Tussen twee werelden: hotsende, botsende, trillende jeugd. Rock’n’roll, Vlaanderen en de jaren vijftig. (Kasper Demeulemeester) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Het ontstaan van de Teenager
1. Jeugd in Vlaanderen in de jaren vijftig
“De halfvolwassenen zijn thans over de hele wereld een probleem[159].”
De oorlog lag achter de rug, het onnoemelijke leed was verdrongen, men moest doorgaan. Men was op de assen van de oude wereld een nieuwe beginnen bouwen. Maar deze nieuwe wereld was niet bestemd voor de generatie die de oorlog had gevoerd, die had geleden en toegekeken. Die beseften dat voor hen de wereld toch eeuwig verbonden zou zijn met die onmenselijke tijd en met de wereld die deze had voortgebracht. Op een bodem van hoop en vertrouwen dat de oude wereld vernietigd was en men nu met een schone lei kon beginnen, bouwde men het geloof dat de volgende generatie van die fouten zou leren om ze nooit meer te maken. De nieuwe wereld was er één voor de jeugd. Zij moesten alle kansen krijgen om een paradijs op aarde te scheppen. Maar hoe broos was een droom van het paradijs als aan twee kanten van de wereld twee grootmachten de macht hadden om op een paar uur het Armageddon af te kondigen. De oude wereld van haat, rivaliteit en angst was nooit geheel verdwenen en hing als een grijnzend spook boven de hoofden van de jongeren die geacht werden volledig te vertrouwen in de toekomst. Men verwachtte van hen dat ze bereid waren hun leven te wijden om een wereld op te bouwen waarvoor elke moment het laatste kon zijn. Dit is de ironie. Dit is de paradox van de jongeren van de jaren vijftig.
Vertrouwen in een wereld in stand gehouden door angst.
Wat ik dus in dit hoofdstuk zal proberen te doen is een beeld te scheppen van de jongeren in Vlaanderen in de jaren vijftig. Dit beeld zal vrij algemeen zijn, want diepgaand onderzoek over dit gegeven is nog niet gebeurd. Ik was dus afhankelijk van vrij summiere informatie over Vlaanderen en heb verder zo goed mogelijk gebruik gemaakt van de informatie die er was over het buitenland en meer in het bijzonder over Nederland, waar al heel wat geschreven en verschenen is over de jeugdkwestie.
Het uiteindelijke doel van dit hoofdstuk is een beeld te geven van de jeugd die leefde tijdens het R’n’R-tijdperk Want, we hebben het al gezegd, R’n’R was een aangelegenheid van de jeugd en zonder het verhaal van de jeugd te geven is het verhaal van de R’n’R onbegrijpelijk. Omgekeerd is het tevens zo dat zonder het ontstaan van een jeugdcultuur, eerst in de USA en daarna over de hele wereld, er nooit sprake zou geweest zijn van R’n’R. Het R’n’R-ontstaansproces werd gevormd door deze twee factoren die op elkaar inwerkten, zonder dat een van beide als de oorzaak van de ander kan aangewezen worden. Jeugd zorgde voor R’n’R en R’n’R was de katalysator voor een blijvende jeugdcultuur.
Jong zijn in de jaren vijftig, het moet niet vanzelfsprekend gewest zijn. De plaats van de jongeren in de maatschappij wordt ergens tweemaal tussen twee werelden[160] genoemd en dit lijkt inderdaad een mooie omschrijving van de moeilijke positie van de jongeren toen. Langs de ene kant zaten ze gewrongen tussen het leven als kind en de volwassenheid. Er was voor hen nog geen plaats in de maatschappij voorzien. Ze waren een categorie die vis noch vlees was, waar geen woord voor was en zeker geen infrastructuur. Langs de andere kant zaten ze vast tussen traditie en moderniteit, de twee krachten die heel de jaren vijftig op elkaar inwerkten, streden voor de toekomst. De jeugd wás de toekomst, maar leefde in een wereld die nog volop bepaald werd door de traditionele waarden en normen. Voor de jongere zou het een harde strijd worden om geaccepteerd te worden en een identiteit te krijgen. Maar dit is slechts theorie. We zullen zien of de werkelijkheid deze theorie kan staven.
a. Het einde van een tijdperk
Voor WOII was er van tieners geen sprake. Men was kind en nadat men kind was, werd men volwassen. Dat daar soms een moeilijke periode tussen lag, dat wist men wel, maar dit werd slechts gezien als een pijnlijk overgangsproces zonder eigen identiteit. In die periode kon de jongere zo’n beetje in de twee werelden tegelijk leven, nog een beetje kind zijn en al wat meeproeven van het volwassen leven. Een eigen plaats, een eigen leven was echter niet voor hen weggelegd en er werd van hen verwacht dat ze zo vlug mogelijk hetzij zouden trouwen, hetzij gaan studeren of beginnen werken. Dat waren immers de grenspunten van de volwassen wereld, waarbij we natuurlijk de militaire dienstplicht niet mogen vergeten als grens tussen het jongen- en man-zijn. Ook evenmin te veronachtzamen is het ouderschap, al was dit natuurlijk wel sterk verbonden met het huwelijk.
In de jaren twintig waren echter al de eerste aanzetten geweest naar de ontwikkeling van een zelfstandige jeugdcultuur. Door de economische crisis was aan deze evolutie echter bruusk een einde gekomen. Misschien is het hier raadzaam een paar opmerkingen te maken over de band tussen de jaren twintig en vijftig. Net als de jaren vijftig waren de jaren twintig een post-oorlogs-decennium geweest. Een oorlog heeft vaak als gevolg dat de beschavingsevolutie een ferme schok krijgt en een grote sprong maakt. Waar zonder een oorlog soms vele decennia zouden over gaan, kan onder invloed van een oorlog op veel kortere tijd gebeuren. Zo ook in de jaren twintig. De veranderingen die WOI echter met zich meebracht waren prematuur. De wereld was er niet klaar voor en slaagde er dus ook niet in de samenleving na de oorlog zo te organiseren zodat ze de komende veranderingen zou kunnen verwerken en opnemen in haar natuurlijke evolutie. De eerste aanzet van een consumptiemaatschappij, het begin van een jeugdcultuur, een multilaterale en gelegitimeerde internationale wereldorde, men was er nog niet klaar voor. Het was allemaal veel te snel gegaan. Gevolg: de nieuwe wereld stortte in. Uit die crisis ontstond de teleurgestelde en gefrustreerde wereld van de jaren 30: men had de toekomst gezien, maar men was hem op onverbiddelijke en pijnlijke wijze weer kwijtgeraakt. De werkelijkheid beantwoordde niet meer aan de verwachtingen die de mensen ervan hadden. Het resultaat zou zijn dat de beschaving zich tegen zichzelf zou keren in wat volgens sommigen het toppunt van de Westerse beschaving was, maar volgens de meeste mensen het diepste waartoe homo sapiens sapiens ooit gezonken is, een totale perversie van alle idealen waarop de Westerse wereld gebouwd was. Vele miljoenen zouden het met hun leven bekopen. De wereld zou voor eeuwig getraumatiseerd zijn.
Maar toen men langzaam uit de put kroop, het schaamrood, al zag het eruit als een overwinningsblos, nog op de wangen, bleek de wereld weer klaar te zijn voor een nieuwe start. Men nam de draad weer op waar hij in de jaren dertig verloren was gegaan, vastbesloten ditmaal niet dezelfde fouten te maken en beveiligingen in te bouwen om een nieuwe instorting te vermijden, met de Koude Oorlog als stevige basis om een nieuw systeem op te bouwen.
b. Baby-boom, welvaart, vrije tijd en massacultuur
In de Verenigde Staten was het aantal tieners na de oorlog zo sterk gestegen – 22% tussen 1950 en 1960: de zogenaamde baby-boom[161] – dat ze een bevolkingsgroep waren geworden waar niemand meer omheen kon.
Daarnaast hadden zij tijdens de oorlog moeten helpen om het land draaiende te houden, om voor een inkomen te zorgen in gezinnen waar het gezinshoofd was gaan vechten of om aan de grote vraag naar ongeschoolde arbeid van de oorlogsindustrie te voldoen. De lonen voor tieners waren trouwens tussen 1938 en 1958 met 50% gestegen, die voor volwassenen maar met 25%[162]. De jongeren profiteerden dus volop van de heroplevende economie van na de oorlog. Zo werden ze een bevolkingsgroep waar rekening mee moest gehouden worden. Een gevolg van deze actieve rol in de samenleving was dat de jeugd steeds koopkrachtiger werd en ook op zoek ging naar een tegengewicht voor het geestdodende werk dat overdag geleverd werd. Dit zou de basis worden van het vrijetijdsconsumentisme dat nu één van de grootste economische sectoren is geworden.
In de Verenigde Staten zou dan ook de teenagercultuur ontstaan.
Door hun aandacht voor deze vrije tijd zetten de tieners zich af tegen hun ouders. Het was natuurlijk niet zo dat hun ouders zich onthielden van consumeren op grote schaal: ook voor hen waren de jaren vijftig het decennium waarin op grote schaal artikelen toegankelijk werden die vroeger voorbehouden waren aan de rijksten in de samenleving. Nu kreeg ook de middenklasse, die steeds meer wegtrok uit het centrum van de stad en in de suburbs, de buitenwijken, gingen wonen, toegang tot diepvriezers, luxe-auto’s, koffiezetapparaten en elektrische strijkijzers. Zo kregen we het Amerika dat we uit zoveel films kennen: witte huizen met witte hekjes, een goed onderhouden gazon met de obligate sproeiers, de Chevy voor de garage en alles, maar dan ook alles hetzelfde als bij de buren. Dáártegen zette de jeugd zich af.
Ze ontdekten dat, nu ze zelf koopkracht hadden, ze door bewust te consumeren zichzelf konden onderscheiden van de rest van de maatschappij. Dat was immers wat men zocht: iets dat hen als groep zou onderscheiden van de rest en vooral van de vorige generatie. Vrije tijd was beperkt, had per definitie een tijdelijk karakter, dus kwam het erop aan optimaal gebruik te maken van de consumptiemogelijkheden die voorhanden waren[163]. Men kocht kleren, schoenen, platen, men ging naar de drive-in-bioscoop en het ijssalon waar men andere gelijkgezinde leeftijdsgenoten kon ontmoeten, anderen dansten op muziek van de zwarten, dronken en namen drugs. Het waren de eerste teenagers. Voor hen zou er, eenmaal dat men vanuit de industrie het potentieel van deze groep ingezien had, een markt geconstrueerd worden van specifiek op teenagers gerichte kleren, radioprogramma’s, films en voor de rest al wat ze maar zouden kopen. Deze evolutie zou in de States al in het begin van de fifties plaatsvinden. In België zou ze pas gebeuren vanaf 1955. Vanaf de R’n’R dus.
De jeugd van de na de oorlog verschilde op nog een aantal andere cruciale punten van de vooroorlogse generatie: niet alleen was men een stuk welvarender geworden, er was ook de reusachtige stroom informatie waar men opeens toegang toe had. Zo ontstond de cultuurindustrie waardoor cultuur voor eens en voor altijd van haar hoge voetstuk gestoten werd, zo ook verminderden voor de jeugd godsdienst en politieke overtuiging als bindmiddel sterk in betekenis.
c. Generatiekloof en ontluikend conflict.
Natuurlijk waren er ook andere factoren die meespeelden bij het ontstaan van deze teenagerconsumptiecultuur. Een element dat volgens mij niet genegeerd kan worden is het post-materialistische karakter van de generatie die na de oorlog tot bloei kwam. Waar voor de oorlog en in de jaren vlak na de oorlog de focus lag op het verzekeren van materiële bestaanszekerheid, was deze voor de volgende generatie reeds verworven, zodat men de aandacht kon richten op de kwaliteit van het leven en de zin van een bestaan dat door externe instanties –de geïnstitutionaliseerde maatschappij- verzekerd werd. Deze mentaliteitsverandering heeft zeker bijgedragen tot de laattwintigste-eeuwse comfort- en vrije tijd-samenleving.
