De visie van reizigers op Brabant en Mechelen (1701-1800). (Thomas De Wolf)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

B. INLEIDING

 

B.1 De Oostenrijkse Nederlanden: een situatieschets [1]

 

Na de Spaanse successieoorlog gingen de Zuidelijke Nederlanden deel uitmaken van het Oostenrijks Habsburgse rijk. Het testament van Karel II van Spanje maakte een einde aan twee eeuwen Spaans bewind. De overleden vorst was kinderloos gebleven en had zijn Europese en Amerikaanse bezittingen overgelaten aan Filips van Anjou, kleinzoon van de Franse Zonnekoning Louis XIV en koningin Marie-Thérèse. Het zorgde voor een grote ongerustheid bij de voornaamste hoven die vreesden voor een verbreking van het Europese evenwicht. Het leidde tot verzet, coalitievorming en oorlog. Uiteindelijk werd door de vrede van Utrecht de erfenis verdeeld. Filips van Anjou kreeg Spanje en Amerika, maar moest afstand doen van al zijn rechten op de Franse troon. Karel VI kreeg de Zuidelijke Nederlanden en de Italiaanse vorstendommen. De Zuidelijke Nederlanden kwamen zo in de handen van de Oostenrijkse heersers.

In 1715 droegen Engeland en Holland het gebied over aan de keizer via het barrièretraktaat. Het verdrag beperkte ten zeerste de soevereiniteit van de vorst: de Schelde en de Sassevaart bleven gesloten, de Oostenrijkers moesten de aanwezigheid van Hollandse troepen voor de verdediging tegen Frankrijk aanvaarden en moesten die zelf onderhouden, de keizer diende ook op te draaien voor het volledige bedrag van de bezettingskosten. Hij werd zelfs zo vernederd dat hij moest toestaan dat Holland de verschuldigde gelden kwam weghalen bij douane-of belastingontvangers, als de Brusselse regering met de betalingen in gebreke bleef. Verder werd de economie van de Nederlanden beknot: Holland en Engeland bepaalden of de douanetarieven gewijzigd werden of niet, waardoor de Zuidelijke Nederlanden een economische satelliet van voorgaanden werd. Onder druk van Holland en Engeland bijvoorbeeld moest de keizer de Oostendse Compagnie laten opdoeken, want beide landen duldden geen concurrentie voor hun koloniale ondernemingen. Als laatste werden de Nederlandse bezittingen van de keizer neutraal verklaard.

 

Het land raakte na de bemoeienissen en bepalingen van het barrièretraktaat verder in een economische depressie. In 1737 pas kwam er weer overleg omtrent het bewuste traktaat. Te Antwerpen vroegen keizerlijke gezanten om de economische druk en afhankelijkheid op te heffen, maar Londen en Den Haag weken niet van hun standpunt af. Het bewind van Karel VI werd daarmee eerder als teleurstellend ontvangen bij de bevolking.

 

Met de aantreding van Maria Theresia in 1740 kwam er verandering in de situatie. Een nieuwe generatie ambtenaren kregen opdracht om de leiding van de regering uit de hand van de landvoogd te nemen. Ze hadden een goed inzicht in de internationale situatie waarin de Republiek verkeerde, deze was tanend. De gevolmachtigde ministers zoals von Harrach en von Kaunitz stonden nu in een sterkere onderhandelingspositie. Na de vrede van Aken in 1748, die het einde betekende voor de Oostenrijkse successieoorlog, nam de keizerin enkele eigengereide besluiten: ze weigerde nog geld te besteden aan de Hollandse troepen die de Nederlanden niet hadden kunnen beschermen tegen Frankrijk en eiste dat Engeland en Holland de beperkingen op de Zuid-Nederlandse handel zouden afbouwen. Als blijk dat het menens was, verbeterde de keizerin de positie van Oostende, Brugge en Nieuwpoort, bevorderde ze de handel met Duitsland en vaardigde ze op eigen houtje nieuwe douanetarieven uit.

 

In 1756 had de ‘renversement des alliances’ plaats, de Oostenrijkers en de Fransen rookten de vredespijp en sloten een alliantie met elkaar. Het barrièretraktaat verloor zijn doel, hulp van Holland werd zinloos. Ook met andere landen werden de relaties verbeterd: met name handelsrelaties tussen o.a. de Oostenrijkse Nederlanden en Spanje (verdrag van Aranjuez 1752), waardoor de Nederlanden de meest bevoorrechte natie werd om handel te drijven met Spanje.

