De visie van reizigers op Brabant en Mechelen (1701-1800). (Thomas De Wolf)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

C. REIZIGERS IN DE KIJKER

 

C.1. BIOGRAFIE der reizigers

 

Anoniem

 

In 1745 werd te Londen een werk uitgegeven over de Zuidelijke Nederlanden door een Engels officier van het geallieerde leger in Vlaanderen: “Flanders delineated: or a view of the Austrian and French Netherlands” Het werk is geschreven voor een zekere J. Robinson, bevat een militaire woordenboek, kaarten, korte beschrijvingen en historiek van steden en fortificaties, namen van de rivieren, afstand tussen de steden etc. In de inleiding geeft de auteur de reden van schrijven weer: “vele mensen die de krant lezen, begrijpen maar de helft van het nieuws over de militaire acties in Vlaanderen omdat zij een geografische kennis ontberen over dat gebied.”[4] Het werk is interessant omdat het niet alleen over stadsversterkingen en aardrijkskundige wetenswaardigheden gaat, maar ook over het stadsbeeld, de volksaard, het leven van de clerus, industrie...

 

John Durant Breval (1680? – 1738)

 

J. D. Breval stamde uit een naar Engeland geëmigreerde, Franse, protestantse familie. Hij was schrijver van beroep. Omstreeks 1720 vergezelde hij als leraar een zekere lord George, burggraaf van Malpas, op een rondreis door Europa. Hij reisde zo door Frankrijk, de Lage Landen, La Lorraine, de Elzas, Duitsland, Savoy, Tirol, Zwitserland, Italië en Spanje.

Hij publiceerde van die tocht een verslag in 1723 onder de titel: “Remarks on several Parts of Europe”. Waarschijnlijk heeft Breval na 1723 nog meerdere malen het vasteland bezocht als onderwijzer van hooggeplaatste jongelieden.[5] Wat betreft de Zuidelijke Nederlanden blijft Breval beknopt. Hij spreekt met antipathie over de Franse en Oostenrijkse overheersingen die, naar zijn mening, de Zuidelijke Nederlanden ten gronde gericht hadden. Hij toont veel belangstelling voor stadsgeschiedenissen en de etymologie van de stadsnamen waarbij hij dikwijls gegevens ontleende aan andere auteurs, zoals Guicciardini.

 

Charles Burney (1726-1814)

 

Charles Burney (1726-1814) was een Engels muziekhistoricus die vermaarde reizen ondernam naar Italië, de Verenigde Provincies en de Oostenrijkse Nederlanden, met als doel materiaal te verzamelen voor zijn levenswerk “General History of Music”. Het verslag van zijn reis in 1772 door de Oostenrijkse Nederlanden publiceerde hij een jaar later onder de titel: “The present state of music in Germany, the Netherlands and the United Provinces.” Het werk leverde een belangrijke bijdrage tot de kennis van het muziekleven uit die tijd. In 1786 werd het reisverhaal door J.W. Lustig in het Nederlands vertaald en in 1949 opnieuw uitgegeven door A. Corbet in het “Belgisch Tijdschrift voor muziekwetenschappen” van 1950.[6]

 

Om onze kennis van het muziekleven van de achttiende eeuw te verrijken is dit reisverhaal de aangewezen bron. Het bevat een schat aan gegevens over de orgel-en beiaardmuziek in de Oostenrijkse Nederlanden, nauwkeurige beschrijvingen over uitvoeringen in kerken en schouwburgen te Brussel en Antwerpen. Zijn ruime belangstelling en kennis van de muziek staat in schril contrast met wat hij vertelt over het leven in de Oostenrijkse Nederlanden. Gegevens zoals bevolkingscijfers zijn foutief en zijn beschrijving van het verval van Antwerpen is soms overdreven of pathetisch.

 

De reisroute: Frans-Vlaanderen, Zuidelijke Nederlanden, Duitsland, Oostenrijk, Bohemen, Duitsland-Potsdam, Polen, Hamburg, Bremen, Nederland

 

Mrs. Calderwood – Stuart (1715 - ?)

 

Mrs. Calderwood of Margaret Stuart of Goodtrees, geboren in 1715 in Schotland, bezoekt met haar familie in 1765 haar verbannen broer James Stuart in de Zuidelijke Nederlanden. Ze blijft in het land voor enkele maanden met name in Antwerpen, Luik, Spa en Brussel.

Vanaf haar vertrek uit Schotland heeft ze haar reisindrukken opgetekend, en eenmaal in Brussel gevestigd, ordende ze haar nota’s tot een doorlopend verhaal dat ze tot vermaak van haar vrienden naar Edingburgh in deeltjes opstuurde. De Schotse edelvrouw was de dochter van de advocaat-generaal van Schotland en van presbyteriaanse overtuiging. Deze overtuiging speelde een rol in haar visie over de Oostenrijkse Nederlanden. Zo werd Antwerpen, de eerste grote katholieke stad die Mrs. Calderwood bezocht, met afkeer bekeken omwille van de overheersende roomse godsdienst. Toch werden religieuze gebeurtenissen ondanks deze afkeer nauwkeurig weergegeven. Verder verbleef ze in adellijke kringen en bleven de contacten met het volk miniem. Ze spaart de kritiek op de adel en het eigen land niet. Tenslotte had ze ook oog voor detail, zoals de prijs van het voedsel, de brandstof etc.[7]

 

Cayley Cornelius (1729-1780)

 

Cayley Cornelius (1729-1780), was een Engels religieus-protestants schrijver. Hij was aanvankelijk verbonden als klerk aan de schatkamer van de prins van Wales. Na enige tijd gaf hij dit baantje op om zich te wijden aan het schrijven van religieuze traktaten en liederen. In de herfst van 1772 bracht hij een bezoek aan Holland, Frankrijk en de Oostenrijkse Nederlanden. De verslagen van zijn reis stuurde hij op naar Leeds waar het verscheen in “Leeds Weekly Newspaper”.

In zijn reisverhaal onderstreepte hij de Zuid-Nederlandse vroomheid en stelde hij deze als een te volgen voorbeeld voor zijn landgenoten. Hij stond daarmee in schril contrast met andere Engelse reizigers die wel kritiek spuiden op de vroomheid en het bijgeloof van de Brabanders en dan voornamelijk de Antwerpenaars.[8]

 

Coyer François Gabriel (1707-1782)

 

De jezuïet G. François Coyer (1707-1782), een Frans letterkundige, hield zich aanvankelijk bezig met het onderricht in de wijsbegeerte en trad binnen in een jezuïetenklooster. Hij verliet de orde echter en werd in 1741 belast met de opvoeding van de prins van Turenne, graaf van Bouillon. In 1743 werd hij benoemd tot aalmoezenier van de ruiterij en aldus woonde hij verschillende veldslagen bij o.a. de slag bij Lawfeld (1747) en de belegering van Bergen-op-Zoom (1747). Omstreeks 1769 maakte abbé de Coyer een reis door de Zuidelijke Nederlanden. Een eerste uitgave van zijn reisverhaal verscheen te Parijs onder de titel: “Voyage d’Italie et de Hollande”.[9] Het werk blijft algemeen en uiterst zelden geeft hij persoonlijke toevoegingen. Het grootste gedeelte van zijn werk gaat wel over Italië.

 

Xavier De Feller François (1735 - 1801)

 

In 1735 wordt François-Xavier De Feller te Brussel geboren en er tot zijn zeventiende door zijn grootvader opgevoed. Daarna loopt hij college in de filosofie bij de paters jezuïeten te Rheims. Twee jaar later treedt hij in dezelfde orde te Doornik. Bij de opheffing van de jezuïetenorde in Frankrijk zoeken vele Franse jezuïeten een toevlucht bij hun Zuid-Nederlandse ordebroeders. De Belgische kloosters, hierdoor overbevolkt, sturen verscheidene van hun paters met zendingen naar het buitenland. Uit deze tijd dateert De Fellers reis naar Bohemen, Polen, Transsylvanië, Oostenrijk en Italië. Teruggekeerd in de Oostenrijkse Nederlanden, wordt hij in 1770 leraar aan het college van Nijvel. Bij de opheffing van de jezuïetenorde in 1773 wordt hij seculier geestelijke en houdt zich vooral bezig met schrijven en reizen. Hij staat vooral bekend als redacteur van het “Journal historique et littéraire”, het overbekende en op grote schaal verspreide partijblad van de ultramontanen. In 1788 en 1789 werden “Cathéchisme philosophique” , “Dictionnaire historique” en “Journal Historique et littéraire” van De Feller, die een verwoed tegenstander was van de jozefinistische hervormingen, verboden. Gedurende de periode 1770 – 1790 doorkruist hij verschillende malen de Oostenrijkse Nederlanden, Holland, de Rijnstreek en Noord-Frankrijk. Op die verschillende reizen neemt hij nota’s om deze later te verwerken tot een uitgebreid reisverhaal: “Itinéraire ou Voyages de Mr. L’abbé De Feller en diverses parties de l’Europe.”, dat pas na zijn dood verschijnt in 1823. Een persoonlijke typering van het religieuze leven terzijde gelaten, opent het werk geen nieuwe perspectieven.[10] Pater De Feller, oud jezuïet, met een uitgebreide kennis van politiek, wijsbegeerte, theologie en geschiedenis, werd in Brabant gezien als lokale beroemdheid. Hoewel hij beschouwd wordt als een zeer ontwikkeld man voor zijn tijd, doen vele van zijn historische en wetenschappelijke verklaringen simplistisch aan. De directe sensibiliteit en zin voor humor die in deze notities, welke niet voor het publiek bestemd waren, aan de oppervlakte kwamen, onthullen iets over De Feller als mens. Als schrijver was hij een meedogenloos polemist, een onvermoeibare strijder tegen de perverse tijdsgeest en de bedrieglijke verlichting van een verafschuwde filosofie. Hij betreurde het gedweep met Frankrijk en zijn schrijvers, die volgens hem goddeloos en corrupt waren. Het zou echter verkeerd zijn zijn impact te minimaliseren, daar zijn belangrijkste werken tijdens de eerste helft van de 19de eeuw een grote verspreiding kenden.[11]

 

Derival (1723 – ?)

 

Derival wordt geïdentificeerd met Augustin Pierre Damiens de Gomicourt. Deze familie behoorde tot een vooraanstaande handelsfamilie te Amiens. Derival zelf werd geen zakenman, maar wijdde zich aan de letterkunde. Op 49-jarige leeftijd vestigde hij zich te Parijs waar hij een vooraanstaand lid werd van de academie.

In mei 1782, reisde hij vanuit Parijs met de postkoets door Picardië, Boulogne, Cales naar Brussel. Twee jaar lang observeerde hij nauwkeurig de toenmalige situatie in de voornaamste Zuid-Nederlandse steden en vergeleek deze met de Engelse en Franse. Zijn reisindrukken publiceerde hij onder de titel: “Le voyageur dans les Pays-Bas autrichiens ou lettres sur l’état actuel de ce pays.” Dit reisverhaal, in briefvorm geschreven, bevat niet alleen zijn eigen brieven, gericht aan een, verder onbekend gebleven, landgenoot, maar geeft ook de opmerkingen en verbeteringen die lezers op zijn werk hadden.[12] Wat de ideeën van Derival betreft, merkt de lezer al vlug dat hij een kind van de Verlichting was en een vurig verdediger van de hervormingen van Jozef II in de Oostenrijkse Nederlanden. Volgens hem verdwenen hierdoor het bijgeloof en het fanatisme om plaats te maken voor een verlicht patriottisme.

Als kind in de handel opgegroeid, behandelt Derival bij voorkeur handelsproblemen, waarvoor hij een oplossing in fysiocratische zin zoekt. Hiernaast leven bij hem nog vele mercantilistische ideeën voort. Naast een pleidooi voor de vrijhandel, zet hij de voordelen uiteen van een meer uitgebreide slavenhandel, een typerend voorbeeld van de tijdsgeest.

Voor het kerkelijk leven is deze periode ook erg belangrijk. Daar de keizer een hele reeks kerkelijke hervormingen doorvoerde, zoals bijvoorbeeld de opheffing van de onnuttig geachte kloosters en de oprichting van een religiekas.

De talrijke bezoeken die Derival brengt ten huize van handelslui, edelen en kunstenaars reveleren een massa interessante familiale, sociale en culturele gegevens. Vaak schept hij een tegenstelling tussen zijn tijd en de bloeiperioden van de gewesten, die hij hiervoor fel overdrijft. Zo deinst hij er niet voor terug de stedelijke ontvolking in contrast te stellen met de 14de en 15de eeuwse bevolkingscijfers.

Hij geeft ook vele goede kritieken op het land: zo vindt hij de Brabantse handelswijze te verkiezen boven die van de Hollanders, ziet hij tal van mogelijkheden waarin het land kan groeien, is hij heel positief over sommige steden, zoals Mechelen...

Het reisverhaal is dus van onschatbare waarde voor een studie over de Oostenrijkse Nederlanden. Bovendien documenteerde Derival zich met vele gegevens en is de stijl waarin hij schrijft zeer aangenaam om te lezen.

 

Jean-Baptiste Descamps (1714 – 1791)

 

J.B. Descamps was een schilder, geboren te Duinkerke in 1714, die veel overtuiging nodig had om van zijn vader met schilderstudies te mogen aanvangen. Hij studeert te Parijs en was gefascineerd door de Vlaamse school. Hij brengt enige tijd door in Engeland waar hij voor Vanloo werkt in dienst van het hof. Te Rouen sticht hij later een school en Louis XV vraagt hem zijn intrede te Le Havre vast te leggen en wordt tot lid van de académie royale de peinture uitgekozen. Ondanks zijn schilderwerk is hij vooral bekend gebleven omwille van zijn werken en beschrijvingen over de kunst. Over de Zuidelijke Nederlanden gaat specifiek: “Voyage pittoresque de la flandre et du Brabant”, 1769.[13] Dit werk werd reeds in zijn tijd vaak geconsulteerd door amateurs en artiesten. Maar het werk is onvolledig en veelal onjuist, vooral in het rapport over Duitse schilders.

 

Desjobert Louis Charles (1751 - ?)

 

Louis-Charles Desjobert, op 13 april 1751 geboren te Parijs, bekleedde net als zijn vader het ambt van advocaat bij het parlement. Reeds in 1778 werd hij benoemd tot grootmeester der wateren en wouden in de departementen Valois, Senlis en Soisson. De functie bracht veel verplaatsingen met zich mee en aldus werd zijn reislust aangewakkerd. Nog datzelfde jaar maakte hij een reis doorheen de Oostenrijkse Nederlanden. Zijn bevindingen werden uitgegeven in het tijdschrift “De Navorser”.[14]

De auteur weet via rijke beschrijvingen een beeld te geven van de sociale toestanden. Zo heeft hij het over onderwerpen als de openbare zeden, gedrag van de burgerij, het voedsel, de taal en een unieke beschrijving van het correctiehuis te Gent. Een nadeel van het reisverhaal is dat de meeste aandacht gaat naar de Hollandse gebieden, gebruiken en cultuur. De auteur verbleef slechts een week in Brabant waardoor de mogelijkheden voor het gebruik van dit reisverhaal beperkt blevan. De auteur vertoont ook geen uitgesproken voorkeur voor een bepaald onderwerp en geeft niet echt zijn opinie weer.

 

De reisroute: Frans-Vlaanderen, Henegauwen, Brabant, Vlaanderen, Holland.

 

Forster Georg (1754-?)

 

Georg Forster, Pool van geboorte, brengt zijn jeugd in Engeland door, en vestigt zich op 24-jarige leeftijd, in oktober 1778, op Duitse bodem. Hier wordt de wereldreiziger -hij maakte met zijn vader de tweede wereldreis (1772-1775)- geestdriftig ontvangen. In 1779 wordt hem een leerstoel in de natuurkunde aan het Karolinum te Kassel aangeboden. Dit oefent hij vijf jaar lang uit. In 1784 bekleedt hij dezelfde functie aan de universiteit van Wilna, welke hij in 1787 verlaat om mee te gaan als wetenschappelijk leider van een Russische wereldreis. De Turkse oorlog verhindert deze reis op het laatste ogenblik. Door bemiddeling van zijn schoonvader bekomt hij de plaats van keurvorstelijk bibliothecaris te Mainz. In geen van deze beroepen vindt Forster voldoening voor zijn ambities en vrijheidsdrang. De conflicten met de overheid, die zijn ontplooiing in de weg staat, maken zijn geest steeds meer en meer overspannen.

 

In het voorjaar van 1790 besluit hij dan ook een reis te maken naar Frankrijk en Engeland en bezoekt op doortocht ook de Zuidelijke Nederlanden. Zijn reisgezel is de 21-jarige Von Humboldt met wiens familie hij bevriend was. Zijn reisnotities verwerkt hij tot een werk: “Ansichten von Niederrhein”. Een eerste uitgave dateert van 1791. In 1794-1804 verschijnt een andere editie van het werk in drie delen. In 1794 wordt een Franse vertaling gemaakt die niet toereikend is. In 1893 publiceerde A. Lietzmann: “G. Forsters Briefe und Tagebüber von seiner Reise am Niederrhein, in England und Frankreich im Früjahr 1790.[15]

 

reisweg: Boppart - Andernacht - Köln - Dusseldorf - Aachen- Luik - Leuven –Brussel – Lille – Antwerpen - Den Haag - Amsterdam- Helvoetsluis- London – Windsor - Binnenland Engeland - Parijs.

 

De Duits schrijvende reiziger Forster was als het ware een beroepsreiziger en had ruime ervaring in het noteren van reisindrukken. Hij schreef over Brabant, Vlaanderen en de Brabantse en Luikse revolutie. Hij had politieke opvattingen: een voorkeur voor de verlicht-absolute monarchie, verpersoonlijkt door de Habsburgse keizers. Voorts sympatiseerde hij met de Luikse revolutie, maar niet met de Brabantse. Hij was een verlicht christen en niet rooms. Hij beschreef de terloopse ontmoetingen met mensen in trekschuiten en postkoetsen. Zijn uitlatingen over het Brabantse volk zijn sterk vooringenomen. Zijn belangstelling ging vooral ook uit naar de mens, wiens karakter hij tracht te ontdekken langs het uiterlijke en het gedrag om. Hij wijdde uit over details van schilderijen en het karakter van de christelijke kunst tegenover de Griekse. Hij verzamelde informatie bij plaatselijke deskundigen, zoals Mann te Brussel, en bij particuliere kunstverzamelaars. Zijn werk was dus uitermate interessant in dit onderzoek.

 

De Hollandse Patriotten

 

In 1787 en 1788 moesten duizenden burgers de Republiek der Verenigde Nederlanden ontvluchten. Het waren de patriotten, een partij met een verlicht karakter met democraten, verlichte Regenten en enkele provinciale edelen. Zij namen het op tegen het stadhouderlijk bewind en tegen Oranjegezinde aristocraten. Een Pruisisch leger kwam de stadhouder Willem V en Wilhelmina te hulp en dwong de revolutionairen uit te wijken. Veel asielzoekers verbleven enkele jaren in de Oostenrijkse Nederlanden. Zij waardeerden de Habsburgse keizers Jozef II en Leopold II, die als graaf van Vlaanderen en hertog van Brabant deze gebieden bestuurden.

In 1787 verscheen: “Brieven van eenen gevlugten Hollander, zijne gevallen en die van veelen zijner lotgenooten verhalende. Gevonden onder de nalatenschap van eene onlangs overledene aanzienlijke Dame.” De auteur hiervan is anoniem gebleven, maar op basis van gelijkenissen kan men hem identificeren als Gerrit Paape. Vanuit zijn ballingsoord volgde hij de situatie in Holland op de voet. Daardoor bevatten de brieven hoofdzakelijk politieke informatie. De bedenkingen over de Zuidelijke Nederlanden zijn nogal eenzijdig en protestants gekleurd. Vooral de Antwerpenaren krijgen het te verduren. Op een humoristische wijze weet hij al het mogelijke kwaad aan de Antwerpenaars toe te schrijven. Ook de patriotten van de Oostenrijkse Nederlanden, die tegen de verlichte ideeën van Jozef II in opstand komen, kan hij niet luchten.

In 1788 werd “Reize door de Oostenrijksche Nederlanden, gedaan door een voornaam Hollandsche vlugteling in den jaare 1788” geschreven. Het is samengesteld met gebruikmaking van bijdragen van verschillende schrijvers en geredigeerd door Gerrit Paape. Men kan het werk niet vrijpleiten van overdrijvingen en onjuiste interpretaties. Niettegenstaande deze subjectiviteit, bevatten de twee bronnen belangrijke gegevens en reisindrukken over het land op het einde van de 18de eeuw.

De brieven 1787-1788 van Marguérit Emilie Fijntje-Luzac”: Een Hollands patriot die leefde van 30 november 1748 tot 28 november 1788 en getrouwd was met Wybo Fijntje. Op 17 september 1787 moest ze uit Delft vertrekken, midden in haar bezigheden voor haar gezin en de bloeiende drukkerij van haar en haar echtgenoot. Ze schreef over de vlucht uit Delft en de ballingschap in Antwerpen, Brussel en Noord-Frankrijk. De moeilijke omstandigheden en de gevoelens en gedachten die horen bij een ballingschap om politieke redenen komen in haar brieven scherp naar voren. Als huisvrouw bekeek ze kritisch het huishoudelijke leven te Antwerpen en Brussel, waardoor er veel bijzonderheden over het dagelijks leven prijs werden gegeven.

De Hollandsche wijsgeer in Braband.Iets meer dan een roman”, 1788: dit werk is een fictieve roman van Gerrit Paape. Wat hij vertelde berustte op lotgevallen van uitgeweken patriotten. Verschillende figuren met verschillende visies komen aan bod. Naast de intrige zijn de uitweidingen over de Zuidelijke Nederlanden het belangrijkste aspect van Paapes “iets meer dan een roman”. Het zijn documentaires over de geschiedenis van Antwerpen en Brussel, politieke beschouwingen, beschrijvingen van mensen en zeden in Brabant. Het “iets meer” van deze roman is een rijke bron voor een studie over hoe de Noord-Nederlanders dachten over de Oostenrijkse Nederlanden.[16]

 

Samuel Ireland (+1800)

 

Samuel Ireland begon zijn leven als wever in Spitalfields te Londen, maar werd al snel een handelaar in gravures en etsen. Hij leerde zichzelf tekenen, graveren en etsen. In 1760 bekwam hij een medaille van de Society of Arts voor zijn werk. Daarna volgden nog tal van tentoonstellingen onder zijn naam. Hij was tevens een verwoed verzamelaar van boeken, tekeningen en rariteiten. In 1790 publiceerde hij: “A picturesque Tour through Holland, France, Brabant and part of France made in the autumn of 1789”. Het werd opgedragen aan Francis Grose en bevatte vele etsen ter plekke gemaakt. Zijn vijanden verweten hem nooit buiten Londen geweest te zijn, maar zeker was dat hij ten minste eenmaal Frankrijk bezocht.[17] Alhoewel hij vooral beschrijvingen en etsen opneemt van de belangrijkste kunstwerken en gebouwen in de Zuidelijke Nederlanden, is zijn werk toch interessant omdat hij enkele kritieken leverde op het religieuze en culturele leven te Antwerpen en Brussel.

 

Malfillâtre en Pierre-Nicolas Anot (1762 – 1823)

 

Pierre – Nicolas Anot, een Frans letterkundige en geestelijke, onderwijst aan een college te Rheims. Door de sluiting van dit college gedurende de Franse Revolutie, valt hij zonder werk. Malfillâtre, afkomstig uit Rheims, wordt waarschijnlijk bij het uitbreken van de Revolutie, door zijn ouders in het gezelschap van een leraar naar de Oostenrijkse Nederlanden gezonden om er zijn opvoeding te voltooien. In 1791 vraagt de leraar van Malfillâtre aan Anot of deze zijn opvoeding van zijn leerling wil overnemen.[18] Ze zijn verder duidelijk anti-revolutionair. Ze vinden het schokkend dat vele landgenoten onder de guillotine terecht zijn gekomen en spreken over de tragedie die Fayette is overkomen. Over rebellen spreken ze als een horde schurken.

Zij kiezen als verblijfplaats Antwerpen, maar bezoeken ook andere steden. In zijn onderwijsmethode verkiest Anot de aanschouwelijke voorstelling boven de dorre boekenkennis. Ze verblijven iets meer dan een jaar, van 14 juli 1791 tot 15 november 1792, in de Oostenrijkse Nederlanden, wat hun de tijd geeft om het land en zijn inwoners te leren kennen.

 

Hun bevindingen die de leerling aan zijn vader, de leraar aan een vriend schrijft, zijn samen in een boekdeel gepubliceerd geworden onder de titel: “Les deux voyageurs, ou lettres sur la Belgique, la Hollande, l’ Allemagne, la Pologne, la Prusse, l’ Italie, le Sicile et Malthe”. Zij observeren zeer nauwkeurig en objectief elk voorwerp dat hun aandacht trekt: politieke aangelegenheden, godsdienst, mode, sociale standen, theater, literatuur, taal... Dankzij hun belangstelling en nauwkeurigheid is het reisverslag waardevol en betrouwbaar.

 

Theodore Augustin Mann (1735 – 1809)

 

Th. A. Mann, geboren op 22 juni 1753 in het graafschap York, genoot een verzorgde opvoeding die grotendeels thuis werd aangevuld door zijn vader, die hem inwijdde in de beginselen van de positieve wetenschappen. Een onenigheid met zijn vader zette de 19-jarige Mann er toe aan om Engeland te verlaten en het continent te bezoeken. Hij vestigde zich er definitief en verloochende zelfs zijn protestantse opvoeding om zich te bekeren tot het katholicisme. Na verschillende reizen door Frankrijk en Spanje besloot Mann zich terug te trekken in het karthuizerklooster te Nieuwpoort. In 1764 schopte hij het tot prior in die gemeenschap. Daardoor kon hij zich buiten de kartuis bewegen en kennis maken met het Vlaamse landbouw- en visserijwezen. Hieruit volgden enkele belangrijke economische traktaten. Het brengt hem in dienst van de keizerlijke academie waarvan hij de voornaamste bezieler werd.[19]

Naast economische verhandelingen is vooral de beschrijving van Brussel belangrijk voor dit onderzoek: “Description de Bruxelles”, een onderdeel van zijn chroniek: “Abrégé chronologique de l’histoire de la ville de Bruxelles”, waarin de voornaamste gebeurtenissen sinds het ontstaan van de stad tot omstreeks 1784 verhaald werden.

In 1795 wijdt hij een belangrijke studie aan de Nederlandse landbouw: “Mémoire sur l’ agriculture” uitgegeven door P. Harsin in de “Annales de la société scientifique de Bruxelles”, deel 58, 1933. Hierin toont hij zich voorstander van de kleine hoeven, die de intensieve landbouw bevorderen.[20]

 

Miranda Franciscus (1750 – 1816)

 

Franciscus Miranda werd geboren te Caracas, Venezuela in 1750 uit een Spaanse familie. In 1772 vindt men hem vermeld als officier in het Spaanse leger te Madrid. Als dusdanig neemt hij daarna deel aan de verschillende koloniale oorlogen van Spanje. Beticht van verrraad, verlaat hij het leger en onderneemt grote reizen in de verschillende staten van Europa: Pruisen, Oostenrijk, Hongarije, Italië, Turkije, Rusland, Zweden, Noorwegen, Denemarken; dan gaat het over Hamburg naar Holland, de Oostenrijkse Nederlanden, Duitsland, Zwitserland, Frankrijk, Engeland en terug naar Frankrijk. Een klein gedeelte van zijn werk gaat over Antwerpen, uitgegeven in “Bijdragen tot de Geschiedenis”. Hij heeft vooral aandacht voor de clerus, de kloosters, de schilderkunst, de forten en het Antwerpse centrum Het verslag is meer beschrijvend van aard.[21]

 

John Northleigh (1657 – 1705)

 

John Northleigh was een Engels geneesheer en aanhanger van Jacobus II. Hij besteedde meer tijd aan polemische theologie dan aan het uitoefenen van zijn beroep van doktor. Hij was een groot verdediger van de Kerk van Engeland en schreef verscheidene werken tegen de onafhankelijken en presbyterianen.

Naast die teksten bestaat er ook een reisverhaal van Northleigh: “Topographical descriptions with historico-political ans medico-physical observations, made in two several voyages through most parts of Europe”, uitgegeven in Londen in 1702. Een tweede deel zou handelen over Italië en een derde over Duitsland, Hongarije, Denemarken en Zweden, maar alleen het eerste deel verscheen en bevatte een beschrijving van de Nederlanden, Frankrijk, Savoie en Piëmont. Er is geen enkele aanduiding van het tijdstip waarop de reizen gemaakt werden. Het was in ieder geval voor 1702, de datum van uitgave van het reisverhaal. Het reisverslag werd zeker na 1692 geschreven, vermits de auteur spreekt over de keurvorst van Beieren, gouverneur van de Spaanse Nederlanden.[22]

Northleigh heeft als geneesheer natuurlijk speciale belangstelling voor kruiden en bronwaters. Hij geeft een vrij duidelijk beeld van de voornaamste Zuid-Nederlandse steden en levert heel wat aantekeningen over de universiteit van Leuven. Hij vaart uit tegen de lichtzinnigheid enerzijds en de kwezelachtigheid van de rooms-katholieken anderzijds.

 

Hertogin van Northumberland

 

Elisabeth, hertogin van Northumberland (+ 1776), was de echtgenote van Hugh Percy, hertog van Northumberland. Zij stond hoog in aanzien in de Engelse maatschappij en stelde belang in de letterkunde. Tijdens haar bezoek aan het Europese continent verbleef ze enige tijd in Antwerpen in 1771. Met haar reisaantekening: “ A short tour made in the year one thousand seven hundred and seventy-one”, in 1775 verschenen, schetst ze een beeld van de Antwerpse maatschappij.[23]

 

De reisroute: Londen-Dover-Calais-St. Omer-Lille-Doornik- Leuse – Ath- Enghien – Brussel – Luik – Visey – Duitsland – Leuven –Antwerpen – Holland - Antwerpen – Brussel – Londen

 

Haar reisverhaal is interessant omwille van haar oog voor details. Zo geeft ze een nauwkeurige beschrijving van kerkelijke rituelen, het platteland, huizen van de burgerij en de adel, prijzen in de herbergen...

 

Harry Peckham

 

Harry Peckham, een Engels edelman, die het ambt van griffier bekleedde in de stad Chichester en deel uitmaakte van de koninklijke raad, bezocht de Oostenrijkse Nederlanden in 1771. Dit bezoek was een onderdeel van een reis doorheen een gedeelte van Europa. De brieven die hij op deze tocht schreef, werden in 1772 gepubliceerd onder de titel: “A tour through Holland, Dutch Brabant, the Austrian Netherlands and a part of France.”[24]

 

De reisroute: Engeland- Holland – Oostenrijkse Nederlanden - Parijs – Noord Frankrijk

 

De auteur verbleef slechts een korte periode in Brabant, namelijk van 18 tot 25 augustus te Antwerpen en van 23 tot 25 augustus te Brussel. Hij had dus weinig tijd om zich in te leven in de toenmalige Brabantse maatschappij. Zijn reisverhaal is dan ook meer beschrijvend dan filosofisch te noemen. Hij bezondigde zich niet aan snelle oordelen en neemt geen politieke of religieuze stellingnames. Het valt wel op dat hij zich goed informeerde over de geschiedenis van de twee steden om zijn reisverhaal te schrijven.

 

Baron Ludwig van Pöllnitz (1692 – 1775)

 

Baron von Pöllnitz stamde uit een adellijke Duitse familie. Tijdens zijn leven reisde hij zowat gans Europa rond en verbleef aan de voornaamste hoven. Zijn indrukken van de bezochte landen bundelde hij samen in zijn belangrijk werk: “Lettres et mémoires du baron de Pöllnitz, contenant les observations qu’il a faites dans ses voyages, et le caractère des personnes qui composent les principales cours de l’ Europe.” Dit in briefvorm opgestelde verhaal bevat ook zijn reis doorheen de Oostenrijkse Nederlanden in 1732.[25] Opmerkelijk is dat hij als Duitser in het Frans schrijft. Hij zegt daarover: “Je demande pardon aux francois, qu’ aux autres nations, c’ est dans leur langue que j’ ai ose écrire, ils sont veritables juges. Leur politesse et leur support pour les étrangers m’ assurent de ma grace.[26]

De Pöllnitz aandacht ging hoofdzakelijk uit naar de steden en kunstwerken. Maar het werk is vooral belangrijk omwille van zijn bemerkingen over de adel. Hij houdt zich op in de hogere kringen en verrast de lezer met allerlei wetenswaardigheden. Hij is niet vies om kritiek te geven of om spot te drijven met het high society leven.