Tevens was het zo dat we in de jaren na de oorlog een verandering konden constateren in de verhouding tussen de verschillende generaties. (“generatie” wordt hier niet gebruikt als absoluut begrip. Hier wordt het vooral gebruikt om twee groepen te onderscheiden: de vooroorlogse generatie die volwassen waren na de oorlog en hun kinderen, de naoorlogse generatie die dan de jeugd vormden.)
Voor de oorlog was het zo geweest dat er tussen de opeenvolgende generaties geen grote verschillen waren. Het gevolg hiervan was dat de oudere generatie in zekere zin waardevoller was, omdat zij al de wijsheid en de ervaring verworven had waar het de jongeren nog aan ontbrak. De traditie bepaalde dus heel sterk de verhouding tussen beide. Dit zou na de oorlog echter veranderen.
De maatschappij evolueerde razendsnel en in de plaats van de wijsheid en de traditie kwam de kunst om zich aan te passen aan de razendsnelle technologische en maatschappelijke vernieuwingen. Vandaar dat vanuit de oudere generatie luidop de kreet klonk “De jeugd heeft de toekomst![164]” Het generatieconflict dat er dus aanvankelijk was, werd ingetoomd omdat beide partijen het ermee eens waren dat het gelijk na de catastrofe van WOII niet meer kón bij de ouders liggen. Het conflict zou pas ontploffen wanneer de ouders begonnen te vrezen dat de jeugd (en dus hun toekomst) verloren ging aan die onbetrouwbare consumptiemaatschappij. Langs de andere kant ontstond het conflict ook bij de jongeren die het gevoel kregen dat hun ouders hun wel de toekomst gaven, zonder hen de kans te geven daar hun eigen ding mee te doen. Slechts een kleine groep jongeren zou openlijk laten merken dat zij niet geloofden in die toekomst en weigerden de verantwoordelijkheid voor de toekomst te dragen. Zij kozen resoluut voor de fun en het plezier van R’n’R. De R’n’R was het eerste fenomeen dat ouders en jongeren lijnrecht tegenover elkaar stelde. De muziek was expliciet niet op het gezin gericht en onttrok de jongeren zo aan hun thuis, zeer tot onvrede van de ouders voor wie het gezin nog steeds en in de jaren vijftig meer dan ooit, de hoeksteen van de samenleving was. Zo maakte R’n’R de generatiekloof tastbaar.
Dat het niet tot een openlijke confrontatie tussen beide groepen kwam, was te wijten aan de paradox van de jaren vijftig: oud en jong doorstonden dezelfde angsten van de Koude Oorlog, maar deelden ook het optimisme dat eigen was aan die tijd. De onvrede zou echter nooit helemaal verdwijnen. Toen, tegen het einde van het volgende decennium, rond het jaar 1968, duidelijk werd dat de wereld helemaal niet zo’n mooie plek was geworden als men in de jaren vijftig droomde en beloofd had, zou er wel een openlijk conflict uitbreken dat zich niet zou beperken tot een kleine groep jongeren, maar heel de samenleving op haar grondvesten zou doen beven.
d. Problemen met de jeugd
Er heerste dus grote ongerustheid over de morele toestand van de jeugd. Vooral in Nederland was men sterk in het typeren en definiëren van deze 5% van de jeugd waar men problemen mee had[165]: massajeugd, verwilderde jeugd, nihilistische jeugd, asfaltjeugd,… Stuk voor stuk termen die de nadruk legden op een aspect van de moderne jeugd waar men zich zorgen over maakte: respectievelijk het gevaar van de massaconsumptie, het verdwijnen van de beschaving bij de jeugd en de slechte invloed die de straat had op het gedrag van de jongeren, drie pijnpunten die in de vrije tijdssfeer konden gesitueerd worden. Vrije tijd moest dienen voor (zelf)ontplooiing op geestelijk en lichamelijk vlak en daarvoor bestonden de jeugdbewegingen. Deze zaten echter vast in hun traditionele en ouderwetse structuur en waren voor een bepaald deel van de jeugd niet meer aantrekkelijk, aangezien ze te zeer verbonden waren met de cultuur van hun ouders. Bij gebrek aan moderne jeugdorganisaties waren ze ten prooi aan de grote, boze machine van de jeugdindustrie. Voor de jongeren was de vrije tijd immers de periode waarin men zich kon afzetten tegen het afstompende van de arbeid of het massaonderwijs. Want dat is een punt waar we tot nu toe nog niets over hebben kunnen zeggen: niet alleen werd een deel van de jeugd koopkrachtiger door veel vroeger te beginnen werken voor eigen rekening –wat mogelijk was door de stijgende inkomens van hun ouders- en door de stijgende lonen voor jongeren (in Nederland zouden de jeugdlonen tussen 1955 en 1965 met 150% stijgen, wat niet wegneemt dat ze zelfs in 1965 maar 50% van een volwassenenloon bedroegen[166]), een ander deel zat opeens veel langer dan ooit tevoren op school. Behalve de positieve gevolgen die deze evolutie had, was dit voor vele jongeren een druk op hun leven die erbij kwam. Hoe groter deze druk werd, des te meer stoom die men moest aflaten in de vrije tijd. Het verschil met werkende jongeren was wel dat schoolgaande jongeren in hun vrije tijd nog allerlei huiswerk moesten maken en veel meer afhankelijk waren van hun ouders.
Bij onze noorderburen geloofde men er als eerste in dat zulke problemen op wetenschappelijke wijze geanalyseerd en opgelost konden worden. Dit resulteerde in hetgeen men het massajeugdonderzoek is beginnen noemen. Dit onderzoek spitste zich vooral toe op de jongeren uit de lagere klassen omdat daar de problemen het grootst waren, door hun financiële zelfstandigheid. Zij gingen ook veel minder lang naar school, waardoor de bestaande macht minder invloed op hen had, wat nog in de hand gewerkt door het hoge aantal onkerkelijken in die delen van de samenleving. Zij waren dus voor de gevestigde orde de “ongrijpbaren,” al was het een proces dat heel de maatschappij doordrong. Zo werd de massajeugd in de hogere regionen van de maatschappij “gepolijste massajeugd” genoemd. Dit waren de gegoede en onderlegde jongeren zonder binding met de werkelijke cultuur, die er een banale, materialistische moraal op nahielden en een vulgair hedonisme als hoogste levensdoel hadden[167].
In 1952 werden de resultaten van dit onderzoek gepubliceerd. De massajeugd zou geen eigen mening hebben, gewoon de kudde volgen zonder eigen idee. In het verslag klonk het zo: De jeugdige leeft in een gestalteloze wereld. De gestalteloosheid van zijn wereld uit zich in het onvermogen zelf gestalte te zijn: het uiterlijk is filmconfectie of volstrekt verwaarloosd; houding en beweging vertonen geen uit het innerlijk komend gericht zijn: hij leunt, hangt, slentert enzovoort; er is vaak een gedurige bewegingsoverdaad zonder doel. Ook de stem en de articulatie geven de persoonlijke uitdrukking van de holleleegte: men loeit, men brult, men kletst als een eindeloos geleuter, men gilt en giert, men jengelt en zeurt[168]. En dit was dus in 1952, lang voor er sprake was van R’n’R. Dat R’n’R desondanks toch als zo’n verrassing zou komen, kunnen we waarschijnlijk wijten aan het feit dat men tot op het allerlaatste moment bleef geloven dat alle problemen rationeel op te lossen waren. Langeveld, hoofd van het onderzoek, gaat verder: Een algemene drang naar genot en vermaak is duidelijk waarneembaar. Het initiatief tot culturele en geestelijke activiteit is goeddeels afwezig of zeer zwak. Een ware danswoede schijnt alles te overstemmen. Het voornaamste echter dat er ‘s avonds gedaan wordt, is: langs de dijk slenteren. Allereerst gaat men daar zijn geld opmaken, aan bioscoop, patates-frites en grote hoeveelheden ijs. De jongens roepen dan ieder meisje na met meestal vrij schunnige opmerkingen. Als ze zich vervelen gaan ze naar een andere automatiek, bezoeken een haringkarretje of gaan over tot baldadigheden[169]. Uit dit fragment blijkt heel duidelijk dat het hier Nederland betreft: zover ik weet wordt patates-frites over het algemeen niet gebruikt in het Belgisch wetenschappelijk onderzoek. (De beschikbare informatie, die grotendeels over Nederland gaat, naar de Zuidelijke Nederlanden verplaatsen, is één van de grote uitdagingen van dit hoofdstuk. Dit is echter geen sinecure, aangezien er geen wetenschappelijk onderzoek uit die tijd bestaat over België.) In deze twee korte passages uit Langevelds onderzoek blijkt alvast dat de premissen voor R’n’R aanwezig waren: een doelloos leven, gericht op genot en vermaak, een heuse danswoede, de spanning en het vergemakkelijkt contact tussen de seksen… De perfecte voedingsbodem.
Een ander punt van verontrusting was de angst bij de ouders voor zedenverwildering op seksueel gebied. Nu is het zo dat dit een punt is waarover op zichzelf niet zo veel te vertellen valt om de simpele reden dat seks en de jaren vijftig geen vanzelfsprekende combinatie vormden. Natuurlijk was de houding van de jeugd op dit gebied veranderd, maar de maatschappij niet. Seks was een absoluut taboe. Zeker in de Lage Landen werd de schijn hooggehouden dat seks niet bestond. Er werd niet over gesproken, niet over geschreven, dus werd er ook niet aan gedaan. Waar men vooral voor vreesde was dat de seksualiteit, het heiligste der heiligen, herleid werd tot iets banaals en alledaags. Door woningnood, het vulgaire fabrieksleven en de slechte invloed van de straat was voor Langeveld het verwerpelijke voorechtelijke seksuele verkeer schering en inslag geworden[170]. Ondanks ‘s mans duidelijke afkeer van seks voor het huwelijk was het een feit dat 80% van de huwelijken omwille van een zwangerschap onder dwang gesloten werden. Volgens de onderzoekers moest tegen deze tendens iets gedaan worden, want eenmaal tot seksueel contact gekomen, kon de jeugd zich in niets anders meer interesseren. Deze tendens leidde, samen met onder andere de stijgende levensstandaard, tot een continue daling van de gemiddelde huwelijksleeftijd. Deze tabel[171] illustreert dit.
Het mag duidelijk zijn dat van een echte seksuele revolutie nog geen sprake was, maar toch waren er indicatoren dat zoiets niet lang meer kon duren. Zo was er in Vrij Nederland een enquête in 1958 waarin de jeugd gevraagd werd of ongehuwde paren samen op vakantie mochten. Hoewel men de implicatie van de vraag goed begrepen had, had 81% van de ondervraagden hier hoegenaamd geen probleem mee. De jeugd vond dat seksualiteit tot het veld van de eigen verantwoordelijkheid behoorde, en dat men het als iets normaals moest beschouwen[172]. Een uitvinding die hier vanaf het einde van de jaren vijftig grote invloed op zou hebben, was de anticonceptiepil. Die zou echter pas massaal toegankelijk worden in de jaren zestig en dus slechte een beperkte impact hebben in de fifties.
Er waren echter nog andere veranderingen op til in het jeugdleven. Zo zou langzamerhand het verstandshuwelijk, dat sinds mensenheugenis zeker in de gegoede milieus hét regulerend principe was op de huwelijksmarkt, aan betekenis verliezen. Mettertijd zou het zelfs onnatuurlijk en abnormaal worden om je verstand (wat ook meestal betekende: je ouders) te volgen bij het kiezen van een huwelijkspartner. De standaard bij de selectie van een levenspartner werd: liefde –al zou mettertijd ook een andere facor steeds belangrijk worden: het potentieel succes van het huwelijk. Hierdoor werd het al dan niet verliefd zijn een factor die steeds belangrijker werd. De Kerk steunde deze evolutie ook, aangezien een huwelijk omwille voor de liefde voor een ander mens perfect in het christelijk programma paste. Deze evolutie bracht natuurlijk met zich mee dat de situatie op de partnermarkt veranderde: natuurlijk was het van belang welk beroep een man uitoefende, wat hij studeerde of wie zijn ouders waren, maar minstens even belangrijk was hoe aantrekkelijk hij was, hoe hij was in de omgang,… Voor meisjes van lagere komaf lagen er nu opeens veel meer wegen open om uit hun milieu te ontsnappen, als ze maar een man zouden tegenkomen die op hen verliefd zou worden. Ook deze evolutie kadert in de hele beweging die lagere en hogere klassen dichter bij elkaar bracht omdat gewoontes en gebruiken uit armere milieus opgenomen werden in het heersend cultureel bestel. Het belang van aantrekking, verliefdheid en gevoelens nam steeds toe, parallel aan een voortdurende erotisering op alle vlakken van de maatschappij.
e. Opgepast: Nozems!
Het gaat bijna altijd om een gedragspatroon van groepen jeugdigen tussen veertien en vijfentwintig jaar, waarin de zeventien-jarigen de hoofdmoot vormen. Kenmerkend voor dit gedragspatroon is vooral een agressieve houding –vaak uitgelokt door een ontactische optreden van de politie- tot uiting komend in het omvergooien van auto’s en het veroorzaken van relletjes bij jazzconcerten en bepaalde films. Deze gebeurtenissen worden doorgaans te uitvoerig weergegeven door de pers en hebben zodoende een cumulatief effect…Voor de socioloog is het zogenaamde nozemprobleem moeilijk te plaatsen…[173]
Jullie kunnen ons niet grijpen, omdat jullie de nozems niet begrijpen.
Omdat jullie niets begrijpen van die nieuwe, na-oorlogse nozemtijd[174].
e.1. Een internationaal fenomeen
“Nozem” was de naam die rond het midden van de jaren van de jaren vijftig in Nederland gegeven werd aan dat deel van de probleemjeugd dat zich volledig spiegelde aan de Amerikaanse R’n’R-jeugd en voor veel maatschappelijke onrust zou zorgen. We besteden er hier extra veel aandacht aan omdat de nozemcultuur nauw verwant was met de R’n’R-cultuur en een belangrijke rol speelde in het tot stand komen van een zelfstandige jeugdcultuur.
Nozems waren echter geen exclusief Nederlands fenomeen. In Vlaanderen waren ze gekend onder dezelfde naam, in Frankrijk en Wallonië noemde men ze Blousons Noirs, in Engeland Teddyboys, Absolute Beginners of Rockers en in Duitsland Halbstärken. Men kwam ze zelfs tegen tot in Australië en Formosa (het huidige Taiwan). Al verschilde het verschijnsel in elk land wat betreft omvang en specifieke vormkenmerken, toch had het overal een gemeenschappelijke grond. Het was dit internationale karakter wat aanvankelijk zo de aandacht op het fenomeen trok.
Alvorens een beschrijving te geven van de verschillende soorten nozems, is het van belang op te merken dat in de meeste van die landen dit slechts één van de ontluikende jeugdsubculturen was en dat er tussen de verschillende subculturen voor de jongeren een duidelijke scheiding bestond, die vaker dan niet evolueerde naar regelrechte vijandigheid. Zo had je in Frankrijk de Jeunesse Dorée, de Tricheurs, in Engeland de Angry Young Men en in Nederland de Pleiners. Voor de rest van de maatschappij was dit onderscheid helemaal niet zo duidelijk aangezien men geen toegang tot de interne codes van die subculturen. Men zal dus regelmatig de verschillende begrippen verwarren of verkeerde associaties maken.
Hoe dan ook, als men het over nozems of hun buitenlandse neefjes heeft, gaat het over jeugdcriminaliteit. Dat nozems dan ook verbonden zullen worden met R’n’R, mag ons niet verbazen, we hebben immers al eerder gezien hoe onnadenkend en gemakkelijk R’n’R en criminaliteit verbonden werden. Dit wil daarom in geen geval zeggen dat enkel de nozems de R’n’R-jeugd vormden. Er was ook –zeker in de States- een belangrijk deel van de jeugd dat wel degelijk verzot was op het nieuwe R’n’R-ritme zonder daadwerkelijk een band te hebben met deze nozems, die veelal op de rand van de criminaliteit leefden. Het is echter niet eenvoudig om over deze gewone R’n’R-liefhebbers iets te zeggen, omdat zij in de toenmalige pers zonder onderscheid gerekend werden tot deze problematische jeugd, waardoor ze een zwarte vlek in de geschiedenis werden.
e.2. Frankrijk[175]
Net als de meeste Europese landen had Frankrijk in de jaren vijftig te kampen met het groeiend probleem van de jeugdcriminaliteit. Het was echter niet zo dat men spreken kon van één groep “nozems” die aan de oorzaak hiervan lag. Tricheurs, Blousons Noirs, Existentialistes: ze zorgden allemaal voor moeilijkheden, hoe verschillend hun achtergrond ook was.
De Tricheurs, vereeuwigd in de gelijknamige film van Carné waren meestal welgestelde jongeren die bij gebrek aan een doen in hun leven hun geld -liefst gekregen, maar eventueel verdiend- uitgeven aan dure kleding, feestjes en andere tekenen van rijkdom als gouden horloges en juwelen. Zij zijn verzot op jazz, op lange nachten lachen en babbelen, jongens en meisjes samen, in de kelders van Saint-Germain des Près, waar de Existentialistes ook rondhingen. Het verschil met hen was dat de Existantialistes intellectuelen waren die zich in het geheel niet bekommerden om rijkdom en dure kleding. De existentialistische idolen waren Françoise Sagan, Juliette Gréco, Jean-Paul Sartre en Boris Vian. De tricheurs moesten van al dat engagement niets weten, noch van het overdreven leven van Gréco, maar deze twee groepen jongeren vonden elkaar in hun liefde voor de Amerikaanse jazz. Ook het wantrouwen in de bestaande orde in de wereld hadden ze gemeenschappelijk, zij het dat de Existentialistes filosofisch nadachten over de zin van een leven in een wereld met één druk op een knop vernietigd kon worden, terwijl de Tricheurs zich niets aantrokken van politiek of grote vragen en zich volledig in het plezier storten. Zij zijn dus wat men in Nederland de gepolijste massajeugd had genoemd. Zij vormden hoegenaamd geen gevaar voor het maatschappelijk bestel, pleegden op enkele diefstallen van jazz-platen na geen misdaden en wouden absoluut niet geassocieerd worden met misdaad en gangsters. Het was enkel door de verwarring die er heerste over die ongrijpbare jeugd dat zij door de pers en de publieke opinie onder dezelfde delinquente noemer geplaatst werden.
Aan de andere kant had je de R’n’R-jeugd, Marlon Brando- en James Dean-adepten, Blousons Noirs genoemd naar hun zwarte leren vesten die ze steeds droegen in navolging van hun grote voorbeelden. Zij waren veel agressiever en vormden over heel Frankrijk een gevaar. Bendeoorlogen in Parijs, problemen aan de Côte d’Azur waar jongeren die er twee maanden zonder geld probeerden te overleven tot misdaad en prostitutie overgingen, autodiefstallen,… Zij waren meestal jongens uit de arbeidersklasse die wouden leven van het ene avontuur naar het andere, al hun dromen beleven en zich vooral nooit vervelen. Zij voelden zich thuis vreemden, hingen daarom op straat rond en belandden in de criminaliteit omdat daar tenminste nog wat viel te beleven. Stelen deden ze dus ook niet uit noodzaak of omdat ze hetgeen ze wilden niet in bezit konden krijgen, ze stalen enkel voor het spel, voor de kick. Dit is het type jongere dat best te vergelijken valt met de Hollandse nozem.
e.3. Engeland
In Engeland, net als in de rest van de wereld waren de Teddyboys en –girls eerder uitzondering dan regel en toch slaagden ze erin, net als in de rest van de wereld, om een heel land te veronrusten. Met hun leren jekkers, hun scooters en hun R’n’R-idolatrie joegen ze immers menig beschaafd mens de stuipen op het lijf, al zagen ze er gevaarlijker uit dan ze waren. De Teddy’s, het Engelse evenbeeld van de Blousons Noirs, werden voorafgegaan door de Angry Young Men, een specifiek Engelse vorm van jeugdcultuur uit het begin van de jaren vijftig. Deze mannen waren zich er niet alleen van bewust dat ze geen plaats hadden in de wereld en dat die hun geen houvast meer kon bieden, ze waren ook van plan daar iets aan te doen. In heel de geschiedenis van jeugdsubculturen in de jaren vijftig kunnen we wel zeggen dat zij de enigen waren die handelden en dachten vanuit een sociale bewogenheid, tegen onrecht en ongelijkheid. Zij gaan op zoek naar iets om de leegte op te vullen, ontstaan door het wegvallen van geloof, wetenschap of filosofie als zingevend systeem. Uit deze scoiale beweging onststond de belangrijkste Engelse literaire beweging van de jaren vijftig, met John Osborne als voornaamste auteur. Maar in een wereld waar de toekomst in handen is van superspecialisten die als enige toegang hebben tot kennis, rest er de rest van de wereld niets anders dan aan de oppervlakte te blijven aanmodderen. Is het dan nog te verwonderen dat een groot deel van die wereld, met name de jeugd, zich terugtrok en besloot niet meer mee te spelen?
Maar hoe zat het in Engeland met de gewone jeugd, de gewone teenagers? Zij zaten niet op straat mensen te bedreigen met fietskettingen of auto's te stelen, zij zaten allemaal samen in de coffee-bars, waar ze op hun gemak waren zonder ouderen om op hun vingers te kijken. Hier werden de eerste jukeboxen geplaatst en dansten de jongens en de meisjes, dicht bij elkaar door het gebrek aan ruimte in die bars. Het is uit die sfeer dat Tommy Steele gegroeid is, niet uit de gewelddadige wereld van de Teddyboys. Jongens en meisjes troffen elkaar in deze bars, op avondschool of op grote zomervakantieverblijven, de zogenaamde Butlin-camps waar de enige bedoeling was je te amuseren tegen elke prijs.
Voor het overige verschilde de Engelse jeugd dus niet zoveel van de jongeren in andere landen. Ze hadden dezelfde problemen, kregen evenveel kritiek, gaven evenveel geld uit… Het lijkt wel of we overal dezelfde jongeren tegenkomen.
e.4 Duitsland
Louis Paul Boon noemt de Duitse jeugd van de jaren vijftig de meest rijpe van allemaal en daar kan hij wel eens gelijk in hebben. Een generatie, opgegroeid in de ruïnes van een land, de ruïnes van een rijk, van een droom, van een alomtegenwoordige nachtmerrie. Zonder vaders, hun moeders en familie beschimpt en gewantrouwd door heel de wereld. Ze brachten hun jeugd door in ontberingen en armoede, maar al gauw begint de Duitse economie weer op volle toeren te draaien. (Boon gebruikt steevast de term Duits, maar het is duidelijk dat hij daarmee West-Duits bedoelt.) De jongeren, die een heel moeilijke jeugd hebben gehad, beginnen geld te verdienen en sommigen ontsporen. Deze ontspoorde jeugd noemde men de Halbstarke, de halfvolgroeiden, geen kind maar ook geen volwassenen, halve mensen. Er is voor hen immers helemaal geen traditie waar ze nog op zouden kunnen terugvallen, zoals bij ons of in Nederland. Gevolg was dat de jeugdmisdaadcijfers enkel in de USA hoger waren dan in Duitsland, waarbij het vooral opvalt dat een heel groot aantal van deze misdaden seksueel getint zijn. De graad van waanzin die soms bereikt werd in de misdaden gepleegd door deze Halbstarken overtreft soms zelfs hetgeen waardoor we in onze tijd nog geschokt staan. Passionele moorden, groepsverkrachtingen, veldslagen met de politie… Zij waren vooral bekend omwille van de Krawalle, massale straatrellen zonder kennelijke oorzaak die in veel Duitse steden uitbraken tussen 1955 en 1957[176].
Een generatie die dacht dat ze niets te winnen had, had ook niets te verliezen…
e.5. Elders in Europa
De jeugd vormde overal in Europa een probleem…behalve in Spanje. Daar werd de jeugd onder het Franco-juk opgevoed volgens de middeleeuws-christelijke idealen en kan dus niet vergeleken worden met de rest van de Europese jeugd. Men wist van niets, men werd geïndoctrineerd door het onderwijssysteem, er was geen vrijheid. De jeugd werd dan ook streng onder de knoet gehouden door het regime, waar men goed de rebellerende kracht kende die kon uitgaan van de jeugd en vooral van de intellectuelen, die het dan ook het zwaarst te verduren hadden omdat zij wisten waartegen ze vochten.
Zelfs de Zweden, die erom bekend stonden hun kinderen meer vrijheid te geven dan eender wie, kregen tijdens de jaren vijftig te kampen met een grote stijging van de jeugdcriminaliteit. Er was geen land waar men opener stond ten opzichte van seksuele taboedoorbreking, waar men meer deed om het de tieners gemakkelijk te maken zichzelf te zijn zonder dat ze zich onderworpen zouden moeten voelen aan onbegrijpelijke en conservatieve regeltjes, normen en waarden. En toch… Toch waren er de Ragarre, de Zweedse nozems en hun Bruder, hun liefjes, die in de zomer met hun bendes kampeerterreinen onveilig maakten en op Nieuwjaarsnacht 1957 massarellen ontketenden in Stockholm. Niemand begreep hoe het kon dat er zo’n ondankbare jongeren konden bestaan, maar als we dan toch moeten speculeren waarom de epidemie van jongerengeweld ook in Zweden toesloeg, kunnen we misschien, met L.P. Boon opperen dat de beschaving die aan zo’n razende snelheid voorbij raast en iedereen in haar vaart verbijsterde achterlaat, over heel de wereld jongeren het gevoel moet gegeven hebben dat er geen houvast meer was, niets meer om in te geloven en dus ook niets om op te hopen, om naar uit te kijken. Dat die verweesde jeugd haar dagen dacht te vullen met baldadigheden en vulgair genot om de oneindige leegte van de droomloze wereld niet in het gezicht te hoeven te kijken, valt eigenlijk wel te begrijpen.
Hoe stonden de zaken ervoor in de rest van het continent?
Italië had eveneens zwaar af te rekenen met jeugdcriminaliteit, waar de erbarmelijke morele toestand, een gevolg van de economische malaise op het schiereiland, in de gezinnen verantwoordelijk voor gesteld wordt. De vitelloni vervreemdden sterk van hun thuis, vereenzaamden en zochten hun heil, net als de verweesde jeugd in de andere landen, in de misdaad als afleiding van de verveling en in bendes om aan de eenzaamheid te ontsnappen.
De informatie over de jeugd aan de andere kant van het IJzeren Gordijn, zoals de Moskouse “stilyagi” –die we kunnen rekenen tot de burgerlijke variant van de nozems -, is schaars, maar uit het weinige dat we erover weten blijkt dat men daar al evenmin ontsnapte aan het probleem, wat ginder geweten werd aan de invloed van de Westerse “decadentie.” Maar die moest dan ook aan de oorzaak liggen van alles wat misliep met het socialistische systeem[177].
e.6. In de USA
De Amerikaanse jeugdmisdadigheid bevond zich natuurlijk nog op een ander niveau dan in Europa. Het proces was daar al veel langer aan de gang en niemand keek eigenlijk nog echt op als er een moord door een zestienjarige werd gepleegd. Het verschil met de Europese toestanden was dat daar de conflicten vooral plaatshadden tussen bendes onderling, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk en Nederland, waar de strijd vooral met de burgerklasse gevoerd werd. Dit is echter een gevolg van het feit dat de nozemcultuur daar al in alle sociale klassen was doorgedrongen en zelfs een klassendoorbrekend verschijnsel was, terwijl in de West-Europese landen op dat ogenblik het fenomeen zich nog beperkte tot de arbeiders. In New York sprak men tegen het einde van de jaren vijftig van een noodtoestand, aangezien bijna elke dag de voorpagina van de kranten gesierd werd door een foto van een jonge, lachende misdadiger. Typerend voor de Amerikaanse nozems is dat zij door de publieke opinie niet beschouwd werden als een apart cultuurverschijnsel, maar ingepast werden in de (volwassen) geschiedenis van gang culture en street corner society.
Er waren echter ook anderen. Het bekendste voorbeeld zijn de beatniks, de beats van de Westkust. Het is moeilijk de levensstijl van deze afkerige jeugd te omschrijven, maar Jack Kerouac, ideoloog van de beweging, omschreef ze zelf zo: The only people for me are the mad ones, the ones who are mad to live, mad to talk, mad to be saved, desirous of everything at the same time, the ones who never yawn or say a commonplace thing, but burn, burn, burn, like fabulous roman candles[178]. Leven omwille van het leven, geen gemiddeld leven door middel van de objecten, maar echt leven. Zij trokken zich terug uit de gemechaniseerde gerobotiseerde, ontmenselijkte wereld, lieten de luxe achter zich en sloten zich op, weg van de buitenwereld. Men noemde hen de “afkerige generatie.” Jack Kerouac en Allen Ginsberg, de opper-beatniks, waren hun grote voorbeelden, Charlie Parker hun idool. Ze verzaakten aan alle aardse dingen, experimenteerden uitgebreid met seks en drugs en hielden zich enkel nog bezig met bebop-jazz en hun kunst, die een scherpe kritiek van het Amerika van de jaren vijftig inhield, al was het maar door de totale afwijzing van alle klassieke Amerikaanse waarden. Ook al waren zij onschadelijk voor de maatschappij –al zal hun kritiek wel aan het systeem gevreten hebben- toch werden zij weer voor het gemak onder hetzelfde tapijt gekeerd als de teenager-misdadigers, want, zo luidde de redenering, als je niet wil meewerken met het systeem, ben je tegen het systeem. En opkomen tegen het systeem dat door gezagsdragers en volwassenen beschouwd werd als het beste, mooiste en efficiëntste ooit, dat vond men wel degelijk een misdaad.
f. Nozems in de Lage Landen
In de Lage Landen zou het mogelijk moeten zijn te spreken van een gemeenschappelijk nozem-type. We zullen om te beginnen proberen een typering te geven van de nozem (waarbij de focus ligt op Nederland omdat de stijl daar ontstaan is) en vervolgens onderzoeken wat de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen waren en deze resultaten met elkaar confronteren.
f.1. Nozems?
Het woord nozem dook voor de eerste maal op als typering van een jeugdsubcultuur in een reportage van Jan Vrijman voor Vrij Nederland in de zomer van 1955. Hij gebruikte het woord om een onderscheid te maken binnen de asfaltjeugd waar de reportage over ging: er waren Pleiners en er waren Nozems. De pleiners of artistiekelingen kunnen we plaatsen in de lijn van de beats en de tricheurs, de nozems of dijkers zijn te vergelijken met de Blousons Noirs, de Teddyboys. Net als in de andere landen waren ze voornamelijk afkomstig uit arbeidersmilieus. Natuurlijk had het merendeel wel een baan, maar dat verzwegen en verstopten ze zo goed als ze konden.
Ze onderscheidden zich door hun kleding (leren vesten met veel ritssluitingen, pull-overs en blue jeans), hun haar dat vet in de brillantine stond, hun taal, hun gedrag en hun brommers ( in de jaren vijftig beleefde Nederland een echt brommer-boom: 4000 in 1950, 500.000 in 1955 en anderhalf miljoen in 1965[179]). Zij waren de eersten die zich door hun stijl in groep onderscheidden van de rest: agressief, brutaal, uitdagend en erotisch! Sindsdien kunnen we niet meer spreken van dé jeugd, maar moeten we het hebben over de verschillende types jeugd, die veelal meer verschillen dan gelijkenissen hebben. De nozems associeerden zich ook sterk met R’n’R: dat was hun manier van zich te uiten, hun luide stem waarmee ze hun bestaan bewezen. R’n’R had dezelfde volkse oorsprong als zij: de verdrukte en genegeerde zwarte bevolking en de blanke arbeiders- en boerenbevolking in de States. Net als zij voelden de nozems zich verstotelingen en vreemdelingen in de moderne stedelijke maatschappij. Bij gebrek aan een identiteit die ze konden ontlenen aan hun plaats in de maatschappij, aan hun kwaliteiten of het respect van anderen, speelden ze een rol, een spel waarin hun handelingen geen serieuze gevolgen konden hebben. Ze vormden hun identiteit door een façade te acteren en deze werd grotendeels bepaald door de massamedia.
Hun uiterlijk en gedrag werden treffend beschreven door Bert Hiddema in zijn roman Scheuren in het asfalt. Aan het woord is een pleiner: “Die dijkers doen niks anders dan op straat spugen, met hun brommers knetteren, brandende peukjes wegschieten en hun haar naar achteren kammen. Met boksbeugels, tatoeages, spijkerbroeken met omslagen, puntschoenen, rode sokken, leren jack, ringen met doodskoppen en bakkebaarden lopen ze in groepen dicht bij elkaar en roepen superstoer “See you later, alligator!” De meisjes die erbij horen hebben hoge hakken, dikke konten in spijkerbroeken, klapkauwgom, vuurrood geverfde lippen en zakkammetjes. Ze zijn agressief, alleen al vanwege hun rode brommers, met die gigantische benzinetanks die als lullen voor hen op het frame liggen.[180]” Als we proberen ons hen voor te stellen lijkt het beeld dat we zien nog het meest op dat van de John Travolta, zijn Greasers en hun vriendinnetjes uit de wereldberoemde musical Grease. Door al hun uiterlijk vertoon kwamen ze op veel mensen over als gevaarlijk, al ging het er hen zelf vooral over gewoon plezier te maken.
De pleiners waren anders. Ze vormden eigenlijk de reactie uit de middenklasse op de arbeiders-nozems. In plaats van R’n’R hadden zij jazz, in plaats van een leren jekker en blue jeans droegen zij donkere, zwaarmoedige kleding en in plaats van langs de dijken te slenteren en in portieken rond te hangen, zaten ze vooral in Amsterdam rond het Leidseplein –vandaar de naam natuurlijk- en hielden ze lange discussies in rokerige cafés. Zij voelden zich verbonden met Fritz Van Egters, de held van Gerard Reves De Avonden en net als hun Parijse en Californische voorbeelden waren ze bezeten van de in 1955 overleden Charlie Parker.
Of deze indeling tussen middenklasse en arbeidersjongeren ook in Vlaanderen geldig was, valt te betwijfelen, aangezien de Vlaamse arbeidersjongeren in vergelijking met hun buitenlandse lotgenoten financieel een stuk minder sterk stonden door de crisis die in België heerste[181]. Het gevolg hiervan zal vooral geweest zijn dat de Vlaamse nozems zeker op gebied van uiterlijk vertoon een stuk gematigder waren dan die in Nederland, al speelden daar ook andere factoren in mee. Wat we wel kunnen zeggen is dat zowel in Vlaanderen als in Nederland nozems de eerste jeugdsubcultuur waren, de eerste groep jongeren die zichzelf een identiteit aanmat die duidelijk verschilde van de rest van de jeugd en daar ook expliciet voor uitkwam. Dus, skaters, skinheads, gabbers, metalheads, johnnies en marina’s, ze hebben het allemaal te danken aan die groep non-conformistische jongeren die toen gevochten heeft voor een eigen plek in de maatschappij.
En net als nu de verschillende jeugdsubculturen het niet altijd even goed met elkaar kunnen vinden, kwam het toen tussen nozems en pleiners in het begin regelmatig tot conflicten, die vooral het gevolg waren van het feit dat nozems niets moesten weten van intellectuelen. Het zou pas in de jaren zestig zijn dat beide elkaar zouden beginnen overlappen en naast elkaar leerden te bestaan toen het besef groeide dat ondanks alle verschillen tussen jongeren, ze uiteindelijk beter één front vormden. Door hun krachten te bundelen, kwamen de jongeren veel sterker te staan en zouden ze beseffen dat ze misschien wel iets konden veranderen aan de wereld. Dit fenomeen zou de geschiedenis ingaan als de revolutie van mei ‘68.
f.2. Wat wilden die nozems van het leven?
Waren ze, net als hun buitenlandse collega’s, op zoek naar kicks om hun leven boeiend te maken, naar seks om de leegte te vullen? Vrijman beschreef het in 1955 zo: Het gaat de nozems niet om een goed loon, om prettige arbeid, om bestaanszekerheid – het gaat ze om het volle pond: een volstrekte levensvervulling, iets wat iedere zenuw en hartvezel raakt, een wezenlijke levensfunctie – of zeg maar domweg geluk. Geluk is voor hen iets anders dan behaaglijkheid. Jarenlang zullen ze dat surrogaat blijven weigeren, tot ze het niet meer bolwerken, tot ze capituleren en het grote compromis sluiten met de maatschappij[182]. We herkennen hier duidelijk de elementen in die we in de buitenlandse gevallen ook tegenkwamen: afwijzing van de comfortmaatschappij (zoals de beats), arbeid als middel, niet als doel op zich, om te kunnen voelen dat men leeft . Hun levensdrang was vitaal, brandend maar fatalistisch. Ze waren zich ervan bewust dat hun gevecht met de maatschappij al op voorhand verloren was en daarom wouden ze zoveel mogelijk uit hun leven halen zolang ze nog het gevoel hadden dat ze echt leefden.
Vrijman hing een romantisch beeld op van de nozemcultuur, maar zijn inzicht in de leefwereld van deze jongeren leverde prachtige stukjes op waardoor het inzicht in de dromen en het leven van de nozems onmiddellijk een stuk groter wordt. Zo schrijft hij een aangrijpend stukje over de dagelijkse bezigheden van de nozems: De nozems zijn druk in de weer, ze vervelen zich niet. Ze praten, ze roepen, ze zingen. Ze schreeuwen elkaar in korte zinnen de gebeurtenissen toe die ze die dag hebben meegemaakt. Ze nemen elkaar in de maling. Ze spelen voor komiek, ze doen schijngevechten. Ze schreeuwen naar de meisjes die gekunsteld voorbijdribbelden, ze roepen ze aan, ze houden ze op, ze treiteren goedaardig. De meisjes laten zich ringeloren, daar zijn ze tenslotte voor gekomen. Soms krijgt een nozem een meisje apart, hij smoest wat met ‘r, ze lopen weg, de Dijk op, dan begint een romance voor drie dagen. Er wordt gelachen, er wordt gegierd, er wordt gebruld. De nozems vervelen zich niet, ze hebben avontuur, ze leven. Ze leven vandaag, dit moment, nu. Maar morgen, nozem, denk je dan nooit aan de dag van morgen? De nozem haalt zijn schouders op, spuugt op de grond en zegt: “Morgen komt er weer een dag[183].”
Er was slechts één ding dat onverdeeld de aandacht van de nozems kon vasthouden: seks. Ze konden er uren over praten, opscheppen, dromen en fantaseren. En dan is Doris Day of zelfs Brigitte Bardot nog niet genoeg, enkel onvervalste Amerikaanse seksbommen als Jayne Mansfield en Kim Novak waren hun ding. Hun visie op relaties past ook helemaal niet in het op dat moment nog heersende beeld waaraan de omgang tussen jongens en meisjes moest beantwoorden. Dit wordt treffend duidelijk als we de volgende conversatie lezen.
“Ja,” zegt Piet, “ik heb op het moment een leuk meisje.”
[iemand vraagt Piet of hij goed met haar ouders kan opschieten]
“Ach man,” antwoordt Piet, “dat is waardeloos.”
“Is ze te neuken?”, vraagt een ander.
“Nee,” zegt Piet, “ik ken d’r niet bij.”
“Ken je der ook niet een beetje voelen,” vraagt een ander. “Of een beetje ruiken,” valt een derde in.
“Nee, ook niet.”
Meteen roept het hele stel: “Wegpleuren dat wijf, wegpleuren! Waardeloos[184]!”
Structureel zou het gesprek ook over een transistorradio hebben kunnen gaan of, in onze tijd, over een nieuwe gsm waarvan de mogelijkheden besproken worden. Een meisje wordt gereduceerd tot een consumptieobject, waarvan de waarde niet verder reikt dan het plezier dat je eraan kan beleven. Ook kunnen we onderhuids in deze conversatie ook wel merken dat er in de nozemcultuur een tweestrijd plaatshad tussen het individu en de groepsdruk. Het lijkt erop dat de jongen aanvankelijk wel echt blij is met zijn liefje, maar ze wordt door zijn vrienden afgekeurd. Hij zal sterk in zijn schoenen moeten staan om zijn hart te volgen en bij dat meisje te blijven. Dit soort conversaties maakt nu eenmaal deel uit van een mannelijke bendecultuur en is in die zin niet specifiek voor nozems, al waren zij misschien wel de eersten die zo’n gedrag in de jongerenwereld van de Lage Landen introduceerden.
Als men dit leest moet men toch wel besluiten dat ze onmogelijk zó kwaadaardig geweest konden zijn. Maar Vrijman was een uitzondering. Het grootste probleem van de nozems was immers dat ze in de rest van de pers steevast afgeschilderd werden als gevaarlijke bandieten en ontspoorde jeugd, waardoor ze op heel weinig sympathie van gezag en wet konden rekenen. De onstuimigheid die bij hun manier van leven hoorde en vaak, bij toeval of met opzet tot delinquentie en zelfs misdaad leidde, werd echter gewoonlijk over het hoofd gezien en men had enkel oog voor de schadelijke gevolgen die hun gedrag had. De sociologen en andere wetenschappers die zich vanaf 1957 volop met het fenomeen gingen bezighouden, legden er dan ook sterk de nadruk op dat dit een vooroordeel was, dat het eigenlijk maar uitzonderlijk was dat nozemgedrag de vorm van een misdrijf aannam en dat het sowieso toch maar een kleine fractie van de jeugd betrof[185].
f.3. Nederland en België
In de vorige paragrafen kregen we het algemeen beeld van de nozem, om ons de kans te geven er een beeld van te vormen dat iets verder gaat dan het klassiek-stereotiepe beeld van de Black Leather Rebel. Het verhaal dat verteld werd was grotendeels dat van de Nederlandse nozem. In Vlaanderen was de situatie toch anders.
We kunnen hier bij ons zeker en vast ook de aanwezigheid van nozems constateren, maar net als we in het verhaal over Rock’n’Roll in Vlaanderen zagen, had het hier allemaal een milder karakter[186]. Zoals immer ontstond hier geen eigen variant van de nozemcultuur, maar importeerde men de hele symboliek uit Nederland en Frankrijk. Nu is het zo dat daar de nozems evenmin uitgevonden zijn, maar zij vormden uit de culturele invloeden uit het buitenland een eigen versie, terwijl er in België geen eigen creativiteit aan te pas kwam.
Wat we bijvoorbeeld ook constateerden was dat in Nederland regelmatig rellen met nozems uitbraken (in 1956 bij een optreden van Lionel Hampton, rond de vertoningen van de film Rock around the Clock en bij een optreden van Freddy Bell and his Bellboys.). Een constante was echter dat de rellen over het algemeen relatief meevielen, totdat de pers de verhalen overdreven en breed uitgesmeerd verkocht, waarna de schaal van de ongeregeldheden veel groter werd. In België is er geen enkele keer sprake gewest van echte rellen.
Er was wel, zoals we eerder in dit werk al zagen, de periode geweest van de hoogdagen van de Antwerpse kroegen en jazzcafés. Toen werd op tientallen plaatsen gedanst op Amerikaanse jazz tussen de tafeltjes waar, in het halfduister dat stijf stond van de rook, hevige existentialistische discussies gevoerd werden[187]. Toen kon met reden zeggen: in Antwerpen als in Parijs! Maar deze tijd bleef niet duren, al was het wel vanaf deze periode dat men in de buurt van sommige dancings, cafés en koffiebars groepjes jongeren kon opmerken die zich brutaal en uitdagend gedroegen. Men noemde hen “existentialisten,” wat ons doet vermoeden dat ze eerder naar de pleiners dan naar de nozems neigden. Uit die middens ontstaan wel de Belgische nozems, al had men voor deze jongeren in het begin vrijwel geen aandacht. Het is vooral vanaf 1957 dat we in het hele land verschillende uitingen van nozemgeweld kunnen constateren, gekoppeld aan een groeiende interesse voor het fenomeen, ontstaan door de incidenten in Zweden. De pers springt op de wagen van de jeugdcriminaliteit met de gekende wisselwerking als gevolg: men imiteert wat men leest, waarover dan weer geschreven wordt, waarop weer reactie komt, enzovoort. Zoals verwacht bleef dit in België nog vrij beperkt.
f.3.1. Een Belgische casus[188]
Men hoorde wel elke dag spreken over nozems, maar aangezien er op dat vlak vrij weinig gebeurde in België, was men vrij geschokt toen rond Nieuwjaar 1960 een grote rechtszaak plaatshad waarbij 24 jongeren terechtstonden die enkele jaren voordien een resem misdrijven hadden gepleegd op het moment dat een groot deel van hen nog minderjarig was. Het zou het grootste nozemfeit zijn dat hier in België ooit plaatshad en werd in de pers breed uitgesmeerd als bewijs van het gevaar van de nozems. Het draaide om een veronderstelde nozembende die in een grote stad (door Racine Midburg genoemd) niet minder dan 450 misdrijven gepleegd hadden, van het stelen van een fles melk, over bedreigingen, slagen, inbraak, stroperij tot en met diefstal met braak. Aangezien het de eerste maal was dat een dergelijke zaak in België voorkwam en moest dienen als een voorbeeld voor alle nozems in België, waren de straffen die uitgesproken werden vrij zwaar.
Het merendeel van de beklaagden kwam uit een industrieel en stedelijk geografisch milieu en waren tieners van bescheiden sociale oorsprong. Wat we dus te weten komen uit de gegevens van deze zaak heeft dus slechts betrekking op die bijzondere soort nozems. Dit type komt desalniettemin sterk overeen met het klassieke nozemtype, dus kunnen we wel stellen dat de gevallen die hier berecht werden op internationale schaal geen uitzonderingen vormden, al was het dan voor België een uniek gegeven.
Bij nader onderzoek bleek het echter niet te gaan om één bende nozems: het waren twee bendes die door pers en publieke bende verward werden. Ook bleken het niet allemaal nozems te zijn: sommige beklaagden waren 30 jaar!
Toch kon men drie gemeenschappelijke kenmerken onderscheiden die de echte nozem typeerden: hun uiterlijke verschijning, de sociale dimensie en een dosis non-conformisme en agressiviteit.
In hun uiterlijk overheersen de elementen zoals we al eerder hebben vermeld, hierin verschilt de Belgische nozem niet van zijn buitenlandse voorbeelden. Ook de sociale dimensie is typisch voor het nozembestaan: niets gebeurt alleen. De nozem is een kuddedier, dat zich steeds in groep beweegt en zich gedraagt als zijn gelijken om zo (h)erkend te kunnen worden door de rest van de maatschappij als een aparte categorie: de teenagers. Wat betreft het non-conformisme en het verzet, die eigen zijn aan grote groepen jongeren die zich aan elkaar en niet aan de rest van de samenleving spiegelen, is het kenmerkend voor de nozems dat dit geuit wordt op een agressieve manier. Ook dit vormt geen uitzondering op de regel.
De groep die beschuldigd werd maakte deel uit van een grotere groep nozems. Het grootste deel van deze groep had echter geen feiten begaan die aanleiding konden geven tot een rechtzaak, maar allemaal samen was het toch al een interessante populatie om te onderzoeken. Waar kwamen ze vandaan? Wat was hun achtergrond? En vooral: is er een verband op te merken tussen de afkomst van de jongeren en hun nozem-zijn?
Allereerst onderzocht men het gezin waar deze jongeren uit afkomstig waren. Uit dit onderzoek bleek dat minder dan één derde van de gevallen kwam uit een “normaal” gezin. Normaal wilt in dit geval gewoon zeggen dat het gaat om een gezin waar vader en moeder aanwezig zijn en dat er geen grote conflicten te constateren vallen tussen beide. Alle anderen kwamen uit gezinnen waar dramatische conflicten heersten of waarbij minstens één van de ouders afwezig was. Opvallend is ook dat geconstateerd wordt dat de meeste nozems thuis materieel verwend worden. Een diploma hebben hoger dan dat van lager onderwijs, was een uitzondering. Al deze punten bij elkaar genomen kunnen we besluiten dat deze nozems perfect beantwoorden aan het beeld dat we ons van tevoren gesteld hadden. Alle premissen die men nu nog steeds beschouwt als oorzaak van probleemgedrag zijn aanwezig.
Hun gedrag als nozems centreert zich rond een aantal thema’s: de motorenobsessie, die zo kenmerkend is voor nozems; bendegedrag dat zich uit in uniformen, bijnamen en strikte erecodes; jeugddelinquentie (met een groot overwicht van diefstallen) en homoseksualiteit, dat steeds een betwijfelbaar deel is van de aanklacht, vooral als we beseffen dat homoseksualiteit toen nog beschouwd werd als een afwijking en gedrag uit de criminele sfeer. Het wantrouwen over de verhoudingen tussen jongens was toen nog veel groter, wat wel zal bijgedragen hebben tot deze veronderstelde nozemafwijking, al is het een feit dat het afpersen en uitbuiten van homofielen een veel voorkomende praktijk was. Specifiek aan België was wel dat er geen zware nozemmisdaden (met bloedvergieten) te melden vielen, noch zware problemen met drugs of groepsverkrachtingen, wat terreur zaaide in Frankrijk op dat moment. Dit past in het beeld dat we daarstraks reeds schetsten waaruit we besloten dat het hele nozemfenomeen hier veel gematigder was dan in het buitenland.
f.3.2. De Belgische nozem
Als we dan het nozemverschijnsel samenvattend willen situeren komen we op de volgende zaken uit. Geografisch gezien was het onlosmakelijk verbonden met het stadsleven, en meer bepaald met drie elementen daaruit: bioscopen, café-dancings met een juke-box en warenhuizen. Het kwam echter ook voor in gebieden die in contact kwamen met het stedelijk milieu. Uiteindelijk is het enkel in de zuiver landelijke gebieden dat we compleet geen nozeminvloed vinden. Chronologisch was het van zeer korte duur geweest: voor het eerst waargenomen in 1957, leek de epidemie reeds afgelopen in 1961. Het nozemverschijnsel onderging daarna echter een transformatie en verdween uit de aandacht van de pers, waardoor het lijkt alsof het probleem opgelost was, maar het zou later onder een andere naam en met andere uiterlijke kenmerken terugkeren. De onderstroom van ontevredenheid die er aan de oorsprong van lag, zwol in de tussentijd aan en kwam tijdens de jaren zestig langzaam terug boven drijven om dan nog veel harder uit te barsten. Wat geslacht betreft is het duidelijk: het nozemverschijnsel was een mannelijk fenomeen, waar vrouwen slechts indirect bij betrokken waren, als lustobject of moederfiguur. De nozems waren allen tussen 14 en 25 jaar en kwamen, zoals we al meermaals zeiden, uit arbeidersmilieus al bleef behalve de allerarmsten geen enkele klasse gespaard.
Ze kwamen veelal in het criminele milieu terecht door mislukkingen, thuis, in de liefde, op school of op het werk, waardoor ze zich op andere terreinen moesten bewijzen. Ze voelden zich niet meer thuis in de steeds verder intellectualiserende en automatiserende maatschappij waar ze nergens meer terechtkonden. Nummers in de rij waren ze geworden, ongewild en veracht door een systeem dat geen plaats biedt aan individuen die er niet in slagen zich aan het gemiddelde aan te passen. Men wist met hen geen blijf en liet het hen dan maar zelf oplossen. In een wereld waar niets hen nog de weg wees vielen ze ten prooi aan de volop boomende massamedia die in hen gewillige slachtoffers vonden en op cynische wijze gebruik maakten van de nood van deze jonge mensen aan goden, idolen en voorbeelden. In de sterren van het zilveren scherm vonden ze figuren waar ze zich mee konden vereenzelvigen, die net als zij uitgestoten waren en hen leken te begrijpen (tegelijkertijd was het rock-ster-leven een droom: jong, knap, beroemd, rijk, begeerd door alle vrouwen: rocksterren vormden de absolute top van de sociale hiërarchie[189]). In de R’n’R vonden ze een manier om zich te uiten, vonden ze een thuis, een manier om vrij te zijn. Pijnlijk genoeg beseften ze niet dat ze, net als de rest van de maatschappij schakels waren in de grote consumptiemachine. Misschien was het een geluk voor hen dat ze van niets wisten: R’n’R had hen terug plezier en dromen gegeven en wie dromen kan, kan hopen. Wie vandaag plezier kan hebben, koestert hoop voor de dag van morgen. En als er iets was wat die eenzame, vertwijfelde jongens verdienden was het wel hoop.
g. En de meisjes?
Zoals al te merken viel, was de geschiedenis van de jongeren in de jaren vijftig er tot nu toe vooral één van de mannelijke helft van de jeugd geweest. De nozems, de R’n’R-ers, de Angry Young Men, het ging steevast over jongens. Meisjes kwamen soms terloops en indirect ter sprake als ze interfereerden in de leefwereld van de jongens, wat natuurlijk onontkoombaar was. Dat dit zo was is deels te verklaren door het feit dat de vrije tijd voor jongens veel meer toenam dan voor meisjes[190]. Van meisjes werd een veel grotere toewijding aan gezin en familie verwacht, waardoor hun leven zich veel meer in de privé-sfeer afspeelde en de informatie over hen veel beperkter is.
Gelukkig voor ons publiceerde Humo begin 1960 een grootscheeps onderzoek naar de toestand van de Vlaamse vrouwelijke jeugd. Het betrof een enquête, uitgevoerd bij de jonge Humo-lezeressen, waarin er onderzocht werd hoe het gesteld was met die Vlaamse meisjes op moreel, cultureel en intellectueel gebied. Deze enquête leert ons in geen geval hoe het met alle Vlaamse meisjes gesteld was (zij lazen in die tijd zeker niet allemaal Humo), maar kan ons wel helpen de invloed van R’n’R en nozemcultuur te relativeren. Deze laatste hadden, zoals we al eerder stelden, toch vooral betrekking op een klein en vrij marginaal deel van de bevolking. We konden deze stelling echter onmogelijk bewijzen. De gegevens uit Humo kunnen natuurlijk evenmin als bewijs dienen, maar geven ons toch een idee van de situatie op het einde van de jaren vijftig, toen de R’n’R-explosie eigenlijk al voorbij was en de rust aan de oppervlakte weerkeerde.
g.1. Muziek en film
Toeval of niet, het eerste deel van de enquête betrof de voorkeuren van het Vlaamse meisje wat betreft muziek en film[191]. Nu zouden we dus eens zien of heel de jeugd inderdaad zo bezeten was door die R’n’R-bacil of niet. De resultaten zijn in de verste verte niet verontrustend te noemen: 31% prefereert ballet, opera, operette, kamer- en symfonische muziek, 27% “echte” jazz en klassiek en 1,9 % Vlaamse liederen, maar meer dan 50% kiest voor lichte muziek en dansmuziek -vooral amusementsmuziek en schlagers ( deze samenstelling van de resultaten laat uitschijnen dat voor meer dan één genre gekozen kon worden). Op de vraag waarom ze nu net voor dat genre kozen, antwoorden ze dat het dansritme en de licht, aanstekelijke melodie hen aanspraken, zonder dat je er enige inspanning voor moet doen. Je kan zelf ook de functie van de muziek kiezen: ofwel is ze onopvallend, een warm geluid op de achtergrond, ofwel, zoals in het geval van de jukebox, is ze bewust opdringerig, waardoor men er in een lichte roes door kan geraken en men het pijnlijke bewustzijn een beetje kan laten gaan. De meisjes zelf zeggen het zo: het is muziek die het realisme doet vergeten, om te drijven en zich te laten gaan. Voor elke gelegenheid is er andere muziek: dromerige muziek als ik alleen ben, jazz in gezelschap, en in slecht gezelschap boogie. Wat dit betreft, besluit Humo, verschilt het Vlaamse meisje niet van alle moderne meisjes en daarin kunnen wij hun bijtreden, want dat was ook wat we verwacht hadden: voor een groot deel vasthouden aan de traditionele muziek en een overheersende populariteit voor de commerciële muziek. Dit komt vrij goed overeen met hetgeen we uit de hitparades konden distilleren.
De toptien van de favoriete filmsterren is nog veelzeggender. Op de eerste plaats staat Romy Schneider met meer dan dubbel zoveel voorkeurstemmen als Maria Schell, de nummer twee. Schneider, die vooral eeuwige roem verwierf door haar rol als Sissi, de jonge keizerin, wordt vooral geroemd omdat ze sympathiek, lief en fris is en een zeker talent heeft. Dit zijn dus de idealen waaraan een ster moet beantwoorden. Rebellie lijkt hier veraf, al worden we even in de luren gelegd door de aanwezigheid van Elvis op de derde plaats. Voor we hieruit overhaaste conclusies trekken, mogen we niet vergeten dat de Elvis van toen in het leger zat en zijn stout imago al lang had afgelegd en een veel bravere versie van zichzelf geworden was. Dat de R’n’R-cultuur en haar uitwasemingen toch invloed hadden, wordt wel duidelijk als we naast Elvis ook James Dean (op dat moment al bijna vijf jaar dood) en op zes onze goede vriend Pat Boone ontwaren, al is het moeilijk ons een film voor te stellen waar deze laatste in geschitterd heeft. Het gaat hier dus waarschijnlijk om een deel van de Vlaamse meisjes die ten tijde van de R’n’R-revolutie R’n’R moeten gekend hebben, al zegt dat niets over de manier waarop ze er toen tegenover stonden. Misschien is het opvallendste feit wel dat Brigitte Bardot, door velen aanzien als het rolmodel voor nozemmeisjes, door evenveel –minder dan 10%- wordt gehaat als geapprecieerd. Men vindt haar gemeen, een “vamp” en talentloos. Het doet toch het vermoeden rijzen dat de rest van de enquête waarschijnlijk niet zal bewijzen dat het Vlaamse meisje verwilderd en verloren voor de toekomst is, wel integendeel.
g.2. Het karakter van het Vlaamse meisje
In het vervolg van de enquête gaat men op zoek naar de verlangens en wensen van het Vlaamse meisje van de late jaren vijftig[192]. Hier wordt van meet af aan al duidelijk waar het om draait. Het gezin neemt, geheel volgens de verwachtingen, de eerste plaats in. Als voornaamste verlangens noemen de meisjes een goed huwelijk, een goede huismoeder en vrouw te worden. Van seksuele revolutie is hier duidelijk nog geen sprake. Ook wordt duidelijk dat een ultra-materialistische nozem-geest haar vreemd is (het gebruik van de term nozem duidt erop dat het begrip ondertussen ingeburgerd is geraakt en zijn geografisch beperkte Nederlandse oorsprong reeds lang ontgroeid is), al geeft meer dan de helft toe graag rijk te willen worden, maar niet door eigen hebzucht: ze willen de toekomst van hun gezin veilig stellen en hen een comfortabel leven kunnen bezorgen. Veel revolutie lijken we van deze generatie niet te moeten verwachten: de meerderheid wil hun kinderen hetzelfde opvoeden als hun ouders -waarmee ze het goed kunnen vinden- hen hebben opgevoed en gaat ook akkoord met de leermethodes zoals die op school toegepast worden. Op beide punten komt het erop neer dat rede de norm is: opvoeding en onderwijs moeten op een redelijke manier georganiseerd worden, methode mag nooit overheersen op rede.
Ook in het huwelijk zijn het echt brave meisjes, al eist de helft toch dat er werk zou gemaakt worden van gelijkheid binnen het gezin. Ze eisen hun rechten op, maar met weinig overtuiging, want er blijft een grote toegeeflijkheid t.o.v. van de man, die door velen toch nog gezien wordt als het logische hoofd van het gezin.
In de volgende aflevering staat het letterlijk: de reputatie van het Vlaamse volk wordt zwart op wit door het Vlaamse meisje weergegeven[193]. En wat houdt dat dan in? Werkzaam, ijverig, met appreciatie voor rust en ontspanning. De Vlaamse braafheid blijkt dus nog maar eens, en, besluit Humo, deze jeugd is dus allesbehalve R’n’R-jeugd. Dit bleek op een aantal punten uit het gedrag van het Vlaamse meisje.
Zo ging een even groot percentage van de meisjes in België aan zee op vakantie als in het buitenland, tegen de Europese tendens in om alsmaar meer naar het buitenland te trekken, al kan hier de kwestie van de betaalde vakantie, die nog niet opgelost was, hier wel voor iets tussen gezeten hebben.
In het weekend bleef 67% gewoon thuis, 10% deed eens een gezond uitstapje in eigen land, nog iets minder gingen op bezoek bij vrienden, familie of verloofde en slechts 5% zaten in de jeugdbeweging. Minder dan 1% ging wel eens naar de dancing. Dit zegt al veel over de impact die R’n’R op die manier gehad kan hebben.
Waren onze Vlaamse meisjes net als de gevreesde asfaltjeugd en de andere nozems ook hun dromen en idealen verloren? In geen geval: 77% vindt idealisme een goede zaak, maar men moet niet overdrijven: men was meer gericht op beperkte, haalbare idealen, dan op “verheven woordenkramerij.” Het katholieke gedachtengoed zit nog stevig in het zadel en de moraal van vlijt en arbeid heeft nog niet aan invloed moeten inboeten: luiheid wordt sterk afgekeurd: het is het oorkussen van de duivel. Traditie, braafheid, vlijt en eenvoud. Het lijkt vrij onwaarschijnlijk dat R’n’R in zo’n sfeer kon aanslaan, maar toch mogen we niet vergeten dat Rock around the Clock ook hier een reusachtig succes geweest was. Hoe deze twee zaken met elkaar te rijmen vallen, onderzoeken we verderop.
Het laatste deel van de enquête besloeg de karaktereigenschappen van het Vlaams meisje[194]. Hieruit bleek dat 77% trots of tevreden was Vlaming te zijn, geheel in het kader van het belang dat ze consequent aan traditie hechten. Als men hen vraagt welke kwaliteiten een vrouw moet bezitten, blijkt dat de helft karaktereigenschappen als vriendelijkheid, goedheid, zelfopoffering en liefde voorop plaatst en dat nog eens een kwart moederschap en huwelijk boven alles plaatst. Op de vraag of ze zelf denken of ze die eigenschappen bezitten antwoordt meer dan de helft bescheiden en aarzelend -zoals we ze kennen- dat ze zich willen verbeteren om aan hun eigen ideaal te beantwoorden.
g.3. Verschillende types
Uit deze gegevens distilleert de Humo-redactie een aantal type-meisjes[195]. Hoe betwistbaar en arbitrair deze types ook zijn, voor ons kunnen ze toch een aanwijzing zijn om een zicht te krijgen op de verhoudingen binnen in de generatie meisjes van de tweede helft van de jaren vijftig, die men anders allemaal over dezelfde kam zou scheren en R’n’R-meisjes zou noemen.
Het doorsnee Vlaams type-meisje uit de enquête ziet er zo uit: 17 jaar, katholiek (bewust of onbewust), uit de lagere middenstand (gekwalificeerde arbeiders, lagere bedienden, kleinhandelaars), soms bij een jeugdbeweging aangesloten en inde meeste gevallen vrij katholiek onderwezen. Deze informatie alleen al is voor ons van goudwaarde. Het is immers hetzelfde type waarvan verondersteld werd in sommige werken[196] dat ze de grootste kans hadden om in het nozemmilieu terecht te komen. De toelichting bij dit type verschaft ons alleen maar meer redenen om de link tussen deze meisjes en de nozems in vraag te stellen. Zo worden ze gekarakteriseerd door hun eenvoudig en lief karakter, met een sterke romantisch-sentimentele inslag. Slechts 17% is niet gelukkig in het atoomtijdperk te leven. Hun moraal is sterk behoudensgezind: katholiek, geërgerd door non-conformisme op seksueel gebied, wil niets te maken hebben met morele losbandigheid van de “moderne jeugd.” Deze meisjes nemen dus zelfs expliciet een standpunt in tegen de eigenschappen die met de R’n’R worden geassocieerd. Volgens het onderzoek beantwoordt 60% van de Vlaamse meisjes aan dit type.
Om het ons gemakkelijk te maken was men bij Humo ook eens gaan natellen hoe het dan zat met het percentage van die extreme moderne types. Deze resultaten plaatsen ons meteen met onze voeten op de grond: 0,5% beantwoordt aan het nozemtype, 1% kunnen we rekenen tot het onbezonnen R’n’R-type. Er is ook nog het naïef moderne type dat van jazz en R’n’R houdt, meer maatschappijkritisch en egocentrisch is; het naïef-romantische type dat heel conservatief, altruïstisch en conformistisch is en het culturele type, dat ouder, meer onderlegd en geëmancipeerder is.
De verhoudingen zijn duidelijk. Het teenagermeisje is in Vlaanderen een braaf en bewonderenswaardige jongedame met haar eigen idee, zondert revolutionaire ideeën, waar men zich absoluut niet voor moest schamen, en nog veel minder voor vrezen. Dit zegt nog niets over hoe het met de jongens zat. Natuurlijk was de nozem- en R’n’R-cultuur vooral een mannenaangelegenheid. Toch lijkt het ons onwaarschijnlijk dat de mannelijke helft van de bevolking zo extreem zou verschillen van het vrouwelijke deel. Braaf Vlaanderen, dus toch.
3. Achter de schermen van de jeugd
We hebben in dit onderdeel een heel breed scala aan verschillende jeugd-types gezien, van de oncontroleerbare Duitse Halbstarken, over de Belgische nozembendes en Hollandse Pleiners tot het uiterst brave naïef-romantische Vlaamse meisje. Op het eerste gezicht lijken deze moeilijk te rijmen met elkaar en met het beeld dat men van de jaren vijftig-R’n’R-jeugd had. Er is echter één concept dat dit mogelijk maakt, dat we al een paar keer aangeraakt hebben, maar nooit dieper zijn op ingegaan: de klassieke dualiteit die in de jeugd van de jaren vijftig zat: TRADITIE en MODERNITEIT. De verschillende types die we ontmoet hebben kunnen stuk voor stuk op een schaal geplaatst worden tussen traditie en moderniteit. Sommigen zullen meer naar moderniteit neigen, anderen zullen zich nog vooral in het gebied van de traditie bevinden. Hun uiterlijke verschillen, die zo groot kunnen zijn, zijn de veruitwendiging van deze innerlijke tweestrijd.
Deze tweestrijd was ook een gevolg van het feit dat de jeugd automatisch geassocieerd werd met de toekomst, –De jeugd heeft de toekomst!- al was dit voor vele jongeren allesbehalve vanzelfsprekend. Dit resulteerde in het conflict tussen sommige jongeren en de volwassen generatie dat we al eerder besproken en dat er op neer kwam dat de jongeren, die die verantwoordelijkheid voor de toekomst helemaal niet gewild hadden, zich liever afkeerden van de maatschappij dan de toekomst te dragen van een systeem waar zij nooit iets mee te maken gehad hadden.
Het was dus net op die nauwe grens dat R’n’R haar plaats vond. Amerikaans, dus modern, kon ze toch op de liefde van de jongeren rekenen, omdat in R’n’R tegelijkertijd ook een afwijzing van datzelfde systeem besloten lag. R’n’R bevatte de boodschap van een ander Amerika: een onbekend, gevaarlijk en avontuurlijk Amerika waar men nog nooit van gehoord had. Het betekende voor de jongeren een alternatief Amerika, los van het door hun ouders ingepalmde Amerika van koelkasten en broodroosters.
Deze dualiteit in het bewustzijn van de jaren-vijftig-mens stond ook nauw in verband met de Amerikanisering van de West-Europese beschaving in dezelfde periode. Zoals we al eerder opmerkten was deze niet begonnen in de jaren vijftig, aangezien de Amerikaanse amusementsindustrie hier al sinds de jaren twintig en dertig een vooraanstaande positie had verworven. Het verschil met de jaren vijftig was dat de USA ons samen met Marshall-hulp ook cultuur verkocht. Dat deze zo gemakkelijk geaccepteerd werd, is een gevolg van het feit dat alles wat Amerikaans was, geassocieerd werd met moderniteit. Iedereen en alles wat tegen Amerika was, was meteen tegen de vooruitgang en dus tegen de Westerse beschaving –als men al niet werd beschouwd als communist en verrader. Deze invloed dringt echt op alle niveaus door: cafetaria’s, ijssalons en speelhallen; jukeboxen, koelkasten en auto’s, maar ook in de op consumptie en ogenblikkelijke vervulling van de materiële noden gerichte manier van denken. Dit proces werd Coca-Colanization genoemd[197].
Dit geeft ook een verklaring voor het internationale nozemfenomeen. Overal in de wereld waren de nozems een probleem en werden ze door de maatschappij als een gevaar beschouwd. Ze waren immers de meest extreme uiting van de moderniteit in de jeugd, die volledig wilde breken met maatschappij. Deze breuk was een gevolg van het feit dat een maatschappij, waar statistische normaliteit de norm was, echt progressief en modern gedrag niet kan opnemen in haar bestel en het daarom verbande naar haar marges, waar het onschadelijk gemaakt kon worden. De gevestigde waarden zouden zich dan langzaam dit progressieve gedachtengoed kunnen toe-eigenen, afzwakken, en naderhand aanpassen opdat de grote massa het bevatten en verdragen kon. De nozems waren dus in geen geval een fictieve overdrijving, maar een extreem type, waarin alle kenmerken van moderniteit tot in het uiterste getrokken werden. Dit was zeker het geval als men veralgemeende van de individuele nozem naar “De Nozem“ als sociologisch model. Dit was de fout die bijvoorbeeld de Nederlandse onderzoeker Langeveld maakte: hij vergat dat het massajeugd-type, dat hij geconstrueerd had, niet overeen kwam met de reële wereld en raakte zo het zicht op de nuances die in de realiteit bestaan, kwijt.
Het gaat natuurlijk niet enkel om een uit de hand gelopen sociologisch model. Er was wel degelijk iets aan de hand. Dit valt vooral op als we de parallellen trekken tussen de nozems en een cultureel en sociaal probleem van onze tijd, de mannelijke migrantenjongeren in de moderne Westerse steden. Net als de nozems uit de jaren vijftig missen zij een basis van normen, waarden en traditie om op terug te vallen. Ook hun ouders hangen een geloof aan dat moeilijk te verenigen valt met de maatschappij die ze rond hen zien. Net als de migrantenjongeren voelden de nozems dat er in de samenleving geen plaats voor hen was, dat ze door hun anders-zijn in de marge moesten leven. De nozems trokken zich niets aan van de klassieke spelletjes en regeltjes waar iedereen in de maatschappij aan moest meedoen. Ze wendden zich tot een extreem materialisme, waar het bezit van een brommer of een auto het ultieme was. Zo konden ze status verwerven en tonen dat ook zij, die door een groot deel van de mensen veracht en nagekeken werden, hun mannelijkheid en hun plaats op de maatschappelijke ladder verzekeren. Maar de overeenkomsten houden daarmee niet op. Het verdrijven van de verveling en het zoeken naar kicks door kleine criminaliteit (de in het werk De Nozems van Racine opgesomde misdrijven als het lastigvallen van voorbijgangers op straat, het stelen van auto’s, kleine diefstallen in winkels en bendevorming zijn even herkenbaar als de feiten die steeds verweten worden aan de stedelijke migrantengroepjes van het einde van de twintigste eeuw.), het dragen van een uniform (smalle broeken, blue jeans, leren vesten, geruite hemden en vetkuiven tegenover merkkleding, trainingsvestjes, Levis-jeans, sportschoenen, leren bomberjacks en kortgeknipt haar), de associatie met een muziekstijl (R’n’R toen en R&B en Hip-Hop nu), de indirecte maar centrale plaats die meisjes in hun wereld innemen en de situering in sociale lagere en geografische stedelijke milieus, zelfs het vertekend en overdreven sensationeel beeld dat gecreëerd wordt door de onophoudelijke persaandacht hebben ze gemeen.
Als we deze verbazingwekkende gelijkenis overzien, moeten we ons misschien de vraag stellen of het niet getuigt van een historische kortzichtigheid om te beweren dat deze migrantenbendes een uniek fenomeen vormen in onze samenleving dat sterk verbonden is met de traditionele Arabisch-Islamitische cultuur, want, als we eerlijk moeten zijn, zoveel moslim-nozems waren er bij ons weten niet. Het lijkt mij eerder zinvol ons de vraag te stellen hoe het komt dat er zoveel gelijkenissen zijn. Mijn antwoord daarop is dat beide jongerengroepen een gelijkaardig verweesd gevoel hebben in de samenleving. Ze hebben het gevoel geen toekomst te hebben, niet geaccepteerd te worden in de maatschappij, niet mee te mogen genieten van alle weldaden van de moderne wereld en heel eenzaam te zijn. Hun ouders zitten vast in een traditioneel kader dat niet aangepast is aan de tijd en hun eigen moderniteit wordt niet geaccepteerd. Daarom zoeken ze het gezelschap op van andere jongeren in een vergelijkbare situatie en nemen ze het heft in eigen handen. Ze maken hun eigen plaats in de samenleving, los van de normen en wetten die de samenleving, waar ze toch niet aan mogen meedoen, hen oplegt. Liever dan te buigen, breken ze met het systeem.
