Ptolemaeïsch Egypte voor de Romeinse verovering. Onderzoek naar de sociaal-economische situatie op het einde van de tweede en het begin van de eerste eeuw v.C. tot de Romeinse verovering in 30 v.C. (Delphine Deleersnyder)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende

Problemen met Griekse tekst?

 

4. De situatie in de Thebaïs na de onderdrukking van de opstand.

 

4.1. De reactie van de koninklijke macht

 

De Ptolemaeën hadden vanaf het midden van de derde eeuw, zoals we in de twee vorige hoofdstukken aantoonden, verscheidene keren te kampen met verzet. Dit kon de vorm aannemen van een gewapende opstand of van anachoresis. Met uitzondering van de regering van Haronnophris en Chaonnophris in de Thebaïs tussen 207/206-187/186 v.C. en de staatsgreep van Dionysius Petosarapis in de jaren 160 v.C. leek de Ptolemaeïsche macht nooit in groot gevaar. De ergste bedreigingen voor de macht waren de twisten van de dynastie zelf en de buitenlandse concurrenten zoals Antiochus IV in 170-168 v.C. en Rome op het einde van de eerste eeuw v.C. Buiten het centrum van de opstand, ging het gewone leven meestal verder. De politieke impact van de opstanden op het land moet dus gerelativeerd worden. Anarchie, roverij en anachoresis hadden wel een weerslag op de landbouwproductie en de koninklijke inkomsten.[238] Tijdens de laatste opstand onder de Ptolemaeën verloor de dynastie ook de heerschappij over Neder-Nubië maar een klein deel konden ze heroveren tijdens de regering van Ptolemaeus XII Auletes.[239]

De reactie van de overheid op dit verzet vertoonde twee aspecten. Enerzijds probeerde men de opstanden te onderdrukken door geweld en daartoe werden soms wrede middelen gebruikt. Naast een militaire actie werden de rebellen ook gestraft, ze konden geëxecuteerd worden, soms werden hun goederen geconfisqueerd of werden ze in slavernij gebracht. Anderzijds deed men ook inspanningen om de bevolking gerust te stellen, de orde te herstellen, de economische activiteiten en de legitimiteit van het koninklijk gezag te herbevestigen. Verlichting van belastingen en allerlei beloftes waren constante factoren in de koninklijke decreten uit verschillende periodes.[240]

Eerst bekijken we het eerste aspect van de reactie van de overheid op de opstand, de onderdrukking van de opstand in Thebe en de daarop volgende ellende voor de stad. Vervolgens bekijken we de situatie van de loyaal gebleven stad Pathyris. We gaan ook op zoek naar aanwijzingen van moeilijkheden in de rest van de Thebaïs in de eerste eeuw v.C., waar getuigenissen van anachoresis aantonen dat de problemen na de grote opstand nog niet opgelost waren. In een laatste paragraaf tonen we aan hoe Soter II de legitimiteit van zijn gezag herbevestigde.

 

4.1.1. Thebe na 88 v.C.

 

Platon vermeldt in P.Bour. 12, r. 14-15 van 1 november 88 v.C. aan de priesters in Pathyris en de anderen dat de generaal Hierax door de koning gestuurd werd om de opstand te onderdrukken met een aanzienlijke troepenmacht. We weten niet of Platon het belang van de troepenmacht vergrootte om de inwoners van Pathyris aan te moedigen in hun verzet tegen de rebellen. We krijgen verdere informatie van Pausanias.

Volgens Pausanias[241] was de verwoesting van Thebe door Soter II genadeloos. Aan haar voorspoed van vroeger kwam abrupt een einde ( w(j mhde\ u(po/mnhma leifqh=nai Qhbai/oij, th=j pote eu)daimoni/aj ). We kunnen ons echter de vraag stellen of Pausanias hier niet overdrijft. De Thebaanse tempels bleven een object van zorg van de Ptolemaeën in de loop van de eerste eeuw v.C.: er werden nieuwe constructies opgericht door Ptolemaeus XII Auletes (81-58; 55-51 v.C.). Ook een lokale Thebaanse familie, die van Kallimachus, de epistrateeg van de Thebaïs, zorgde voor een aantal constructies. Verder werden de feesten voor de Thebaanse goden nog altijd waardig gevierd.[242]

 

a) De weldaden van Ptolemaeus XII Auletes tegenover Thebe

 

Veelal werd gesuggereerd dat de priesters van Amon in Thebe de drijvende kracht waren achter de verschillende opstanden in het zuiden. In het vorige hoofdstuk drukten we onze twijfels daarover uit. Bij de repressie van de opstand in de jaren 80 richtte Soter II zich niet tegen de priesters, ook in 186 v.C. na de grote opstand van Haronnophris en Chaonnophris bleven ze ongedeerd. Indien de clerus van Amon inderdaad tegen het regime was gekeerd en een rol had gespeeld bij de organisatie van de opstand, dan zou het vanzelfsprekend zijn dat Soter II in de eerste plaats deze sacerdotale macht vernietigde. Dit deed hij niet en in naam van zijn opvolger, Ptolemaeus XII Auletes, werden zelfs constructies opgericht in de tempel van Ptah, de kapel van Osiris Koptites en de tempel van Opet in Thebe.[243] Deze weldaden duiden de goede relatie aan tussen de Ptolemaeën en de priesters van Thebe.

 

b) Het ereopschrift voor de strateeg Kallimachus

 

De stele wordt bewaard in Turijn. Ze draagt een demotische en Griekse tekst. Door de staat van bewaring is de lectuur van de demotische tekst moeilijk.[244] Van de Griekse zijn er reeds enkele uitgaven verschenen.[245] De tekst bestaat uit 32 regels uitzonderlijke dankbetuigingen van de stad Thebe (de priesters van Diospolis Magna, priesters van de grote god Amonrasonther, de ouderen en alle anderen r. 2-3), die het de voorbije jaren zwaar te verduren kreeg (de gevaarlijke en menigvuldige wisselvalligheden r. 5) en gedurende twee opeenvolgende jaren in hongersnood moest leven. Kallimachus was in die tijd een vriend en vader voor de stad. Hij hield de stad ‘in een absolute vrede’ (r. 6). De stele moest worden opgesteld in de tempel van Karnak, waar ze ook teruggevonden werd.[246]

De datum van het opschrift is verloren gegaan. R.HUTMACHER plaatst de tekst in het tiende en elfde jaar van Cleopatra VII. Hij baseert zich op een gegeven van Seneca. Op r. 10 en 14 wordt een verwijzing gemaakt naar hongersnoden in Thebe in twee opeenvolgende jaren. Volgens Seneca bleef de Nijloverstroming in 42 en 41 v.C. uit. Dit betekende misoogsten in 41 en 40. Er is opluchting en optimisme merkbaar in de tekst, na de twee jaar durende catastrofe. De Thebanen moeten dus al een goede oogst vastgesteld hebben, dus in 39 v.C. De oogsttijd is in april/mei. In het opschrift lezen we 18 maart. R.HUTMACHER besluit zo dat het opschrift dateert van 18 maart 39 v.C.[247]

We citeren hier enkel het begin van de tekst.

 

Tekst:

1 [Basileuo/ntwn Kleop]a/traj qea=j [f]ilopa/to[roj kai\ P]tolemai/ou tou= kai\ Kai/saroj qeou=                filopa/toroj filo   

2 [mh/toroj, e)/touj ig /, )Art]emisi/ou ih / Famenw\q ih /, e)/doce toi=j a)po\ Diospo/lewj th=j [m]ega/lhj i(ereu=si tou=

3 [megi/stou qeou= )Amo]nraswnqh\r kai\ toi=j presbute/roij kai\ toi=j a)/lloij pa=si: e)peidh\ Kalli/maxoj o( suggenh\j

4 [kai\ strathgo\j kai\ e)p]i\ tw=n proso/dwn tou= Periqh/baj kai\ [g]umnasi/arxoj kai\ i(p[pa/r]hij kai\ pro/teron para-

5 [labw\n u(p§ e)pisfalw=n] kai\ poiki/lwn perista/sewn katefqarme/nhn th\n po/lin e)/qalye khdemonikw=j a)sepia/rhto[n]

6 [diathrh/saj au)th\n e)n]?th=i pa/shi ei)rh/nhi,

 

De wisselvalligheden waarnaar verwezen wordt (r. 5), waren waarschijnlijk de gevolgen van de gebeurtenissen van 87/86 v.C., de onderdrukking van de opstand door Soter II.[248] Misschien kunnen ze ook verwijzen naar de hongersnoden.[249] Wanneer Kallimachus zijn ambt betrad, had de stad nog te lijden onder de gevolgen van de verwoesting. Het is echter onzeker wanneer Kallimachus strateeg van Perithebas werd. Waarschijnlijk was dat tussen 62 en 44 v.C. In 64/3 was een zekere Monkores strateeg van de Perithebas en in 45 heel waarschijnlijk Lysimachus. [250]

Was de verwoesting nu daadwerkelijk zo erg?

R.HUTMACHER stelt de vraag of de verwijzing naar deze verschrikkelijke toestand waarin Thebe zich bevond, niet een vast element weerspiegelt van de traditionele lofspreuken zoals die worden gehouden voor de koningen. Kallimachus wordt geëerd in het opschrift als een koning. De redding van de onderdanen uit de hoogste nood is een vaste topos in de koningsopschriften. Dat geldt vooral voor het begin van de regering van een koning. Met de dood van zijn voorganger brak, volgens de Egyptische wereldbeschouwing, de chaos uit in het land, zoals die er ook voor de goddelijke schepping was. Met de goddelijke schepping werd de orde in de wereld gebracht en aangezien het koningsschap was afgeleid van de godheid, stond de koning garant voor de bewaking van deze orde, hij was de verpersoonlijking van de wet. Ook bij een vlotte troonswissel was er verwarring en algemene neerslachtigheid.  De nieuwe koning moest de orde opnieuw in het land brengen.  Zo is het soms onduidelijk of de verschrikkelijke situatie van het land waarnaar verwezen wordt in de koningsopschriften, een realistisch beeld weergeeft of het een element is uit de traditie. Deze twee motieven werden vaak dooreen gehaald, ook in het opschrift ter ere van Kallimachus.[251]

 

Thebe was meermaals het centrum van opstand: in 207/6-187/6 v.C. werd de stad grotendeels geregeerd door de inheemse koningen Haronnophris en Chaonnophris, ze kwam in opstand in 165/4 v.C. en in 88 v.C. Om nieuwe opstanden te voorkomen installeerde Ptolemaeus VI in de jaren 150 v.C. twee garnizoenen, een in Krokodilopolis en een in Pathyris, een dertigtal kilometer van Thebe. De opstand van 88 v.C. toont aan dat deze voorzorgsmaatregel geen effect had. De bestraffing van de stad door Soter II woog lang door op de bevolking maar toch was dit niet het definitieve einde. Er werden nieuwe constructies opgericht door de regering en door de familie van Kallimachus en er was een heropleving. Misschien overdreef Pausanias wel een beetje, maar toch is het zeer geringe aantal papyri van na deze datum opmerkelijk. Informatie over de stad krijgen we nu vooral uit ostraca, de meeste ontvangstbewijzen van belastingen. Volgens W.CLARYSSE weerspiegelt deze situatie gedeeltelijk het verval van de stad.[252] R.BOGAERT daarentegen toonde aan dat de koninklijke bank van Thebe, die in de bronnen voorkomt vanaf 255 v.C., zijn activiteiten stopte in het midden van de jaren 80 en terug werd geopend in 21 v.C. onder Romeins bewind. Na 84 v.C. werden geen ontvangstbewijzen meer teruggevonden waarvan de afkomst van de bank van Diospolis Magna met zekerheid kan bepaald worden.[253] De bank vaardigde het laatste ontvangsbewijs uit in 84 v.C., een korte tijd na de onderdrukking van de opstand en ook dit doet denken dat Pausanias overdreef. Het einde van de koninklijke bank van Thebe moet verklaard worden door de hongersnood en pest in de stad.[254]

Na de val van de Ptolemaeën volgde een laatste opstand in 29 v.C.[255] Deze opstand wijst op een zekere vitaliteit van de stad na de repressie van de opstand van 88 v.C. Het plaatsen van een Romeins legioen in Thebe na de opstand, bleek een meer efficiënte maatregel dan die van Ptolemaeus VI in de jaren 150 v.C.[256] Uiteindelijk zorgde een zware aardbeving in 27 v.C. voor het definitieve verval van de stad.[257] Ten tijde van Strabo[258] bevond er zich een kluster van dorpen op beide oevers van de Nijl en in de Byzantijnse periode duiken de papyri weer op, nu in het Grieks en het Koptisch.[259]

 

c) De epistrategen en strategen met de naam Kallimachus: een machtige familie in Zuid-Egypte

 

Uit het bronnenmateriaal waarin de naam Kallimachus voorkomt[260], leren we dat er drie verschillende personages te onderscheiden zijn.

- De Kallimachus van onze inscriptie heeft in 39 v.C. de titel o( suggenh\j [kai\ strathgo\j kai\ e)p]i\ tw=n proso/dwn tou= Periqh/baj kai\ [g]umnasi/arxoj kai\ i(p[pa/r] .

- Zijn vader was tussen 80 en 69 Tw=n o(moti/mwn toi=j suggene/sin en gouverneur van de Pathyrites, later werd hij syngenes en strateeg van de Thebaïs, minstens van 62 tot 51 of 39 v.C.

- Zijn grootvader die, volgens onze inscriptie, de religieuze feesten terug in het leven had geroepen na de problemen in 88 v.C. [261], was syngenes en strateeg van de Thebaïs ten minste van 78 tot 75 v.C.[262]

- Verder had onze Kallimachus nog twee andere familieleden die een hoge functie bekleedden. We kunnen die echter niet met zekerheid in een stamboom plaatsen. Twee hypothesen worden gegeven door L.MOOREN: ofwel waren zij zijn ooms: Kronios, syngenes in 79 en later syngenes en strateeg van de Thebaïs tussen 75 en 68 of 68 en 62 v.C. en Ision, syngenes in 73 v.C. ofwel waren zij zijn broers: Kronios, syngenes in 56 of in 50, later syngenes en strateeg van de Thebaïs rond 50 of 39 v.C. en Ision syngenes in 44 v.C.  Er zijn echter ook nog andere mogelijkheden.[263] 

 

4.1.2. Pathyris na 88 v.C.

 

De herovering van Thebe door Soter II en de administratieve reorganisatie van Egypte door Alexander I zijn bijna contemporain. Informatie over deze administratieve hervorming krijgen we uit de geografische lijst op de onderbouw van de binnenwand van de omheining van de tempel van Edfou. Naast een traditionele lijst van gouwen in Opper- en Neder-Egypte, bevat de lijst ook een serie van 28 supplementaire districten. Deze laatste werden gewijzigd of verdwenen naargelang de administratieve behoefte of politieke gebeurtenissen. In de regio tussen Thebe en Elephantine waren meermaals problemen geweest en er heerste politieke instabiliteit. Het was noodzakelijk het gebied terug stevig in handen te nemen. De gouw van Pathyris werd opgenomen in de Hermonthites. Dit had enkele gevolgen: het garnizoen werd verplaatst. De belangrijkste steden van de gouw Pathyris en Krokodilopolis vervielen en Hermonthis en Tôd namen waarschijnlijk hun plaats in als legerbasis. Het verval van Krokodilopolis wordt op een concrete manier aangetoond door de aanwezigheid van stenen van de tempel van Krokodilopolis in Tôd, gebruikt voor de constructie van het heilige meer. De afkomst van de zandsteen in het heilige meer van Tôd werd bepaald door de verwijzing naar de priesters van Hathor te Pathyris en van Sobek te Krokodilopolis in een demotische inscriptie. De steen kwam uit de tempel van Sobek in Krokodilopolis in de Pathyrites. Waarschijnlijk bevond hij zich ergens dichtbij het centrum van het heiligdom, de exacte plaats kennen we niet. Deze is ook moeilijk te achterhalen want van de tempel blijft tegenwoordig niets over. Aangezien de steen gebruikt werd voor de constructie van het heilige meer van Tôd, moet de exploitatie kort na het vertrek van het garnizoen uit de Pathyrites gebeurd zijn. De verplaatsing van het garnizoen was waarschijnlijk rond 88 v.C.; de tempel raakte vrij snel in ongebruik en de stad raakte ontvolkt. De tempel had een belangrijke administratieve en economische rol en de verdwijning ervan is een bewijs voor het verval van de stad. F.BISSON DE LA ROQUE stelde bovendien de aanwezigheid vast van stenen uit Pathyris in hetzelfde heilige meer.[264]

Opmerkelijk is ook de bijna totale afwezigheid van documenten uit deze regio na 88 v.C.

Op de administratieve hervorming volgde een periode van bloei van de Hermonthites, onder de regering van belangrijke strategen, waaronder enkele van de familie van Kallimachus.[265]

 

 

4.2. Gevolgen van de opstand voor de economische situatie

 

Hierboven vermeldden we dat het herstel van de economie een van de bezorgdheden was van de Ptolemaeën na een opstand. Ze moesten gehoor geven aan verschillende klachten van de bevolking in bijvoorbeeld amnestiedecreten.

De opstand van Thebe in 88 v.C. was niet het enige probleem in het land. Er waren ook moeilijkheden in Midden-Egypte. In de Heracleopolites was er een tijd van onderbreking van communicatie (amixia). Deze resulteerde in anachoresis in 84/83 v.C. en het verlies van taksen voor de staat. Hier volgt een voorbeeld van een verzoek opgesteld in 83/82 v.C. aan de koning om inwoners in een bepaald dorp in de Heracleopolites, Alilaïs in de toparchie Agèma, vrij te stellen van de belastingen (BGU XIV, 2370). Een economische achteruitgang die volgde op de amixia, deed velen hun land verlaten. De landbouwproductie daalde en de overgebleven inwoners waren niet meer in staat de koninklijke belastingen te betalen. De amixia wordt niet verder uitgelegd. Misschien was het een kleine opstand of gewoon roverij op grote schaal verspreid over de hele gouw, niet ongewoon in de nasleep van de opstand van 88 v.C.[266]

 

Tekst BGU XIV 2370, kol. III, r. 37-46[267]:

 )Agh/matoj: a(\ gra/fei e)feilku=sqai pro\j kw/mhn

 )Alila=in e)f” w(=n Famh=n to\n oi)kono/mon pros[fw]n?e[i=n (?)]

tou\j katoikou=ntaj [e)]casqenhke/nai xa/rin th=j

e)peilhfui/aj to\n no?[mo\n] a)meici/aj: di” h(/n ai)ti/an

tou\j plei/stouj e)kke?[xw]r?h?ke/nai ei)j e(te/rouj

to/pouj pro\j to\n p?[ar]e?s?o/?m[e]n?[on a)f]orismo/n:

tou\j de\ kai\ ou) mh\ e)pe[kxwrou=n]taj dei=sqai u(polh/yewj

kai\ e)poxh=?j? e)?p?i\ polla\ e)kx[..]o?n?[.. tro/]pon de\ to/nd[e]

a)po\ katafqora=j o)/?n[t]aj kai\ ta\ s[un]t??a/?c?ewj de/o?n?t?a?

ei)j te/loj e)glipei=n e)pesxhke/nai.

 

Vertaling:

Betreffende de belastingsachterstand van het dorp Alilaïs, verklaarde de oikonomos Phames dat de inwoners verzwakt zijn door de amixia die de gouw teisterde. Daardoor vertrokken de meesten naar andere plaatsen met het oog op de dreigende belastingsaanslag. Degene die niet vertrokken zijn hebben steun nodig en vrijstelling van betaling. Op die manier kunnen zij die gered werden van het verval betalen tot het eind (van het jaar?)en het verschuldigde van hun groep overslaan.[268]

 

 

4.3. De herbevestiging van de legitimiteit van het koninklijk gezag

 

In de brief van Platon aan de priesters van Pathyris en de anderen van 1 november 88 v.C. (P.Bour. 12) komen we te weten dat Soter II op weg was naar Memphis. Van daaruit kon hij de ontwikkelingen in de strijd tegen Thebe beter volgen. Een jaar en enkele maanden later was hij opnieuw in Memphis. Deze maal voor de kroning door de priesters in Memphis, gepaard met een ceremonieel feest ter herdenking van zijn eerste kroning in Alexandrië in 116 v.C. Jaarlijks werd de kroning van de soevereinen herdacht, soms met eredecreten zoals die van Rosette of Canopus.[269] Ptolemaeus Soter II was de eerste die zijn koninklijk jubileum in Memphis in traditioneel Egyptische stijl vierde (triakontétèteris of feest sed). De ceremonie ging samen met de begrafenis van de Apisstier, die een tiental jaar vroeger stierf, in 96 v.C. Daarom gebeurde de kroning niet in 88 v.C, het jaar van de terugkomst van Soter II, maar in 86 v.C.[270] Wij denken, in navolging van ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, dat de koning niet alleen zijn terugkomst vierde na negentien jaar ballingschap, maar ook de terugkeer van de orde in het land.[271] De tweede kroning van de koning in 86 v.C. is een reden te meer om de opstand in Thebe te laten beginnen rond 89/88 en de onderdrukking ervan te plaatsen rond 86/85 v.C.  

Aanwijzingen voor de tweede kroning vinden we in een stele in het Serapeum, opgericht door twee Egyptische priesters op 12 Phamenoth van het jaar 31 ( = 24 maart 86 v.C.). Soter II wordt aangeduid als degene die de bijnaam heeft overwinnaar en voor de tweede maal de koninklijke heerschappij en de diadeem van Isis en van Osiris overnam in het jaar 11 van de levende Apis…[272] Op een wijdingsopschrift op de band van het onderstuk van de omheining van de tempel van Edfou, uit het tweede deel van de regering van Soter II, volgt op een cartouche van de koning het zeldzame epitheton whm h w, degene die hernieuwd werd van kroning.[273] Op de buitenkant van de omheiningsmuur werd eveneens een opschrift aangebracht die vertelt dat na de vlucht van Ptolemaeus X Alexander I zijn oudere broer Egypte in bezit nam en opnieuw gekroond werd als koning.[274]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende

Problemen met Griekse tekst?

 

[238] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 164.

[239] G.HÖLBL, p. 211; ID., p. 190.

[240] I.BIEZUNSKA-MALOWIST; ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 164.

[241] Paus. I, 9,3.

[242] KATELIJN VANDORPE, City of many a Gate, Harbour for many a Rebel, p. 235; E.BEVAN, p. 337.

[243] PM II², 196-197: tempel van Ptah; PM II², 207 en J. LECLANT, Recherches sur les monuments thébains de la XXV° dynastie, I, Caïro, 1965, p. 54-56: kapel van Osiris Koptite; PM II², 246 en C.DE WIT, Les inscriptions du temple d’Opet à Karnak, I, Brussel, 1958: de pylon en de westelijke poort waarmee men de hypostyle zaal betreedt werden gedateerd door een inscriptie van Ptolemaeus XII Auletes. Ook in de oostelijke poort, die leidt naar de ondergrondse kapel van Osiris, is er een inscripie van Ptolemaeus XII Auletes.

[244] Deze tekst werd bestudeerd door ADEL FARID, in The Fifth International Conference for Demotists, Pisa, 4-8 september 1993.

[245] Zie SEG, XXIV, 1217.

[246] R.HUTMACHER, Das Ehrendekret für den Strategen Kallimachos, (Beiträge zur klassische Philologie 17), Meisenheim, 1965, p. 14-16; A.E.RAUBITSCHEK, Das Ehrendekret für Kallimachos, ed. R.HUTMACHER, in Gnomon 38, (1966), p. 837-838; S.DONADONI, R.HUTMACHER. Das Ehrendekret für den Strategen Kallimachos, in RFIC 96, (1968), p. 217-218; A.G.WOODHEAD, R.HUTMACHER, Das Ehrendekret für den Strategen Kallimachos, Meisenheim am Glan, 1965, in JHS, 88, (1968), p. 213; E.BEVAN, 370; G.HÖLBL, p. 240.

[247] R.HUTMACHER, p. 28-29.

[248] ibid, p. 37; E.BEVAN, p. 370.

[249] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 291.

[250] R.HUTMACHER, p. 4 en 37

[251] R.HUTMACHER, p. 38.

[252] W.CLARYSSE, Theban Personal Names and the Cult of Bouchis, in Grammata Demotica, Festschrift für Erich Lüddeckens zum 15. Juni 1983, Würzburg 1984, p. 25; KATELIJN VANDORPE, City for many a Gate, Harbour for many a Rebel, p. 235.

[253] R.BOGAERT, Liste chronologique des banquiers royaux thébains, in ZPE 75, (1988), p. 133.

[254] R.BOGAERT, p. 133; zie ook E.BEVAN, p. 335-337, 370-371.

[255] Voor een bibliografie over deze opstand zie ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 85-87.

[256] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 169.

[257] R.HUTMACHER, p. 30.

[258] Strabo, XVII, 1, 46.

[259] W.CLARYSSE, Theban Personal Names and the Cult of Bouchis, p. 25.

[260] zie R.HUTMACHER, p. 8-13; L.MOOREN, Notes concernant quelques stratèges dans la Thébaïde, in Anc. Soc. I, (1970), p. 17-18; J.BINGEN, Les épistratèges de Thébaïde sous les derniers Ptolémées, in CdE 45, (1970), p. 371-376; L.RICKETTS, The epistrategos Kallimachus and a Koptite inscription: SB V 8036 reconsidered, in Anc. Soc. 13-14, (1982-3), p. 161-165.

[261] zie SEG, XXIV, 1217, r. 24-26. We weten niet of de restauratie van de religieuze feesten een gevolg was van de repressie van de opstand van 88 v.C. of van de wanorde veroorzaakt door de rebellen.

[262] L.MOOREN, Notes concernant quelques stratèges dans la Thébaïde, p. 18-20; J.BINGEN, Les épistratèges de Thébaïde sous les derniers Ptolémées, p. 377.

[263] L.MOOREN, Notes concernant quelques stratèges dans la ThébaÏde, p. 19-24. We gaan hier niet verder in op de discussie, die is immers niet relevant voor ons onderzoek.

[264] F.BISSON DE LA ROQUE, Tôd (1934 à 1936), Caïro, 1937.

[265] D.DEVAUCHELLE- J.C.GRENIER, Remarques sur le nome Hermonthite à la lumière de quelques inscriptieons de Tôd, in BIFAO 82, (1982), p. 157-169.

[266] DOROTHY J.THOMPSON, in CAH IX, p. 322; G.HÖLBL, p. 213; ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p.

[267] H.MAEHLER, p. 14, noot 47.

[268] Een vertaling vindt men bij H.MAEHLER, p. 6.

[269] P.COLLART, P.Bour. 12, p. 58; P.JOUGUET, p. 146-147.

[270] DOROTHY J.THOMPSON, Memphis under the Ptolemies, Oxford, 1988, p. 123, 124, 153.

[271] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 216.

[272] H.BRUGSH, Der Apis-Kreis aus den Zeiten der Ptolemäer, in ZÄS 24, 1886, p. 32-33, nr. 50b.

[273] Vertaling: C.TRAUNECKER, Essai sur l’histoire de la XXIX° dynastie, BIFAO 79, (1979), p. 429.

[274] Vertaling: S.CAUVILLE-D.DEVAUCHELLE, Le temple d’Edfou: étappes de la construction, nouvelles données historiques, in RdE 35, (1984), p. 52; C.DE WIT, Inscriptions dedicaties du temple d’Edfou II. E.VII, 1-20, in CdE 36, (1961), p. 294.

 

 

Problemen met de weergave van de Griekse tekst?

 

Op sommige pagina's komen delen voor in Grieks tekstschrift. Indien u deze tekst niet kan lezen maak dan gebruik van volgende mogelijkheden: