Wie was de Romeinse arts? Een interpretatie vanuit de iconografische en archeologische bronnen,geconfronteerd met de traditionele interpretatievanuit de literaire en epigrafische bronnen. (Marlin Janssens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

1. Doelstelling

 

In deze licentiaatsverhandeling komen twee vraagstellingen aan bod. Ten eerste wordt vanuit de iconografische en archeologische bronnen een antwoord gezocht op de sociologische vraag wie de Romeinse arts was. Er zal weinig ingegaan worden op het artsenberoep zelf, omdat een onderzoek met de nodige zin voor kritische reflectie niet kan uitgevoerd worden zonder een gedegen medische voorkennis.

De meeste hedendaagse onderzoekers hebben de achtergrond van historicus of medicus en dat uit zich in hun benadering van dit onderwerp. Historici pluizen de geschriften van antieke auteurs uit en analyseren opschriften; medici besteden veel aandacht aan de evolutie van het beroep aan de hand van informatie van de antieke auteurs. Dit zijn echter lang niet de enige bronnen die ons ter beschikking staan. Zo komt men tot een tweede, methodologische probleemstelling: deze studie, geschreven door een archeoloog, wil nieuwe perspectieven openen in het onderzoek naar de geschiedenis van de Romeinse geneeskunde, een onderwerp dat balanceert op de grens tussen oude geschiedenis en geneeskunde. Het quasi uitsluitend gebruiken van iconografische en archeologische bronnen levert een ander soort informatie, die zeker niet minder belangrijk en relevant is, maar die in het gebruikelijke onderzoek grotendeels genegeerd werd. Iconografische bronnen worden louter gebruikt ter illustratie, terwijl de archeologische bronnen vooral aangewend worden bij het opstellen van typologieën.

Men is gedwongen zich te beperken niet alleen wat betreft het bronnenmateriaal, maar ook wat betreft het chronologisch en geografisch kader. Qua chronologie heeft men niet veel keuze: pas vanaf de Keizertijd tot ongeveer de vierde eeuw na Chr. heeft men iconografische en archeologische bronnen ter beschikking. In het Byzantijnse rijk werden weliswaar instrumenten aangetroffen, maar deze worden uitgesloten door het beperken van het geografisch kader tot het westelijk deel van het Romeinse rijk. In het Oosten profileert de Griekse cultuur zich zeer sterk, niet alleen in de geneeskunde, maar ook in andere takken van het intellectuele en culturele leven, waardoor dit gebied toch apart moet genomen worden. Het zal echter niet totaal buiten deze studie vallen gezien de ontwikkeling van de geneeskunde in de stad Rome die sterk schatplichtig is aan de grote Hellenistische steden.

 

 

2. Opbouw

 

Deze studie wil dus verder gaan dan het gebruikelijke onderzoek en de iconografische en archeologische bronnen de plaats in het onderzoek toewijzen die zij verdienen. Voor een correcte benadering is een archeologische reflex nodig die weet welke vragen kunnen gesteld worden en welke niet. In die zin is deze thesis dan ook opgevat als een materiaalstudie om te komen tot een analyse en een interpretatie van het maatschappelijk fenomeen van de Romeinse arts. Omdat dit onderzoek vanzelfsprekend niet zomaar in het luchtledige kan geschieden, zal in een eerste hoofdstuk een algemeen referentiekader worden geschetst op basis van de interpretaties van secundaire auteurs aangaande de Romeinse arts, vermits het buiten het kader van deze bescheiden studie valt om zelf de primaire bronnen te onderzoeken. Na een algemene inleiding en een omschrijving van de begrippen, zal er worden ingegaan op de evolutie van de geneeskunde en haar appreciatie door de Romeinen, op de hiërarchie en de sociale stratificatie van de artsen, op de opleiding en de verschillende specialisaties en tenslotte op de situatie in de westelijke provincies. Er wordt geopteerd voor een eerder anecdotisch overzicht van de Romeinse geneeskunde, omdat men slechts voor deze aspecten informatie kan halen uit de iconografische en archeologische bronnen.

Vervolgens zal een zo exhaustief mogelijke cataloog van relevante iconografische en archeologische bronnen in een apart deel gepresenteerd worden. De gegevens hierin vormen de basis voor een eigen interpretatie en zullen in hoofdstuk 2 in hun archeologische context besproken en daarna gesynthetiseerd worden.

In de synthese worden dezelfde onderdelen die in hoofdstuk 1 aan bod komen, hernomen, met de bedoeling om de resultaten van hoofdstuk 1 en 2 met elkaar te confronteren om te komen tot een genuanceerde interpretatie van de sociale positie van de arts in al haar facetten. Aangezien een inhoudelijke confrontatie zeer moeilijk is op basis van het materiaal dat hier gepresenteerd wordt, zal het eerder om een methodologische confrontatie gaan. Hierbij zal ook duidelijk worden in welke mate de archeologie kan bijdragen tot de studie van een onderwerp dat op het eerste gezicht te gespecialiseerd is voor de “stomme” wetenschap van de archeologie. Daarnaast kan nu een genuanceerd oordeel gegeven worden over de waarde van de traditionele interpretaties die door de secundaire auteurs overgenomen worden, zonder ze nog in vraag te stellen. In het besluit zullen de belangrijkse vaststellingen op een rijtje gezet worden.

 

 

3. Methodologie

 

Concrete inleidende beschouwingen zullen niet hier worden gegeven, maar bij de onderdelen in kwestie. Wel is dit de aangewezen plaats om in te gaan op de methodologie met betrekking tot het archeologisch materiaal, namelijk de iconografische en archeologische bronnen, zoals gepresenteerd in de cataloog. Een conditio sine qua non voor het selecteren van de stukken is de zekerheid van  herkomst, anders is het nutteloos om het voorwerp te gebruiken in een archeologische redenering. Voor één collectie is echter een uitzondering gemaakt: in het British Museum wordt een ensemble bewaard waarvan het vaststaat dat het uit Italië afkomstig is, maar de concrete vindplaats is niet gekend. Omwille van het homogene karakter van de groep instrumenten, neemt men aan dat ze samen in één archeologische context gevonden zijn. Natuurlijk hangt de keuze van de stukken ook af van de beschikbare publicaties. Elk zichzelf respecterend museum heeft wel instrumentjes in zijn collectie, maar deze zijn zelden op een wetenschappelijke wijze gepubliceerd. Bekende graven worden uitvoerig in elke monografie behandeld, maar vaak zonder aandacht voor de essentiële gegevens inzake de stukken. Ook voor de iconografische bronnen worden zelden de technische gegevens gepubliceerd. Vaak fungeren zij maar als plaatjes bij praatjes. In de cataloog zullen dan ook hier en daar hiaten te bespeuren zijn, zelfs voor pronkstukken. De cataloog van de iconografische bronnen omvat wel materiaal uit heel de Romeinse wereld, omdat anders het aantal stukken statistisch te klein is om verantwoorde vergelijkingen toe te laten. Het gaat sowieso al om unieke stukken, dus moet men de archeologische interpretatie niet hypothekeren door een extra selectie uit te voeren.

De bibliografische verwijzingen zijn opgesteld volgens het Angelsaksisch systeem. In de voetnoten worden de auteur, het jaar en de pagina vermeld; alle informatie in verband met de werken vindt men in de alfabetisch gerangschikte bibliografische lijst  achteraan. De bibliografische verwijzingen met betrekking tot de figuren zijn samengebracht in een illustratielijst. In de cataloog staan de verwijzingen wel bij de figuren zelf. De illustraties in de tekst worden zo dicht mogelijk bij de relevante passage geplaatst.

Tenslotte dient nog aandacht besteed te worden aan de schrijfwijze van de persoonsnamen. Bij Griekse namen, bijvoorbeeld Hippokrates, wordt de transcriptie van het Grieks gerespecteerd. Persoonsnamen die duidelijk Latijns zijn en/of in een Latijnse context geplaatst moeten worden, bijvoorbeeld Aesculapius, respectievelijk Galenus, worden volgens de regels van het Latijn geschreven. Alhoewel Galenus en Soranus van Epheze vertegenwoordigers zijn van de Griekse cultuur en ook in het Grieks schrijven, kunnen zij toch beschouwd worden als Romeinse artsen.  Aangezien de klemtoon in dit proefschrift ligt op de Romeinse geneeskunde, worden hun namen in het Latijn geschreven.

 

 

4. Literatuur

 

De leidende figuren in het hedendaags onderzoek zijn voor het Engelse taalgebied R. Jackson en V. Nutton, voor het Duitse E. Künzl en J. Korpela en voor het Franse M. Grmek en D. Gourevitch. Het belangrijkste werk op dit moment is Aufstieg und Niedergang der römischen Welt[1], waarvan reeds drie volumes gepubliceerd zijn en er nog twee verwacht worden. Het biedt geen algemeen overzicht, maar behandelt verschillende items met de nodige zin voor kritische reflectie op algemeen aanvaarde interpretaties en dat maakt het zo interessant. E. Künzl heeft een artikel geschreven over medische instrumenten met een zeer uitgebreide bibliografie[2] (zie bijlage I); ook heeft hij meegewerkt aan een volume van de reeks Bibliographies thématiques en Archéologie[3]. Deze vormen de basis voor het opzoeken van de publicaties van instrumenten. Informatie over alle andere aspecten van de antieke geneeskunde werd via L’année épigraphique en Bibliography of the history of medicine (1964 tot 1993) opgezocht. Voor de meest recente informatie is de website Ancient Medicine/Medicina Antiqua[4] belangrijk, omdat men hier wetenschappelijke essays publiceert, een recente bibliografie geeft en verwijzingen naar andere wetenschappelijk onderbouwde websites aangeeft.

Daarnaast vindt men in de bibliotheek veel vulgariserende literatuur over de Romeinse geneeskunde. Het voordeel van dergelijke boeken is dat men, als leek, zich snel in kan werken in de materie. Het grootste nadeel ligt in het feit dat de auteurs niet teruggrijpen naar de primaire bronnen, maar naar secundaire literatuur. Zo krijgt men de indruk dat alle onduidelijkheden lang geleden opgelost zijn en dat wat men nu schrijft over de Romeinse geneeskunde algemeen geldend is. Dit is natuurlijk niet zo, wat ook zal blijken uit dit proefschrift.

 

 

5. Problemen voor de toekomst

 

Hier worden nog enige bestaande problemen voor de iconografie en archeologie aangehaald, maar ook wat betreft de antieke literatuur en opschriften is er nog werk in de toekomst. Eerst en vooral moet men een eenvormig systeem ontwikkelen vooor de beschrijving en typologie van de instrumenten. Voor een dermate gespecialiseerd onderwerp is het soms al moeilijk om de Engelse of Franse term in correct Nederlands te vertalen. In de cataloog bijvoorbeeld wordt de term “oorsonde” gebruikt, terwijl men nu nog spreekt van een oorlepeltje, wat eigenlijk de functie van dit instrument maar half omschrijft. Daarnaast moet er in de publicaties ook meer aandacht zijn voor de archeologische context van nieuwe vondsten. Zoals duidelijk blijkt in het volgend betoog, zal de archeologische context vaak veel belangrijker zijn dan het eigenlijke instrument. Tenslotte zouden ook de randgebieden, vooral dan de Balkan waar zeer rijke artsengraven gevonden zijn, goed gepubliceerd moeten worden. Voor de iconografie dient men waar mogelijk de opschriften te onderzoeken, zodat men eventueel te weten kan komen welk soort arts welke soort voorstelling laat maken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] W. Haase 1993-1996.

[2] E. Künzl 1993: 2439-2639.

[3] E. Künzl 1991a.