Hij is verder ook de auteur van het werk: “Amusements des eaux de Spa” 1734.

 

Reisroute: Noordoost - Duitsland, Oostenrijk, Zuid - Duitsland, Noord - en Centraal - Italië, Frankrijk, de Zuidelijke Nederlanden, Holland, Engeland

 

Russische reizigers[27]

 

Boris Koerakin (1676 – 1727) vergezelde in 1717 de tsaar Peter op zijn bezoek door Holland, de Oostenrijkse Nederlanden en Frankrijk. Hij was diplomaat en ambassadeur, maar zijn opvattingen zijn weinig origineel en hij gaat nergens dieper over in.

 

Andrej Matvejev (1666- 1728), een permanente vertegenwoordiger van Rusland in het buitenland, voerde diplomatieve opdrachten uit. Bij hem zijn de berichten over de Zuidelijke Nederlanden uitvoerig, maar stereotiep van aard.

 

Naast deze schaarse berichten van diplomaten is het wachten tot de tweede helft van de eeuw vooraleer we getuigenissen aantreffen. Rijke aristocraten gingen voor maanden op Bildungsreise of naar een van de kuuroorden.

 

Nikita Demidov (1724 – 1789), was een typische vertegenwoordiger van de achttiende eeuwse Russische toerist. De hoofdbeweegreden voor zijn reis was de ziekte van zijn vrouw die in Spa een kuur ging volgen. Hij reisde door Duitsland, de Nederlanden, Frankrijk en Engeland. De auteur beschreef enkel het verloop van de reis, persoonlijke indrukken ontbreken bijna helemaal. Demidovs dagboek valt op door karakteristieken die wel juist zijn, maar zo uit een reisgids genomen lijken te zijn. Hij vertelt weinig over de Zuidelijke Nederlanden, maar zit des te meer Peter de Grote op te hemelen.

 

Graaf Vladimir Orlov, ondernam in 1770-71 een reis naar het buitenland. De route liep over Estland, Letland, Polen, Duitsland naar Parijs en daarna naar de Zuidelijke Nederlanden. Hij bezocht er Spa, Mons, Brussel, Leuven, Tienen, Luik en Antwerpen. Hij zette zijn reis voort via Holland naar Engeland. Een reis van 14 à 15 maanden beschreef hij op 13 bladzijden. Over de Nederlanden had hij weinig memorabels te vertellen.

 

Barones Stroganova (1743-1819) reisde met gravin Saltykova naar Spa en Parijs. Ze beschrijft visites aan alle Russische en buitenlandse grandes. De indrukken zijn schraal en stereotiep. Over Brussel vertelt ze: “Deze stad bevalt me oneindig. Ik vind gelijkenis met Petersburg.” Haar notities bevatten verder scheldpartijen op vuile herbergen, trage paarden en slechte wegen.

 

Pierre Sartre (1693 – 1771)

 

Pierre Satre werd geboren te Montpellier uit een rijke familie. Hij werd voor zijn opvoeding naar Parijs gezonden waar hij, in het college van Beauvais, briljante studies deed. Nadat hij zijn leergang in de filosofie beëindigd had werd hij priester. Hij was gallicaan en tegenstander van de bul Unigenitus en schreef verscheidene polemische werken. Op zesentwintigjarige leeftijd ondernam hij een reis naar Holland, samen met zijn vriend, over wie niets bekend is. Sartre vertrok op 22 juli 1719 en keerde te Parijs terug op 26 september van hetzelfde jaar. De bedoeling van de reis was een bezoek te brengen aan pater Pasquier Quesnel, een vurig Frans jansenist, die eerst asiel had gezocht te Brussel, later in Holland. Onderweg bezocht Sartre met grote belangstelling de kerken en monumenten en beschreef ze met echte vakkennis wat betreft hun architectuur. Mogelijk was zijn onbekende reisgezel een architect. Sartre geeft veel kritiek op de rooms-katholieke eredienst in Vlaanderen en veroordeelt de praalzucht en het gebrek aan devotie in de kerken. In de Zuidelijke Nederlanden bezocht hij op de heenreis: Mons, Halle, Brussel en Antwerpen en op de terugreis: Antwerpen, Mechelen, Leuven, Brussel, Gent en Doornik.[28]

 

James Shaw

 

Over de identiteit van deze Engelsman is weinig bekend. Hij bezoekt de Oostenrijkse Nederlanden rond 1785, bestudeert de toestanden en wijdt er een verhandeling aan. Het werd gepubliceerd onder de titel: “Sketches of the History of the Austrian Netherlands”, 1786. Het werk is ook bekend onder de Franse vertaling: “Essai sur les Pays-Bas Autrichiens”, 1788.

De auteur behandelt achtereenvolgens: de handel, de industrie, de steden, de landbouw, de buitenlandse politiek, de godsdienst en de kunsten. De auteur is duidelijk een aanhanger van verlichte ideeën maar blijft objectief in zijn werk. Hij geeft blijk van een solide kennis en kent de achtergrond en geschiedenis van wat hij bestudeert. Zijn uiteenzettingen zijn klaar en duidelijk.

 

Joseph Shaw (1671 – 1733)

 

Omstreeks 1700 ondernam de Engelse schrijver Joseph Shaw een rondreis door Holland, Vlaanderen en een deel van Frankrijk. Hij bundelde zijn observaties in een serie brieven aan Anthony Ashley Cooper, derde graaf van Shaftesbury, wiens vriend en beschermeling hij was. Die brieven werden gepubliceerd in 1709 onder de titel: “Letters to a Nobleman from a Gentleman travelling through Holland, Flanders and France.” Drie brieven handelen over de Zuidelijke Nederlanden. Shaw geeft bijzonderheden over de staat van het land in de kortere periode van vrede na het verdrag van Rijswijk en licht de lezer in over de levenswijze van de clerus.[29]

 

James Edward Smith (1759 – 1828)

 

James Edward Smith is de zoon van een welstellend wolkoopman uit Norwich. Op 22- jarige leeftijd gaat hij geneeskunde studeren aan de universiteit van Edinburg, waarbij zijn voorkeur gaat naar de studie van planten. Hij ontplooit een grote activiteit als botanicus en dankt vooral hieraan zijn bekendheid. Hij reisde vanaf juni 1786 op het vasteland rond. Zijn tocht voerde hem door Holland, Frankrijk, Italië, Zwitserland en de Oostenrijkse Nederlanden, waar hij de steden Antwerpen, Brussel en Leuven bezocht. Tijdens deze reis maakte Smith allerlei notities die hij pas zeven jaar later, in 1793, publiceerde onder de titel: “A sketch of a tour on the continent in the year 1786 and 1787”. Gottfried Christian Reich vertaalde kort daarop het reisverhaal in het Duits onder de titel: “Reize durch Holland, Frankreich und Italien.[30]

 

Hij is zeer persoonlijk en verraadt een verlichte en anti-roomse geest. Hij behoudt echter steeds een gevoel van eerbied tegenover de Zuid-Nederlandse aard en aanleg. In zijn kritiek is hij dan ook niet zo radicaal als andere landgenoten. Ondanks protestantse overtuigingen staat hij welwillend tegenover de gebruiken en tradities in Vlaanderen en Brabant, maar is hij kritisch voor de geestelijkheid.

 

Voltaire (1694 – 1778)

 

De Franse schrijver, dramaturg en dichter François-Marie Arouet, alias Voltaire, leidde in Parijs een bewogen leven en belandde meermaals in de Bastille. In 1734 moest hij de Franse hoofdstad verlaten na de publicatie van de “Lettres philosophiques”. Hij vluchtte naar Cirey, bij Madame de Châtelet, zijn maîtresse. In 1745 werd hij in ere hersteld en mocht naar Parijs terugkeren. Na een verblijf bij Frederik II van Pruisen, van 1750 tot 1753, vestigde hij zich vanaf 1759 op zijn landgoed te Ferney, waar hij bleef tot aan zijn dood.

