Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II: 

BESCHRIJVING VAN HET CONFLICT

 

HFST. 5: DE REGERING - THEUNIS 1934 - 35

 

Terwijl Van Zeeland terugkeerde naar de Nationale Bank van waaruit hij nauw samenwerkte met de regering, werd Sap niet opgenomen in het nieuwe kabinet. Daarvoor had hij in de vorige regering teveel vijanden gemaakt. Erg gegriefd over dit feit voerde Sap een harde, niet aflatende oppositie tegen de regering - Theunis, tijdens dewelke de moeilijkheden met de ABV en de MKK hun beslag kenden. De economische crisis hield echter aan. Onmachtig ze te doen verdwijnen, viel de regering spoedig.

 

Vorming van de regering - Theunis

 

De val van de regering - de Broqueville zat er al een tijdje aan te komen. Ook Sap was dit niet ontgaan. Nog voor het officiële ontslag van het kabinet hield hij een opgemerkte rede te Tielt, die eigenlijk een verkapt regeringsprogramma inhield. Hij stelde vast dat sinds 1930 de begrotingen bijna systematisch ontspoorden, waarbij de belastingdruk telkens werd verhoogd. Daaraan moest volgens Sap een einde worden gesteld. Ontlasten of barsten (dégrever ou crever) was de leuze. Nog slechts twee wegen stonden daartoe open: de weg van de devaluatie en deze van de inkrimping der uitgaven. In de eerste weg geloofde Sap helemaal niet. ‘Sirenen van de devaluatie’ stelden haar vals aanlokkelijk voor. Enkel de tweede weg bleef dan nog over. Sap noemde het “geen dwaze onderneming, kost wat kost, de begrootingen door vermindering van uitgaven te willen in evenwicht brengen, en ook dank zij deze verminderingen, de ontlastingen te willen toestaan, die de openbare meening eischt en die onze algemeene economische toestand dringend vergt”[141]. Het budgettair evenwicht vormde de eerste voorwaarde voor belastingverminderingen. Daartoe pleitte hij voor een strenge en doorgedreven politiek van deflatie. Tot slot sprak hij over het socialistische Plan van de Arbeid, dat hij een papieren oorlogstuig noemde. Het was in zijn ogen immers helemaal geen solide en duidelijk plan, maar eerder een “geneesmiddel tot inwendig gebruik ten behoeve van de socialistische partij”[142].

Regeringsverantwoordelijkheid zou voorlopig echter niet meer weggelegd zijn voor Sap. Daarvoor had hij zich tijdens zijn bewind op financiën teveel vijanden op de hals gehaald. Al op 31 oktober 1934 had Van Cauwelaert aan de koning laten weten dat hij niet langer met Sap in de regering wenste te zetelen. Samen met hem spraken ook Rubbens en Van Isacker een exclusieve tegen hem uit[143]. Ook de Boerenbond wilde Sap kost wat kost uit de volgende regering weren. Naar zijn mening lag deze teveel dwars bij zijn plannen, alsook was hij te loslippig omtrent de tot dan toe nog verborgen gehouden moeilijkheden waarin de MKK verkeerde. Om zijn doel te bereiken ging de Boerenbond zover Poullet naar kardinaal Van Roey te zenden en Van Zeeland naar koning Leopold III, om deze twee personaliteiten in te lichten over de kwalijke rol die Sap zgz. speelde[144]. De Broqueville had op 9 november aan de koning al laten weten dat een regering met Sap geen kans op slagen had.

Na enkele verkennende gesprekken stelde de kersverse koning Leopold III Henri Jaspar aan als formateur. Op 15 november had die de namen van zijn ministers op papier. De belangrijkste portefeuilles gingen naar drie extraparlementairen. Camille Gutt werd benoemd op financiën, Emile Francqui kreeg de schatkist en Gustave Joassart economische zaken. De facto kwam dit erop neer dat de macht over het land in de handen van enkele financiers werd gelegd, die dan nog allemaal gelieerd waren aan de Société Générale. Ook Jaspar zelf had banden met deze holding[145]. Van Isacker schrijft over Jaspars regeringsvorming: “Dit alles gaf de indruk dat Francqui, toen Gouverneur van de ‘Générale’, door zijn groep de hoofdposten van de nieuwe regering wou laten bezetten. (...) Het zijn dergelijke ambities die de ‘Générale’ de naam hebben gegeven, de hand te willen leggen op de leiding van de Staat. (...) Francqui was, naar het me voorkomt, van het verwijt niet vrij te pleiten.”[146]

In laatste instantie echter mislukte Jaspars regeringsformatie. Hoogstwaarschijnlijk had Francqui hier de hand in. Die wilde immers Georges Theunis mee in de regering, maar deze weigerde dan weer zolang Jaspar er niet uit verwijderd werd[147].

