Ptolemaeïsch Egypte voor de Romeinse verovering. Onderzoek naar de sociaal-economische situatie op het einde van de tweede en het begin van de eerste eeuw v.C. tot de Romeinse verovering in 30 v.C. (Delphine Deleersnyder)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende

Problemen met Griekse tekst?

 

3. De opstand van de jaren 80 v.C in Ptolemaeïsch Egypte

 

E.WILL[112] heeft het in zijn uiteenzetting over de laatste eeuw van het Ptolemaeïsch bewind in Egypte over: de uitputting van een staat die, vrij van elke externe dreiging, uitgehold werd aan de binnenkant. Dit schrijft hij toe aan de morele degeneratie van de machthebbers en de afkeer van de bevolking ten opzichte van die dynastie, die alleen maar aan zichzelf dacht. Egypte was op het einde van de tweede eeuw niet bedreigd van buitenaf maar lag klaar om ingenomen te worden. De laatste eeuw van de Ptolemaeïsche geschiedenis was een louter overleven. In het land zelf kreeg de koninklijke macht af te rekenen met vijandelijke krachten. In dergelijke context situeren zich de gebeurtenissen die we nu zullen schetsen. Ze werden voorafgegaan door een reeks van troonwissels. Na de dood van Euergetes II in 116 v.C. en enkele jaren van gemeenschappelijk bewind, was Cleopatra III erin geslaagd Ptolemaeus IX Soter II weg te werken en Ptolemaeus X Alexander I op de troon te plaatsen. Ze achtte deze laatste volgzamer. Vanaf 101 v.C., na de dood van zijn moeder, kon Alexander I alleen regeren. Soter II probeerde tevergeefs zijn macht over Egypte te herstellen in 103/102 v.C. Hij zou moeten wachten tot 88 v.C voor zijn definitieve terugkeer.

 

Zoals we reeds gezien hebben, loste het amnestiedecreet van 118 v.C. de moeilijkheden in Egypte niet op. De problemen uit het begin van de eerste eeuw v.C. zijn echter slecht gekend. Maar voor de opstand in de Thebaïs in de jaren 80 hebben we wel een aantal interessante bronnen.

Aan de hand van een analyse van die bronnen zullen we proberen de problemen te verduidelijken. In het volgend hoofdstuk zullen we de reactie van de overheid op de opstand en de sociaal-economische toestand erna bekijken. Als we Pausanias moeten geloven, dan bleef er niets meer over van de rijkdom van Thebe.

 

 

3.1. Onze bronnen

 

3.1.1. Pausanias[113]

 

In zijn eerste boek van de Perih/ghsij th=j (Ella/doj, waarin hij ook de dynastieke twist tussen Ptolemaeus IX Soter II en Ptolemaeus X Alexander I beschrijft, vermeldt Pausanias heel kort de opstand in Thebe en de bestraffing van de stad door Soter II.

 

Tekst:

tou= de\ e)/rgou fwraJe/ntoj kai\  )Aleca/ndrou fo/b%

tw=n politw=n feu/gontoj, ou(/tw Ptolemai=oj kat-

h=lJe kai\ to\ deu/teron e)/sxen Ai)/gupton : kai\ Qh-

bai/oij e)pole/mhsen a)posta=si, parasthsa/menoj

de\ e)/tei tri/t% meta\ th\n a)po/stasin e)ka/kwsen, w(j

mhde\ u(po/mnhma leifJh=nai Qhbai/oij th=j pote

eu)daimoni/aj

 

Vertaling:

Nadat de dood van Cleopatra III ontdekt werd en Alexander uit vrees voor de Alexandrijnen gevlucht was, kwam daarna Ptolemaeus ( Soter II) terug en regeerde voor de tweede maal over Egypte en hij voerde oorlog tegen de Thebanen, die in opstand waren gekomen. Nadat hij ze drie jaar na het uitbreken van de opstand had onderworpen, verwoestte hij de stad, zodat aan de Thebanen geen enkele herinnering van hun vroegere voorspoed werd overgelaten.[114]

 

3.1.2. De correspondentie van Platon

 

Enkele belangrijke aanwijzingen worden ons gegeven door vijf brieven op papyrus van een zekere Platon, gericht aan diverse personen in de stad Pathyris in de loop van 88 v.C.

Platon dateert de brieven in het jaar 26 van Ptolemaeus X Alexander I en Cleopatra Berenike III en het jaar 30 van Ptolemaeus IX Soter I, dit is 88 v.C. De eerste en tweede brief werden geschreven op 28 maart. De derde op 30 maart. De volgende is niet gedateerd. De terugkomst van Soter II was toen nog niet bekend in de Thebaïs[115]. Platon dateert nog volgens de regeringsjaren van Ptolemaeus X Alexander I. In een laatste brief laat Platon de inwoners weten dat Ptolemaeus IX Soter II naar Memphis gekomen was en zijn generaal met een aanzienlijke troepenmacht de opstand zou komen onderdrukken. Deze brief dateert hij volgens de regeringsjaren van Soter II. Hij werd geschreven op 1 november.

 

a) P. Bour. 10: de brief van Platon aan Nechthyris

 

Platon vraagt Nechthyris, de militaire commandant van Pathyris, enkele noodmaatregelen te nemen om de veiligheid van de stad te verzekeren: de bewaking van de omgeving, de bescherming van haar trouwe inwoners, de arrestatie van verdachte personen en opstandelingen.

 

Tekst: [116]

P?l[a/tw]n NexJu/rei

xai/[rein]. )Ecwrmh/-

ka[men] e)g La/twn

po/l[ewj a)ntilhyo/]

me[n]oi tw=n e)nesth-

k?[o/twn] kata\ to\

s[umfe/ro]n toi=j pra/gmasi

k?[ai\ geg]rafo/tej

[toi=j ka]toikou=si

s?u?[gg]i/?nesJai/ soi.

Kalw=j poih/seij

sunthrw=n to\n

to/pon kai\ pro-

ista/menoj

[to]u\j d§ e)pixei-

[rou=]n?taj mh\

[u(pa]kou/ein sou

[..]te/rai sta/sei

[..].o?me/nouj

[a)s]f?alisa/menoj

[me/]xri tou= kai\

[h(ma=]j o(/ti ta/xoj

[e)pi]balei=n pro\j se/.

[  )/Errw]so. ( )/Etouj) kj, Fame(nw\J) ij.

Verso: )Apo/d(oj) NexJu/rei.

 

Vertaling:

Platon aan Nechthyris, gegroet. Ik ben uitgezonden vanuit Latopolis om de huidige situatie[117] aan te pakken, ten voordele van het koninkrijk[118], nadat ik in een brief[119] de inwoners vroeg om je te helpen. Je zult er goed aan doen de plaats te bewaken en te verdedigen: en indien personen proberen je niet te gehoorzamen, terwijl ze een nieuwe opstand[120] leiden, ze op te sluiten totdat ik, zo vlug als ik kan, gearriveerd ben bij jou.

Hou je goed. Jaar 26, 16 Phamenôth. (= 28 maart 88 v.C.)

Achterkant: Overhandig aan Nechthyris.[121]

 

Voor de bewaking en de verdediging van Pathyris beschikte Nechthyris zeker over de lokale politie en vrijwilligers. Platon is vertrokken vanuit het meer zuidelijk gelegen Latopolis en spreekt niet over een gewapende troepenmacht. Zijn stilzwijgen doet denken dat hij alleen maar een gewone escorte bij zich had.

 

 

b) P. Lond. II, 465: de brief van Platon aan de inwoners van Pathyris[122]

 

Tekst[123]:

[P]la/tw[n toi=j e)n] PaJu/rei

[k]atoik[ou=si xai/rei]n kai\

[e)]rrw=sJai. [ )Ecwrmh]ko/tej

[ )e]g La/twn po/l[ewj] a)ntilhyo/-

[m]enoi tw=n e)n[esth]ko/twn

[ka]ta\ to\ sumf[e/ron] toi=j

p?ra/gmasi e)kr[i/na]men shmh=nai

kai\ para/kale/sai eu)yuxo-

[t]e/rouj u(pa/rxontaj

e?)f§ e(autw=n ei)=na[i] kai\ sun-

gi/nesJai NexJ?u/rei tw=i

e)f§ u(mw=n tetagme/nwi

me/xri tou= [kai\ h((ma=]j o(/ti

ta/xo[j parei=]nai toi=j

to/po[ij].

)/Err(wsJe). [( )/Etouj) kj, Fa]me(nw\J) ij.

 

Verso: Toi=j e)n PaJu/rei

    [kato] ikou=si.

 

 

Vertaling:

Platon aan de inwoners van Pathyris, gegroet en een goede gezondheid. Uitgezonden vanuit Latonpolis om de huidige situatie aan te pakken, ten voordele van het koninkrijk, heb ik besloten jullie te informeren en aan te sporen de goede moed in jezelf te behouden en Nechthyris te helpen, die aangesteld werd bij jullie als commandant, totdat ik, zo vlug als ik kan, op de plaats aanwezig ben.

Hou jullie goed. Jaar 26, 16 Phamenôth.(=28 maart 88 v.C.)

Achterkant: Aan de inwoners van Pathyris.

 

 

c) P. Bour. 11: de tweede brief van Platon aan Nechthyris

 

Onze derde brief is heel fragmentarisch en dateert van 30 maart 88 v.C. Hij werd geschreven op weg tussen Latopolis en Pathyris. Platon die een eventueel beleg van de stad voorziet, maakt zich zorgen om haar bevoorrading. Hij beveelt Nechthyris te voorzien in graan en gerst; de lacunes laten ons echter niet toe de precieze hoeveelheden te kennen. Elke inwoner moet in elk geval een artabe tarwe krijgen voor brood.

 

Tekst: [124]

[]

th\[n] p[o/li]n. Fro/n-

tison w(j [e(/ka]s?toj

tw=n pur[. . .] sito-

poihsa/me[noj] purou=

a)rta/bhn mi/an e)n

e(toi/mwi e)/[st]a?i au)toi=j

o( a)/rtoj. i(/n[a d]e\ kai\

kriJh=<i> u([pa/]rchi e)mme.[. . . . ]t?h=sai.

)/Errws[o. ( )/Etouj) k]j, Fame(nw\J) ih.

Verso: [N]exJu/rei.

 

 

d) P. Bad. II 16: de brief van Platon aan de priesters in Pathyris en de anderen

 

Ook deze brief is heel fragmentarisch en ook niet gedateerd. Platon feliciteert de priesters en inwoners van Pathyris voor de beveiligingsmaatregelen die ze genomen hebben voor de stad. Hij spoort hen aan het nog even vol te houden.

 

Tekst:[125]

e)p?[ain]w=. [         ta\]

u(f§ u(mw=n kexeiroton?hm?e/n?a?.

Kalw=j poih/sete sungeino/-

menoi ei)j to\ to\n to/pon

e)n a)sfalei/ai u(pa/rxonta

sunthrh=sai tou=ton tw=i

k?uri/wi basilei=: ou(/tw ga\r pra/s-

[s]o?[n]tej kai\ t?h\n pro\j ta\ pra\ma-

[ta eu)/]n?oian d[i]a?throu=nej

[….]e?[…..] para\ tw=n [e)]pa/nw

[xa/ritoj prep]o??u/shj e)pi-

[teu/cesJe] .

 

Verso: Toi=j e)n PaJu/re?i? i([ereu=si]

   kai\ toi=j a)/llo?[ij] .

 

Vertaling:

Ik loof hetgeen besloten werd door jullie

Jullie zullen er goed aan doen je te herenigen, om de plaats in een staat van veiligheid te bewaren voor jullie meester de koning: want als jullie zo handelen en je welwillendheid voor het koninkrijk bewaren,

Jullie zullen vanbij degene boven ons een passende dankbetuiging verkrijgen.

