De visie van reizigers op Brabant en Mechelen (1701-1800). (Thomas De Wolf)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

A. PROBLEEMSTELLING

 

A.1 Algemeen

 

Het thema van deze licentiaatverhandeling zal handelen over reizen en reizigers in onze contreien in de achttiende eeuw aan de hand van reisverhalen. Vragen die we ons daarbij stellen zijn:

Waarom komt hij in de eerste plaats naar de Zuidelijke Nederlanden? Deze vraag heeft dan vooral betrekking op de reiziger die niet uit beroepsoverweging naar de Oostenrijkse Nederlanden trok. Waren het onze steden die hem aantrokken, om zijn horizon te verbreden of was er werkelijk een tijdsgeest zichtbaar die aanzette om te reizen.

Ten tweede is er de vraag wie de reiziger was. Hoe denkt hij, wat zijn zijn opvattingen, hoe kijkt hij er tegen aan? Wat hun mentaliteit was, is vaak af te leiden uit hun belangstelling, hun opmerkingen die ze deelden of niet deelden met de inwoners van het bezochte land. Of uit hun kritiek op of bewondering voor bepaalde zaken zoals religie, cultuur, kunst, dagelijks leven enz.

Ten derde zal belicht worden wat de reiziger over de Brabantse steden vertelt. Hierbij komen de steden zelf als onderzoeksobject naar voren. Het gaat hier specifiek om hun uitstraling die steden zoals Brussel en Antwerpen hadden in de achttiende eeuw. En daarnaast hoe het gesteld was met onder andere het religieuze leven, de economie, het culturele leven, het dagelijkse leven etc. Hoe dit concreet zal verlopen en welke onderzoeksvragen hierbij aansluiten, zal nog uitgebreid vermeld worden in het deel “onderzoek en methode”.

De algemene vraagstelling bestaat dus uit drie delen: “Wie zijn de reizigers, waarom komen ze naar de Zuidelijke Nederlanden en wat vertellen ze er over?”. Bij de eerste twee delen ligt het accent op de reiziger zelf en bij het derde deel op de steden.

 

Bij de afbakening van het onderwerp is rekening gehouden met twee aspecten, namelijk de tijd en de plaats. Voor de afbakening in tijd betreft het reisverhalen die handelen over de Oostenrijkse Nederlanden, inclusief de reisverhalen uit de periode van de Spaanse successie-oorlog en uit de periode van de Franse bezettingen Voor de afbakening van plaats werd er gekozen om de Brabantse steden er uit te lichten. Vooral Antwerpen en Brussel zullen hierbij de hoofdrol spelen. Kleinere steden zoals Leuven en de door Brabant ingesloten stad Mechelen komen ook aan bod.

 

De voornaamste bron waaruit geput kan worden, zijn reisverhalen. Reiservaringen en beschrijvingen van vreemde landen en volkeren werden tijdens de achttiende eeuw meer dan ooit tevoren een hoeksteen in de ontwikkeling van het Westerse intellectuele leven. Nu is er ook veel spot gedreven met de reiswoede door de tijdgenoten. Zij vroegen zich bijvoorbeeld heel kritisch af wat de kenniswaarde van al die getuigenissen waren. Niet zelden bestaan reisverhalen gewoon uit beschrijvingen van kerken, kunstwerken, versterkingen etc. wat nogal eens onnozelheden, zoals het aantal treden van een toren, oplevert. Reisverhalen behoren tot het verhalende type van bronnen en komen vaak heel beschrijvend over. Het is dan ook de vraag hoe wij hieruit historisch interessante kennis kunnen halen.

 

Om hierop te antwoorden, wil ik eerst iets zeggen over het effect van reizen. Iemand gaat op reis naar een vreemd land en komt er in aanraking met andere zeden en gewoontes. Sommige van die zeden en gewoontes lijken de reiziger authentiek. Dit wil zeggen, hij bewondert ze. De reiziger denkt dat deze zeden of gebruiken ooit in zijn thuisland of bij hemzelf terug te vinden waren en treurt nu omdat hij ze niet meer aanwezig acht. Door de anderen te observeren en zich er mee te identificeren, komt de reiziger veel over zichzelf en zijn eigen cultuur te weten. Reisverhalen worden zo vaak ondervragingen over de eigen cultuur. Het lijkt me een mooie onderzoeksvraag om na te gaan of dit voor de buitenlanders in de Zuidelijke Nederlanden ook zo voelde. Als dit zo was komen we niet alleen iets te weten over het bezochte land in kwestie, maar ook iets over de reiziger -bvb. hoe die over zichzelf denkt en zijn thuisland. Op die manier lijkt me al een nuttig punt van reisverhalen aangestipt.

Nu is het zo dat het beschrijvende aspect sterk opvalt in reisverslagen. Het is inderdaad zo dat beschrijvingen in verband met de grootte van de gebouwen bijvoorbeeld, niet echt belangrijk zijn. De meeste van die gebouwen bestaan nog en we kennen hun geschiedenis vaak beter dan de achttiende eeuwse bezoekers. Wat wel van belang is, is dat we het oordeel van de reizigers vernemen. Dit kan gaan van een esthetisch oordeel, hun indrukken, hun verwondering tot afkeuring, onbegrip, eigen visies op een gebeuren enz. waarin zich een tijdsgeest zou kunnen weerspiegelen.

Een derde verdienste van reisverhalen is dat ze aandacht hebben voor het anekdotische, het dagelijkse leven, voor mensen en mentaliteiten. Niet enkel van de elite, maar ook van het leven van die andere “negentig” procent van de bevolking. De reisdagboeken zijn in dit geval te vergelijken met fototoestellen van de achttiende eeuwse reiziger. In dat opzicht zijn ze ook te vergelijken met iconografisch materiaal met dan al of niet uitleg en interpretatie van de tijdgenoten.

Ten vierde kunnen zaken die op het eerste gezicht als nadelen ervaren worden, ingezet worden in het onderzoek. Een voorbeeld hierbij is het gedweep met het verlichte denken. In sommige reisverhalen wordt het denken van de reizigers in kwestie beheerst door het verlicht denken of zwartkijkerei. Een nadeel hiervan is dat de bezoekers dan zo kritisch zijn dat ze alles in een slecht daglicht stellen en zo voorbij gaan aan al het nieuwe en creatieve van bvb. de proto-industrialisering en aan de culturele heropbloei van het land. Dit nadeel kan op zijn beurt object worden van een onderzoek van hoe het verlicht denken zich concreet vertaalde in het dagelijkse leven van de reizigers. M.a.w. het begrip verlicht denken kan zo beter begrepen worden.

 

Het is wel zo dat het grootste gevaar van reisverhalen zit in de misinterpretatie van de lezer zelf of van de toerist. De buitenlander is vaak niet vertrouwd met het alledaagse leven, hij kende de plaatselijke taal niet, en daardoor ontstaan er vaak veel misverstanden die de historicus op het verkeerde been kunnen zetten. Daarom is secundaire literatuur zeker en vast noodzakelijk.

 

 

A.2. Methode en structuur

 

In dit punt zou ik graag de structuur van de verhandeling willen uiteenzetten en dieper ingaan op de algemene vraagstelling door het aanreiken van te onderzoeken velden en bijhorende onderzoeksvragen.

 

Ten eerste geven we een korte inleiding over de geschiedenis van de Oostenrijkse Nederlanden.

 

Daarna volgt een onderzoek over de reizigers dat zal trachten te antwoorden op de eerste twee delen van de onderzoeksvraag: Wie zijn de reizigers, waarom komen ze naar de Zuidelijke Nederlanden?” Om te kunnen antwoorden is een biografie van de reizigers noodzakelijk. Zo’n biografie laat het toe om een beter beeld te schetsen over de achttiende eeuwse reizigers en is evenzo een hulpmiddel om kritisch het werk van de tijdgenoot te beoordelen. De biografie omvat:

 

-Informatie uit een biografie of info over de reiziger uit het reisverhaal zelf

-de reisroute, doel van de reis, aandachtspunten en tijdstip

-het belang van het werk en eventuele bijzonderheden

-een beoordeling over de betrouwbaarheid

 

Deze biografische “fiches” kunnen dan ook dienen om de onderzoeksvraag van een eerste comparatief onderzoek op te lossen. Deze luidt: “Was er een verschillende perceptie van de verschillende deelgroepen?” Was er een verschil in visie tussen de deelgroepen protestant-katholiek, edelman-burger-soldaat, vrijetijdstoerist-denker, tussen de verschillende nationaliteiten etc.

 

In het tweede hoofdstuk originaliteit zal een vergelijking tussen reisverhalen onderling en reisgidsen gemaakt worden. Dit onder andere om kritiek te kunnen uitoefenen op de gelezen reisverhalen. Reisgidsen waren voor de tijdgenoot net zoals vandaag een instrument die hen hielp bij het bezichtigen van de steden en de bezienswaardigheden, of met allerlei weetjes over het land en inwoners. Soms echter namen reizigers in hun reisverslagen stukken over uit de gidsen. In welke mate gebeurde dit dan? Wat wordt vooral overgenomen? Nemen schrijvers ook persoonlijke meningen over of blijft het bij overname van beschrijvende elementen? Zijn er veel gelijkenissen merkbaar tussen reisverhalen uit een zelfde taal?

 

Om het laatste deel van de onderzoeksvraag op te lossen, “Wat vertellen reizigers over de steden?”, hebben we er voor gekozen om een aantal velden met bijhorende vragen naast elkaar te zetten. Natuurlijk worden we hier met het probleem van het aanbod om de oren geslagen. De bezoekers hebben niet voor alles belangstelling en die hangt ook af van reiziger tot reiziger.

 

- UITSTRALING

 

Waar plaatsten buitenlanders onze steden, beschouwden ze ze als grootsteden, cultuurcentra, steden in verval, in opkomst? Welke uitstraling hadden deze steden in de achttiende eeuw? Welke plaats hadden steden als Brussel en Antwerpen in het Atlantische stedennetwerk? Behoorden ze nog tot de subtop of waren ze slechts nog lokaal belangrijk als distributiesteden voor een weliswaar uitgebreide regio als Brabant?

 

- RELIGIE

 

Hoe is het gesteld met de vroomheid van de Zuid-Nederlanders? Waren ze fanatiek, men vindt er op elke hoek van de straat Mariabeelden, of was de vroomheid enkel uiterlijk vertoon? Wat denkt de protestant over de zuidelijke religiositeit en wordt dit ook beaamd door katholieke reizigers uit andere landen. Vele reizigers zijn andersdenkenden (jansenisten, protesanten) en het omvangrijke religieuze vertoon bood voor hen de ideale gelegenheid om hun kritisch en spottende geest op los te laten.

 

- KUNSTHISTORISCH/CULTUREEL

 

Er zijn hierover verschillende meningen. Hoe zat het met het uitzicht van de steden? Vindt men de gebouwen modern, ouderwets, getuigen de Brabantse steden volgens de reizigers van slechte of goede smaak? Welke is de indruk die het culturele en wetenschappelijke niveau de reizigers nalaat? Wat is de waardering over onze bibliotheken, drukkerijen, schouwburgen, wetenschapsbeoefening, boekenproductie etc Hoe zit het met het intellectuele peil? Hoe ver staat de wetenschap en op welke wetenschappen legt men de nadruk? ...

 

- MENTALITEITSGESCHIEDENIS

 

Wat leren de reisverhalen over het dagelijkse leven in de stad. Hoe leeft men er. De kijk op sociale verhoudingen, eventuele wantoestanden, bedelarij, zeden, hoe gedraagt de burgerij zich (pompeus of ingetogen?), taalgebruik, onderhoud van steden en straten, eet- en drinkgewoonten, etc.

 

- ECONOMIE

 

Wat leren de verslagen ons over de economische gesteldheid van de steden? Werd Antwerpen gezien als een vervallen metropool of dacht men eerder in termen van een zich langzaam herstellende handelsstad. (bel. textielcentrum in de Oostenrijkse Nederlanden + andere belangrijke productie: diamant, luxeproducten, ook aanwezigheid veel kapitaal).

Hoe zwaar weegt Antwerpen nog als men ze tegenover Brussel stelt? Wat was de uitstraling van Brussel als residentie- en hofstad van de Zuidelijke Nederlanden? Hoe groot was de invloed van het hof er werkelijk op het dagelijks leven in de stad? Als we het hebben over andere steden, bijvoorbeeld Leuven onderzoeken we wat toen nog de faam was van de oudste universiteit van het land. Er zal hierbij een onderscheid gemaakt worden tussen de handel, de industrie en de landbouw.

 

- TRANSPORT

 

 Hoe verplaatsten de reizigers zich in de Zuidelijke Nederlanden? Hoe aangenaam is dit

 reizen, over land en over water?

 

Deze velden zullen behandeld worden in enkele hoofdstukken over transport, landbouw, handel, industrie, bevolkingsklassen, dagelijks leven, religie en cultuur en wetenschap. Hierbij zullen voornamelijk visies over de heerlijkheid Mechelen en de Brabantse steden Antwerpen, Brussel en Leuven aan bod komen. Besluiten en antwoorden op de bovenstaande vragen zijn te vinden in de slotbeschouwing.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende