Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL III:
VERKLARENDE FACTOREN
HFST. 27: PERSOONLIJK CONFLICT?
Wederzijdse beïnvloeding in menselijke relaties is een moeilijk te meten iets in het politieke spel, dat niettemin toch niet mag worden onderschat of genegeerd. Het is dan ook de moeite waard om zich af te vragen in welke mate dit in het behandelde conflict heeft meegespeeld. In hoeverre betrof het hier een persoonlijk conflict, waarbij de één er op uit was ten volle de persoon van de ander te raken, en niet zozeer hetgeen waar hij voor stond, wat hij vertegenwoordigde?
Wanneer we de voorgaande verklarende factoren in beschouwing nemen, dan komt het ons voor dat de persoonlijke factor in de verklaring van de twist erg sterk moet worden gerelativeerd. Eerder zouden we spreken van een botsend machtsstreven (ook voor de periode van de regering - de Broqueville) en een politieke overlevingsstrategie van Sap (gedurende de regeringen - Van Zeeland). Hij kon in feite niet anders dan Van Zeeland aanvallen. Die vormde immers het zinnebeeld van al wat Sap verachtte of verwierp. Liet hij hem begaan, dan tekende hij zijn eigen politieke doodvonnis. Sap was er a.h.w. toe veroordeeld Van Zeeland, niet als persoon maar als waar hij voor stond, te bevechten.
Beiden beseften ze dit maar al te goed. In 1937 verklaarde de premier, tussen de regels door duidelijk verwijzend naar o.m. Sap, voor de Kamer: “Ce n’est pas à mon personne que l’on en veut, vous le savez bien, c’est à mon rôle, à ce que j’ai fait, à ce que je représente.”[672] Sap zelf maakte m.b.t. Van Zeeland en zijn interpellatie van 16 maart 1937 dan weer volgende statement: “Personenkwesties moeten immers in de maat van het mogelijke vermeden worden. Personen zijn niets, de zaak echter is alles; personen verdwijnen, maar de zaak blijft bestaan en moet gediend worden. En een publiek blootleggen van toestanden, gevolgd van loyale besprekingen, is van aard veel misverstanden en mistoestanden uit den weg te ruimen en vrede en samenwerking, in tucht en liefde mogelijk te maken.”[673]
Daarnaast is het ook zo dat Sap premier Van Zeeland in het begin van zijn eerste-ministerschap nog een (water)kans gaf. Over zijn positie tegenover de nieuwe regering verklaarde hij: “Nu de frank toch gekelderd is, een afwachtende maar steunende houding. Men moet een regeering niet bekampen voor het plezier van ze te bekampen. Goed en waakzaam toezien. Ze steunen waar ze met goede maatregels voor den dag komt. Kortom ‘het kwaad tot een minimum beperken’.”[674] Het lijkt er echter op dat de gedwongen conversie van de rente voor Sap de deur dicht deed. Vanaf dat moment voerde hij une politique irréductible tegen de regering.
Toch willen wij geenszins de indruk wekken dat in het hele conflict tussen beide politici persoonlijke gevoelens geen rol speelden. Hoogstwaarschijnlijk zullen die wel degelijk hebben doorgewogen. Qua karakter en persoonlijkheid botsten beiden op verscheidene vlakken. Allebei waren ze erg intelligent, hadden ze een uitgesproken wil - vooral Sap had indertijd de naam erg koppig te zijn - en streefden ze naar de uitoefening van zoveel mogelijk macht, waarbij ze elkaar op hun weg tegenkwamen. Logischerwijs zorgde dit voor een betwisting van die macht.
Daarnaast was het zo dat Van Zeeland een erg ijdel iemand, terwijl Sap aan allerlei officiële plichtplegingen een broertje dood had. Heel raak, doch overdreven, werd Van Zeelands ijdelheid beschreven door Hendrik de Man: “Hij verlangde veel minder het bestaande regime te veranderen dan in dit regime het toppunt van glorie te bereiken. In zijn ingewortelde conformisme en, laat het ons maar uitspreken, in zijn aangeboren snobisme, moet de diepe oorzaak gezocht worden van zijn politieke zwakheid. (…) In de practijk vergenoegde hij er zich mee de meest ouderwetsche sociale conventies te aanbidden. Hij is steeds gebleven de zoon van den winkelier uit een provinciestad, die zich in de kerk vernederd voelde door niet op dezelfde bank te mogen zitten als de zoons der landjonkers, die nochtans minder goede leerlingen waren dan hij; en het bleef steeds zijn ambitie, eenmaal deze indrukwekkende wereld te kunnen imponeeren, te midden van een hofhouding waarin gravinnen naast voorzitters van Handelskamers zouden zitten. Deze bank-alchemist, die de broosheid van alle financieele macht doorzag, aanbad het gouden kalf en schepte in het geld winnen het dubbel plezier van een voldaan verwervingsinstinct en een geslaagde intellectueele operatie. Het befaamde simili-renaissance kasteel dat hij te Boschvoorde bewoonde, in een decor van “antiquiteiten” voor haastige klanten, liet zijn banale opvatting van sociaal en wereldsch succes onbarmhartig uitkomen.”[675] Van Zeeland dweepte met rang en titel. Daarnaast liet hij zich graag bewieroken, in en buiten het parlement. Hij profileerde zich naarmate zijn premierschap vorderde steeds meer als de redder des vaderlands, die onbaatzuchtig zijn goedbetaalde job bij de Nationale Bank liet schieten om zich in dienst van het land tevreden te stellen met het karig betaalde ministerambt[676]. Ook Gutt was dit opgevallen. In een brief aan Theunis schreef hij t.o.v. Van Zeeland: “Un petit reproche: il commence à parler un peu trop de sa loyauté, de ses angoisses, etc. Ils (naast Van Zeeland wordt hier Bovesse bedoeld) finiront par avoir le coeur d’Herriot.”[677]
In tegenstelling hiermee had Sap, ook wel eens het ‘slechtste karakter van België’ genoemd, een hekel aan allerlei vormen van protocol en officiële plichtplegingen. Eretekens en medailles wekten bij hem geen speciale gevoelens of verlangens op. Hij streefde niet naar dergelijke vormen van erkenning. Dat Van Zeeland zoveel sprak over alle offers die hij bracht, zal Sap waarschijnlijk niet hebben gezind. Niet alleen zag hij in hoe loos deze woorden wel waren, maar daarenboven maakte de premier op die manier elke oppositie monddood, en wakkerde hij de al bestaande slaafse volgzaamheid van vele parlementariërs nog aan. Hierover schreef parlementair ambtenaar Ernest Claes: “Hij (Van Zeeland) is verstandig en vlug van begrip. Het is hem niet moeilijk de Kamer, waar geen enkel ‘groot man’ zit, te domineren. Hij is geen mirakeldoener en heeft zijn welslagen als Premier meer te danken aan ‘chance’ dan aan verstand. Er zijn volksvertegenwoordigers, die iemand moeten kunnen bewonderen. In Van Zeeland hebben zij hun ideaal gevonden. Ze volgen hem niet alleen blindelings, maar machinaal. Dat is voor hen het gemakkelijkste.”[678]
Wat Sap ook tegen de borst stootte, was de dubbelzinnigheid die Van Zeelands woorden en daden voortdurend kenmerkte. Systematisch legde de premier verklaringen af, die hij soms nog in de loop van zijn betoog, of later, zelf tegensprak. Dit was ten eerste het geval bij de devaluatie, toen hij verzekerde er niet verantwoordelijk voor te zijn. Een jaar later gaf hij echter zelf toe dat het wel hij was geweest die haar had doorgevoerd. Bij de discussies over de terugkeer naar de neutraliteit, over de opzegging van het Frans-Belgisch Geheim Militair Akkoord en over de militiewet, betrapte Sap de premier ook weer voortdurend op tegenstrijdigheden in zijn betoog. Toen Van Zeeland de werkzaamheden der commissie-Servais en de Mendelssohn-lening becommentarieerde, en beloofde het volle licht te laten schijnen, was het opnieuw raak. Terecht zei Sap hierover: “Op geen enkele der gestelde vragen heeft hij geantwoord. Zijn fel toegejuichte rede was een model van rede ‘nevens de kwestie’.”[679] Ook m.b.t. de zaak van de Nationale Bank had Van Zeeland onjuiste beweringen geopperd , waardoor hij enkele maanden later zwaar door de mand viel. Sap verklaarde in dit verband: “Men verwijt me soms te slim te zijn. Helaas, ik ben integendeel nog zeer naïef, want nooit heb ik kunnen gelooven dat een Eerste Minister onjuiste verklaringen zou durven afleggen. Dat gemis aan rechtzinnigheid van een Eerste Minister, enkel en alleen om maar gedurig redevoeringen over zijn eigen onbaatzuchtigheid te kunnen uitspreken, is een der bitterste ontgoochelingen van mijn politieke loopbaan; ‘t is ook een der duidelijkste kenteekens van het verval van de publieke deugden.”[680] Bij de koning klaagde Sap aan dat Van Zeeland gedurende zijn twee regeringen “a instauré la corruption (non pas vénale, mais morale) et le mensonge”[681]. Hij weigerde dan ook ooit nog met Van Zeeland in een regering te treden. “Met Van Zeeland nooit want die man liegt voortdurend. Men weet nooit wat men geloven moet en wat is.”[682]
Persoonlijke motieven speelden dus zeker een rol in het conflict tussen Sap en Van Zeeland. Beiden moesten van elkaar waarschijnlijk niet te veel hebben. Toch mogen deze elementen o.i. niet als de belangrijkste verklarende factor worden aanzien. Eerder beschouwen we ze als de slagroom op een taart. Ze maakten de aanvallen van Sap, die hij hoe dan ook toch zou lanceren, misschien alleen heel wat pittiger.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[672] PHK, buitengewoon zittingsjaar 1937, 6.
[673] “Een politieke rede van oud-Minister Sap te Meulebeke”, De Standaard (13 september 1937) 3.
[674] “Een uiteenzetting van oud-Minister Sap”, De Standaard (4 april 1935) 3.
[675] De Man, Herinneringen, 212.
[676] Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging III, 137.
[677] Gutt aan Theunis 18 juli 1936; ARA, PGT, kabinet III portefeuille 6
[678] Uit de dagboeken van Ernest Claes, 78.
[679] PHK, zittingsjaar 1936-37, 1001.
[680] “Een politieke rede van oud-Minister Sap te Meulebeke”, De Standaard (13 september 1937) 3.
[681] Consultatie M. Sap 28 oktober 1937; AKP, XIV / 9a Crise ministérielle 25 oct. -24 nov. 1937
[682] Naar een getuigenis van barones Cécile Vlerick-Sap, de op één na oudste dochter van Gustaaf Sap.