De strijd werd beslecht toen Theunis op het Koninklijk Paleis werd ontboden en met de opdracht belast werd een nieuwe regering samen te stellen. Marie-Rose Thielemans merkt over deze periode op: “Le rôle de Francqui est donc déterminant. Il impose à la fois le premier ministre et le programme du gouvernement. Léopold III a abandonné à Francqui les deux prérogatives auxquelles son père tenait tant: choisir le premier ministre et déterminer les grandes lignes du programme gouvernemental.”[148] De nieuwe regering verschilde qua samenstelling niet zoveel van Jaspars voorstel. Nog steeds maakten erg veel bankiers er deel van uit. In de dertienkoppige ploeg zetelden maar liefst vijf extraparlementairen, wat tevens een uiting was van het groeiende anti-parlementarisme. Heel spoedig kreeg het kabinet - Theunis het etiket opgekleefd van ‘regering der bankiers’. In verband met de samenstelling van de regering nog merkte De Standaard schamper op: “Volgens de inlichtingen, die we uit goede bron bekwamen, zou de regeering Theunis er niet veel anders uitzien als de combinatie, die de h. Jaspar had opgebouwd. Het wordt in zekeren zin de combinatie zonder den h. Jaspar, of de regeering Jaspar onder presidentschap van M. Theunis. In plaats dat de financieele en economische hefboomen geheel aan de groep Société Générale zouden worden gegeven zoals in de eerste combinatie, zijn het thans echter de groepen Société Générale en Empain die de teugels krijgen.”[149]

Theunis, Gutt en Francqui vormden de ruggegraat van de nieuwe regering. Haar hoofdopdracht bestond erin de crisis van het bankwezen op te lossen, alsook een verbetering van de economische toestand te bewerkstelligen, waarbij ze voor een voortzetting van de deflatiepolitiek opteerde. Paul Van Zeeland, die niet tot het parlement of de regering behoorde, onderhield in zijn functie van vice-gouverneur bij de Nationale Bank nauwe contacten met het kabinet - Theunis en werkte mee aan de inspanningen om de Belgische situatie te verbeteren[150]. Tegelijkertijd echter maakte hij zich achter de schermen op om zelf de leiding van het land in handen te nemen (Cfr. infra, p. 79-80  voor zijn contacten met Hendrik de Man).

 

Groeiende agitatie tegen de regering

 

Van bij de start al genoot de ‘regering der bankiers’ weinig vertrouwen bij de bevolking. Er werd haar verweten uitsluitend de belangen van het grootkapitaal te vertegenwoordigen. Bovendien was oud-minister Paul Crokaert met de steun van La Libre Belgique een campagne begonnen tegen de zgn. politico-financiële schandalen. Ook de socialisten roerden zich: vanuit de oppositie bleven zij hun Plan van de Arbeid propageren, en de uitvoering ervan als voorwaarde voor regeringsdeelname te stellen. Op 13 februari 1935 zou de socialist Spaak zelfs samen met al zijn opvolgers zijn ontslag indienen als volksvertegenwoordiger, om aldus een plaatselijke verkiezing uit te lokken met het Plan als inzet[151].

De grootste agitator tegen de regering - Theunis was echter Gustaaf Sap. Het feit dat hij niet in de regering was opgenomen, had Sap zeer gegriefd. Hij vermoedde - terecht - de hand van de Boerenbond achter deze kwestie. Dat Boerenbondgetrouwe Frans Van Cauwelaert wel tot minister was benoemd, maakte de zaak nog erger. Eind 1934 leek Sap het pleit verloren  te hebben tegen de Boerenbond en andere politieke vijanden. Hij zou echter weerwraak nemen. Op 28 november 1934 liet (waarschijnlijk) hij, via het liberale kamerlid Marcel-Henri Jaspar, de bom van de ABV en MKK ontploffen (Cfr. infra). Vervolgens besloot hij Van Cauwelaert aan te pakken. “Ik zal het hem wel eens betaald zetten”, verklaarde Sap openlijk[152]. De ruzie tussen beiden nam zo’n proporties aan dat zelfs Leopold III zich zorgen begon te maken en Philip Van Isacker verzocht om te bemiddelen. Diens pogingen bleven echter zonder resultaat. “Ik ben tussengekomen, maar zonder het minste resultaat. Sap leek me dadelijk bereid om de hand te reiken; Van Cauwelaert geloofde niet aan zijn rechtzinnigheid. Aanhoudend ontstonden nieuwe wrijvingen. Na een tijd zag ik in dat alle verdere pogingen vruchteloos waren.”[153] Ook Ernest Claes, ambtenaar in het parlement, beschreef de gebeurtenissen. “Sedert de nieuwe regering voor de Kamer is gekomen, is Sap niet meer aan te spreken. Met een rood gezicht loopt hij daar rond en zijn harde ogen flitsen als zijn blikken op Van Cauwelaert vallen. Nu en dan gaat hij met een volksvertegenwoordiger staan praten en het springt in het oog, dat het telkens weer gaat over zijn wrok tegen Van Cauwelaert. Woensdagnamiddag 5 december (1934)  ontmoette ik hem in de rookzaal van de Kamer. ‘Nooit vergeef ik aan Van Cauwelaert wat hij tegen mij gedaan heeft. Het is een echte ploert. Zijn populariteit is in Vlaanderen kapot. Moesten de Vlamingen weten, wat Van Cauwelaert op zijn kerfstok heeft, ze kwamen hem wegjagen uit het parlement, ze kwamen hem stenigen. Hij kent niets anders dan geld. Hij heeft van zijn ministerschap gebruik gemaakt om overal aan geld te geraken’.”[154] Hierbij dient wel vermeld dat Claes goed bevriend was met Van Cauwelaert, wat zijn getuigenis hoogstwaarschijnlijk heeft gekleurd.

Op 3 januari 1935 dan was het hek pas echt van de dam toen La Libre Belgique, kennelijk geïnformeerd door Sap - die opnieuw zijn tactiek toepaste om via derden tot de aanval over te gaan, terwijl hij zelf langs de zijlijn kon toekijken - onder de titel “Politique et Finance” een felle campagne begon tegen Van Cauwelaert, wegens zijn aandeel in de zaak van de Depositobank[155]. De kwestie draaide rond het vermeend profiteren van regeringssteun voor persoonlijke belangen. De Depositobank was opgericht met kapitaal van de Boerenbond, op een moment dat deze laatste zich reeds in een concordataire toestand bevond. Reeds op 24 november 1934 had Sap dit als een ‘détournement de fonds’ bestempeld[156]. Intussen bleef de agitatie tegen de persoon van Van Cauwelaert aanhouden en nadat hij zich op de kabinetsraad een laatste keer verantwoord had, nam hij op 11 januari 1935 “met tranen in de ogen als een gebroken man”[157] ontslag uit de regering. Hij deed dit om het regeringswerk niet nog te verzwaren alsook omdat hij vrijer zou zijn om zijn persoonlijke eer voor de publieke opinie te kunnen verdedigen.

 

De uitbarsting van de bankcrisis met de neergang van ABV en MKK

 

Toen Sap uit de regering - Theunis geweerd werd, deden zijn politieke tegenstrevers dit in de overtuiging dat hij buiten de regering geen kwaad meer zou kunnen doen. Al vlug zou blijken hoezeer eerder het tegendeel waar was. Hij zou immers de hoofdopdracht van de regering - Theunis, het redden van de Boerenbondbanken en het Belgische bankwezen in zijn geheel, ten zeerste bemoeilijken.

Woensdag 28 november 1934 barstte de bom toen het jonge liberale kamerlid Marcel-Henri Jaspar, naar eigen getuigenis gedocumenteerd door Sap[158], in de Kamer interpelleerde over de geplande regeringssteun van de Boerenbond. Meteen waren de moeilijkheden van de Boerenbondbankengroep voor het grote publiek gegooid. Enige uitleg van premier Theunis was tevergeefs. Er ontstond een enorme paniek bij de deposanten die zover ging dat op 3 december 1934 een moratorium diende ingesteld op de terugvraging van spaargelden[159]! Wat Sap als minister had proberen te vermijden, nl. het uitbreken van (financiële) paniek, lokte hij nu dus zelf uit.

Het begon voor het ganse land te dagen dat ABV en MKK gefaald hadden. Het onbegrensd vertrouwen van de publieke opinie in de Boerenbond was zwaar geschonden. De Boerenbond stak de schuld voor het springen van de MKK volledig op Sap, zonder evenwel te gewagen van de grote verliezen die ze hadden geleden door eigen onvoorzichtigheid en onkunde[160]. Sap van zijn kant verweet de Boerenbond verantwoordelijkheden te verplaatsen en reageerde met zijn beruchte nota ter verdediging van de eigen persoon[161]. Al spoedig viel die nota in handen van vriend en vijand, alsook ging ze naar de pers. Degrelle zou er uit putten voor zijn beruchte “J’accuse”-campagne.

Uiteindelijk speelden objectief gezien drie factoren een rol in de neergang van de ABV en MKK. Vooreerst was daar de internationale dimensie van de crisis binnen het Belgische bankwezen. België ondervond erg hard de terugslag van de wereldcrisis na de crash van Wall Street. Die werd nog versterkt door het lidmaatschap van het goudblok en de deflatiepolitiek van de regering. Ten tweede vloeiden ook heel wat moeilijkheden voort uit de structuur van het bankwezen. In België kende men begin de jaren ’30 nog steeds de traditie van de gemengde banken, die door ondeskundig beheer zwaar onder druk kwamen te staan. Het K.B. van 22 augustus 1934 zou daaraan een einde stellen. Tenslotte speelden personen ook een bepalende rol in het drama. Persoonlijke vetes, en zakelijke en politieke conflicten stonden al te vaak een mogelijke oplossing in de weg[162].

 

Reddingspogingen voor de ABV en de oprichting van de Kredietbank[163]

 

Met de vaststelling dat verschillende banken gepatroneerd door de Boerenbond op de rand van het faillissement stonden, liet de acute nood aan een degelijk reddingsplan zich sterk gevoelen. De reorganisatie van de MKK en de daarbij aangesloten kassen werd geregeld door een Koninklijk Besluit van 3 maart 1935. Het spaarwezen van de Boerenbond werd voortaan ondergebracht in een nieuwe instelling die luisterde naar de naam ‘Centrale Kas voor Landbouwkrediet van de Belgische Boerenbond’[164].

De eerste voorstellen tot reorganisatie van de ABV werden eigenlijk al besproken nog voor het losbarsten begin december 1934 van de MKK-crisis. Ze sloten aan bij het K.B. van 22 augustus 1934. Op 7 november introduceerde Philips, de feitelijke leider van de bank sinds 1933, daaromtrent een discussie op de raad van beheer. Door het uitbreken van de crisis rond de MKK bleken deze voorstellen niet langer relevant.

Albert-Edouard Janssen, begin oktober reeds gevraagd door Van Roey zich bezig te houden met de sanering van de MKK, trok ook de kwestie van de ABV naar zich toe. De MKK had immers 7/8 van de aandelen van de ABV in haar portefeuille steken. Eerst was Janssen in overleg met de Nationale Bank van plan de ABV apart te reorganiseren. Toen Frans Van Cauwelaert echter na een hevige campagne tegen zijn persoon ontslag nam uit de regering - Theunis begin januari 1935, raakten nog meer banken in ademnood. Een ruimere reorganisatie drong zich op[165].

Op 7 januari 1935 volgde een topoverleg bij minister zonder portefeuille Francqui. Waren aanwezig naast Francqui: Louis Franck en Paul Van Zeeland, resp. gouverneur en vice-gouverneur van de Nationale Bank, alsook Aloys Van de Vyvere en Mahieu, resp. gouverneur en vice-gouverneur van de NMKN. Tijdens het overleg drong Francqui aan op een saneringsoperatie met vier banken: de ABV, de BHN, waarvan Sap ondervoorzitter was, de Banque Agricole de Belgique en de Crédit anversois. Aan Paul Van Zeeland werd de opdracht toevertrouwd om één project uit te werken voor deze vier banken in nood.

Het voorontwerp van Van Zeeland was twee dagen later reeds af. Het voorzag in de fusie van de vier banken tot de ‘Belgische Bankvereeniging’. Het kapitaal van deze nieuwe bank zou worden aangebracht enerzijds vanuit de inbreng van het netto-actief van de vier instellingen, en anderzijds zou vers geld ingevoerd worden vanuit de houdstermaatschappijen verbonden met de betrokken banken. Ook betreffende het liquiditeitsprobleem had Van Zeeland een oplossing voorhanden. Op 10 januari werd dit ontwerp principieel goedgekeurd. Algauw rezen echter nieuwe moeilijkheden waardoor de besprekingen terug in het slop raakten.

Toen ze uiteindelijk toch weer vlot waren getrokken haakte plots op 16 januari 1935 de Crédit anversois, de sterkste partner van de vier, af. Janssen en de Nationale Bank besloten om de fusie toch te laten doorgaan, zij het dan wel met drie banken. Franck, die eerst ging dwarsliggen, draaide uiteindelijk toch bij. Janssen echter kwam op de proppen met een nieuw knelpunt. Hij stelde de vraag of de nieuwe bank al of niet een exclusief Vlaams karakter moest dragen. Hij achtte nl. het bestaan van één grote Vlaamse bank belangrijk om de Vlaamse Beweging uit het zog van het groeiende (extreme) Vlaams-nationalisme te houden. Alle betrokkenen gingen akkoord waardoor men het uiteindelijk eens werd over een fusie met twee.

Donderdag 17 januari 1935 kwamen vertegenwoordigers van de ABV en BHN bij Janssen samen om hun akkoord over de fusie uit te spreken. Dit gebeurde in aanwezigheid van Paul Van Zeeland. Gustaaf Sap, ondervoorzitter van de BHN en tegenstander van de fusie, was niet aanwezig. Verder op deze vergadering kreeg Janssen nog de opdracht de inbreng van het netto-actief van de fusionerende instellingen vast te stellen alsook problemen van benoemingen en andere kwesties m.b.t. de fusie te regelen. Bij meningsverschillen zouden Janssen en Van Zeeland samen arbitreren. Op zaterdag 19 januari verschenen de fusieplannen in de pers. De cliënten van de betrokken banken reageerden echter minder gunstig dan verwacht. De geldopvragingen bij de BHN namen terug toe, wat nieuw topoverleg noodzakelijk maakte. Met de steun van de NMKN kon algauw een bevredigende oplossing uitgewerkt worden.

Dra doken echter nieuwe problemen op met de BHN die een ernstige bedreiging vormden voor het fusieproject. De leidende BHN-kringen gingen er immers niet mee akkoord dat in de nieuwe bank geen leden van de vroegere raden van beheer meer mochten zetelen. Er gingen zelfs stemmen op om de fusie volledig af te blazen. Sap speelde in dit alles een voortrekkersrol. Hij zette een actie op het getouw om de zelfstandigheid van de BHN te doen handhaven. In wezen was Sap vooral gegriefd omwille van het feit dat het fusie-akkoord was bedisseld tussen de Nationale Bank en de franstalige Brusselse haute finance over de hoofden van de Vlaamse bankiers heen[166]. Zijn actie vond gehoor bij Westvlaamse zakenmannen en politici. Ook de regering deelde mee in principe geen bezwaar te hebben tegen de door Sap voorgestelde wijziging (die er dus in bestond ondanks een erg nauwe samenwerking terzelfdertijd toch de autonomie van de BHN te waarborgen).

Janssen had er echter geen oren naar om het project op de valreep nog te veranderen. Wel deed hij enkele toegevingen naar de BHN toe. Zo zorgde hij ervoor dat de naamgeving van de nieuwe bank dichter zou aansluiten bij die van de Kortrijkse bank. I.p.v. het geplande ‘Bankverbond van België’ zou de nieuwe bank voortaan heten de ‘Kredietbank voor handel en Nijverheid’ (KB).

Nog gaf Sap echter niet op. Via De Standaard ageerde hij begin februari vooral tegen de Nationale Bank en haar gouverneur Franck. Ze werd beschreven als een “dom, kortzichtig en misdadig” instituut, dat het “diktatoriaal bevel”[167] tot fusie had gegeven. Vlaanderen zou nooit de schandalige handelwijze van de Bank vergeten aldus nog De Standaard, die vond dat ook de regering in gebreke was gebleven aangezien ze de Nationale Bank nooit op de vingers had getikt.

Franck, verontwaardigd over deze aanval, schreef aan toenmalig minister van financiën Gutt: “En ce qui concerne la polémique esquissée par le Standaard, nous ne pouvons que répéter que ces informations sont inexactes. La banque nationale n’a rien imposé à personne ni spécialement à la Bank voor Handel en Nijverheid. C’est en parfaite liberté que celle-ci a signé la convention qui sert de base à la fusion (...).[168] Hij onderstreepte dat de oprichting van de KB een beslissing was van de ministerraad en niet van de Nationale Bank. In zijn antwoord bevestigde Gutt Francks woorden, en voegde eraan toe dat Sap hier wel degelijk van op de hoogte was[169]. In aanwezigheid van Paul Van Zeeland had Gutt aan Sap verklaard dat de fusie een regeringsinitiatief was, om te verhelpen aan de slechte toestand van de Westvlaamse banken. Op de vraag van Franck of de perscampagne tegen hem en de Bank niet kon worden afgestopt, antwoordde Gutt dat dit enkel kon worden bereikt door het hele fusieproject af te blazen. Hij stelde voor de operatie gewoon volgens plan verder te zetten. Eenmaal de fusie een feit was zou de campagne vanzelf wel stoppen.

In feite vormde deze Standaardcampagne een laatste wanhoopspoging van Sap om de fusie alsnog te kelderen. Daarnaast kan zijn verzet ten dele ook verklaard worden vanuit de gebeurtenissen van de afgelopen jaren. “Meer dan waarschijnlijk speelde de houding van de Boerenbond (waarvan de leiders unaniem achter het fusieplan stonden en er de verantwoordelijkheid wilden voor opnemen) ook een rol in de bespreking tussen Janssen en de Kortrijkse opposanten.”[170] Uiteindelijk zou op 9 februari 1935 dan toch officieel de KB worden opgericht. Wat de benoemingskwestie betreft, hadden Janssen en premier Theunis voet bij stuk gehouden. Ondanks het feit dat van langs verschillende zijden was aangedrongen op een herbenoeming van Philips en Sap, werden de raad van beheer en de raad van commissarissen toch volledig uit nieuwe leden samengesteld. De KB kon eindelijk van start gaan en deed het al dadelijk beter dan verwacht. Blijkbaar was het vertrouwen van de publieke opinie na de turbulente gebeurtenissen enigszins hersteld.

Nog waren de incidenten rond de KB echter niet voorbij. Wanneer Heymans begin 1938 ontslag nam als voorzitter van de bank - hij was immers benoemd tot voorzitter van  de NMKN - lag het in de bedoeling van Sap zich tot nieuwe voorzitter te laten aanstellen met de steun van zijn Kortrijkse vrienden. Dit plan stootte echter op hevige weerstand en vond uiteindelijk geen doorgang. De KB besloot a-politiek te willen blijven en zo werd Fernand Collin tot nieuwe voorzitter benoemd[171].

Tot slot is het zo dat de hele heisa rond de oprichting van de KB, waarbij zowel Sap als Paul Van Zeeland waren betrokken, aan hun onderlinge relatie vrijwel zeker geen goed heeft gedaan. Gerard merkt op dat het “niet onwaarschijnlijk is dat de stichting van de Kredietbank, waarin Van Zeeland een rol heeft gespeeld, het conflict tussen beide personen heeft gevoed”.[172]

 

Het falen van de regering en haar val

 

In december 1934 vroeg en verkreeg Theunis volmachten voor één jaar. Met dirigistische overheidsmaatregelen zou hij de Belgische economie weer op dreef pogen te brengen. Daartoe stond de regering een deflatiepolitiek voor. Die kon evenwel maar slagen onder drie voorwaarden, aldus Gutt en Van Zeeland. Ze moest 1) vlug gebeuren 2) streng uitgevoerd worden 3) uitgevoerd worden in samenspraak met de socialisten, of die nu in de regering zaten of niet[173]. Nooit kon de regeringsactie de schijn wekken aan deze drie voorwaarden te voldoen, integendeel. Vanaf begin 1935 namen de sociale onlusten, die zich in 1934 waren beginnen voordoen, toe, o.m. na de aankondiging dat de lonen der overheidsambtenaren zouden worden verminderd. De regering gaf zich echter niet gewonnen zonder slag of stoot, en riep de bevolking op mee te helpen in de strijd om het behoud van de frank. Stoere taal werd gesproken: de regering verklaarde de belga tot het uiterste te zullen verdedigen, ‘jusqu’à la dernière cartouche[174].

Op 12 maart echter barstte een massale golf van kapitaalvlucht los. Op vier dagen tijd verloor de Nationale Bank voor bijna één miljard frank goud[175]. Na een toespraak van Baudhuin voor een groep industriëlen te Luik op 14 maart waarin hij een nakende devaluatie aankondigde, nam de kapitaalvlucht nog toe. Ondanks het feit dat de goudvoorraad van de Nationale Bank nog meer dan voldoende was, paniekeerde de regering. Op 16 maart trok een Belgische regeringsdelegatie naar Frankrijk om dit land economische hulp te vragen. De gevraagde hulp bleef echter uit: Frankrijk moest zelf aan te zware problemen het hoofd bieden om België te kunnen helpen[176].

De regering zag nu geen andere uitweg meer dan de wisselcontrole af te kondigen om de speculatie tegen de frank af te remmen. Dit impliceerde dat de goudpariteit van de Belgische frank in het buitenland werd opgeheven. In de schoot van de Nationale Bank werd een Centrale Wisseldienst opgericht die elke aanvraag tot omwisseling van franken (hetzij in vreemde valuta, hetzij in goud) moest onderzoeken, en waarvan Van Zeeland voorzitter werd[177]. In zijn ogen hield deze regeringsmaatregel een eerste maar onomkeerbare stap in in de richting van een devaluatie, die nu echt onvermijdelijk was geworden[178].

Het kabinet - Theunis zelf, dat het behoud van de goudwaarde van de frank als eerste programmapunt had ingeschreven, besefte zijn falen en nam ontslag. De regering der bankiers had de frank niet kunnen redden. Enkele maanden later zou dit aan Gutt volgende schampere opmerking ontlokken, wanneer hij het had over deze “paradoxe savoureux”: “C’est le gouvernement des banquiers qui lutte jusqu’au bout pour sauver le franc et c’est un gouvernement comprenant un tiers de socialistes qui allait sauver les banques![179] In dit verband verweet Sap aan Francqui een paard van Troje  binnen de regering te zijn geweest, die achter de schermen ijverde voor de broodnodige devaluatie om de bankwereld te redden. Francqui, en Theunis met hem, ontkende echter formeel[180].

De voornaamste reden voor het ontslag was in zijn ogen het feit dat er veel te weinig samenspraak was tussen de drie echte bankiers (Theunis, Gutt en Francqui zelf) in de regering[181]. Als reden voor de val van zijn regering gaf Theunis van zijn kant in de eerste plaats het gebrek aan medewerking en vertrouwen aan, alsook de onrechtvaardige tegenwerking van de oppositie[182]. Minister van financiën Gutt van zijn kant zag verschillende redenen. Naast de nefaste rol die Sap had gespeeld, noemde hij ook het feit dat Louis Franck de regering veel te laat inlichtte over de catastrofale toestand waarin het Belgische bankwezen verkeerde. Hij voegde daar de bedenking aan toe: “Personne ne comprend d’ailleurs que M. Franck n’ait pas démissionné.[183]

Uiteindelijk zouden de talrijke incidenten, waardoor de regering - Theunis werd gekenmerkt, “aan de basis liggen van een jarenlange vete die de sfeer in de katholieke partij en in de Belgische politiek grondig zou verpesten”[184]. Voor Sap werden de jaren 1934 - 1939 “een periode van bittere strijd, waarbij Sap, slechts gesteund door enkele vrienden, het opnam tegen de meerderheid van zijn partijgenoten. Het was een periode van pijnlijke broedertwist, die niet alleen in de pers en op het politieke forum werd uitgevochten, maar ook voor de tribunalen, en die in de familiekring van de betrokkenen zijn sporen naliet.”[185]

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

[141] “Een groote rede van de Minister van Financiën”, De Standaard (12 november 1934) 3.

[142] “Een groote rede van de Minister van Financiën”, De Standaard (12 november 1934) 3.

[143] Durnez, De Standaard, 326 evenals Thielemans, La grande crise, 23.

[144] Of twee voornoemde personaliteiten dit daadwerkelijk ook hebben gedaan konden we niet achterhalen.

[145] De Preter, De 200 rijkste families, 139.

[146] Van Isacker, Tussen staat en volk, 145-146.

[147] De Preter, De 200 rijkste families, 139.

[148] Thielemans, La grande crise, 26. Ook Albert-Edouard Janssen was dit opgevallen. In een nota van 19 augustus 1936 beschreef hij hoe Francqui zich vanaf 1918 tot zijn dood in 1935 systematisch in alles had gemengd.

[149] De standaard (18 november 1934) 1.

[150] Henau, Paul Van Zeeland, 123.

[151] Voor dit alles, zie Thielemans, La grande crise, 55; alsook Gerard, “Omstreden democratie”, 102-103.

[152] Van Isacker, Tussen staat en volk, 148.

[153] Van Isacker, Tussen staat en volk, 149.

[154] Claes, Uit de dagboeken van Ernest Claes, 67.

[155] Thielemans, La grande crise, 42-45.

[156] Claes, Uit de dagboeken van Ernest Claes, 67.

[157] Cordemans, Edmond Rubbens, 323.

[158] Zie daarvoor Thielemans, La grande crise, 31. Het betrof een mondelinge getuigenis van M.-H. Jaspar aan de auteur. Sap van zijn kant heeft dit altijd ontkend. Met deze ontkenning vond hij gehoor bij A.-E. Janssen en kardinaal Van Roey. Zie daarvoor: Van der Wee en Verbreyt, Mensen maken geschiedenis, 77.

[159] Thielemans, La grande crise, 35.

[160] Van Molle, Ieder voor allen, 262-263.

[161] Nota over de politieke incidenten van november en december 1934. De Boerenbond reageerde erop met een tegennota, terwijl ook de Katholieke Unie in een geschrift getiteld De waarheid nopens den Boerenbond de verdediging van de boerenorganisatie opnam.

[162] Van Molle, Ieder voor allen, 268-269 en Van der Wee en Verbreyt, Mensen maken geschiedenis, 58-59.

[163] Hiervoor baseerden we ons hoofdzakelijk op: Van der Wee en Verbreyt, Mensen maken geschiedenis, 83-112.

[164] Van Molle, Ieder voor allen, 275-279.

[165] Van Molle, Ieder voor allen, 274.

[166] “Rond de gedwongen ontbinding van de ‘Bank voor Handel en Nijverheid’ ”, De Standaard (8 en 9 feb. 1935) 2.

[167] “Rond de gedwongen ontbinding van de ‘Bank voor Handel en Nijverheid’ ”, De Standaard  (8 feb. 1935) 2.

[168] Franck aan Gutt 6 februari 1935; ARA, PGT kabinet III portefeuille V

[169] Gutt aan Franck 6 februari 1935; ARA, PGT kabinet III portefeuille V

[170] Van der Wee en Verbreyt, Mensen maken geschiedenis, 109.

[171] Van der Wee en Verbreyt, Mensen maken geschiedenis.

[172] Gerard, “Sap”, 652.

[173] Thielemans, La grande crise, 69.

[174] Naar het woord van Charles du Bus de Warnaffe, toentertijd minister van vervoer en P.T.T.

[175] Ter vergelijking: tussen januari 1934 en maart 1935 verloor ze slechts 1,9 miljard goud.

[176] Thielemans, La grande crise, 66-67.

[177] Van der Wee en Tavernier, De Nationale Bank van België, 281-282.

[178] Nota Gutt aan de koning 25 maart 1935: Note pourquoi nous sommes partis; ARA, PGT, kabinet III, portefeuille VI

[179] Gutt, Pourquoi le franc belge est tombé, 21.

[180] Thielemans, La grande crise, 69.

[181] Gutt aan Theunis 8 april 1935, waarin hij een gesprek met Francqui weergeeft; ARA, PGT, kabinet III, portefeuille VI

[182] PHK, 1934-35, 684.

[183] Nota Gutt aan de koning 25 maart 1935: Note pourquoi nous sommes partis; ARA, PGT, kabinet III, portefeuille VI

[184] Gerard, “Sap”, 649.

[185] Gerard, “Sap”, 652.