Ptolemaeïsch Egypte voor de Romeinse verovering. Onderzoek naar de sociaal-economische situatie op het einde van de tweede en het begin van de eerste eeuw v.C. tot de Romeinse verovering in 30 v.C. (Delphine Deleersnyder) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
2. De opstanden in hellenistisch Egypte
De koningen in Egypte zagen zichzelf als weldoeners maar de Egyptenaren deelden deze visie niet altijd. Na twee generaties van Ptolemaeïsche heerschappij werden in het midden van de derde eeuw v.C. reeds golven van weerstand merkbaar en vanaf het einde van de derde eeuw werden opstanden een blijvende factor in de geschiedenis van het rijk. Vanaf het midden van de tweede eeuw v.C. werd het ook moeilijk revoltes, burgeroorlogen en dynastieke twisten van elkaar los te denken.
De opstanden waren hopeloos voor de bevolking. De toestand van landbouwers die aan de opstanden deelnamen verbeterde niet. In militaire repressies van de overheid verloren ze vaak hun leven of verloren ze familieleden. Na anderhalve eeuw van weerstand bleven het administratief systeem van de Ptolemaeën en de regering in stand.
Over de oorzaken van de opstanden is veel gediscuteerd. Twee verklaringen worden meestal aangehaald: het anti-Griekse Egyptische nationalisme en de sociaal-economische omstandigheden.
In dit hoofdstuk willen we een algemeen portret vormen van deze opstanden. Eerst wijden we een paragraaf aan de bronnen die ons ter beschikking staan voor de reconstructie van de feiten, daarna volgt een beknopt overzicht van de verschillende opstanden onder Ptolemaeïsch bewind en we besteden ook aandacht aan de interpretaties van die opstanden, hum oorzaken, de motieven van de rebellen,… Dit alles als inleiding op een volgend hoofdstuk, namelijk de opstanden van de eerste eeuw v.C.
Over heel wat feiten zijn de auteurs over de opstanden in hellenistisch Egypte het niet eens, zoals bijvoorbeeld de vraag of de opstanden een uiting van nationalisme waren of een socio-economisch karakter hadden. Dit komt grotendeels doordat heel wat getuigenissen met de tijd verloren zijn gegaan, door het disparate karakter van het geheel van documentatie: klassieke auteurs, papyri, opschriften, numismatisch en archeologisch materiaal en door het analytische karakter van veel geïsoleerde bronnen: veel teksten beperken zich tot een min of meer compleet relaas van de feiten maar ze zwijgen over de context, de oorzaken en gevolgen.
Bij de klassieke auteurs rekenen we Polibius, Diodorus, Pausanias, Strabo, Justinus en St. Jeromus. We moeten bij een studie van deze bronnen kritisch te werk gaan want meestal beschrijven ze de opstanden vanuit het oogpunt van een vreemdeling.
Maar onze documentatie is grotendeels van papyrologische aard, in mindere mate van epigrafische. We vinden in deze bronnen details die ons beeld over de opstanden kunnen verduidelijken. In de Griekse bronnen vinden we koninklijke ordonnantiën van vrede en hervorming, administratieve brieven, juridische documenten, maar naast deze informatie van officiële instanties vinden we ook klachten van de slachtoffers. De hiëroglyfische en demotische documenten laten ons toe de visie van de Egyptenaren te onderzoeken.
Een bijzondere aandacht genieten de documenten die getuigen van een usurpatie met de titel ‘farao’, of de Griekse bronnen waarin woorden voorkomen als ‘tarachè’, ‘apostasis’, en ‘amixia’. Ook de Egyptische bronnen met de term bks (opstand of opstandeling) zijn van groot belang. Verder wijzen ook documenten waarin een beweging van troepen merkbaar is vaak op problemen.[53]
De laatste decennia is onze documentatie over de opstanden aanzienlijk aangegroeid. Er zijn bijvoorbeeld de nieuwe publicaties van demotische teksten, maar ook de correcties op reeds uitgegeven papyri.
2.2 Beknopt overzicht van de opstanden tijdens het Ptolemaeïsch bewind[54]
De problemen met verzetsbewegingen in de eerste eeuw v.C., die in het volgend hoofdstuk worden besproken, waren geen uitzondering in de geschiedenis van de Ptolemaeïsche heerschappij. Anderhalve eeuw, vanaf het bewind van Ptolemaeus III Euergetes, werd het land erdoor geteisterd.
2.2.1 Ptolemaeus III Euergetes - 245 v.C.
Enkele antieke auteurs spreken over een opstand onder de heerschappij van Ptolemaeus III Euergetes in 245 v.C.[55] We weten echter niet of er inderdaad een echte opstand plaatsvond of wat werkelijk gebeurde. Toch is het zeker dat er moeilijkheden waren.[56]
2.2.2 Ptolemaeus IV Philopator. Na Raphia 217 v.C.
Polibius[57] verhaalt ons over de opstand van de Egyptenaren na de slag bij Raphia in 217 v.C. Ptolemaeus IV Philopator had hen bewapend en daarna ontslagen. Ze maakten hun bedenkingen over de zwakte van deze vreemde overheersing die hen nodig had om te overleven. Trots over hun succes te Raphia, wilden ze de bevelen van hogerhand niet meer aanvaarden.[58] Over het precieze begin van de opstand bestaat discussie.[59] De opstandelingen brachten onrust in de gouwen en beschadigden de tempels. De Egyptische clerus werd dus ook aangevallen, wat de idee van een sociaal-economische verklaring in plaats van een nationalistische verklaring voor de opstanden voedt. De tempels waren immers centra van rijkdom, potentiële plaatsen om te plunderen. Het is natuurlijk ook mogelijk dat de clerus een doelwit was door hun samenwerking met de Ptolemaeën.
2.2.3 Ptolemaeus V Epiphanes : Neder-Egypte 197/185 v.C.
Polibius[60] licht ons in over een opstand in Neder-Egypte, in de Saïtes, in 197/185 v.C.[61] Hij vertelt dat wanneer Ptolemaeus V Epiphanes Lycopolis bestormt, de leiders van de Egyptenaren zich overgaven en dat hetzelfde gebeurde wanneer Polykrates de rebellen overwon. Het eerste incident verwijst duidelijk naar de bestorming van Lycopolis in 197 v.C., verhaald in de Rosetta-steen. Ondanks de bestorming van Lycopolis, duurden de moeilijkheden voort in de Delta na 197 v.C. Volgens Polibius zou de overwinning van de laatste rebelse leider slechts aan het einde van het bewind van Epiphanes hebben plaatsgevonden. De executies van Saïs kunnen gedateerd worden in het jaar 185/184 v.C. In de Rosettasteen is er sprake van geweld tegen de tempels en inwoners door de rebellen.[62]
De tempels vormden dus nogmaals een doelwit. Nu leren we ook de namen van de rebellen kennen. Alle namen vermeld door Polibius zijn Egyptisch.
2.2.4 Ptolemaeus IV Philopator/ Ptolemaeus V Epiphanes: de opstand van Haronnophris en Chaonnophris in de Thebaïs 206-186 v.C.
In 205 v.C. ontstond de grootste opstand van inboorlingen tegen Ptolemaeïsch bewind. De Egyptische leider Haronnophris liet zich in Thebe tot farao kronen. Chaonnophris volgde hem op en deze werd verslagen in 186 v.C. In de twintig jaar van opstand nam de macht van deze inheemse dynastie nu eens toe, dan weer af. Een inscriptie van de tempel van Edfou leert ons dat de werken aan de tempel onderbroken werden door de opstand in 207/206 v.C. en dat ze pas hernomen werden in 186 v.C. De opstand kreeg veel aandacht in recente studies.[63]
Als gevolg van deze verwarde toestand profiteerden mensen ervan land in bezit te nemen dat niet van hen was.
De reacties van het bestuur, naast militaire onderdrukking, kunnen ons iets bijbrengen over de oorzaken van de opstand. Twee belangrijke documenten daarvoor zijn het Memphisdecreet van 27 maart 196 v.C. enerzijds en het amnestiedecreet van 9 oktober 186 v.C. anderzijds.
In het Memphisdecreet leren we dat de overheid, in deze periode was dit Ptolemaeus V Epiphanes, de bezittingen van de rebellen had geconfisqueerd. Ze worden uitgenodigd om naar huis terug te keren en dan worden hun bezittingen teruggegeven. Aan de hand van concessies wou het bestuur het verzet breken. Ook de tempels en de clerus krijgen privileges en schenkingen. De Ptolemaeën wisten dat het onmogelijk was te regeren zonder de instemming van de priesterklasse. Uit de maatregels van het decreet tegenover de bevolking wordt ook de sociale en economische ontevredenheid duidelijk. De koning schafte bijvoorbeeld sommige belastingen af of verlichtte andere. In het Volgens B.C.McGING vond de bevolking een uitdrukking van hun woede in het Egyptisch religieus nationalisme. Hij ontkent het bestaan van een zeker nationalistisch gevoel niet, maar is er van overtuigd dat hun ellendige toestand er in de eerste plaats voor zorgde dat dit gevoel ontstond.[64] In het amnestiedecreet krijgen we nog een duidelijker beeld van de economische en sociale ellende. Overbelasting, schulden en corruptheid waren de redenen van de ontevredenheid van de bevolking. Samen met het nationalisme leidde dit tot het uitbreken van een opstand.
