Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II: 

BESCHRIJVING VAN HET CONFLICT

 

HFST. 4: AANLOOP NAAR EN LOSBARSTING VAN HET EIGENLIJKE CONFLICT: SAP EN VAN ZEELAND SAMEN IN DE REGERING DE - BROQUEVILLE 1934

 

Na de pondsterlingkwestie scheidden de wegen van Sap en Van Zeeland terug. Terwijl deze laatste zijn carrière bij de Nationale Bank verder uitbouwde werd eerstgenoemde tot minister benoemd in de regeringen - Renkin en - de Broqueville. Met de regeringswissel van 12 juni 1934 dan zetelden Sap en Van Zeeland samen in de regering - de Broqueville. Sap bekleedde de belangrijke post van financiën, daarin bijgestaan door minister zonder portefeuille Van Zeeland. In de nieuwe regering traden de tegenstellingen tussen deflationisten en devaluationisten m.b.t. een oplossing voor de economische crisis steeds sterker op de voorgrond. Tevens werd het duidelijk dat het land op de rand van een enorme bankcrisis balanceerde. Het was gedurende deze regeringsperiode dat een einde werd gesteld aan het regime van het gemengde bankwezen. Het vernieuwde kabinet - de Broqueville zou het uiteindelijk niet lang volhouden. Verzwakt door een gebrek aan interne cohesie, bleek de immense taak die haar wachtte te groot. In november 1934 viel de regering dan ook.

 

Aanloop naar het eigenlijke conflict

 

Onder de herschikte regering - Renkin werd een definitieve regeling bereikt voor de pondsterlingkwestie en de taalstrubbelingen in het lager en middelbaar onderwijs. Intussen echter breidde de economische crisis zich uit. De werkloosheid nam toe evenals het budgettair deficit dat reeds het miljard overschreed. De regering - Renkin, die aan deze moeilijkheden niet langer het hoofd kon bieden, nam onder druk van de koning ontslag op 18 oktober 1932[63].

Twee dagen later werd verrassend Charles de Broqueville door de koning met een nieuwe formatie-opdracht belast. Nog twee dagen later had hij reeds een nieuwe regering klaar. De eerste opdracht van de nieuwe regering bestond erin parlementsverkiezingen uit te schrijven voor 27 november 1932. Het centrale thema van de verkiezingen was niet de economische crisis, maar wel draaiden ze rond een mini-schoolstrijd tussen katholieken en socialisten. Het leverde de katholieken een overwinning op[64].

Op 17 december 1932 bracht de Broqueville, opnieuw aangeduid tot formateur, een nieuwe regering op de been, die geacht werd een herstelbeleid te voeren. Van het parlement kreeg ze bijzondere machten om de economische crisis te bestrijden. Daartoe voerde ze een strakke deflatiepolitiek waarin het begrotingsevenwicht centraal stond. De regering kondigde belastingverhogingen en loonsverminderingen aan, alsook werden grote openbare werken in het vooruitzicht gesteld[65].

Intussen nam de kritiek op het liberale economische en politieke regeringsbeleid toe. Uit zowel linkse als rechtse hoek weerklonk de roep om een versterking van de staat. Met het Plan van de Arbeid van de hand van Hendrik de Man had links zelfs een heus alternatief voorhanden. Tegelijkertijd stak er een storm van toenemend protest op tegen de almacht van de bankwereld. Op 17 februari 1934 kreeg de regering met de dood van koning Albert I te Marche-les-Dames een nieuwe dramatische gebeurtenis te verwerken. Leopold III legde als opvolger op 23 februari van datzelfde jaar de trooneed af en werd zo de vierde koning der Belgen.

Omdat de economische crisis nog steeds niet onder controle was kondigde de regering in mei ’34 nog strengere deflationistische maatregelen aan. Die werkten bij de oppositie als een rode lap op een stier en aldus nam de weerstand tegen de regering hand over hand toe. Ook in de rangen van de meerderheid weerklonk gemor en wanneer de regeringscoalitie bij een stemming in de Kamer  op 6 juni in de minderheid werd gesteld, bood ze spontaan haar ontslag aan[66].

In deze woelige beginjaren ’30 bouwden Sap en Van Zeeland intussen - na de eerste confrontatie in de pondsterlingkwestie - volkomen los van elkaar verder een carrière uit. Sap kon zijn ministeriële functie behouden in de opeenvolgende regeringen. Na de val van de regering - Renkin behield hij aanvankelijk de portefeuille van openbare werken in het kabinet - de Broqueville. Toen na de verkiezingen van 27 november 1932 de Broqueville een nieuwe regering klaarstoomde, werd Sap naast openbare werken nu ook belast met het departement landbouw en middenstand. Dit laatste was zeer tegen de zin van de Boerenbond die er zelfs mee dreigde de nieuwe regering te desavoueren[67]

Van Zeeland van zijn kant zette zijn gestadige opgang in de Nationale Bank verder, en werd er op 3 maart 1934 benoemd tot vice-gouverneur. Inmiddels was hij ook beginnen streven naar machtsposities buiten de Bank, en richtte hij zijn blik op een veel machtiger machtscentrum dan de Nationale Bank: de regering[68].

 

De regeringswissel van 12 juni 1934

 

Toen op 6 juni 1934 de regering - de Broqueville bij een stemming in het parlement in de minderheid werd gesteld, bood de premier zijn ontslag aan aan de koning, die hem echter dadelijk tot nieuwe formateur benoemde. De Broqueville streefde ernaar om een vernieuwende, nationale regering samen te stellen, waarin met de klassieke politieke dosering geen rekening zou worden gehouden. Als enige programmapunt zag hij de financieel-economische situatie waarbij het er in de eerste plaats op aankwam elke monetaire manipulatie te vermijden. De Broqueville wenste de overheidsuitgaven te beperken en steunmaatregelen uit te vaardigen voor de Belgische industrie. Voor de post van financiën twijfelde hij nog tussen Van de Vyvere, Sap, Ingenbleek of Francqui[69].

Drie dagen later maakte de Broqueville aan de koning een nieuw idee kenbaar. Hij had het plan opgevat, “vu la gravité de l’heure et l’utilité permanente de l’Institution, de créer près le ministère des finances un collège de conseillers des Finances, présidé par le titulaire du Département (in casu Sap, dat had hij intussen al uitgemaakt). Ce collège connaîtrait, sur invitation du ministre, des problèmes d’ordre financier et fiscal.”[70] Als mogelijke leden van het comité stelde hij voor: Francqui, Van Zeeland, van Overbergh, Ingenbleek, Van de Vyvere, Theunis en de Dorlodot. Het schatkistcomité zou worden opgeheven.

Van het oorspronkelijke idee bleef bij het van start gaan van de regering slechts een afgezwakte versie over. De minister van financiën zou worden bijgestaan door twee ministers zonder portefeuille die met het oog op de bestrijding van de crisis in de bewindsploeg werden binnengehaald. Het betrof de liberaal Jules Ingenbleek en de katholieke extra-parlementaire technicus Paul Van Zeeland. Deze laatste was toegetreden op uitdrukkelijk verzoek zowel van de Broqueville als van de koning[71]. Beiden geloofden immers erg sterk in de capaciteiten van Van Zeeland.

Tegen de benoeming van Sap op de belangrijke post van financiën was achter de schermen fel gereageerd. Zo was burggraaf Aloys Van de Vyvere, waarschijnlijk op verzoek van de Boerenbond, naar de premier getrokken om hem de kandidatuur van Sap ten zeerste af te raden[72]. Zijn tussenkomst mocht echter niet baten, de kaarten waren al verdeeld. Voor Sap bracht dit echter wel het besef “dat hij nu voor zijn politiek leven moest vechten tegen een machtige groep, met wie hij zowel van politieke als economische mening verschilde. En met wie hij bovendien om persoonlijke en zakelijke redenen overhoop lag.”[73]

 

Ontstaan van het conflict

 

Al na enkele maanden was het voor vele waarnemers duidelijk dat het helemaal niet boterde tussen Sap en de twee hem toegewezen ministers zonder portefeuille. Volgens Henau “had deze moeilijke man van meet af aan een hekel aan Van Zeeland en Ingenbleek, die hij zijn kindermeisjes noemde (ook in de pers werden ze smalend zo genoemd), en maakte elke vruchtbare samenwerking onmogelijk”[74]. Ook Van Isacker, toen minister van arbeid en sociale voorzorg, zag hier het ontstaan van de vete Sap - Van Zeeland en ook hij legde de schuld bij Sap. “Hij (Sap wordt bedoeld) hield zijn ‘kindermeiden’ tamelijk hardhandig buiten zijn diensten. Zo is de vete Sap - Van Zeeland ontstaan. Van Zeeland wou geen incidenten. Hij zette zich rustig aan de studie en wachtte geduldig de mislukking van de tweede regering de Broqueville af.”[75] Premier de Broqueville berichtte reeds op 20 augustus aan de koning over rivaliteit tussen Sap en Francqui enerzijds, en Van Zeeland en Ingenbleek anderzijds[76]. Ook hij schoof de verantwoordelijkheid in Saps schoenen. Aan de koning verklaarde hij op 9 november: “C’est lui qui a fait échouer la mission spéciale confiée à bon droit à Ms Van Zeeland et Ingenbleek.[77] Carton de Wiart van zijn kant, toentertijd eveneens minister, was iets genuanceerder in zijn oordeel. Hij hoedde er zich voor een schuldige aan te wijzen, en had het enkel over “un antagonisme qui était fatal, pour qui connaissait leur caractère respectif[78]. Van Zeeland zelf schreef in zijn onuitgegeven memoires over het kabinet - de Broqueville, dat hij op verschillende punten niet akkoord was “avec des membres éminents du cabinet, notamment M. Sap, le Ministre des Finances, avec qui les relations n’étaient pas bonnes, et qui n’y mettait aucune volonté, au contraire[79]. Het lijkt er dus op dat het ontstaan van het conflict tussen Sap en Van Zeeland wel degelijk onder de regering - de Broqueville mag worden gesitueerd. Wij vonden in elk geval geen sporen terug die wezen op het bestaan van een conflict nog voor deze regeringsperiode. Of de oorzaak van het conflict afdoende kan worden verklaard vanuit een persoonlijke afkeer van Sap voor Van Zeeland, zoals vele waarnemers uit die tijd lijken te doen, is een andere vraag waar in een derde deel dieper wordt op ingegaan.

 

Deflatie versus devaluatie: economische politiek van de regering

 

Tijdens de regering - de Broqueville brandde de strijd om de economische lijn die moest worden gevolgd in alle hevigheid los. Een essentieel punt ingeschreven in de regeringsverklaring betrof het behoud van de goudfrank van 1926. Impliciet hield dit dus de keuze in voor een deflationistische koers. Het was trouwens zo dat devaluatie officieel een taboe vormde. Door de wet van 18 juli 1924 op het verbod van speculatieve maneuvers tegen de frank mocht in principe niemand openlijk een devaluatie voorstaan. Voorts dient rekening gehouden met het feit dat Sap, die als minister van financiën een sleutelpositie in de regering bekleedde, een vurig verdediger was van de deflatie. Dit valt te verklaren vanuit zijn “instinctmatig wantrouwen voor nieuwe denkbeelden”[80].

De regering koos dus voor een deflatiepolitiek, die slechts een slaagkans had indien ze consequent, snel en radicaal een politiek doorvoerde van budgettair evenwicht en loonsvermindering. Als minister van financiën aarzelde Sap dan ook niet collega-ministers terecht te wijzen wanneer ze naar zijn gevoelen te weinig besparingsinspanningen leverden[81]. Toch werd de deflatie-inspanning doorkruist en ontkracht door de hulpverlening aan het bankwezen in nood, door het landbouwprotectionisme en door de stijging van de militaire uitgaven. Stemmen gingen op dat een devaluatie nu onafwendbaar was geworden.

Meer en meer was het ganse land getuige van de botsing tussen de ideeën van twee generaties[82]. De oude generatie was aanhanger van de beginselen van het goudblok en hield vast aan het axioma van de vastheid van de munt. Linea recte daartegenover stond een nieuwe generatie die voorstander was van de Angelsaksische koers met haar conjunctuurpolitiek. In steeds bredere kringen begon de tegenstand tegen de devaluatie af te brokkelen. De bakermat van de nieuwe ideeën was het Economisch Instituut van de Leuvense Universiteit, waarin Leon-Hugo Dupriez een vooraanstaande rol speelde. Dupriez had geweigerd kabinetschef te worden van Gustaaf Sap, omdat hij hem naar eigen zeggen geen loyale steun zou kunnen bieden[83]. Vanuit het Economisch Instituut kenden de nieuwe denkbeelden een verspreiding naar een ruimer publiek. Ook parlementsleden werden van langsom meer devaluatiegezind. Zo verklaarde Paul-Henri Spaak op 17 juli 1934 voor de Kamer: “La politique de déflation, messieurs, nous en avons peur. Nous la craignons, nous sentons que c’est le contraire qu’il faut faire.”[84] Ook in de pers werd over een mogelijke devaluatie gesproken, zij het vooralsnog negatief. Niet zelden werd ze beschreven als een misdaad.