 

Voltaire reisde meerdere malen door de Zuidelijke Nederlanden. Wij lezen zijn indrukken over het land in zijn correspondentie met vrienden. Over zijn verblijven hier, van 1739, 1740 en 1741, samen met Madame de Châtelet, bestaat een interessante briefwisseling waarin Voltaire zich vaak op humoristische wijze beklaagt over het gebrek aan culturele manifestaties en ontspanningsmogelijkheden in deze gewesten. Voltaire en Madame de Châtelet verbleven nochtans meestal te Brussel. Waarschijnlijk speelde de heimwee naar Parijs een rol in deze weinig lovende kritiek op de Zuidelijke Nederlanden. Voltaires kritiek op Brussel was ook veel te weinig genuanceerd. Dat kwam omdat hij slechts contacten onderhield met mensen uit hogere kringen die verfranst waren, vaak laatdunkend over de minder bevoorrechten spraken en soms zelf weinig ontwikkeld waren.[31]

 

Baron Johan Kaspar von Riesbeck (1754 – 1786)

 

Na een langdurig verblijf in Duitsland, brengt deze Duitse edelman een kort bezoek aan de Oostenrijkse Nederlanden in het jaar 1780. De indrukken die hij tijdens zijn reis opdoet, verslaat hij in brieven, gericht aan zijn broer, die te Parijs verblijft. Maty publiceert deze in 1783 onder de titel: “Briefe eines Reisenden Franzosen über Deutschland an seinen Bruder zu Paris.” Hij schrijft hierin onder de naam van een Fransman, maar hij is eigenlijk afkomstig uit het hertogdom Würtemberg. Hij reist door heel wat plaatsen in Europa met als opzet om de verschillende klassen te bestuderen, waarvan hij gelooft dat de Europese adel niet al te veel verschilt op een paar nuances na. Hij heeft ook interesse voor de midden en lagere klassen.

De tweede Duitse uitgave van zijn werk dateert van 1784. De Franse editie verschijnt in 1787 onder de benaming: “Lettres sur l’Allemagne”. Hij propageert hierin het liberalisme van Turgot en bekijkt de toestanden eerder als wereldburger dan als bekrompen Fransman die alles met een Franse maatstaf meet.[32]

 

Zijn oordeel over het Zuid-Nederlandse volk is nogal subjectief en weinig wetenschappelijk. Zijn kritieken daarentegen zijn wel niet ongegrond. Hij leidde de lezer ook binnen in het adellijke gezelschapsleven.

 

Adam Walker (1731 – 1821)

 

Adam Walker, afkomstig uit Noord-England, staat bekend als uitvinder en auteur. Als autodidact schopt hij het tot voordrachtgever in de natuurkunde. In deze functie doorkruiste hij heel Ierland en Engeland. In 1787 steekt hij het kanaal over, reist door het westelijke deel van het Europese continent en maakt aantekeningen over wat hij ziet, voelt en beleeft. De auteur heeft zijn reisaantekeningen gepubliceerd zoals hij ze tijdens zijn reis heeft neergeschreven. Het werk bevat daarom oppervlakkige en langdradige uitweidingen en beschouwingen. In 1790 wordt het werk uitgegeven onder de titel: “Ideas suggested on the spot in a late excursion through Flanders, Germany, France and Italy.In 1790 ontstaat een Duitse vertaling van R.P. Moritz genaamd: “Bemerkungen auf einer Reise durch Flandern, Deutschland, Italien und Frankreich.[33] Hij reisde in de maand augustus van Vlaanderen over Brussel naar Leuven en zo naar Duitsland.

Lange filosofische benaderingen van de schilderkunst, ellenlange beschrijvingen van het landschap, zijn korte verblijf en zelfcensuur, bijvoorbeeld over de toestand te Brussel, omdat hij vreesde dat revolutionaire soldaten zijn dagboek zouden lezen, maken het reisverhaal minder interessant voor dit onderzoek. Toch is het nuttig om ook deze opinie in het onderzoek te verwerken.

 

 

C.2. De buitenlanders in de Zuidelijke Nederlanden

 

C.2.1 Algemeen

 

De Oostenrijkse Nederlanden stonden niet in het brandpunt van de belangstelling bij de reizigers. Het waren eerder de niet-Europese gebieden die bijzondere aandacht genoten. In Europa zelf keek men vooral naar Italië en Parijs, Engeland en ook reeds naar Rusland. Holland was ook populair en het Zuiden werd dan meestal ook in het voorbijkomen gadegeslagen en daarbij met het Noorden vergeleken. Het is dan ook door zijn centrale ligging dat over de Oostenrijkse Nederlanden relatief veel reisverhalen voorhanden waren. Toch mogen we ook niet vergeten dat de Zuidelijke Nederlanden enkele voordelen had op het buitenland. Het wegennet werd er gevoelig uitgebreid en verbeterd gedurende de achttiende eeuw, de vervoersmogelijkheden werden meer comfortabel en tijdens deze eeuw kenden de Oostenrijkse Nederlanden een periode van relatieve rust en vrede. De verdraagzaamheid tussen protestanten en katholieken lijken ook te zijn gemilderd, zodat andersdenkenden konden rondtoeren in deze contreien zonder verdacht over te komen.

 

 

 

In deze twee grafieken valt af te lezen wat de bestemming is van de reizigers en hun nationaliteit. Met “Groot Deel Europa” bedoelen we dat ze een echte rondreis maken doorheen Europa. Met “Klein Deel Europa” bedoelen we dat ze slechts enkele landen bezoeken. Het deel dat enkel de Zuidelijke Nederlanden bezoekt is het kleinst, wat het bovenvermelde bewijst. De reizigers die we onderzocht hebben zijn voornamelijk afkomstig uit Engeland. Daarna volgt de rest van de buurlanden. Slechts een klein deel zijn geen buurlanden. Dit bewijst echter niet dat de Zuidelijke Nederlanden niet populair waren als bestemming voor andere nationaliteiten dan de buurlanden. Reisverslagen uit “andere” landen zijn gewoon moeilijker te bekomen.[34]

 

Als we onze een doorsnee maken van onze reizigers, dan komen we tot de volgende gegevens:

 

 

 

In de achttiende eeuw trad er een opvallend aristocratiseringsproces op van het reizigerstype. Reisverhalen van soldaten, handelaars, ambachtslieden zoals die vrij talrijk voorkwamen voor de vorige eeuwen, worden zeldzamer. Hun mobiliteit was niet verminderd, maar het reizen ging voor de hogere klassen gelden als een van de pijlers van de adellijke sociabiliteit, waarbij men precies zoals in een ganzenspel een reisparcours moest doorlopen. Sommige plaatsen zoals het kuuroord Spa waren echte ontmoetingsplaatsen om de kring van het mondaine gezelschapsleven uit te breiden.[35] Het is ook evident dat het gewone volk minder reist dan de bovenlaag die het zich wel kon permitteren. Naar het einde van de achttiende eeuw echter trad een belangrijke verschuiving op: zowel rijke burgerij als kooplieden namen dan de reismentaliteit over.[36]

Het aantal adellijken en degenen die erover schrijven in dit onderzoek vormen een ruim deel van de reizigers. Ze bezoeken bijna allemaal een groot deel van Europa en hun voornaamste reden daarbij is voornamelijk het reizen zelf. Baron de Pöllnitz en Von Riesbeck echter hebben een specifiek doel. Ze willen vooral de adel en de verschillende bevolkingsklassen in Europa bestuderen. Opmerkelijk is ook dat adellijken hun kritiek niet sparen als ze in contact komen met andere aristocraten.

 

Anderen hechtten in de geest van de Verlichting een educatieve en zelfs morele waarde aan het reizen, het worden Bildungsreisen.[37] Het maken van een “Grand Tour” maakte onmiskenbaar een belangrijk deel uit van de opvoeding van jonge edellieden. Andere landen waren de plaats bij uitstek om zich op cultureel of professioneel vlak te verrijken.

