Ptolemaeïsch Egypte voor de Romeinse verovering. Onderzoek naar de sociaal-economische situatie op het einde van de tweede en het begin van de eerste eeuw v.C. tot de Romeinse verovering in 30 v.C. (Delphine Deleersnyder)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende

Problemen met Griekse tekst?

 

5. De sociaal-economische situatie onder de laatste twee leden van de Ptolemaeïsche dynastie, Ptolemaeus XII Auletes en Cleopatra VII.

 

In dit laatste hoofdstuk willen we de situatie waarin Egypte verkeerde voor de inname van Octavianus in 30 v.C. bekijken. Na de verovering van Thebe door Soter II, hebben we geen aanwijzingen meer van grote opstanden. Maar de situatie in het land bleef gespannen. De dynastieke problemen, de onophoudelijke troonwissels en vooral de belangrijke overzeese uitgaven van Ptolemaeus XII Auletes, hadden hun effect op de economie van Egypte. Papyrologisch materiaal laat ons toe de concrete levensomstandigheden van de Egyptenaar te onderzoeken in die periode. De antieke auteurs bekeken de gebeurtenissen uit de periode vooral vanuit een Romeins standpunt en leren ons weinig over de toestand in Egypte zelf. 

 

Tijdens de eerste vijftien jaar van de regering van Ptolemaeus XII Auletes waren er weinig problemen. Die begonnen pas in 65 v.C. wanneer Crassus, een van de Romeinse consuls van dat jaar, de annexatie van Egypte voorstelde op grond van het testament van Ptolemaeus X Alexander. Auletes deed er nu alles voor om de belangrijke politici in Rome om te kopen met enorme sommen om erkend te worden als koning. Dit geld bekwam hij onder andere door het heffen van hogere belastingen in het land. In een vriendschapsverdrag in 59 v.C. werd hij als vriend en bondgenoot van het Romeinse volk erkend. Dit gaf hem de illusie van veiligheid. Het volgende jaar annexeerden de Romeinen Cyprus en aangezien Auletes niets deed om dit tegen te gaan, kwamen de Alexandrijnen in opstand en hij werd verdreven. Hij ging naar Rome en betaalde nu de Romeinse senaat om zijn macht te herstellen en hem terug naar zijn land te leiden. Daarvoor moest hij geld lenen van rijke Romeinse bankiers. Zijn tweede troonsbestijging vond plaats in 55 v.C. Zelfs de gouden sarcofaag van Alexander de Grote werd gesmolten om de vrijgevigheid van de koning te financieren en de dioikeet Rabirius Postumus probeerde de schulden aan Romeinse individuen aan de hand van hogere belastingen voor de plattelandsbevolking te regelen.[275]

 

De nieuwe dioikeet bleef waarschijnlijk in dienst van april 55 tot october 54 v.C. Samen met zijn medewerkers werd hij gevangen gezet door Auletes.[276] Verschillende moderne historici dachten dat er door de fiscale druk een opstand kwam in Alexandrië[277] en dat de koning zo verplicht werd Postumus gevangen te nemen om hem zo te beschermen tegen de furie van de massa.[278] Anderen dachten dat Postumus verstrikt geraakte in een hofintrige. Ofwel had Auletes van de ontevredenheid gebruik gemaakt om zijn belangrijkste geldschieter opzij te schuiven.[279]

P.Med.inv.6853, de eerste papyrologische getuigenis van Rabirius Postumus, lijkt het bestaan van een opstand tegen hem te bevestigen.[280] Het gaat om een protest, waarschijnlijk van de Alexandrijnen. De herkomst van de papyrus is niet helemaal duidelijk, ofwel komt hij uit de Arsinoïtes ofwel uit de Oxyrhinchites. Hij dateert uit het midden of het einde van de eerste eeuw v.C.[281] Uit de redevoering van Cicero weten we bijna niets over zijn operaties in Egypte. Creëerde hij nieuwe belastingen? Verhoogde hij de reeds bestaande? Beperkte hij de verkwistingen? Het papyrusfragment kan ons iets meer vertellen over de methoden die hij gebruikte bij het uitoefenen van zijn dienst: willekeurige verwijderingen van ambtenaren die hun taken overgeërfd hadden van hun vaders en grootvaders en vervangingen door onbekwame en hopeloze mannen; verkoop, waarschijnlijk onwettelijk, van goederen die reeds lange tijd bewaakt werden (waarschijnlijk ging het hier om staatsgoederen) met de bedoeling te roven: e)f§ a(rpagh/n. Het principe van de erfelijkheid was een garantie voor de continuïteit van de ervaring. Misschien kan de vijandigheid van de Alexandrijnen tegenover Postumus verklaard worden als we rekening houden met deze gewoonte. De dioikeet kwam gewoonlijk uit een vaste cirkel van Griekse immigranten. De ontevredenheid werd nog versterkt door de uitbuiting.[282]

Postumus slaagde erin te ontsnappen uit de gevangenis en naar Rome te vluchten. Hij kwam eraan zonder middelen en genoot er van de gulheid van Caesar.[283]

 

De economische situatie van de werkende bevolking verslechterde dus opnieuw en dit resulteerde in stakingen. Auletes probeerde zijn overdrijvingen te compenseren door vredesmaatregelen. Maar de philanthrôpa en het verlenen van asielrechten aan de tempels zorgden ervoor dat de koninklijke greep op de chôra nog meer beperkt werd.[284] 

In het zuiden leek de situatie rustig, we hebben geen aanwijzingen voor problemen. Misschien door het goede bestuur van de familie van Kallimachus[285].