Paul Van Zeeland van zijn kant beschouwde in 1934 de devaluatie (nog) niet als onontkoombaar. In maart ’37 verklaarde hij voor de senaat: “Omstreeks het midden van 1934 zou het nog mogelijk geweest zijn de Belgische economie te saneeren zonder de vroegere pariteit van den frank prijs te geven; had men toendertijd de door mij gewenschte politiek gevoerd, zou men er misschien in geslaagd zijn. Met die overtuiging was ik in het kabinet de Broqueville getreden, en ik ben er gebleven zoolang ik er eenige kans toe zag in mijn plan te slagen.”[85]

Over dit zgn. Plan - Van Zeeland was toentertijd heel wat te doen. Bij zijn intrede in de regering had Van Zeeland immers tegenover de premier en de pers beweerd een uitgewerkt herstelplan bij de hand te hebben[86]. Het vreemde is echter dat vrijwel niemand dit plan ooit onder ogen kreeg. Tot op heden werden er ook geen exemplaren van teruggevonden, zelfs niet in de papieren - Van Zeeland[87]. Premier de Broqueville was één van de weinigen die er wel kennis van had kunnen nemen. Hij beschreef het in termen van “un projet en ce qui concerne la conversion des rentes” en “un plan général notamment en ce qui concerne les dégrèvements[88], een beschrijving dewelke o.i. niet echt op een ‘uitgewerkt herstelplan’ slaat. Eerder zouden we het catalogiseren onder algemene bedenkingen m.b.t. een oplossing voor de crisis, bedenkingen die elke minister met enige economische bevoegdheid wel zal hebben gehad. Om deze reden twijfelen wij dan ook ten zeerste aan het bestaan van dit zgn. Plan - Van Zeeland als concreet en uitgewerkt plan. Sap van zijn kant was i.v.m. dit Plan categoriek: “C’est une légende qu’on a créée. Je n’ai jamais eu à saboter un plan pour la bonne raison qu’il n’y en a pas eu. M. Van Zeeland s’est borné à nous exposer des idées générales. Jamais, ni le Conseil de Cabinet, ni le Comité Restreint, ni le ministre des finances, n’ont eu connaissance d’un plan de M. Van Zeeland.[89] De Broqueville verklaarde dan weer dat Van Zeeland zijn plan nooit kenbaar maakte op de ministerraad omdat deze toch geen medewerking verwachtte van zijn collega’s[90].

Op 31 juli 1934 kreeg de regering van het parlement bijzondere machten om de crisis op doelmatige wijze te bestrijden. De krachtlijn van het crisisbeleid van de minister van financiën bestond erin het uitbreken van financiële paniek, die rampzalige gevolgen zou hebben, te voorkomen. Als maatregelen daartoe wilde hij de stabiliteit van de frank waarborgen - de aankondiging van een devaluatie zou in  zijn ogen een dramatische kapitaalvlucht naar het buitenland op gang brengen -,  alsook ijverde hij voor een hervorming en sanering van het bankwezen. Nota’s van zijn kabinetsmedewerker Baudhuin, tevens vriend van Van Zeeland, m.b.t. een devaluatie legde hij naast zich neer[91].

In elk geval ging daags na de toekenning van de volmachten een beperkte ministeriële commissie (waarin zetelden Jaspar, Sap, Van Zeeland, Ingenbleek, Van Cauwelaert en Dierckx, allen ministers met een economische bevoegdheid) van start met de uitwerking van de besluiten waartoe het parlement volmacht had gegeven. Uit de verslagen van dit zgn. comité restreint blijkt dat dit in nauw samenwerkingsverband gebeurde met de hoogste personaliteiten uit de Belgische Bankwereld, o.m. Francqui (Société Générale), Soesman (Banque de Bruxelles) en Janssen (Société belge de banque)[92]. Voor alle belangrijke besluiten werd voorafgaandelijk aan de uitvaardiging hun toestemming gevraagd. De invloed van de bankwereld op de regering was dus wel erg groot.

Eén van de hoofdbekommernissen van het Comité restreint was de hervorming van het kredietsysteem. Op 3 augustus al deed Sap een voorstel in die richting, waar Van Zeeland zich grotendeels in kon vinden. Hij wilde er enkel een aantal details aan toevoegen. Wel stelde hij dat het project onvoldoende zou blijken als de mobilisatie van gezonde kredieten er niet in werd opgenomen. Dit was volgens Van Zeeland een conditio sine qua non om een bankcrisis te vermijden. Sap ging hier niet mee akkoord. Er werd overeengekomen dat Sap zich zou bezighouden met voorstellen rond krediet en bankhervorming, terwijl Van Zeeland zich zou wijden aan de oprichting van een Centrale Hypothecaire Dienst, en aan mogelijke faciliteiten voor schuldenaars[93].

Over de werkzaamheden van het Comité restreint berichtte Louis de Lichtervelde, kabinetschef van de eerste minister, heel regelmatig aan premier de Broqueville die op dat moment een gezondheidskuur volgde in het buitenland. Op 8 augustus schreef hij dat “le comité s’est mis à l’oeuvre. MM. Jaspar et Van Zeeland m’ont dit avoir bonne impression. Sap prétend que Van Zeeland n’a pas d’idées pratiques et il a préparé tout seul une série de mesures concernant le crédit.[94] Uit volgende verslagen van het Comité restreint zelf blijkt duidelijk dat Sap het laken naar zich toetrok in het comité. Voor wat betreft het hypothecair krediet bvb. verwierp hij Van Zeelands ideeën en deed zelf een nieuw voorstel, dat overigens werd aanvaard. Door deze gang van zaken raakte Van Zeeland algauw erg ontgoocheld. Vrijwel geen enkele van zijn voorstellen omtrent kredietverleningen werd immers geadopteerd[95].

 

Totstandkoming van het K. B. van 22 augustus 1934 op de splitsing van de gemengde banken

 

Toen in 1934 duidelijk werd hoezeer het Belgische bankwezen in crisis verkeerde, vatte de regering - de Broqueville het plan op het bankwezen door een structuurhervorming te saneren. Het systeem van gemengde banken zoals dat in België nog in voege was, werd bij Koninklijk Besluit van 22 augustus 1934 opgeheven[96]. Aan bedrijven die zicht- of kortlopende deposito’s voor minder dan twee jaar opnamen, en daarnaast participeerden in of obligaties bezaten van andere vennootschappen (= systeem van gemengde banken), werd voortaan een verbod opgelegd om deze twee activiteiten gecombineerd uit te oefenen. Ofwel moesten ze aan één van beide activiteiten verzaken, ofwel konden ze ook opsplitsen in twee afzonderlijke maatschappijen. Aldus werden gemengde banken gescheiden in zuivere depositobanken en in holdingmaatschappijen. Met deze maatregelen hoopte de regering naar eigen zeggen het spaarwezen beter te kunnen beschermen en de mogelijke uitwassen van onverantwoord bankbeheer voor de toekomst uit te schakelen.

Daarnaast sorteerde het K.B. ook een ander effect dat door de opstellers ervan niet was beoogd. In feite consolideerde ze structuren die na de Eerste Wereldoorlog in het gemengde bankwezen waren ontstaan en waardoor het bepaalde financiële groepen mogelijk was geworden de grootindustrie van het land onder controle te houden (o.m. Société Générale en Mutuelle Solvay). Mogelijke concurrenten in deze uiteraard beperkte kring werden door de opheffing van het gemengde bankwezen uitgeschakeld. Vandaar dat het K.B. in kringen van grote financiers op bijzonder weinig tegenstand stootte[97].

Het tweede deel van het Koninklijk Besluit van 22 augustus werd opgesteld om de splitsing van de gemengde banken financieel te ondersteunen en vooral om een oplossing te bieden voor het nijpende liquiditeitstekort, dat heel wat banken teisterde[98]. Het mechanisme bestond erin dat de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (NMKN) toestemming kreeg obligaties uit te geven tot een bedrag van twee miljard frank met een looptijd van twintig jaar en tegen een interest van drie procent. Banken in het bezit van gezonde maar door de crisis geïmmobiliseerde vorderingen, konden deze inruilen tegen de nieuwe obligaties van de NMKN. Vervolgens konden ze dan de nieuw verkregen obligaties als onderpand gebruiken voor het verkrijgen van voorschotten bij de Nationale Bank. Aldus konden de banken hun bevroren vorderingen snel en op grote schaal mobiliseren. Ook voor de nationale industrie was het een zeer interessante formule, aangezien kortlopende schulden de facto in langlopende schulden werden omgezet.

Nu is het zo dat de hervorming van het bankstelsel voor praktisch iedereen uit de lucht viel. In de politiek was er nog niet over gesproken, en evenmin in leidende industriële, commerciële of financiële kringen was erom gevraagd[99].

De uitwerking van het K.B. hoefde door de volmachten die de regering - de Broqueville had gekregen niet langs het parlement om gebeuren. Ze werd toevertrouwd aan het reeds eerder vermelde Comité restreint, waarin ministers met een economische bevoegdheid zetelden. Op drie vergaderingen tijd (3, 8 en 13 augustus 1934) was het comité ongeveer klaar met de definitieve teksten van het K.B.

De vraag rijst echter wie nu feitelijk de drijvende kracht was achter de opstelling van het K.B., want het is duidelijk dat het volledige comité onmogelijk in drie vergaderingen het ontwerp kon opstellen. In de literatuur worden tegenovergestelde standpunten geformuleerd. Terwijl Pirenne en Collin het bij Van Zeeland hielden, dacht Janssen vooral aan Sap, en Van der Wee aan beiden. Guy Vanthemsche hield het bij de tweede hypothese, die inderdaad de goede is. Reeds op de eerste vergadering van het comité deed Sap een splitsingsproject dat hij zelf had uitgewerkt, uit de doeken. Van Zeeland van zijn kant stond er onverschillig tegenover. Hij zag er het nut niet van in. Voor het tweede deel van het K.B. (over de NMKN) betoonde hij dan wel weer meer aandacht. “M. Van Zeeland se déclare d’accord d’une façon générale avec le projet de M. Sap (over de NMKN) (...). Mais en ce qui concerne la réforme bancaire, il ne la considère pas comme aussi indispensable et aussi urgente. Cependant, il n’a pas d’objections à émettre si les banques se prêtent à cette réforme.[100] Opnieuw blijkt dus de enorme invloed van de banken op de regering. Achter de schermen waren zij het heel vaak die de touwtjes in handen hadden. Deze bankhervorming stond of viel met hun goedkeuring. Uit de verslagen blijkt dat de banken voortdurend werden geraadpleegd. Al bij al hadden dezen weinig tot geen bezwaren ten overstaan van het K.B. Grote bankiers zoals in de eerste plaats Francqui, maar ook Soesman en Janssen steunden het ten volle. Francqui wees het comité zelfs op een aantal lacunes waardoor bepaalde banken de splitsing zouden kunnen mislopen[101].

Ook in het Comité restreint zelf werd het voorstel over het algemeen positief onthaald. Dierckx, Jaspar en Ingenbleek stemden er volledig mee in. Terwijl Van Zeeland er weinig interesse voor aan de dag legde, was het eigenlijk alleen maar Van Cauwelaert die de discussie aanging met Sap. Van Cauwelaert wilde liever eerst een diepgaand onderzoek laten uitvoeren, en was er dan ook voorstander van het project in zijn geheel te doen uitstellen[102].

Over de ware motieven achter de splitsing valt weinig te zeggen zolang de inhoud van de gesprekken tussen Sap en de bankiers niet bekend is. Toch ondernam Vanthemsche een poging om enkele mogelijke motieven te onderzoeken[103]:

 

De crisis van het bankwezen

 

Het was tijdens de regering - de Broqueville dat het besef groeide dat een bankcrisis met funeste gevolgen voor economie en maatschappij, niet langer veraf was. Om het verloop der gebeurtenissen ten volle te kunnen begrijpen, is het nodig dat eerst een omweg wordt gemaakt die Saps engagement in de Boerenbond en het zakenleven behelst. De vete tussen Sap en de Boerenbond speelde immers een bepalende rol in de maatregelen die getroffen werden om een mogelijke crisis tegen te gaan.

 

a)   voorgeschiedenis: het engagement van Sap in de Boerenbond en het zakenleven t.e.m. 1932

Het engagement van Sap in de landbouwbeweging gaat terug tot de Eerste Wereldoorlog. In 1915 werd hij immers privé-secretaris van minister Joris Helleputte, toenmalig voorzitter van de Boerenbond. Bij de eerste naoorlogse verkiezingen van 16 november 1919 kwam Sap op als kandidaat van de Boerenbond. Zijn maiden-speech in de Kamer handelde over de bevoorradings- en landbouwpolitiek van de regering. Vanaf 1921 werd hij bij de parlementsleden formeel naar voor geschoven als kandidaat van de boerengilden[106].

Nauw verbonden met zijn positie in de Vlaamse Beweging en de Boerenbond, was Saps engagement in het zakenleven[107]. Gustaaf Sap was een homo novus in het Vlaamse kapitalisme dat vlak na de Eerste Wereldoorlog opgang maakte met de zgn. Leuvense bankengroep, waarvan de Volksbank aanvankelijk de spil was, met Helleputte als voorzitter. De Boerenbond raakte via de Middenkredietkas (MKK) steeds nauwer betrokken bij de Volksbank, die op 5 mei 1919 omgevormd werd tot een N.V. Sap werd beheerder en lid van de adviescommissie. Op 30 december 1919 werd de Bank voor Handel en Nijverheid te Kortrijk (BHN) als filiaal van de Volksbank opgericht. Sap nam oprichtersaandelen en werd ondervoorzitter. De basis voor zijn machtspositie echter legde hij in 1920 na zijn huwelijk met Antoinette Gylsen, de oudste dochter van de schatrijke Antwerpse reder Henry Gylsen. Bij de oprichting op 7 mei 1921 van de Algemeene Bankvereeniging (ABV) te Antwerpen was Sap de grootste aandeelhouder na de Leuvense Volksbank en de BHN. Hij werd tot ondervoorzitter van de beheerraad benoemd, en tot lid van het directiecomité.

Doorheen de jaren ’20 wijdde Sap zich enorm aan zijn zakenbelangen. In het begin van deze periode traden voor ‘t eerst wrijvingen op tussen Sap en zijn vennoten, die zouden escaleren tot een open strijd in de jaren ’30. Een grote frustratie voor Sap was dat hij er niet in slaagde door te dringen tot de inner circle van de Boerenbond. Dit verklaart voor een deel de toenemende conflicten met de Boerenbondtop vanaf 1924 over de financiële leiding van de banken[108]. Frequent uitte Sap kritiek op de onvoorzichtige belegginspolitiek van de Volksbank, wat hem niet in dank werd afgenomen. In 1926 leed de Volksbank een eerste zware verlies en kwam in de ABV een zaak van geldverduistering aan het licht. Toen reeds waarschuwde Sap voor de zijn inziens kwalijke binding Volksbank - ABV - MKK. Bovendien drong hij aan op een grondig boekhoudkundig onderzoek “om de groep de zekerheid te geven dat de bank geen grotere verliezen heeft ondergaan als deze die sedert zes maanden werden bekendgemaakt”[109]. Daarnaast insisteerde Sap erop dat de MKK, die tot dan toe blijk had gegeven van een voorzichtige beleggingspolitiek, de leiding zou nemen van de bankengroep. Dit gebeurde effectief, maar wat Sap daarbij niet had voorzien, was dat hij zelf werd uitgesloten van de leiding[110]. Door een hele reeks kleine conflicten was Sap, die op 7 juni 1920 als buitenstaander (wat zeer ongebruikelijk was) voor ‘t eerst op een vergadering van het hoofdbestuur van de Boerenbond aanwezig was, reeds bij het begin van de jaren ’20 niet graag gezien bij de top van de Boerenbond. “Sap werd verdacht van persoonlijk winstbejag, ongebreideld machtsstreven, ziekelijke achterdocht en kwade trouw. Sap was, wat Helleputte nog ooit zou gezegd hebben, ‘een onmogelijk mens’.”[111]

Toen in 1928 de Boerenbond d.m.v. fusies en kapitaalsverhogingen een rechtstreekse controle over de banken van de groep probeerde te verwerven, kreeg het conflict tussen Sap en deze machtige instantie vaste vorm[112]. Na de fusie van 1 oktober 1928 tussen de Volksbank en de ABV kreeg de MKK de overgrote meerderheid van de aandelen ervan in handen. Dit tastte ten zeerste Saps positie aan. Hoewel hij lid van het directiecomité en ondervoorzitter bleef, had hij toch nog slechts weinig invloed aangezien iedereen hem links liet liggen. Sap was daaromtrent heel boos en voelde zich “buitengesmeten gelijk een hond”[113]. Dit is begrijpelijk want Saps bancaire carrière leek gebroken: in de MKK was hij nooit binnengeraakt en met de fusie van 1928 was hij bijna compleet buitenspel gezet. Wat Sap ook zeer heeft gegriefd, maar wat gezien het voorgaande helemaal niet verwonderlijk mag klinken, was het feit dat hij in 1929 bij het overlijden van de voorzitter van de ABV niet zelf tot nieuwe voorzitter werd verkozen[114].

Hoewel Sap dus volledig geïsoleerd stond, was hij zich toch goed bewust van de “ontzettende en ongehoorde toestand die de bank (ABV) regelrecht naar de afgrond moest leiden”[115]. Naar eigen zeggen stond hij daar zelf machteloos tegen. Sinds 1928 liet hij niet na om wekelijks, soms zelfs dagelijks, te protesteren tegen de gang van zaken in de ABV. Hij verweet de bestuurders vooral onkunde op het terrein van investeringspolitiek en beschuldigde ze van oneerlijkheid omdat ze in hun voorgelegde balansen niet tot de nodige afschrijvingen waren overgegaan[116].

Intussen engageerde de MKK zich verder in fusie-operaties (o.a. de Bank van Oost-Vlaanderen, Crédital, de Burgersbank van Ninove, de Banque agricole de Belgique, de Banque agricole de Tirlemont en de Henegouwse Banque provinciale), in zoverre dat er in feite een gevaarlijke toestand gecreëerd werd, voortvloeiend uit het gemengd karakter van de banken. Even kwam in de Hoofdraad van de MKK de idee van een splitsing van de gemengde banken ter sprake. Algauw werd dit echter terug in de koelkast gezet[117].

In 1931 rezen ten gevolge van een financiële reorganisatie binnen de Boerenbondgroep nieuwe problemen[118]. De overname van Crédital in oktober 1931 draaide uit op een flater met verstrekkende gevolgen. Voorheen was Crédital eigendom van Gaston Philips, die bij de overname in 1931 prompt tot ondervoorzitter werd benoemd van de ABV. Vanaf februari 1933 zou hij zelfs afgevaardigd bestuurder worden van deze instelling. In kringen van de ABV en MKK genoot Philips het volste vertrouwen als echt financieel expert. Al vlug beheerste hij volledig de ABV, en verscheen zelfs op bestuursvergaderingen van de MKK. Uiteindelijk in 1934 zouden topmannen binnen de Boerenbond over hem zeggen: “Hij weet alles, hij doet alles, en wij geraken uit zijn netten niet meer.”[119]

Sap van zijn kant probeerde in Philips een bondgenoot te vinden om een reorganisatie te kunnen doordrukken maar ook om zijn eigen positie te versterken[120]. Sap eiste bvb. een plaats in de directie van de ABV naast Philips, iets wat hij ook kreeg. Dit had echter niet het gewenste effect aangezien Sap in 1932 tot minister werd benoemd en aldus minder tijd had om zich nog veel in te laten met de ABV. Intussen was Philips de werkelijke manager van de bankengroep geworden.

De relatie Sap - Boerenbond was door de jaren heen zo verziekt dat eerstgenoemde met de parlementsverkiezingen einde 1932 niet langer opkwam voor de Boerenbond, maar een plaats had ingenomen op de lijst van de burgers. Sap had trouwens toenadering gezocht tot Burgersstrijd, een groep malcontente middenstanders uit West-Vlaanderen, die het vooral op de Boerenbond hadden gemunt. Sap aanvaardde de taak om de grieven van Burgersstrijd bij de bisschop van Brugge te vertolken. Als gevolg van deze interventie werd de Boerenbond door de kerkelijke overheid op de vingers getikt. Dat dit Sap niet in dank werd afgenomen, hoeft geen betoog. Wanneer deze laatste in december 1932 dan door premier de Broqueville naast minister van openbare werken, ook tot minister van middenstand en landbouw werd benoemd, was het hek helemaal van de dam. De Boerenbond dreigde er zelfs mee de nieuwe regering te desavoueren. In elk geval was nu de machtsstrijd tussen Sap en de Boerenbond ten top gedreven[121].

 

b)  de nakende bankcrisis

Vanaf einde 1932 stond bij de bankengroep van de Boerenbond een financiële crisis voor de deur. De roekeloze beleggingspolitiek zoals ze gevoerd werd door MKK en ABV begon zich te wreken. Een groot deel van de portefeuille van beide instellingen was ofwel bevroren ofwel had ze een felle ontwaarding ondergaan. Bovendien kampten ze met een gebrek aan liquiditeiten dat fataal kon zijn indien de terugtrekking van deposito’s zoals die bezig was aanhield. Als protest tegen deze gang van zaken en ook vanwege het feit dat hij niet gehoord werd weigerde Sap vanaf september 1933 nog vergaderingen van de raad van beheer van de ABV bij te wonen. Op 1 maart 1934 nam hij zelfs ontslag als beheerder van de ABV[122].

In feite stonden in de heisa rond de ABV en MKK drie belangengroepen diametraal tegenover elkaar[123]. Gaston Philips gebruikte tot het einde de MKK om de ABV recht te houden en zo zijn eigen fortuin te redden. Parein en Gijsen, die samen met mgr. Luytgaerens de top van de Boerenbond vormden, poogden de ABV drijvende te houden om de MKK van de ondergang te behoeden. Ten derde was er nog Sap die oordeelde dat de MKK en ABV ten dode waren opgeschreven, tenminste als niet gauw werd ingegrepen[124]. De twee eerstgenoemde kampen wilden de slechte situatie van de banken verzwijgen, Sap echter niet. “Sap, die uit de leiding van beide financiële instellingen werd geweerd, dacht er anders over, én uit bezorgdheid en verantwoordelijkheidsbesef omdat hij perfect doorzag dat beide instellingen zichzelf steeds verder in nesten werkten, wat een reële bedreiging vormde voor de Boerenbond, de katholieke zuil en ‘s lands economie, én uit rancune omdat hij door Philips en co niet werd gehoord.”[125] Eerst in 1933 verwittigde Sap de Brugse bisschop Lamiroy en premier de Broqueville. Voorlopig wierp dit echter nog geen vruchten af.

In juni 1934 dan werd Sap, ondanks het verzet van Aloys Van de Vyvere, voorzitter van de NMKN en raadgever van de Boerenbond, minister van financiën[126]. Meteen werd hem een grote verantwoordelijkheid toegekend bij de sanering van het Belgische bankwezen, die met de dag urgenter werd. Zo leek einde juni 1934 de toestand van de ABV zo goed als hopeloos te zijn. De bank beheerde 530 miljoen frank waarvan 369 miljoen op zicht- en spaarrekeningen direct opvraagbaar was. Daartegenover beschikte de bank slechts over 120 miljoen frank aan beschikbare liquiditeiten! Door boekhoudkundige kunstgrepen echter kon de top van de ABV de balansen verfraaien en zo het publiek geruststellen[127].

Op 24 augustus 1934 informeerde Sap op vraag van de Broqueville kardinaal Van Roey over de slechte papieren waarin ABV en MKK zich bevonden. De hoogste politieke en kerkelijke instanties van het land waren nu dus op de hoogte. De betrokken bankiers werden dit echter nog niet gewaar[128].

Twee dagen ervoor had Sap de wet op de splitsing van het gemengde bankwezen bewerkstelligd. Het tweede deel van die wet bestond erin dat door crisis geïmmobiliseerde tegoeden van banken konden worden omgezet in obligaties van de NMKN die op hun beurt bij de Nationale Bank konden verzilverd worden. Op die manier voorzag de ABV zich van 25 miljoen vers geld. Bij de MKK bleef de toestand desastreus[129].

In september 1934 kwam er overleg tussen Boerenbondtopman Parein en gouverneur van de Nationale Bank Franck over de toestand van de ABV en MKK. Algauw alarmeerde Franck Sap die dadelijk naar de Broqueville stapte, die op zijn beurt Van Roey verzocht om maatregelen. Ook Sap informeerde Van Roey over de nu dringend geworden noodzaak van overheidsinterventie. Daaraan koppelde Sap echter wel als voorwaarde het ontslag van de ganse Boerenbondleiding. Na tussenkomst van Albert-Edouard Janssen en Van Roey liet hij die eis varen. Wel wees Van Roey de Boerenbondtop terecht, wat in hun Leuvens hoofdkwartier hard aankwam[130]. Tegelijkertijd stelde Van Roey Janssen en Vigneron, voorzitter van de Crédit anversois, aan als experts om de financiële toestand van de MKK en ABV te onderzoeken. Op 13 oktober 1934 kwamen zij tot de voorlopige conclusie dat de toestand ernstig maar nog niet hopeloos was. Het verlies hadden ze vastgesteld op 600 miljoen frank, alsook hadden zij een catastrofaal liquiditeitstekort ontdekt van 1 miljard tegenover 120 miljoen frank. Paniek moest dus ten allen prijze worden vermeden.

Sap ging de kwestie bespreken bepraten met de katholieke ministers, maar alarmeerde daarmee de Boerenbondleiding. Door zijn gepraat zou hij de kwestie nog in de openbaarheid brengen, zo luidde de vrees van de Boerenbond. De landbouwersorganisatie oordeelde dan ook dat Sap uit de volgende regering moest gehouden worden. Poullet, die toen voorzitter was van de Katholieke Unie, werd door de Boerenbond gevraagd om Van Roey in te lichten over de kwalijke rol van Sap, die de boerenorganisatie zgz. kwaad wilde doen. Van Zeeland werd aangezocht om hetzelfde te doen bij Leopold III[131]. Daarenboven werd een perscampagne gelanceerd tegen Sap in de kranten Le Vingtième Siècle, La Nation Belge, De Tijd, Het Belang van Limburg e.a. Sap vermoedde achter deze campagne, waarin alle schuld hem in de schoenen werd geschoven, de handen van Van de Vyvere, Van Cauwelaert en de Boerenbond. Hij reageerde met een tegencampagne in De Standaard.

Meer en meer bleek dat de redding van de MKK nog slechts een illusie was[132]. Hoewel er in eerste instantie nog hoop restte met Janssen die de gemoederen kon bedaren, stonden in de ultieme fase echter toch weer persoonlijke en andere vetes een oplossing in de weg. Vooral de vete tussen Sap en de Boerenbondtop zou een bepalende rol spelen. Ondanks verschillende bemiddelingspogingen bleef Sap onbuigzaam.

Intussen stond de regering - de Broqueville op springen, vooral nadat op 31 oktober 1934 Van Cauwelaert aan de koning had laten weten dat hij niet langer met Sap in één regering wilde zetelen[133]. Op 13 november 1934 dan viel uiteindelijk het kabinet - de Broqueville zonder dat een oplossing voor het nijpende probleem van de banken in zicht was.

 

De val van de regering - de Broqueville

 

Naarmate haar werkzaamheden vorderden werd het steeds duidelijker dat de regering - de Broqueville voldoende slagkracht miste om het hoofd te bieden aan de economische crisis. Reeds vanaf halfweg augustus was de regering immers ten prooi gevallen aan ‘kibbelarij’, zoals de premier dit noemde. Elke cohesie smolt langzaam weg als sneeuw voor de zon[134]. Op 27 september al had Sap zijn ontslag aan de premier aangeboden als minister n.a.v. onenigheid rond besparingen in het ministerie van defensie. Dit was toen geweigerd geworden. Intussen was ook Saps relatie met zowel de Boerenbond als Van Zeeland verder verzuurd wat de innerlijke sterkte van de regering evenmin ten goede kwam[135]. Het conflict tussen Sap en Van Zeeland vond trouwens grote weerklank in de pers en werd steevast als één der hoofdredenen voor de val van de regering aangehaald. Sap werd daarbij telkens als grote boosdoener gebrandmerkt. Ook de Broqueville zelf wees Sap met de vinger. Aan de koning schreef hij dat “le Conseil des Finances ne donnera rien si le ministre actuel des Finances reste à son poste; c’est bien lui qui a fait échouer la mission spéciale confiée à bon droit à MM. Van Zeeland et Ingenbleek.”[136] 

Van Zeeland meende al vanaf oktober 1934 dat een devaluatie onafwendbaar was geworden. Hij toonde zich erg ontgoocheld om de tegenwerking die hij ondervond van zijn collega-ministers. Dezen waren helemaal niet opgezet met de aanwezigheid van de extraparlementaire technicus door de premier en de koning in de regering gedropt, en maakten het hem dan ook niet gemakkelijk. Op 12 oktober schreef Van Zeeland aan de Broqueville: “J’ai la conviction que, dans les circonstances actuelles, ma présence n’ajouterait plus rien aux possibilités d’action du cabinet, et qu’au contraire, ma retraite, faisant disparaître certaines causes de difficultés, sera de nature à renforcer la cohesion.[137]

Er werd overeengekomen tussen Sap, Van Zeeland en de Broqueville dit ontslag voorlopig nog binnenskamers te houden. In een schrijven van een tiental dagen later drukte Van Zeeland nogmaals zijn grote ongerustheid uit omtrent de door de regering gevoerde politiek. “Je suis forcé d’avouer que je ne suis plus en communion de vues avec le Cabinet, et que son action, telle qu’elle se dessine à ce jour, ne me paraît plus pouvoir aboutir au succès final. Je commence même à craindre des répercussions funestes de l’attitude prise en certains domaines.[138] Vanaf 25 oktober riep Van Zeeland officieel gezondheidsproblemen in als reden voor zijn afwezigheid op de ministerraden, datum tevens waarop de koning ruime besprekingen aanvatte voor de eventuele vorming van een nieuwe regering[139]. Ook de vorst had dus geen goed oog meer in de situatie.

Uiteindelijk nam Van Zeeland samen met Ingenbleek officieel ontslag uit de regering op 9 november. In de overtuiging dat het succes van het regeringswerk mede afhing van de aanwezigheid van de twee ministers zonder portefeuille, nam vier dagen later de ganse regering collectief ontslag. Terwijl Sap - zo zou algauw blijken - door zijn acties aan het hoofd van het ministerie van financiën zijn toekomst had gehypothekeerd, keerde Van Zeeland terug naar de Nationale Bank waar hij vice-gouverneur was. Van daaruit “streefde hij systematisch naar het verwerven van voldoende macht om zijn plannen vanuit een sterkere politieke positie naar eigen goeddunken te kunnen uitvoeren”[140].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[63] Haag, Le comte Charles de Broqueville II, 750.

[64] Luykx, Politieke geschiedenis, 333.

[65] Luykx, Politieke geschiedenis, 334.

[66] Luykx, Politieke geschiedenis, 336.

[67] Van Molle, Ieder voor allen, 239.

[68] Henau, Paul Van Zeeland, 116.

[69] Nota van Capelle s.d. (waarschijnlijk 6 juni 1934) na een gesprek met de Broqueville; AKP, XIV 1 Crise ministérielle 6 - 12 juin 1934

[70] De Broqueville aan de koning 9 juni 1934; AKP, XIV 1 Crise ministérielle 6 - 12 juin 1934

[71] Henau, Paul Van Zeeland, 117.

[72] Durnez, De Standaard, 325.

[73] Durnez, De Standaard, 325.

[74] Henau, Paul Van Zeeland, 121.

[75] Van Isacker, Tussen staat en volk,  .

[76] Nota van Capelle 20 augustus 1934; AKP, IIc / Br. Briefwisseling regering de Broqueville

[77] Nota van de Broqueville aan de koning s.d. (waarschijnlijk 9 november); AKP, XIV/2 Crise ministérielle 13 - 24 novembre 1934 ministère Theunis

[78] Carton de Wiart, Souvenirs, 162.

[79] Voorlopig en nog onuitgegeven manuscript van de biografie van Van Zeeland door Dumoulin en Dujardin.

[80] Van Goethem, “Academische lofrede”, CXVII.

[81] Zo schreef Sap n.a.v. Van Cauwelaerts inzenden van het gewoon budget van 1935 voor zijn departement: “Si mes collègues, chacun dans la sphère de son action, ne se déterminent pas à faire un grand effort personnel, comment pourrai-je arriver à remplir ma mission?” Sap aan Van Cauwelaert 25 september 1934; AMVC, AVC, briefwisseling aan Van Cauwelaert 1934

[82] Janssens, De Belgische frank, 257.

[83] Janssens, De Belgische frank, 258.

[84] PHK, zittingsjaar 1933-34, 1857.

[85] Van Zeeland, Keeren wij ons naar Toekomst, 19. Dit werk betreft de in het Nederlands vertaalde en gepubliceerde senaatsrede van Van Zeeland.

[86] Henau, Paul Van Zeeland, 117.

[87] Henau, Paul Van Zeeland, 117 (noot 27).

[88] Commissie voor parlementair onderzoek belast met het opsporen van ..., vergadering van 6 juni 1935.

[89] Ibid., vergadering van 28 mei 1935.

[90] Ibid., vergadering van 6 juni 1935.

[91] Janssens, De Belgische frank, 258-259.

[92] Verslag van het Comité restreint van 3 augustus 1934; ARA, PHJ nr. 96 Le comité restreint de 1934

[93] Ibid.

[94] de Lichtervelde aan de Broqueville 8 augustus 1934; ARA, PDB nr. 142 briefwisseling met de Lichtervelde

[95] Henau, Paul Van Zeeland, 120-121.

[96] Vanthemsche, “De politieke en economische context”, 32.

[97] Van der Wee en Tavernier, De Nationale Bank van België, 267.

[98] Vanthemsche, “De politieke en economische context”, 33.

[99] Vanthemsche, “De politieke en economische context”, 34.

[100] Verslag van het Comité restreint van 3 augustus 1934; ARA, PHJ nr. 96 Le comité restreint de 1934

[101] Vanthemsche, “De politieke en economische context”, 36.

[102] Zie daarvoor de verslagen van het Comité restreint; ARA, PHJ nr. 96 Le comité restreint de 1934

[103] Hetgeen nu volgt steunt op Vanthemsche, “De politieke en economische context”, 36 e.v.

[104] Dit argument klopt niet helemaal want precies twee dagen na de uitvaardiging van het K.B. bracht Sap kardinaal Van Roey op de hoogte van de slechte toestand waarin ABV en MKK verkeerden. Het spaarwezen werd op dat ogenblik dus wel degelijk bedreigd.

[105] Verslag van het Comité restreint van 3 augustus 1934; ARA, PHJ nr. 96 Le comité restreint de 1934

[106] Gerard, “Sap”, 645.

[107] ID., “Sap”, 645-646.

[108] ID., “Sap”,  647.

[109] Sap aan Hermans-Ausloos 6 november 1926; ARA, PPP nr. 237. Alfons Hermans-Ausloos (1850-1929) was een grote naam binnen het Vlaams kapitalisme. In 1925 werd hij voorzitter van de Volksbank en de MKK, terwijl hij sinds 1919 al voorzitter was van de BHN en sinds 1921 van de ABV.

[110] Van Molle, Ieder voor allen, 252.

[111] Van Molle, Ieder voor allen, 252.

[112] Gerard, “Sap”, 647-650.

[113] Van Molle, Ieder voor allen, 253.

[114] Van der Wee en Verbreyt, Mensen maken geschiedenis, 40.

[115] Sap aan Delbaere 21 januari en 5 september 1933; ARA, PPP nr. 237. Pieter Delbaere (1882-1957) was mede-oprichter van de BHN en voorzitter van de ABV tussen 1930-34, alsook had hij belangen in de MKK.

[116] Van Molle, Ieder voor allen, 253.

[117] Van Molle, Ieder voor allen, 254.

[118] Van Molle, Ieder voor allen, 254.

[119] Lebrun aan Delbaere 2 augustus 1934; CAB 15.3.1.(1). Lebrun was één der bestuurders van de ABV, die aan de kant van Sap stond.

[120] Van Molle, Ieder voor allen, 255.

[121] Van Molle, Ieder voor allen, 239.

[122] Van Molle, Ieder voor allen, 258.

[123] Van Molle, Ieder voor allen, 258.

[124] Hierin ligt een belangrijk nuanceverschil met Van Molle (p.258), die van oordeel is dat Sap sowieso dacht dat beide banken tot de ondergang gedoemd waren.

[125] Van Molle, Ieder voor allen, 258.

[126] Durnez, De Standaard, 325.

[127] Van Molle, Ieder voor allen, 257.

[128] Van Molle, Ieder voor allen, 259.

[129] Van Molle, Ieder voor allen, 260.

[130] Van Molle, Ieder voor allen, 261.

[131] ID., Ibid., 262.

[132] ID., Ibid., 263.

[133] Thielemans, La grande crise, 23.

[134] Van Isacker, Tussen staat en volk, 142-143.

[135] Begin oktober al had Sap de Broqueville gewaarschuwd dat het eerste doel van de leiders van de Boerenbond was “la chute du gouvernement et, en particulier, le départ du Ministre actuel des finances ‘qui manque de souplesse’ ”. (Sap aan de Broqueville 8 oktober 1934; ARA, PDB nr. 695) Bij monde van Aloys Van de Vyvere ontkende de Boerenbond alle aantijgingen.

[136] de Broqueville aan de koning s.d. (9 november); AKP, XIV / 2 Crise ministérielle 13-24 novembre 1934

[137] Van Zeeland aan de Broqueville 12 oktober 1934; ARA, PDB nr. 695

[138] Idem 23 oktober 1934; ARA, PDB nr. 214

[139] Zie daarvoor AKP, XIV / 2 Crise ministérielle 13-24 novembre 1934

[140] Henau, Paul Van Zeeland, 123.