Achterkant: Aan de priesters van Pathyris en de anderen.[126]

 

 

e) P.Bour. 12: De tweede brief van Platon aan de priesters in Pathyris en de anderen

 

We krijgen nu informatie over de terugkomst van Soter II. Na de troonsbestijging was zijn eerste taak de opstand in de Thebaïs te onderdrukken. Hijzelf ging naar Memphis en zond zijn generaal Hierax zuidwaarts met een aanzienlijke troepenmacht. Platon laat dit weten aan de inwoners van Pathyris. De brief is geschreven op 1 november 88. Hij vraagt hen nog even vol te houden.

 

Tekst:

 

Pla/twn toi=j e)n PaJu/rei         prokexeiri/sJai 

i(ereu=si kai\ toi=j a)/lloij          meta\ duna/mewn

toi=j katoikou=si          muri/wn e)pi\ kata-

xai/rein. Ge/grafen             stolh\n th=j Qhbai+/doj.

h(mi=n Filo/cenoj               (/Opwj ou)=n ei)do/tej

o( a)delfo\j di§ w(=n keko/-          eu)Jarsei=j u(pa/r-

miken h(mi=n )/Orshj             xhte e)kri/namen

gramma/twn peri\ tou=            shmh=nai.

to\n me/giston Qeo\n             )/err(wsJe) L l faw=fi iJ

Swth=ra basile/a

e)pibeblhke/nai                Verso Toi=j?? e)n PaJu/rei

ei)j Me/mfin, (Ie/raka de\               i(ereu=si kai\ toi=j a)/lloij.

 

Vertaling:

Platon aan de priesters in Pathyris en de anderen, gegroet. Philoxenus, mijn collega, heeft me geschreven in een brief die Orsès ons heeft gebracht, dat de koning, de zeer grote god Soter, te Memphis is aangekomen en dat Hierax benoemd is om de Thebaïs met een aanzienlijke troepenmacht te onderwerpen. Opdat jullie dus, met dit nieuws, de goede moed zouden bewaren, besloten we dit te melden.

Hou jullie goed. Jaar 30, 19 Phaophi.(= 1 november 88 v.C.)

Achterkant: Aan de priesters in Pathyris en de anderen.[127]

 

f) Enkele bedenkingen

 

- Ligging van Pathyris

 

Welke rol speelde de stad Pathyris? In de Ptolemaeëntijd was Pathyris de hoofdplaats van een gouw, de Pathyrites. Deze gouw lag ten noorden van de Latopolites. Onder de Romeinen kreeg de Pathyrites een nieuwe metropool Hermonthis en werd voortaan de Hermonthis genoemd.[128] Pathyris en de stad die er administratief mee was verbonden, Krokodilopolis, lagen op de linkeroever van de Nijl, op een dertigtal kilometer ten zuiden van Thebe. Pathyris is het moderne dorp Gebelein. Krokodilopolis waarschijnlijk El-Rizeiquât.[129] Naast honderden ostraca werden er ongeveer 600 Griekse en demotische papyri teruggevonden. Ze bestrijken een periode van ca. 180 tot 88 v.C. Een groot deel van de documenten behoort tot de archieven van plaatselijke families. Griekse militairen en hun afstammelingen nemen een belangrijke plaats in in de documenten. Na de grote opstand van Haronnophris en Chaonnophris, die eindigde in 186 v.C. zakten deze af naar Pathyris en Krokodilopolis, waar nieuwe legerkampen werden gesticht met het oog op een betere verdediging van het gebied ten zuiden van Thebe.[130] Het aantal documenten stijgt vanaf deze datum. Pathyris werd een voorspoedige stad.[131] Tijdens de vermoedelijke opstand van 132/130 v.C. en de opstand van de jaren 80 bleven Pathyris en Krokodilopolis loyaal aan de Ptolemaeën. Na 88 v.C. verdwijnen de documenten uit het gebied. Misschien was het garnizoen er weg en was de stad haar bron van welstand kwijt.[132] Of misschien hadden de rebellen de stad veroverd en werd ze daarna door Soter II verwoest.[133]

In de Pathyrites werden 3 goden vereerd: de godin Hathor, de god Soukhos en de jonge Harsemtheus, Horus, hij die de twee landen eenmaakte. Deze laatste was van minder belang. De grote krokodillengod Soukhos was beschermer van Krokodilopolis. Hathor was de beschermster van Pathyris. Ze werd gelijkgesteld aan Aphrodite, Pathyris werd ook Aphroditopolis genoemd. Maar deze naam werd zelden gebruikt. Naast deze drie godheden, vereerde men in de Pathyrites ook andere Egyptische godheden.[134]

 

-Platon en zijn familie

 

Rond de identiteit, de functie en de familie van Platon zijn er heel wat vragen. Aan de hand van de verschillende papyri en enkele inscripties die we voor handen hebben, zullen we proberen een zo goed mogelijk beeld van dit personage te schetsen.

 

Eerst zullen we kort twee elementen uit de administratie van de Thebaïs, de strategie en epistrategie, verduidelijken om zo een beter inzicht te krijgen in hetgeen zal volgen.

In Ptolemaeïsch Egypte stond een strateeg aan het hoofd van elke gouw. Terwijl hij in het begin van de Ptolemaeëntijd militaire en civiele macht had, bleef vanaf de tweede eeuw v.C. alleen zijn civiele bevoegdheid over. Hij viel nu samen met de nomarch van faraonisch Egypte. Hij had een beperkte rechterlijke macht en de politie van de gouw stond onder zijn direct bevel. Zijn financiële bevoegdheden zouden ook meer en meer beaccentueerd worden. De militaire macht viel ten deel aan speciale commandanten. [135]

In de Thebaïs merken we in de administratie drie verschillende niveaus: er waren strategen van één gouw, strategen die verschillende gouwen onder hun gezag hadden en de strateeg van de Thebaïs in haar geheel.

De strateeg van de Thebaïs was de centrale autoriteit in het zuiden. Hij had een gebied in zijn macht van het zuiden van de Dodekaschoinos (dit was geen gouw, maar moet gezien worden als een buitenlands bezit van de Ptolemaeën ter verdediging van de zuidelijke grenzen) tot de zuidelijke grens van Hermopolis en het gebied rond de Rode Zee.[136] Aangezien hij bevoegdheid had over de zuidelijke grenzen van Egypte, had hij ook militaire macht.[137] De strateeg van de Thebaïs promoveerde tot epistrateeg vanaf de strateeg Boethos (zijn activiteiten zijn bekend tussen 149-134 v.C; in 135 v.C. werd hij voor het eerst epistrateeg genoemd in de bronnen). De functie van epistrateeg werd gecreëerd onder Ptolemaeus V Epiphanes (205-180 v.C). De epistrateeg had de hoogste administratieve en militaire macht over de hele chôra. De functie werd niet alleen gecreëerd om na de problemen met Haronnophris en Chaonnophris (206-186 v.C.) de Thebaïs terug aan de controle van de Ptolemaeën te onderwerpen maar ook om de verschillende socio-economische problemen, verscherpt door de opstanden, door middel van een sterkere centralisatie te regelen.[138] Indien er maar één epistrateeg was over de hele chôra, dan betekent de promotie van strateeg van de Thebaïs tot epistrateeg dat hij een ruimer gebied onder zijn gezag kreeg.[139] 

De bekleding van een administratieve functie als strateeg of epistrateeg was doorslaggevend voor de toekenning van een hofrangtitel. De hiërarchie van de hofrangtitels werd opgesteld in het midden van de tweede eeuw v.C. Syngenes was de hoogste.[140] Deze titel werd vanaf 135 toegekend aan de strateeg van de Thebaïs, waarmee zijn sociale superioriteit werd bevestigd. In de eerste eeuw v.C. krijgen ook de strategen van één gouw in de Thebaïs de hofrangtitel syngenes. In die periode duiden de hofrangtitels de sociale positie niet langer aan.[141]

 

Nu keren we terug naar ons personage, Platon. De naam Platon is niet frequent, maar ook niet zeldzaam in het bronnenmateriaal. Het zal duidelijk worden dat we vier belangrijke personages met de naam Platon kunnen onderscheiden: 1) de strateeg van de Thebaïs, 2) Platon de jongere, zoon van de strateeg van de Thebaïs, 3) een ondergeschikte functionaris, zoon van Dionysius en 4) een voorouder van de strateeg van de Thebaïs.

 

1) Na de uitgave van zijn brieven uit 88 v.C., werd Platon in de meeste studies ofwel als epistrateeg ofwel als strateeg gezien.[142] In meer recentere werken wordt de opvatting dat Platon een strateeg was, algemeen aanvaard.[143] De opvatting van J.D.THOMAS[144] is genuanceerder[145] en G.MUSSIES[146]denkt dat Platon de strateeg van de gouw Pathyrites was.

De bronnen die een functie vermelden zijn schaars. In P. Adler, 10, r. 3-4, komt een plaatsvervanger, Philoxenus, van Platon de syngenes en stratègos (para\ Pla\twnoj tou= sungenou=j kai\ strathgou=) voor in Pathyris in 101 v.C. Een tweede bron is het ostracon O. Wilck. 1535 uit Thebe. De tekst situeert de syngenès en stratègos, Platon, in een militaire context, maar de tekst is niet precies gedateerd. We kunnen de mobilisatie van soldaten waarnaar verwezen wordt in dit ostracon niet met zekerheid bij onze informatie over de opstand van de jaren 80 plaatsen. Toch wordt dit over het algemeen gedaan. [147]

Tekst:

Lusi/maxoj )Aleca/ndrwi

xai/rein. De/dwkaj u(pe\r ou(=

gewrgei=j klh/rou (Erie/wj tou=

(Erie/wj toi=j sunstratiw/taij au)tou= ei)j to\ pe?[ri/s?]telma su\n

Pla/twni tw=i suggenei= kai\ stra(thgw=i)

a)po\ timh=j purou= xalkou=

draxma\j trijxili/aj / [g/

 

Vertaling:

Lysimachos aan Alexander gegroet. Ik heb ter bescherming landbewerkers van de kleros van Herieus, zoon van Herieus, gegeven aan de medesoldaten van hem met het oog op de verdediging samen met Platon, de syngenès en strateeg, tegen een graanprijs van 3000 kopertalenten.

 

Verder zijn er nog twee demotische bronnen.  P. Heid. dem., 665 is niet gedateerd en citeert een strateeg [.]ltn[148]

Dezelfde collectie bevat een ander fragment P. Heid. dem. 750a. Het is een brief van 7 juli 88 v.C. aan Nechthyris heel waarschijnlijk van Platon, met de titel mr ms ht n Kmi[149] Indien deze Platon dezelfde is als deze uit de hierboven vertaalde brieven (P. Bour. 10, P. Lond. II, 465, P. Bour. 11, P. Bad. II, 16 en P. Bour. 12), dan kennen we een strateeg met militaire macht in 101 (P. Adler, 10) en 88 v.C.

Het gaat hier dus ofwel om een personage met strikt militaire macht ofwel om de strateeg van de Thebaïs[150], die heel veel bevoegdheden had waaronder militaire. Platon was hoogstwaarschijnlijk geen buitengewone militaire bevelhebber aangezien zo een functie normaal tijdelijk zou toegekend worden en niet minstens van 101 tot 88 v.C.[151] Dus hij is de strateeg van de Thebaïs. D.THOMAS twijfelt echter aan de identificatie van Platon, de strateeg van de Thebaïs uit 101 v.C. en de Platon uit de brieven van 88 v.C. Hij onderscheidt twee personages, de strateeg van de Thebaïs uit 101 en de epistrateeg uit 88 v.C. Zie p. 117-118. Maar aangezien de strateeg van Zuid-Egypte in deze periode ook de epistrateeg is en Platon in de Thebaïs handelt, is het mogelijk dat de twee functies hier door eenzelfde persoon bekleed werden.[152]

 

We ontmoeten Platon voor de eerste keer in 101 v.C. Zijn voorganger heette Phommous.[153] De datum van het ontslag van Platon kennen we niet. Werd hij onder Soter II vervangen door Hierax? We hebben niet genoeg informatie om hierover tot een conclusie te komen. En de lacune tussen de laatste verwijzing naar Platon, in 88 v.C. en zijn eventuele opvolgers - in alfabetische volgorde: Dionysius (28 november 68 of 21 november 39), Hephaistion (voor 14 mei 62) en Kallimachus (14 mei 62 of 18 maart 39)[154] - spreidt zich over verschillende jaren. De identificatie van Platon valt moeilijk met zekerheid vast te stellen.

 

2) Uit 88 v.C. hebben we bovendien een brief en een kwitantie die de naam Platon new/(teroj) en o( ne(w/teroj) vermelden.

 

Tekst: P. Ross.Georg., II, 10[155]:

Pla/twn new/(teroj) toi=j

e)n PaJu/rei presbu-

te/roij xai/rein.

Peri\ th=j periespas-

me/nhj Yenapa/?Jou tou=

[e)]p?ista/tou tou= Ei)li[Juo]poli/tou o)/nou

              su\n tw=i pw/lwi

[th=j] methgme/nhj

[pro\]j u(ma=j u(po\ )Es-

[Jlu/?]tou pepo/m-

[fam]en (Arsih=sin

[to\n] m[a]xairofo/ron.

[Kalw=]j? o?u)=n poih/sete

[pros]edreu/santej,

  kai\ h( tau/thj pw=loj

[o(po/t]an paradoJh=i

a?[u)tw=]i, a)pokata-

sth=sai tw=i kuri/wi.

[)/Errws]Je. ( )/Etouj) l, (AJu\r ie.

 

Verso: Toi=j e)n PaJu/rei

    Presbute/roij.

 

Vertaling:

Platon de jongere aan de priesters van Pathyris, gegroet. In verband met de ezelin met haar jong die gestolen is van Psenapathes, de epistates van Eilithuopolis, en naar jullie overgebracht door Es[thly?]tas, hebben we Harsiesis, de politiedienaar, gestuurd. Jullie zouden er dus goed aan doen (ze) in het oog te houden en wanneer ook haar veulen aan hem is teruggegeven, (haar) aan de meester terug te brengen.

Verso: Aan de priesters in Pathyris.

 

Tekst: BGU, 14, 2378:

Pla/twn o( para\

Pla/twnoj tou= ne(wte/rou)

Pelaai Pete<ne>fw/tou

xai/rein: e)/sxwn

para\{pa} sou= ei)j to\n

lo\gon tou= ( )/etouj) kJ

ei)j ta\ e)pi<s>tatika\ t(ou=)

e)n Ei)liJoi/aj po/li

i(erou= xa(lkou=) (ta/lanta) e B)u

(e(/touj) l Mesorh\ l-

 

Vertaling:

Platon, de plaatsvervanger van Platon de jongere, aan Pelaias, zoon van Petenephotes, gegroet: ik heb van jou voor de rekening van het jaar 29 voor de epistatikon-belasting van de tempel in Eilithuopolis 5 kopertalenten en 2400 drachmen gekregen, het jaar 30, 30 Mesorè.

 

Door de gelijkenis van de handschriften van Platon de strateeg en Platon de jongere, denkt W.BRASHEAR[156] dat de documenten uit hetzelfde bureau kwamen. Maar L.MOOREN en E.VANt DACK[157] gaan daar niet mee akkoord. Ze denken dat het om twee verschillende personages gaat aangezien in P.Ross.Georg. II, 10 en BGU, 14, 2378 Platon uitdrukkelijk de jongere wordt genoemd. Indien het om dezelfde personen zou gaan, zou de bepaling de jongere zijn weggelaten.

Welke functie had Platon de jongere dan? De bronnen kunnen hem enkel een politiële (P. Ross. Georg., II, 10) of financiële (BGU, XIV, 2378) functie toekennen. Hij is bevoegd over de Eili(thyo)polites (P. Ross. Georg., II, 10, r. 6-7) of de tempel e)n Ei)liJoi/aj po/li (BGU, 14, 2378, r. 7-8). Platon de jongere kan geen gouverneur van Eilithyopolites geweest zijn aangezien Psenapathes expliciet vermeld wordt als epistates van deze gouw is (P. Ross. Georg., II, 10, r. 5-7: [e)]p?ista/tou). L.MOOREN en E.VAN t DACK menen dat hij een gouverneur met bevoegdheid over verschillende gouwen in de Thebaïs was.[158]

Verschillende studies concludeerden dat Platon de jongere een broer was van Platon, de strateeg van de Thebaïs.[159] L.MOOREN en E.VAN t DACK[160] wijzen erop dat er ook nog andere mogelijkheden zijn: ze kunnen neven zijn of tot verschillende generaties behoren. Omtrent dit personage komen we meer te weten uit een inscriptie van 6 oktober 98 v.C.[161] Een zekere Platon ontvangt te Thebe een orakel van de god Amon. Hij krijgt de hoftitel sn-nsw of suggenh/j. Door het belang van de ambten die Platon volgens de inscriptie bekleedt en door de plaats waar hij ze uitvoert, kunnen we hem verbinden met de strateeg Platon. De Platon van de inscriptie is de zoon van een Platon die nog in leven is en eenzelfde titel draagt (Platon, nog in leven, zoon van Platon, met dezelfde titel, nog in leven, geboren uit de eerbiedwaardige dame Tathotis, nog in leven[162]). De titel die bedoeld wordt is waarschijnlijk suggenh/j. L.COULON[163] identificeert Platon uit de inscriptie met Platon de jongere uit de papyri BGU 14, 2378 en P.Ross.Georg., II, 10 en hij meent dat het de zoon is van Platon, de strateeg van de Thebaïs. Hij bekleedde belangrijke functies op een lager niveau in de hofhiërarchie.[164] Verschillende aanwijzingen bevestigen deze hypothese. Zo wordt Platon uit de inscriptie schrijver van de phylae van de tempel van Nekhbet genoemd. Dit kunnen we in directe relatie plaatsen met Elkab of Eilithuopolis. En de voorrang die verleend wordt aan de priesterschappen van de Latopolites in de opsomming van de functies, doet ook denken dat Esna de belangrijkste plaats was van waaruit hij handelde. Ook zijn vader had hoogstwaarschijnlijk zijn belangrijkste bureau en verblijfplaats in Latopolis: in 88 v.C. vertelt Platon, de strateeg, in zijn brieven aan de inwoners van Pathyris en aan Nechthyris dat hij Latopolis verlaten had om de kritieke situatie aan te pakken (P.Bour. 10; P. Lond. 465).

Platon de jongere gebruikte vermoedelijk het orakel van Amon om een eigen positie in het heiligdom te verwerven en, in een context van problemen in de Thebaïs, de regio beter te controleren, wetende dat de opstandelingen het orakel ook zouden raadplegen.[165] Zijn sacerdotale ambten lieten hem eveneens toe toezicht te houden op de lokale clerus en de administratie van de tempel. Achter zijn raadpleging van het orakel zat dus een politieke bedoeling.

          

3) Naast de strateeg Platon en Platon de jongere, zijn zoon, kennen we nog een ondergeschikte functionaris met de naam Platon, de auteur van het ontvangstbewijs (BGU, 14, 2378, r. 1-2). Zijn vader heet Dionysius. We weten niet of het hier gaat om een ander lid van de familie.

 

4) Zoals we reeds vermeld hebben kennen we een Platon die waarschijnlijk een voorouder was van de strateeg Platon. Hij komt voor in een inscriptie uit Philae uit de regering van Ptolemaeus VIII, Cleopatra II en Cleopatra III, rond 120 v.C.[166] Hij is de vader van Hermias en Apollonius. We kunnen echter de band tussen deze Platon en Platon de strateeg moeilijk bepalen. Misschien was hij wel zijn grootvader.[167]

 

In P. Bour. 12 is er sprake van Philoxenus, o( a)delfo/j. L. MOOREN en E.VAN t DACK[168] merken op dat deze aanroeping ook kan geïnterpreteerd worden als collega. We beschikken over drie documenten die de naam Philoxenus vermelden[169], toch zijn het drie verschillende personages. Het is dus opvallend dat in de onmiddellijke omgeving van Platon drie personen die naam dragen.

 

We kunnen besluiten dat Platon, de strateeg van de Thebaïs, tot een prestigieuze, perfect tweetalige familie behoorde. Ze waren gevestigd in Esna en vanaf het laatste kwart van de tweede eeuw v.C. kregen ze de controle over een groot deel van de Thebaïs ten voordele van de Ptolemaeën. Platon de jongere, zoon van een Griek en een Egyptische, had het ambt van strateeg van verschillende gouwen rond Esna en Thebe. 

 

- Nechthyris

 

Nechthyris, de militaire commandant van Pathyris, kan geïdentificeerd worden met Nechthyris p3 mr ms uit de demotische papyrus, P. Heid. dem. 750a van 7 juli 88 v.C.

 

Tekst:[170]

 

 

Vertaling[171]:

[Platon?] mr ms ht n Kmi[172] groet Nechthyris p3 mr ms  voor Montu, de grote god.

Geschreven op 27 Pauni [ van het jaar 2(?)] 9. ( = 7 juli 88 v.C.).

 

Misschien kan hij ook met Nechthyris, de zoon van Psenmonthes uit P. Conflict 5 (P. Heid. dem. 746) gelijkgesteld worden.[173] De papyrus dateert van het Syro-Judeaïsch-Egyptische conflict van 103-101 v.C. Uit de naam van zijn vader kunnen we afleiden dat hij uit de buurt van Thebe kwam.[174]

 

Tekst: [175]

 

 

Vertaling[176]:

Nechthyris, zoon van Psenmonthes groet Pates, zoon van Panobchounis, Pachrates, zoon van Peteharsemtheus, Pates, zoon van Pamenos, Poeris, zoon van Nechoutes en hun kameraden, de mannen van de companie allen tesamen, hier voor Harpochrates, die ons jullie mag laten zien in goede gezondheid. Ik stel het wel (er is geen kwaad bij mij hier). Het is uitstekend dat jullie me schrijven over jullie gezondheid vanaf het moment dat ik in onze naam naar het noorden kwam. Nechthyris groet Nechthyris, zoon van Panebchounis. Wat jullie vanaf nu willen, schrijf het me. Ik zal zorgen voor (?) wat zal bevolen worden. Geschreven het jaar 15, 30 Epeiph.

Achterkant: Om te geven aan Pates, zoon van Panebchounis,

          Pachrates, zoon van Peteharsemtheus

        en hun kameraden

 

Indien de identificatie correct is, had Nechthyris voor de Thebaanse opstand al een lange carrière achter de rug en bekleedde hij waarschijnlijk een hoge positie. Na 7 juli 88 v.C. verdwijnt hij uit de documentatie. Op 1 november 88 v.C. richt Platon zich tot de priesters.

Het is opvallend dat hier een Egyptenaar deel neemt aan de strijd tegen de opstand van Thebe. P.COLLART denkt dat Nechthyris in dienst werd genomen door de Ptolemaeïsche macht om te vleien bij de Egyptenaren.[177] Maar waarschijnlijk weerspiegelt de deelname van een Egyptenaar aan de strijd tegen de rebellie eerder de progressieve integratie van de inheemse bevolking in het militaire apparaat.[178]

 

- Hierax

 

In P.Bour. 12 vinden we de naam Hierax terug.

Er wordt voorgesteld dat Hierax een epistrateeg was.[179] Belangrijk is dat hij werd aangesteld (prokexeiri/sJai) door Soter II, die was teruggekeerd om de troon in te palmen. Mogelijk was hij een buitengewone militaire bevelhebber met de taak een einde te stellen aan de opstand. J.D.THOMAS die denkt dat Platon de epistrateeg was, aangesteld door Alexander I, ziet in Hierax zijn opvolger, aangesteld door Soter II.[180]

 

- Datum en bestemmelingen van de brief P. Bad. II, 16

 

Document P. Bad. II, 16 stelt ons voor een aantal problemen.

Zo ontbreekt de datum. U.WILCKEN[181] stelde voor dat de brief geschreven werd op 28 maart 88 v.C., zoals de eerste brief aan Nechthyris en aan de inwoners van Pathyris. Hij voegt op regel 3 [ NexJu/rei tw=i u(f§ h(mw=n tetagme/n% ] toe zoals in P. Lond. II, 465op de regels 11-12. Zo krijgt men de indruk dat P. Bad. II, 16 werd geschreven kort na de aanstelling van Nechthyris als militair commandant van Pathyris en dat de brief dus in dezelfde periode geschreven werd als P.Lond. II, 465.   Een dergelijke vroege datering van de brief werd echter vaak bekritiseerd, bijvoorbeeld door F.BILABEL[182] en in het algemeen verworpen. Ook CLAIRE PREAUX[183] is het daar niet mee eens. Ze merkt op dat op het moment dat Nechthyris aangesteld werd als commandant van de plaats, eind maart, Platon niet praatte over de koning. In P.Bad. II, 16 doet hij dat wel. Daarom vindt ze het misschien beter niets toe te voegen aan suggeino/menoi en de brief veeleer te plaatsen op het einde van het jaar 88, rond de periode dat P. Bour. 12, de brief van 1 november, werd geschreven of hem gewoon niet te dateren. Waarschijnlijk werd P. Bad II, 16 wel vroeger geschreven dan P. Bour. 12. Zijn inhoud plaatst hem dichter bij de eerste brieven.[184] Er is sprake van een kritieke situatie en in P. Ross. Georg. II 10, de brief van Platon de jongere van 27 november 88, zien we dat de situatie rond die periode tijdelijk hersteld was in de stad. De autoriteiten houden zich bezig met minder gewichtige kwesties, namelijk de diefstal van een ezelin.

Een tweede probleem bestaat erin te achterhalen wie de bestemmelingen zijn van de brief. De eerste uitgever van de tekst, F.BILABEL[185], leidde uit de formule ei)j tw=ton to/pon op regel 4 af dat de priesters hier niet van Pathyris waren, maar van Thebe. Ze waren loyaal gebleven en gevlucht in de stad. Ook E.VAN’t DACK is van dezelfde mening. U.WILCKEN[186] veranderde ei(j tw=ton to/pon sunthrhJh=nai in ei)j to\ to\n to/pon sunthrh=sai. Dit wordt algemeen aanvaard. Volgens ANNE-EMANUELLE VEISSE[187] worden er geen redenen gevonden om andere priesters dan de priesters van Pathyris, waarschijnlijk van de belangrijkste tempel, die van Hathor, te veronderstellen in de brief. Dit is hier een voorbeeld van een concrete samenwerking van de priesters met de overheid om de opstand te bestrijden.

We kunnen ons ook afvragen welke middelen de priesters daartoe gebruikten. Nechthyris had de opdracht enkele materiële maatregelen te nemen: de organisatie en bewaking van de stad, de arrestatie van verdachte personen en bevoorradingsmaatregelen. Was het omdat Nechthyris verdwenen was, of in ongenade was gevallen na de regeringswissel (P. Bour. 12 is gedateerd volgens de regeringsjaren van Soter II) dat Platon zich richtte tot de priesters van Hathor? In deze hypothese zou P. Bad. II, 16 geschreven zijn na juli 88, de datum van het laatste document waarin Nechthyris staat vermeld, P. Heid. dem. 750a.[188]

Volgens de regels 9-10-11 zouden de priesters een passende dankbetuiging krijgen van de degene boven hen voor hun loyaliteit. Ze krijgen dus een compensatie, er wordt niet vermeld welke vorm deze zal aannemen. Evenmin verduidelijkt Platon wie hij bedoelt met degene boven ons(e)pa/nw). ANNE-EMANUELLE VEISSE[189] wijst erop dat aangezien hijzelf een hoge functie beoefent, als strateeg van de Thebaïs, hij waarschijnlijk de koninklijke macht bedoelt. Zo is het ook mogelijk dat bepaalde koninklijke weldaden, opgesomd in de sacerdotale decreten op het einde van de opstanden, beantwoordden aan beloftes van de overheid tijdens de moeilijkheden.

 

We zullen zien dat de opstand in de jaren 80 werd voorafgegaan door onrust in het zuiden. We hebben aanwijzingen dat de problemen opklimmen tot 95 v.C.

 

3.1.3. Twee demotische papyri uit Pathyris

 

a) P.Caïro II 30 963

 

Deze papyrus komt uit de laat-Ptolemaeïsche militaire kolonie Pathyris. De tekst toont aan dat er reeds moeilijkheden waren in de Pathyrites in 92/91[190]  In een zeer fragmentaire context is er sprake van plundering (r.9-11) en waarschijnlijk van een zending van een gewapende macht (r. 11-12).

 

Tekst:

 

 

Vertaling:

1 […………] in uw hand

2 zaadkorrels 29 artaben met hun rente = 14 artaben

3 = 43 artaben .?…

4 in het jaar 26 = jaar 23

5 Psentersn(?)..?..

6 Schotes, zoon van Pos(?)…,

7 het was een (priester?), hij wierp de P…

8 eruit uit Pathyris zoals […..].

9 ze plunderden hem zoals […..]

10 ..?. hun tuinen. Ze droegen [de vruchten?]

11 uit hun voort. Daarna gebeurde het dat men zond [….]

12 met de htp. Ze brachten hen niet [….].

 

 

b)  P. Berl. dem. 13608

De demotische papyrus P. Berl. 13608 enveneens uit Pathyris, bevat akten over de akkeradministratie en lijsten van graanuitdelingen of -leveringen. Enkel de tweede kolom van de recto-zijde is tot nu toe gepubliceerd.[191] En ze biedt ons informatie over de situatie in Zuid-Egypte. Het document werd gedateerd volgens de jaren 21, 23 en 24 van de regering van Ptolemaeus X Alexander I (= 94/93, 92/91 en 91/90).[192]

Op een waardeloos geacht stuk van een rekening treffen we een klad aan van een rapport dat werd opgesteld op 8 oktober 91 door Nechoutês, zoon van Peteharsemtheus, de dorpsschrijver van de zuidelijke toparchie van de Pathyrites. Hij schrijft over de gebeurtenissen van de nacht van 7 op 8 oktober (22 Thoth, jaar 24). Er was een inval van rebellen op de akkers van de Pathyrites en heel waarschijnlijk ook van Latopolites.[193] Ze hadden de regio verwoest en een Egyptenaar Kaiès, de zoon van Patès, doodgeslagen. Hij was aan het slapen op de landbouwgrond van de god Harsemtheus te Pathyris, op de grens met de Latopolites.

Tekst:

 

 

Vertaling: [194]

1 Geschreven door Nechoutês, zoon van Peteharsemtheus, de dorpsschrijver

2 van de zuidelijke toparchie van de Pathyrites.

3 Het gebeurde in het jaar 24 in de eerste maand van de overstroming (=Thoth) in de

      nacht van de 22° dag

4 naar de 23°?, dat het volk van de rebel zich verspreidde

5 over de velden van de gouw van Latopolis en

6 de gouw van Pathyris, terwijl Kaiès, de zoon van Patès, op de landbouwakker

7 van de tempel van Pathyris sliep.

8 Daar sloeg men hem (bijna dood) en wierp hem in de …

9 de godin Neit[195], waar men hem op de 24°? dag vond.

10 Geschreven voor deze informatie. Geschreven in het jaar 24 in de eerste maand

11 van de overstroming (Thoth)

12 op de 24°?dag.

 

De moeilijkheden die aan het licht komen in deze papyrus moeten belangrijk geweest zijn. Zoals W.SPIEGELBERG opmerkte, kan de vermelding door Nechoutes van rebel, zonder verdere verduidelijking, zonder benaming, erop wijzen dat deze laatste goed gekend was. De Pathyrites had waarschijnlijk verschillende keren met rebellie te maken. In zijn eerste brief aan Nechthyris uit maart 88 v.C. (P.Bour. 10) laat Platon weten dat de stad reeds voordien in opstand was gekomen. Op r. 18 vermeldt hij [..]te/rai sta/sei. Volgens P.COLLART[196] staat dit voor [deu]te/rai sta/sei of [e)n e(]te/rai sta/sei en hij vertaalt: nouvelle sedition’.

B.C.McGING daarentegen twijfelt eraan om een verwijzing naar een opstand te kunnen afleiden uit deze papyrus. Hij denkt eerder dat dit het werk was van een groep van bandieten.[197]

 

3.1.4. De soldatencorrespondentie: brieven van Petesouchos

 

a)  P. Claude 2

 

Deze recent gepubliceerde demotische papyrus[198]is ook interessant voor ons onderzoek. Hij behoort tot het welbekende dossier van Peteharsemtheus, zoon van Panebchounis Het is een brief van Petosouchos aan zijn broer Peteharsemtheus en Phagonis. De datum is niet bewaard. M.CHAUVEAU denkt dat de brief geschreven is op het einde van de lente-begin van de zomer van 95 v.C.[199]

 

Tekst:

 

 

Vertaling:

Petosouchos groet Peteharsemtheus, zijn oudere broer, en Phagonis. De strateeg Ptolion heeft een tuniek van een farao en een gouden kroon aan Horus gegeven [……..]

Achterkant: Vanbij Petosouchos.

 

Deze brief kunnen we situeren tijdens dezelfde militaire campagne als P. Grenf. II, 36 en P.Lips I, 104.

 

b) P. Grenf. II 36

Eveneens een brief van Petosouchos, zoon van Panobkhounis. Deze keer schrijft hij aan twee broers en andere personen uit Pathyris op 21 mei 95 v.C. Hij wil hen inlichten over zijn gezondheid en die van acht van zijn kameraden, allen uit Pathyris. Petosouchos moest samen met hen een redelijk gevaarlijke operatie uitvoeren met betrekking tot de ordehandhaving (r. 9-11). Dit kan misschien in verband gebracht worden met de moeilijkheden in de Latopolites en Pathyrites.[200]

 

Tekst[201]:

Petosou=xoj Panebxou/nioj PetearsemJei=          

kai\ Paga/nei Panebxou/nioj kai\

PaJh/mei Para= kai\ PetearsemJei=

(Arsenou/f[i]oj kai\ PetearsemJei=

Yennh/s[i]oj kai\ (/Wrwi Path=toj xai/rein

kai\ e)rrw=sJai: e)/rrwmai de\ kai\ au)to\j

kai\ )EsJau+=tij[202] kai\ Patou=j kai\ )Alme/ntij

kai\ Fi/bij kai\ Yenosi=rij kai\ Fa/fij

kai\ oi( par§ h(mw=n pa/ntej. mh\ lu- 

pei=sJe e)pi\ toi=j xwrisJei=si. u(pe-

lamba/nosan foneuJh/sesJai. ou)Je\n

h(mi=n kako\n e)pu/hsen, a)ll§ e)k tw=n

e)nanti/wn e)pimeme/lhtai.

peri\ w(=n e)a\n ai(rh=te gra/yate/

moi. h)kou/samen to\n mu=n kata-

bebwke/nai to\n spo/ron. kalw=j

h(mi=n w(=de, h)/ e)n Dio\j po/lei e)a\n

ai(rh=sJe, puro\n a)gora/sai h(/kate

ta\ d§ a)/lla xari/zoisJ§ e(autw=n e)pi-

melo/menoi i(/n§ u(giai/nhte.

e)/rrwtai (=Wroj kai\ Petosi/rij.

e)/rrwsJe. ( )/etouj) iJ Paxw\n h.

 

Verso:  PetearsemJei= Nebxou/nioj.

     para\

    Petosou/xou

    tou= Nebxou/nioj.

 

Vertaling:

Petosouchos, zoon van Panebchounis, aan Peteharsemtheus en Paganis, zonen van Panebchounis, en aan Pathemis, zoon van Paras, en Peteharsemtheus, zoon van Harsenouphis, en Peteharsemtheus, zoon van Psennesis, en Horus, zoon van Pates, gegroet en een goede gezondheid. Ikzelf stel het goed en ook Esthautis en Patous en Almentis en Phibis en Psenosiris en Phaphis en alle anderen bij ons. Wees niet bedroefd over degene die zijn heengegaan. Ze wachtten om gedood te worden. Hij deed ons niets kwaad, maar hij heeft in tegendeel voor ons gezorgd. Schrijf me over hetgeen jullie ook maar kiezen. We hebben gehoord dat de muizen de korenoogst hebben opgeslorpt. Het zou goed zijn dat jullie bij ons hierheen of in Diospolis, indien jullie dat verkiezen, zouden komen om tarwe te kopen. Voor de rest doe ons een genoegen door voor jullie zelf te zorgen opdat jullie gezond zouden zijn. Horus en Petosiris stellen het wel. Vaarwel.

Het jaar 19, Pachon 8.

Achterzijde: Aan Peteharsemtheus, zoon van Nebchounis, vanbij Petosouchos, zoon van Nebchounis.

 

c) P. Lips. I, 104

In zijn brief van 30 juni 95 v.C. voegt Petosouchos enkele namen toe aan de eerste lijst van zijn correspondenten. Hij herhaalt zijn voorstel uit de vorige brief in verband met de graanbevoorrading (r. 13-14). Hij houdt ook een lofrede aan Ptolion, de leider van de expeditie (r. 23-27). Ptolion is de anonieme officier uit de vorige brief, waarschijnlijk een puur militaire strateeg.[203]

 

Tekst[204]:

Petesou=xoj Panebxou/nioj

PetearsemJei= kai\ Paga/nei

Panebxou/nio[j] Karou/rei

kai\ (/Wrwi kai\ PetearsemJei=

Panebxou/nioj

)Erienou/fioj kai\ Panebxou/-

nei Nexou/tou kai\

tw=i ui(w=i Peku/se[i k]ai\ (/Wrwi

P?akoi/bkei P[o/rti]toj kai\ toi=j

paidi/oij xai/rein kai\

e)rrw=sJai: e)/rrwmai de\

kau)to\j kai\ ta\ paidi/a

kai\ oi( e)n oi)/kwi pa/ntej.

Peri\ w(=n a)/n ai(rh=sJe gra/-

fete/ moi. Xa/rin soi e)/xw

e)f§ ai(=j gra/feij e)pi[s]tolai=j.

(/Otan h(mi=?n? g[r]a/yvj,

e)/nyuxo/n ti lamba/nw

e)pistol[a/]j. )Episkopei=t[a]i u(ma=j

)Alme/ntij, Yenosi=rij,

Fi=bij, Patou=j?? [ ] F??a/f?ij    

)EsJw/thj ka[i\ o]i(/ par§ h(-

mw=n pa/ntej. Pr[o]statei=

h(mw=n mega/lwi <?> Pto-

li/wn o( strathgo\j kai\ xa/rin

au)tw=i mega/lwj e)/xomen

Dipla= h(m?i?=n?(?) w(/n Dioskou-

ri/dhj poiei=. )/Aloipoi (= a)/lupoi)

gi/nesJe peri\ e)mou=.

Ei)kv= e)f§ a)llaxv= badi/zete.

)/ErrwsJe. ( )/Etouj) iJ, Pau=?(ni) ih

 

Verso:  Para\ Petosou/xou     PetearsemJei=

     tou= Panebxou/-        Panebxou/nioj.

     nioj

 

Vertaling:

Petosouchos, zoon van Panebchounis, aan Peteharsemtheus en Paganis, zonen van Panebchounis, en Karouris, zoon van Panebchounis, en Horus en Peteharsemtheus, zonen van Erienouphis, en Panebchounis, zoon van Nechoutos, en aan de zonen van Pekusis en aan Horus, zoon van Portitos en [   ] Pakoibkis, zoon van Portis, en aan de jonge soldaten, gegroet en een goede gezondheid: Ikzelf stel het goed en ook de jonge soldaten en allen die bij ons verblijven. Schrijf me over hetgeen jullie hebben besloten. Ik dank je voor de brieven die je ons schrijft. Wanneer jullie ons zouden schrijven, ontvang ik iets om me aan vast te klampen. [ ? ] Almentis, Psenosiris, Phibis, Patous [  ] Phagis, Esthotes en al degene bij ons. Ptolion, de strateeg, heeft ons goed verzorgd en we danken hem enorm. Hij doet voor ons het dubbele van hetgeen Dioskourides deed. Wees niet bedroefd omwille van mij. Ondoordacht wandelen jullie op andere wegen.[205]

Vaarwel. Het jaar 19, 23 Pauni.

Achterkant: Vanbij Petosouchos, zoon van Panebchounis aan Peteharsemtheus, zoon van Panebchounis.

 

In deze brieven vernemen we dus een militaire campagne waaraan Petesouchos, de zoon van Panebchounis, deelnam. Van zijn vader weten we alleen dat hij soldaat was. Waarschijnlijk oefende de zoon hetzelfde beroep uit[206]. De documenten vermelden hem tussen 108 en 95 v.C. In 95 v.C. schreef hij enkele brieven aan zijn broers en andere personen. Voor de rest trad hij altijd op met zijn broer Peteharsemtheus.[207] Deze laatste komt in het archief naar voren als een actieve en rijke man. In 114 v.C. komt hij de eerste maal voor. Vanaf 104 nam hij een eerste geldlening. Vanaf 100 waren de geldproblemen overwonnen. Op het moment dat het archief ophoudt, bezat hij vele huizen in de stad en veel gronden in de vlakte.[208]

Geen enkele andere documentaire bron, maakt een allusie op een militaire campagne in Egypte in 95 v.C. Het is mogelijk dat de situatie in het land tussen de oorlog van de scepters (103-101) en de opstand van het jaar 89-88 lang niet rustig was. De bloedige gebeurtenissen uit 91 v.C. werden gesignaleerd op de grens tussen de Pathyrites en de Latopolites (P. Berl. dem. 13608, zie supra p….).

De plaats waar deze campagne plaatsvond, is ook onzeker. Petosouchos nodigt in P. Grenf. II, 36 zijn correspondenten uit om daar waar hij zich bevindt, graan te kopen. J.K.WINNICKI en M.CHAUVEAU[209] menen dat dit niet ver van Pathyris moet geweest zijn. Het moet een plaats geweest zijn waar men zich gemakkelijk kon bevoorraden in levensmiddelen, namelijk in de vallei en niet in de woestijn. Ze konden ook naar Diospolis gaan, dit is Thebe.[210] Dit alternatief suggereert dat Petosouchos zich ook niet ver van Thebe bevond. De plaats waar de campagne plaatsvond moet dus ergens tussen Pathyris en Thebe geweest zijn.

We kunnen ons hier ook de vraag stellen waarom Petosouchos in de eerste van de hierboven besproken brieven in het demotisch schreef en in de andere twee in het Grieks. Het enige verschil tussen de brieven is dat in de laatste twee brieven de lijst van bestemmelingen groter is. In de meeste soldatencorrespondentie, zowel in het Grieks als demotisch, zien we die lange lijst terug.  Dit is dus geen bepalende factor voor de keuze van de taal. Wat wel een rol speelde was dat de demotische brief intiemer en spontaner en onvoorbereid was, terwijl de Griekse brieven officiëler waren.[211]

Volgens M.CHAUVEAU, komen we iets meer te weten over de militaire campagne als we de figuur van Horus, die een koninklijke tuniek en een gouden kroon kreeg, beter gaan bekijken. Het gaat om dezelfde Horus die vermeld wordt in de brief van 21 mei, namelijk Horus, zoon van Nechoutes. Hij was in het leger van 124 tot 96 v.C., nam deel aan de oorlog van de scepters in 103 en was een verwant van de familie van Petosouchos. Vandaar de interesse van Petesouchos en zijn broers.  Een merkwaardige onzekerheid over zijn carrière kan in verband gebracht worden met de mysterieuze campagne. Hoewel hij over het algemeen zijn soldij krijgt in het kamp van Krokodilopolis, dichtbij Pathyris, wordt hij in 96 gekwalificeerd als man van Assouan’(P. dem. Adler. 15, r.5). Dit houdt niet noodzakelijk een overplaatsing in van Krokodilopolis naar Assouan maar als het wel zo was, volgens M.CHAUVEAU was dit heel waarschijnlijk, dan kunnen we dit gegeven in het licht plaatsen van de militaire campagne van 95 v.C. Deze overplaatsing samen met de aanwijzing van een expeditie geleid door Ptolion in het zuiden, toont aan dat de problemen voldoende ernstig waren, ongeacht hun aard, namelijk locale opstanden of gewone invallen van nomaden.

 

3.1.5. Ontvangstbewijzen van de belastingen aan de thesauroi van de Pathyrites op het einde van de tweede en begin van de eerste eeuw v.C.

 

Na de grote opstand van Haronnophris en Chaonnophris (206-186 v.C.) waren er verschillende thesauroi in de Pathyrites, deze zijn echter niet precies gelokaliseerd. Vanaf 160 v.C. betaalden de belastingplichtigen hun graantaksen ofwel in de zuidelijke ofwel in de noordelijke toparchie van de Pathyrites.[212]

Ptolemaeus IX Soter II en Cleopatra III bezochten Opper-Egypte na hun troonsbestijging in juni 116 v.C. Pathyris kreeg haar eigen instituties voor het verzamelen van belastingen. Ten laatste vanaf november 116 had de stad een eigen bank (met een zekere Herakleides als bankier = P. Lond. VII 2191) en tussen september 114 (datum van het laatste ontvangstbewijs van de thesauros van Krokodilopolis voor een inwoner van Pathyris) en augustus 112 v.C. (datum van het eerste ontvangstbewijs van de thesauros van Pathyris) kreeg ze ook een eigen thesauros. De helft van de bewaarde ontvangstbewijzen van de thesauroi uitgegeven in de Pathyrites komen uit Pathyris. In sommige periodes werden de ontvangstbewijzen opgesteld in het Grieks, in andere in het demotisch. Soms waren er zelfs geen ontvangstbewijzen. Het verschijnen van in het Grieks schrijvende sitologoi of bankiers weerspiegelt een sterkere greep van de overheid op de streek. Tussen 110 en 106 bijvoorbeeld, werden de meeste ontvangstbewijzen, zowel van de bank als van de thesauros in het demotisch opgesteld. Waarschijnlijk werd de controle over het zuiden in die periode verzwakt door de twisten tussen de koningin en haar zoon. [213]

Na de dynastieke problemen tussen Ptolemaeus X Alexander en zijn broer Soter II, in de periode van 101 tot 88, brak in Opper-Egypte opstand uit in de jaren 80. Hierboven hebben we aangetoond dat er reeds problemen moeten geweest zijn in 95 v.C. Maar ook vroeger waren er moeilijkheden: in de jaren 97-91 zijn er geen sporen van een bank te vinden in Pathyris of Krokodilopolis en Griekse notariële contracten verdwijnen; in de periode 101-94/93 zijn er geen ontvangstbewijzen van de graanschuur. Het is duidelijk dat de regering dus de controle over het zuiden reeds enkele jaren voor de opstand van 88 verloor. Merkwaardig is de korte koninklijke administratieve activiteit in Pathyris rond 90-88: in 90 v.C. is een Griekse bankier geattesteerd ( Isidoros = O.Caïro, 21), in 89-88 v.C. een in het Grieks schrijvende notaris ( Hermias)[214], een in het demotisch schrijvende sitologos in 94/93-91 (Patseous)[215] en waarschijnlijk een in het Grieks schrijvende sitologos in 89[216]. Waarschijnlijk kan deze administratieve activiteit toegeschreven worden aan het feit dat Pathyris loyaal bleef aan de regering tijdens de opstand. Uiteindelijk werd Pathyris belegerd door de rebellen en na 88 v.C. hebben we geen documentatie meer van Pathyris.[217]

Dit nieuwe materiaal is belangrijk voor ons onderzoek want het toont aan dat de overheid ten laatste vanaf 97 v.C. zijn greep op het zuiden verloor.

 

Overzicht van het bronnenmateriaal

 

Bron

Datum

Regering

Inhoud

1) Belastingskwitanties uit de Pathyrites

Tussen 101 en 94/93 v.C. geen ontvangst- bewijzen van de graanschuur en tussen 97 en 91 v.C. geen sporen van een bank.

Ptolemaeus X Alexander I (107-88 v.C.) - Cleopatra III (116-101 v.C.)

De overheid verloor ten laatste vanaf 97 v.C. de greep op het zuiden.

2) P.Grenf. II, 36:

Brief van Petosouchos aan personen uit Pathyris.

21 mei 95 v.C.

Ptolemaeus X Alexander I - Cleopatra III

Petosouchos neemt deel aan gevaarlijke campagne.

3) P.Claud. 2:

Brief van Petosouchos aan broer Peteharsemtheus en Phagonis

Einde van de lente, begin van de zomer van 95 v.C.

Ptolemaeus X Alexander I - Cleopatra III

Er is sprake van een strateeg Ptolion. Zelfde militaire context als vorige brief.

4) P.Lips. I, 104:

Brief van Petosouchos aan per- sonen uit Pathyris.

30 juni 95 v.C.

Ptolemaeus X Alexander I -

Cleopatra III

Zelfde militaire context als vorige brief.

5) P.Caïro. II, 30963

 

92/91 v.C.

Ptolemaeus X Alexander I -

Cleopatra III

Er is sprake van plundering en een zending van een gewapende macht.

6) P.Berl.dem. 13608:

Rapport van Nechoutês, dorpsschrijver van de zuidelijke toparchie van de Pathyrites.

Rapport van 8 oktober 91 v.C. over de gebeurtenissen van de nacht van 7 op 8 oktober 91 v.C.

Ptolemaeus X Alexander I -

Cleopatra III

Er wordt een inval van rebellen op de akkers van de Pathyrites en waarschijnlijk ook van de Latopolites waarbij een Egyptenaar Kaiès werd doodgeslagen.

7) P.Bour. 10 = SB III, 6643:

Brief van Platon aan Nechthyris.

28 maart 88 v.C.

we weten niet precies wanneer Ptolemaeus IX Soter II zijn tweede regeringsperiode begon.

In de Pathyrites wordt nog gedateerd volgens de jaren van Ptolemaeus X Alexander I.

Nechthyris wordt verzocht enkele noodmaatregelen te nemen om de veiligheid van de stad te verzekeren.

8) P.Lond. 465 = SB III, 6300:

Brief van Platon aan de inwoners van Pathyris.

28 maart 88 v.C.

 

Platon spoort de inwoners van Pathyris aan niet op te geven en Nechthyris te volgen.

9) P.Bour. 11 = SB III, 6644:

Tweede brief van Platon aan Nechthyris.

30 maart 88 v.C.

 

Platon voorziet een beleg van de stad en maakt zich zorgen om de bevoorrading.

10) P.Heid.dem. 650 a (nu = 750 a):

Brief van Platon aan Nechthyris.

7 juli 88 v.C.

In Tebtynis was Soter IIs terugkomst al gekend in mei. Dus in juli zat hij zeker al terug op de troon.

Ptolemaeus IX Soter II

(116-107 v.C.; 88-81 v.C.) - Cleopatra Berenike III (101-81 v.C.)

Laatst gedateerde document met een vermelding van Nechthyris.

11) P.Bad. II, 16:

Brief van Platon aan de priesters in Pathyris en de anderen.

Datum ongekend, vermoedelijk geschreven na 7 juli 88 v.C. en voor 1 november 88 v.C.

Ptolemaeus IX Soter II - Cleopatra Berenike III (?)

Platon feliciteert de bestemmelingen voor de maatregelen die ze genomen hebben. Hij vraagt hen nog even vol te houden.

12) P.Bour. 12:

Tweede brief van Platon aan de priesters in Pathyris en de anderen.

1 november 88 v.C.

Ptolemaeus IX Soter II - Cleopatra Berenike III

De zending van troepen van Soter II onder leiding van Hierax, ter onderdrukking van de Tebaïs, wordt aangekondigd.

13) O.Wilck. 1535:

Niet gedateerd, wordt over het algemeen bij de documentatie over de opstand geplaatst.

 

Vermelding van de mobilisatie van soldaten.

 

 

2.  Conclusie

 

Dankzij de gedateerde teksten kennen we de gebeurtenissen in 88 v.C. dus beter. In maart bedreigden de opstandelingen Pathyris, dat gedeeltelijk loyaal bleef aan de koning. Om de trouwe onderdanen en de twijfelaars gerust te stellen en om de opstandelingen aan te pakken vertrok Platon op 28 maart naar de stad vanuit het zuiden. De verzetsbendes bezetten het platteland en de communicatie werd bemoeilijkt. Platon had zeker een belangrijke escorte, maar waarschijnlijk geen leger.  P.COLLART[218] denkt daarom dat in deze periode de opstand nog maar in zijn beginperiode was. Nechthyris werd aangesteld als commandant ter plaatse met waarschijnlijk de lokale politiemacht. Hij moest de stad bewaken, beschermen en de orde bewaren totdat Platon zelf zou arriveren. Dezelfde dag vroeg hij aan de inwoners van Pathyris om Nechthyris te gehoorzamen en de moed te behouden. Twee dagen later herinnerde hij er Nechthyris aan te voorzien in de aangegeven porties graan en gerst. We weten niet of dit voor de troepen of voor de bevolking was. Zeven maanden later, op 1 november, volgde een nieuwe fase van de strijd. De troonswissel verbeterde echter de situatie niet. De opstand lijkt nu veel gewelddadiger. De lokale politiemacht voldeed niet meer om de opstandelingen aan te pakken en om de veiligheid van de loyale onderdanen te verzekeren. Een koninklijk leger met Hierax als aanvoerder, werd uitgestuurd om de moeilijkheden te onderdrukken. Platon gaf niet langer richtlijnen, nu regelde de koninklijke macht alles, hij berichte alleen het nieuws aan de priesters van Pathyris, die de trouwe inwoners groepeerden en inspireerden.[219]

Nu moeten we ons alleen nog de vraag stellen wanneer de opstand in de Thebaïs precies begon. Hierbij worden de gegevens van Pausanias en de papyri gecombineerd. Volgens Pausanias begon de opstand onder de regering van Ptolemaeus X Alexander I, maar hij werd onderdrukt onder Ptolemaeus IX Soter II. Deze laatste werd door de Alexandrijnen erkend als koning vanaf het begin van 88; dit weten we uit de numismatische bronnen[220]. In de Fayoum werd hij ten laatste vanaf 21 mei 88 (P. dem. Caïro II 306144) erkend en in Opper-Egypte (Pathyris) vanaf 4 oktober 88 (P. dem. Strass. 8: jaar 27= jaar 30).[221] De correspondentie van Platon toont aan dat de opstand nog maar pas begonnen was in de lente van 88. Het is weinig waarschijnlijk dat Platon zich van de haard van de oproer zou verwijderd hebben (hij was naar Latopolis vertrokken) indien de situatie al kritiek zou geweest zijn meer naar het noorden toe.[222] Hij had trouwens ook geen troepenmacht met zich mee. Als gevolg kunnen de bovenvermelde documenten (de demotische papyri uit 92 en 91 v.C, de correspondentie van Petesouchos uit 95 v.C.) bijna niet verbonden worden met de opstand in 88. Wel bewijzen ze dat het klimaat voor een eventuele opstand reeds vele jaren voor 88 v.C. gecreëerd werd, zeker vanaf 97 v.C. (zie de ontvangstbewijzen van de thesauros van de Pathyrites) We denken dat de opstand begon in 89/88 v.C. en pas drie jaar later werd neergedrukt in de loop van 87/86 v.C.[223] Het grote offensief van Hierax van november 88 v.C., beschreven in P.Bour. 12 had dus niet het succes dat was voorzien.

 

 

3.3. Oorzaken van de opstand

 

Toch blijven nog een aantal vragen onbeantwoord. Hoe kunnen we de rebellen bijvoorbeeld omschrijven? Wat waren hun motieven?

CLAIRE PREAUX benadrukt dat de revolutie van Thebe voor de terugkomst van Soter II gebeurde en dus niet kan verbonden worden met de gebeurtenissen aan het hof, namelijk de troonswissel.

Verder is het ook merkwaardig dat Pathyris verdedigd werd door een Egyptenaar, Nechthyris. Ze besluit dat er voor deze opstand geen enkele aanduiding is voor een antihelleens karakter. Het zijn de priesters van Pathyris die de weerstand tegen de rebellie leiden. Als dienaars van Hathor staan ze vijandig tegenover de priesters van Amon.[224]

Het lijkt dat Platon niets afwist van de terugkomst van Soter II voor zijn brief van 1 november 88 v.C., maar in de Fayoum was zijn terugkomst al gekend ten laatste vanaf 21 mei. B.C.McGING acht het wel mogelijk dat de opstand in de Thebaïs te verbinden valt -indien niet met de eigenlijke terugkeer van Soter II- met de problemen in Alexandrië die er de aanleiding toe gaven. Misschien was er een tweedeling in de loyaliteit, namelijk enerzijds tegenover Alexander I, anderzijds tegenover Soter II.[225]

Of in navolging van DOROTHY THOMPSON, kunnen we de opstand ook verklaren door een mozaïek van lokale rivaliteiten.[226] Zo was Pathyris bijvoorbeeld met haar priesters loyaal aan Soter II tegenover de naburige tempels van Thebe: hier zien we de godin Hathor tegenover de god Amon.[227] In dit opzicht denken we ook aan de strijd tussen Krokodilopolis en Hermonthis die we terugvinden in W.Chrest. 11. Indien deze hypothese waar zou zijn, zou Soter IIs verwoesting van Thebe goed te verklaren zijn. B.C.McGING besluit dat hij in de opstand van 88 een mix herkent van lokale rivaliteiten, verschillende dynastieke loyaliteiten en een revolutie tegen de hele Ptolemaeïsche administratie.

E.VAN t DACK, W.CLARYSSE, G.COHEN, J.QUAEGEBEUR, J.K.WINNICKI, besluiten dat de oorzaak van de opstand niet lag in één persoon van een koning of in de clerus van Amon, maar in een fundamentele crisis van de Ptolemaeïsche dynastie.[228]

L.COULON is het met B.C.McGING en met DORYTHY THOMPSON eens: er was een lokale verscheidenheid in de Thebaïs in de houding tegenover de autoriteiten.

Naast de hierboven aangehaalde auteurs, wijdde ANNE-EMANUELLE VEÏSSE een meer uitgebreide studie aan de oorzaken van de opstanden. Voor de opstand van 88 v.C. benadrukt zij, zoals CLAIRE PREAUX, de beperkingen van een te nationalistische benadering. Zo wijst ze er eveneens op dat de deelname van autochtonen aan de strijd tegen de rebellen, zoals Nechthyris, de militaire commandant van Pathyris, een te sterk nationalistische verklaring ontkracht.[229] Deze interpretatie gaat ook niet meer op als we kijken naar de slachtoffers van de rebellen. Niet alleen de Grieken, zoals bijvoorbeeld de soldaten die de problemen bestrijdden, maar ook de inheemse bevolking werden getroffen. Bij de moeilijkheden in 91 v.C. in de Pathyrites en de Latopolites werd ook een Egyptenaar, namelijk Kaiès doodgeslagen. Noch de tempels en de Egyptische clerus werden gespaard. Volgens archeologische onderzoek zijn sporen aangetroffen van verwoesting van een deel van de omheining van de tempel van Montu, ten noorden van de grote tempel van Amon, in Thebe uit de eerste helft van de eerste eeuw v.C.[230] Een deel van de omheining is afgebrand en gereconstrueerd rond het einde van de Ptolemaeïsche periode.[231] Misschien was de verwoesting wel het gevolg van een gevecht tussen de Ptolemaeïsche troepen en de rebellen die zich in het heiligdom hadden verschanst. Volgens J.JACQUET kan de assenlaag op het terrein van de omheining van Montu te Karnak in verband gebracht worden met het offensief van Ptolemaeus IX Soter II. De opstand was dus geen uiting van nationalisme.

Als we kijken naar de bronnen die verwijzen naar de handelingen van de opstandelingen, dan is het soms moeilijk een onderscheid te maken tussen de werkelijke opstanden van de chôra en andere soorten van manifestaties van geweld.[232] Tarachè, apostasis, amixia[233] kwamen slechts op welbepaalde momenten in de Ptolemaeïsche periode voor maar geweld, onzekerheid en diefstal waren constante factoren op het Egyptische platteland. Zo is ons bijvoorbeeld een geval bekend van de roof in de kleine Hermestempel in Tebtynis in 87 v.C.(P.Stras. II 91). Volgens ANNE-EMANUELLE VEÏSSE zitten achter dergelijke plunderingen en sporadische opwellingen van geweld vooral economische motieven.[234] Bij het zoeken naar de motieven van de rebellen mogen we de levensomstandigheden van de inheemse bevolking niet uit het oog verliezen. Uitgezonderd een voorspoedige inheemse klasse, vaak verbonden aan de tempels, verkeerde het grootste deel van de Egyptenaren in een armzalige toestand. De belastingsdruk was zeer hoog en de bevolking had te kampen met illegale handelingen en corruptie van de staatsambtenaren, verantwoordelijk voor de inkomsten van de staatsbelastingen. De anachoresis die daaruit volgde, speelde een belangrijke rol in de vorming van roversbendes. Waarop dan weer een groter gevoel van onzekerheid op het platteland volgde. Een zeker aantal Egyptenaren had dus genoeg redenen om in opstand te komen tegen een te zwaar wegend fiscaal systeem.

Naast de sociaal-economische aspecten van de opstand, denkt ANNE-EMANUELLE VEÏSSE dat de dynastieke strijd tussen Ptolemaeus X Alexander I en Ptolemaeus IX Soter II ook een rol speelde. Deze was geen directe aanleiding tot opstand, maar ze verzwakte nog de affiniteit van de bevolking met de Ptolemaeïsche monarchie.

VEÏSSE twijfelt ook aan de deelname van de clerus van Amon aan de opstand.[235] Deze kan niet met zekerheid aangetoond worden. Ze verwijst hierbij ook naar de goede relaties van de Ptolemaeën en hun vertegenwoordigers met de priesters van Amon. Hierbij denkt ze bijvoorbeeld aan de stele opgericht door de priesters van Thebe ter ere van Kallimachus (39 v.C. ?) of de werken in de tempel van Karnak vanaf de regering van Ptolemaeus XII Auletes (81-58; 55-51 v.C.). Het lijkt alsof de clerus van Thebe zelf niet verjaagd werd door het grote offensief van Soter II verhaald door Pausanias. Indien ze hadden deelgenomen aan de opstand, was dit wel het geval geweest.[236] We kunnen hier ook wijzen op de goede relaties van Platon de jongere met de priesters van Amon. Hij raadpleegde bijvoorbeeld het orakel.[237]

Wij sluiten ons aan bij de visie van ANNE-EMANUELLE VEÏSSE. Niets wijst op anti-helleense gevoelens bij de opstandelingen. Ongetwijfeld waren die er wel bij sommigen maar deze waren niet de motieven van de opstand. De miserabele omstandigheden dreven de inwoners van de chôra zover dat ze in opstand kwamen. Er is geen sprake van een of andere leider die de ambitie koesterde om de macht in handen te nemen, zoals dit het geval was met Haronnophris en Chaonnophris (206-186 v.C.) of met Dionysius Petosarapis (ca. 165 v.C.). Het was de massa die betere levensomstandigheden eiste en daarvoor revolteerde. Ze verwachtten ook geen redding meer van hun koning. Deze had het veel te druk met zichzelf, met het vrijwaren van zijn eigen macht en prestige en rijkdom door onophoudelijke twisten met de verschillende leden van de dynastie. Ze konden hun gang gaan want de controle over de Thebaïs was zo verzwakt. Daaraan schrijven we ook de duur van de opstand toe, hij werd pas na drie jaar onderdrukt.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende

Problemen met Griekse tekst?

 

[112] E.WILL, p. 441-442.

[113] Paus. I, 9.3 ( 1-3).

[114] Vertalingen vindt men bij CLAIRE PREAUX, p. 548 en ANNE-EMMANUELLE VEÏSSE, p. 79.

[115] Zie P.COLLART, p. 278; A.E.SAMUEL, Year 27 = 30 and 88 B.C., The Events of 88 B.C., in CdE 40 (1965), p. 381-382; E.VAN ‘t DACK, Le retour de Ptolémée IX Soter II en Egypte et la fin du règne de Ptolémée Alexandre I, in War of Sceptres, p. 146. Aan de hand van enkele bronnen uit de gouw Pathyrites besluit SAMUEL dat het nieuws van de troonwissel Pathyris moet bereikt hebben tussen 6 september en 5 oktober van 88v.C. Zijn terugkomst was nog niet bekend voor 6 september en op 5 oktober werd al gedateerd volgens de regeringsjaren van Soter II: P.Amh. 51, gedateerd het jaar 26 van Alexander, de 28 Mesore = 6 september 88; P. Strass. dem. 8, van het jaar 27 van Alexander = jaar 30 van Soter, de 21 Toth = 4 october 88; P.Strass.dem. 12, van het jaar 30 van Soter, de 22 Thot = 5 oktober 88; P. Bour. 12, van het jaar 30 van Soter, de 19 Phaophi = 1 november 88. Uit Tebtynis bezitten we een papyrus P. Cairo II 30614 gedateerd op 10 Pachôn van het jaar 29 (dit is van Soter II) = 21 mei 88. Op sommige plaatsen in de chôra was de terugkeer van Soter II dus al gekend in mei. Het land moet gedurende verschillende maanden in onzekerheid geleefd hebben over wie de koning was.

[116] SB, III, 6643.

[117] dit is de opstand.

[118] Hier volgen we de vertaling van E.BEVAN, p. 336: ‘in order to grapple with the situation, as may be of advantage to the realm (toi=j pra/masi); P.COLLART, La révolte de la Thébaïde, en 88 avant J.-C., p.275 en ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 80 vertalen als volgt: ‘pour nous opposer aux insurgés en parant utilement/habilement aux circonstances’ .

[119] Deze brief is P. Lond. II, 465. Hierin heeft Platon woord na woord het begin van zijn brief aan Nechthyris herhaald.

[120] P.COLLART vult aan: [deu]te/rai of [e)n e(]te/rai sta/sei.

[121] Vertalingen vindt men bij P.COLLART, p. 276; E.BEVAN, p.335-336 en ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p.80.

[122] Deze brief werd vermeld in de vorige.

[123] SB III, 6300.

[124] SB, III, 6644.

[125] Zie ook U.WILCKEN, AfP 7, (1924), p. 303-304; CLAIRE PREAUX, p. 550, noot 3; ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 262.

[126] Vertalingen vindt men bij E.BEVAN, p. 336; ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p.262.

[127] Vertalingen vindt men bij P.COLLART, p.277; CLAIRE PREAUX, p.549; P.JOUGUET, Ptolémée IX Soter II et la révolte de la Thébaide, in BCH 21 (1867), p.142; E.BEVAN, p.336; ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p.81.

[128] Voor de administratieve herindeling zie hoofdstuk, paragraaf 1.

[129] P.W.PESTMAN, Les archives privées de Pathyris à l’époque ptolémaïque. La famille de Pétéharsemtheus, fils de Panebkounis, in Studia Papyrologica Varia, p. 47; KATELIJN VANDORPE, Museum Archeology or How to Reconstruct Pathyris Archives, in Acta Demotica, Acts of the Fifth International Conference for Demotists, Pisa, 4-9 september 1993, in EVO 17, (1994), p. 289-291.

[130] J.D.THOMAS, The Epistrategos in Ptolemaic and Roman Egypt, I: The Ptolemaic Epistrategos, (Papyrologica Coloniensa 6), Opladen, 1975, p. 213; KATELIJN VANDORPE, Museum Archeology or How to Reconstruct Pathyris Archives, p. 290.

[131] P.W.PESTMAN, p. 49-50.

[132] P.W.PESTMAN, p. 51.

[133] KATELIJN VANDORPE, City of Many a Gate, Harbour for Many a Rebel, in Hundered Gated Thebes, p. 235.

[134] P.W.PESTMAN, p. 51-54.

[135] E.VAN‘t DACK, L’évolution de l’épistrategie dans la Thébaïde au I° siècle av. J.-C., in Ptolemaica Selecta, p. 289-290; M.CHAUVEAU, p. 99-101.

[136] Misschien ook het gebied van de Triakontaschoinos in Opper-Nubië, zie BÄRBEL KRAMER-H.HEINEN, Der kti/sthj Boethos und die Einrichtung einer neuen Stadt, in AfP 43, (1997), p. 344; L.MOOREN, The Strategos Athenaios, his Subordinate Nestor, and the Adminstrative Organisation of the Southern Thebaid, in CdE 55, (1980), p. 266-267; H.BENGSTON, Die Strategie in der hellenistischer Zeit: III: ein Beitrag zum antiken Staatsrecht, Munchen, 1964, p. 102; J.D.THOMAS, p. 92, p. 131

[137] BÄRBEL KRAMER-H.HEINEN, p. 344; H.BENGSTON, p. 104; J.BINGEN, Les inscriptions de Philae des III° et II° siècle avant notre ère, in CdE 54, (1979), p. 307-308: Gouverneurs die bevoegdheden hadden over de zuidelijke grensgebieden van Egypte moesten ook rekening houden met de troepen die in hun gebied aanwezig waren.

[138] E.VAN‘t DACK, Notes concernant l’épistratégie ptolémaïque, in Aegyptus 32, (1952), p. 337-340; L.MOOREN, La hiérarchie de cour ptolémaïque. Contribution à l’étude des institutions et des classes dirigentes à l’époque hellénistique, (Stud.Hell. 23), Leuven, 1977, p. 81-82; J.D.THOMAS, p. 50; ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 199.

[139] KATELIJN VANDORPE, Der früheste Beleg eines Strategen der Thebaïs als Epistrategen, in ZPE 73, (1988), p. 49.

[140] BÄRBEL KRAMER-H.HEINEN, p. 342.

[141] L.MOOREN, La hiérarchie de cour, p. 87-88.

[142] P.COLLART, La révolte de la Thébaïde en 88, p. 280; P.COLLART in P. Bour. 10-12 in inleiding p. 55en 56; B.P.GRENFELL, A New Papyrus, concerning the Revolt of the Thebaid in B.C. 88, in REG, 32 (1921), p. 253; U.WILCKEN, Papyrus-Urkunden, in AfP 7, p. 87; maar in U.WILCKEN, Papyrus-Urkunden, in AfP 8 (1927), p. 78; Urkunden-Referat, IV, in AfP 10 (1932), p.80: strateeg van de Thebaïs; CLAIRE PREAUX, p. 548 e.a. 

[143] W.PEREMANS, E.VAN ’t DACK, Prosopographia Ptolemaica, I: l’ administration civile et financière, Leuven, 1977 (anastatische herdruk van 1950) en L.MOOREN, Prosopographia Ptolemaica, VIII: Addenda et corrigenda aux volumes I (1950) et II (1952), Leuven, 1975, nr. 198; E.VAN ‘t DACK, Recherches sur l’administration du nome dans la Thébaïde au temps des Lagides, in Aegyptus 29-30, (1949-1950), p. 14-15.

[144] J.D-.THOMAS, p. 48-49, 17-18.

[145] We komen er later op terug.

[146] G.MUSSIES, Supplement à la liste des stratèges des nomes égyptiens de H.Henne, in Studia Papyrologica Varia, p. 26, n. 295.

[147] P. Ross. Georg., II, 10 inleiding, p. 27-32; CLAIRE PREAUX, p. 548, noot 3; E.VAN ‘t DACK, Le retour de Ptolémée IX Soter II en Egypte et la fin du règne de Ptolémée X Alexandre I, p. 147; KATELIJN VANDORPE, p. 234, noot 237; ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 81.

[148] W.SPIEGELBERG, Der Stratege Pamenches (mit einem Anhang über die bisher aus ägyptischen Texten bekantt gewordenen Strategen), in ZÄS, 57 (1922), p. 92, nr. 14: P.Heid. 732, nu P.Heid. 665 uit Gebelein.

[149] voor de tekst en de vertaling zie verder bij ‘Nechthyris’.

[150] L.MOOREN en E.VAN’t DACK, Le stratège Platon et sa famille, in Ant. Class. 50 (1981), p.537.

[151] J.D.THOMAS, p. 118.

[152] Zie L.MOOREN, E.VAN ‘t DACK, p. 538.

[153] L.MOOREN, Pros. Ptol., I en VIII, 202; J.D.THOMAS, p. 104-105, p. 111-112, p. 121.

[154] L.MOOREN, The Governors General of the Tebaid in the second Century B.C. I, in Anc. Soc. 4, (1973), p. 132; Voor een bibliografie over deze personages zie L.MOOREN en E.VAN’t DACK, p. 538 noot 19, 20, 21.

[155] zie O.KRÜGER, Zum thebanischen Aufstand von 88 v.C., in Raccolta Lumbroso, Milaan, 1925, p. 316-318; SB III, 7180.

[156] W.BRASHEAR, Ptolemäische Urkunden aus Mumienkartonage, in BGU, 14, nr. 2378, Berlijn, 1980.

[157] L.MOOREN en E.VANt DACK, p. 539.

[158] Zie ook G.MUSSIES, Supplement à la liste des stratèges des nomes égyptiens de H. Henne, in Studia Papyrologica Varia, Leiden, 1965, p. 21, n. 164 (Eilithyopolites).

[159] U.WILCKEN, AfP 8 (1927), p. 78; O. KRÜGER, P. Ross. Georg., II, 10, inleiding, p. 32-33; CLAIRE PREAUX, p. 548, noot 4; J.D.THOMAS, p. 118.

[160] L.MOOREN en E.VAN ‘t DACK, p. 540.

[161] een inscriptie op een standbeeld, bewaard in het Museum van Caïro JE 38033, zie: L.COULON, Quant Amon parle à Platon, (La statue Caire JE 38033), in RdE, 52, (2001), p. 85-112, voor de datum, zie p. 99.

[162] zie vertaling van de tekst, ibid, p. 90.

[163] ibid, p. 99-100.

[164] Zoals we vroeger vermeldden, werd de titel van suggenh/j ook toegekend aan gouverneurs van verschillende gouwen of van één gouw in de Thebaïs. Zie p. 48.

[165] ibid., p. 108.

[166] Voor een uitgave van de tekst zie L.MOOREN en E.VAN t DACK, p. 542.

[167] L.COULON, p. 99.

[168] L.MOOREN en E.VAN t DACK, p. 540.

[169] Deze zijn P. Bour. 12; P. Adler, 10: )AgaJi/noj Filoce/nou tou= para\ Pla/twnoj tou= sungenou=j kai\ strathgou= (r. 3-4: 101 v.C.); We weten ook dat Phommous, de voorganger van Platon, een grammateus had met de naam Philoxenus. Verder schreef een zekere Philoxenus de brief van P. Tebt., I, 34, geadresseerd rond 100 v.C. Hij is echter een hoge functionaris en kan dus niet gelijkgesteld worden aan de plaatsvervanger van Platon of Phommous. Zie L.MOOREN en E.VAN ‘t DACK, p. 541.

[170] W.SPIEGELBERG, Papyrus Erbach, ein demotisches Brieffragment, in ZÄS 42 (1905), p. 52-53.

[171] zie ibid., p. 53; L.MOOREN-E.VAN‘t DACK, p. 537; E.VAN ‘t DACK, Le retour de Ptolémée IX Soter II et la fin du règne de Ptolémée X Alexandre I, p. 145 noot 139: URSULA KAPLONEY-HECKEL, kon de brief dateren, ze las het cijfer 9 en meende dat de aanvulling ‘29’ dus mogelijk was; zie ook P.W.PESTMAN, p. 51, nr. 26.

[172] zie L.MOOREN, E.VAN ‘t DACK, p. 537: waarschijnlijk is mr ms ht n Kmi de titel van Platon in het demotisch. Het betekent ‘eerste generaal van Egypte’, misschien epistrateeg. Zie ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 262, noot 1.

[173] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 130; W.CLARYSSE, J.K.WINNICKI, Documentary Papyri: 5. Letter of Nechthuris, P.Heid.dem. 746, in War of Sceptres, p. 66.

[174] zie ibid, p. 66.

[175] P.Heid.dem. 746 in ibid, p. 65-66.

[176] We hebben ons gebaseerd op de vertaling van zie ibid, p. 66. Zie ook W.SPIEGELBERG, ZÄS 42, p. 49. Aangezien alleen de persoon van Nechthyris relevant is voor ons onderzoek, bespreken we hier de andere personages uit de tekst niet. Zie daarvoor ibid., p. 66-67.

[177] P.COLLART, La révolte de la Thébaïde en 88, p. 279.

[178] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 130; zie ook E.VAN‘t DACK, Les armées en cause, in War of sceptres, p. 127-136; ID., L’armée de terre lagide: reflet d’un monde multiculturel?, in Life in a Multicultural Society, p. 327-341; J.K.WINNICKI, Die Ägypter und das Ptolemäerheer, in Aegyptus 65, (1985), p. 41-55.

[179] V.MARTIN, Les épistratèges. Contribution à l’étude des institutions de l’Egypte gréco-romaine, Genève, 1911, p. 56 noot 2 en p. 177; H.BENGSTON, Die Strategie in der hellenistischen Zeit, III, Munchen, 1967, p. 107, noot 4; J.D.THOMAS, p. 48.

[180] J.D.THOMAS, p. 119.

[181] U.WILCKEN, AfP 7, (1924), p. 303-304.

[182] F.BILABEL, in BL 2, 1933, pp.173-174;

[183] CLAIRE PREAUX, p. 550, n. 3.

[184] ANNE-EMANUELLE VEISSE, p. 260.

[185] F.BILABEL, P.Bad. II, p.24; E.VAN’t DACK, Recherches sur l’administration du nome, in Aegyptus 29, (1949), p. 15.

[186] U.WILCKEN, p. 304.

[187] ANNE-EMANUELLE VEISSE, p.261.

[188] ANNE-EMANUELLE VEISSE, p. 262.

[189] ANNE-EMANUELLE VEISSE, p.262-263.

[190] P.W.PESTMAN, p. 50, noot 25;  ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 82.

[191] W.SPIEGELBERG, Eine neue Erwähnung eines Aufstandes in Oberägypten in der Ptolemäerzeit, in ZÄS 65, (1930), p. 54.

[192] W.SPIEGELBERG, p. 56; URSULA KAPLONY-HECKEL, Demotische Verwaltungsakten aus Gebelen: Der Grobe Berliner Papyrus 13608, in ZÄS 121, (1994), p. 75-76; 85-86; 90-91; ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 81.

[193] W.SPIEGELBERG, p. 55, VII.

[194] Hier hebben we ons gebaseerd op de vertaling van W.SPIEGELBERG, p. 54.

[195] W.SPIEGELBERG, p. 56, XII.

[196] P.COLLART, p. 275, noot 1.

[197] B.C.McGING, p. 298.

[198] M. CHAUVEAU, Nouveaux documents des archives de Pétéharsemtheus, fils de Panebchounis, in Acts of the Seventh International Conference of Demotic Studies, Copenhagen, 2002, p. 49 e.v.

[199] M.CHAUVEAU, p. 51.

[200] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 82-83.

[201] uit A.S.HUNT en C.C.EDGAR, Select Papyri I, 103, in The Loeb Classical Library, Londen, Cambridge, Massachusetts, 1959;

[202] )EsJlu=gij is ook mogelijk, zie BL, I, p. 186.

[203] Zie L.MOOREN, The Governors General of the Thebaid, p. 131-132: Aangezien Platon van 101 tot 88 strateeg was, is er geen plaats meer voor Ptolion. Zie ook M.F.OERTEL, in E.VAN t DACK, Notes concernant l épistratégie ptolémaïque, p. 444, noot 7.

[204] BL. I, p. 214; BL. II, p. 79; BL. III, p. 92.

[205] H.LJUNGVIK, Einige Bemerkungen zur Spätgriechischen Syntax, in Aegyptus 13, (1933), p.166.

[206] P.W.PESTMAN, p. 95.

[207] P.W.PESTMAN, p. 100, nr. 54.

[208] P.W.PESTMAN, p. 99, nr. 53, 3.

[209] J.K.WINNICKI, Griechische-demotische Soldatenkorrespondenz aus Pathyris (Gebelen), in Proceedings of the XVI International Congress of Papyrology, Chicago, 1981, p. 551-552; M.CHAUVEAU, p. 52.

[210] M.CHAUVEAU, p. 52.

[211] M.CHAUVEAU, p. 53.

[212] KATELIJN VANDORPE, Paying Taxes to the Thesauroi of the Pathyrites in a Century of Rebellion (186-88 v.C.), Politics, Administration and Society in the Hellenistic and Roman World (Studia Hellenistica 36), ed. L.MOORENLeuven, 2000, p. 405-406.

[213] KATELIJN VANDORPE, Paying Taxes to the Thesauroi of the Pathyrites in a Century of Rebellion, p. 414.

[214] Zie P.W.PESTMAN, Agoronomoi et actes agoronomiques, in P.Lugd.Bat. 23, p. 22-23.

[215] Zie KATELIJN VANDORPE, Paying Taxes to the Thesauroi of the Pathyrites in a Century of Rebellion, p. 434-435.

[216] Zie KATELIJN VANDORPE, Paying Taxes to the Thesauroi of the Pathyrites in a Century of Rebellion, p. 436.

[217] KATELIJN VANDORPE, Paying Taxes to the Tesauroi of the Pathyrites in a Century of Rebellion, p. 415.

[218] P.COLLART, p. 278.

[219] P.COLLART, p. 278-280.

[220] E.VAN ‘t DACK, Le retour de Ptolémée Soter II en Egypte et la fin du règne de Ptolémée Alexandre I, p. 143-144.

[221] E.VAN ‘t DACK, Le retour de Ptolémée IX Soter II et la fin du règne de Ptolémée X Alexandre I, p. 144-146.

[222] P.COLLART, p. 278; B.C.McGING, p. 298; ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 83.

[223] Zie ook B.C.McGING, p. 298; ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 84.

[224] CLAIRE PREAUX, p. 550.

[225] B.C.MCGING, p. 298.

[226] DOROTHY THOMPSON, Egypt, 146-31 v.C., in CAH IX, 1994, p. 317.

[227] zie opmerking noot 199.

[228] E.VAN ‘t DACK, Le retour de Ptolémée IX Soter II et la fin du règne de Ptolémée X Alexandre I, p. 149.

[229] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 130.

[230] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 137-138.

[231] J.JACQUET, Trois campagnes de fouilles à Karnak-Nord. 1968-1969-1970, in BIFAO 69, (1971), p. 275; C.TRAUNECKER, Une stèle commémorant la construction de l’ enceinte d’un temple de Montou, in Karnak 5, (1975), p. 158; KATELIJN VANDORPE, City of Many a Gate, Harbour for Many a Rebel, p. 212.

[232]Apostasis’ verwijst niet altijd naar een echte opstand. Vanaf de tweede eeuw v.C. verwijst de term meer naar een algemene toestand van geweld, een bepaalde manier van handelen.

[233]Amixia’ verwijst niet zozeer naar een opstand, wel naar een soort wanorde of naar een context van problemen. Toch wordt de term in sommige gevallen wel gebruikt als synoniem voor apostasis en tarachè. Zie ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 8, noot 3.

[234] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 147-150.

[235] Dit in navolging van J.QUAEGEBEUR, The Egyptian Clergy and the Cult of the Ptolemaic Dynasty, in Anc. Soc. 20, (1989), p. 108-109; KATELIJN VANDORPE, City of Many a Gate, Harbour for Many a Rebel, p. 233: de vraag wordt gesteld of de priesters van Amon inderdaad sterk achter de heerschappij van Haronnophris en Chaonnophris stonden.

[236] zie volgend hoofdstuk, paragraaf 1.

[237] Zie vroeger, p. 52-53.

 

 

Problemen met de weergave van de Griekse tekst?

 

Op sommige pagina's komen delen voor in Grieks tekstschrift. Indien u deze tekst niet kan lezen maak dan gebruik van volgende mogelijkheden: