Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL III:
VERKLARENDE FACTOREN
HFST. 26: TEGENGESTELDE ZAKENBELANGEN
Wanneer we de zaken- en politieke carrière van Sap in ogenschouw nemen, is het opmerkelijk om vast te stellen hoe hij in de periode van 1926 tot aan zijn dood in 1940 vrijwel voortdurend in aanvaring kwam met de Nationale Bank, en dikwijls ageerde tegen de veel te grote greep van de industrieel-financiële holdings op de politieke besluitvorming. Voor de botsingen die hij uitlokte met de top van het nationale emissie-instituut en haar aandeelhouders, die precies vertegenwoordigers waren van de haute finance, had Sap gegronde redenen. De Nationale Bank en de financiële wereld gingen gedurende het interbellum immers hun rol gestadig erg ver te buiten.
Sap en zijn vrijwel permanente strijd tegen de Nationale Bank
Tussen de twee wereldoorlogen ging de leiding van de Nationale Bank, waartoe o.m. behoorden Franck en Van Zeeland, al te vaak haar boekje te buiten. Niet alleen balanceerde ze dikwijls aan de rand van de wet, maar daarenboven trachtte ze via duistere zakenakkoorden een greep te krijgen op het politieke gebeuren. De gebeurtenissen volgend op de totstandkoming van een nieuw statuut voor de Bank vormen in dit verband een schoolvoorbeeld. Het wetsontwerp van oktober 1926 dat de bevoegdheden van de Bank regelde, legde nauwkeurig de grenzen vast tot waar haar actieterrein zich uitstrekte. In feite werd de macht van het emissie-instituut sterk gereduceerd. De nieuwe gouverneur Franck weigerde zich hierbij neer te leggen en dokterde een strategie uit om alsnog zoveel mogelijk macht binnen te rijven. Enerzijds trachtte hij rond de wetteksten zoveel mogelijk verwarring te zaaien, waardoor niemand nog het bos door de bomen zag, en anderzijds ondernam hij een poging om via duistere praktijken politieke macht te verwerven. Toenmalig minister van financiën Houtart was degene die zich daartoe leende[654]. In ruil voor duistere financiële steun van de Nationale Bank aan zijn noodlijdende bank Crédit national sloot hij met gouverneur Louis Franck een geheime conventie waardoor de bevoegdheden van de Bank, geheel tegen alle wettelijke bepalingen in, een sterke uitbreiding kenden.
Deze beproefde strategie paste de top van de Nationale Bank opnieuw toe n.a.v. de gigantische verliezen geleden in de pondsterlingkwestie. Die waren er gekomen door ondeskundig, roekeloos en tegen alle geldende afspraken ingaand beheer van buitenlandse deviezen door Van Zeeland en Franck. In eerste instantie poogde de Bankleiding de verliezen geheel en al af te wentelen op de staat. Opnieuw waren het Franck en Houtart die een geheime overeenkomst, opgesteld door Van Zeeland, sloten in die zin. Door toedoen van Sap echter kwam de zaak in de openbaarheid, waardoor de conventie niet kon doorgaan.
Een tweede conventie, nog opgesteld door Houtart maar niet meer door hem ondertekend, voorzag in een iets minder gunstige regeling voor de Nationale bank. Nog moest ze echter slechts nauwelijks één tiende van het verlies dragen. Na de opstelling ervan nam Houtart op 19 februari 1932 ontslag. Precies één week later werden door de Bank en de ASLK aan de Crédit national van Houtart twee leningen toegestaan van een half miljoen frank, waarop Houtart niet minder dan 50% commissie kreeg![655]
Ook deze tweede regeling vond evenwel geen doorgang. Uiteindelijk bleek een derde overeenkomst nodig te zijn om de pondsterlingkwestie te regelen. Daarin diende de Nationale Bank enige toegevingen te doen naar de standpunten van Sap, die zich hard had opgesteld in de hele kwestie. Hij verzette zich immers onverzettelijk tegen de dubieuze praktijken van de Bank, alsook tegen de manier waarop ze poogde politieke invloed te kopen via duistere zakentransacties.
Nadat Sap als minister van financiën in de herschikte regering - de Broqueville had samengewerkt met de Nationale Bank om de frank van een devaluatie te redden, barstte de strijd tussen Sap en de Bank opnieuw in volle hevigheid los onder de regering - Theunis, waarvan Sap noch Van Zeeland deel uitmaakten. Ditmaal kristalliseerde het conflict zich rond de reddingsplannen voor de ABV en de oprichting van de nieuwe Kredietbank voor Handel en Nijverheid. Volledig boven het hoofd van de aandeelhouders werd binnen de Nationale Bank door o.m. Van Zeeland een fusie voorbereid tussen de ABV en de BHN, waarin Sap indertijd een grote participatie had genomen. De Westvlaamse politicus klaagde erg fel de in zijn ogen dictatoriale manier aan waarop de fusie zich voltrok[656].
Het was ook gedurende het premierschap van Theunis dat Sap een heftige campagne voerde tegen toenmalig minister van landbouw en Vlaamse voorman Frans Van Cauwelaert. Ook hier zat de Nationale Bank voor iets tussen. Van Cauwelaert was de eigenaar van de kleine Antwerpse bank genaamd Bank-unie. Sinds 1929 bevond deze bank zich als gevolg van het algemene klimaat van economische en financiële ontreddering voortdurend in grote financiële moeilijkheden. Als gevolg van bijwijlen dubieuze en zelfs onwettelijke rechtstreekse tussenkomsten van de Société Générale, premier Renkin en de Nationale Bank bij de ASLK kon de Bank-unie evenwel jaar op jaar het hoofd boven water blijven houden[657]. De keerzijde van deze tussenkomsten was echter dat Van Cauwelaert daardoor, aldus Johan De Smaele, waarschijnlijk heel wat van zijn bewegingsvrijheid verloor in kwesties waarin één van zijn geldschieters belangen had. Als politicus was hij dikwijls aan handen en voeten gebonden omwille van zijn zakenbelangen[658]. In dit licht moeten dan ook Saps verwijten aan het adres van Van Cauwelaert worden begrepen. Op 5 december 1934 verklaarde Sap in de rookzaal van de Kamer aan Ernest Claes: “Moesten de Vlamingen weten, wat Van Cauwelaert op zijn kerfstok heeft, ze kwamen hem wegjagen uit het parlement, ze kwamen hem stenigen. Hij kent niets anders dan geld. Hij heeft van zijn ministerschap gebruik gemaakt om overal aan geld te geraken.”[659]
In het begin van de jaren ’30 had de Nationale Bank ook politieke invloed weten te verwerven via onstatutaire financiële steun aan de ABV, gepatroneerd door de Boerenbond[660]. Ook in de Boerenbond was de Bank dus binnengedrongen, en oefende daarlangs politieke druk uit. Sap, die sowieso al overhoop lag met de top van de boerenorganisatie omdat die hem links liet liggen en zo zijn bancaire carrière had gekraakt, en daarenboven een rampzalig wanbeleid voerde, zag dit alles met lede ogen aan, en verzette zich zoveel mogelijk tegen deze ontwikkelingen. Hij verdroeg de permanente inmenging van de Nationale Bank in de politieke besluitvorming niet.
Vanuit zijn standpunt gezien verergerde de toestand echter nog in maart 1935, toen vice-gouverneur bij de Nationale Bank Paul Van Zeeland aan het hoofd van de regering kwam te staan. Dit betekende dat de Bank het nu waarschijnlijk nog gemakkelijker zou krijgen in de uitvoering van haar strategie tot verwerving van politieke macht, en haar tentakels nu nog verder reikten.
Het mag dan ook niet verwonderlijk klinken dat de strijd tussen Sap en Van Zeeland precies beslecht werd in een materie aangaande de Nationale Bank. Wat Sap aanklaagde in zijn interpellatie van 16 maart 1937 betrof niet zozeer de drie achterstallige loonbetalingen waarop Van Zeeland al dan niet recht had en geen belastingen op had betaald, maar wel het hele ondoorzichtige en op sommige punten frauduleuze systeem van bezoldigingen zoals dat binnen de Bank in voege was.
De verdediging van de Bank bestond weer uit het zaaien van verwarring via allerlei verklaringen en nota’s. Ditmaal haalde ze het echter niet. In oktober 1937 stapte het Parket van Brussel af bij de hoofdzetel van de Bank, en startte een strafrechtelijk onderzoek. Hierin werden heel wat wantoestanden en zaken van geldverduistering blootgelegd. Hendrik de Man had het bij het rechte eind toen hij de toestand binnen de Bank raak typeerde als “een regime van inschikkelijkheden, van overdreven uitkeeringen en van een lichtvaardigheid die onloochenbare misbruiken tot gevolg had”[661]. In feite was er binnen de Bank sprake van een kleptocratie. Niemand werd echter gestraft: de meeste hoofdbetrokkenen, waaronder gouverneur Franck en directeur Tilmont, waren immers al gestorven en Van Zeeland werd ongemoeid gelaten.
Sap en de industrieel-financiële wereld
Al vlak na de Eerste Wereldoorlog kantte Sap zich tegen overdreven misbruik van financiële macht[662]. Dit kwam o.m. tot uiting in zijn strijd in 1920-21 voor een nieuwe pachtwetgeving en tegen de schrijnende misbruiken van sommige landeigenaars in de reeds zwaar geteisterde Westvlaamse gebieden. Daarnaast dwong hij in zijn eerste, ophefmakende interpellatie, gehouden met Van Dievoet, de regering - Delacroix tot een herziening van sommige socialistisch geïnspireerde regelingen van het departement Bevoorrading, die aanleiding gaven tot fraude van grote licentiehouders en omkoping van ambtenaren[663]. In een reeks ‘De Finacieele Toestand’ in De Standaard van 1919-20 viel Sap de ongewoon grote politieke macht aan van de Société Générale en Mutuelle Solvay, die onder de Eerste Wereldoorlog het Nationaal Hulp- en Voedingscomité hadden opgericht en beheerst[664].
In 1926 vond de monetaire stabilisatie plaats, die na een mislukte poging pas haar beslag kreeg onder het bewind van de zgn. bankiersregering, met Francqui van de Société Générale in een hoofdrol. De koers van de frank werd vastgesteld op 1/7 van zijn vooroorlogse pariteit, wat een enorme depreciatie van de Belgische munt inhield. De stabilisatie kwam vooral de industrie en de bankwereld ten goede, die dus via hun vertegenwoordigers in de regering hun belangen veilig hadden gesteld. Het was overigens dikwijls in tijden van economische crisis dat de industrieel-financiële holdings hun tentakels verder uitspreidden en nog meer macht ambieerden (Cfr. als schoolvoorbeeld het kabinet - Theunis, de regering der bankiers). Sap was er als de kippen bij om deze collusie tussen de politiek en de haute finance aan te klagen. Zowel in de Kamer en in De Standaard als in een brief aan Prosper Poullet veroordeelde hij het feit dat de hoge bankwereld ongehinderd haar gang kon gaan, zonder rekening te moeten houden met het algemeen belang[665]. Sap en anderen zagen in de stabilisatie terecht een belangenvermenging tussen regeringskringen, Nationale Bank en de grote geldmachten.
Nauwelijks een jaar later voer Sap, die zich ten stelligste kantte tegen de in zijn ogen funeste invloed van de bank- en financiewereld op de uitvoerende macht, opnieuw heftig uit tegen de grote holdings. N.a.v. de goedkeuring van de koloniale budgetten voor 1928 en 1929 schreef hij in naam van de commissie van koloniën een striemend rapport m.b.t. heel wat wantoestanden die in Congo heersten[666]. Vooral dochtermaatschappijen van de machtigste holding van dat moment, de Société Générale, werden geviseerd. In die tijd waren dergelijke aanvallen helemaal niet zo evident. Het is dan ook waar dat het moed vergde dergelijke dingen luidop te zeggen[667].
Ook in het begin van de jaren ’30 viel Sap geregeld uit naar de grote holdings. Hierbij genoot hij het voordeel dat hij in een comfortabele positie verkeerde. Dankzij zijn persoonlijk fortuin, door het feit dat hij in de banken gepatroneerd door de Boerenbond buitenspel was gezet, en dankzij het bezit van De Standaard kon hij, zij het dus ook deels tegen wil en dank, erg onafhankelijk optreden, zonder aan allerlei personen of groepen gebonden te zijn. Tegelijkertijd besefte hij echter heel goed hoe moeilijk het wel was om in te gaan tegen de belangen van deze machtige groeperingen.
Toen hij in 1932 minister was, legde Sap heel wat matiging aan de dag. Hij ondervond dat het als minister onmogelijk anders kon dan een beleid uit te stippelen in samenwerking met de financieel-industriële grootmachten, en niet tegen hen. Vooral tijdens de kortstondige periode dat Sap de portefeuille van financiën toevertrouwd werd, diende hij meermaals rekening te houden met en zich te schikken naar de wensen en eisen van de hoge bankwereld, in casu vooral Francqui, Janssen en Soesman. Dit alles blijkt erg duidelijk uit de verslagen van het comité restreint, dat in de zomer van 1934 werd gevormd.
Na de val van de regering - de Broqueville in november 1934 werd Sap niet opgenomen in het nieuw gevormde kabinet - Theunis. Deze nieuwe regering werd overheerst door vertegenwoordigers van de Société Générale (Theunis zelf, Gutt en vooral Francqui). Via De Standaard hekelde Sap, die de handen terug vrij had nu zijn ministeriële verantwoordelijkheid hem was ontnomen, sterk deze nieuwe combinatie, die algauw de ‘regering der bankiers’ werd genoemd.
Toen Van Zeeland eind maart 1935 Theunis als premier opvolgde, kondigde hij dadelijk een devaluatie van 28% aan. Sap veroordeelde streng deze maatregel, waarin hij een complot van de Boerenbond ontwaarde. Hij verweet de premier dat deze muntontwaarding, net als de stabilisatie in 1926, enkel ten goede kwam aan de grote industriële en financiële concerns. De gewone mens daarentegen werd er het slachtoffer van.
Gedurende het premierschap van Van Zeeland klaagde Sap ook de in zijn ogen veel te nauwe binding aan van de eerste minister met de chemiereus Mutuelle Solvay, wiens beschermeling Van Zeeland was. Zo kocht John-Ernest Solvay, voorstander van nationale concentratie, niet alleen de krant L’Indépendance belge die als officieuze regeringsspreekbuis fungeerde[668], maar hielp hij hoogstwaarschijnlijk ook mee, aldus Sap, om Van Zeelands campagne voor de tussentijdse verkiezing van 11 april 1937 financieren, en zat hij nationale concentratiemeetings voor[669]. Anderzijds begunstigde Van Zeeland volgens sommige bronnen dan weer Mutuelle Solvay en aanverwante firma’s. Zo verleende hij als voorzitter van de centrale wisseldienst enkele dagen voor de nakende devaluatie nog een uiterst betwistbaar krediet aan de UCB, verbonden met voornoemde holding[670]. Deze beslissing liet hij nadien bekrachtigen door de regering - Theunis.
Zoals gezegd trok Sap hard van leer tegen deze vermeende kwalijke binding van de premier met Mutuelle Solvay. Zo ondervroeg hij Van Zeeland tijdens zijn berucht geworden interpellatie van 16 maart 1937 over de hierboven vermelde dubieuze toekenning van een aanzienlijk krediet aan de UCB. Tegen de vermeende superpartij van Van Zeeland en de eraan verbonden krant (in casu L’Indépendance belge) startte hij in De Standaard een scherpe campagne. In een onderhoud met de koning, daterend van 28 oktober 1937, verweet hij aan Van Zeeland bovendien dat “il a créé un malaise profond, notamment en voulant défendre une formule gouvernementale par trois journaux: l’Indépendance Belge, financée par Solvay,- le Courant, financé par Beckaert et les couvents,- le XXè Siècle, financé par toutes sortes de gens”[671].
In zijn strijd zag Sap zich vergezeld van de Société Générale, die ook het liefst Van Zeeland zagen verdwijnen aan het hoofd van de regering. Hij vormde immers een bedreiging voor hun bevoorrechte positie in het land. Dit betekent evenwel niet dat Sap met de Société Générale samenwerkte. Beiden opereerden volkomen los van elkaar. Na de val van de regering - Van Zeeland gaf Sap zijn strijd tegen de te grote invloed van de financieel-industriële holdings niet op. Ten gepasten tijd bleef hij ertegen ageren.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[654] Zo blijkt uit nota’s van bankier Belva aan Renkin in 1931 en aan Poullet in 1935.
[655] Voor dit alles: Archief Sap, noa sterlingkwestie.
[656] “Rond de gedwongen ontbinding van de ‘Bank voor Handel en Nijverheid’ ”, De Standaard (8-10 februari 1935) 1.
[657] Dit blijkt o.m. uit het verslag van de Commissie-Servais. Commissie van onderzoek nopens de ..., 25-27 en 84-85. Zie ook archief Sap, nota Bank-Unie.
[658] Voor meer precieze en gedetailleerde informatie in dit verband, zie: Archief Sap, nota Bank-unie.
[659] Claes, Uit de dagboeken van Ernest Claes, 67.
[660] Dit blijkt uit stukken van gerechtelijk onderzoek. De Nationale Bank bood aan de ABV o.m. steun via financieel disconto, iets wat haar eigenlijk bij wet was verboden. Archief Sap, nota ABV - NBB.
[661] De Man, Herinneringen, 226.
[662] Zie daarvoor: De Standaard 1919-20.
[663] PHK, zittingsjaar 1919-20, 561-570.
[664] Zie daarvoor De Standaard uit die periode. Sap keerde zich in de artikelenreeks af van de tripartiete die hij als, zij het niet letterlijk, parlementaire dictatuur bestempelde. Hij erkende dat de financiële en sociale belangengroepen wel degelijk een plaats hadden in de samenleving, maar niet in de politieke beslissingsorganen.
[665] Sap aan Poullet 14 april 1926; ARA, PPP, nr. 148
[666] PBK, zittingsjaar 1927-28, nr. 236.
[667] Gerard, “Sap”, 646.
[668] Henau, Paul Van Zeeland, 164.
[669] PHK, zittingsjaar 1936-37, 1004; alsook De Preter, De 200 rijkste families, 79.
[670] De Preter, De 200 rijkste families, 79.
[671] Consultatie M. Sap 28 oktober 1937; AKP, XIV / 9a Crise ministérielle 25 oct. -24 nov. 1937