De monarchie op het schavot. Kritische analyse van de argumentatie in het debat rond de vervolging van Louis XVI. (Eva Catteeuw)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel III Debatten in het proces

 

Hoofdstuk 4: Vrije meningsuiting of manipulatie en corruptie in de Convention nationale?

 

Bij de studie van redevoeringen en uiteenzettingen van afgevaardigden in de Convention nationale, dient men zich toch wel af te vragen hoe het eigenlijk gesteld was met de kansen op vrije meningsuiting in het wetgevend orgaan in het Frankrijk van 1792. Officieel luidde het dat de vrijheid van stemming en uitwisseling van ideeën zeker gegarandeerd was. Maar een aantal factoren en getuigenissen doen echter meermaals vermoeden dat bepaalde afgevaardigden druk en manipulatie ondervonden van politieke tegenstanders. Ook bij het debat rond het proces van Louis XVI lijkt het probleem aan de orde.

 

Vast staat dat de afgevaardigden van de Convention, die in het hartje van de Franse hoofdstad zetelden, druk ondervonden van de hevige radicale volksbewegingen die daar actief waren. Bij hun aankomst of bij het verlaten van de Convention werden ze in de Parijse straten geconfronteerd met de beweging. Bovendien zorgden de “mouvements populaires” ook voor invloed binnen de Convention zelf. Hun aanhangers bezetten immers het merendeel van de zitjes die er beschikbaar waren voor burgers en ze lieten hun goed- of afkeuring ook blijken door luid geroep of gejoel. Zo konden ze zelfs een volksvertegenwoordiger het woord ontnemen door hem, telkens hij iets wou zeggen, uit te jouwen.

 

Concreet kon men binnen de Convention nationale het onderscheid maken tussen drie verschillende terreinen, namelijk de binnenzijde van de zaal, het spreekgestoelte (“la barre”) en de tribunes. Op het spreekgestoelte werden petities en de redevoeringen voorgedragen die voorafgaand moesten doorgespeeld worden aan de voorzitter. Een reglement schreef voor dat men zich moest inschrijven om op het spreekgestoelte het woord te krijgen en een discours te houden. Het was de voorzitter die uiteindelijk iemand toestond te spreken, maar bovendien konden andere afgevaardigden, op gereglementeerde wijze ook maatregelen nemen om de redevoering te beperken. Uiteindelijk was het dikwijls een waar machtspel om het woord te verkrijgen. [332]In gepubliceerde uiteenzettingen van volksvertegenwoordigers wordt bijvoorbeeld vaak gezegd dat ze hun mening oorspronkelijk wilden uiteenzetten in de Convention, maar dat ze na vergeefse pogingen om het woord te krijgen toch maar besloten hadden om hun opinie neer te pennen. Er was dus wel enige sprake van voorbereiding en controle op wat er op het spreekgestoelte gezegd werd. [333]

 

Om die reden vonden op de tribunes de meeste en hevigste incidenten plaats. Deze bevonden zich aan de twee uiteinden van de zaal, helemaal bovenaan, boven de zetels van de afgevaardigden. [334]Ze waren in principe open voor iedereen, totdat alle plaatsen waren ingenomen, wat steeds het geval was. Daarom stond men gewoonlijk vanaf‘s morgens vroeg, of vanaf de dag voordien reeds te wachten voor de poort van het gebouw. Over de rol van de tribunes waren de meningen uiteenlopend. Enerzijds werd er van linkse zijde beweerd dat de openbaarheid van discussies alleen maar de eerlijkheid ten goede kon komen. Anderzijds sprak rechts vooral over de druk die de Convention onderging van de tribunes - “La Convention allait voter sous les yeux et sous la pression des tribunes”[335]. Het valt echter niet te betwisten dat de tribunes nooit open hebben gestaan voor een talrijk publiek en dat de plaatsen bijgevolg steeds bezet werden door een fanatieke groep. [336]Op 14 december zou Manuel er zich namelijk in de Convention over beklagen dat vele burgers, komende uit alle streken van het land, de kans niet hadden om plaats te nemen op de tribunes in de “temple de la liberté”. Steeds dezelfde personen namen plaats op de tribunes. Anderen hadden de kans niet om telkens lange tijd voor de aanvang van een zitting aan te schuiven aan de poorten en bijgevolg konden ze ook nooit bijeenkomsten van de Convention bijwonen. Om hier verandering in te brengen, stelde Manuel voor om alle dagen onder zes secties in Parijs en zes afgevaardigden die naar de departementen gestuurd werden, toegangskaarten te verdelen. Manuel vroeg om over zijn voorstel via hoofdelijke stemming te beslissen. Maar de stemming kwam er niet omdat de Jacobins een meerderheid van de afgevaardigden ervan wisten te overtuigen dat er te veel praktische problemen kwamen kijken bij het voorstel. [337]Voor Girault de Coursac is dit een reden om aan te nemen dat de Jacobins de tribunes vulden met hun “créatures”, om zo de meerderheid het zwijgen op te leggen. Dat een afgevaardigde ooit eiste dat de tribunes ‘s nachts leeg gehouden zouden worden en dat ze slechts twee uur voor een voorstelling toegankelijk zouden zijn, wijst er volgens hem op dat de Jacobins hun figuranten er lieten kamperen. [338]Er zijn zelfs Girondins die het appèl op de bevolking zouden toegejuicht hebben, om zo te kunnen ontsnappen aan de druk van de Parijse secties die de Convention met petities overrompelden. Corenfustier zei bijvoorbeeld letterlijk: “Pour que cette influence ne puisse être reprochée, il faut que la nation entière soit consultée”. [339]Bovendien hadden vanaf eind december, dus vlak voor de hoofdelijke stemming over het lot van Louis XVI, de hoofdstedelijke secties van Marseille en Luxemburg zich in staat van opstand verklaard en begonnen ze zich te bewapenen. De sectie Gravilliers, waarvan wordt aangenomen dat ze één van de terroristische centra geweest moet zijn, nam ook een beslissend initiatief. Ze nodigde alle Parijse secties uit om twee afgevaardigden te benoemen die samen een voorlopig permanent comité central et secret moesten vormen, dat zich bezig zou houden met het opvangen van meldingen van contrarevolutionairen en uitgeven van aanhoudingsmandaten. [340] De Convention moet zich dus ongetwijfeld wel in enige mate bewaakt gevoeld hebben. De dag van de stemming zelf had er zich bovendien een ontzaglijke menigte verzameld rondom de Convention, die luid om de guillotine brulde. [341]

 

Dat de stemming met betrekking tot het proces van de ex-koning niet geheim gebeurde kan anderzijds onmogelijk bevorderlijk geweest zijn voor het zich vrij en belangeloos uitspreken over de vervolging van de koning. Dat geen enkele van de bijna 750 afgevaardigden bijvoorbeeld ontkennend antwoordde op de vraag naar de schuld van Louis XVI, lijkt erop te wijzen dat dit, gezien de politieke druk, onmogelijk was. Angst voor represailles en politieke wraakacties is ongetwijfeld bepalend geweest voor het stemgedrag van afgevaardigden. In de Convention werd er bijvoorbeeld door ene Lefranc melding gemaakt dat men Charles Vilette aan de uitgang van de Convention bedreigd hem te vermoorden, indien hij niet voor de doodstraf stemde. [342]Maanden na de hoofdelijke stemming over het lot van de koning gingen er bij de Jacobins stemmen op om een lijst samen te stellen van politici die zich voor de opschorting van de doodstraf hadden uitgesproken en hen uit de club te stoten. Ook Robespierre droeg bijvoorbeeld bij tot een algemene sfeer van verdachtmaking in zijn discours van 3 december[343] door bijvoorbeeld te stellen dat voorstanders van een proces voor de koning tot de aanhangers van het koninklijke despotisme behoorden. Gewoon al het feit dat een meerderheid die oorspronkelijk gekant was tegen de dood van de koning, op 15 januari nog slechts een minderheid bleek te zijn, is volgens auteurs als Isorno te wijten aan de angst die sommige volksvertegenwoordigers inboezemden. Hij gaat ervan uit dat er druk is uitgeoefend op de gematigde meerderheid door een montagnardische minderheid. Verder moeten volgens hem uiteindelijk de herinnering aan de“massacres de Septembre” de grootste druk geweest zijn voor de afgevaardigden bij de stemming over het lot van Louis XVI. Contrarevolutionaire en koningsgezinde stromingen van de departementen zouden zelfs plannen gehad hebben om bataljons vrijwilligers naar Parijs te zenden om zo de Convention te beschermen tegen allerlei vormen van druk. [344]Er dient ook gewezen te worden op afgevaardigden zoals Lepeletier de Saint-Fargeau, die hadden opgeroepen tot de opstand tegen en zelfs moord op diegenen die de doodstraf voor de koning niet stemden. Het werd Lepeletier zelf fataal. In een restaurant in Parijs werd hij neergestoken door een vroegere lijfwacht van Louis XVI op de vooravond van diens executie. [345]Er zijn nog andere geruchten, waarvan sommigen naar alle waarschijnlijkheid wel fel overtrokken zijn. Lamartine schrijft bijvoorbeeld dat vlak voor de hoofdelijke stemming een aantal mannen zich aan de ingang van de Convention hadden opgesteld, waar ze tegen iedere binnenkomende afgevaardigde zeiden “Sa tête ou la tienne”[346]. Op de 18de januari, toen er beslist werd ‘s anderendaags over te gaan tot een vierde hoofdelijke stemming, zouden leden van de Montagne ook geweigerd hebben de zaal te verlaten, woedend als ze waren omdat er werd overgegaan tot de vraag over de opschorting. Er zou zelfs een afgevaardigde voorgesteld hebben alle Girondins en vermeende royalisten te vermoorden. Uiteindelijk wist Lacroix de menigte te bedaren door hen erop te wijzen dat ze zich moesten schamen voor hun ‘hondsdolle’ uitspattingen en overtuigde Legendre hen de Convention te verlaten. [347]

 

De stemming over het lot van de koning gebeurde niet alleen openbaar, ze was ook hoofdelijk. De “appel nominal” was een preciezere en regelmatigere wijze van stemming dan de “vote par assis et levé”, waarbij men aanhangers of tegenstanders van een voorstel kon onderscheiden door hun al dan niet opstaan. De hoofdelijke stemming wordt verder beschouwd als een langere, vermoeiendere manier van stemmen die weinig kansen bood voor de individuele onafhankelijkheid. Vaak werd de “appel nominal” dan ook gezien als een middel van de dominante partij om de zwakkeren te intimideren. Vanuit technisch en praktisch oogpunt is het ongetwijfeld een uitstekende werkwijze, maar politiek gezien is de hoofdelijke stemming volgens sommige historici gevaarlijk. [348]In de context van Louis XVI was de hoofdelijke stemming dus ongetwijfeld een groot voordeel voor de partij die de doodstraf voorstond. Bovendien werd er op 15 januari 1792 op voorstel van Buzot beslist dat de namen van alle afgevaardigden samen met hun stem bij elke van de hen gestelde vragen over het vonnis van Louis, zouden gedrukt en verstuurd worden naar de verschillende departementen.

 

Toch mag men naar sporen van manipulatie, druk en corruptie niet alleen gaan zoeken bij tegenstanders van de koning. Er zijn ook enkele gevallen bekend van aanhangers van de koning die hun doel via financiële transacties probeerden te bereiken. Zo zou Spanje een poging gedaan hebben afgevaardigden om te kopen. Danton is een ander voorbeeld van een politicus die volgens twee getuigenissen, van Lameth en Talon zou aangeboden hebben tegen een geldelijke vergoeding de koning te redden via een decreet van deportatie van de koninklijke familie. [349]Ook Chabot zou later, bij het proces van de Girondins toegegeven hebben gecontacteerd te zijn om tegen een geldelijke vergoeding niet voor de dood van de koning te stemmen. Azéma zou later weer getuigd hebben dat meerdere afgevaardigden hem hadden toevertrouwd dat ze geldsommen aangeboden kregen om een andere straf dan de doodstraf te stemmen en dat de vergoedingen aangepast werden aan de graad van invloed die ze op de Convention zouden kunnen uitoefenen. [350]

 

Uiteindelijk gaat het van koningsgezinde zijde slechts om alleenstaande, kleinschalige gevallen zonder enige invloed of gevolg en zijn het vooral de tegenstanders van de koning die door hun ingrijpendere aanpak en drukuitoefening hun doel uiteindelijk hebben bereikt.

 

Sommige historici spreken de gehele manipulatietheorie tegen. Patrick weerlegt dat het verdict over Louis XVI genomen was onder druk van de tribunes, de dood was nu éénmaal de straf tegen verraad, stelt hij : “… reject any idea that intimidation from the tribunes decided the verdict. After all, it is not the Girondin vote that needs explaining. The leading Girondins had been claiming for more than six months that the king was a traitor, and the legal penalty for treason was death. ”[351]Patrick reageert ook tegen de stelling als zou de Montagne een kleine minderheid geweest zijn. Volgens hem was het gewoon een girondijnse truuk om dit te doen veronderstellen. Zo werd de aandacht gefocust op een kleine, lawaaierige en extreem linkse beweging, waarvan men insinueerde dat ze druk zette op de anderen. Ook werd iedereen die vrij radicale maatregelen voorstelde meteen met deze groep geassocieerd. [352]Seligman reageert eveneens tegen de stelling van drukoefening in de Convention. Hij meent dat de publicatie van honderden gedrukte brochures voor de verdediging van Louis XVI aantonen dat ondanks de druk van de Parijse Commune en de leiding van de Montagne, de stem van aanhangers van de koning niet verdrukt werd. On a dit même au cours du procès que la Convention n’était pas libre. Le grief est injuste. Sans doute, le vote à la tribune a placé les députés sous la surveillance de l’opinion parisienne. . . ce sont là des pressions auquelles des hommes publics doivent savoir résister. Les partisans de la mort recevaient eux aussi les menaces des royalistes. [353]Michelet meent gewoon dat bijna alle afgevaardigden en zeker de Girondins, zoals bleek bij hun terechtstelling, eenvoudig een moedig karakter hadden en dat zij dus zeker niet het type mensen waren dat zich zou laten intimideren: “Vous venez me dire qu’ils ont eu peur devant un danger incertain, douteux, possible. Et moi, je vous dis qu’ils n’ont pas eu peur devant la mort même, ils ont souri sur la charrette, plusieurs ont chanté à la guillotine le chant de la délivrance. Vous ne me persuaderez pas si aisément que ceux qui portèrent leur tête si haut à leur propre exécution d’octobre ou de thermidor, l’aient baissée lâchement devant les cris de la foule au jugement de janvier”[354]Voor Soboul is de efficiënte reactie van de Convention op de gehele affaire rond Marat, het verraad van Dumouriez en de oorlog in de Vendée weer een bewijs van het feit dat de afgevaardigden zich niet zomaar lieten meeslepen en dat ze niet gemakkelijk geïntimideerd konden worden. [355]

 

Deze stelling verliest echter alle geloofwaardigheid indien men er de getuigenissen van een aantal afgevaardigden uit augustus 1792 op na slaat, kort voor het begin van het proces van de koning. Op 9 augustus 1792 ontving de voorzitter van de Assemblée namelijk een aantal klachten van volksvertegenwoordigers die zeiden mishandeld te zijn in de straten van Parijs, na de zitting van de Assemblée de dag ervoor wegens hun stemgedrag dat gunstig was geweest voor Lafayette[356]. Op 8 augustus had er namelijk een hoofdelijke stemming plaatsgevonden over de goedkeuring van het decreet dat de inbeschuldigingstelling van generaal Lafayette vroeg. Uiteindelijk werd het decreet met een meerderheid van 406 tegen 224 stemmen verworpen. De voorzitter had aangekondigd dat hij een grote hoeveelheid brieven had ontvangen met klachten over bedreigingen en een decreet bepaalde dat het voorlezen ervan moest gebeuren.

 

Er was de brief van Maizières[357], afgevaardigde van Aube, die werd voorgelezen door de secretaris. Hij verklaarde de Assemblée nationale verlaten te hebben en achtervolgd te zijn geweest door een vrouw. Bij het binnenlopen van de Rue du Dauphin had deze hem aangevallen met een mes. Met de hulp van enkele behulpzame burgers was hij erin geslaagd de agressieve vrouw te overmeesteren. Diep onder de indruk van de gebeurtenissen, richtte hij zich tot de Assemblée met de vraag “Pour avoir suivi le cri en silence de sa conscience, un député doit-il être assassiné?”Een andere brief kwam van Regnault-Beaucaron[358], eveneens afgevaardigde van de Aube. Toen hij de Assemblée verlaten had werd hij beledigd en werd hij omsingeld door een bende mannen gekleed in “habits nationaux” en met rode mutsen op het hoofd. Toen Regnault-Beaucaron verklaarde afgevaardigde van de bevolking en dus ook onschendbaar te zijn, greep een man hem en gooide deze Regnault-Beaucaron op de grond. Dankzij een “grenadier” van het bataljon van Sainte-Opportune en een burger wist hij te ontkomen. De volksvertegenwoordiger richtte zich tot de voorzitter en vroeg hem om begrip voor het feit dat hij niet meer aanwezig kon zijn bij de zittingen van de Assemblée als hij voor het uitdrukken van zijn mening het risico liep van het leven beroofd te worden. Maar Regnault-Beaucaron wees ook op de niet te onderschatten gevolgen voor het Corps législatif zelf, “la preuve de la non-liberté du Corps législatif”. Froudière[359], afgevaardigde van de Seine-Inférieure, was heel concreet bij het aanwijzen van schuldigen, “les citoyens qui occupaient la tribune de l’extremité gauche”. Toen hij de Assemblée verliet langs de cour du Manège werd hij door een massa mensen, die zich in de vorm van een haag hadden opgesteld, beledigd en bedreigd. Zij herkenden Dumolard die in zijn gezelschap was en die een betoog ten gunste van Lafayette gehouden had. Ter hoogte van de Rue Saint-Honoré riepen de omstaanders dat het gezelschap verraders waren en dat ze gedood moesten worden, waarna ze modder en stenen naar de twee toe gooiden. Froudière schreef verder in zijn brief dat hij samen met Dumolard wist te ontkomen maar dat een fédéré zich toch nog door de menigte had weten te murwen en zo Dumolard verwittigd had dat als hij durfde terug te keren naar de Assemblée hij hem persoonlijk zou onthoofden. Toen de secretaris deze passage van de brief voorlas, werd hij onthaald met gelach en applaus vanop de tribunes.

 

Gelach en handgeklap bij het voorlezen van wat sommige afgevaardigden overkwam zou zich nog vaak herhalen. Steeds reageerden een aantal afgevaardigden daar fel op en vroegen ze om de zitting te schorsen en dergelijke, maar nooit werden er echte maatregelen genomen tegen de ‘ordeverstoorders’. Boullanger vroeg zelfs dat de mensen op de tribune, die lachten met de miserie van een ander, gevangen zouden genomen worden in afwachting van een proces.

 

Brunck[360], van de Bas-Rhin gaf geen details over incidenten waarvan hij het slachtoffer was geweest. Hij zei simpelweg de eer te hebben aan te kondigen dat zolang zijn onschendbaarheid niet gerespecteerd werd en er geen maatregelen genomen werden tegen de agressie tegen volksvertegenwoordigers, hij geen zittingen van de Assemblée meer zou bijwonen. Een andere ophefmakende brief was er één van Jollivet[361], afgevaardigde van het departement Seine-et-Marne. Hij verklaarde te weten zijn gekomen dat op een bijeenkomst van de société des Jacobins er werd voorgesteld om alle afgevaardigden die ten gunste van Lafayette hadden gestemd op een lijst samen te brengen en bekend te maken. Er zou volgens hem op diezelfde bijeenkomst ook een lid van de société verslag zijn komen uitbrengen over de ijver waarmee hij een aantal afgevaardigden van de Assemblée had gemolesteerd. Er was ook de klacht van Deusy[362], afgevaardigde uit Pas-de-Calais. Hij vertelde dat hij aangevallen was bij het binnenlopen van de rue Saint-Louis. Een man sloeg hem en riep de menigte rondom hem op Deusy te vermoorden wegens zijn gedrag in de Assemblée. Tweemaal raakte men met een sabel zijn hoofd, maar hij wist te ontkomen met de hulp van een burger en zocht toevlucht bij de lijfwacht van het Palais-Royal, waar hij heel wat andere collega’s ontmoette die net zoals hij gedwongen waren daar asiel te gaan zoeken. Desbois[363], volksvertegenwoordiger voor de Somme, legde in een brief uit niet alleen mishandeld te zijn, maar men had ook zijn geld en wandelstok gestolen. Op een bepaald moment stond de gehele Assemblée in rep en roer, toen Gérardin[364] zelf verslag uitbracht van de tegen hem gerichte agressie. Hij verklaarde geslagen te zijn in de gangen van de Assemblée en zei bij deze niet meer vrij te kunnen stemmen. “Je dis qu’il ne peut se faire de délibérations au sein du Corps législatif, que les représentants du peuple ne sont pas libres, qu’ils ne peuvent voter d’après leur conscience. Je déclare donc à la nation, de laquelle je tiens mes pouvoirs, que je ne puis voter sans que le Corps législatif m’assure liberté et sûreté”. Toen Gérardin deze uitspraak deed, stonden de afgevaardigden, gezeten aan de rechterkant van de zaal (vooral de meer koningsgezinden) op en riepen ook zij uit dat ze niet vrij waren. Baert[365] schreef dat de agressies die de dag ervoor een hoogtepunt hadden bereikt, eigenlijk al sinds geruime tijd dagelijkse kost waren. Ook hij was moeten vluchten voor geweld dat tegen hem gericht was. Baert besloot dat vrijheid of onschendbaarheid voor afgevaardigden in de Assemblée onbestaande was. Hij vond ook dat de Assemblée dadelijk een standpunt moest innemen in deze problematiek met zeer grote draagwijdte. Indien men hier immers niet tegen reageerde, gaf men de bevolking de indruk dat misprijzen voor wetten gewoon is, net zoals het onbestraft laten van misdaden en verraad van de belangen van de natie. Viénot-Vaublanc[366] deed eveneens zijn beklag. Ook hij onderging slagen en beledigingen. Men was hem daarvoor thuis gaan opzoeken en toen zijn portier meedeelde dat hij niet aanwezig was, werd ook deze man mishandeld. Via burgers op de hoogte gebracht van de gewelddadige troepen die hem stonden op te wachten aan zijn woning en van hun plannen om hem te vermoorden, overnachtte hij elders uit veiligheidsoverwegingen. Viénot-Vaublanc zag een dieperliggende reden voor deze bedreigingen. Hij meende dat bepaalde groeperingen op deze wijze de discussie voorbereidden over de afzetting van de koning en potentiële andersdenkenden wilden uitschakelen.

 

Leden van de Assemblée vroegen om de garde nationale te versterken, maar de voorzitter antwoordde daarop dat hijzelf het recht niet had om daartoe over te gaan ondanks het feit dat de commandant bevestigde dat de garde onvoldoende sterk was. Uiteindelijk zou wel gedecreteerd worden dat de procureur syndic van Parijs ontboden moest worden in de Assemblée en dat hem gevraagd zou worden strengere maatregelen te nemen. Roederer, de procureur syndic van Parijs, zei bij het versterken van ordetroepen vooral rekening te houden met twee zaken, de beledigingen aan leden van de Assemblée enerzijds en de naderende onrust anderzijds omdat om middernacht de alarmklok zou luiden indien er dan nog geen uitsluitsel was gegeven over wat er met de koning moest gebeuren. Daarom had hij samen met de minister van binnenlandse zaken beslist om een leger van 900 gewapende mannen naar de stad te laten komen in de loop van de avond of de nacht, om de orde te handhaven. Ook het voorstel van Lagrévol, om aan de burgemeester te vragen of hij voldoende middelen had voor het behoud van de vrijheid en veiligheid voor de leden van het Corps législatif, werd gedecreteerd. In een brief antwoordde Pétion dat hij officiers municipaux gevraagd had zich naar de omgeving van de Assemblée nationale te begeven. Hij had zich ook tot de commandant général gericht om de posten rondom de Tuilerieën te versterken. Maar verder schreef hij niets concreter te hebben bevolen met betrekking tot de Assemblée zelf, omdat het aan haar zelf toekomt om haar lijfwacht te organiseren.

 

Isnard nam het in de Assemblée op tegen de verwijten aan het adres van de burgemeester in Parijs. Hij zei dat deze alles in het werk stelde om “le peuple” te kalmeren, maar dat dit pas effectief bereikt kon worden, indien men zich bekommerde om haar lot. Hij voegde er ook meteen aan toe dat de diepere oorzaak van het recente geweld te zoeken was bij de aristocratie. Bovendien zocht men volgens hem al meer dan acht dagen naar een manier om de koning te redden van volksopstanden, terwijl men eigenlijk beter iets zou ondernemen tegen hetgeen aan de basis lag van alle ontevredenheid, dus tegen de koning, de aristocratie en Lafayette.

 

Enkele volksvertegenwoordigers zoals Delacroix waagden het te beweren dat al deze verhalen gewoon verzinsels waren, een opgezet scenario van leden die zo wilden bekomen dat het Corps législatif zou overgeplaatst worden naar Rouen onder het mom dat de vrijheid van deliberaties in Parijs zo niet meer gegarandeerd kon worden. Delacroix ging zelfs zo ver te eisen dat diegenen die dergelijke leugens verspreidden voor drie dagen naar de Abbaye gestuurd moesten worden. Bellagrade deelde de mening van Delacroix en voegde eraan toe dat de meesten juist een verplaatsing naar Rouen wilden omdat daar veel ‘afvallige’ priesters aanwezig waren. Er waren andere afgevaardigden, zoals Kersaint[367], die vonden dat men met de bespreking van de brieven aan het afdwalen was en dat dit alles tijdsverspilling was. De Assemblée moest zich namelijk met de “grands intérêts de la nation” bezig houden. Een andere krasse uitspraak kwam van Choudieu. Hij zei dat de meerderheid in Frankrijk zich niet duidelijk genoeg uitsprak en dat men nu éénmaal de moed moet hebben om een afvallige soldaat in de ogen te kijken en zich niet door hem te laten intimideren. Door deze uitspraken kon Choudieu rekenen op de nodige commotie. Weer vroegen meerdere leden hem naar de Abbaye te sturen.

 

Maar het voorlezen van de brieven ging door. Er waren de klachten van Quatremère-Quincy[368], afgevaardigde voor Parijs, Calvet[369] afgevaardigde voor Ariège en Soret, uit de Seine-et-Oise, Desbois[370], afgevaardigde voor de Somme. Uiteindelijk werd gedecreteerd dat de brieven moesten doorgestuurd worden naar de Commission extraordinaire des Douze, die zich reeds bezighield met de “mesures préliminaires à prendre avant de traiter la question de la déchéance du roi”.

 

Misschien waren de getuigenissen overdreven en misschien zelfs opgezet spel. Toch lijkt alles erop te wijzen dat de afgevaardigden die de koning gunstig gezind waren op veel meer obstakels stuitten bij het uitdrukken van hun mening en dat ze aan veel meer druk moesten weerstaan bij de uitoefening van hun ambt dan hun collega’s die een tegengestelde mening hadden.

 

 

Hoofdstuk 5: Discours der tenoren

 

De redevoeringen van enkele grote politieke protagonisten zijn erg toonaangevend geweest voor het debat rond de vervolging van de koning in de Convention. Hun argumenten werden herhaald, herkauwd of er werd verder op gebouwd door andere afgevaardigden, die vaak ook expliciet naar een bepaalde politicus verwezen in hun uiteenzettingen. Sommige van hun uitspraken zouden haast als slogans de geschiedenis ingaan -”on ne peut point régner inocemment”[371]!

 

5. 1 Morisson

 

Hoewel niemand dus eigenlijk expliciet stelling neemt voor het koningschap, is Morisson er alleszins toch van verdacht royalistisch gezind te zijn. Hij is één van de zeldzame afgevaardigden die het opneemt voor Louis XVI. Zijn uiteenzetting zal uiteindelijk toonaangevend worden voor de argumentatie van de advocaten die de verdediging van Louis XVI op zich nemen en de meeste andere politici die het voor hem opnemen. Op 13 november dan, houdt Morisson[372], net zoals Mailhe lid van het Comité de législation, als reactie op het voorstel van Mailhe, een uiteenzetting in de Convention[373]Hij pleit erin voor een mildere houding ten opzichte van de koning.

 

De belangrijkste boodschap die hij in zijn redevoering, met een voorstel tot decreet, wil meegeven is dat men zich niet mag laten leiden door emotionele opwellingen bij de berechting van de Koning, maar dat men kost wat kost de bestaande wetten -en dus ook de koninklijke onschendbaarheid-, voorbijgestreefd of achterhaald, moet naleven opdat het land niet in volledige anarchie zou vervallen.

 

Morisson is er zich bij het begin van zijn redevoering reeds van bewust dat hij op weinig bijval in de Convention zal kunnen rekenen. In de ‘captatio’ van zijn redevoering speelt hij daar reeds op in en stelt hij dat het net belangrijk is aandacht te hebben voor een mening die tegengesteld is aan die van de meerderheid. Hij vraagt dan ook dat men hem zal laten uitspreken en dat men naar hem zal luisteren in stilte, hoe “choquantes” sommige van zijn bedenkingen ook kunnen lijken.

 

Om de meest verontwaardigde reacties voor te zijn, vindt Morisson het belangrijk er toch de nadruk op te leggen dat ook hij zich persoonlijk erg gekwetst voelt door de misdrijven, valsheid en gruweldaden, waaraan Louis XVI zich schuldig heeft gemaakt. Hij doet dit trouwens doorheen zijn gehele uiteenzetting met de meest tot de verbeelding sprekende woordenschat en retorische kneepjes.

 

Maar, zo stelt Morisson, door deze opwellende wraakgevoelens mag men zich niet laten leiden bij de discussie over de berechting van Louis XVI. Als afgevaardigde van het volk, moet men de rede laten primeren en het nationale welzijn zoeken in daden van menselijkheid, rechtvaardigheid en mildheid. “représentant un peuple qui ne cherche son bonheur, sa prospérité, que dans les actes de justice, dans les actes d’humanité, de générosité, de bienfaisance,. . . ” Dit is de hoofdgedachte in zijn redevoering, waar hij steeds op terugkomt.

 

Als lid van het Comité de législation, dat in naam van de meerderheid van haar leden reeds een voorstel met decreet tot gevolg had uitgesproken, herformuleert de politicus in eigen naam de vragen die oprijzen bij de inbeschuldigingstelling van Louis XVI. In plaats van “Le roi est-il jugeable?Par qui doit-il être jugé?De quelle manière peut-il être jugé?”ziet Morisson de probleemstelling als volgt: “Louis XVI peut-il être jugé?L’intérêt de la République est-il qu’il soit jugé?N’avons-nous pas le droit de prendre, à son égard, des mesures de sûreté générale?Enfin, quelles doivent être ces mesures?”.

 

Eerst staat Morisson stil bij de vraag “Louis XVI peut-il être jugé?”. Hij vertrekt van de vaststelling dat Louis XVI zich temidden van een bevolking bevindt, die zonder enige belemmering haar soevereiniteit ten volle uitoefent. De enige grens aan haar eigen rechten is “le bonheur du genre humain tout entier”. Daarom mag men vaak niet toegeven aan neigingen gebaseerd op emoties, zoals wraakgevoelens tegenover Louis XVI, omdat men anders in voortdurende spanning zal leven en daarom moet men “quelquefois résister aux affections les plus naturelles, et suspendre son action pour calculer quelles en seraient les conséquences. ”Want alleen handelingen in functie van rechtvaardigheid zullen bijdragen tot de voorspoed en glorie van naties. De ultieme wil (“la volonté suprême”) van een soevereine bevolking kan niet anders zijn dan haar eigen welzijn. En deze bevolking is in haar soevereiniteit, bij de uitvoering van de “volonté suprême” slechts begrensd door de taken die haar eigen justitie oplegt met het doel op de algemene voorspoed. Via deze redenering wordt de oorspronkelijke vraagstelling dan vereenvoudigd naar de vraag of een vonnis over Louis XVI al dan niet bevorderend is voor het algemene welzijn van de natie.

 

Om een juridisch geldig antwoord te formuleren op de vraag of men mag rechtspreken over Louis XVI, staat de redenaar stil bij de betekenis van het koningschap. Samengevat, stelt hij dat de functie van koningen, “délégués du peuple” eruit bestaat “de faire exécuter la volonté générale et de la diriger vers la prospérité publique”. In geval van verraad, heeft het volk, via haar soevereiniteit het onverjaarbaar recht om de koning te berechtigen. De wijze waarop dit recht uitgeoefend wordt, kan daarenboven aangepast worden. Zo kan een natie bijvoorbeeld een wet ontwerpen, als onderdeel van het sociale contract met haar “délégué”, waarin deze rechtspraak gespecifieerd wordt. De beschuldigde zal slechts terecht staan, en eventueel veroordeeld worden, wanneer er een wet van toepassing is -van voor zijn misdrijf daterend- die zijn crimineel gedrag veroordeelt.

 

In het Frankrijk van 1792, besluit Morisson, is het recht van de bevolking om de koning te berechten enkel vervat in een reeds door Mailhe besproken wet uit de Code pénal. Deze wet bepaalt dat een magistraat met onschendbaar statuut slechts kan beschuldigd worden tijdens de uitoefening van zijn functie en dat, indien hij misdaden heeft begaan, de enige uit te spreken straf de ontzetting uit zijn ambt is. Indien de bevolking het tegendeel beweert, contesteert zij haar eigen soevereiniteit. Want wanneer een natie een wet heeft gemaakt, en deze niet efficiënt is, dan heeft zij de mogelijkheid deze te wijzigen naar eigen goeddunken. Maar zolang de wet bestaande en onaangepast is, moet hij opgevolgd worden. Anders raakt men de primaire principes van justitie.

 

Met betrekking tot Louis XVI betekent dit concreet dat er een voorafbestaande wet op hem zou toegepast moeten kunnen worden. En deze bestaat niet, stelt Morisson vast. Ook de Code pénal bevat volgens Morisson geen wet die op Louis XVI van toepassing zou kunnen zijn, want op het moment van zijn misdrijf bestond er een andere vastgelegde wet in zijn voordeel, met name de grondwet. En hoe het verraad van Louis XVI ook tot wraak kan oproepen, als de natie haar eigen soevereiniteit respecteert, moeten de daaruit voortvloeiende wetten ook strikt opgevolgd worden.

 

De man geeft zelfs toe dat de geest van de constitutie reeds langer achterhaald is, maar dat dit geen reden is om hem niet na te volgen voor de periode waarin hij van kracht was. “. . . Cet ouvrage sans doute informe et déraisonnable, cet ouvrage contradictoire avec les premiers principes de l’ordre social, mais qui gouvernait encore lorsque les crimes dont nous gémissons ont été commis parmi nous. ”

 

Morisson herhaalt dat de onschendbaarheid van de koning vastgelegd is in de grondwet. Er wordt ook bepaald dat de koning slechts ontzet kan worden uit zijn functie als hij niet formeel afstand neemt van een leger met ondernemingen tegen de natie. En indien de koning dan toch uit zijn ambt wordt ontzet, waardoor hij zijn onschendbaarheid verliest, kan hij volgens de grondwet slechts beschuldigd en berecht worden “pour les actes postérieurs à son abdication”.

 

Morisson gaat verder in op de interpretatie van de koninklijke onschendbaarheid door Mailhe. “L’inviolabilité, vous a-t-on dit, n’était que pour l’intérêt du peuple, et non pour favoriser le roi”. Maar, merkt hij op, de koning zag daar toch persoonlijk voordeel in, net zoals alle andere magistraten bij de uitoefening van hun openbaar ambt persoonlijke voordelen ervaren. Toch moet men volgens Mailhe de wet blijven opvolgen, om zich voor anarchie te behoeden. Zo moet men dus bij het beoordelen van daden en feiten zich baseren op de wetten en op de grondwet, in de desbetreffende periode van kracht. Concreet met betrekking tot Louis XVI betekent dit dat op het moment van zijn misdrijf de grondwet nog van kracht was. En deze grondwet bepaalde dat hij niet berecht kon worden.

 

De politicus is er zich van bewust dat vaak het argument wordt ingeroepen dat Louis XVI nooit met volle overtuiging de grondwet heeft aanvaard, dat hij hem herhaaldelijk heeft geschonden en dat het bijgevolg onaanvaardbaar is dat hij diezelfde grondwet nu zou inroepen ter eigen bescherming. Toch vindt Morisson dat de bevolking daarom de toenmalige grondwet niet mag verloochenen. Ook zonder de aanvaarding van de koning was het de wet van het land, want de bevolking had er haar algemene instemming voor laten blijken. De grondwet is het resultaat van de overtuiging van de meerderheid van de bevolking, en ook de minderheid moet zich daarnaar schikken. De wetten moeten dus ook door de minderheid opgevolgd worden wat betreft de verbodsbepalingen, maar ze kan deze wetten dan ook inroepen ten gunste van zichzelf, ook al druisten de wetten oorspronkelijk tegen haar overtuiging in.

 

De koninklijke onschendbaarheid is louter bedoeld voor daden, die te maken hebben met het koningschap zelf. Omdat de “chef de conseil” alles in naam van de koning doet, zou het daarom irrevelant zijn de koning voor alle daden in zijn naam verantwoordelijk te stellen. Morisson beseft echter goed dat dit echter niet belet dat de koning zonder betrokkenheid van zijn ministers misdaden te plegen, die los van zijn functie staan. In de veronderstelling dat Louis XVI zich op deze wijze schuldig heeft gemaakt aan verraad, heeft het soevereine volk reeds recht gesproken over hem. Concreet heeft de natie daartoe haar wettelijk vastgesteld recht tot berechting ingeschakeld en de daarbijhorende straf uitgesproken, met name de ontzetting van de koning uit zijn functie. Maar in diezelfde constitutie is bepaald dat de koning na de ontzetting uit zijn functie slechts kan berecht worden voor de misdrijven die dateren van na zijn afzetting en dus niet van diegene gepleegd tijdens de uitoefening van zijn ambt.

 

Dus, besluit Morisson, heeft de natie haar taak reeds volbracht door de onttroning van Louis XVI en de afschaffing van het koningschap. Ook al is zijn afzetting niet rechtstreeks tegen Louis XVI als persoon gericht, het is de enige legale straf die de Convention nationale tegen hem kan uitspreken. Een verdere berechting zou alleen mogelijk zijn door een reeds bestaande wet, die de misdaden van Louis XVI verder zou kunnen aanklagen. Vermits deze wet echter afwezig is, en in het belang van het welzijn van de natie zelf en de rechtszekerheid van de staat, mag men dus volgens Morisson niet verder recht spreken over Louis XVI.

 

Hij gaat verder in zijn uiteenzetting in op zogenaamde fundamentele, onverjaarbare wetten van de natuur die door sommigen worden ingeroepen. Ook al vragen deze wetten een onvoorwaardelijk respect, geeft Morisson toe, ze kunnen slechts toegepast worden aan de hand van een vastgelegde wet. Indien men zich eraan waagt, herhaalt hij, zich boven deze vastgelegde wetten te stellen, riskeert de natie op totale chaos en anarchie af te sturen.

 

Zo komt Morisson tot zijn tweede vraag: “Mais la République française a-t-elle donc un si grand intérêt à ce que Louis XVI soit jugé?”

 

De redenaar moet zonder meer vaststellen dat er sinds de afzetting van Louis XVI geen enkele bedreiging voor de staat meer is. “Louis XVI a vu le sceptre de la tyrannie se briser entre ses mains; et vous croiriez, répresentants, qu’il serait encore à craindre, lorsqu’il n’est plus dans une position aussi favorable pour lui, aussi dangereuse pour nous”. Verder heeft het lot van Louis XVI dan ook geen enkel belang meer voor de republiek: “sans doute, quel que soit le sort de Louis XVI, jamais, non jamais, il ne pourra nous asservir”. Beweringen dat de dood van Louis XVI voorgoed het gevaar voor despotisme zou wegnemen zijn al even uit de lucht gegrepen. Er resten dan namelijk nog steeds genoeg leden van de koninklijke familie en andere verwanten die ongeoorloofde ambities kunnen koesteren. Morisson haalt er het voorbeeld uit Engeland bij, waar de dood van Charles Stuart het land ook niet van despotisme heeft bevrijd en dus volledig nutteloos was.

 

Feit is wel, zo stelt de politicus dat Louis XVI onze vijand is en dat wij hem in handen hebben. Dus moet er nog een antwoord gevonden worden op de derde reeks vragen, die deze afgevaardigde zich in het begin van zijn uiteenzetting had gesteld:“N’avons-nous pas le droit de prendre, à son égard, des mesures de sûreté générale?Enfin, quelles doivent être ces mesures?” Morisson ziet drie mogelijkheden voor wat de Franse natie met haar “prix de la victoire” kan doen. Men kan Louis XVI namelijk in gevangenschap houden, wat echter een aantal ongemakken met zich meebrengt. De koning zou dan nog aanhangers rond zich kunnen verzamelen, wat dan weer kans op samenzweringen en verraderlijke plannen inhoudt. Anderzijds zou men ook gewoon een som losgeld voor de ex-koning kunnen vragen, maar omdat het hier om een zaak van nationale veiligheid gaat, moet men ook dit voorstel afwijzen. En zo rest er nog de verbanning, wat Morisson de ideale oplossing lijkt. Indien Louis XVI dan persoonlijk om hulp zou gaan bedelen bij Europese mogendheden zou hij zelf met de waarheid geconfronteerd worden. En deze ‘dubbele’ waarheid houdt namelijk in “que les rois n’ont de puissance que par l’ignorance des peuples, et, que les peuples deviennent libres aussitôt qu’ils ont formé la résolution de le devenir. Het verjagen van Louis XVI van het Franse territorium zou alleen maar de bevestiging voor de bevolking zijn dat despoten, van gelijk welke origine hun vijanden zijn. Zo kan men een monsterachtige procedure vermijden. En net door het nemen van deze beslissing, zou de houding van de Franse natie eens zo waardig zijn.

 

Zo stelt Morisson het volgende decreet voor:

La Convention nationale. . . considérant enfin qu’il est dans le coeur de tous les Français d’être généreux, même avec leurs ennemis les plus cruels, décrète ce qui suit:

Morisson is een van de zeldzame afgevaardigden die het opneemt voor Louis XVI. Zijn uiteenzetting zal uiteindelijk toonaangevend worden voor de argumentatie van de advocaten die de verdediging van Louis XVI op zich nemen. Later bij de hoofdelijke stemming over de veroordeling van Louis XVI, beslist hij zich principieel te onthouden. Op deze wijze verliest de partij die in de onschuld van Louis XVI geloofde en later ook de voorstanders van genade waren, wel een stem. Voor Morisson zal dit aanvankelijk een dilemma zijn, maar uiteindelijk besluit hij toch dat de symbolische waarde van zijn onthouding de belangrijkste is.

 

5. 2 Saint-Just

 

Op 13 november 1792 legt Saint-Just[374], nauwelijks vijfentwintig jaar oud, aan de Convention uit welke mening hij er over het proces van Louis XVI op nahoudt. Hij ontwikkelt de idee dat de koning schuldig is, enkel en alleen door het feit dat hij koning is. Hij reageert fel tegen de koninklijke onschendbaarheid en roept uiteindelijk op om de koning onmiddellijk, als vijand te berechten. Het is zijn eerste grote redevoering[375] in de Convention en meteen geeft Saint-Just ermee gestalte aan wat men kort daarna de typisch jakobijnse houding zal noemen. Niet alleen voor de Jacobins maar voor vele andere tot dan toe onbesliste afgevaardigden was de redevoering van deze politicus doorslaggevend, terwijl meer gematigde volksvertegenwoordigers op hun beurt werden afgeschrikt hun mening verder uit te drukken.

 

Saint-Just belooft aan zijn toehoorders uit te leggen dat zowel de bewering dat Louis XVI onschendbaar is, als de mening dat men over hem als burger moet rechtspreken, fout is. De redenaar stelt onomwonden dat de ex-monarch als vijand in plaats van burger moet berecht worden omdat men hem net moet bestrijden in plaats van berechten. Louis XVI is immers zijn enige verplichting tegenover de natie niet nagekomen, “lengagement . . . il est clair qu’il a violé le seul qu’il avait pris envers nous, celui de nous conserver”. Er is nog een andere reden, indien men hem namelijk volgens het burgerlijk recht terecht laat staan, dan vindt Saint-Just dat dit erop neerkomt dat Louis zelf recht zou spreken: “si nous accordions de le juger civilement, c’est-à-dire en citoyen, à ce titre il nous jugerait, il jugerait le peuple même. ”Bovendien was Louis geen burger voor hij zijn misdaden pleegde, dus kan hij er zeker geen worden door ze te plegen; “il n’était pas citoyen avant son crime et il l’est encore moins depuis son crime; et par quel abus de la justice en feriez-vous un citoyen pour le condamner?Aussitôt qu’un homme est coupable, il sort de la cité; et point du tout, Louis y entrerait par son crime”

Aan het begin van zijn redevoering beloofde Saint-Just zijn toehoorders aan te tonen dat Morissons bewering dat de koning onschendbaar is, fout is. Dat de onschendbaarheid ooit gecodificeerd is geweest, is het gevolg van clausules, verbonden aan het sociaal pact tussen een natie en haar magistraten. De onschendbaarheid is in deze context een statuut dat aan magistraten werd toegekend om bepaalde rechten te doen respecteren en beide partijen van het sociaal pact daartoe te verplichten. Zo kan de onschendbaarheid van Louis XVI nooit verder worden doorgetrokken en kan deze nooit aangewend worden als bescherming tegen zijn misdrijven en tegen de opstand van het volk. Eigenlijk is gewoon al het in vraag stellen van de berechtbaarheid van Louis XVI, toegeven dat de koning destijds de mogelijkheid had om de natie te onderdrukken onder haar eigen verantwoordelijkheid. Verder stelt Saint-Just dat, indien dit contract Louis wel degelijk volgens de neergeschreven wetten beschermde en indien het dus alleen de burgers en niet de koning verplichtte, dan is dit contract totaal niet gelegitimeerd. “Car”, besluit Saint-Just, “rien n’est légitime de ce qui manque de sanction dans la morale et dans la nature”. Alle andere argumenten wuift hij weg door te stellen dat mensen, die zich het hoofd breken over het lot van een koning en zijn juridisch verantwoorde berechting trouwens toch geen goede basis vormen voor een republiek. Op deze wijze is voor deze politicus de discussie rond de zoektocht naar een wet die de misdrijven van Louis XVI veroordeelt, ook afgesloten.

Omdat door vele andere afgevaardigden de grondwet wordt gezien als een obstakel om over Louis recht te kunnen spreken, staat ook Saint-Just even stil bij de betekenis van deze constitutie. Een grondwet, aanvaard door de koning, zo stelt hij, verplicht de burgers niet. Zelfs zonder dat de koning een misdaad begaat, heeft de natie het recht hem te verjagen.

De beschuldigingen aan het adres van Louis XVI kunnen bij de redenaar niet eenvoudig genoeg zijn: de koning beging namelijk de misdaad koning te zijn. “. . . non point pour les crimes de son administration, mais pour celui d’avoir été roi”. Een koning is per definitie gewoon slecht. En Saint-Just weet deze gedachten nog kracht bij te zetten door een paar krasse uitspraken, “on ne peut point régner innocemment”, “tout roi est un rebelle et usurpateur”.

Wat de procedure voor de berechting van de koning betreft, moet men zich niet baseren op het burgerlijke recht, maar op de rechten van de mensen. Anders, waarschuwt de jonge redenaar, dreigt men te vervallen in vormen zonder principes en deze schijnheilige regeltjes en vertragingsmechanismen zijn uiterst gevaarlijk. Saint-Just kan het niet nalaten even te verwijzen naar een schitterend voorbeeld in Rome, waar een tiran in de senaat vermoord werd, “sans autres formalités que trente coups de poignards, et sans autre loi que la liberté de Rome. ”Burgers en verdrukte volkeren, zien zich vastgeketend door het respect voor hun eigen wetten en trots, terwijl de moraal en het nut de enige richtlijnen zouden mogen zijn voor wetten.

Veel meer aandacht aan de vorm van het proces van Louis XVI moet men volgens deze man niet geven. Het Comité de législation stond daar volgens hem al veel te lang bij stil om de schijn voor de rest van Europa blijkbaar hoog te houden. Maar, niet de vorm (“de vaines formalités”) is belangrijk, benadrukt hij alweer, het zijn de principes die tellen. De geest en de ideeën, waarmee men rechtspreekt over de koning zijn dezelfde als diegene waarmee men een republiek moet opbouwen.

Het voorstel om Louis XVI te berechten voor een rechtbank -zoals alle burgers! - als antwoord op de vraag “Par qui doit-il être jugé?”, wijst Saint-Just ook resoluut af. Rechtbanken zijn slechts opgericht ten behoeve van leden van de gemeenschap. Bijgevolg is het onmogelijk dat een rechtbank rechter zou zijn tussen een koning en de soeverein. Daarom kan de rechtbank, die rechtspreekt over de koning, geen rechtbank zijn in de gerechtelijke zin van het woord. Een raad van het volk moet een oordeel over zijn lot uitspreken. De wetten die zij daarbij moeten respecteren zijn de rechten van het volk, “on ne peut point juger un roi selon les lois du pays. . . ”De procedure die men bij zijn proces moet doorlopen is daarom ook geen burgerlijke, men moet de ex-monarch als vijand vonnissen.

Wat de ratificatie van het vonnis door de bevolking betreft, stelt deze jakobijnse woordvoerder zich op aan de kant van de tegenstanders ervan. Waarom, vraagt hij zich af, heeft men de bevestiging van de bevolking nodig, als de bevolking zelf oordeelt. De Convention zorgt net voor de ultieme vertegenwoordiging van het volk. Haar vonnis in vraag stellen betekent eigenlijk de regering van het gehele land in vraag stellen.

Saint-Just kan het niet nalaten zijn redevoering te besluiten met ietwat sloganeske taal. Hij vergelijkt Louis XVI met de Romeinse Catalina en noemt hem un barbare”, “le meurtrier de la Bastille”: “ce nétait pas le roi des Français, c’était le roi des conjurés”. En om te beletten dat deze samenzweerders de bevolking zouden manipuleren -”on achètera bientôt des larmes, on fera tout pour nous corrompre”- stelt de redenaar voor om stante pede recht te spreken over Louis XVI.

Met dit laatste voorstel vindt Saint-Just echter geen bijval in de Convention. Dit heeft echter niet belet dat zijn pleidooi enorm veel invloed heeft genoten en dat het een voorbeeld is geweest voor heel wat andere afgevaardigden. op de vraag “Par qui doit-il être jugé?”

 

5. 3 Fauchet

 

Het discours[376] van Fauchet[377] van 13 november, kan ook het best gerangschikt worden bij ‘koningsgezind’. Hij verdedigt net als Morisson de stelling van de koninklijke onschendbaarheid en houdt meteen een vurig, maar niet minder gefundeerd pleidooi tegen de toepassing van de doodstraf op Louis XVI.

 

Wetend dat hij het opneemt voor een mening van de minderheid, doet Fauchet in zijn inleiding in ieder geval een poging om toch de gunst van zijn toehoorders te verkrijgen. Hij verklaart eerst dat de Franse republiek namelijk triomfeert en dat het koningschap onherroepelijk afgeschaft is. Door deze daad is de afgezette koning volgens hem gevonnist. Hij loopt meteen al vooruit op hetgeen hij zal aantonen en beweert dat een tiran meer dan de dood verdient en daarom zou hij volgens de principes van de gerechtigheid veroordeeld worden de rest van zijn leven door te brengen temidden van een vrije natie.

 

Frankrijk leeft nu samen met de rest van de wereld in afwachting van een proces voor haar afgezette koning, merkt hij op. En net wegens deze immense belangstelling, is Frankrijk een voorbeeld aan het universum verschuldigd, mogen geen onnauwkeurigheden of slordigheden begaan worden, mag er niet overhaast te werk gegaan worden, moet het proces in alle serenititeit verlopen en moeten woede en andere wraakgevoelens opzij gezet worden. Alleen zo zal men vertrekken van de juiste uitgaansbasis, vindt Fauchet.

 

Vervolgens staat de politicus stil bij de nood aan een wet om over een individu recht te spreken, want dit is eigenlijk de essentie van een beschuldiging, een proces en een veroordeling. Het principe staat immers vervat in de Déclaration des droits: “Nul ne peut être puni qu’en vertu d’une loi établie et promulgée antérieurement au délit”. Er is met andere woorden een wet nodig die reeds dateert van voor het plegen van het delict waarmee dit beteugeld kan worden. Maar, moet de redenaar besluiten, “cette loi n’existe point dans notre Code”. Er staat daarentegen in bepaald dat de grootste straffen voor de zwaarste misdrijven uit de Code pénal niet van toepassing kunnen zijn op de koning, tenzij deze afgezet is. Hij weet dat politici reeds zeer heftig hebben gereageerd tegen deze onschendbaarheid door ze als absurd te bestempelen. Hij stemt ermee in en geeft toe dat de regeling absurd is, net zoals het koningschap zelf trouwens. Maar, dit mag geen reden zijn om er geen rekening mee te houden, vooral naar de buitenwereld toe moet men het belang van rechtszekerheid en van naleving van wetten (en zeker van de Déclaration des droits) duidelijk maken. Zo moet men de onschendbare koning, als misdadig man in leven houden als levend bewijs van absurditeit verbonden aan het koningschap. Fauchet meent dat voor Louis XVI het leven temidden van een vrije natie tevens een zwaardere straf is dan de dood: “Mais la nature nous venge de l’ancienne impuissance de notre législation; elle lui inflige une plus terrible peine que la mort; elle prolonge son existence dans la liberté publique”.

 

Om verder te reageren tegen de door sommigen voorgestelde doodstraf, roept hij ook het natuurrecht in, “cette même justice éternelle de la nature”. In het natuurrecht wordt de doodstraf namelijk helemaal niet goedgekeurd, alleen het doden van een ander in geval van zelfverdediging is erin toegelaten. Een straf moet steeds aangepast zijn aan het gepleegde misdrijf en moet de ‘verbetering’ van de misdadiger op het oog hebben. Er moet dan ook van uitgegaan worden dat iedere mens, dus ook een tiran, weer op het goede pad gezet kan worden. Fauchet zegt hier ook meteen een pleidooi van te willen maken voor het schrappen van de doodstraf uit de Code pénal. Zelfs al is de doodstraf onterecht opgenomen in de Code pénal, de onschendbaarheid van de koning van het land is in de context ervan eigenlijk goed te begrijpen. Bij het uitspreken van de doodstraf heeft men namelijk steeds een dubbel doel voor ogen gehad. Enerzijds is het een middel om andere burgers en potentiële misdadigers af te schrikken, anderzijds is het een manier om geen last te hebben van gevangenen. Ook al is deze politicus in de verste verte niet akkoord met deze twee stellingen die hij allebei kan weerleggen (de gevangenschap is een beter afschrikmiddel en gedetineerden kan men nuttig werk laten verrichten), redeneert hij verder dat geen van beide motieven kan meespelen om de doodstraf over de koning uit te spreken. De dood van de koning kan geen voorbeeldfunctie hebben voor burgers, zij zijn immers geen koningen en kunnen dit evenmin worden. Anderzijds is de gevangenschap van de koninklijke familie wel nuttig om zowel buitenlandse mogendheden als de koning zelf tot inzicht te dwingen. Fauchet hecht ook geen geloof aan de overtuiging dat groeperingen zich rond de nog levende koning zouden kunnen verzamelen. Zolang de aanspraak op het koningschap door een dergelijk controversieel figuur opgeëist wordt, is daar geen kans voor. Zelfs de aristocraten misprijzen en haten hem, meent Fauchet.

 

Niet alleen kan het in leven houden van de koning een aantal voordelen opleveren, zijn dood kan ook een reeks negatieve effecten veroorzaken. Voor tirannen uit het buitenland zal het hoofd dat van het schavot rolt, het hoofd van Medusa worden, voorspelt de politicus. Hun hoop zal herboren worden en gevestigd worden op een jonge onschuldige die moet inspelen op de idee van het koningschap.

 

De boodschap is dus duidelijk: de rust van het land moet gevonden worden in de gevangenschap van het kwaad, als bewijs van de overwinning van het goede. “Le repos de la patrie dans la justice violée! Le repos de la patrie dans un crime national! Le repos de la patrie dans une sanglante infamie qui ferait horreur à toute la terre”. Bijgevolg besluit de redenaar dat het best is om Louis XVI niet in beschuldiging te stellen en geen proces te openen.

 

Bij het uiteenzetten van zijn ideeën kan Fauchet herhaaldelijk rekenen op commotie in de Convention. Op het einde van zijn redevoering was hij trouwens gedwongen iets vroeger te eindigen dan voorzien door het geroep van andere afgevaardigden. Het is eigenlijk de vraag of Fauchet deze overtuiging aanhing op zich, of dat hij per se de koning in leven wilde houden en dat hij in functie van dit oogpunt een theorie ontwikkelde. Veel lijkt vooral op dit laatste te wijzen. Hij heeft het bijvoorbeeld over de onschendbaarheid van de koning en de nood aan naleving ervan, terwijl hij later wel de opsluiting van de koning verdedigt en dus eigenlijk zijn eerste stelling tegenspreekt. Hij raakt de problematiek van de grondwettelijkheid van de bestraffing van de afgezette koning helemaal niet aan, terwijl de lijn van zijn betoog zich daar wel ten zeerste toe leent. Misschien was Fauchet er zich van bewust dat dit een hopeloze zaak was?

 

De man spreekt zich later in ieder geval uit voor de schuld van Louis en ook voor een volksraadpleging. Zoals verwacht stemt hij voor de gevangenhouding van de koning gedurende de oorlog en verbanning “à la paix” en sluit hij zich aan bij de voorstanders van opschorting van straf voor de ex-monarch.

 

5. 4 Robert

 

Ook op 13 november 1792 krijgt Robert[378] het woord in de Convention en geeft hij zijn erg radicale kijk op de gebeurtenissen rondom Louis Capet. [379]

 

Hij beweert uit te gaan van het standpunt dat men het proces niet uit wraak tegenover Louis XVI mag voeren, maar uit liefde voor rechtvaardigheid. Voor hem leidt het gewoon geen twijfel dat een natie recht mag spreken over diegene die meer misdaden op zijn geweten heeft dan alle koningen die hem vooraf gingen. Robert wijst net zoals vele andere politici ook op het belang van de zaak voor het universum en in functie daarvan belooft hij de competentie van de natie op dit terrein te bewijzen en aan te tonen dat de verdediging van de ex-monarch, noch kan steunen op “les principes éternels de la raison”, noch op de Code français.

 

Voor de duidelijkheid herhaalt de politicus de argumenten die ten gunste van Louis XVI werden ingeroepen: er is de zogenaamde grondwettelijke onschendbaarheid en de stelling dat de enige mogelijke straf tegen de ex-monarch zijn afzetting is.

 

Onder geen enkele voorwaarde kan volgens deze man sprake zijn van onschendbaarheid, omdat dit principe ingaat tegen de revolutie zelf. Hij geeft toe dat de delicten waaraan de koning zich heeft schuldig gemaakt, niet letterlijk in de wet zijn opgenomen. Toch wijst hij er daarentegen op dat het niet logisch zou zijn dat de wet de koning juist buiten het bereik van de wet zou plaatsen. “Mais la loi le mettait-elle au-dessus des atteintes de la loi?”Verdedigers van de vorst hadden ook ingeroepen dat geen enkele rechtbank bevoegd was om uitspraak over hem te doen. Maar het zou absurd zijn dat men misdaden onbestraft zou laten omdat rechtbanken onbevoegd zijn. En indien de rechtbanken dan inderdaad onbevoegd zijn, dan wil dit nog niet zeggen dat ook de wet de misdadiger zomaar laat vrijuit gaan. Een bevolking in opstand is immers levende wet: “Un peuple en insurrection est une loi vivante”.

 

Verder moet men volgens Robert de onschendbaarheid, als deze dan toch bestaan zou hebben, zien als een wederzijds contract. De koning is dan onschendbaar voor de natie, net zoals de natie onschendbaar is voor de koning. Maar als de koning de rechten van de natie schendt, pleegt hij contractbreuk en dan doet hij zelf eigenlijk meteen ook afstand van zijn persoonlijke onschendbaarheid. Zo had iedere Franse burger het recht om de koning te doden op het moment dat Louis de oorlog verklaarde aan de natie.

 

Om verder aan te tonen dat de grondwet Louis niet kan beschermen, veronderstelt Robert even het tegengestelde. Men zou ervan kunnen uitgaan dat de constitutie carte blanche geeft aan de koning en dat hij vrij kan doen wat hem belieft, dan zou het er bijna op neerkomen dat de grondwet letterlijk zegt: “Louis XVI, je ne suis que faite pour toi: courage! Rassasie-toi de tes crimes; tu peux impunément commettre tous ceux qui t’inspire ton total génie; va, ne crains rien, je suis ton égide et je te réponds de ta vie”. Wel, meent Robert een dergelijke grondwet kan simpelweg geen grondwet zijn.

 

De redenaar voelt verder de nood aan om te bewijzen dat de constitutie ongeldig is. Daarom gaat hij uit van de definitie van een grondwet en verdedigt hij de toch wel merkwaardige bewering dat de bevolking gedwongen is geweest de grondwet te aanvaarden. De grondwet is immers een openbaar, complex contract dat een pact inhoudt voor een bepaalde duur met een bepaald persoon voor een welbepaalde opdracht. Om van kracht te zijn moet het op vrije basis aanvaard worden door de gehele gemeenschap en door de koning. Omdat er van vrije aanvaarding van de zijde van de bevolking geen sprake kan zijn, zijn deze voorwaarden echter niet vervuld en bijgevolg kan er dus ook geen sprake van een constitutie zijn, besluit Robert. Hij meent dat de omstandigheden waarin de bevolking de nieuwe grondwet in de zomer van 1791 moest aanvaarden, niet vrij waren. De 17de juli vonden er immers bloedbaden plaats, “une sanglante boucherie” met kanonnen en al wat erbij hoort, een heel maneuver dat door het tirannieke apparaat was gepland, en dat het volk dwong om een in de kaart van de monarch spelende grondwet te accepteren: “Il n’y a pas de contrat sans acceptation libre, il n’y pas eu de liberté dans l’acceptation du peuple; je dirai plus: il n’y a pas eu d’acceptation de la part du peuple, car l’acceptation suppose la faculté de rejeter; et le peuple a été contraint d’obéir. On lui a dit: Voilà ta Constitution; soumets-toi, sinon la mort”. Ten eerste had Louis XVI de grondwet al voor de bevolking, terwijl het een vereiste is dat de natie dit eerst doet. Er was evenmin sprake van mogelijkheid tot het uitdrukken van opinies voor de bevoking: “Quand les citoyens ont voulu exprimer librement leur pensée; quand ils ont voulu réclamer, La Fayette, au nom du roi, les a fait égorger, sous le prétexte qu’ils étaient des factieux, des agiteurs”. Maar Robert beweert zelfs dat de koning de grondwet niet aanvaard heeft. Bij het nauwkeurig nalezen van zijn “lettre d’acceptation” zal men zijn aarzeling daarin wel herkennen. Louis XVI schreef immers te hopen dat de middelen voor uitvoering en administratie voldoende zouden zijn, maar voegde eraan toe dat de ervaring alleen dit kon uitwijzen. Eigenlijk had de koning de grondwet dus maar aanvaard op voorwaarde dat hij meer middelen ter zijner beschikking zou krijgen, indien de ervaring zou uitwijzen dat dit nodig was. Maar de aanvaarding van Louis moest “pure et simple” zijn en dus niet voorwaardelijk.

 

Robert besluit kort dat Louis XVI de grondwet dus nooit aanvaard heeft en dat de bevolking dit evenmin deed. Een grondwet kan ook geen man boven de wet zelf plaatsen en ook al wordt hij boven de bestaande rechtbanken geplaatst, dan nog moet hij binnen het bereik van de wetten vallen. Bijgevolg kan de koning dus perfect gevonnist worden.

 

De politicus komt vervolgens tot een bespreking van een aangepaste straf voor Louis XVI. Hij beweert geen aanhanger te zijn van de doodstraf in het algemeen, maar Louis is een uitzondering daarop. Door de bewering een goddelijk karakter aan te meten en de delicten te plegen die hij heeft gepleegd, is Louis XVI volgens Robert eigenlijk een monster. Daarom moet de doodstraf toch van toepassing zijn op Louis en met zijn dood kan men deze straf dan ook afschaffen.

 

Zo komt Robert moeiteloos tot het besluit dat Louis XVI kan en moet terechtstaan. Hij voegt eraan toe dat hij later ook wil ingaan op hoe en wie recht over hem moet spreken, indien men hem dat vraagt.

 

Het is weinig verbazend dat Robert in januari 1793 bevestigend antwoordt op de vraag of Louis schuldig is. Hij zal zich ook kanten tegen een volksraadpleging en stemt verder voor de doodstraf en tegen de opschorting ervan.

 

5. 5 Paine

 

Paine[380] is diegene die in dit debat de internationalistische visie op de problematiek rond de berechting van Louis XVI vertolkt. Spijtig is wel dat hij weinig Frans kent en zich daardoor verplicht ziet zijn in het Engels opgestelde uiteenzetting te laten vertalen door Condorcet. Het is Mailhe, de secretaris van de Convention die de redevoering[381] voorleest op 21 november 1792.

 

Paine stelt onomwonden dat Louis XVI een proces moet krijgen. Geen wraak maar gezonde politieke overwegingen moeten daartoe de stimulans zijn. Als Louis XVI onschuldig is, dan moet zijn naam zo snel mogelijk gezuiverd worden. Als hij schuldig is, dan moet “la volonté nationale” over zijn lot beschikken. Maar over één zaak kan geen twijfel bestaan: er moeten een aantal affaires opgehelderd worden. De politicus drukt er ook op dat men bij het gehele debat het gebruik van sloganeske of ceremoniële taal moet vermijden, om zo komaf te maken met schijnheiligheid.

 

Zijn uitgangspunt is dat er in Europa een samenzwering tegen de Franse vrijheid heeft plaats gevonden, waarbij alles erop wijst dat Louis XVI er zijn medewerking aan heeft verleend. Hij legt er wel de nadruk op dat Louis XVI slechts een enkeling uit de bende is en dat er onderzoek moet worden gevoerd naar andere verdachten. “Or, il est indispensable de faire connaître tous ces complices à la France et à l’univers entier”.

 

Paine laat er geen twijfel over bestaan dat hij eigenlijk Louis XVI de aandacht van de republiek niet waardig vindt. Maar toch moet zijn proces vooral gevoerd worden om aan de buitenwereld duidelijk te maken hoe een regime als een monarchie moet verworpen worden.

 

Ook al geeft hij er niet meteen een juridische verantwoording voor, het probleem van de koninklijke onschendbaarheid (“la brulesque idée d’une inviolabilité prétendue”) is bij Paine niettemin snel opgelost. Louis XVI heeft niet alleen Frankrijk verraden, hij heeft in zeker opzicht ook samengezworen tegen geheel Europa. Frankrijk is daarom tegenover geheel Europa verschuldigd alle middelen in te zetten om een dergelijke samenzwering op te helderen. En wat betekent de koninklijke onschendbaarheid daarnaast nog?“à l’égard de l’inviolabilité, je voudrais que l’on fit aucune mention de ce mot”. Hoewel Paine er dus niet nadrukkelijk op hamert dat de rechten, die een soeverein volk van nature uit heeft, uitstijgen boven de neergeschreven wetten, gaat hij daar wel impliciet vanuit.

 

Ook al is Frankrijk een republiek en is haar revolutie beëindigd, stelt hij verder, de natie zal zich pas echt kunnen ontplooien als zij omringd is door andere ‘bevrijde’ volken. En net het proces van Louis XVI moet aan de gehele wereld duidelijk maken dat de Europese despoten samen een alliantie hebben gesloten om hun volkeren te onderdrukken, dat ze gepoogd hebben de Franse revolutie de bodem in te slaan, maar dat haar ideologie levendig genoeg was om hen te overwinnen. Het proces van Louis XIV moet dus meer dan ooit een voorbeeld zijn naar de buitenwereld toe: “L’univers attend d’elle (la France) cet acte de justice”. Genoeg motieven om het proces van Louis XVI te starten.

 

Bij de uiteindelijke stemming over het lot van Louis XVI, acht Paine de ex-monarch logisch schuldig. Hij stemt tegen een aan de ratificatie van het volk onderworpen vonnis. Wat de straf betreft, onderscheidt Paine zich van zijn jacobijnse collega’s door te stemmen voor “la détention jusqu’à la fin de la guerre et le banissement perpétuel à la paix”. Later stemt hij voor de opschorting van de doodstraf, en motiveert hij in een zeer omstreden uiteenzetting zijn opinie.

5. 6 Robespierre

Op 3 december, de dag van de “mise en jugement” van de koning, houdt Robespierre[382] voor het eerst een uiteenzetting in de Convention over zijn bedenkingen bij het proces van Louis XVI[383]. Zijn argumentatie zal nauw aansluiten bij die van Saint-Just van 13 november en daarom acht men het ook mogelijk dat de twee elkaar raadpleegden. Tot dan toe had Robespierre zich nog niet uitgesproken over het lot van Louis XVI. Het is meer dan waarschijnlijk dat hij wachtte tot de openingsdag van het proces om zijn ‘genadeloze’ ideeën uiteen te zetten, vooral omdat men zijn vroeger ophefmakende pleidooi in de Assemblée Constituante tegen de doodstraf nog niet was vergeten. De advocaat zal een pleidooi houden tegen een proces van de Franse ex-koning en aansporen om dadelijk over te gaan tot de terdoodbrenging van Louis XVI als algemene veiligheidsmaatregel.

 

Vooreerst wijst Robespierre zijn toehoorders erop dat men sinds geruime tijd in de Assemblée naast de kwestie aan het debatteren is. Een proces om de schuld van een man te achterhalen is niet nodig, stelt hij, men moet simpelweg maatregelen nemen om de consolidatie van de republiek en het welzijn van de natie te verzekeren. Afgevaardigden zijn trouwens niet geschikt om recht te spreken over een man: “Vous n’êtes point des juges. Vous n’êtes. . . que les représentants de la nation. Vous n’avez point une sentence à rendre pour ou contre un homme, mais une mesure de salut public à prendre”. Neen, wat het land nodig heeft is een duidelijke stellingname tegen de afgezette koning, “la saine politique . . . pour cimenter la République naissante”.

Nog langer over de misdrijven van de ex-monarch blijven discussiëren en zijn inbeschuldigingstelling als een probleem zien is gevaarlijk voor de vrijheid en kan een verraderlijk maneuver zijn van zogenaamde ‘vijanden van de republiek’. Het lange aanslepen van de zaak is een gevolg van het feit dat goede patriotten geen duidelijke, harde maatregel durven te nemen. Het gehele proces zou slechts een komedie voor de buitenwereld zijn. Het betekent het inroepen van vormen omdat men geen principes heeft. Men lijkt wel bang te zijn van de publieke opinie, “craignez-vous de blesser l’opinion du peuple comme si le peuple lui-même craignait autre chose que la faiblesse ou l’ambition de ses mandataires”. Anderen zijn volgens deze redenaar onterecht bang voor buitenlandse reacties: “Craignez-vous les rois étrangers ligués contre vous? Oh! Sans doute le moyen de les vaincre, c’est de paraître les craindre”. Kortom, Robespierre spoort zijn publiek aan een snelle, eenvoudige, strenge beslissing te nemen en niet langer te aarzelen door het openen van een proces.

En Robespierre zal verder aantonen waarom een proces volgens hem volledig overbodig en zelfs schadelijk is. Daarom legt hij de weg uit, die men heeft doorlopen om tot een republiek te komen. Louis XVI was koning maar de republiek werd uitgeroepen. Louis XVI werd onttroond door zijn misdaden. Dus, redeneert hij verder, “la victoire et le peuple ont décidé que lui seul était rebelle; Louis ne peut donc être jugé; il est déjà condamné, ou la république n’est point absoute”. Als men Louis XVI op 10 augustus afzette voor zijn duidelijk gepleegde misdrijven, waarom moest men zich dan drie maanden later nogmaals gaan buigen over zijn schuld aan die desbetreffende misdrijven?De koning werd reeds afgezet door de bevolking, dankzij haar recht tot opstand. Welk nut heeft het dan om zich een tweede maal te buigen over de schuldvraag?Een proces, waarbij de gehele problematiek weer aan bod komt is alleen maar goed om rebellen en weerspannigen weer een kans te geven, om de twist van vrijheid tegen despotisme en vrijheid te herbeginnen, om opstandigen weer wakker te schudden en om de ex-monarch weer slagkracht te geven. Voorstellen om Louis XVI een proces te geven is daarom een stap terug in de richting van het koninklijk despotisme. Voorstellen om Louis XVI een proces te geven is daarom een contrarevolutionair idee, het betekent de revolutie zelf in vraag stellen.

En er zijn nog meer redenen waarom Louis in een republiek geen aanspraak kan maken op een proces. Want, zo stelt Robespierre, als hij er een krijgt, kan hij onschuldig worden bevonden, en moet men volgens de regels van de rechtspraak uitgaan van zijn onschuld tot men een vonnis heeft geveld. En indien Louis XVI dan ook effectief onschuldig wordt geacht, dan wordt zijn huidige opsluiting onrechtvaardig beschouwd en daar zullen zelfs de revolutionairen dan voor moeten boeten.

Daarenboven heeft Louis XVI in een proces recht op verdediging. Advocaten zullen voor zijn zaak mogen komen pleiten, voor wat een vrij volk als misdrijven beschouwt. Robespierre vindt dit niet alleen ondenkbaar, hij wijst eveneens op het gevaar van een dergelijke verdediging, als ideale gelegenheid om gedachtengoed te propageren dat volledig in strijd is met de idealen van de republiek.

De opening van een proces, zo besluit hij, is het resultaat van het door elkaar halen van rechten, principes en regels. Men haalde de regels van het gecodificeerd burgerlijk recht en de principes van de rechten van mensen door elkaar. Men vergiste zich tussen betrekkingen van burgers onderling en de relatie van burgers met een vijand die tegen hem samenzweert. Men verwarde evenzeer de situatie van een volk in revolutie met de toestand van een volk met een geconsolideerde regering.

Na zijn argumentatie om aan te tonen dat een proces eigenlijk niet mogelijk kan zijn in een republiek, onderneemt Robespierre ook een poging zijn publiek ervan te overtuigen dat een proces ook schadelijk kan zijn op andere gebieden. Strategisch gezien komt het proces van Louis XVI namelijk zeer ongelegen. De politicus meent dat het proces minstens enkele maanden in beslag zal nemen en dus zal duren tot de volgende lente, wat een ideaal moment is voor de vijand om een aanval tegen Frankrijk te beramen en een uitgelezen kans voor samenzweerders om hun slag te slaan.

Het probleem om een geschikte rechtbank te vinden wordt volgens Robespierre ook gemakkelijk onderschat. Algemeen wordt aangenomen dat er pas sprake van rechtspraak is, als een vonnis geveld wordt door tussenkomst van gezworenen, een rechtbank en een voorgeschreven procedure. Gerechtelijke instellingen worden gezien als de absolute maat van goed en slecht. Probleem is echter dat de bestaande instellingen nog volledig functioneren volgens de voormalige despotische koninklijke ideeën, waardoor de revolutionaire idealen in een illegaal daglicht worden gezet. Daarenboven zijn rechtbanken en juridische procedures slechts ontworpen voor leden van de gemeenschap en zijn deze ongeschikt om recht te spreken over de koning. Daarom komt het het best aan het volk toe om Louis XVI te berechten. De natie zelf kan namelijk de meest gepaste -lees zwaarste- straf uitspreken, doordat zij er alle belang bij heeft zich te wapenen tegen haar onderdrukker.

Vervolgens snijdt Robespierre het twistpunt in verband met de koninklijke onschendbaarheid aan. De natie, zo stelt hij, zag zich gedwongen toevlucht te zoeken tot het recht tot opstand. De opstand staat symbool voor de complete breuk met de tiran. Daarom is het volledig taboe dat de tiran dit sociaal pact, dat hij zelf verkracht heeft, ten gunste van zichzelf inroept. Alleen de natie zou er zich nog op kunnen baseren, voor wat de relaties van de burgers onderling betreft, maar van een koninklijke onschendbaarheid kan er geen sprake zijn.

Het ligt trouwens voor de hand, vindt Robespierre, dat de huidige grondwet niet meer kan dienen als juridisch uitgangspunt voor de berechting van Louis XVI. De republiek heeft voor een nieuwe staatsindeling gezorgd, verschillend van diegene die in de voormalige grondwet geregeld wordt. De grondwet is dus voorbijgestreefd en moet vervangen worden. En voor die vervanging zorgen voorlopig de wetten van de natuur. Er zijn immers nog meer redenen waarom de grondwet niet meer kan ingeschakeld worden in dit debat. Hij maakt zijn toehoorders erop attent dat er reeds een aantal beslissingen werden genomen die er tegen indruisten. Hij wijst erop dat men de koning slechts had mogen afzetten na het instellen van een proces. Na zijn onttroning had men evenmin het recht de koning gevangen te houden. De grondwet respecteren heeft dus nog een aantal andere verraderlijke gevolgen, naast het respecteren van de zogenaamde onschendbaarheid, waarschuwt Robespierre. “La Constitution vous condamne: allez aux pieds de Louis XVI invoquer sa clémence”.

Na zijn lange betoog over de nutteloosheid, overbodigheid en zelfs schadelijkheid van een proces, heeft Robespierre het over de straf die hij gepast vindt voor Louis XVI. Om hierover te oordelen moet men alleen zijn goed geweten laten spreken. Hij eist de doodstraf, maar zeker van een man als deze verwacht men voor deze stellingname enige uitleg. In mei had Robespierre zich nog laten opmerken met een pleidooi in de Assemblée tegen de doodstraf! Dat was, zo verbetert hij zich nu, om voor de “malheureux” te pleiten, wiens misdaden veel minder zwaar zijn dan die van de grootste aller criminelen. En net de executie van Louis XVI zou de ultieme legitimatie zijn van de doodstraf. “Vous demandez une exception à la peine de mort pour celui-là seul qui peut la légitimer”. De doodstraf is nu eenmaal gerechtvaardigd in de gevallen waarin zij noodzakelijk is voor de algemene veiligheid van de gemeenschap. “Le procès du roi, c’est l’insurrection; son jugement, c’est la chute de sa puissance; sa peine, celle qui exige la liberté du peuple”. Omdat noch gevangenschap, noch verbanning van een onttroonde koning het volk onberoerd kunnen laten, moet men die ene uitzondering, waarbij de doodstraf toegelaten is toepassen. “Je prononce à ce regret cette fatale vérité. . mais Louis XVI doit mourir, parce qu’il faut que la patrie vive”. Nu de republiek trouwens uitgeroepen is, wordt het tijd, vindt Robespierre, dat men eens de daad bij het woord voegt en een beslissing neemt die de naam republiek waardig maakt! “Vous n’avez point réformé un seul abus du despotisme. . . La République! Et Louis vit encore! ”

Robespierre beweert ongerust te worden doordat de republikeinse revolutie vormen begint aan te nemen die stapsgewijs meer bij het despotische ideeëngoed aanleunen. In augustus, bij de afschaffing van het koningschap was er niemand die zich aan de kant van de koning durfde op te stellen, “tous les partisans de la royauté se cachaient”, terwijl dezelfden vandaag een stoutmoedig front vormen. Toen zou niemand er nog maar aan gedacht hebben die waanzinnige onschendbaarheid in te roepen, terwijl dat nu het voorwerp van een verregaand debat geworden is.

De redenaar maakt ook gretig van de gelegenheid gebruik om de verdedigers van Louis XVI -een nuancering binnen deze groep wordt niet gemaakt- als onmensen af te schilderen. “Ceux qui s’intéressent à la cause de Louis ou à ses pareils doivent avoir soif du sang des députés patriotes qui demandent, pour la seconde fois, sa punition. . . Le projet d’enchaîner le peuple, en égorgeant ses défenseurs. . . ”

Met alweer een Romeins voorbeeld probeert Robespierre zijn publiek erop te wijzen dat nooit eerder in een republiek de noodzakelijkheid om een tiran te straffen in vraag gesteld werd. Hij vindt dat men eigenlijk nog maar weinig woorden moet vuil maken aan de gehele discussie. “Je ne sais point discuter longuement où je suis convaincu que c’est un scandale de délibérer. ”De discussie is ook compleet onbelangrijk. “C’est une grande cause, a-t-on dit, et qu’il faut juger avec une sage et lente circonspection. . . Que trouverez vous là de grand?”Daarom stelt de welbespraakte redenaar maar meteen voor dat de Convention zich nog diezelfde dag over het lot van Louis uitspreekt. Hij komt meteen ook met een voorstel op de proppen om Marie-Antoinette door te sturen naar de rechtbanken en de vroegere kroonprins in gevangenschap te houden tot het nieuwe regime geconsolideerd is.

Nadat hij zijn redevoering wat heeft laten bekoelen, stelt Robespierre s anderendaags weer in de Convention voor om Louis XVI dadelijk ter dood te veroordelen zonder proces. Zijn voorstel zal echter geen gehoor vinden. Toch is het betoog van deze revolutionair een mijlpaal geweest in het proces van de koning en zal het een vaak geciteerde referentie blijven.

 

 

5. 7 Condorcet

 

Ook Condorcet[384] wijdt een uiteenzetting aan de berechting van de koning. De redevoering is echter nooit uitgesproken, maar de tekst circuleerde eind november rond als een soort van brochure[385]. Op de derde december wordt de redevoering opgenomen in de bijlagen van de verslagen van de parlementaire werkzaamheden[386]. Het gaat om een redevoering die het best het girondijnse[387] standpunt weergeeft inzake de berechting van Louis XVI. Condorcet pleit erin met een vaak ingewikkelde juridische argumentatie voor de onschendbaarheid. In zijn moeilijk te volgen, maar niet minder overtuigend betoog engageert hij zich voor een zogenaamd procedurale rechtspraak, hetgeen later door Saint-Just bestempeld zal worden als “la forme sans principes”. Zijn uiteenzetting is bijzonder uitgebreid. Het is waarschijnlijk één van de meest uitvoerige.

Vooreerst wil Condorcet zijn collega-volksvertegenwoordigers wijzen op het belang van de Franse beslissing over het lot van haar vroegere koning. Het moet een voorbeeld zijn voor het universum, om zo andere volkeren te genezen van het royalistische bijgeloof.

Dit gezegd zijnde, staat hij stil bij de vraag of er recht gesproken kan worden over de koning:“Le ci-devant roi peut-il être jugé?”. Bij het zoeken naar een antwoord op deze vraag is men a priori gebonden aan het axioma, “dicté par l’humanité et la justice”, dat bepaalt dat men een handeling slechts legitiem kan bestraffen als een voorafgaande wet ze heeft bestempeld als een misdaad en als de straf eveneens bepaald is in een vooraf reeds bestaande wet.

Vervolgens komt de redenaar tot de vaststelling dat de wet zwijgt over het verraad van een koning, “les lois françaises ne prononçent rien en particulier sur un roi conspirateur”. Condorcets interpretatie van de afwezigheid van een specifieke wet die het verraad van een koning bestraft, houdt in dat de wetgevers geen onderscheid wensten te maken tussen een burger en een koning die verraad pleegt. Dit betekent dus niet dat een koning gespaard wordt, maar dat hij berecht moet worden volgens “la loi commune”. Een koning die verraad pleegt is sowieso veel schuldiger dan een burger. Het feit dat men koning is bij het plegen van verraad, is dus een verzwarende omstandigheid. Welnu, redeneert hij verder, als de wet daar niets specifiek over bepaalt, houdt dit niet in dat men die verzwarende omstandigheden onbestraft wil laten, maar dan betekent dit dat men het invoeren van een aparte straf ervoor niet noodzakelijk acht.

Dus, vat Condorcet samen, zolang een specifieke wet hem daar niet formeel van heeft uitgezonderd, moet de koning berecht worden volgens “la loi commune”. Daarom is het noodzakelijk na te gaan of een uitzondering die Louis XVI beschermt, gedecreteerd is. En al snel komt hij tot de vaststelling dat deze straffeloosheid nergens bepaald is, “cette scandaleuse impunité n’a point été prononcée”. Slechts twee artikels zouden dit kunnen doen vermoeden:enerzijds het grondwetsartikel waarin bepaald wordt dat de persoon van de koning onschendbaar is en anderzijds de bepaling dat hij zal berecht worden voor misdaden die dateren van na zijn afzetting.

Genoodzaakt de neergeschreven wetten van een beschaafd volk te respecteren, ziet de politicus zich verplicht te zoeken naar de juiste interpretatie van deze wetsartikels. Zoals vele van zijn voorgangers vertrekt hij van het sociaal pact, dat bestaat uit de wederzijdse instemming zich te onderwerpen aan afspraken en regels, “dont le droit naturel a posé la base et déterminé les principes légitimes”. Met als gevolg dat “la loi positive” in een goede wetgeving slechts een toepassing is van dit natuurlijke recht. Bijgevolg gaat het er niet om of men zich moet baseren op het natuurlijke recht, dan wel het positieve recht. Handelingen moeten namelijk beoordeeld worden volgens hetgeen men rechtvaardig achtte op het moment dat ze zich voltrokken, “et non suivant ce qui a été regardé comme juste dans un temps postérieur”.

Terwijl de meesten van zijn voorgangers het enkel over de koninklijke onschendbaarheid hebben, blijft Condorcet toch wel stilstaan bij de zogenaamde koninklijke sacraliteit. Hij ziet deze als “un crime contre la religion, ajouté à un crime contre la société”, uitgevonden door de wetgever opdat men meer respect zou opbrengen voor een figuur met een bovennatuurlijk karakter en om zo de consolidatie van het koningschap beter te verzekeren.

Hoe dan ook, door hem dit sacrale karakter aan te meten levert de inbeschuldigingstelling van Louis XVI echter wel problemen op. Daarvoor hadden andere mensen reeds uit de wetten gedestilleerd, herinnert de politicus zich, dat de koning niet berecht kan worden door een rechtbank, voorgezeten door ambtenaren waarover hij voorheen controle uitoefende. Ook stelde men dat de koning evenmin kon blootgesteld worden aan de wil van particuliere rechtbanken. De onschendbaarheid van de koning moest met andere woorden als volledig beschouwd worden onder meer omwille van het feit dat er geen onpartijdige rechters bestaan.

Om hier tegenin te gaan, bevraagt Condorcet net zoals velen van zijn voorgangers de letter van de grondwet en toetst hij deze aan de geest ervan. Indien men letterlijk de zonet aangehaalde principes in de constitutie verwerkt zou hebben, dan had de Franse bevolking deze grondwet nooit aanvaard. “Il est temps d’apprendre aux rois que le silence des lois sur leurs attentats est le crime de leur puissance, et non le voeu de la raison ou l’équité”.

Uiteindelijk, stelt Condorcet dat men de onschendbaarheid van de koning en die van volksvertegenwoordigers op dezelfde wijze moet opvatten. Hun “inviolabilité” is van toepassing met twee voorwaarden eraan gekoppeld. Enerzijds is de onschendbaarheid van de volksvertegenwoordigers slechts gegarandeerd voor de handelingen die zij voltrekken “en qualité de représentant”. Toegepast op Louis XVI betekent dit dat hij slechts onschendbaar is voor zijn handelingen als koning in de mate dat de ministeriële verantwoordelijkheid daar garant voor staat. Hij kan niet terechtstaan of bestraft worden voor hetgeen hij gedaan heeft als gevolmachtigde van de natie. Bijgevolg is hij wel volledig verantwoordelijk en bestrafbaar voor handelingen en misdrijven die niets met zijn functie als koning te maken hebben. Een andere bepaling bij de onschendbaarheid van de volksvertegenwoordigers is dat ze slechts vervolgd kunnen worden, mits een decreet van het Corps législatif daartoe uitgevaardigd is. Voor de te volgen procedure bij de inbeschuldigingstelling van een volksvertegenwoordiger vindt men allerlei richtlijnen in de grondwet. Dit is echter niet het geval voor de koning. Dat de constitutie de wijze van rechtspraak over de koning niet specificeert betekent echter niet dat de straffeloosheid van Louis XVI gedecreteerd is in de grondwet, waarschuwt Condorcet.

Om verder het obstakel van de constitutionele onschendbaarheid uit de weg te ruimen, kaart hij een aantal grondwettelijke inconsequenties rond deze thematiek aan. Volgens hem verwart de constitutie een aantal misdrijven van de koning ten aanzien van burgers die volgen op zijn afzetting met een vooraf veronderstelde schorsing van de koning. Om dit te bevestigen volstaat het de misdaden na te gaan die leiden tot de afzetting van de koning. Ze zijn allemaal van openbare aard en het gaat steeds om gevallen waarvoor een juridisch onderzoek onnodig is. Als een koning bijvoorbeeld zijn eed herroept, als hij weigert om zich terug naar het Franse grondgebied te begeven, dan zou hij slechts schuldig worden bevonden door zich nog steeds het recht van het koningschap toe te eigenen. Dat zijn echte schuld er niet uit bestaat zijn eed te hebben herroepen of zich terug naar het Franse territorium te begeven, maar dat de eigenlijke schuld van Louis XVI eruit bestaat geen troonsafstand te hebben gedaan, vindt Condorcet absurd. En hij gaat door met het aanhalen van voorbeelden. Indien men bedenkt, dat de koning zich aan het hoofd van een vijandelijk leger stelt, dan zou de enige maatregel, die de Fransen tegen hem nemen, zijn afzetting zijn. In deze context is het wetsartikel dat de schorsing van de koning bepaalt eigenlijk een vorm van amnestie om andere straffen voor de koningen te vermijden. Want, zo zou men Louis XVI slechts mogen vervolgen als hij doorging met het begaan van misdrijven tegen de Franse natie.

Ook de in de grondwet opgesomde misdrijven zijn niet erg volledig en relevant, moet Condorcet vaststellen. Verwaarlozen formeel afstand te nemen van een leger met vijandige intenties zou even zwaar of zelfs zwaarder bestraft worden als het effectief nemen van initiatief om een dergelijk leger te leiden. “Comment auraient-ils puni plus sévèrement la rétraction d’un serment, que la violation de ce même serment par des actes de trahison ou de tyrannie?”Een komplot of verraad zou men slechts mogen ontmaskeren als het overeen kwam met een van de in de grondwet bepaalde gevallen die aanleiding geven tot afzetting van de koning.

Men kan zich samen met Condorcet afvragen waarom de wetgever op dit gebied gefaald heeft, waarom hij niet nauwkeuriger te werk is gegaan en waarom hij over bepaalde gevallen niets vermeldt. Volgens hem wou men gewoon een legale weg uitstippelen om een eind te stellen aan misbruiken: “les rédacteurs de la Constitution se sont contentés de tracer une marche légale. . ”en heeft men de zaken niet nader gespecificeerd omdat het moeilijk is vooraf een procedure te bepalen die tegemoet komt aan de onvoorziene evenementen.

Om verder aan te tonen dat de koninklijke onschendbaarheid hier volledig uit den boze is, doet de redenaar zijn toehoorders het irrationele inzien van een situatie waarin iemand die een bepaalde akte volledig ‘verkracht’ heeft, toch de voorrechten van de door hem verloochende akte ten gunste van zichzelf kan inroepen. Volgens hem gingen de voormalige leden van de Assemblée nationale Constituante er reeds van uit dat de koning het recht om zich te verzetten tegen een vervolging -waarvoor hij zich enkel op de grondwet beriep- verloor, wanneer hij een van de regels van die grondwet overtrad:“Pourquoi les membres de l’assemblée constituante n’auraient-ils pas cru que le roi, en violant les conditions de la Constitution, perdait le droit d’opposer aux poursuites judiciaires l’inviolabilité qu’il tenait de la Constitution seule. . ”

Net zoals vele van zijn voorgangers blijft de politicus even stilstaan bij de oprechtheid van de eed van Louis XVI aan de grondwet, die hem het recht zou geven een aantal voorrechten in te roepen: “il reste à savoir si Louis XVI a droit à cette prérogative”. Daarom stelt hij voor om de motivatie die Louis XVI ertoe bewogen heeft de grondwet te aanvaarden, na te gaan. De koning heeft zich volgens Condorcet gedwongen gevoeld de grondwet te aanvaarden. Hij zag deze als een verzekering van de laatste resten van de monarchie. Als men dit op de een of andere manier kan bewijzen, dan is Louis XVI’s constitutioneel koningschap nooit gelegitimeerd geweest en heeft hij geen recht op een van de voorrechten zoals onschendbaarheid die door de constitutie aan zijn titel gekoppeld zijn. Samengevat stelt Condorcet dit als volgt: “. . . tout homme qui, avant de signer un contrat, aurait protesté d’avance contre les conditions qu’il jugeait lui être onéreuses, ne peut légitimement réclamer celles des conditions qui lui sont favorables”.

De veronderstelling dat men bij het schrijven van de grondwet ervan uitging dat alle koninklijke voorrechten vervielen, indien de koning de grondwet verloochende, verklaart volgens deze afgevaardigde meteen ook waarom men in de constitutie geen nadere procedure heeft bepaald voor de inbeschuldigingstelling van dezelfde koning. Verder denkt Condorcet, “suivant l’esprit de la Constitution”, dat de grondwet ervan uitgaat dat het recht om hem te beschuldigen toekomt aan de natie zelf, vertegenwoordigd door afgevaardigden in de Convention. Bij de samenstelling van de grondwet had men het trouwens over het onverjaarbaar recht van de natie om de grondwetsartikels aan te passen. Maar men heeft de middelen om dit te verwezenlijken niet nader besproken.

Vervolgens wijdt de politicus enige aandacht aan het argument dat Louis XVI het koningschap nooit aanvaard zou hebben indien hij niet had kunnen rekenen op volledige onschendbaarheid. Indien Louis XVI inderdaad het koningschap enkel op die voorwaarde aanvaard heeft, dan moet men zich op z’n minst vragen stellen bij de intenties van deze persoon bij zijn troonsbestijging:“Quoi il aurait refusé la royauté si on ne lui avait pas dit: Vous pouvez impunément commettre tous les crimes, même celui de trahir une seconde fois le peuple”.

Op deze manier besluit Condorcet dat het obstakel van de koninklijke onschendbaarheid en het probleem van een voorafbestaande wet die een bepaalde misdaad beteugelt, uit de weg is geruimd. Vervolgens staat hij stil bij de vraag of er normaliter ook nood is aan een voorafbestaande wet die de procedure bij de inbeschuldigingstelling van de koning regelt. Hij gaat ervan uit dat het enige motief dat deze anterioriteit zou kunnen vereisen niet van toepassing is op Louis XVI. Dit motief houdt namelijk in dat men de burgers van het land moet verzekeren dat ze nooit onderworpen zullen worden aan een onrechtvaardige procedure, “un mode individuel de jugement”. Maar in het geval van Louis XVI gaat het om iemand in uitzonderlijke omstandigheden waarvoor men een voor anderen ontwikkelde procedure volgt:“Mais il ne peut être question ici d’instituer arbitrairement un mode individuel de jugement; il s’agit seulement d’appliquer à un individu qui se trouve dans des circonstances extraordinaires le mode de jugement établi pour tous les autres’. Dit volstaat voor Condorcet om te besluiten dat een vooraf gecodificeerde en beschreven regeling voor de inbeschuldigingstelling van Louis XVI niet vereist is.

Wat de procedure betreft, die men moet volgen voor het proces van Louis, stelt de redenaar voor op een aantal eenvoudige vragen een antwoord te geven. Op de vraag van welke misdaad Louis XVI beschuldigd wordt, antwoordt Condorcet, “un attentat contre la sûreté générale de l’Etat”. De beschuldiger daarbij moet de Assemblée des représentants du peuple zijn. Op een andere vraag: “Qui doit juger?”, zou men normaler wijze moeten antwoorden “La Haute Cour nationale”. Maar deze instelling is op dat moment reeds afgeschaft. Toch betekent dit niet dat alle misdaden van verraad die aan deze afschaffing voorafgingen niet meer kunnen vervolgd worden. In dit geval moet de Convention er een nieuwe rechtbank voor aanduiden of creëren en een “mode de jugement” vastleggen. Condorcet anticipeert reeds op het argument dat men voor een alleenstaand individu geen rechtbank mag vormen. Hij ziet in dat daartegen weinig in te brengen is, maar in vergelijking met andere alternatieven moet hij besluiten dat dit de beste oplossing is. Het is namelijk ondenkbaar dat een beschuldigde vrijuit zou gaan omdat men hem geen aangepaste voorgeschreven procedure kan bieden: “toute difficulté de forme . . . arrêterait l’impunité des accusés dont la poursuite aurait fait naître cette difficulté. ”

Zo komt deze afgevaardigde tot het besluit dat niets nog de vervolging en de bestraffing van Louis XVI in de weg kan staan. Zoals over iedere andere burger kan men recht spreken over hem voor alle misdaden die niets met zijn functie als koning te maken hebben. Hij voegt er zelfs aan toe dat, zelfs indien Louis XVI straffeloos zou zijn voor zijn “legaal gepleegde misdrijven”, dan zou men nog over hem recht kunnen spreken. Het recht tot vervolgen en het recht tot straffen mag men immers niet met elkaar verwarren. Hij grijpt daarbij de gelegenheid aan om het nut van de straf en de vervolging en het verschil ertussen uit te leggen. Een straf, zegt hij, is er om gevreesd te worden zodat de vrees voor een straf een misdrijf kan voorkomen enerzijds en anderzijds straft men schuldigen opdat ze niet nogmaals schade zouden kunnen berokkenen aan de gemeenschap. Een vervolging daarentegen vloeit voort uit het recht van de maatschappij om te achterhalen welk onrecht haar is aangedaan. Welnu, met betrekking tot Louis XVI betekent dit dat de Franse natie het recht heeft de details te achterhalen van de wijze waarop zij verraden is geweest, zelfs al zou Louis XVI onschendbaar zijn: “Elle aurait donc le droit de poursuivre et de juger Louis XVI, quand bien même son inviolabilité absolue aurait été prononcée”.

Ook verder in zijn uiteenzetting wijst de politieke denker op de noodzaak van een proces dat de schuld of onschuld van Louis XVI uitwijst. Hij legt uit dat het koningschap afgeschaft is in Frankrijk door de Convention nationale die daarmee de wil van de bevolking uitdrukte. Het gaat hier over een onvervreemdbaar onverjaarbaar recht van de natie. Tenminste, hier zijn haast alle Franse volksvertegenwoordigers het over eens. Toch lijken alle andere volkeren de afzetting van Louis XVI pas legitiem te achten als zijn schuld aangetoond is. Zolang dit niet gebeurd is zullen velen deze gelegenheid aangrijpen om een aantal burgers onzeker te maken over de legitimiteit van de afschaffing van het koningschap.

In deze redevoering grijpt Condorcet ook de gelegenheid aan om even uit te wijden over de zogenaamde aanvaarding van de grondwet. De uitdrukking “Le roi a accepté la Constitution” is namelijk geheel absurd volgens hem. Er kan geen sprake zijn van een ‘aanvaarding’ van koningswege. Een koning vervult namelijk een openbaar ambt onder de vorm van een contract met de gehele natie, een contract dat beide partijen verbindt. Dit alles doet nogmaals besluiten dat Louis XVI zeker niet op onschendbaarheid kan rekenen en bij deze moet men ervan overtuigd zijn dat alle hypothesen die eventueel nog konden aantonen dat men geen recht over hem mag spreken, ontkracht zijn.

Zo komt de redenaar er uiteindelijk toe, voor te stellen om te decreteren dat de onschendbaarheid van Louis XVI geen betrekking heeft op handelingen van de koning die niets te maken hebben met zijn openbare functie en dat hij voor deze daden vervolgd en bestraft kan worden. Indien zijn collega-volksvertegenwoordigers daar niet mee akkoord gaan, dan heeft Condorcet het volgende alternatieve voorstel van decreet: “1°que Louis XVI peut être jugé et puni pour le délit d’avoir protesté d’avance contre son acceptation de la couronne, et d’avoir formé antérieurement et continué depuis des engagements contraires à ceux que renfermait son acceptation; 2°que pour les autres délits, il peut être jugé, quoique (par la décision que je suppose adoptée) il ne puisse être puni. ”

Vervolgens geeft de politicus zijn mening over hoe men het proces van Louis XVI in de praktijk moet laten verlopen. Eerst zal hij zoeken naar een instantie die bevoegd is om over het lot van de ex-monarch een vonnis te vellen. Vervolgens legt hij uit welke rechtspraak hem de meest geschikte lijkt, zodat nationale rechtvaardigheid geschiedt en de onpartijdigheid van de rechtbank gegarandeerd is.

Omdat het gaat over de algemene veiligheid van de bevolking zijn er drie mogelijkheden wat de keuze van een rechtbank betreft. Enerzijds kan de Convention nationale als rechtbank optreden, anderzijds kan door deze instantie een rechtbank aangewezen worden. Een andere mogelijkheid bestaat eruit een rechtbank samen te laten stellen door de departementen.

Als de Convention optreedt als rechtbank, dan zou deze tegelijk “législatrice”, “accusatrice” en “juge” zijn, wat een onverantwoorde cumulatie van functies betekent. Een ander principe, dat van de onpartijdigheid van de rechters kan evenmin gegarandeerd worden. De meerderheid van de leden van de Convention maakte destijds ook deel uit van de Assemblée Constituante, die verraden werd door de koning. Het is dus moeilijk denkbaar dat deze mensen kunnen fungeren als onpartijdige rechters voor een tiran die tevoren tegen hen heeft samengezworen. Maar als men deze redenering doortrekt is het onmogelijk onpartijdige rechters te vinden in het land, omdat haast alle burgers, alle ‘vrienden van de vrijheid’ verraden zijn door de ex-monarch. Een andere reden waarom de leden van de Convention als legitieme rechters gewraakt kunnen worden is wegens hun vooraf uitgesproken mening over de schuld van Louis XVI. Naast deze drie bezwarende argumenten herinnert Condorcet zijn publiek eraan dat de Convention nog zoveel andere belangrijke taken te vervullen heeft, zoals het voorbereiden van een nieuwe grondwet. Zo loopt men het gevaar dat beide zaken slecht uitgevoerd zullen worden in een overbelaste Convention. De Convention zou zich eveneens moeten schikken naar alle strenge voorgeschreven formaliteiten die de procedure voorschrijft. Is het tot slot voor de Convention mogelijk, vraagt Condorcet zich af, zomaar over te schakelen van een “assemblée déliberante” naar een strenge rechtbank.

Wat de benoeming van de rechters betreft, vindt de politicus dat de gehele natie deze maar moet aanstellen. Op deze wijze kan men meteen komaf maken met allerlei geruchten uit het buitenland als zou slechts een minderheid van afvalligen in Frankrijk de koning willen berechten en dat dit niet de wens is van de gehele bevolking. Dus, “que la nation entière nomme les juges et que son voeu ne puisse plus être méconnu”, luidt Condorcets boodschap.

Vervolgens bespreekt hij de tweede mogelijkheid die hij aanhaalde bij het zoeken naar een instantie die recht kan spreken over Louis XVI. Hierover kan hij bondig zijn: de meeste argumenten die de Convention beletten zelf als rechtbank op te treden zijn tevens argumenten die het recht van de Convention betwisten om op haar beurt een rechtbank aan te duiden.

Zo moet men toevlucht zoeken tot de derde mogelijkheid. Bij deze stelt de man voor dat Louis XVI berecht zal worden door een rechtbank, waarvan de gezworenen en de rechters benoemd zijn door de corps électoraux des départements. De rechtbank die op deze wijze samengesteld wordt moet sterk gelijken op een gewone rechtbank, “un tribunal ordinaire”. Condorcet schenkt vervolgens ruime aandacht aan de procedure van de verkiezing van de verschillende rechters die gevolgd zou moeten worden. Het corps électoral van ieder departement zou een commissaris en een bepaald aantal gezworenen moeten uitkiezen. De gezworenen moeten dan onder de commissarissen aanduiden wie er respectievelijk instaat voor de beschuldiging, het vonnis en de verdediging. Men mag echter niet vergeten dat de beschuldigde het recht heeft een bepaald aantal rechters te weigeren. Daarom moet men er op letten dat er dan nog genoeg gezworenen overblijven om een jury te vormen, die imposant genoeg is om er een gefundeerde mening op na te houden.

Condorcet pleit verder in zijn uiteenzetting voor een geheimhouding van de stemming, om de volledige onafhankelijkheid en belangeloosheid van de juryleden te garanderen. Verder mag ook de individuele veiligheid van de burgers niet in gevaar gebracht worden. Voor hem is deze regeling ideaal. De aanhangers van Louis XVI zullen het proces op dergelijke wijze niet kunnen manipuleren. Zo zal men ook aan het buitenland met effectieve bewijzen de schuld van Louis XVI en het gelijk van de Franse natie kunnen aantonen.

In tegenstelling tot de meeste van zijn voorgangers stelt deze redenaar zich wel vragen over de plaats waar het proces van de ex-koning moet plaats vinden. Een vonnis moet in ieder geval in alle rust genomen worden: “cette tranquilité . . . doit accompagner tous les actes de ce jugement sollenel” ondanks een reeks tegenwerkende bewegingen en burgers die overal aanwezig zullen zijn. Er zijn twee mogelijke plaatsen om de ex-koning een proces te geven. Enerzijds is er de plaats waar de misdaad gepleegd is, dus waar de beschuldigde zijn domicilie heeft: Parijs. Daarbij zou men aan de rechtbank de mogelijkheid moeten bieden om zich van een onafhankelijke macht te voorzien die de vrijheid van de deliberaties garandeert. Anderzijds kan men verkiezen de gezworenen een plaats te laten kiezen waar ze hun zittingen zullen houden.

Tot slot heeft deze afgevaardigde het nog over de zin van een vonnis en de vraag of de tegen de koning uitgesproken straf uitgevoerd moet worden: “Louis XVI doit-il être jugé?Le jugement porté contre lui doit-il être exécuté. . . ?”

Vele argumenten doen Condorcet positief antwoorden op deze eerste vraag. De koning moet berecht worden zodat de natie de mogelijkheid moet hebben om eventueel veiligheidsmaatregelen te nemen. De koning moet berecht worden omdat één van de belangrijkste redenen van het uitroepen van de republiek het uit de wereld helpen van verraad is. Een proces van de ex-monarch is verder nodig om aan Europa te tonen dat de aanpassing van de jongste grondwet gerechtvaardigd is en dat dit de wil is van de gehele natie. Verder moet zo ook de legitimiteit van de Convention duidelijk worden voor de natie. Door de berechting van de vorst zal ook meteen klaarheid geschapen worden over de integriteit van zijn beschuldigers en over de conflicten tussen zijn voor- en tegenstanders. “En un mot vous devez à vous-mêmes, vous devez au genre humain le premier exemple du jugement impartial d’un roi”.

Zo komt Condorcet tot de bespreking van het nut van een aangepaste straf voor Louis XVI en de eventuele noodzaak van de uitvoering ervan. Over de doodstraf zegt hij het volgende: “Je crois que la peine de mort injuste toutes les fois qu’elle est appliquée à un coupable qui peut être gardé sans danger pour la société”. Op deze uitzondering na, is de doodstraf dus volledig af te keuren. Daarom moet men zich de vraag stellen welk nut het bestaan van Louis XVI voor de maatschappij kan hebben. Zou het feit dat hij nog in leven is, nuttig kunnen zijn voor binnenlandse of buitenlandse royalisten die het koningschap willen herstellen?Zou men door een strenge houding ten aanzien van Louis XVI vijanden kunnen afschrikken?Dit zijn telkens vragen waarvoor deze politicus moeilijk een pasklaar antwoord heeft en daarom vindt hij het nodighet recht om het gevelde vonnis van de rechtbank aan te passen, voor te behouden voor de Convention. Ofwel zou de Convention het vonnis terug naar de bevolking moeten kunnen doorsturen en haar daarbij de mogelijkheden aanwijzen om het bij te sturen. Maar een straf moet in ieder geval uitgevoerd kunnen worden. Hij gaat hier zelfs zo ver in door te stellen dat zelfs indien het vonnis Louis XVI gunstig is en hij onschuldig wordt geacht, de natie nog steeds het recht heeft hem zijn vrijheid te ontnemen indien deze schadelijk zou zijn voor de veiligheid van de natie. Daarom moet ook het recht om de straf voor Louis XVI aan te passen voorbehouden worden aan de Convention nationale, besluit Condorcet.

Bij de uiteindelijke stemming over het lot van Louis XVI, zal Condorcet hem schuldig achten en stemt hij, in tegenstelling tot de meerderheid Girondins, tegen een ratificatie door de bevolking. Hij is echter volledig tegen de doodstraf: “La peine contre les conspirateurs est la mort. Mais cette peine est contre mes principes. Je ne la voterai jamais. . . Je vote pour la peine la plus grave dans le code pénal, et qui ne soit pas la mort. . . la peine la plus grave après la mort. ”Concreet betekende dit dat hij “pour les fers” stemde. Condorcet heeft zich bij de stemming over de opschorting van de doodstraf dan ook onthouden, met de woorden:“Je n’ai pas de voix”.

5. 8 Marat

 

Ook Marat[388] wijdt een redevoering aan de berechting van Louis XVI op 3 december 1792, de dag van de “mise en jugement” van Louis XVI. [389]Ook al is ze opgesteld voor de Convention, net zoals de redevoering van Condorcet zou ook deze nooit uitgesproken worden. Als geen ander getuigt Marat van een populistisch en demagogisch radicalisme. Toch was hij tot niet zolang ervoor een aanhanger van de monarchie, ondanks zijn walging voor de aristocratie. In april 1789, richtte hij zich in zijn “Offrande à la patrie” en “Plan de Constitution” tot de derde stand van Frankrijk, waarin hij een erfelijke monarchie, met daarbijhorende koninklijke onschendbaarheid en ministeriële verantwoordelijkheid wel zag zitten. Maar enkele maanden later vond hij al dat het uit de weg ruimen van een vijfhonderdtal mensen noodzakelijk was voor de politieke genezing van Frankrijk. [390]

 

De speech van Marat begint met een opsomming van de misdrijven van Louis XVI. Vervolgens beweert hij dat het in vraag stellen of de natie al dan niet het recht heeft een vonnis uit te spreken over de koning en hem te straffen, gelijk staat met revolteren tegen de natuur en het belachelijk maken van de rede. Verder kunnen diegenen die tegen de berechting van Louis XVI pleiten, stelt hij, dit alleen doen om er zelf voordeel uit te halen. De argumenten die zij aanhalen in de discussie rond het proces getuigen van absurditeit.

 

Om aan te tonen dat Louis XVI in dat proces niet beschouwd kan worden als een eenvoudige burger, geeft Marat zijn interpretatie van de contracttheorie en legt hij uit hoe het zover is kunnen komen. Een natie, zo stelt hij, delegeert haar machten aan een aantal mandatarissen. Ze bepaalt niets met hen, het enige verband tussen de mandatarissen en het volk is dat de natie een aantal functies onder hen verdeelt om de belangen van de gemeenschap te behartigen. Daarom kunnen deze functies niet gezien worden als “une corvée honorable” en is het zogenaamde pact tussen de natie en de mandatarissen volledig denkbeeldig.

 

Toch bestaat een dergelijk verfoeilijk contract tussen de natie en de koning op papier, waardoor de eerste mandataris van het land het legitieme en heilige recht heeft de soevereiniteit te usurperen. Maar dat contract is eigenlijk volledig te verwaarlozen omdat het enerzijds het belang van de natie schaadt en anderzijds omdat dit contract nooit onderworpen is geweest aan de ratificatie van de bevolking. Marat gaat zelfs zo ver te beweren dat contrarevolutionairen manipulatie hebben uitgeoefend om het contract en dus de grondwet te laten goedkeuren! Men had bij het schrijven van de nieuwe grondwet de kans moeten grijpen om het despotisme voor altijd de wereld uit te helpen, vindt hij. Maar zwakke mandatarissen stelden zich echter veel te laks op en bedienden de koning op de koop toe nog met een aantal privileges, waardoor men hem boven de wet verheft: “Les infidèles délégués du peuple ont entassé mille sophismes pour rendre le prince sacré et inviolable, pour. . . l’élever au-dessus les lois. ”Volgens de grondwet, “cette constitution monstrueuse”, moet de soevereiniteit van de bevolking dus zwichten voor een “simple agent public”, ook nadat hij het land heeft verraden, het bijna de ondergang heeft ingeduwd en na het land zolang onrecht te hebben aangedaan.

 

Vervolgens gaat Marat verder in op de koninklijke onschendbaarheid. Ook al kent de grondwet de koning onschendbaarheid toe, stelt hij, deze kan alleen betrekking hebben op de legale handelingen van het koningschap. De regeling is ontworpen om te voorkomen dat de koning bekritiseerd wordt bij zijn keuze om bepaalde middelen in te schakelen bij het uitvoeren van wetten. Daarom is het dus ondenkbaar dat deze onschendbaarheid gebruikt zou kunnen worden om Louis XVI te beschermen tegen een straf voor zijn misdrijven en verraad: “Ridicules sophistes, qui avez vous entrepris de couvrir de l’égide de l’inviolabilité de l’ex-monarque, traître, parjure et assassin, quel que soit votre aveuglement, il n’ira pas sans doute jusqu’à soutenir qu’en rendant Louis Capet inviolable. . . ”

 

Verder vraagt de politicus zich af dat, zelfs als de wetgever het doel had Louis XVI onschendbaarheid mee te geven in de grondwet, had deze wetgever daar dan het recht toe?En eigenlijk is het net door de ambiguïteit van bepaalde wetten en het stilzwijgen van de legislatuur in andere gevallen dat de koning werd voorzien van allerlei mogelijkheden om straffeloos samen te zweren tegen de openbare vrijheid. De verkeerd geformuleerde grondwet ligt eigenlijk aan de basis van een aantal tegenslagen in het land, “la nation. . . la Constitution qui fit longtemps son malheur”.

 

Na het ongeldig en illegitiem verklaren van de grondwet en de koninklijke onschendbaarheid, belooft Marat aan te tonen dat de grondwet een proces tegen de tiran toch niet kan verbieden. Om dit te bewijzen stelt hij voor achtereenvolgens de beschermende grondwetsartikels, ingeroepen door diegenen die de koning grondwettelijke onschendbaarheid toekennen, te bespreken. Hij overloopt de grondwetsartikels waarin uitgelegd wordt in welke gevallen Louis XVI verondersteld wordt afstand te nemen van de troon. Dit kan respectievelijk gebeuren wanneer de koning niet binnen de vastgelegde tijd zijn eed heeft afgelegd, wanneer hij niet formeel afstand neemt van een leger dat zich in zijn naam tegen de natie keert of wanneer de koning, bij een verblijf in het buitenland, niet na een uitdrukkelijke uitnodiging van het wetgevende orgaan terugkeert naar het vaderland. Welnu, redeneert de politicus, in werkelijkheid was er van geen enkele van deze opgesomde gevallen sprake, als aanleiding voor de afzetting van de koning. Met andere woorden: de grondwet zwijgt dus over de eigenlijke misdaden van Louis XVI.

 

Uit het derde grondwetsartikel, “Il n’y a point en France d’autorité supérieure à celle de la loi; que le roi ne règne que par elle et que ce n’est qu’en son nom qu’il peut exiger obéissance”, leidt Marat af, dat Louis XVI evenals alle andere burgers onderworpen is aan de wetten van het land. Louis XVI verheft zich dus niet boven de grondwet. Wat de bestraffing van Louis XVI betreft, vindt Marat een bepaling in de Declaration des droits de l’homme “que les délits seront punis des mêmes peines sans aucune acception de personne”. De koning, concludeert hij, kan dus gestraft worden zoals elke andere burger.

 

Ook de als obstakel geziene grondwettelijke formulering dat de koning slechts kan berecht worden voor daden begaan na zijn afzetting, weet de politicus uit de weg te ruimen. Hij stelt dat de onttroning van Louis XVI reeds dateert van het moment waarop hij plannen had het land te verraden en dat hij vanaf dan kan berecht worden voor zijn misdaden, inclusief misdrijven die dateren van voor 10 augustus. “Son abdication date donc aussi de l’instant où les Prussiens, les Autrichiens et les émigrés rebelles ont envahi la France. . . Il peut donc être jugé pour les trahisons qu’il a tramées dès lors. ”

 

Via deze redenering meent Marat de verdedigers van Louis XVI, trouweloze, omgekochte vertegenwoordigers van het volk, de mond te kunnen snoeren. “. . les défenseurs officieux de Louis Capet, qui viendront, la constitution à la main, réclamer l’impunité de ses crimes atroces, d’après le privilège exclusif de conspirer impunément contre l’Etat, qu’il aurait acheté des infidèles représentants du peuple”.

 

En net omdat de grondwet de bron is van een aantal misverstanden en onduidelijkheden waardoor misdrijven, zoals deze die gepleegd werden door Louis XVI, begaan konden worden, moet men zich voor een uitspraak over het lot van Louis XVI baseren op de onverjaarbare rechten van de natie. Elke van de daarbijhorende wetten veroordeelt Louis XVI.

 

Vervolgens wijdt Marat enige aandacht aan een aangepaste straf voor Louis XVI. Zo vindt hij dat gevangenschap voor Louis XVI temidden van een vrije natie, waarover hij ooit meester was, al een vrij zware straf zou kunnen zijn. Maar, dit is echter alleen mogelijk als er vrede heerst in het land en als het regime er gestabiliseerd is. Dit is echter niet het geval voor het eigentijdse Frankrijk, waar de plaats waar de ex-monarch gevangen gehouden wordt, alleen maar een nest zou worden van samenzweerders en staatsvijanden.

 

De enige resterende mogelijke straf is daarom voor de ex-monarch de onthoofding. “Ainsi point de liberté, point de sûreté, point de paix, point de repos, point de bonheur pour les Français, point d’espoir pour les autres peuple de briser leur joug, que la tête du tyran ne soit abbatue”. Medelijden is ook totaal uit den boze omdat Louis XVI zelf, door zijn vermeende verantwoordelijkheid bij de ‘massacres’ al genoeg hoofden deed rollen.

 

Marat sluit zich echter niet aan bij de meest radicalen van zijn collega’s. Hij is geen voorstander van een onmiddelijke executie van Louis XVI; hij acht een proces uiterst noodzakelijk om op deze wijze alle handlangers en hun bijhorende plannen van de verraderlijke koning op te sporen en zo het algemeen belang in veiligheid te stellen. “L’instruction de son procès est donc le plus sûr moyen de délivrer enfin la nation de ses plus redoutables ennemis”.

 

Ook over de procedure die de berechting van Louis XVI zou moeten volgen heeft de politicus nagedacht. Men zal over de ex-monarch een vonnis moeten vellen dat gekenmerkt wordt door strengheid, waarbij genade of clementie niet bij te pas komt. Diegene die over het Louis XVI moet rechtspreken, is natuurlijk het volk. En omdat de Convention nationale de ultieme vertegenwoordiging van het volk is, komt de rechtspraak in dit geval aan haar toe.

 

Qua radicalisme kan men Marat het best vergelijken met de Jacobins. Het verschil tussen hem en de meest radicalen van deze beweging is dat Marat ervan overtuigd is dat Louis XVI een proces moet krijgen en dat de Jacobins hem zonder meer ter dood willen. Enkele dagen na deze redevoering, zal hij trouwens tussenkomen in een discussie, wanneer een aantal radicalen voorstellen via acclamatie te beslissen of de doodstraf al dan niet onmiddelijk zal uitgesproken worden over Louis XVI. Marat benadrukt hierbij herhaaldelijk het politieke en pedagogische belang van een proces voor Louis XVI. Na hem mee schuldig te hebben verklaard, stemt Marat later zelf voor de doodstraf voor Louis XVI binnen de 24 uur zonder genade of opschorting en wijst hij een ratificatie door de bevolking af.

 

5. 9 Vergniaud

Op 31 december 1792 hield Vergniaud[391] een uiteenzetting[392] in de Convention over het proces van de koning. Zijn pleidooi is er één voor een appèl op de bevolking in verband met de beslissingen over de schuld en straf van Louis XVI. Hij haalt ook fel uit naar de druk van pressiegroepen die de baan vrij maken voor een nieuwe tirannie. Het is één van de meest overtuigende en toonaangevende redevoeringen geweest voor de volksraadpleging, die steeds bestempeld is als de girondijnse poging bij uitstek om de koning te redden.

 

Om de stellingen die hij zal verkondigen toe te lichten, stelt Vergniaud voor een aantal principes over de soevereiniteit van de bevolking te verklaren. Eerst poogt hij soevereiniteit te definiëren als de mogelijkheid wetten en reglementen te maken die bijdragen tot het welzijn van het sociale corps. Ofwel oefent de bevolking deze macht zelf uit, ofwel gebeurt dit door vertegenwoordigers. In het laatste geval worden de beslissingen van de volksvertegenwoordigers uitgevoerd als wet omdat ze beschouwd worden als de uitdrukking van de volonté générale. Dit impliceert echter dat de bevolking, inherent aan haar soevereiniteit nog een aantal rechten behoudt. Deze rechten houden namelijk in dat de natie nogmaals haar wil duidelijk mag maken door de wetten goed of af te keuren en door te tonen in welke mate de volonté présumée overeenstemt met wat echt bij het volk leeft.

Wat de wetgeving betreft maakt Vergniaud het onderscheid tussen de grondwet enerzijds en andere wetgevende akten anderzijds. Hierbij is de grondwet de basis van de sociale organisatie van het sociaal pact. Daarom moet de constitutie onderworpen worden aan de formele bevestiging van aanvaarding door alle leden van het sociale corps. Omdat andere reglementerende en wetgevende akten zeer talrijk zijn en sterk variëren afhankelijk van plaats, tijd en omstandigheden volstaat de goedkeuring door de vertegenwoordiging van het volk ervoor. Wel bestaat er voor deze laatste wetten een soort van stilzwijgende ratificatie door de bevolking, waarbij het volstaat dat het volk geen ongenoegen uit tegenover de genomen beslissingen. Dus, besluit Vergniaud, er moet steeds sprake zijn van een ratificatie door de bevolking, hetzij formeel, hetzij stilzwijgend. “Tout acte émané des représentants du peuple est un acte de tyrannie, une usurpation de la souveraineté, s’il n’est pas soumis, ou à la ratification formelle, ou à la ratification tacite du peuple. ”

Zo moet ook het vonnis dat men over Louis XVI velt onderworpen zijn aan de formele of stilzwijgende ratificatie door de bevolking, redeneert hij. Probleem bij een stilzwijgende ratificatie door de bevolking in dit geval is via welk kanaal de bevolking haar ongenoegen kan uiten. De spreker is zich er van bewust dat men de Convention liever vergelijkt met een gewone rechtbank, waar vonnissen uitgevoerd worden zonder enige bevestiging van de bevolking. Maar, brengt hij daar tegen in, rechters van rechtbanken zijn mandatarissen van het volk wiens ambt totaal geen vertegenwoordigend karakter heeft. Zij voeren slechts de reeds gestemde wetten uit. De leden van de Convention daarentegen, worden steeds verondersteld om de onuitgedrukte volonté générale ten uitvoering te brengen. Het feit dat deze wil van de bevolking onuitgedrukt en verondersteld is maakt een ratificatie, formeel of stilzwijgend, des te noodzakelijker. “Et ses représentants: votre voeu particulier est toujours présumé l’expression du voeu général, quoique non encore manifesté; et c’est précisement cette présomption qui, en faisant sa force, le soumet à la nécessité d’une ratification formelle ou tacite. ”

Concreet zijn de leden van de Convention ingeschakeld in het proces als aanklagers, rechters en wetgevers, die voor elk van deze functie moeten tegemoetkomen aan een aantal verplichtingen, stelt hij. Deze cumulatie van functies is uitzonderlijk toegelaten, zolang ze geen despotische vormen aannemen: “quelques étendus que soient vos pouvoirs, ils finissent, par leur nature, là où commence le despotisme”. Dit is een van de redenen waarom het vonnis van Louis XVI onderworpen moet zijn aan een ratificatie van de bevolking.

Vergniaud onderstreept vervolgens dat door de -weliswaar absurde- koninklijke onschendbaarheid, alleen de bevolking recht kan spreken over de ex-monarch. Het was immers de Assemblée, de bevolking, elke burger in het land, die zijn eed aan de grondwet aflegde en dit hem zo deze onschendbaarheid schonk. Daarom komt het alleen aan de bevolking zelf toe om aan te kondigen dat ze haar belofte in deze omstandigheden niet zal houden.

Vervolgens heeft de redenaar het over de praktische kant van een goedkeuring door het volk. Sommige politici die voor Vergniaud aan het woord waren geweest hadden het over onoverkomelijke moeilijkheden om de assemblées primaires te laten samenkomen. Men zou boeren en arbeiders nutteloos van hun werk halen, vermoeien en uitputten. Buitenlandse grootmachten zouden alleen maar van dit moment van zwakte kunnen profiteren, beweerde men. Deze politicus ziet zich verplicht om deze zwakte toe te geven. Maar, brengt hij daar tegenin, men moet niet elk afzonderlijke onderdeel van het proces voorleggen aan de assemblées primaires. Hetgeen waarover de assemblées primaires uiteindelijk moeten beslissen, beperkt zich tot twee taken: enerzijds “donner au peuple un moyen d’exprimer son voeu sur un acte important de la représentation nationale” en anderzijds“de lui indiquer un mode simple et qui n’entraîne aucun inconvénient”.

Vergniaud geeft zeer specifieke uitleg over het verdere verloop van deze procedure. De assemblées primaires zouden concreet een antwoord moeten vormen op een aantal vragen, onder andere over de vraag of Louis XVI al dan niet schuldig wordt geacht en over de strafbepaling. In het geval dat de Convention daar reeds een consensus over bereikt heeft, zal de taak van de assemblées primaires zich beperken tot het bevestigen of aanpassen van de genomen beslissingen, maar de strafbepaling zelf komt in beide gevallen toe aan de assemblées primaires. Praktisch moet men een aantal maatregelen treffen, namelijk het bepalen van een dag waarop men zal vergaderen en het preciseren van een manier om te stemmen. Vervolgens moeten de assemblées primaires het resultaat van hun stemming doorspelen aan hun district, waarop ieder district de stemmingen zal verzamelen en doorgeven aan het departement, dat op haar beurt de resultaten moet doorgeven aan de Convention nationale.

De redenaar benadrukt het belang van de stem van de assemblées primaires omdat onzekerheid over de overeenkomst van de wil van de bevolking met die van de Convention alleen maar ten goede kan komen van oproerders. “Que cette incertitude disparaisse:que le voeu de la nation entière, tel qu’il puisse être, se prononce fortement. ”

Men moet er wel voor oppassen, waarschuwt hij, dat de assemblées primaires zich, éénmaal samengeroepen, niet verliezen in alle details van het proces en dat ze zich gedurende lange tijd zullen blijven beraden over een aangepaste straf voor de ex-koning. Daarom is het belangrijk op voorhand precies uit te stippelen waar de assemblées primaires het moeten over hebben. Om zijn publiek er nogmaals van te overtuigen dat het de juiste beslissing is om de assemblées primaires het door de Convention uitgesproken vonnis te laten ratificeren, maakt hij de vergelijking met de constitutie die door de Assemblée législative werd opgesteld en “victorieusement” aanvaard werd door de Convention.

Vergniaud blijft tevens even stilstaan bij andere argumenten die men aangehaald heeft om een ratificatie door de bevolking te doen verwerpen. Anderen hadden tweedracht, burgeroorlog en intriges voorspeld. Hij beweert dat deze slechts wordt veroorzaakt door een minderheid van oproerders in Parijs, die daar alle macht poogden te usurperen en alles in het werk stelden om ongenoegen te zaaien. Ook meent hij te moeten vaststellen dat er bij de goedkeuring van de grondwet, zich geen incidenten hebben voorgedaan. Vergniaud gaat ook in tegen de bewering als zou het raadplegen of de vraag naar de wil van de bevolking getuigen van zwakheid. Hij antwoordt daarop dat men in een revolutie soms bepaalde wetten door de vingers moet zien, “voiler la statue de la loi”, maar dit mag nooit het geval zijn als het gaat om de soevereiniteit van de bevolking. Een ander argument van tegenstanders van een ratificatie is dat men door het vonnis van de koning te onderwerpen aan de wil van de bevolking zogenaamd de principes van de gelijkheid zou schaden. Op deze wijze zou Louis XVI niet meer behandeld worden zoals iedere andere Franse burger. Maar, brengt de redenaar daar tegenin, tot hiertoe heeft men Louis XVI op rechterlijk gebied herhaaldelijk een ongewone, “ongelijke behandeling” gegeven. Gewoon al het feit dat het de Convention is die recht over hem spreekt is daar een voorbeeld van. Besluit: “Louis n’est pas un accusé ordinaire; on le sait bien. ”

Om zijn voorstellen kracht bij te zetten verwijst Vergniaud zoals vele andere politici naar het buitenland. Hij meent dat Engeland haar neutrale statuut nog niet heeft gewijzigd en zich nog niet heeft aangesloten bij de coalitie tegen Frankrijk om de dood van de koning niet te bespoedigen. Hij gaat verder in op een eventuele oorlog met Engeland. We zouden hen wel kunnen overwinnen, stelt hij, maar alle uitgaven en recrutering die bij een dergelijke oorlog komen kijken betekenen alleen maar ellende voor de bevolking. Wat andere grootmachten betreft, stelt hij dat ze zich sowieso vijand van Frankrijk kunnen verklaren maar dat de dood van Louis XVI deze beslissing alleen maar kan stimuleren.

Vergniaud is er zich zelf van bewust dat hij slechts op weinig bijval kan rekenen in de Convention en dat zijn mening er één is van een minderheid. Om te argumenteren dat men toch naar de minderheid moet luisteren stelt hij herhaaldelijk dat deze, in een grote vergadering, kan wijzen op een aantal dwalingen van de meerderheid: “c’est à la minorité à se rendre juge des erreurs de la majorité. ”

Hij haalt tevens fel uit naar politici die, hemzelf en anderen die een ratificatie door de bevolking voorstaan, beledigen als samenzweerders tegen de vrijheid. Ze maken de vergelijking met hen en verraderlijke royalisten, wat één van de meest gemene middelen is om de bevolking aan hun zijde te krijgen. Hij gaat verder in de aanval tegen deze beschuldigingen en maakt zelf een opsomming van alle daden die hij en zijn aanhangers verricht hebben tegen tirannie. “Nous dirions avec quel courage nous avons constamment lutté contre la tyrannie plus dangereuse que les brigands. . . nous dirions que nous avons concouru, au moins par notre suffrage, au décret qui a fait disparaître la distinction aristocratique entre les citoyens actifs et inactifs, et appelé également tous les membres du corps social à l’exercice de la souveraineté, nous dirions surtout que. . . nous avons proposé le décret de suspension de Louis. ”Vergniaud grijpt hier de kans om een vergelijking te maken met Tiberius Gracchus die onbegrepen omkwam, “périt dans les mains d’un peuple égaré” en zoals een goede patriot hoort te doen voegt hij eraan toe dat ook hij eventueel bereid is zijn bloed te laten vloeien voor het welzijn van de natie.

Hiermee is de link gelegd met de doodsbedreigingen die bepaalde afgevaardigden van de Convention kregen. Vergniaud wijst erop dat volksvertegenwoordigers het recht hebben van mening te verschillen met anderen en dat het tegen het beginsel van de Convention zelf indruist andersdenkenden het zwijgen op te leggen. Diegenen die dit doen zijn net een gevaar voor de natie. Daarmee maakt hij verder komaf met de beweringen dat hij oproer in het land zou stimuleren: het zijn diegenen die hem het zwijgen willen opleggen. “Mais pourquoi une opinion exciterait-elledes troubles?Parce que ces vrais amis de la liberté menacent de la mort les citoyens qui ont malheur de ne pas raisonner comme eux. Serait-ce ainsi qu’on voudrait nous prouver que la Convention nationale est libre?”Hij is het niet die een burgeroorlog wil ontketenen, maar wel diegenen die oproepen volksvertegenwoordigers te slaan en in opstand te komen tegen de wetten.

Hij maakt hiermee duidelijk dat bepaalde groeperingen in de Convention volgens hem slechte intenties hebben. Hij haalt aan dat sommigen de schuld van alles meestal onterecht bij de ex-monarch gaan leggen. “Si le pain est cher, la cause en est au Temple; si le numéraire est rare, si vos armées sont mal approvisionnées, la cause en est au Temple, si nous avons à souffrir chaque jour du spectacle de l’indigence, la cause en est au Temple?”. Vergniaud vraagt zich ongerust af wat de achterliggende redenen wel kunnen zijn van een dergelijke tactiek. Hij beweert dat het gaat over een groepering die de Convention constant in diskrediet wil brengen en die beweert dat sinds de afzetting van Louis XVI de Convention zijn tirannieke ambities heeft overgenomen. Zo zullen ze na de terechtstelling van Louis XVI alle kwaad bij de Convention leggen en met de pretentie dat slechts één “chef” het land kan redden, een dictatuur installeren. Hij vreest daarom het ergste als men geloof durft te hechten aan dergelijke uitlatingen. Men moet zich ertegen wapenen, de vrijheid laten zegevieren en zorgen dat alle offers in de revolutie niet voor niets zijn gemaakt. Vergniaud besluit dat deze mannen bevreesd zijn om de wil van de bevolking in verband met Louis XVI te moeten respecteren.

De redenaar besluit zijn betoog door te beloven, dat gelijk welk decreet men stemt, hij zich ernaar zal schikken en dat gelijk wie dat niet doet zich als rebel gedraagt. Tot slot vat hij zelf zijn betoog samen en stelt dat de Convention haar principes trouw moet blijven en de soevereiniteit van de natie respecteren. Als de volksvertegenwoordigers dit niet doen, hebben ze hun plicht niet op zich genomen.

De redevoering van Vergniaud is wat men noemt een prijzenswaardige inspanning voor een verloren zaak: nog minder afgevaardigden stemden voor de raadpleging van de bevolking dan tegen de doodstraf. Er wordt beweerd dat als iemand welbespraakt en overtuigend als deze politicus voor de opschorting van de doodstraf -waarbij enkele stemmen doorslaggevend waren- had gepleit, dat de opschorting binnen handbereik geweest zou zijn.

Vergniaud zelf zal bij stemming op de vraag “Louis Capet est-il coupable de conspiration contre la liberté publique et d’attentats contre la sûreté générale de l’Etat? bevestigend antwoorden. Het ligt voor de hand dat hij ook voor de ratificatie door de bevolking zal stemmen. Wat de straf betreft die de ex-koning moet ondergaan, stemt hij voor de doodstraf met het amendement van Mailhe, maar uiteindelijk stemt hij zelf toch tegen de opschorting van de doodstraf.

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[332] Castalado, Constituante, 338-346.

[333] Conte, Sire, 33.

[334] Zie bijlage 4.

[335] Van Rossem, Girondijnen, 163.

[336] Castalado, Constituante, 300-306.

[337] Archives parlementaires, LV, 46-47.

[338] Girault de Coursac, Procès, 115-116

[339] Archives parlementaires, LIV, 156-157.

[340] Soboul, Procès, 193-194.

[341] Isorno, Procès, 182 & 202-207.

     Conte, Sire, 35.

[342] Archives parlementaires, LVII, 335.

[343] Archives parlementaires, LIV, 74-77.

[344] Soboul, Procès, 175.

  Isorno, Procès, 189 & 202-205.

[345] Dictionnaire des conventionnels, 399-400.

[346] Soboul, Révolution, 137. naar Lamartine, Histoire des Girondins, Paris, 1847, V, 63.

[347] Michelet, Révolution, II, 177.

[348] Castalado, Constituante, 346-358.

[349] Isorno, Procès, 202-206.    

[350] Soboul, Procès, 203.

[351] Patrick, “Political divisions”, 451.

[352] Patrick, “Political divisions”, 455.

[353] Seligman, Justice, II, 485.

[354] Michelet, Révolution, II, 169.

[355] Soboul, Révolution, V, 138-141.

Even later slaat Soboul de bal wel even mis als hij beweert dat de enige persoonsgerichte geweldadige aanvallen op afgevaardigden die op Lepeletier de Saint-Fargeau en Marat zijn, “ni sur aucun des Girondins, il n’y eut jamais un seul acte de violence individuelle”.   Hij vertelt erbij dat deze twee enige politici die ooit zijn aangevallen er van uiterst links waren, die aangepakt werden door contra-revolutionnairen.   Bij het doornemen van de Archives parlementaires van augustus 1792 wordt echter duidelijk dat vele afgevaardigden, ditmaal niet van linkse zijde, wel degelijk hun beklag kwamen doen over aggressie en bedreigingen aan hun adres.

[356] Archives parlementaires, XLVII, 603-616.

[357] Archives parlementaires, XLVII, 598.

[358] Archives parlementaires, XLVII, 598.

[359] Archives parlementaires, XLVII, 598.

[360] Archives parlementaires, XLVII, 602.

[361] Archives parlementaires, XLVII, 602.

[362] Archives parlementaires, XLVII, 604.

[363] Archives parlementaires, XLVII, 604.

[364] Archives parlementaires, XLVII, 604.

[365] Archives parlementaires, XLVII, 605.

[366] Archives parlementaires, XLVII, 605.

[367] Archives parlementaires, XLVII, 603.

[368] Archives parlementaires, XLVII, 601.

[369] Archives parlementaires, XLVII, 602.

[370] Archives parlementaires, XLVII, 604.

[371] Naar Saint-Just, Archives parlementaires, LIII, 706-710.

[372] Charles-François-Gabriel Morisson werd geboren in 1751 in Pallau (Vendée).   Als jonge advocaat werd hij verkozen in de Assemblée législative en later de Convention.   Daar zou hij zich vooral laten opmerken door zijn koningsgezinde houding en zijn gehechtheid aan de koninklijke familie en de monarchische instellingen.   Later, in de zomer van 1793, zal Morisson ervan beschuldigd worden contacten te onderhouden met royalisten.   Uiteindelijk wist hij toch te ontsnappen aan de Terreur.   In 1796 als lid van de Conseil des Cinq-Cents, tijdens het Directoire, nam hij de verdediging op zich van een aantal royalistische rebellen in de Vendée en wist hij zelfs te bewerkstelligen dat een decreet werd goedgekeurd dat hen amnestie verleende.   Kort daarna werd hij benoemd tot rechter in Poitiers, tot hij in 1811 promoveerde als raadsheer van het Hof van Beroep in Bourges.   Hij overleed aldaar in 1817. (Dictionnaire des Conventionnels, 464-465. )

[373] Archives parlementaires, LIII, 385-390.

[374] Louis-Antoine de Saint-Just werd geboren in Décize in 1767 als zoon van een officier.   Hij volgde een opleiding bij de Oratorianen in Soissons en studeerde rechten in Reims.   Als tiener wijdde hij zich aan de poëzie.   In 1789 maakte de jongeman een reis naar Parijs, waar hij ook enkele vergaderingen van de Assemblée nationale bijwoonde.   Diep onder de indruk van de Jacobins, keerde hij terug naar zijn geboortestreek, waar hij zich ontpopte tot apostel van de ideeën van de revolutie. Hij zetelde als afgevaardigde in de Constituante, waar hij Robespierre ontmoette en met hem een vriendschap voor het leven aanging.   Hij publiceerde werken over het gedachtengoed van de revolutie.   In 1791 stelde Saint-Just zich een eerste maal kandidaat voor een plaats in de Assemblée législative, maar hij werd van de lijst geschrapt omdat hij nog geen vijfentwintig was op dat moment.   Een jaar later, op 2 september 1792, werd hij wel verkozen.   Op 13 november dan, maakte hij zijn eerste opmerkelijke optreden toen hij het opnam voor de veroordeling van Louis XVI.   In de maand december benadrukte hij nogmaals in een aantal speeches de competentie van de Convention inzake de berechting van Louis XVI.   Later stelde hij een rapport voor, voor de organisatie van de revolutionnaire regering.   Door sommige historici wordt Saint-Just zelfs beschouwd als de grondlegger van de nieuwe grondwet.   Anderen beschouwen hem eerder als een slaafse navolger van Robespierres ideologie.   Vast staat dat Saint-Just vooral naam heeft gemaakt met zijn zending naar het leger aan de Rijn.   De man is bekend gebleven als iemand met zeldzame talenten maar verder arrogant, als een persoonlijkheid met strenge politieke principes en een koud gevoelloos karakter.   Ook hij zou de revolutie echter niet overleven: Saint-Just werd onthoofd op 28 juli 1794. (Dictionnaire des Conventionnels, 548-552. )

[375] Archives Parlementaires, LV, 706-710. (13/11/1792)

[376] Archives parlementaires, LIII, 393-394 & 398-401.

[377] Claude Fauchet, geboren te Dornes in het departement Nièvres in 1744, werd op jonge leeftijd geestelijke.   Als priester van Saint-Roch in Parijs en vicaire général in Bourges, verwierf hij faam als prediker en redenaar.   Opgemerkt door vooraanstaande figuren, werd hij “prédicateur du roi” in 1774, maar kort voor de revolutie moest hij de functie al naast zich neerleggen omdat hij een aantal uitspraken gedaan had waarmee hij in botsing met het hof kwam.   Fauchet liet zich in de begindagen van de revolutie opmerken door zijn redevoeringen in de assemblées primaires, waarin hij pleitte voor het hand in hand gaan van evangelie en democratie, zodat komaf gemaakt kon worden met bijgeloof en fanatisme.   In 1790 stichtte hij de vereniging Amis de la vérité.   In de Notre-Dame liet hij zich opmerken met een redevoering waarin hij uitlegde dat het echte principe van de godsdienst de vrijheid was en dat Christus gestorven was voor de universele democratie.   Lid geworden van de Jacobins, werd hij in april 1791 verkozen tot constitutioneel bisschop van Calvados.   Voor dit departement werd hij ook afgevaardigde in de Assemblée législative.   Aangekomen in Parijs en voorzitter van de Jacobins sprak hij zich uit tegen de houding van de Jacobins tegen priesters die de eed weigerden af te leggen.   Samen met een ander conflict was deze uitspraak aanleiding om hem van de lijst Jacobins te schrappen.   Dit belette hem echter niet herkozen te worden in de Convention, waar hij zich liet opmerken door de bewering dat de Convention het recht niet had de troon af te schaffen en door zijn pleidooi om de koning te redden.   Begin 1793 stichtte hij nog een nieuwe krant de Journal des Amis, maar op dat moment was zijn invloed al zienderogen gedaald.   Ook al heeft hij zich niet uitgesproken Girondijns gedragen, toch verscheen hij op een lijst van Girondijnse afgevaardigden, waarvan de Commune de arrestatie eiste.   In een gekleurd betoog, sprak hij zijn verontwaardiging uit over het feit dat hij op alle proscriptielijsten terug te vinden was, van zowel royalisten als Jacobins.   Fauchet diende zijn ontslag in als secretaris van de Convention en werd kort daarna gearresteerd en in beschuldiging gesteld wegens vermeende banden met verraders, met zijn verdediging van afvallige priesters als verzwarende omstandigheid.   Hoewel de beschuldigingen niet zwaar waren, werd hij voor het tribunal révolutionnaire ter dood veroordeeld: zijn vonnis was op voorhand namelijk al geregeld.   Fauchet stierf op 31 oktober 1793 op de guillotine. (Dictionnaire des conventionnels, 530-531. )

[378] Pierre-François-Joseph Robert was een afgevaardigde van Belgische afkomst.   Hij werd in 1762 geboren in de provincie Namen, in Gimnée.   Hij werd advocaat en en vestigde zich in Givet.   In het begin van de revolutie werd hij benoemd tot commandant de la garde nationale.   Als afgevaardigde in Parijs sloot hij zich aan bij de Société de philosophie en opende hij een kruidenierszaak waar hij ook koloniale producten aan de man bracht.   Samen met zijn echtgenote en enkele andere schrijvers stichtte hij de Journal de l’Etat, later omgedoopt tot le Mercure national, de krant bij uitstek van de republikeinse partij.   Kort daarna werd Robert lid van de Jacobins.   Na de vlucht van de koning vroeg hij in de Assemblée om de republiek uit te roepen.   Hiervoor werd hij door de garde nationale kortstondig gearresteerd, maar op aandringen van de Jacobins kort daarna weer vrijgelaten.   Verkozen in de Convention, vroeg hij in november 1792 het hoofd van Louis XVI om de doodstraf te kunnen afschaffen.   In het voorjaar van 1793 kreeg hij verlof om naar Luik te trekken.   Ondertussen hield hij nog steeds zijn zaak open.   Na een inbraak door afgevaardigden van de sectie van Marat, die een aantal tonnen rum hadden leeggedronken, bekloeg Robert zich in de Convention en kreeg hij de bijnaam “Robert-Rhum”.   In Luik haalde Robert zich een aantal conflicten op de nek, door zich in te laten met illegale handeltjes en dergelijke.   Wegens klachten werd hij teruggeroepen maar Robert verklaarde dat hij zich niet naar Parijs kon begeven wegens de zwakke gezondheid van zijn echtgenote.   Hij vestigde zich daarna achtereenvolgens in Matagne, bij Rocroi en Brussel.   Hij zou aldaar ook sterven in 1826. (Dictionnaire des conventionnels, 530-531. )

[379] Archives parlementaires, LIII, 394-397.

[380] Thomas Paine werd geboren in 1737 in Engeland.   Hij werkte achtereenvolgens als fabrieksarbeider, douanier en uitbater van een tabaksmanufactuur.   Gebukt onder de schulden vertrok hij naar de Verenigde Staten.   Hij sprak er zich uit tegen de afhankelijkheid van het Europese moederland en voor de onafhankelijkheid van de kolonies.   Hij werd bekend door zijn pamfletten en vriendschap met Washington en Franklin.   Paine bekleedde ook een aantal belangrijke posten voor hij terugkeerde naar Engeland.   Terug in Europa, nam Paine de verdediging van de Franse revolutie op zich.   Hij wijdde er een werk aan dat in vele talen werd vertaald.   Hij haalde er zich ook de woede van de aristocratie mee op de hals en werd beschuldigd van hoogverraad.   Dit bracht Paine naar Frankrijk, waar hij evenzeer politiek actief was en zich “l’ennemi ouvert et intrépide de ce qu’on appelait la monarchie” noemde.   Hij kreeg de Franse nationaliteit in augustus 1792 en werd een maand later verkozen als afgevaardigde in de Convention.   Eind september van datzelfde jaar trad hij op zijn aanvraag toe tot de Jacobins.   Bij zijn tussenkomst in de discussie over de berechting van Louis XVI was Paine overtuigd van de schuld van Louis XVI en de noodzakelijkheid van een proces voor de ex-monarch.   Toch was hij een van de politici die oprecht de koning van de dood wilde redden.   Zijn houding werd meer en meer omstreden onder het nieuwe regime en begin 1794 werd Paine uit de Convention gezet en gevangen genomen.   Onder andere dankzij de interventie van een andere politicus, die iedereen herinnerde aan Paines geschriften ten gunste van de revolutie, herwon hij zijn vrijheid.   Maar Paine liet zich van dan af nog maar weinig opmerken op het politieke toneel, ondanks het feit dat hij herkozen was.   In 1802 vertrok de politicus weer naar de Verenigde Staten, waar hij overleed in 1806. (Dictionnaire des conventionnels, 474-475. )

[381] Archives parlementaires, LIII, 498-499.

[382] Maximilien-François-Marie-Isidore-Joseph de Robespierre, één van de grootste figuren uit de Franse revolutie, werd geboren in Arras in 1758.   Hij werd opgevoed door zijn grootouders nadat zijn moeder overleden was en zijn vader emigreerde naar de VSA.   Hij liep school aan het college van zijn geboortestad. Robespierre kon er rekenen op het vertrouwen en de steun van de bisschop van Arras.   Het lot wou dat Robespierre als beste leerling retoriek werd uitgekozen om bij een bezoek van Louis XVI aan de school een lofrede voor hem voor te dragen.   De jonge man zette zijn studies voort en studeerde rechten.   Hij werd benoemd tot tweede klerk van de procureur van Parijs en begon aan een advocatenloopbaan.   Aan het begin van de Franse revolutie werd Robespierre verkozen als één van de afgevaardigden voor de derde stand in de Staten-Generaal.   Ook op literair en cultureel gebied maakte Robespierre naam.   Hij was een groot en merkwaardig redenaar die aan deze talenten zijn grote invloed in de Assemblée dankte.   Robespierre had zich ondertussen ontpopt tot geest en inspirator van de Jacobins.   Net zoals andere politici werd Robespierre begin 1791 betrokken in de strijd tussen verschillende strekkingen en fracties en stootte hij in zijn directe omgeving op een niet gering aantal vijanden.   In de Assemblée liet Robespierre zich vervolgens opmerken door een voorstel dat werd aangenomen waarin bepaald werd dat alle leden van het wetgevend orgaan in Frankrijk niet zouden mogen verkozen worden voor een volgende legislatuur.   Een andere opmerkelijke redevoering hield Robespierre op 30 mei 1791 voor de afschaffing van de doodstraf.   De vlucht van de koning was voor Robespierre een aanleiding om zijn ideeën over de monarchie en de koning uiteen te zetten.   Hij stelde onder andere voor dat eender wie het op een akkoordje zou gooien met de uitvoerende macht in verband met een grondwetsartikel tot verrader van het land zou uitgeroepen worden.   Het kwam de populariteit van Robespierre in bepaalde kringen alleen maar ten goede.   Op de dag van de laatste zitting van de Assemblée werd hij samen met Pétion naar buiten gedragen voor een triomftocht.   Robespierre was ook openbaar aanklager van het “tribunal criminel” in Parijs.   Zijn aandeel is verder groot geweest in de gebeurtenissen van juni en augustus 1792.   Robespierre werd lid van de “municipalité insurrectionelle du 10 août” en voorzitter van het “tribunal extraordinaire du 10 août”.   Aan het begin van zijn ambt in de Convention werd hij er door Rebecqui van beschuldigd op een dictatuur aan te sturen door de uitoefening van de soevereine macht te concentreren in de “municipalité parisienne”.   De Convention was kort daarna de arena van de strijd tussen Montagnards en Girondins geworden.   Zich ontdaan van hun vijanden hernamen de Montagnards hun grondwettelijke werkzaamheden en ondertussen werd een revolutionnaire regering geïnstalleerd. Ten tijde van de Terreur sprak Robespierre een redevoering uit ten gunste van godsdienstige verdraagzaamheid, wat zijn autoriteit stilaan verder deed verdwijnen.    Ondertussen werd er een coalitie gevormd tegen Robespierre, die men herdoopte tot “le tyran”.   Zijn beschuldiging werd gedecreteerd in de Convention.   Robespierre had herhaaldelijk nog tevergeefs in een tumultueuze Convention om het woord geroepen.   Na een onderzoek door het Comité de sûreté générale werd hij naar Luxemburg gevoerd om op 28 juli 1794 onthoofd te worden. (Robinet, Dictionnaire, 693-699. )

[383] Archives Parlementaires, LIV, 74-77.

[384] Marie-Jean-Antoine-Nicolas Las Caritas, marquis de Condorcet werd in 1743 geboren in Ribemont (Aisne).   Als zoon van een kapitein was hij aanvankelijk voorbestemd voor een carrière in het leger.   Condorcet verkoos echter exacte wetenschappen te studeren.   Hij blonk uit in wiskunde en op jonge leeftijd trad hij achtereenvolgens toe tot de Académie des sciences en de Académie française.   Daarnaast begon hij zich ook aan meer humane wetenschappen, zoals politiek, filosofie en moraal te wijden.   Geassocieerd met Voltaire, Turgot en d’Alembert bouwde hij een indrukwekkende encyclopedische kennis op.   Condorcet werd bekend als een voorstander van het onderrichten van de bevolking om zo ellende en miserie uit de wereld te helpen.   Hij voorspelde de revolutie zelfs en onthaalde ze in 1789 met veel enthousiasme.   Hij trad in datzelfde jaar toe tot de Assemblée en werd lid van de Conseil général de la Commune de Paris. De vluchtpoging van Louis XVI naar Varennes was voor Condorcet een reden om zijn functie als inspecteur de la Trésorerie neer te leggen; hij liet de monarchie voor wat ze was en stapte definitief over naar het republikeins gezinde kamp.   Zijn nieuwe ideeën verantwoordde hij in een opmerkelijk discours, waarmee hij zich meteen ook heel wat vijanden op de hals haalde.   Dit belette echter niet dat hij herverkozen werd in de Assemblée législative.   Hij doorliep er een carrière van achtereenvolgens secretaris, ondervoorzitter en voorzitter.   De invloed die hij als grote denker en filosoof in de Assemblée had, ging echter grotendeels verloren door zijn uitermate zwak en zeldzaam retorische optreden.   Condorcet stelde ook een groot aantal afkondigingen en mededelingen in naam van de Assemblée samen.   Eén van zijn discours, waarin hij zich over de onderwijsplannen van de Jacobins uitsprak, waren beslissend voor de Jacobins om hun haat tegen hem te richten.   Omdat hij zich zelden verdedigde was Condorcet een gemakkelijke prooi.   Later als voorzitter van het Comité des Douze, was hij verantwoordelijk voor het opstellen van een algemeen rapport over de te nemen maatregelen in verband met de afzetting van de koning.   Herkozen in de Convention, werd hij lid en verslaggever van het Comité de Constitution.   Naar alle waarschijnlijkheid is hij ook auteur geweest van wat men het Girondijns grondwetsvoorstel noemt.   Nadat dit voorstel verworpen was, werd door zijn tegenstanders elke mogelijke aanleiding om Condorcet in opspraak te brengen, aangegrepen.   In oktober 1793 slaagden ze erin zijn beschuldiging te decreteren in de Convention.   Condorcet weigerde van zijn principes af te stappen en dook aanvankelijk onder bij een vriend in Parijs.   In het voorjaar van 1794 zag hij zich genoodzaakt ook daar weg te vluchten en vertrok hij vermomd naar een herberg in Clamart, waar hij tenslotte werd aangehouden.   De zieke man werd naar een kerker in Bourg-la-Reine gevoerd, waar hij ‘s anderendaags, op 29 maart 1794, in onopgehelderde omstandigheden dood werd teruggevonden.

(Dictionnaire des conventionnels, 149-153. )

[385] Condorcet is bekend gebleven als een groot politicus met een meelijwekkende uitstraling.   Hij was ziekelijk en had een zwakke stem.   Dit belette hem meestal het woord te voeren op de tribune.   Als volgt werd over hem geschreven: “Il y lisait ses discours préparés d’avance; on l’écoutait religieusement sans l’entendre, sa parole ne pouvait émouvoir.   Comme penseur et comme philosophe, il exerçait certainement une influence considérable; mais il devait la perdre à la convention, où . . . les luttes de personnalités remplissaient les débats”. (Dictionnaire des conventionnels, 150. )

[386] Archives Parlementaires, LIV, 146-156.

[387] Hoe Girondijns Condorcet geweest is, is een vraag waar historici nog steeds geen eensgezind antwoord over hebben gevormd.   Sommigen beschouwen hem als de ‘chef’ van de partij, anderen zien hem eerder als een gewoon aanhanger van de partij.   Feit is dat vele Girondins bescherming zochten bij hem, maar anderzijds werden velen van zijn adviezen door de partij niet opgevolgd. (Dictionnaire des conventionnels, 151. )

[388] Jean-Paul Marat is op z’n minst een zeer omstreden politiek figuur uit de geschiedenis van de Franse revolutie te noemen.   Zijn bewogen leven begon in Boudry, Zwitserland, waar hij werd geboren in 1743 als zoon van een calvinistisch arts.   Hij kwam over naar Frankrijk om er geneeskunde te studeren in Toulouse, Bordeaux en Parijs.   Achtereenvolgens verbleef hij in de Nederlanden, Engeland en Schotland, waar hij zijn doctoraatstitel in de geneeskunde behaalde.   In Schotland publiceerde Marat zijn eerste werk, waarin hij een aantal politieke figuren hekelde.   Het was het begin van een lange reeks geschriften, pamfletten en aanplakbiljetten die de politieke carrière en ook het leven van de man tekenden.   Teruggekeerd naar het Europese vasteland was Marat een tijd lang werkzaam als een succesvol geneesheer in Parijs.   Hij kon het niet laten de Franse Académie en een aantal wetenschappers van voor zijn tijd belachelijk te maken.   Wetenschappelijke werken die hij zelf publiceerde, werden op hun beurt dan weer systematisch genegeerd door andere fysici.   Omdat Marat zich miskend en ondergewaardeerd voelde op wetenschappelijk gebied, waagde hij zich aan de politiek.   Hij maakte zich bekend door een aantal publicaties, waaronder “l’Ami du peuple”, een krant die hij opstartte.   Hij liet zich opmerken door een aantal artikels en krasse uitspraken, waarin hij onder meer stelde dat de dood van de meerderheid van de leden uit de Assemblée het enige middel was om “le salut public” te verzekeren.   Vlak erna zag Marat zich verplicht onder te duiken en de publicatie van zijn krant voor enige tijd stil te leggen; een gebeurtenis die zich nog vaak zou herhalen.   Een andere van zijn stellingen, die een bron van haat tegen hem was, was onder andere de bewering dat men na de vlucht van de koning best “un tribun militaire” of een “dictateur suprême” zou aanstellen, of een voorstel om een triumviraat het land te laten leiden.   Al even provocerend was zijn stelling, na de inname van de Bastille, dat “cinq ou six cents têtes abbatues. . . auraient assuré repos, liberté et bonheur”.   Toch was er, naast zijn permanente aansporingen om een aantal politici te elimineren, weinig of geen consequentie, systematiek of principaliteit te bespeuren in het politieke denken van Marat.   Naar alle waarschijnlijkheid was Marat ook een van de aanzetters van de slachtingen van september 1792.   Dit belette niet dat de man verkozen werd als afgevaardigde in de Convention, waar hij ook voor een aantal opzienbarende taferelen zorgde.   Toen Marat weer in een rondzendbrief opriep om

200 000 hoofden te doen rollen, de republiek af te schaffen en een “chef” voor de natie aan te stellen, was de maat voor vele volksvertegenwoordigers vol en werd een “décret d’accusation” gestemd.   Maar de stemming in de tribunal révolutionnaire viel uit in Marats voordeel.   Marat had zich op dat moment al erg populair gemaakt, hij buitte zijn onschuld van het zogenaamd onterechte proces tegen hem uit en genoot veel invloed.   In april 1793 werd hij zelfs verkozen tot voorzitter van de Jacobins.   De onophoudelijke conflicten en ruzies van Marat wreekten zich echter op zijn lichaam.   Door een huidaandoening was hij verplicht dagen in een bad door te brengen, waarin hij uiteindelijk werd vermoord op 14 juli 1793.   Door vele tijdgenoten werd Marat als een ziekelijke persoonlijkheid beschouwd: steeds ervan overtuigd miskend en ondergewaardeerd te zijn, zich superieur wanend tegenover iedere van zijn medemens met een onverbiddelijke ambitie om gelijk te krijgen.   (Dictionnaire des Conventionnels, 429-435. )

[389] Archives Parlementaires, LIV, 246-249.

[390] Dictionnare des Conventionnels, 430.

[391] Pierre-Victurnien Vergniaud werd op 31 mei 1753 geboren in Limoges, waar hij als jongeling thuis onderwezen werd door een abt, vervolgens liep hij school in het Collège de Limoges en later kreeg hij een beurs om aan het Collège de Plessis, in Parijs, te studeren.   Door zijn vader voorbestemd om als geestelijke carrière te maken, trad hij in het seminarie.   Al gauw bleek een roeping hem te ontbreken en in 1780 keerde hij terug naar Limoges.   Bij gelegenheid werd zijn merkwaardige welbespraaktheid er opgemerkt door zijn schoonbroer die hem aanmoedigde advocaat te worden en beloofde zijn studies in Bordeaux te bekostigen.   Eénmaal advocaat geworden, werd Vergniaud secretaris van de voorzitter van het parlement van Bordeaux.   De eerste malen dat Vergniaud aan de balie pleitte, kende hij overweldigend succes.   Hij bleek echter weinig ambitieus en nam slechts een zaak op zich als hij het geld nodig had om zich in zijn levensmiddelen te voorzien.   “Il resta pauvre comme avocat et ensuite comme homme politique; il resta également probe, indifférent en matière d’argent et étranger à toute intrigue”.   Ook als politicus nam hij later vaak een schijnbaar onverschillige houding aan: “il aimait, après une scéance agitée, jouer avec les enfants de Boyer-Fonfrède”.   Hij onthaalde de revolutie nochtans met enthousiasme en in hetzelfde jaar 1789, werd hij verkozen als administrateur van het departement la Gironde en trad hij toe tot de Société des Amis de la Constitution, waarvoor hij een aantal brochures samenstelde in constitutioneel monarchistische zin.   Zoals bij vele andere politici zorgt de vluchtpoging van de koning ook bij Vergniaud voor een ommezwaai in zijn politiek gedachtengoed.   In een brief aan de Assemblée, eist hij de onmiddelijke verwijzing van de koning naar de Haute-Cour nationale en indien men hem daar schuldig verklaart wil hij dat men de bevolking raadpleegt over zijn afzetting of straf.   Kort daarop werd Vergniaud verkozen als eerste afgevaardigde van de Gironde in de Assemblée législative.   Historici zijn het oneens over het feit of hij al dan niet de leider van de Girondins geweest is.   Vast staat dat hij een van hun belangrijkste redenaars geweest is.   Hij liet zich onder andere opmerken door zijn vastberaden, strenge houding naar het hof toe en zijn vergevingsgezindheid ten opzichte van de émigrés.   Als voorzitter van de Assemblée nam hij het op voor de strengere bestraffing van zij die de eed aan de grondwet weigerden af te leggen en haalde hij fel uit naar afgevaardigden die hun collega’s bedreigden door hen een ernstiger gevaar voor Frankrijk te noemen dan de buitenlandse vijanden.   Een ander bekend betoog van deze opmerkelijke redenaar dateert van juli 1792, waarin hij het heeft over de verraderlijke politiek van Louis XVI.   Toch is Vergniauds houding ten opzichte van de afzetting van de koning op het einde van dezelfde maand verrassend te noemen: hij zou op dat moment een brief geschreven hebben naar ene Boze, waarin hij een aantal raadgevingen geeft om de koning te redden.   Desondanks zou het toch Vergniaud zijn die op 10 augustus, in naam van de Comission des douze het voorstel aan de Convention voorlegt om het koningschap op te heffen.   Vergniaud bond, als afgevaardigde van de Gironde, ook de strijd aan met de “tyrannie de la Commune de Paris”.   Hij zou tevens fel tegenstander zijn van de instelling van het tribunal révolutionnaire.   In april werd hij door Robespierre samen met nog een aantal andere Girondins ervan beschuldigd de koning te hebben willen redden.   De verdediging van Vergniaud zelf was opmerkelijk maar kon niet beletten dat op 2 juni zijn inbeschuldigingstelling gedecreteerd werd.   Hij had nog de kans om te vluchten maar weigerde vastberaden dit te doen: “fuir, c’est s’avouer coupable”.   Hij werd gevangen genomen en werd door het tribunal révolutionnaire beschuldigd en tot ter dood veroordeeld omwille van “1°royalisme; 2°fédéralisme; 3°avoir voulu la guerre civile; 4° la guerre avec toute l’Europe; 5°avoir tenu à une faction”.   De politicus vond de dood op de guillotine op 31 oktober 1793.   Niettemin wordt er over hem beweerd dat hij een overtuigd republikein was, die echter geen duidelijke vorm kon geven aan de republiek.   (Dictionnaire des conventionnels, 598-603. )

[392] Archives parlementaires, LVI, 90-95.