 

Ter vergelijking: de zuiderbuur van de Oostenrijkse Nederlanden had een koloniale verminking opgelopen in de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) en ook financieel was het land zwaar toegetakeld. De stemming in Brussel daarentegen was heel anders: de administratie was fel verbeterd en de resultaten van de Theresiaanse aanpak waren merkbaar. Er heerste toen een groot vertrouwen in de toekomst. De hervormingen bevorderden een vernieuwing van onderwijs en cultuur, maar waren voorzichtig met de wijzigingen van politieke en rechterlijke structuren.

 

Jozef II, die vanaf 1780 tot 1790 aan de macht was, bracht nogal een eigenzinnige en autoritaire politiek naar voren, maar eerbiedigde de eigenheid van het land niet, waarmee hij de sympathie van de bevolking en zijn ambtenaren verloor. Topambtenaren als de Neny, Starhemberg en de Wavrans namen ontslag. Op buitenlands vlak kon de keizer de barrièretroepen doen vertrekken door de kazernes boven hun hoofd af te breken. Hij probeerde de vaart van de Schelde vrij te maken, maar het verdrag van Fontainebleau (1785) hield de stroom gesloten. De vernederende regelingen van het traktaat werden wel ongedaan gemaakt en enkele grenscorrecties werden doorgevoerd. Op binnenlands vlak voerde hij een reeks hervormingen door: hij brak de oude bestuurlijke, gerechtelijke en ambachtelijke structuren en verving ze door nieuwe met o.a. negen provincies en 64 arrondissementen, waardoor hij een efficiëntere werking van het bestuursapparaat wilde bekomen. Zijn meest besproken hervorming bevond zich op kerkelijk vlak. Eind 1785 werden een reeks contemplatieve kloosterorden afgeschaft en in 1786 werden theologische scholen en seminaries door een keizerlijk seminarie-generaal vervangen. Dit alles leidde tot conflicten met de kerkelijke overheid.

 

De voorstanders van de oude orde en een ultramontaanse clerus vormden een patriottisch verbond dat leidde tot een oprichting van de Verenigde Nederlandse Staten in 1790, het was een uitroeping van onafhankelijkheid door Statisten en Vonckisten, twee grote gedachtenstromingen die elkaar gedurende een groot deel van de 19de eeuw als katholieke en liberale partij de macht zouden betwisten. Kort daarop volgde een eerste Oostenrijkse restauratie (1790-92). In april 1792 vielen de Fransen binnen, maar wederom vond een restauratie plaats een klein jaar later. In 1794 liepen Franse republikeinen de Nederlanden opnieuw onder de voet, wat het einde betekende voor de Oostenrijkse overheersing.

 

Kaart van Brabant in de 1ste helft 18de eeuw; Homann J.B., Ducatus Brabantiae, kaartzaal Ugent, krt. 470

 

 

B.2 De stedelijke situatie in Brabant

 

Antwerpen[2]

 

De achttiende eeuw was geen tijdperk van commerciële bloei voor Antwerpen. De expansie van het koppel Oostenrijk-Brugge, waarvan de haveninfrastructuur aanzienlijk werd uitgebreid, de groei van de Gentse linnenmarkt en de toename van de doorvoerhandel in centra met een verkeersgunstige ligging: al deze ontwikkelingen voltrokken zich ten nadele van de oude metropool. Toch bleef Antwerpen belangrijk, er was nog veel kapitaal aanwezig. Aangezien de Antwerpse handel met Spanje in de loop van de achttiende eeuw sterk achteruitging en hun investeringsvermogen ver uitsteeg boven de lokale kapitaalbehoeften, zochten Antwerpse bankiers en handelaars voortdurend naar winstgevende investeringen, bijvoorbeeld in de vorm van buitenlandse compagnieën die handel dreven op Azië of in de vorm van leningen aan vreemde mogendheden. In de tweede helft van de eeuw werd ook meer geld geïnvesteerd in de nijverheid, vooral de suikerraffinage. Met uitzondering van kantwerk leek de Antwerpse textielindustrie tegen het midden van de achttiende eeuw ten dode opgeschreven te zijn. Toch groeiden twee nieuwe sectoren aan een snel tempo: de productie van gemengde stoffen en de katoendrukkerij. Aan het einde van het Ancien Régime had Antwerpen zich weer ontwikkeld tot het voornaamste textielcentrum in de Vlaamse regio, welke rol pas in de vroege negentiende eeuw door Gent zou worden overgenomen.

Verder was de Scheldestad een door en door katholiek bolwerk, waar een verstard katholicisme door vrijwel de hele bevolking werd beleden. Reizigers die de stad in deze periode aandeden, waren steevast verwonderd over de grote rijkdom aan religieuze orden. Ook de massale belangstelling voor luisterrijke processies, talrijke broederschappen en de vele kruis- en Mariabeelden sprongen de buitenlanders in het oog. Pas met de radicale jozefinistische kerkhervormingen en de antikerkelijke politiek van de Franse revolutionairen zou er zich een seculariseringsproces voltrekken. Treffend is dan ook de uitspraak in reisverhalen: als je naar de markten kijkt, is het alsof de stad Antwerpen uitgestorven is, maar als je de kerken binnengaat lijkt het alsof men er op de koppen kan lopen.

De achttiende eeuw wordt ook gemakkelijk beschouwd als een vrij zwakke periode op het gebied van de kunsten. Schilders en kunstenaars trekken naar het buitenland waar ze kansen krijgen die Antwerpen hen niet kan bieden. Toch blijven de rijke families kunstenaars aantrekken om hun huizen te verfraaien met genretaferelen en familie-en groepsportretten. Vanaf de jaren zestig wijkt de sierlijkheid van het rococo voor de soberheid van het classicisme.Op het gebied van de letterkunde is er in Antwerpen nooit minder gepresteerd dan tijdens de achttiende eeuw. De centra van het intellectuele leven waren vooral in handen van de jezuïeten, denk maar aan de bollandisten.

In de reisverhalen zelf wordt over Antwerpen een scherp contrast gevoeld tussen grootsheid en verval. Er wordt met lof gesproken over de brede straten, de grote Meir, Rubens, de vele religieuze orden, maar toch merkt men ook de beurs zonder bedrijvigheid, leegstaande huizen, de verlaten indruk en het gras tussen de straatstenen op.

 

Brussel

 

Brussel was reeds een belangrijke stad in de Late Middeleeuwen, maar in de stedenhiërarchie van de Nederlanden behoorde zij tot de subtop. Dat bleef zo in de zestiende eeuw, toen Antwerpen zijn grote bloei beleefde. Na de laat zestiende eeuwse crisis kwam hierin verandering. Brussel werd in de loop van de zeventiende eeuw de grootste stad van de Zuidelijke Nederlanden. In de loop van de achttiende eeuw telde ze meer inwoners dan ooit tevoren, wat niet van de andere Zuid-Nederlandse steden beweerd kan worden.

Brussel herbergde naast de gewone stedelijke toplaag ook nog eens een hoofdstedelijke elite. De staat was via zijn gezagsdragers fysiek in de stad aanwezig. Brussel was dus een echte hoofd-, hof- en residentiestad met de aanwezigheid van een hofhouding, hoge edelen, buitenlandse gezanten, ministers, ambtenaren...

De positie van Brussel in het Atlantische stedennetwerk in de achttiende eeuw was in de eerste plaats die van distributeur van vooral geïmporteerde goederen. Allerlei nijverheidsproducten, waaronder veel halffabrikaten, en voedings- en genotmiddelen van Europese en koloniale oorsprong, werden er aangevoerd, eventueel veredeld en ter plaatse en in de regio gedistribueerd. Export vanuit Brussel naar de grote centra van het Atlantische stedennetwerk was slechts van geringe betekenis. Alleen de graanhandel was in een niet onbelangrijke mate op de bevoorrading van de Hollandse stapelmarkt georiënteerd en ook de kant en rijtuigen waren voor export bestemd. [3]

In de reisverhalen wordt Brussel dan ook vooral besproken omwille van het hof, het adellijke societyleven, de vele bezienswaardigheden en zijn luxenijverheid.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Hasquin (Hervée) en François (Narmon), “Oostenrijks België 1713-1794: de Zuidelijke Nederlanden onder de Oostenrijkse Habsburgers” Brussel, Gemeentekrediet v. België, 1987, 593p.

“België in de achttiende eeuw. Kritische bibliografie”, Brussel, 1983

Algemene geschiedenis der Nederlanden”, IX “politieke en religieuze geschiedenis 18de eeuw”, Haarlem, 1980

[2] Van Isacker (Karel) en Van Uytven (Raymond), “Antwerpen twaalf eeuwen geschiedenis en cultuur” Mercatorfonds/Antwerpen, 1986, 435p.

[3] De Peuter (Roger), “Brussel in de achttiende eeuw: sociaal-economische structuren en ontwikkelingen en de regionale hoofdstad.VUBPress, X, 1999, p.341