Het grootste deel van de reizigers zijn schrijvers of geestelijken die kennis willen opdoen. Het merendeel van de reizigers reist dan ook om iets te leren, om te onderzoeken hoe het gesteld is met het gedachtegoed van de Verlichting, de landbouw, de cultuur, de economie... De bekendste onder deze reizigers zijn echte zonen van de Verlichting en in deze contreien kunnen ze vooral hun lof zingen over de weldaden van Jozef II en kritiek spuien op de roomsen. Toch is er een grote zin voor nuances. Op bepaalde vlakken is men ook kritisch voor Jozef II, kan men de religieuze traditie en cultuur ook mooi vinden. Derival bijvoorbeeld proclameert dat de staat niet kan bestaan zonder religie.

De erudiete of filosofische reizigers nemen ook hun tijd om kritiek te spuien op toestanden die heersten in het thuisland. James Shaw had kritiek op de Engelse landbouw of op de manier waarop in Engeland enkele kloosters werden afgeschaft. Hij zocht daarop zijn gelijk in de Zuidelijke Nederlanden. Derival had kritiek op de fiscale heffingen op het platteland te Frankrijk waaronder de landbouwers kreunden. Ook hij licht er de Zuidelijke Nederlanden als voorbeeld uit en vertelt hoe men daar beschermd werd door de prins, de wet en de ministers. Veel meer of betere argumenten haalt hij echter niet boven. Anot heeft dan weer kritiek op eigen land als het ging over de mentaliteit. Terwijl in Brabant zelfs bij de minder gegoeden alles blinkt, heerst bij ons ellende. Het tafellinnen van de gemiddelde burger moet in Brabant niet onderdoen voor het tafellinnen van een grote Franse heer, vertelde hij. Zo zijn nog talrijke andere voorbeelden te vinden waarin de Zuidelijke Nederlanden opgehemeld worden om een bizarre situatie in eigen land aan te klagen.

 

In de categorie andere redenen om het land te bezoeken, vinden we voornamelijk mensen die een jongeling begeleiden op hun tocht als leraar. Anots reisverslagen zijn letterlijk de bevindingen die de leerling aan zijn vader, de leraar aan een vriend, schrijft. Ook Breval heeft meerdere malen het vasteland bezocht als onderwijzer van hooggeplaatste jongelieden.

Een tweede andere reden betreft het bezoeken van kuuroorden. Reizigers trekken door het land om Spa, het heilzame en wereldberoemde kuuroord, te bereiken. In dit “Café de l’ Europe” verdrongen zich jaarlijks duizenden vreemdelingen.

 

Frequent waren ook de kunstreizen. Voorbeelden hiervan vinden we bij Descamps, J. Reynolds, Ireland, Burney...

 

Ook nieuwe vormen van toerisme staken de kop op. Het slagveldtoerisme: dit was een speciale categorie die reeds voor Waterloo populair aan het worden was. Militaire versterkingen waren erg in trek en sommigen zoals lady Calderwood bezoeken slagvelden.

 

De toenmalige politieke constellatie van de Zuidelijke Nederlanden vervulde een belangrijke rol als toevluchtsoord voor politieke dissidenten, randfiguren en uit de gratie gevallen officieren. Naast talrijke Engelse katholieke religieuzen, voor wie alhier reeds sinds het einde van de zestiende eeuw kloosters opgericht waren, kwamen ook Stuart gezinde jacobieten er zich vestigen. Uit Frankrijk zochten heel wat schrijvers en journalisten een veilig onderkomen of een nieuwe broodwinning. In de jaren tachtig deed politiek verzet in het Noorden honderden Patriotten de grens naar het Zuiden oversteken. De reisverslagen van vluchtelingen zijn negatiever, omdat ze een zekere heimwee vertonen naar het land van herkomst. Vooral de reisverslagen van de Hollandse patriotten en van Voltaire worden op die manier beïnvloed.

 

C.2.2 Mentaliteit van de reizigers

 

“Was er een verschillende perceptie van de verschillende deelgroepen?” Was er een verschil in visie tussen de deelgroepen protestant-katholiek, edelman-burger-soldaat, vrijetijdstoerist-denker, tussen de verschillende nationaliteiten etc.

 

Vele reizigers waren andersdenkenden, een kleiner deel waren katholieken. Veel verschil in hun perceptie is er echter minder te vinden. Ze bekijken beiden de zaken uit een andere hoek, maar sluiten soms aan bij elkaar. Je hebt immers ook katholieken die zich afvragen of zoveel weelde en pronkerigheid wel nodig is, en sobere kerken mooier vinden dan pakweg de Sint-Goedele. Ook katholieke reizigers zijn getroffen door de devotie in de Oostenrijkse Nederlanden, maar kunnen dat wel beter relativeren dan de anderen. De katholieke reiziger kan begrijpen dat de godsdienstige ijver spot opwekt bij andere buitenlanders, zeker in een tijd waar het chique stond om heilige zaken en volkse aanverwanten in vraag te stellen. Maar hij vraagt zich ook af wat er dan zo verkeerd aan is om bijvoorbeeld op elke hoek van de straat beelden te plaatsen. De protestanten, anglicanen, presbyterianen, reformanten etc. die Brabant bezoeken, spuien heel wat kritiek, maar blijven niet onberoerd bij religieuze plechtigheden. Ze beginnen soms te twijfelen aan de devotie van hun eigen landgenoten of zien zaken die ze graag in de eigen religie zouden zien. Maar toch is er ook twijfel over de oprechtheid of over de betekenis van de devotie.

 

Er bezochten zoals gezegd heel wat schrijvers en denkers deze contreien. Een tweede grote groep van reizigers waren de vrijetijdstoeristen. Was er een verschil tussen die groepen? Het dient gezegd te worden dat deze laatste groep ook heel wat kritiek en opmerkingen liet horen. Soms zelfs meer dan de schrijvers. De reizigers uit de tweede categorie hadden wel degelijk een visie, een mening die ze konden staven. Men is niet zomaar op vakantie, men bezoekt bijvoorbeeld ook mensen van zijn eigen stand op en gaat vergelijken met zichzelf en met hoe het er thuis aan toegaat. De kritieken op eigen stand in het buitenland zijn vaak niet mals. Schrijvers- reizigers zijn natuurlijk meer geviseerd op een zaak. Ze hebben een duidelijker doel. Een schrijver en beroepsreiziger als Forster ziet overal een kans om zijn verlichte stellingen te verdedigen. De schrijvers – reizigers wijden meer uit over hun onderwerpen en lokken gehele wetenschappelijke discussies los in hun reisverslag. En ze laten ook flarden van de tijdsgeest doorschemeren. De fysiocratische leer, de ideeën van de Verlichting, mercantilistische en populistische denkbeelden komen naar voren. Een goed voorbeeld hierbij is Derival. Hij heeft populistische ideeën die aansluiten bij Montesquieu als hij van mening is dat minder gegoeden beter niet naar de universiteit zouden trekken, want de staat heeft soldaten, boeren en arbeiders nodig. Hij sluit aan bij de opnieuw populaire ideeën van Vives als hij het heeft over het bouwen van tucht- en opvoedingshuizen voor bedelaars. De maatschappij gaat zich minder liefdadig opstellen, maar gaat wel proberen de problemen repressief aan te pakken. De regering gaat inzien dat het strafrechterlijk systeem van verbanning en lijfstraffen niet meer voldoet en zoekt andere oplossingen. Reizigers als Mann, Shaw en Derival gaan de toenmalige populaire discussie over de landbouw niet uit de weg en het vormt zelfs bij enkelen de kern van hun geschriften. Hun ideeën over armoede, onderwijs, politiek, religieuze hervormingen, Jozef II, landbouw, handel... geeft een duidelijke meerwaarde aan de reisverhalen en laat een zekere mentaliteit van de tijd zien. In de hiernavolgende hoofdstukken zal daar zeker uitgebreider op terug gekomen worden.

 

Zoals eerder werd vermeld, hebben we in eerste instantie te maken met Engelse reizigers. Vervolgens bieden ook de Fransen en Hollanders heel wat leesplezier. Deze verschillende nationaliteiten bieden een andere kijk op de Zuidelijke Nederlanden en dat heeft te maken met omstandigheden die heersen in het thuisland. Er werd reeds verteld hoe reizigers kritiek gaven op eigen land door in de Zuidelijke Nederlanden op zoek te gaan naar ideaaltypes. Deze handelingswijze was vooral van toepassing op de Franse reizigers. In Frankrijk had je een geldverkwistende monarch en verstarde centralistische structuren. Op het platteland heerste er corruptie en fiscale druk op de boeren. Franse reizigers klagen dit aan in hun reisverhaal.

De Engelsen voelen zich zelfzekerder. Ze hadden minder nood om kritiek te geven over de eigen staatsinstellingen. Ze reisden meer om merkwaardigheden van andere landen met eigen ogen te aanschouwen. Engelsen zagen daardoor wel zaken die ze ook in eigen land konden verbeteren of laten invoeren, zoals begijnhoven, maar het was minder een onderhuidse kritiek op het systeem. Er heerst bij de Engelse reiziger het beeld dat de Brabanders schilderachtige wezens waren, die in het beste geval aanleiding gaven tot allerlei gekke situaties, terwijl de Fransen de Brabanders ook schilderachtig gaan bekijken, maar dan om ze te idealiseren, omwille van hun ijver, verdraagzaamheid en eenvoud.[38]

De Hollandse buren kwamen naar de Oostenrijkse Nederlanden als vluchtelingen. Ze moesten halsoverkop het land verlaten en er was dus een zeker gemis aan allerlei zaken die men in Brabant niet kende. De negatievere houding van de Hollandse patriotten tegenover de Antwerpenaars en hun oordeel over Brussel als aangename stad om er in te vertoeven, kan te maken hebben met de materiële omstandigheden waarin deze vluchtelingen zich bevonden. In Brussel vestigden zich de gegoede patriotten, in de buurt van het Oostenrijkse gezag, waar ze bescherming kregen. Ze waren ballingen, maar kenden weinig materiële zorgen en konden daarom hun levensstijl grotendeels zelf bepalen. Hierdoor werd hun beoordeling positiever gekleurd. De minder gefortuneerde patriotten en vertegenwoordigers van de middengroepen woonden in Antwerpen en waren daar meer aan zichzelf en ongunstiger omstandigheden overgeleverd. Dat kan dus kritiek hebben opgeroepen. De ballingen in de benedenstad van Brussel, hebben geen geschriften nagelaten.[39]

 

Vanuit deze achtergronden vertrekken bij het analyseren van de bronnen is dus geen overbodige luxe.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[4] Anoniem, Flanders delineated, or, A view of the Austrian and French Netherlands, London, 1745, p. 1-4

[5] F. Watt, art. “John Durant Breval” in: Dictionary of National Biography, II, p. 119 – 120

[6] R Lenaerts, art. “Burney CH.” In: Algemene muziekencyclopedie, I, Antwerpen-Amsterdam, p. 626-627

[7] L. Leclere, “Une voyageuse ecossaise en Belgique (1756)”, in: Bulletin de la classe des letters et des sciences morales et politiques, Brussel, 1925, XI, p. 357- 369

[8] art. “Cayley Cornelius” in: Dictionary of national biography, III, p. 1300

[9] C. Laplatte, art. “G.F. Coyer”in: Dictionnaire de biographie française, Parijs, 1961, X, kol. 1141-1142.

[10] M. Le Maître, art. “F.-X. De Feller” in: DHGE, Parijs, 1967, XVI, kol. 931 – 945 ; art. “F.-X. De Feller” in:

 Nouvelle biographie générale, 1858, XVII, kol. 307 – 309

[11] Hervée (Hasquin) en François (Narmon), “Oostenrijks België 1713-1794: de Zuidelijke Nederlanden onder

 de Oostenrijkse Habsburgers” Brussel, Gemeentekrediet v. België, 1987, p. 273

[12] Van Hille (W.), “Voyage d’ un progressiste aux Pays – Bas autrichiens” in: Revue Générale, 59, 1926, p. 68-  94

 H. De Groote ,”l’Auteur du voyageur dans les Pays-Bas Autrichiens”, in: Revue Belge de Philologie et

 d’histoire, 26, 1948, p. 118 – 135

[13] art. “Descamps J.-B.” in: Biographie universelle Ancienne et Moderne, XI, Paris, 1814, p. 144

[14] Desjobert (L.C.), “Voyage aux Pays-Bas en 1778” in: De Navorscher, 58, 1909, p. 523-525

[15] A. Lietzmann, art. “Forster Georg” in: Allgemeine Deutsche Biographie, 7, p. 172-181

[16] Baartmans (Jacques J.M.), “Hollandse wijsgeren in Brabant en Vlaanderen”, Nijmegen, 2001, p. 207-209,  399-401, 438-439

[17] art. “Ireland Samuel”, in: Dictionary of National Biographie, 29, p. 31-32

[18] art. “Anot P.-H.” In: Nouvelle Biographie génerale, II, 1859, kol. 730-731

[19] Colpaert (H.) , “Thomas abbé Mann, een bio-bibliografische studie, onuitgegeven licentiaats-verhandeling”,  Leuven, 196, p. 100-204

[20] art. “Th.abbé.Mann” in: Dictionary of National Biography , 36, p. 44-45

[21] De Clercq (C.), “Miranda te Antwerpen in 1788-1792”, in: Bijdragen tot geschiedenis, XXV, Antwerpen,

 1934, p. 170-172

[22] G. Goodwinn, art. “John Northleigh” in: Dictionary of National Biographie, XIV, p. 645 – 646

[23] art.”Northumberland” in: Dictionnary of National Biography, XV, 1917, p. 863-865

[24] Peckham (Harry), “The tour of Holland, Dutch Brabant, the Austrian Netherlands and part of France”,

 London, 1772-1793, p.4

[25] Koser, art. “Karl Ludwig Freiherr von Pöllnitz”in: Allgemeine Deutsche Biographie, XXVI, 1888, p. 397-399.

[26] de Poellnitz (C. L.), “Mémoires de – contenant les observations qu’il a fait dans ses voyages et le caractère des personnes qui composant les principales cours de l’ Europe”, Luik, 1743, Tome I, p. VIII

[27] E. Waegemans, “Peter de Grote in de Oostenrijkse Nederlanden”, 1998, Antwerpen, p. 43-79

[28] Sartre (Pierre), “Voyage en Hollande fait en 1719 par P. Sartre, prêtre du diocèse de Montpellier, envoyé en mission vers le père Quesnel”, 1896, uitg. V. Advielle,in: Bulletin de la Société de Géographie de Lille, XXV, p. 193-197

[29] E.I. Carlyle, art. “Joseph Shaw” in: Dictionary of National Biography, XVII, p. 1379

[30] art. “J. E. Smith”in: Dictionary of National Biography, XVIII, 1917, p. 469 – 472

[31] Voltaire, “correspondence, 1739-1748”, uitgeg. Th. Bestermann, Parijs, 1965

 E. Asse, art. “Voltaire” in: Nouvelle Biographie Générale, 46, 1866, kol. 363 – 448

[32] art: “J.K. Von Riesbeck” in: Allgemeine Deutsche Biographie, XXVIII, p. 575

[33] art. “Walker Adam” in: Dictionary of National Biography, XX, p. 499

[34] von Krasnobaev (B.I.), Robel (G.) und Zeman ( H.) “Reisen und Reisebeschreibungen im 18. und 19. Jahrhundert als quellen der Kulturbeziehung-forschung Berlin, Camen, 1980, p. 11-12

[35] Hasquin (Hervée) en François (Narmon), “Oostenrijks België 1713-1794: de Zuidelijke Nederlanden onder de Oostenrijkse Habsburgers” Brussel, Gemeentekrediet v. België, 1987, p. 508

[36] Bonnaffe (F.), Voyages et voyageurs de la renaissance”, Parijs, 1895

[37] Hasquin (Hervée) en François (Narmon), “Oostenrijks België 1713-1794:...”p. 508

[38] Van Strien (Kees), “De ontdekking van de Nederlanden, Britse en Franse reizigers in Holland en Vlaanderen, 1750-1795”, Amsterdam, 2001, 284p.

[39] Baartmans (Jacques J.M.), “Hollandse wijsgeren in Brabant en Vlaanderen”, Nijmegen, 2001, p. 213