Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL II:
BESCHRIJVING VAN HET CONFLICT
HFST. 13: DE BUITENLANDSE EN DEFENSIEPOLITIEK VAN DE TWEEDE REGERING - VAN ZEELAND
De buitenlandse politiek van de tweede regering - Van Zeeland werd nadrukkelijk beheerst door de neutraliteitsgedachte. Zelfs de koning mengde zich in het debat over de onafhankelijkheidspolitiek, waartoe na veel discussie werd besloten. Toch bleef er ontevredenheid bestaan, o.m. omtrent de eenzijdige, anti-Duitse defensiepolitiek van België.
In de richting van een onafhankelijkheidspolitiek
De tegenstand m.b.t. het Frans-Belgisch Geheim Militair Akkoord die reeds tijdens de eerste regering - Van Zeeland de kop had opgestoken, nam nog toe naarmate het jaar 1936 vorderde. In mei en juni poogde Van Zeeland nog de Engelsen te overhalen tot het houden van gemeenschappelijke Engels-Belgische legerstaven. Op die manier zou het Akkoord terug aanvaardbaar worden in Vlaamse ogen, veronderstelde hij. Zijn pogingen bleken evenwel tevergeefs: de Engelsen betoonden niet de minste interesse[314]. Intussen nam de druk op de ketel steeds meer toe. In een gezamenlijke brief aan de premier eisten heel wat Vlaamse intellectuelen nog maar eens een terugkeer naar de neutraliteit. Op 27 juni werd dit schrijven gepubliceerd in De Standaard.
De regering bleef in deze omstandigheden niet onverschillig voor de pressie op haar uitgeoefend. In juli 1936 ging ze over tot een herformulering van het Belgische buitenlandse beleid in de richting van een onafhankelijkheidspolitiek. Minister van buitenlandse zaken Paul-Henri Spaak was de eerste die de nieuwe politiek verwoordde. In een rede voor de Vereniging van Buitenlandse Journalisten op 20 juli verklaarde Spaak o.m.: “Je ne veux qu’une chose: une politique exclusivement et intégralement belge”[315].
In Frankrijk waren regeringskringen zowel als pers hiermee allerminst opgezet. In scherpe bewoordingen werd de toespraak van Spaak veroordeeld. Van Zeeland nam in deze situatie een dubbelzinnige houding aan. Enerzijds stemde hij in met hetgeen Spaak had gezegd, maar anderzijds verklaarde hij aan de Franse premier Léon Blum verwonderd en geïrriteerd te zijn over Spaaks rede[316].
Lang sleepte deze dubbelzinnigheid niet aan, want in een radiorede op 9 september benadrukte Van Zeeland zelf ook de wil tot volledige onafhankelijkheid van het land. “(…) Nous entendons être plus forts et plus indépendants que jamais. (…) Nous voulons donner, à tous indistinctement, l’impression suivante: si l’on nous attaque, nous nous défendrons jusqu’à la mort; en dehors de cas précis et directs où nous soyons placés devant une obligation inéluctible, nous n’entendons faire entrer en ligne de compte que des considérations et des buts entièrement et exclusivement belges; nous n’acceptons de faire le jeu d’aucune diplomatie, d’aucun groupe, d’aucune tendance, quels qu’ils soient.”[317]
Op 14 oktober 1936 gooide Leopold III zijn volle gewicht in de schaal om België ook daadwerkelijk zijn politiek van onafhankelijkheid te geven. Voor de Kroonraad sprak hij een historisch geworden rede uit. Deze redevoering werd, onder de verantwoordelijkheid van de voltallige ministerraad, in het Staatsblad gepubliceerd. De koning verklaarde dat ons land een uitsluitend Belgische politiek diende na te streven, die erop gericht moest zijn het land buiten eventuele oorlogen tussen buurlanden te houden. “Elke eenzijdige politiek verzwakt onzen toestand in het buitenland, verwekt te recht of ten onrechte verdeeldheid in het binnenland. Een verbond, zelfs louter defensief, leidt geenszins naar het doel (…). Ik herhaal dus dat ons militair stelsel alleen moet dienen om ons te vrijwaren tegen den oorlog, van waar hij ook kome.”[318] Impliciet hield de rede van de koning in dat het geheim militair akkoord met Frankrijk zou worden opgegeven, aangezien het niet strookte met de nieuwe politiek.
De Franse pers reageerde verontwaardigd op de toespraak van de koning, de Franse autoriteiten begrijpend. Ook de Engelse regering toonde begrip voor de Belgische houding. In België zelf vond de koninklijke rede heel wat sympathieke weerklank, zowel binnen als buiten de politiek. Op 28 oktober 1936 ging de regering tenslotte definitief over tot de nieuwe autonome buitenlandse politiek. In de Kamer werd deze koerswending op 29 oktober goedgekeurd met 126 stemmen tegen 42 bij 10 onthoudingen (waaronder Sap)[319].
De militaire en defensieve inrichting van België
Op 2 december 1936 werd in de Kamer gedebatteerd over het ‘wetsontwerp houdende wijziging aan de wet op de militie, de werving en de dienstverplichtingen’. Dit ontwerp hield een verlenging van de dienstplicht in. Tegelijk draaiden de besprekingen uit op een discussie omtrent de defensieve inrichting van België. Op 4 oktober had Sap in een rede te Tielt dit debat reeds op gang gebracht, hierin nagevolgd door het V.O.S. dat in november de brochure Tegen verlenging van diensttijd en verzwaring van militaire lasten had verspreid. Hierin werd vastgesteld dat het Frans-Belgisch Geheim Militair Akkoord nog steeds bestond, en dat het Belgisch defensiesysteem uitsluitend tegen Duitsland was gericht. Het mogelijke communistische gevaar komend uit Frankrijk werd compleet verwaarloosd[320].
In zijn rede voor de Kamer ging Van Zeeland uit van de onrustwekkende, gespannen internationale situatie[321]. Hij legde nogmaals de noodzaak uit die tot het wetsontwerp had geleid, alsook overliep hij kort de lange weg naar de onafhankelijkheidspolitiek. De regering zou deze politiek met hand en tand verdedigen. Geen enkel internationaal verdrag in strijd ermee zou nog worden ondertekend of hernieuwd. Wel betekende deze opstelling niet dat België blind zou zijn voor zijn plichten en engagementen, in casu het lidmaatschap van de Volkenbond en het pact van Locarno.
In verband met het Belgisch defensiesysteem verviel de premier in een dubbelzinnigheid. Enerzijds herhaalde hij wat de koning al zei, nl. dat onze defensie tegen elke indringer moest kunnen worden aangewend, maar anderzijds diende rekening gehouden te worden met de realiteit. Van Zeeland doelde hiermee op het feit dat het defensiesysteem uitsluitend tegen Duitsland was gericht.
Toen Sap in de discussie aan het woord kwam, begon hij met een scherpe aanval op de eerste minister, die hij verweet het debat te hebben gesaboteerd, door het laattijdige karakter van enkele heel belangrijke mededelingen. “Mijnheer de eerste-minister, ‘t is eigenlijk beschamend en onwaardig van u van, op die manier, een debat te wurgen.”[322]
Op inhoudelijk vlak stelde Sap dat, de mooie woorden van de regering ten spijt, de nieuwe buitenlandse politiek er helemaal nog niet was. De militaire inrichting van het land was immers geheel en al uitsluitend tegen Duitsland gericht. En had de koning op 14 oktober niet verklaard “dat ons militair stelsel alleen moet dienen om ons te vrijwaren tegen den oorlog, van waar hij ook kome”?! Sap beweerde dat het gevaar uitgaande van het communisme minstens even groot was als het Duitse gevaar. “De internationale toestand is vertroebeld. Het communisme dreigt de gansche wereld te overrompelen. Het Fransch-Russisch akkoord, tegen Duitschland gericht, is een bestendig gevaar tegen den vrede.”[323] Zelfs Engeland was erdoor verontrust.
In het geval van een Duits-Russisch conflict werd het in bevoegde kringen algemeen verondersteld, aldus Sap, dat het Franse leger door België zou trekken om Duitsland aan te vallen. Tegen dit eventuele Franse gevaar bood het nieuwe militaire statuut geen enkel verdedigingsmiddel. Sap noemde het erg gevaarlijk voor het land dat de regering - Van Zeeland het eenzijdige systeem-Devèze, dat precies de militaire inrichting regelde, voorstond. En dat het eenzijdig was, stond buiten kijf: Devèze had dit trouwens zelf openlijk toegegeven.
Sap beklaagde zich erover dat het eenzijdig karakter van de landsverdediging verre van neutraal te noemen was, en eigenlijk provocerend was jegens Duitsland. Daarnaast stelde hij dit feit aan de kaak, dat de buitenlandse politiek opnieuw in samenspraak met Frankrijk tot stand was gekomen, dit terwijl het Akkoord bvb. al lang had moeten opgeheven zijn.
In zijn besluit maakte Sap nogmaals het proces van de tot op dat moment gevoerde ‘nieuwe’ buitenlandse politiek, alsook veegde hij de vloer aan met Van Zeelands rede. “Door de verslagen van de gemengde commissie, door de regeeringsverklaringen, is het voor iedereen duidelijk geworden, vooral na de verklaring van den eerste-minister, dat onze militaire politiek die eenzijdig was, eenzijdig blijft. Met het gevolg dat al de mogendheden niet aan de onpartijdigheid onzer bedoeling kunnen gelooven: met het gevolg ook dat onze moreele positie tegenover het buitenland in geval van conflict sterk verzwakt zou zijn. Dat militair ontwerp, mijne heeren, en daarmede besluit ik, moet in geweten worden verworpen door al diegenen die de thesis van den achtbaren heer eerste-minister aanvaarden, omdat het de volstrekte negatie van die thesis is. Het kan slechts worden gestemd door diegenen die, zooals de heer Devèze, vasthouden aan een eenzijdige militaire politiek waarvan, in Vlaanderen, niemand weer wil.”[324]
Saps protest mocht echter niet baten. Het ontwerp werd goedgekeurd met 137 stemmen tegen 43 (waaronder Sap) bij 8 onthoudingen. Doorheen zijn rede was Sap trouwens dikwijls beschimpt geworden[325]. Zijn collega’s beschuldigden hem ervan op een ministerportefeuille te azen, alsook maakten ze hem belachelijk toen hij het had over het communistische gevaar (“Ja, te Thielt en te Zoetenaye!”, riep Kamerlid Debunne uit). Hij werd een “hoorende-dooven en ziende-blinde” genoemd.
Begrip en respect in het buitenland voor de Belgische onafhankelijkheidspolitiek
In het buitenland werd de Belgische beslissing tot een terugkeer naar neutraliteit gerespecteerd. Op 30 januari verklaarde Hitler namens Duitsland dat hij de Belgische onafhankelijkheidspolitiek aanvaardde en zou respecteren[326]. Op 24 april 1937 werd een gemeenschappelijke Engels-Franse verklaring uitgevaardigd waarin beide landen op hun beurt de nieuwe oriëntatie van de Belgische buitenlandse politiek aanvaardden, en militaire bijstand beloofden bij een eventuele agressie[327]. Duitsland legde een analoge verklaring af op 13 oktober 1937[328].
Op 29 april 1937 had Spaak trouwens verslag uitgebracht in de Kamer over de Engels-Franse verklaring. Hij beklemtoonde dat het Akkoord nu wel degelijk voltooid verleden tijd was, alsook legde hij nog maar eens heel sterk de nadruk op de onafhankelijkheidspolitiek. “Nous voulons une politique exclusivement et intégralement belge. Nous voulons une politique solidement basée sur notre tradition nationale, une politique qui nous permette de remplir le rôle qui nous est dévolu en Europe. La Belgique n’a pas d’intérêt direct en dehors de ses frontières; elle n’a pas d’autre ambition que de rester ce qu’elle est; elle ne cherche rien, elle ne demande rien d’autre que la paix.”[329]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[314] Provoost, Het Frans-Belgisch militair akkoord, 1148 e.v.
[315] Kieft, Belgium’s return to neutrality, 110.
[316] Kieft, Belgium’s return to neutrality, 113.
[317] De Raeymaeker, België’s internationaal beleid, 397. De auteur citeerde letterlijk de radiorede.
[318] De Raeymaeker, België’s internationaal beleid, 401. De auteur citeerde letterlijk de rede van de koning.
[319] PHK, buitengewoon zittingsjaar 1936, 387. Sap onthield zich (samen met o.m. Maes) om in naam van zijn katholieke Vlaamse vrienden die ja stemden, te verklaren dat het wegvallen van het Locarno-pact voor hen onvermijdelijk het wegvallen van het Frans-Belgisch Geheim Militair Akkoord met zich meebracht. Sap gaf aan dat de katholieke Vlamingen de boodschap van de koning zo interpreteerden, en in die optiek dan ook de buitenlandse politiek van de regering goedkeurden.
[320] Provoost, Vlaanderen en het militair-politiek beleid II, 399-400.
[321] PHK, zittingsjaar 1936-37, 316-319.
[322] PHK, zittingsjaar 1936-37, 323.
[323] PHK, zittingsjaar 1936-37, 323.
[324] PHK, zittingsjaar 1936-37, 325-326.
[325] PHK, zittingsjaar 1936-37, 323-326.
[326] Provoost, Vlaanderen en het militair-politiek beleid II, 429-432.
[327] Provoost, Vlaanderen en het militair-politiek beleid II, 433-437.
[328] Provoost, Vlaanderen en het militair-politiek beleid II, 440-444.
[329] PHK, zittingsjaar 1936-37, 1286.