Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL III: 

VERKLARENDE FACTOREN

 

HFST. 25: TEGENGESTELD ECONOMISCHE DENKBEELD

 

De resp. economische denkbeelden van Paul Van Zeeland en Gustaaf Sap

 

a)   de ideeën van Paul Van Zeeland

In 1933 gaf Van Zeeland twee toespraken getiteld L’économie dirigée, waarin hij zijn economische visie tentoonspreidde[637]. Hij begon met de vaststelling dat “le dérèglement de toute notre organisation économique est un fait[638]. Het ware utopisch een terugkeer te verhopen naar een laissez-faire-systeem. Hij achtte een vorm van interventie in het economisch leven dus nodig. Elke vorm van interventie moest evenwel aan twee voorwaarden voldoen. “Het eerste kenmerk, dat elke inmengingspolitiek moet vertoonen, is gematigd te zijn en zich te beperken tot de gevallen waarin tusschenkomst volstrekt noodzakelijk blijkt; het tweede, is zich te beperken tot het toelaten dat de economische machten zich ontwikkelen op de meest volkomen wijze en op de vrijste wijze zonder de plaats ervan te willen innemen of er den loop kunstmatig te van willen verleggen.”[639] Kort samengevat mocht enkel geïntervenieerd worden als er gevaar of misbruik dreigde. De interventies moesten dus tot een strikt minimum worden beperkt.

Van Zeeland pleitte voor een grote mate van vrijheid op economisch vlak. Vrijheid mocht echter niet worden verward met losbandigheid. Elke ondernemer moest waarden als respect en eerlijke concurrentie in acht nemen. Concurrentiestrijd kon bvb. in de ogen van Paul Van Zeeland, dumping dan weer niet aangezien dit de strijd zou vervalsen.

Een essentieel punt in zijn betoog betrof de vraag naar wie kon en mocht interveniëren. Tot nu toe ging het initiatief vooral uit van de staat, zo stelde hij vast. Het merendeel der staatsinterventies sorteerden tot nog toe echter niets dan negatieve effecten. Daarom moesten de tussenkomsten tot een minimum beperkt worden. Naast de overheid opperde Van Zeeland andere instanties die intervenieerden op economisch vlak, zoals de werkgeversorganisaties, de Banque des Règlements Internationaux, etc. Het probleem hier luidde dat economische organisaties altijd op eigen voordeel uit zijn, en daarenboven niet het geheel, maar slechts het (economische) deel voor ogen houden.

Van Zeeland stelde dan ook formeel m.b.t. interventies in het economisch leven, dat ze moesten gesuperviseerd worden door de staat (politieke macht). “Het behoort tot de wezenlijke bevoegdheid van den Staat het evenwicht tusschen de bijzondere belangen vast te stellen om er het algemeen belang uit af te leiden. Tegenover de economische organisaties zal zijne rol tweevoudig zijn: de misbruiken vermijden en de coordinatie der pogingen verzekeren. Maar de tusschenkomsten waardoor hij deze rol zal vervullen moeten een negatief karakter behouden.”[640] De taak van de staat bestond er  enkel in te waarborgen dat elk privé-initiatief binnen de wettelijke grenzen bleef, alsook misbruiken te beletten. Ze moest zich onthouden van elke positieve of directe actie!

De interventiepolitiek zelf dan “kan niet toevertrouwd worden dan aan organismen ontsproten uit het economisch domein zelf; deze moet de Staat enkel helpen, ze tegenhouden als het past, ze ordenen hierdoor voorkomend dat ze uit het raam van het algemeen zouden vallen. Het zou een regime van ondersteunde en gecontroleerde vrijheid zijn.”[641] In elk geval mocht het economische element het politieke niet overheersen. Van Zeeland stelde de politiek boven de economie.

 

b)  de ideeën van Sap

In tegenstelling tot Van Zeeland liet Gustaaf Sap vrijwel geen enkel geschrift na waaruit zijn economisch denkbeeld af te leiden valt. “Het is onloochenbaar dat Professor Sap nooit zeer veel voor theoretische bespiegelingen heeft gevoeld, en meer belang bleek te hechten aan vaste besluiten, dan aan den theoretischen ondergrond. Hij had voor zijn rekening het vers uit Goethe’s Faust kunnen herhalen: Grau, teurer Freund, ist alle Theorie, Doch grün des Lebens goldener Baum.”[642]

Sap had een afkeer van abstracte theoretische bespiegelingen, die elke werkelijkheidszin ontbeerden. In de economische wetenschap mochten geen illusies worden geduld. Zijn economisch onderricht aan de K.U.Leuven was dan ook doorspekt van realiteitszin. Al wat tot de pure eruditie behoorde, alle puur theoretische franjes liet hij als irrelevant en niet ter zake doend achterwege. Hij stootte meteen door naar de kern van het probleem.

Tevens was het zo, “dat Professor Sap een instinctmatig wantrouwen had voor nieuwe denkbeelden, waarvan de bruikbaarheid niet absoluut was bewezen”[643]. Vanuit dit perspectief valt zijn tegenstand te verklaren tegen de Angelsaksische conjunctuurpolitieke theorieën. Hij vreesde dat ze meer nadeel dan voordeel zouden brengen.

Volgens vele waarnemers huldigde Sap feitelijk liberaal-economische principes. Volgens zijn collega-universiteitsprofessor Van Goethem was dit echter een verkeerde conclusie. “Daartoe was hij veel te pragmatisch aangelegd, en nooit zou hij geaarzeld hebben, een nuttigen maatregel van economische politiek goed te keuren, onder voorwendsel dat deze niet in het kader van een liberaal-economische opvatting thuis hoorde. Hij vroeg alleen, of de maatregel nuttig bleek, aangepast aan het doel; alle systematiek bleef hem hierbij vreemd.”[644] Inderdaad was Sap een pragmaticus in hart en nieren. Ooit verklaarde hij zelfs: “Ik ben noch optimist, noch pessimist, doch een realist. Ik heb geen plan. Mijn plan is mijn plan trekken.”[645]

In wezen geloofde Sap rotsvast dat het, om meer welvaart te creëren, volstond de vrije markteconomie goed te omkaderen, te stimuleren, en waar nodig van overheidswege bij te sturen. Overheidsinmenging was vooral nodig in die domeinen op dewelke de vrije markt in gebreke bleef om bepaalde behoeften in te vullen. Dit vereiste natuurlijk wel stabiliteit op monetair vlak, die kon bereikt worden door het voeren van een orthodoxe geldpolitiek, toevertrouwd aan een sterke en onafhankelijke centrale bank onder toezicht (geen voortdurende inmenging) van de overheid[646].

Daarnaast hadden zijn academische mentor Prof. dr. Brants en politiek leidsman Helleputte Saps belangstelling gewekt voor de theorie dat solidaire samenwerking binnen en tussen de onderscheiden beroepsgroepen, d.m.v. professionele organisaties enerzijds en onderlinge samenwerking tussen de verschillende standen in het kader van grotere koepelorganisaties anderzijds, de economische verheffing van de individuele leden van die organisaties evenals die van hun gehele klasse t.o.v. de hoogste standen zou mogelijk maken en op die wijze ook zou bijdragen tot stabiliteit door sociale vrede[647].

 

Botsing tussen tegengestelde economische denkbeelden: regeringen - de Broqueville en - Van Zeeland

 

Vanaf 12 juni 1934 maakten Sap en Van Zeeland beiden deel uit van de regering - de Broqueville, de eerste als minister van financiën, de tweede als minister zonder portefeuille met het oog op de bestrijding van de crisis. Beiden bezaten dus een economische bevoegdheid. Al spoedig werd echter duidelijk dat hun ideeën op economisch vlak totaal niet overeenstemden. Op 8 augustus 1934 al berichtte Louis de Lichtervelde m.b.t. de werkzaamheden van het comité restreint aan premier de Broqueville dat “Sap prétend que Van Zeeland n’a pas d’idées pratiques et il a préparé tout seul une série de mesures concernant le crédit[648]. Van Zeeland bekende zich steeds meer tot de Angelsaksisch geïnspireerde conjunctuurpolitiek, waar Sap tegenstander van was. Vandaar o.m. dat hij (evenals anderen) de voorstellen van zijn minister zonder portefeuille onpraktisch achtte en systematisch blokkeerde. Daarnaast kantte hij zich ook principieel tegen een aantal voorstellen van Van Zeeland, o.m. betreffende een conversie van de rente.

Naarmate het jaar 1934 ten einde liep, raakte Van Zeeland steeds meer overtuigd van het onvermijdelijke karakter van een devaluatie. Hij steunde nog wel de regering - Theunis, zonder evenwel nog langer te geloven in de deflatiepolitiek.

Toen hij in maart 1935 zelf premier werd benoemd, trof hij als eerste maatregel het doorvoeren van een devaluatie van 28%, waarvoor hij echter de verantwoordelijkheid niet op zich nam. Zogezegd was ze al een feit na de instelling van de wisselcontrole onder de regering - Theunis. In feite hield deze devaluatie een veroordeling in van de deflatiepolitiek, die steeds een muntontwaarding had pogen te vermijden. Daarnaast voerde de nieuwe regering van nationale unie in mei 1935 een gedwongen conversie van de rente door.

Met deze twee maatregelen, die de facto het proces maakten van het deflatiebeleid dat o.m. door Sap was gevoerd,  haalde de regering - Van Zeeland zich heel vlug de banbliksems van Sap op de hals. Deze had zich altijd als de meest onverzoenlijke tegenstander opgesteld van de devaluatie, die hij als oplichterij, als een misdaad en als een aanslag op ‘s lands economie veroordeelde. Sap bleef bij zijn standpunt dat de Belgische economie ook zonder een muntontwaarding kon worden opgekrikt, en noemde de houding van de premier laf: de devaluatie was nog geen fait accompli, zoals deze opzettelijk verkeerdelijk beweerde. Hij verweet aan Van Zeeland de devaluatie enkel te hebben doorgevoerd omdat hij de winsten die eruit zouden worden gepuurd (o.m. via een herschatting van de goudvoorraad van de Nationale bank), nodig had om zijn beleidsplannen te financieren[649].

Met de devaluatie hielp Van Zeeland het land de dieperik in, aldus Sap, en dit op twee vlakken. Allereerst vormde ze op het economische vlak een ramp. Sap aanzag haar als een strovuur dat vlug zou uitdoven. Vervolgens zou de regering moeten terugkeren tot een deflatiebeleid dat verschrikkelijk hard zou aankomen. Bovendien beroofde de muntontwaarding heel wat gewone mensen van hun zuurverdiende spaarcenten, en dit enkel en alleen om de grote holdings terwille te zijn. Sap noemde dit compleet immoreel.

Daarnaast werkte de devaluatie ook de morele ontreddering van het land in de hand. Het vertrouwen van de bevolking, en zeker van boeren en middenklasse, in haar machthebbers was diep geschokt. Hoe kon men van het volk in godsnaam verwachten nog in haar machthebbers te geloven, na deze reinste aanslag op de vruchten van haar noeste arbeid? Dit effect werd nog versterkt door de gedwongen conversie van de rente, waartegen Sap, die ze eveneens als immoreel veroordeelde, zich altijd al had gekant[650]. Hij klaagde dan ook aan dat “M. Van Zeeland a instauré la corruption (non pas vénale, mais morale) et le mensonge[651]. Hij stelde de premier verantwoordelijk voor het groeiende extremisme: de regering lokte dit uit door haar beleid.

Saps verzet tegen de devaluatie werd nog aangewakkerd door het feit dat ze vooral de middenklasse, wiens belangen Sap al vanaf het begin van het interbellum nauw aan het hart lagen en wiens vertegenwoordiger (van de middenstand en kleine burgerij) hij was sinds de parlementsverkiezingen van 1932, heel zwaar trof. Voor deze groep was dit de zoveelste opdoffer die diende geïncasseerd te worden. Zo had ze bvb. al de stabilisatie van 1926 moeten verteren, het strenge deflatiebeleid van de afgelopen jaren, etc. Hij spoorde de middenklasse en meerbepaald de middenstand aan zich te verenigen, zodat ze haar belangen beter zou kunnen verdedigen.

Het feit dat Van Zeeland een devaluatie had doorgevoerd, waartegen Sap zich met al zijn krachten had verzet, vormt een belangrijke oorzaak van het conflict tussen beide personen. Sap heeft Van Zeeland deze maatregel nooit vergeven. Geen gelegenheid liet hij onbenut om terug te komen op het schandalige karakter ervan. Zelfs meer dan een jaar na de val van de tweede regering - Van Zeeland veroordeelde hij nog deze handelwijze[652], alsook kwam hij er eerder al op terug bij de heisa rond het budget voor 1938.

Vanuit zijn vrees dat het economisch beleid van de regeringen - Van Zeeland op een ramp zou uitdraaien - een vrees die inderdaad niet helemaal ongegrond zou blijken - valt Saps hardnekkige strijd ertegen te verklaren. Dit effect werd nog versterkt door het feit dat het beleid een duidelijke socialistische signatuur droeg, zeker onder de tweede regering - Van Zeeland. Bovendien voerde het kabinet een soort conjunctuurpolitiek, waar Sap heel negatief tegenover stond: hij geloofde niet in de deugdzaamheid van deze nieuwe economische politiek. Aanduidingen dat het met de economisch-financiële toestand van het land grondig fout liep, vond Sap in het budget voor 1936. Bij de bespreking ervan in het parlement opende hij dan ook een frontale aanval op het kabinet. Hij vond echter vrijwel geen gehoor in de Kamer, waarvan de leden zich zonder meer schikten in een welhaast slaafse onderwerping  aan de premier en  zijn ploeg.

Wat Sap ook niet kon verkroppen m.b.t. het economisch beleid van de regeringen - Van Zeeland, was het feit dat de premier regeerde via resp. volmachten en kaderwetten, en zo het parlement buitenspel zette. De volmachten en kaderwetten gingen volgens sommigen zover, zeker onder het tweede kabinet - Van Zeeland toen de socialistische invloed hoge toppen scheerde, dat ze het woord dictatuur in de mond namen. De staatsinterventie op sociaal-economisch en financieel vlak nam, tot groot jolijt van de socialisten maar tot gramschap van Sap, sterk toe. Van Zeeland was tijdens zijn tweede ambtstermijn als premier alleszins erg ver verwijderd van zijn ideaal uitgesproken in 1933 tot “l’abolition des mesures d’interventions étatistes[653].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[637] In zijn Beschouwingen over Europa 1932, waarin hij zich afzette tegen het economisch nationalisme, vallen exact dezelfde woorden te lezen als deze die hij in zijn redevoeringen uitsprak.

[638] “L’économie dirigée”, Informateur (1 maart 1933).

[639] Van Zeeland, Beschouwingen, 159.

[640] Van Zeeland, Beschouwingen, 168.

[641] ID., Ibid., 170.

[642] Van Goethem, “Academische lofrede”, CXVI.

[643] ID., “Academische lofrede”, CXVII.

[644] ID., “Academische lofrede”, CXVII.

[645] “Gustaaf Sap”, De Vlaamse Linie (22 augustus 1952) 3.

[646] Archief Sap, nota denkbeelden Sap.

[647] Archief Sap, nota denkbeelden Sap.

[648] de Lichtervelde aan de Broqueville 8 augustus 1934; ARA, PDB nr. 142 briefwisseling met de Lichtervelde

[649] De toekomst zou Sap in deze bewering gelijk geven.

[650] Al tijdens de regering - de Broqueville, als minister van financiën, wees hij elk voorstel (o.m. van Van Zeeland) in die zin af.

[651] Consultatie M. Sap 28 oktober 1937; AKP, XIV / 9a Crise ministérielle 25 oct. -24 nov. 1937

[652] “Un discours de M. Sap sur la politique financière et économique du gouvernement”, La Libre Belgique (27 december 1938) 3.

[653] “L’économie dirigée”, Informateur (1 maart 1933).