 

De eerste jaren van de regering van Cleopatra VII en Ptolemaeus XIII waren moeilijk. Tussen 50 en 48 verergerde de toestand door een buitengewone droogte, er volgden hongersnood en ontevredenheid.[286] Naast de problemen in de landbouwproductie zorgde de uitbuiting door de corrupte bureaucratie voor een nog groter armoede bij de bevolking. De illegale praktijken van de ambtenaren waren een onoplosbaar gevolg van de onbezoldigde ambten. Een centrale controle was zwak. Toch zien we dat er een verbetering in de toestand komt tijdens de latere regeringsjaren van Cleopatra VII. Er is een verhoogde productiviteit merkbaar en de klachten van de bevolking, die overvloedig waren in een vorige periode, vinden we nu niet terug.

Maar Cleopatra VII kon de dreiging van Rome niet wegwerken. De stad ging zich meer en meer bemoeien met de binnenlandse zaken in Egypte. Het einde van de zelfstandigheid van het Ptolemaeïsch koninkrijk werd enkel nog een kwestie van tijd.

 

 

5.1.Epigrafische en papyrologische bronnen

 

5.1.1. Een dieptepunt in de Ptolemaeïsche geschiedenis

 

De schaarse papyrologische bronnen tonen aan dat Ptolemaeïsch Egypte onder Auletes het dieptepunt van zijn geschiedenis kende.

De meeste papyrologische bronnen behoren tot de achtste band van de Berliner Griechischen Urkunden, gepubliceerd door W.SCHUBART en D.SCHÄFER. Al het materiaal behoort met één uitzondering (BGU VIII 1186 van 21 februari 98 v.C.) tot de regering van Ptolemaeus XII Auletes en Cleopatra VII en komen hoofdzakelijk uit de Heracleopolites. We krijgen informatie over de achteruitgang van de economie, de onrust en onzekerheid in het land, verzoekschriften aan de overheid, belastingsverhoging, verarming en anachoresis, gewelddaden en troepenbewegingen en de rigoureuze uitbuiting van de bevolking door de ambtenaren.[287] Voor de regeringsperiode van Cleopatra kunnen we dit materiaal aanvullen met papyri uit de veertiende band van de Berliner Griechischen Urkunden verzameling en de Griekse en demotische ostraca uit Thebe. De demotische teksten laten ons toe de Egyptische visie op de laat-Ptolemaeïsche administratie te onderzoeken.[288] Voor de tijd van Cleopatra VII hebben we echter het minst papyrologische bronnen voor handen. 

 

Om een zekere graad van orde te bewaren werden sterke detachementen van soldaten gestationeerd in verschillende dorpen en steden.[289] In Hermopolis waren bijvoorbeeld voettroepen gestationeerd die in 79 v.C. ongeveer 1500 man sterk waren. Het garnizoen bestond uit soldaten van Idumaeïsche herkomst. Dit weten we uit twee opschriften SB 8066 van 25 januari 78 v.C. en het ongedateerde (tussen 80 en 69 v.C.) SB 4206[290]: twee wijdingen van een garnizoen in Hermopolis. Hermopolis was een belangrijk militair centrum, maar over de ganse gouw waren garnizoenen verspreid. Naast plaatsgebonden troepen waren er ook tijdelijke afdelingen die uit een andere gouw kwamen.[291] In een verwarde periode van armoede, anachoresis en roverij, moesten ze de orde handhaven. De Hermopolites grensde bovendien aan de meermaals in opstand gekomen Thebaïs, dus een militaire vestiging in deze gouw was niet onverstandig.

In een oproerhaard als de Heracleopolites werden ook troepen gestationeerd.[292] Ze werden door de gouw gevoed en in natura betaald (BGU VIII 1747-1748: levering van gerst voor de paarden van de ruiterij; 1749-1750: loonbetaling en graanlevering aan de pentarou/rwn a)ndrej 64/63 v.C.). Ruimere graanleveringen gingen naar de eenheden van de koninklijke vloot (BGU VIII 1744-1746 uit 64/63 v.C.)[293]. Deze verzekerden de veiligheid van het verkeer op de Nijl en vergezelden de graanschepen (BGU VIII, 1741-1743[294] en P.Berl.inv. 16876[295]).

Hieronder volgen enkele voorbeelden van documenten uit de Berliner Griechischen Urkunden verzameling die wijzigen op een ellendige situatie.

Een staking van de koninklijke landbewerkers uit Heracleopolis is ons bekend in 61/60 v.C (BGU VIII, 1815)[296] Ze verlieten 120 arurae van het land in het dorp. Zo werden de belastingen niet betaald. De overgebleven landbouwers, die 78 arurae van het land bewerkten, wilden enkel voor de 78 arurae verantwoordelijk gesteld worden en niet voor de andere 120 arurae.

Terwijl er zich in 58 v.C. problemen voordeden aan het hof en Auletes verbannen was, was er rond Heracleopolis een soort kleine opstand: r.9: de volgende dagen kwamen nog meer mensen naar de poort en riepen de hulp van de koningsmacht. Het volk keerde zich tegen een zekere Hermaiscus en weigerde elke arbeid, indien de strateeg, die met zijn eisagogeus en een commissie uit Alexandrië kwam, geen verslag uitbracht bij de regering en de dioikeet over de gewelddaden en indien Hermaiscus en zijn mannen niet uit het district werden gehouden. Toen de strateeg beloofde dit te doen, werd de massa weer rustig. (BGU VIII, 1762). We weten niet of er sprake was van een speciale onderzoekscommissie die vanuit Alexandrië gezonden werd door de centrale macht. Evenmin weten we of Hermaiscus zoals Dionysius Petesarapis een kroonambtenaar was die leider werd van een politiek geïnspireerde rebellie of een leider van een georganiseerde roversbende. Onze voorkeur gaat uit naar de laatste hypothese.[297]

In BGU VIII, 1764 moet een strateeg zich bij de dioikeet verdedigen tegen een verwijt. Bij gewelddaden die zich niet alleen over de Heracleopolites maar ook over de Arsinoites en Oxyrhynchites uitstrekten, had hij de rebel niet hard genoeg aangepakt.[298] De gewelddaden waren waarschijnlijk van religieuze en volkse aard. W.SCHUBART en D.SCHÄFER denken aan een opstand van de joden of een anti-semitische beweging die in deze periode nog niet geattesteerd was (r12: [h(mi=n diaba/llein] w(j u(podexome/nouj tou\j mh\ ta\ au)ta\ sebi/smata a)sko[u=]vtaj kataq[...] r.13: kai\ diasta/sesin e)qnikai=j o)/ntaj, e)/ti de\ kai\ h(ma=j ai)tia=sqai w(j trof[h\n]). Ze oefenen alleszins niet dezelfde cultus uit: kat§ a)/q[eian].[299]

Een georganiseerde roversbende ontmoeten we opnieuw in BGU VIII, 1858. De datum ging verloren. De vrouw uit de petitie spreekt over de toestand als: w(j e)n pragma/twn a)narxi/#. De klagers zijn boeren en pachters van katoikenkleroi. Gereedschap, meelvoorraden en brood werden gestolen. Ze werden gedwongen hun huis te verlaten.[300]

Hetzelfde thema vinden we ook terug in BGU VIII, 1780. Het document dateert uit 51/50 v.C. en laat ons weten dat een hypostrateeg werd aangevallen en verwond tijdens zijn dienst door een zekere Diocles. Toevallig kon hij een bewapende hulp roepen.

Ook roofmoord kwam voor. Toen iemand zijn broer ontbood om hem te helpen en deze laatste hem niet tegemoet kwam, gingen sommigen hem zoeken. Ze vonden hem op de weg in stukken gesneden. Ze stelden ook het verlies vast van zijn ezel en 100 zilverdrachmen. Ze verlangen nu de bestraffing van de spoorloze dader (BGU VIII, 1857) a)/nwqen e)pi\ lhstv/aij gegono/ta.[301]

Ondanks deze problemen, getuigen de landregisters en de belastingsdocumenten uit het midden van de eerste eeuw v.C. van een verhoogde productiviteit. Een voorbeeld daarvan is BGU VIII, 1760 uit 51/50 v.C. De katoikoi van de Heracleopolites nemen een goed deel van de graantaksen verschuldigd in een jaar van de gouwen aan het centrale bureau op zich: 71360 artaben van een totaal van 600000 artaben. De graanproductie van de Heracleopolites is overweldigend. 54,9% van het te bebouwen land in registers BGU XIV, 2441-2448 wordt gebruikt voor graan.[302]

Enkel in BGU XIV, 2439 wordt er een kleinere productie vermeld. Dit is misschien toe te schrijven aan de lage stand van de Nijl en de droogte van het seizoen. Misschien dezelfde droogte die vermeld wordt in BGU VIII, 1843 uit 50/49 v.C. In dit laatste document vragen de landbouwers van Tinteris om taksvermindering. Door de onvoldoende Nijloverstroming vroeger in het jaar, waren al de vreemdelingen, die normaal in het dorp woonden, weggegaan en naar hun eigen dorp teruggekeerd om daar de stathrismo/j te betalen. Daarvoor waren de overgebleven inwoners verzwakt en met een te klein aantal om de belastingen te blijven betalen.[303] De stathrismo/j wordt enkel in deze tekst en in een ongepubliceerde tekst P.Berol. 16250, r.11-12 vermeld.[304] Het ging om een nieuwe belasting die nu ingevoerd werd, zoals ook de talantismo/j (BGU VIII, 1850, 48-46 v.C.). Het waren grondtaksen en ze lagen waarschijnlijk aan de grondslag van de persoonlijke taksen zoals de draxmh/ van 1 drachme per persoon.[305] Ook oude belastingen werden sterk verhoogd. Daartegen verzette men zich zoals in het verzoekschrift (BGU VIII, 1846, 51-49 v.C.) tegen de overmaatse verhoging van de sitw/nion voor de betaling van de troepen in Heracleopolis. In plaats van 100 zilverdrachmen moet men nu 150 zilverdrachmen betalen.[306] Het verzamelen van belastingen gebeurde heel streng gedurende deze jaren (BGU XIV, 2375: 62-50 v.C. en BGU VIII, 1779: 51/50 v.C., 1828: 52/51 v.C., 1829: 52/51 v.C., 1836: 51/50 v.C., 1838: 51/50 v.C., 1846: 51-49 v.C., 1850: 48-46 v.C.).[307]

BGU VIII, 1855 is een klacht tegen gewelddadige ambtenaren.[308]

De gevallen van anachoresis stapelden zich weer op. Soms ontvolkten ganse dorpen. Zo bijvoorbeeld, deelden de lokale priesters van de tempel Hiera Nesos de strateeg mee dat ze als enigen in het dorp overgebleven waren h(ma=j ei)=nai monwta/touj e)n t%= i(erei/% (r. 14). De mensen waren vertrokken uit economische nood di§ a)sqe/neian kai\ o)li<g>andri/an (r. 9) (BGU VIII, 1835)[309].

Gelijkaardige problemen vinden we ook terug bij de Griekse katoikoi. Vaak konden ze enkel door een lening hun belastingen betalen, niet zelden bleven ze insolvent en werden ze gedwongen een deel van hun land te verkopen (= paraxwrei=n) Er werd een ambtenaar ingesteld om de verkoop van dergelijke gronden te leiden: r.5: tou\j paraxwrhsi/mouj klh/rouj deo/ontwj? oi)konom?e?i??=?n? (BGU VIII, 1769)[310].

In deze periode kwam er ook een einde aan de ontwikkeling van het eigendomsrecht van de klerouchen. Rond 60 v.C. verklaart een koninklijk decreet de vrije testamentaire beschikking van de klerouchenlanden.[311] Zelfs vrouwen kunnen land erven. In het begin van de Ptolemaeïsche periode werd de kleros na de dood van de klerouch door de administratie aangeslaan en toegekend aan de zoon van de klerouch die dan het beroep van zijn vader overnam. In een latere periode (einde van de derde eeuw v.C.) kon de klerouch de kleros bij testament overmaken aan een zoon naar keuze. Vanaf de tweede eeuw v.C. kwam de administratie niet meer tussen en de overdracht bij testament gebeurde vrij. In het decreet van 60 v.C. werd deze situatie officieel erkend.

De opeenvolgende slechte oogsten en de instabiliteit vergrootten in de eerste regeringsjaren van Cleopatra VII de langdurige kwalen van de vorige regeringsperiode. Op 27 oktober 50 v.C. werd er een prostagma uitgevaardigd door Cleopatra VII en Ptolemaeus XIII dat de graan- en groentenverkoop op een andere plaats dan Alexandrië verbood. De autoriteiten wilden zo de hongerrellen stillen in de hoofdstad.[312] Het graan en de groenten kwamen uit verschillende delen van Midden-Egypte en waren bestemd voor de binnenlandse handel. De afzetmarkt van de producten werd beperkt (r. 2-6). Op de wegen die naar Alexandrië leidden hadden de verkopers hun vrijheid (r. 6-7). Niets wijst erop dat ze verplicht waren hun producten aan de staat te verkopen. Er volgden zware sancties indien het prostagma niet nageleefd werd en verklikking werd aangemoedigd (r. 8-15). De tekst voorzag zelfs de doodsstraf (r. 8) en de confiscatie van de goederen (r. 12-13). Aan aanklagers zouden ze een premie en privileges, in functie van hun statuut van vrije of slaaf, verlenen (r. 9-15). De strategen waren bevoegd om de aanklachten te ontvangen: r. 9-11: de uitvoering van de ordonnantie valt onder hun bevoegdheid in hun respectievelijke gouwen.[313] 

De jaren 40 waren gekenmerkt door hongersnood veroorzaakt door de lage stand van de Nijl. Cleopatra VII verdeelde graan uit de koninklijke opslagplaatsen over de inwoners van Alexandrië, de chôra en in het bijzonder Opper-Egypte moesten in hun eigen noden voorzien.[314]

 

5.1.2. De restauratiepolitiek van Cleopatra VII

 

Het is opmerkelijk dat we geen klachten van de bevolking terugvinden in de latere regeringsjaren van Cleopatra VII. Haar restauratiepolitiek zorgde er voor dat de problemen tijdelijk beteugeld werden.[315] Na de overwinning van Caesar over haar broer in 47 v.C. kon Cleopatra zich opnieuw als een onbetwist regent van het land installeren. Ze won zelfs Cyprus terug als een geschenk van Caesar. Van Antonius kreeg ze delen in Syrië. De financiële druk verminderde en het land genoot waarschijnlijk van een periode van voorspoed.[316] Haar lange verblijf in Rome wijst er ook op dat haar moederland vrij was van opstanden of relletjes waarmee ze zich moest bezighouden en dat haar ministers en ambtenaren efficiënt te werk gingen. Ze zal een groep van bekwame en loyale medewerkers rond zich gehad hebben.[317]

Van de moderne auteurs is ROSTOVTZEFF zeer hard tegenover de regering van Cleopatra VII. Hij beweert dat de relatieve rust onder haar bewind te danken was aan de steun van de legioenen van Antonius en vroeger van Caesar. De twee hongersnoden werden inderdaad veroorzaakt door een lage Nijlstand maar ook door de slechte staat van de dijken en kanalen en de algemene ontvolking van het land. Zijzelf was heel rijk terwijl de rest van het land in armoede leefde. Haar graanschuren zaten vol terwijl er een schaarste aan graan was in het land. Ook de inflatie bleef duren.[318] Er was een verdubbeling van de prijzen in 130-128 v.C. en deze bleven stijgen tot 30 v.C. Pas vanaf Octavianus was er een prijsvermindering merkbaar.[319]

 

In de bronnen zien we dat vooral de Griekse katoikoi genoten van de verhoogde productiviteit in de Heracleopolites. In de registers BGU XIV, 2441-2450 hebben de houders van een kleros hoofdzakelijk Griekse namen, de landbouwers meer Egyptische namen. Waarschijnlijk beteken Griekse namen dat het Grieken waren maar dit kan niet met zekerheid gezegd worden, aangezien heel wat Egyptenaren Griekse namen overnamen.[320] De lokaliteiten hebben Egyptische namen. In de lijst van districten in BGU XIV, 2434 hebben Peri Polin en het district in het midden een graanproductie van meer dan 16000 arourae elk. De toparchie Phebichis daarentegen toont een lagere productie.[321]

 

5.1.3. Het laatste prostagma van de Ptolemaeën

 

We sluiten deze paragraaf af met het laatste aan ons overgeleverde prostagma dat uitgevaardigd werd door de Ptolemaeën. In een inscriptie uit de Heracleopolites werd een brief bewaard van Cleopatra VII en Ptolemaeus Caesarion aan de strateeg. De tekst bevatte het bevel om het prostagma van de soevereinen, dat de fiscale privileges van de landbouwers die uit Alexandrië kwamen garandeerde tegen de willekeur van de functionarissen, te publiceren. De brief werd opgesteld op 12 april 41 v.C. De publicatie van het prostagma moest gebeuren in het Grieks en het demotisch. De tekst moest uitgehangen worden in de metropool en de belangrijke plaatsen in de gouw (r. 4-7). Op 15 maart 41 v.C. was een delegatie van de landbouwers die een Alexandrijnse origine hadden en in de gouwen Prosopites en Boubastites gevestigd waren, naar de soevereinen gegaan met een klacht (r. 12-15). De lokale ambtenaren hadden hen doen betalen voor belastingen waarvoor ze immuun waren (r. 18-22). Zij moesten enkel de regelmatig gehoffen belastingen op de graanvelden en wijngaarden aan de koninklijke schatkist in natura en in geld, betalen (r. 30-34).[322]

Dit laatste prostagma toont aan dat ondanks de verhoogde productiviteit, de betere economie, de misbruiken van de ambtenaren in de chôra niet ophielden.

 

 

5.2. Archeologisch materiaal: opgravingen te Dime

 

De visie, die een groeiende welvaart voorstaat onder de regering van Cleopatra VII, wordt gesteund door archeologisch onderzoek, namelijk uit Dime, een dorp in de Fayoem aan de noordelijke oever van het meer Karoun.[323] Twee gebieden van het oude dorp werden opgegraven in 1931.[324] Het eerste bestond uit huizen van de Romeinse periode en het tweede gebied toonde drie opeenvolgende lagen van bebouwing. De eerste laag toont aan dat de eerste vestiging een Griekse stad was. Waarschijnlijk werd deze gesticht door Griekse soldaten en veteranen onder Ptolemaeus II Philadelphus in het midden van de derde eeuw v.C.[325] Deze stad werd begraven onder een aanzienlijke laag woestijnzand en er werd een tweede laag op gebouwd in het midden van de tweede eeuw v.C. onder Ptolemaeus VI Philometor. Ook dit dorp werd verlaten en bedekt door woestijnzand. De site ligt vrij centraal op 40 meter ten zuid-westen van de tempel en dit suggereert een dramatische bevolkingsachteruitgang.[326] Enige tijd later werd de plaats opnieuw bewoond.[327] Het dorp was nu veel groter en bleef ononderbroken bewoond tot 250 na C., wanneer het opnieuw werd verlaten. De derde bewoningslaag moet begonnen zijn voor 74 v.C want in het laagste niveau van een van de huizen werd een gedateerde papyrus gevonden.[328] Boven deze laag tonen de ruïnes een extensieve herbebouwing. Het opgravingrapport schrijft dit toe aan een groeiende welvaart die de vervanging van oude inadequate huizen door nieuwe en rijkere toeliet. Deze welvaart moet plaatsgevonden hebben tussen 74 en 30 v.C., tijdens de regering van Cleopatra VII.[329]

 

 

5.3. De kunst: een hoge kwaliteit

 

De economische welvaart wordt ook weerspiegelt in de kunst van de laatste periode van de Ptolemaeën.[330] De kwaliteit van het vakmanschap en de artistieke inspiratie waren zeer hoog. Een maatschappij die zulke uitzonderlijke en dure werken kan voortbrengen kan niet in verval geweest zijn. De sterke Griekse invloed op de Egyptische kunst suggereert dat de belangrijke Egyptische families niet onderdrukt werden maar gewillig de Griekse cultuur absorbeerden. Dit amalgaam van de Grieks-Egyptische beschaving is karakteristiek voor de kunst van laat-Ptolemaeïsch Egypte.[331]

 

De klassieke auteurs zijn kritisch tegenover Cleopatra VII en spreken een voorspoed onder haar regering tegen:

 

 

5.4. Literaire bronnen

 

Zoals we al eerder opmerkten, de antieke schrijvers beschrijven Cleopatra en Egypte vooral vanuit een Romeins standpunt. Over de politieke betrekkingen met Rome zijn we dus goed ingelicht, maar ze zijn zwijgzaam over de sociaal-economische ontwikkelingen in het Nijlland.

We kunnen vier contemporaine auteurs aanhalen die schreven over de laatste koningin van Ptolemaeïsch Egypte. Asinius Pollio leefde tussen de burgeroorlogen van Pompeius en Caesar en van Octavianus en Antonius. Hij schreef een verslag over zijn tijd tot het midden van de jaren 30 v.C. Zijn werk ging echter verloren. Ook Caesar had het over Cleopatra, maar wijdde nauwelijks uit over haar persoonlijkheid of de toestand in haar land.[332] Verder zijn er nog Nicolaus van Damascus en de herinneringen van Herodes, koning van Judaea. Het werk van deze laatsten is fragmentarisch bewaard in opmerkingen bij andere auteurs. Latere schrijvers die het over Cleopatra hebben, waren al beïnvloed door de augusteïsche traditie (de augusteïsche literatuur werd vooral gevormd door schrijvers als Quintus Horatius Flaccus (Carmen Saeculare - Odes) en Vergilius Marco (Aeneas- Georgica)). Door Octavianus werd ze als de grootste vijand van Rome gezien. Deze schrijvers brengen dan ook scherpe kritiek aan op de figuur van Cleopatra, zoals Titus Livius, zijn werk is niet overgeleverd, Velleius Paterculus (Historia Romana) en Flavius Josephus (peri\ tou= )Ioudaikou= pole/mou - )Ioudaikh\ a)rxaiologi/a).[333] De meeste informatie krijgen we van Plutarchus in zijn biografie van Antonius.[334] Hij leefde 70/80 jaar na de dood van Cleopatra. Hij had toegang tot eerste hand informatie van familieleden en vrienden die getuigden van bepaalde gebeurtenissen of de koningin zagen of kenden. Plutarchus inspireerde Shakespeare en de westerse traditie over de koningin komt uit deze twee bronnen.[335] Achtergrondinformatie over de periode krijgen we van Appianus[336] die leefde in de tweede eeuw na C. en Cassius Dio[337] uit de derde eeuw na C. Hun bronnen waren waarschijnlijk de hierboven genoemde werken die verloren zijn gegaan.[338]

 

Hier volgen enkele voorbeelden van schrijvers die interessante informatie aanhalen voor de sociaal-economische situatie in Egypte in de tweede helft van de eerste eeuw v.C.

-Plinius vermeldt in zijn Naturalis Historiae, LVIII, dat in 48 v.C. Egypte zijn laagste Nijlstand ooit kende: Maximum incrementum ad hoc aevi fuit cubitorum XVIII Claudio principe, minimum V Pharsalico bello, veluti necem Magni prodigio quodam flumine aversante.[339]

-Ook Seneca in Naturalium Quaestionum IV, 16, licht ons in over de droogte van het land. Hij zegt dat de Nijl gedurende twee opeenvolgende jaren niet overstroomde, het tiende en elfde jaar van Cleopatra VII, of 42/41 v.C.: Biennio continuo regnante Cleopatra non ascendisse (Nilum), decimo regni anno et duodecimo, constat.

-Wanneer Caesar het in zijn relaas heeft over de troepen waarover Ptolemaeus XIII Philopator beschikte voor de Alexandrijnse oorlog, vermeldt hij dat ze te kampen hadden met oorlog tegen de Egyptenaren[340]. Sommigen denken dat Caesar verwijst naar een nieuwe opstand na de dood van Ptolemaeus XII Auletes.[341] We weten echter niet of Caesar hier naar specifieke gebeurtenissen verwijst. Misschien wou hij met deze vermelding de zwakte van het Ptolemaeïsche leger benadrukken.[342] 

 

 

5.5. Conclusie

 

De opstapeling van klachten in de officiële papyri uit de Heracleopolites laat uitschijnen dat er een algemene catastrofe was in de gouw.[343] Bij toeval komt ons materiaal hoofdzakelijk uit de Heracleopolites maar we kunnen verwachten dat er parallellen waren in de rest van het land.[344] Overzeese schulden en natuurlijke problemen, zoals de droogte in het land, zorgden voor de onderdrukking van de Egyptische bevolking en de Ptolemaeïsche staat.

In tegenstelling tot ROSTOVTZEFF en de klassieke auteurs moeten we opmerken dat vanaf de latere regeringsjaren van de laatste Ptolemaeïsche koningin de klachten van de bevolking uitbleven. Cleopatra VII zorgde voor een efficiënt bestuur, door landgiften van Caesar en Antonius kreeg het land er rijkdommen bij en er heerste een relatieve voorspoed. Ook in de kunst wordt de economische heropleving weerspiegeld en de groeiende welvaart liet het dorp Soknopaiou Nesos een extensieve herbebouwing toe tussen 74 en 30 v.C.

Uit het laatste voor ons bewaarde prostagma van de Ptolemaeën wordt echter duidelijk dat men ondanks de economische heropleving de corruptie van de ambtenaren niet kon indijken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende

Problemen met Griekse tekst?

 

[275] Strabo, Gewgrafika/, XVII, 1.13; Appianus, MIQRIDATEIOS XVII,114; Cicero, Rab.Post. III,6; Suetonius, Caes.LIV,3; Plutarchus, Ant. 3.2; Strabo, XVII, 1.8; Cassius Dio, (Rwmaikh\ i(stori/a, XXXIX, 13.2; E.WILL, p. 525; G.HÖLBL, p. 224; DOROTHY J.THOMPSON, in CAH IX, p. 322.

[276] Cicero, Pro Rab.Post. XIV, 39; VIII, 22.

[277] A.BOUCHE-LECLERCQ, p. 169-170; E.BEVAN, p. 357.

[278] A.BOULANGER, Cicéron. Discours XVII: pour C.Rabirius Postumus, pour T.Annius Milon, (Société d’édition ‘Les Belles Lettres’), Parijs, 1967 (eerste editie = 1949), p. 12.

[279] G.BOISSIER, Cicéron et ses amis. Etude sur la société romaine du temps de César, Parijs, 1921, (eerste editie = 1884), p. 123.

[280] CARLA BALCONE, Rabirio Postumo dioiketes d’Egitto in P.Med.inv. 6853?, in Aegyptus 73, (1993), p. 9.

[281] CARLA BALCONE, Aegyptus 73, p. 4, 16.

[282] CARLA BALCONE, Aegyptus 73, p. 13-14; CARLA BALCONE, Rabirio Postumo dioiketes d’Egitto: prima testimonianza papiracea, in Proceedings of the XXth International Congress of Papyrologists, ed. A.B.JACOBSEN, Copenhagen, 1994, p. 219-220.

[283] Cicero, Pro Rab.Post. XIV, 39-40; XV, 41.

[284] E.WILL, p. 526; C.Ord.Ptol., nr. 67-70.

[285] zie vroeger p. 78-81.

[286] E.WILL, p. 530.

[287] W.MÜLLER, Kleopatra Berenike III - QEA FILOPATWR, in ZÄS 93, (1966), p. 93.

[288] LINDA RICKETTS, The Administration of Late Ptolemaic Egypt, p. 275. Voor een overzicht van alle bronnen voor de regeringsperiode van Cleopatra VII, zie LINDA RICKETTS, The Administration of Ptolemaic Egypt under Cleopatra VII, Minnesota, 1980, p. 114-136.

[289] M.ROSTOVTZEFF, SEHHW II, p. 877.

[290] de namen van de heersers zijn dezelfde als in SB 8066 dus het opschrift kunnen we rond dezelfde periode dateren. J.K.WINNICKI, Ptolemäerarmee in Thebais, (Polska akademia nauk. Komitet nauk o kulturze antycznej. Archiwum filologiczne 38), Wroclaw, 1978, p. 14, 17; F.ZÜCKER, Doppelinschrift spätptolemäischer Zeit aus der Garnison von Hermopolis Magna, (Abhandlungen der Preussischen Akademie der Wissenschaften. Philosofisch-historische Klasse 6), Berlijn, 1938; ROSTOVTZEFF, SEHHW III, p. 1542-1543.

[291] J.K.WINNICKI, p. 25.

[292] M.ROSTOVZEFF, SEHHW III, p. 1543.

[293] W.MÜLLER, Bemerkungen zu den spätptolemäischen Papyri der Berliner Sammlung, in Proceedings of the IX International Congress of Papyrology, Oslo, 1958, ed. L.AMUNDSEN-V.SKANLAND, p. 185.

[294] M.ROSTOVTZEFF, SEHHW II, p. 877; DOROTHY J.THOMPSON, p. 322-323; W.MÜLLER, Bemerkungen zu den spätptolemäischen Papyri, p. 185.

[295] de datum is onleesbaar. H.ZILIACUS, Neue Ptolemäertexte zum Korntransport und Saatdarlehen, in Aegyptus 19, (1939), p. 59, stelt 49/48 v.C. voor. U.WILCKEN daarentegen denkt dat de papyrus dateert uit 78/77 v.C. U.WILCKEN, Urkunden-Referat, in AfP 13, (1939), p. 223.

[296] G.HÖLBL, p. 225; U.WILCKEN, AfP 11, (1935), p. 123; W.SCHUBART-D.SCHÄFER, BGU VIII, p. 90.

[297] W.SCHUBART-D.SCHÄFER, BGU VIII, p. 40-41; M.ROSTOVTZEFF, SEHHW II, p. 877; W.MÜLLER, Bemerkungen zu den spätptolemäischen Papyri, p. 184, 185; H.MAEHLER, p. 6.

[298] W.MÜLLER, Bemerkungen zu den spätptolemäischen Papyri, p. 185.

[299] W.SCHUBART-D.SCHÄFER, p. 43.

[300] M.ROSTOVTZEFF, SEHHW II, p. 877; W.MÜLLER, Bemerkungen zu den spätptolemäischen Papyri, p. 185; W.SCHUBART-D.SCHÄFER, BGU VIII, p. 137.

[301] M.ROSTOVTZEFF, SEHHW II, p. 877; W.MÜLLER, Bemerkungen zu den spätptolemäischen Papyri, p. 285; H.MAEHLER, p. 14, noot 51; W.SCHUBART-D.SCHÄFER, BGU VIII, p. 136.

[302] LINDA RICKETTS, The Administration of Late Ptolemaic Egypt, in Life in a Multicultural Society, p. 276.

[303] H.MAEHLER, p. 7.

[304] zie W.MÜLLER, Bemerkungen zu den spätptolemäischen Papyri, p. 186.

[305] zie CLAIRE PREAUX, L’économie royale des Lagides, Brussel, 1939 (= 1979), p. 403.

[306] W.MÜLLER, Bemerkungen zu den spätptolemäischen Papyri, p. 185,186; W.SCHUBART-D.SCHÄFER, BGU VIII, p. 124

[307] H.MAEHLER, p. 6.

[308] H.MAEHLER, p. 15, noot 53.

[309] DOROTHY J.THOMPSON, in CAH IX, p. 323; W.MÜLLER, Bemerkungen zu den spätptolemäischen Papyri, p. 186; U.WILCKEN, AfP 11, (1935), p. 123; H.MAEHLER, p. 7.

[310] W.MÜLLER, Bemerkungen zu den spätptolemäischen Papyri, p. 186.

[311] BGU XIV, 1185; C.Ord.Ptol.,71.

[312] DOROTHY J.THOMPSON, in CAH IX, p. 323; G.HÖLBL, p. 231; M.CHAUVEAU, L’Egypte au temps de Cléopâtre 180-30 av.J.-C., p. 30.

[313] C.Ord.Ptol., nr. 73, p. 205; voor uitgave van de tekst en vertaling zie ibid., p. 206-208.

[314] G.HÖLBL, p. 239.

[315] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 84.

[316] H.MAEHLER, p. 7; M.CHAUVEAU, L’Egypte au temps de Cléopâtre 180-30 av.J.-C., p. 32.

[317] P.SOUTHERN, Cleopatra, Gloucestershire, 2000, p. 67.

[318] M.ROSTOVTZEFF, SEHHW III, p. 1551-1552.

[319] W.CLARYSSE-E.LANCIERS, Currency and the Dating of Demotic and Greek Papyri from the Ptolemaic Period, in Anc. Soc. 20, (1989), p. 117; M.CHAUVEAU, LEgypte au temps de Cléopâtre, 180-30 av.J.-C., p. 115.

[320] W.BRASHEAR, BGU XIV, p. 222-223.

[321] LINDA M.RICKETTS, p.

[322] E.BEVAN, p. 371; C.Ord.Ptol. 75-76, p. 211; voor uitgave van de tekst en vertaling zie ibid., p. 212-215.

[323] H.MAEHLER, p. 7.

[324] A.E.R.BOAK, Soknopaiou Nesos: The University of Michigan Excavations at Dime in 1931-32, (University of Michigan Studies, Humanistic Series 39), Ann Arbor, 1935.

[325] A.E.R.BOAK, p. 17, nr. 58: het vierde niveau, huis IV 401 en 402 en plan X; fig. 23 op pl. XII.

[326] A.E.R.BOAK, p. 17, nr. 58: het derde niveau, huis III 301, plan IX en fig. 22 op pl. XII.

[327] A.E.R.BOAK, p. 14-16, nr. 58: plan VI, VII, VIII, fig. 13-21 op pl. VII-XI.

[328] SB V, 7532, een leencontract.

[329] H.MAEHLER, p. 7.

[330] LINDA RICKETTS, The Late Ptolemaic Administration, p. 277.

[331] H.MAEHLER, p. 5.

[332] Caesar, Bellum Alexandrinum, XXXIII.

[333] Zie ook: KAREN HAEGEMANS, De antipropaganda in de Latijnse en Griekse literatuur, in Kleio 30, (2000-2001), p. 82-91.

[334] LIV, LXXXVII.

[335] Meerdere keren werd het verhaal van Cleopatra verfilmd zie: H.VERRETH, Cleopatra in de film en in de strip, in Kleio 30, (2000-2001), p. 105-109.

[336] Appianus, RWMAIKWN EMFULIWN, I, 6; II, 71, 84, 90, 102; III, 78; IV, 59, 61; V, 1, 8, 9, 11.

[337] Cassius Dio, (Rwmaikh\ i(stori/a, XLII, 3-5, 9.1, 34-45; LI, 5-18.

[338] P.SOUTHERN, p. 149.

[339] vertaling: De hoogste stand van de Nijl was een van 27 voet onder het pricipaat van Claudius, de laagste stand was 7,5 voet in het jaar van de slag bij Pharsalus.

[340] Caesar, Bell.Civ. III, 110.6.

[341] bijvoorbeeld E.BEVAN, p. 361-362.

[342] voor het Ptolemaeïsche leger rond het midden van de eerste eeuw v.C., zie E.VAN‘t DACK,    L’armée lagide de 55 à 30 av. J.-C., in JJP 19, (1983), p. 77-86.

[343] DOROTHY J.THOMPSON, p. 323.

[344] H.MAEHLER, p. 7.

 

 

 

Problemen met de weergave van de Griekse tekst?

 

Op sommige pagina's komen delen voor in Grieks tekstschrift. Indien u deze tekst niet kan lezen maak dan gebruik van volgende mogelijkheden: