ex-koning, terwijl slechts 1,9% van hen mild antwoordde op minstens twee van de drie vragen. De Plaine - die Patrick in vergelijking met andere historici wel fel heeft ‘uitgedund’- stelt zich opvallend genadevol op tegenover haar ex-koning: 70,8% toont zich mild terwijl slechts 15,2% streng is. De resultaten van de Gironde zijn gelijkaardig. Girondins hebben het wel net iets meer voor de koning begrepen:71,9% is “for mercy” en 19,7% “for severity”. [428]
Bij de afgevaardigden van de Montagne die wij onderzochten is er geen enkeling geweest die zich tegen de doodstraf van de koning heeft durven uit te spreken. Manuel, die eigenlijk al niet meer tot de beweging hoorde, is de enige uitzondering bij de Jacobins. Over de opschorting zijn er iets meer afgevaardigden die van de strenge lijn van de partij afwijken. Bij de Montagne onthield Delègre zich over deze vraag en Bonnesouer-Bourginière is de enige montagnardische voorstander van “le sursis”, naast Mailhe die eigenlijk als eerste met zijn amendement de vraag over opschorting aan de orde bracht. Bij de Jacobins stemden ook Bouquier en Philippeaux voor, maar deze laatste werd later uit de club gezet. Voor wat de Plaine betreft, was er twee derden van de afgevaardigden die wij onder de loep namen voor een referendum. Een even groot percentage was voor een straf die niet de doodstraf was en ook voor de opschorting, terwijl slechts een derde Louis XVI effectief naar het schavot wilde sturen. Bij de Gironde stemde een duidelijke meerderheid voor een appèl op het volk. Tegenstanders van een volksraadpleging waren Chasset, Ichon, Condorcet, Daunou, Azéma en Birotteau. Dezelfde meerderheid sprak zich ook uit voor de opschorting van straf, maar toch zijn er niet veel minder voorstanders van de doodstraf dan van verbanning of gevangenschap.
Patrick maakte ook berekeningen over de verhoudingen van de verschillende partijen bij de afgevaardigden die de koning naar het schavot stuurden. Daaruit blijkt dat van alle afgevaardigden die twee ‘strenge’ stemmen uitbrachten tegen de koning, er 80% bij de Montagne zetelden. Van diegenen die zich onvoorwaardelijk genadeloos opstelden tegenover Louis XVI, maakten de Montagnards zelfs 87% uit. Een andere opmerkelijke vaststelling is dat er zich tussen de 13 % die niet tot de Montagne behoorden, 14 Girondins bevonden uit de harde ‘zestigkoppige’ kern van de Gironde. [429]
Furet meent dat iedere stemming over het proces in de Convention iets duidelijk maakte over de invloed van de verschillende partijen. De eerste stemming was er één waarbij een klein aantal afgevaardigden zich onderscheidde, die zelfs niet wilden dat de vraag naar de koninklijke schuld gesteld werd. De tweede stemming over een referendum toont aan tot waar de girondijnse invloed reikte en de derde en vierde stemming over de strafbepaling en opschorting reveleren in welke mate de Montagne vat had op de Plaine. [430]
Hoofdstuk 3: Dood van de koning
Op 20 januari verscheen het verdict over Louis XVI. In een proces-verbaal van de Convention werd Louis Capet, laatste koning van de Fransen, schuldig verklaard aan verraad tegen de natie en aanslagen tegen de staatsveiligheid en werd gedecreteerd dat hij de doodstraf moest ondergaan. Na de proclamatie van het resultaat van de stemming in de Convention, besteeg De Sèze het spreekgestoelte. Hij las er een brief voor van de koning waarin hij de volksvertegenwoordigers vroeg een appèl op de bevolking te doen om hen te raadplegen over het vonnis dat de afgevaardigden zonet hadden geveld. Hij stelde de maatregel als rechterlijk en niet politiek voor. Vrijwel unaniem verwierp de Convention deze vraag echter en werd er beslist dat het voltrekken van het vonnis op maandagmorgen 21 januari 1793 plaats zou vinden op de Place de la Révolution. [431]
Louis XVI had ook een aanvraag gedaan bij het ministerie van justitie om drie dagen uitstel te krijgen, zodat hij zich kon voorbereiden op zijn ‘ontmoeting met God’[432]. Hij wenste ook zijn familie te ontmoeten zonder getuigen en hij vroeg om de bijstand van de abt Edgeworth de Firmont, een priester die de eed aan de grondwet niet had afgelegd. Het uitstel werd geweigerd, maar de twee andere wensen werden wel ingewilligd.