Maar net als bij de nozems, gaat het hier om uitzonderingen, die in geen geval beantwoorden aan de grote massa jongeren. Pers en publieke opinie projecteren dit beeld op iedereen. Interessant en verrassend was ook om deze gelijkenissen te ontdekken, toch staat het hele gegeven slechts terzijde in ons onderzoek. Het is echter geen slecht idee om in het vervolg van het werk in het achterhoofd te houden dat het nozemfenomeen klaarblijkelijk niet geheel uitzonderlijk was voor de jaren vijftig en de R’n’R, maar een gegeven is dat diepere wortels heeft.
Een andere kwestie die niet onbelicht gelaten kan worden, is de dubbelzinnige verhouding die de jeugd van de jaren vijftig had met hun ouders en hun thuissituatie. We zagen eerder al meermaals dat zelfs de meest verstokte Hollandse nozem over het algemeen goed overeen kwam met zijn ouders. Waarom dan die stille rebellie, al dat rondhangen op straat, in bioscopen en in koffiebars? We mogen niet vergeten dat –laat ons dit voor de laatste keer opmerken- de jongeren die aan dat type beantwoordden een klein percentage van de jeugd vertegenwoordigden, zeker in onze contreien. Maar hun belang ligt in het feit dat zij de voorbode waren van hetgeen nog komen zou, van een jeugdcultuur die pas volledig tot bloei zou komen in het volgend decennium en sindsdien niet aan belang heeft ingeboet.
Een van de bepalende elementen in de verhouding tot hun ouders was dat deze hen niet schenen te erkennen als jongeren. Jarenlang waren ze kleine kindjes, bemoederd door mama en streng behandeld door vader, waarna ze van de ene dag op de andere (voor jongens viel dit meestal samen met hun terugkeer uit het leger) volwassen waren geworden, moesten gaan werken en voor zichzelf moesten zorgen. Hun afwijkend gedrag was hun manier om duidelijk te maken aan hun ouders dat ze mensen waren, met een eigen specifieke identiteit, die van een teenager. De belangstelling voor hun innerlijke problemen was echter gering. Natuurlijk bekommerden de ouders zich om hun kinderen, meer dan ooit zelfs. Maar door het jachtige en oppervlakkige leven dat ze leidden ging hun bekommernis meer uit naar de materiële welstand van hun kinderen, dan naar hun innerlijk geluk. Ze zorgden dat hun kinderen het goed hadden, dat ze comfortabel konden leven en alles hadden waar hun hartje naar verlangde. Ze dachten dat ze zo hun afwezigheid konden compenseren. Maar zonder dat ze het eigenlijk doorhadden, verloren de ouders het contact met hun kinderen, met wie ze enkel nog contact hadden door objecten. De objecten waren hun obsessie geworden en voor ze het wisten konden ze de jeugd enkel nog bereiken in en door objecten. De paradox is dus dat op hetzelfde moment dat men spreekt van een nieuwe openheid in het gezin en de geëmotionaliseerde gezinsverhoudingen, er eigenlijk een breuk ontstaat die nog niet door duizend-en-één open gesprekken tussen ouders en kinderen gedicht kon worden, omdat kinderen en ouders voor elkaar vreemden werden. Vroeger konden ze elkaar tenminste nog zover begrijpen als hun traditionele rollen binnen het gezin reikten. Nu deze vaste structuur wegviel, was er weinig meer dat hen bond. Ouders en kinderen vervreemden van elkaar. De jongeren bleven verweesd en aan hun lot overgelaten achter. De ouders stonden vol onbegrip te kijken hoe hun “ondankbare” kinderen zich opeens afwendden van hen, nadat ze zoveel moeite voor hen hadden gedaan. De breuk, de generatiekloof was een feit.
Het is ook in dit kader dat we de TV-kwestie kunnen situeren. Het is immers opvallend dat net nu jongeren in de vorm van televisie het perfecte kant-en-klaar amusement voorgeschoteld kregen, ze zonodig op straat, in koffiebars of in de bioscoop moeten gaan rondhangen. Met al wat we hiervoor gezien hebben, is dit echter niet zo moeilijk te verklaren. TV was immers onlosmakelijk verbonden met gezelligheid, huiselijke warmte en het gezin. En het was net daar dat deze jongeren aan wilden ontsnappen. Hun rondhangen op straat was geen doel op zich, maar een reactie tegen het overdreven belang dat het gezinsleven kreeg. Voor hen was het gezin niet de hoeksteen, maar de grafsteen van de samenleving[198].
Hoe zou men dan uiteindelijk iets doen aan de hele problematische jeugdsituatie? Door ze te geven wat ze wilden: een plaats waar ze jong konden zijn, teenagers onder elkaar, zonder dat iemand hen op de vingers keek of het hen moeilijk maakte, want als ze dat zouden krijgen zou dat willen zeggen dat ze erkend werden door de maatschappij en zich dus niet meer in het wilde weg moesten een plaats veroveren door tegen alles aan te schoppen. Op die manier zouden ze de jongeren ook beter kunnen onttrekken aan de invloed van de consumptie-industrie die zo’n grote macht had verkregen over de jeugd. Aan deze wens werd gehoor gegeven door het oprichten van een netwerk van clubhuizen, jeugdsociëteiten en jeugd(te)huizen. In België werd met dit jeugdzorgwerk door de Nationale Commissie voor Jeugdtehuizen begonnen vanaf 1958. De bedoeling was om de jongeren in een geïnstitutionaliseerde structuur te plaatsen, waar ze vrij konden zijn, maar dan vrij binnen de perken die hen opgelegd werden door de gezagsstructuren. Dat de jongeren hiermee genoegen namen, bewijst dat het nog niet om een rebellie tegen het hele systeem ging, maar om een strijd voor een eigen plaats. Op lange termijn zou het resultaat zijn dat jongeren met een echte maatschappijkritische visie zich vanuit dergelijke jeugdhuizen hun krachten zouden bundelen, maar omdat dit dan toch binnen een structuur van datzelfde systeem gebeurde, zou er nooit een echt grote dreiging van uit gaan.
Afsluitend kunnen we ons hier weer de vraag stellen wat het verschil was tussen de Vlaamse situatie en die in het buitenland. In verband met R’n’R merkten we op dat er in Vlaanderen geen sprake was van een eigen R’n’R-cultuur. Dezelfde conclusie kunnen we trekken met betrekking tot de jeugdcultuur, zij het dat we toch sommige opmerkingen kunnen maken.
De Nederlandse nozemcultuur werd inderdaad overgenomen, maar op kleine schaal en rustig. Van rellen was hier geen sprake, van een algemene angst voor het ontsporen van de jeugd evenmin. Wel was het zo dat een bepaalde ongerustheid zich meester maakte van de Vlaamse ouders, als gevolg van de verhalen en geruchten die men opving over allerlei misstanden in het buitenland. De schrik zat er wel in dat dit soort toestanden tot in Vlaanderen zou overwaaien, maar onderzoeken als datgene dat Humo uitvoerde over de Vlaamse meisjes stelde de bevolking gerust: het was hier echt niet zo erg. Inderdaad, het was hier niet zo erg, zelfs integendeel. Als er één karakteristieke eigenschap is die we kunnen toekennen aan de Vlaamse jeugd van de jaren vijftig, is het wel hun braafheid. Van grootscheepse rebellie tegen de waarden en normen en waarden was er geen sprake, zelfs in die mate dat men zou beginnen denken dat hier helemaal geen R’n’R geweest was. Maar die was er wel geweest en wat de gevolgen daarvan geweest zijn, dat is nu net de vraag die we doorheen heel dit werk hebben gepoogd te beantwoorden.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[159] Citaat uit De Volksgazet, opgenomen in VERBRUGGEN, Elvis, King of Belgium, p.24.
[160] DU BOIS-REYMOND en VAN ELTEREN, Tweemaal tussen twee werelden, In: TILLEKENS, Nuchterheid en Nozems, p.222.
[161] LE GOFF en BENETOLLO, Historique In: GOURDON, Le Rock, p.13.
[162] CHOCRON, Les enjeux économiques du Rock In: GOURDON, Le Rock, p.110.
[163] HOSTE, De Verangelsaksing van de popmuziek, p. 29.
[164] DE HAAS, G.C. Andere tijden, andere zeden. Jeugdgedrag en jeugdcultuur na 1945, pp.9-11.
[165] KLEIJER en TILLEKENS, Explaining the rise of Dutch Youth Culture, In: VAN ELTEREN, American Culture in the Netherlands. p. 68.
[166] RIGHART, De eindeloze jaren zestig, p.132.
[167] LANGEVELD, Maatschappelijke verwildering der jeugd geciteerd in MEIJERS en DU BOIS-REYMOND, Op zoek naar een moderne pedagogische norm, p.25.
[168] Idem, p.24.
[169] Idem, p. 50 en 58.
[170] LABREE, Rock’n’Roll in rood-wit-blauw, p. 55.
[171] RACINE, A. La délinquance juvénile en Belgique de 1939 à 1957, p.26.
[172] GOUDSBLOM, De Nieuwe Volwassenen, geciteerd in: Kleio, 8/84, p. 8.
[173] FEITSMA, Jeugdige Ongeschoolden, geciteerd in ABMA, Nuchterheid en nozems, In: TILLEKENS, op.cit. p.40.
[174] VRIJMAN, Een onderzoek naar de nozems, in ABMA, Nuchterheid en Nozems, in: Tillekens op.cit. p.31.
[175] Voor dit internationaal overzicht van het nozemfenomeen komt het grootste deel van de informatie uit BOON, Op zoek naar de nozems, L.P. Boons vergelijkende reportage over de verschillende nozemtypes.
[176] RACINE, De nozems, p.6.
[177] De informatie over Italië en het Oostblok kwam uit Humoradio, 02/03/1958.
[178] Kerouac, geciteerd in LANDUYDT, Tegen de keer: jeugdsubculturen 1945-1985, in: ALLEGAERT en VAN MARCKE, Op lawaai. Jongeren en cultuur, p.71.
[179] LABREE, Rock’n’Roll in rood-wit-blauw p.60
[180] Geciteerd in LABREE, op.cit. p.58.
[181] HOSTE, De Verangelsaksing van de popmuziek, p.45-46.
[182] VRIJMAN, Vijfentwintig jaar Vrij Nederland, geciteerd in DE ROOY, Vetkuifje waarheen?, p.85.
[183] VRIJMAN, Nozems op de Nieuwendijk, in LABREE, Rock’n’Roll in rood-wit-blauw, p.56.
[184] BUIKHUIZEN, Achtergronden van nozemgedrag, In: RIGHART, De eindeloze jaren zestig, p.149.
[185] RACINE, De nozems, p.8
[186] ibid.
[187] LANDUYDT, Tegen de keer, In: ALLEGAERT en VAN MARCKE, Op lawaai, p. 71.
[188] De informatie hierover komt uit RACINE, De nozems.
[189] HOUELLEBECQ, Elementaire Deeltjes, p.91.
[190] VAN DEN HEUVEL en MOMMAAS, Oorden van vrijheid en vermaak, In: TILLEKENS, Nuchterheid en Nozems, p.158.
[191] Humoradio, 31/12/1959.
[192] Humo, 07/01/1960
[193] Humo, 14/01/1960
[194] Humo, 21/01/1960
[195] Humo, 28/01/1960
[196] Onder andere in het standaardwerk TILLEKENS, Nuchterheid en nozems.
[197] VAN ELTEREN, I’m free and I do what I want, In: TILLEKENS, op.cit p.166
[198] LABREE, Rock’n’Roll in rood-wit-blauw, p.47.