De 20ste ‘s avonds nam de ter dood veroordeelde koning afscheid van zijn gezin. Louis verorberde volgens zijn valet de chambre daarna met smaak een laatste avondmaal en bracht de rest van de avond tot 2 uur ‘s nachts door in het gezelschap van zijn biechtvader Edgeworth. Volgens zijn suppoost sliep Louis diep en rustig tot 5 uur ‘s ochtends. Na het ontwaken volgde hij een misviering van Edgeworth in zijn cel. Louis onderging het gehele gebeuren sereen en rustig maar stelde alles in het werk om tot het laatste ogenblik zijn waardigheid te behouden. Zo vroeg hij om zelf zijn haren te mogen knippen, maar dit werd hem niet toegelaten.
Rond half negen werd Louis opgehaald door de commandant van de garde nationale. Bij het verlaten van de Temple had hij aan een officier municipal een papier toegereikt dat zijn testament bleek te zijn. Daarop werd de koning in een rijtuig richting Place de la Révolution gevoerd door het regenachtige en mistige weer. Het was rustig in de hoofdstad, weinig verkeer en niet echt veel volk in de straten. Een haag van naar schatting twintigduizend mannen, gewapend met speren en geweren volgde de stoet. Gedurende het gehele traject, dat ruim anderhalf uur geduurd had, las de ter dood veroordeelde gebeden en psalmen.
Aangekomen op de Place de la Révolution, duurde het enkele minuten voor de koning uit het rijtuig kwam. Het schavot, omringd door verschillende bataljons van de garde nationale, was geplaatst tussen de voet van het standbeeld van Louis XV en de Champs Elysées[433]. Onder het luid gedreun van tamboeren besteeg Louis het schavot. Overgeleverd in de handen van zijn beulen, ontkleedde Louis zich zelf. Hij weigerde tevergeefs zijn handen vast te laten maken. De legende vertelt dat Louis zich plotseling tot het publiek richtte van provinciale afgevaardigden, gewapende Parijse burgers en legioenen van de garde nationale, dat zich rondom hem verzameld had. Hij schreeuwde hen toe dat hij onschuldig was, maar dat hij tegelijk diegenen die de oorzaak van zijn dood waren verontschuldigde en dat hij tot God bad dat zijn bloed niet voor onheil in Frankrijk zou zorgen: ‘Peuple, je meurs innocent! Je pardonne aux auteurs de ma mort. Je prie Dieu que mon sang ne retombe pas sur la France’. [434]Maar het lawaai van de tamboeren van de garde nationale overtroffen zijn stem en het meeste van wat hij zei ging verloren voor de omstaanders. [435]
Om tweeëntwintig over tien deed de guillotine haar werk en even later werd het hoofd van de koning aan het volk getoond. Later werd vaak geschreven dat de koning nog een afgrijselijke kreet geslaakt zou hebben, maar dit zou slechts een vertelsel van koninghaters geweest zijn. Uitroepen van enthousiasme waren wel te horen uit de menigte die schreeuwde “Vive la nation”, “Vive la République”, “Vive la Liberté”, “Vive l’Egalité”. Men had er nog aan gedacht om het kanon aan de Pont Neuf te laten horen op het moment dat het hoofd van de koning rolde, maar uiteindelijk zag men ervan af. Derevolutionaire idee herinnerde eraan dat Louis eigenlijk een banale veroordeelde was, waaraan niet meer ruchtbaarheid gegeven moest worden.
Het lichaam van de onthoofde vorst werd overgebracht naar het kerkhof van de Madeleine, waar het werd begraven tussen de overledenen van de 10de augustus. De vraag van de koningsgezinde Sens om Louis XVI bij te zetten in het graf van zijn vader werd genegeerd.
De bourgeoisie was wel bang voor roverij en moord. Het was immers niet te voorspellen waartoe een woedende menigte, die net haar vroegere staatshoofd onthoofd had, zou reageren. Het alarm bleek echter loos en het openbare leven, dat op bevel van de autoriteiten was lamgelegd, werd enkele uren na de terechtstelling weer gewoon hervat.
De executie kende toch enige weerklank in het land. Van royalistische zijde was er de moord op Lepeletier de Saint-Fargeau door een oude lijfwacht van de koning op de vooravond van de onthoofding. En op een aantal zonderlinge gevallen na, een vrouw die zich in de Seine wierp, een barbier die zich de keel oversneed en een boekhandelaar die gek werd, moesten andere tekenen van ontevredenheid in de provincie gezocht worden. In Orléans en Lyon werd de rouw gedragen en in Montbrison waren er manifestaties. Maar de echte gevreesde golf van emotie en verontwaardiging kwam er niet. Toch kende Louis XVI’s dood evenmin groot algemeen enthousiasme. Het is vooral de stilte van de gehele bevolking die het gebeuren heeft getekend.
In sommige, vooral provinciale teksten was er af en toe een gevoel van afschuw van de terdoodveroordeling te merken. Maar dat was allemaal voorbijgaand. De revolutionairen cultiveerden de dood van de monarch en gingen zelfs zo ver zijn dood ieder jaar te vieren. Zij introduceerden ook zoiets als de eed van haat aan de koningen, ‘le serment de la haine aux rois’ die elk jaar werd uitgesproken door functionarissen. [436]Na de restauratie was er ook weer een royalistische cultus die opbloeide rondom het schavot van de onttroonde koning. Zo werd het schavot zelfs vergeleken met een kruis en Louis XVI met een Christus, allemaal in het teken van de gedachte van de miraculeuze terugkeer van de Bourbons. Girault de Coursac wijdde zelfs een volledig werk aan de parallellen tussen het leven van Louis XVI en dat van Christus. [437]
Hoofdstuk 4: Betekenis en gevolgen van het proces
Het loont de moeite even stil te staan bij de impact die het proces heeft gehad binnen de Franse politiek. Het verdict over Louis XVI zette een nieuwe reeks conflicten in op het Franse binnenlandse politieke toneel. Eerst was er de oorlog met het buitenland: acht dagen na de executie vond de oorlogsverklaring aan Engeland plaats. Door de terdoodbrenging van haar vorst had Frankrijk zich in ieder geval niet erg populair gemaakt bij de rest van Europa. Het vonnis van het proces was ook een belangrijk thema in de discussie en de strijd tussen de Gironde en de Montagne, toen kort daarna zou blijken dat de eminentste figuren van de Gironde eigenlijk hetzelfde lot beschoren waren als Louis XVI. De executie van de koning maakte vanaf dan de politiek van compromisvorming die de Girondins steeds beoefend hadden, onmogelijk. Het conflict met de rest van Europa, dat de Gironde steeds behendig had weten te omzeilen door maneuvers van uitstel en gematigdheid. In deze context kan het proces gezien worden als de demonstratie van de mening dat diegenen die de revolutie wensten te beëindigen, hun doodvonnis tekenden. Voor het buitenland was de onthoofding van Louis XVI op haar beurt een geknipte aanleiding om vijandigheid ten opzichte van de revolutie te uiten. [438]
Het is evenzeer interessant om na te gaan voor welke weerklank de dood van Louis XVI ideologisch gezien gezorgd heeft op lange termijn. Vaak wordt het proces van Louis XVI voorgesteld als een definitieve, onherroepelijke en onherstelbare breuk met tirannieke vormen van overheersing. Toch zou kort daarna de macht opnieuw geconcentreerd worden in de handen van een enkeling en zou de oude monarchie later zelfs terug gerestaureerd worden. De magie van het koningschap zou echter nooit meer hersteld worden. Uiteindelijk is het proces waarschijnlijk en vooral een proces van demystificatie geweest, “la longue guerre des positions contre la magie et le droit divin”[439], de expliciete bevestiging van de breuk met de mythes van het Ancien Régime. Door Louis XVI naar het schavot te sturen heeft men, door een beslissende akte, willen breken met het verleden van het land en de vijanden van de revolutie, ook al zou de tirannie erna weer verbazingwekkend snel opgebouwd worden. De dood van de koning was net cruciaal voor diegenen die een traditie wilden uitschakelen door symbolische akten, door met andere woorden een oude mythologie door een nieuwe te vervangen. [440]
De executie van de koning moest niet alleen zorgen voor de destructie van het vorige regime. Ze diende ook als rechtvaardiging van een nieuwe politieke doctrine. De onherroepelijkheid van de daad had een veel groter effect en symbolische waarde dan de gewone plechtige installatie van een nieuw regime, of de aanvaarding van een nieuwe grondwet. De vroegere onderdanen van de koning verwierpen allen op deze wijze symbolisch de zogenaamde slavernij waaraan zij vastgetekend waren tijdens zijn regime. De republiek werd als het ware gedoopt in het bloed van Louis XVI. Uiteindelijk werd de republiek dus gefundeerd op fundamenten die de stichtende handeling van de republiek overleefden. [441]
Het proces zelf speelde een niet onbelangrijke rol in de rechtvaardiging van de dood van de monarch. Ze had de functie van “acte de justice” en expliciete negatie van het verleden en van de mogelijkheid tot regeren van de koning. Het proces moest vorm geven aan de afschaffing van het koningschap: “le procès ne fut rien d’autre que la mise en acte, sous une forme légale, du renversement de la monarchie de droit divin. ”Verder droeg het in beschuldiging stellen van de koning verder bij tot de desacralisatie van de figuur van de koning: “le jugement du roi… il symbolise la désacralisation de cette histoire et la désincarnation du Dieu chrétien. ”[442]Indien de koning onschuldig was geweest had men natuurlijk een andere weg moeten vinden… Of was hij net onschuldig en waren de beschuldigingen gewoon een middel om een doel te bereiken?
Algemeen wordt er echter wel van uitgegaan dat de onttovering van de monarchie al van veel langer dan van het proces van Louis XVI dateert. Bossuet en Louis XIV hebben volgens Ozouf het koningschap al wankeler gemaakt. Zij benadrukten de erfelijkheid van het koningschap meer dan het “droit public” van de monarchie en hechtten meer belang aan het karakter van concrete personen in plaats van het aan het goddelijk recht. Door net een onafhankelijkheidspolitiek ten opzichte van de geestelijkheid en het recht te voeren, zag de koning zijn reële macht in minder glorievolle tijden inkrimpen: “Le roi devient sans loi ni foi”. Dit doet Ozouf ertoe besluiten dat het pathetische rondom het koningschap al langer dan sinds het proces van Louis XVI verdwenen was. [443]
Nochtans moet het proces van de koning toch een cruciale rol gespeeld hebben in het gehele gebeuren. Walzer vergelijkt bijvoorbeeld twee “regicides”, of twee terdoodveroordelingen, die van de koning van Engeland en die van Frankrijk. Hij besluit dat het net een openbaar, publiekelijk proces is, zoals dat gevoerd werd in Frankrijk, dat een echt einde maakt aan de royalistische mythe. Meteen vindt men in deze these ook een verklaring voor de mislukking van de herinrichting van het koningschap in Frankrijk en de Engelse gehechtheid aan de monarchie.
Zelfs al wordt het proces graag bestempeld als een “acte de justice”, toch kan men zich vragen stellen bij de legitimiteit ervan. Louis XVI werd hoe dan ook terechtgesteld door een wetgevend orgaan dat geen rechterlijke bevoegdheid had gedelegeerd gekregen, waarbij geen onderscheid werd gemaakt tussen de functies van openbaar aanklager, gezworenen en rechters en waarbij slechts een minderheid van de rechten van de beschuldigde werden gerespecteerd. Zo is ook kritiek op de bewering van Walzer als zou het proces volledig te situeren zijn in een egalitaristische tendens aangewezen. Hij zegt namelijk hetvolgende: “dans la mesure où le procès du roi représentait une attaque politique contre cet organisme, il montrait la voie vers une justice dans l’égalité. Telle est la seule défense que l’on peut présenter pour l’injustice spécifique commise vers le roi… La légitimité du procès du roi réside d’abord dans sa ressemblance à un procès judiciaire ordinaire”. We menen echter vast te moeten stellen dat de gelijkenis tussen het proces van de koning en dat van een burger ver te zoeken is, alleen al door het feit dat de koning door de Convention veroordeeld is. Misschien was de echte zwakheid van de verdediging van de koning wel dat het een verdediging was van alle intellectuele vooronderstellingen van de afgevaardigden, in plaats van een meer gewaagde maar duidelijke politieke verdediging.
Vaak krijgt men gedurende het proces de indruk dat het ook voor de afgevaardigden onduidelijk is wie er nu eigenlijk terecht moest staan. Was het de gehele monarchie, waren het de koningen die al geweest waren, of waren het diegenen die nog moesten komen. Als het men het erover eens was dat het deze koning, Louis XVI was, was het dan nog een absolutistische vorst was of een constitutioneel koning. Furet meent dat de identiteit van de koning nooit echt duidelijk is geweest in het Franse proces. In het Engeland stelde dit probleem zich niet bij het proces Charles Stuart. Daar waren de beschuldigingen erg duidelijk, sober, eenvoudig en opgebouwd rond rondom de klachten in verband met de burgeroorlog. Karel heeft ook geantwoord aan zijn beschuldigers zich volledig bewust zijnde van de koning die hij was. Karel was ook goed op de hoogte van zijn voorrechten, vroeg steeds in naam van welke legale autoriteit men hem daar hield en ontkende dat de rechters het recht hadden hem te berechten. Louis XVI was daarentegen veel minder overtuigd van zijn voorrechten en leek eveneens te twijfelen over de hoedanigheid, het type koning waarin men hem berechtte, net zoals de afgevaardigden in de Convention vaak niet lijken te weren wie ze nu eigenlijk aan het vonnissen waren. De uitgebreide, gevarieerde en lange akte van beschuldiging toont dit ook aan. [444]Het was met andere woorden niet voor iedereen duidelijk welke body, de politieke of de menselijke, van de koning gevonnist zou worden. [445]
De Jacobins hebben waarschijnlijk de meest duidelijke, maar ook de meest controversiële houding aangenomen. Voor hen was het niet Louis Capet die dood moest, maar een onschendbare, goddelijke koning in het algemeen. “il fallait comprendre au peuple que c’était le roi qui était son ennemi, non pas Louis Capet qui tremblera sur l’échafaud, mais le roi inviolable tout puissant, divin et inaccessible”. “On peut difficilement mettre en jugement un homme pour son nom -et le nom du roi ne pouvait pas être changé…” [446], vandaar dat de meerderheid toch nog het vleugje juridisch formalisme verkoos.
De afschaffing van het koningschap en het proces van de koning als daad bij het woord, moeten uiteindelijk gezien worden als het resultaat van een lang proces. De monarchie was een kader waarbinnen men gedurende eeuwen geleefd had. Het was een politieke structuur geweest met een aantal variërende, maar steeds constante politieke dimensies. Welke concrete gestalte aan de politiek ook werd gegeven, de verering van een enkele persoon en de negatie van de gewone man en vrouw waren constanten in het systeem. De royalistische ideologie speelde een cruciale rol in de structuur, die gevoed werd door het politiek geloof en de vroomheid van onderdanen die geleerd hadden het gezag te bewonderen. De politieke geschiedenis was er één van de geschiedenis van regeringen en dynastieën van koningen. Het ligt voor de hand dat het geen geschiedenis was waarvan men zich in een ommezwaai kon losmaken. Net daarom waren een reeks rituelen als openbare vertolking van een aantal revolutionaire principes cruciaal in het proces volgens Walzer. Die principes moeten dan gezien worden als een soort geloofsbelijdenis, terwijl de revolutie niet meer dan een machtsovername, een staatsgreep, een afrekening met het verleden is geweest. Bij deze afrekening was een ritueel proces van belang waarbij hetgeen de vroegere ideologie incarneerde, de koning dus, werd neergehaald. [447]
Hoofdstuk 5: Kritiek en verdediging van het proces
Is het proces van Louis XVI een poging geweest om ook een afgezette koning met rechtvaardige rechtspraak te bedelen, of is het een staaltje van één en al hypocrisie en juridisch formalisme geweest, haast een parodie op het rechtssysteem waarbij alle middelen het doel vergoelijkten. Dit is een steeds terugkerende vraag waarop men naargelang de fase van het proces en de politiek van de verschillende partijen een verschillend antwoord op moet geven. Vast staat dat het proces een haast onafwendbare schakel was in de opeenvolging van de gebeurtenissen van de revolutie in het voorjaar van 1792. Onder druk van voornamelijk de Parijse secties werd het koningschap afgeschaft, werd een nieuwe wetgevende vergadering samengesteld en was de stichting van de republiek een feit. Het bestaan van de onttroonde koning was een vervelende last, iets dat niet thuis hoorde in het nieuwe pakket republikeinse principes. Zijn gevangenschap was onvermijdelijk en het moet bijna een geluk geweest zijn dat men de koning probleemloos een aantal beschuldigingen ten laste kon leggen.
De discussie over het proces en de terdoodbrenging van Louis XVI kan dan ook herleid worden tot een meningsverschil tussen meer en minder overtuigde republikeinen. Jacobins en Montagnards meenden dat de koning ongetwijfeld uit de weg geruimd moest worden in het nieuwe systeem en zijn eliminatie zou net een onderdeel zijn van de stichtende handeling van de republiek. Dat de terdoodbrenging van de koning gebeurde ‘in naam van de revolutie’ legitimeerde voor vele Jacobins alles en daarom weigerden ze het proces van de koning een juridische fictie mee te geven die het niet had. De girondijnse visie worstelde wel met problemen van legaliteit, net zoals een groot deel van de Plaine. De vraag is of de Girondins echt gehecht waren aan de conformiteit van het spektakel aan de wetten van de rechtspraak of dat ze het toekijken op de legaliteit van het proces overwegend als een kans zagen om de koning te redden. Deze laatste stelling vindt de meeste aanhang en verklaart misschien ook waarom de Gironde niet lang na het proces politiek werden uitgeschakeld; zij hadden zo namelijk de revolutionaire en vooral republikeinse beweging tegengewerkt. Vooral de leden van de Plaine en ook een aanzienlijk deel van de afgevaardigden die bij de Montagne en de Jacobins zetelden, wilden de koning dood zien, maar stonden op zijn berechting in de vorm van een proces. Meestal werd daarbij gewezen op het pedagogische belang ervan, zowel in binnen- als buitenland. Het is net op deze houding die de beslissende vorm aan het proces heeft gegeven en waar men waarschijnlijk het meest kritiek op kan uiten.
Féher meent in deze context dat de Convention uiteindelijk twee personen heeft gevonnist, één fictieve en één reële[448]. De fictieve was “Louis XVI, le tyran” of het symbool van de monarchische macht van voor 1789, die in zijn natuurlijke staat moest vernietigd worden zodat de mystiek rond het koninklijke plaats kon maken voor de republiek. Probleem is echter dat deze fictieve persoon of benaming geen rechtsobject kon zijn en dus niet gevonnist kan worden. Niemand kan immers juridisch verantwoordelijk gesteld worden om het symbool van een metafysisch idee geweest te zijn, dat gedurende eeuwen ongecontesteerd en algemeen aanvaard was. “Juger et exécuter un individu non pas en raison de ses actes mais pour avoir été le symbole d’un principe n’a rien à voir avec la justice”. [449]“Louis le tyran”, of de monarch van voor 1789 vonnissen zou bovendien onmogelijk zijn wegens de complexe juridische, morele en politieke dilemma’s die erbij zouden komen kijken.
De reële persoon die men heeft berecht was de koning van na 1789, die de hem in de grondwet van 1791 toegekende macht uitoefende. De monarch uit het Ancien Régime, voorheen de bron van alle recht en rechtvaardigheid, waarboven geen enkele andere autoriteit, uitgezonderd die van God, geplaatst kon worden, werd wel impliciet gevonnist. Toch was hij juridisch gezien niet verantwoordelijk ten opzichte van de revolutie. Dit was uiteindelijk niet zo’n fraaie daad, vindt Fehér “accorder l’amnistie quand on est faible et revenir sur sa parole lorsque l’on devient victorieux afin d’exiger une peine rétroactive pour des crimes philosophiques, est un acte de couardise collective et le fondement d’un despotisme de la pire espèce et certainement pas l’acte fondateur d’une république libre. ” Fehér noemt het proces dan ook even verder “une parodie totale de la procédure juridique”[450]
Een aantal Jacobins zijn met hun afwijzing van een proces waarschijnlijk het meest recht voor de raap geweest, terwijl de Girondins voornamelijk hun toevlucht zochten tot middelen in functie van hun doel, zonder echt rechtstreekse pleidooien voor hun behoudensgezinde zaak te durven houden. Het proces moet daarom gezien worden als een soort van noodzakelijkheid of een vorm van compromis van de verschillende strekkingen, waaronder ook de afgevaardigden van de Plaine die de koning eveneens overwegend dood wilden, maar dan als resultaat van een proces. Zo werd het proces gevoerd in een formalistische en egalitaristische tendens. Enerzijds zette men alles op alles om de berechting van de koning een juridisch-legaal karakter te geven en anderzijds werd er steeds herhaald dat Louis gevonnist moest worden zoals gewone burger.
Misschien hoeft men ook helemaal niet te zoeken naar enige legaliteit bij de berechting van Louis XVI, omdat een revolutie slechts legitimiteit kan kennen, zoals Furet zegt: “La Révolution n’a pas de légalité, elle n’a qu’une légitimité”[451]De revolutie was een oorlog tegen alle vijanden van het Franse volk. De koning was er de eerste van, de incarnatie en de vertegenwoordiger van alle anderen. Op dergelijke wijze kan het proces wel politiek verdedigd worden, maar dit betekent helaas nog niet dat het moreel gerechtvaardigd is. Het proces heeft inderdaad gezorgd voor de fundering van de republiek maar tegelijk lijkt men een specifieke misdaad te hebben begaan tegenover een koning die, gelovend in zijn onschendbaarheid, er zich niet van bewust was dat zijn daden crimineel waren.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[393] Gedurende het proces zelf was Louis XVI officieel geen koning meer van Frankrijk en noemde men hem Louis Capet. Hoewel de meesten het toch nog hadden over “le ci-devant roi” spraken ze zichzelf eigenlijk tegen als ze vroegen om hem te berechten als een burger. Wij gebruiken de termen koning, vorst, monarch, ex-koning, Louis XVI en Louis Capet steeds zonder enig nuanceverschil.
[394] Isorno, Procès, 9-33.
[395] Raymond De Sèze was afkomstig uit Bordeaux, waar hij als jonge advocaat aan de slag was. Later liet hij zich opmerken in Parijs, waar hij een aantal figuren uit de juli-dagen van 1789 verdedigd had. Hij was ook vertrouwd met het hof. De Sèze was in het verleden namelijk de raadsheer van de koningin geweest bij een conflict met de aartsbisschop van Parijs. (Isorno, Procès, 28. )
[396] Isorno, Procès, 9-33.
Girault de Coursac, Procès, 115-120.
Furet & Ozouf, Evénements, 250-251.
Seligman, Justice, 420-423.
[397] Archives parlementaires, LV, 617-634.
[398] Voor een beoordeling van de verdediging van de monarch:
Isorno, Procès, 161-170. ; Girault de Coursac, Procès, 120-123; Seligman, Justice, 428-430.
[399] Uittreksel uit de grondwet:
“Art. 2. - La personne du roi est inviolable et sacrée; son seul titre est roi des français.
…
Art. 5. - Si, un mois après l’invitation du Corps législatif, le roi n’a pas prêté ce serment, ou si, après l’avoir prêté, il le rétracte, il sera censé d’avoir abdiqué la royauté.
Art. 6. - Si le roi se met à la tête d’une armée et en dirige les forces contre la nation, ou s’il ne s’oppose pas par un acte formel à une telle entreprise, qui s’exécuterait en son nom, il sera censé avoir abdiqué la royauté.
Art. 7. - Si le roi, étant sorti du royaume, n’y rentrait pas après l’invitaion qui lui en serait faite par le Corps législatif, et dans le délai qui sera fixé par la proclamation, lequel ne pourra être moindre de deux mois, il serait censé avoir abdiqué la royauté. - Le délai commencera à courir du jour où la proclamation du Corps législatif aura été publiée dans le lieu de ses séances; et les ministres seront tenus, sous leur responsabilité, de faire tous les actes du pouvoir exécutif, dont l’exercice sera suspendu dans la main du roi absent.
Art. 8. - Après l’abdication expresse ou légale, le roi sera dans la classe des citoyens, et pourra être accusé et jugé comme eux pour les actes postérieurs à son abdication. ”
[400] Om zijn beweringen kracht bij te zetten, verwijst De Sèze hier naar een aantal data, waarop hier niet dieper wordt ingegaan. Achteraf blijkt De Sèze zich toch vergist te hebben en op 30/12/1792 wordt in de Convention een brief voorgelezen waarin de advocaat deze gegevens uit eigen beweging rechtzet.
[401]Archives parlementaires, LV, 634.
[402] Girault de Coursac, Procès, 127.
[403] Archives parlementaires, LVII, 63-75 & 99-105.
[404] De cijfers die hier vermeld worden zijn gebaseerd op een opnieuw uitgevoerde telling van stemmen door de samensteller van de Archives parlementaires. Zoals dadelijk zal blijken zitten er nogal wat fouten in de optelsom van de voorzitter en die van de procès-verbaux, zodat de redacteurs van de Archives parlementaires besloten deze over te doen aan de hand van vergelijkend onderzoek van kranten en ander materiaal. Voor een uitgebreide analyse van de stemming: Seligman, Justice, 461-482.
[405] Waarschijnlijk om de werkwijze van de voorzitter en de procès-verbaux te volgen werd ook hier geen nuance gemaakt bij de “diverses déclarations” en werd de ja-stem van afgevaardigden die commentaar bij hun antwoord gaven niet mee in rekening gebracht.
[406] Archives parlementaires, LVII, 75-98 & 106-112.
[407] Hij gebruikt hierbij de terminologie die Verginaud introduceerde in zijn pleidooi voor een ratificatie door de bevolking.
[408] Archives parlementaires, LVII, 98.
[409] Archives parlementaires, LVII, 411-423.
De samenstellers van de Archives parlementaires reconstrueerden de stemming aan de hand van vergelijkend onderzoek van kranten en kwamen tot een genuanceerder en gedetailleerder resultaat: “La Convention est composée de membres en mission: 15, malades: 7, absents sans cause:1, se sont abstenus ou recusés: 5, reste: 721. La majorité absolue est de 361. Ont voté: Pour la mort sans condition: 361, Pour l’amendement de Mailhe: 26, Pour la mort avec sursis: 44 (Jusqu’à ce que la convention ait prononcé sur le sort des Bourbons ou jusqu’à l’expulsion des Bourbons ou encore jusqu’au décret d’accusation à rendre contre Marie-Antoinette: 14, Jusqu’à l’acceptation par le peuple: 10, Jusqu’à la paix ou ‘affermissement de la Constitution ou jusqu’au moment déterminé par la Constitution. Facilité alors de commuer la peine; néanmoins l’exécution immédiate en cas d’invasion du territoire français: 18, Tant que l’Espagne ne déclarera pas la guerre ou jusqu’à ce que l’Autriche signe une paix honorable: 1, Jusqu’à ce que l’Assemblée ait discuté s’il convient ou non différer l’exécution: 1) Pour la réclusion ou la détention pendant la guerre, puis le bannissement à la paix, ou bien au moment opportun, ou bien encore lorsque la République sera reconnue: Quelques-uns y ont ajouté cette condition: la peine de mort au cas où Louis rentrerait en France: 190, Pour la réclusion ou la détention perpétuelle: 27, Pour la réclusion à temps: 1, Pour la réclusion ou la détention perpétuelle, sauf la déportation suivant les circonstances: 2 , Pour la réclusion ou la détention pendant la guerre, la déportation à la paix ou lorsque les circonstances le permettront: 28. ”
[410] Ook Gasparin vergist zich hier. In werkelijkheid telde de Convention 749 leden.
[411] Er waren in totaal 721 afgevaardigden effectief aanwezig, daarom is de vereiste absolute meerderheid van hun stemming 361. Archives parlementaires, LVII, 428.
[412] Seligman, Justice, II, 475.
[413] Archives parlementaires, LVII, 342.
[414] Archives parlementaires, LVII, 439-442.
[415] Archives parlementaires, LVII, 444.
[416] Archives parlementaires, LVII, 450-451.
[417] Archives parlementaires, LVII, 451-453.
[418] Archives parlementaires, LVII, 459.
[419] De vereiste absolute meerderheid was er één van 346 stemmen (690:2 = 345 + 1).
[420] Archives parlementaires, LVII, 467.
[421] Archives parlementaires, LVII, 54-58.
Furet & Ozouf, Evénements, 241-259.
Seligman, Justice, II, 460.
Conte, Sire, 27.
[422] Archives parlementaires, LVII, 338-342.
[423] Archives parlementaires, LVII, 411-415.
[424] Michelet, Révolution, II, 171.
[425] Dat men hier niet tot een totaal van 100% komt is geen vergissing. Patrick houdt immers rekening met de afgevaardigden die “en mission” of afwezig zijn.
Schematisch overzicht
van de stemming over de volksraadpleging: pro contra onthouding afwezig
Gironde - “inner sixty” 70,7% 20,7% 3,4% 5,1%
- gehele beweging 70,8% 25,2% 2,2% 1,7%
Plaine 58,4% 35,2% 2,4% 4%
Montagne - montagnardische Jacobins 1,25% 93,7% 0% 4,5%
- Montagnards die niet tot de Jacobins behoren 5,5% 89% 0% 5,5%
- Jacobins die niet bij de Montagne zetelen 0% 93,5% 0% 6,5%
- gehele beweging 1,6% 94,3% 0% 3,9%
(Patrick, “Political divisions”, 448. )
[426] Dictionnaire des conventionnels, 427-428.
[427] Stemmen “for mercy” betekent voor Patrick voorstander zijn van een andere straf dan de doodstraf, van een volksraadpleging en van genade of opschorting van straf. “For severity” houdt in dat men zich voor de doodstraf, tegen een volksraadpleging en tegen opschorting van straf opstelt.
[428] Schematisch overzicht
van de laatste drie stemmingen over het proces: ‘genadevol’ ‘streng’ andere
(onbeslist of afwezig)
Gironde - “inner sixty” 63,8% 24,1% 12%
- gehele beweging 71,9% 19,7% 7,1%
Plaine 70,8% 15,2% 14%
Montagne - montagnardische Jacobins 3,7% 95% 0,3%
- Montagnards die niet tot de Jacobins behoren 4,1% 86,3% 9,6%
- Jacobins die niet bij de Montagne zetelen 0% 96,8% 3,2%
- gehele beweging 1,9% 94,8% 3,3%
(Patrick, “Political divisions”, 450. )
[429] Patrick, “Political divisions”, 453.
[430] Furet & Ozouf, Evénements, 254.
[431] Archives parlementaires, LVII, 415.
[432] Deze vraag om uitstel is voor Isorno een reden om te veronderstellen dat Louis XVI nog hoopte op een complot dat hem zou kunnen redden. Hij vindt immers dat de koning al tijd genoeg gehad had ‘pour pouvoir se préparer à paraître devant la présence de Dieu’ en dat een complot de enige andere reden geweest kan zijn voor de vraag om uitstel. Dit lijkt ons echter ver gezocht.
(Isorno, Procès, 240. )
[433] De Place de la Révolution is de huidige Place de la Concorde in Parijs en het standbeeld van
Louis XV bevond zich waar de obelisk nu geplaatst is.
[434] Furet & Richet, Révolution, 181.
[435] Clery, Temple, 111-130.
[436] Furet & Ozouf, Evénements, 257.
Furet & Richet, Révolution, 181-182.
Soboul, Révolution, 164-167.
Michelet, Révolution, II, 186-187.
Faÿ, Louis XVI, 377-380.
[437] De Coursac, G. Louis XVI, roi martyr?, Paris, 1976.
[438] Furet & Ozouf, Evénements, 255.
Soboul, Procès, 249-250.
[439] Walzer, Régicide, 397
[440] Seligman, Justice, 486.
[441] Walzer, Régicide, 359-360.
[442] Walzer, Régicide, 151.
[443] Furet & Ozouf, Evénements, 250.
[444] Furet & Ozouf, Evénements, 244-245.
[445] Naar: Kantorowicz, E. The King’s Two Bodies, New Jersey, 1957.
[446] Walzer, Régicide, 117 & 120.
[447] Walzer, Régicide, 153-154.
[448] Waarschijnlijk baseert Féher zich hier ook op the two bodies van Kantorowicz.
[449] Walzer, Régicide, 363.
[450] Walzer, Régicide, 364 & 366.
[451] Furet, F. Penser la Révolution française, 103-104.