2.2.5 Ptolemaeus VI Philometor/ Ptolemaeus VIII Euergetes II/ Cleopatra II: Dionysios Petosarapis en de Thebaïs ca. 165 v.C.
Rond 165 v.C. probeerde Dionysius Petosarapis, één van de ‘vrienden van de koning’, de macht te grijpen. Dit verhaalt Diodorus ons.[65] Hij probeerde de twee jonge koningen, Ptolemaeus VI Philometor en Ptolemaeus VIII Euergetes II tegen elkaar op te zetten. Toen hij faalde, slaagde hij erin enkele soldaten te overtuigen tot opstand. Vierduizend rebelse soldaten werden verzameld. Hij werd verslagen door de koning en moest zich terugtrekken onder de Egyptenaren. Hij probeerde deze laatsten ook tot verzet te drijven. Het is heel waarschijnlijk dat zijn activiteiten beperkt bleven tot Neder-Egypte.[66] Verder wordt naar deze opstand verwezen in enkele papyrusfragmenten.[67]
Over het begin en einde van deze opstand zijn nog heel wat onzekerheden.[68] Het begin zou men kunnen plaatsen na de catastrofale invasie van Antiochus Epiphanes in een zesde Syrische oorlog. Hij trok zich terug tussen juli 168 en januari 167 v.C. Door de Romeinse ambassadeur C. Popilius Laenas werd een Seleucidische bezetting van Egypte voorkomen en het werd duidelijk dat Egypte een sterke en ervaren leider nodig had. In deze situatie poogde Petosarapis de macht te grijpen.
Het probleem begon met een hofintrige, één van de grootste oorzaken van de moeilijkheden in Ptolemaeïsch Egypte.[69] Wanneer Petosarapis faalde, keerde hij zich naar de ontevreden elementen in de staat, de soldaten en de massa.
Ook in deze opstand was een tempel opnieuw het doelwit van de rebellen. Maar nu was er naast de mogelijkheid tot plundering van de tempel nog een speciale reden: ROSTOVTZEFF[70] stelt voor dat de tempel na de beschadiging door Antiochus IV’s mannen gerestaureerd werd en misschien wel met hulp van de koning. Dit maakte van de tempel een symbool van Ptolemaeïsche vrijgevigheid. Zo werd de tempel een voor de hand liggend doelwit. B.C. McGING toont aan de hand van papyrusfragment P.Amh. II, 30 aan dat sociale revolutie en nationalisme met elkaar vermengd waren in het gedrag van de rebellen.[71]
Diodorus vertelt ons dat in de jaren 160 v.C. zowel Neder- als Opper-Egypte in opstand waren gekomen. Een twaalftal documenten getuigen ook van moeilijkheden in de chôra, zowel in Neder-Egypte als in de Thebaïs.[72] Er blijkt geen wederzijdse beïnvloeding te zijn geweest, maar het is wel mogelijk dat de hoop van de rebellen van het zuiden gevoed werd door het nieuws van de opstand elders in het land.[73]
Op 17 augustus 163 v.C. werd amnestie verleend door de overheid. De verzoening van de co-regenten werd gevierd na hun conflict. De problemen verergerden echter. Er was ook een Nijloverstroming. De overheid dwong nu haar onderdanen tot het cultiveren van verlaten landen. Zij die vee bezaten moesten die ter beschikking stellen van de koning. De situatie werd nu nog moeilijker voor de gewone landbouwer. De reactie van de overheid was net omgekeerd aan wat Epiphanes had gedaan. Deze zorgde voor vermindering of afschaffing van de belastingen en kwijtschelding van schulden.
2.2.6 Ptolemaeus VIII Euergetes II: Harsiesis 131-130 v.C.
In 132 v.C. brak een burgeroorlog uit tussen aanhangers van Ptolemaeus VIII Euergetes II enerzijds en van Cleopatra II anderzijds. Er heerste heel wat verwarring in het land. Harsiesis trachtte zijn voordeel te halen uit deze situatie en hij slaagde erin negentig talenten van de bank van Thebe in zijn bezit te krijgen. Hij riep zichzelf uit tot farao. Een korte tijd hield hij Thebe in zijn macht en daarna werd hij naar El-Hibeh, in Midden-Egypte, gedreven. We hebben weinig informatie over deze persoon. Toch was hij van groot belang. De principiële bron voor de opstand van Harsiesis is de papyrus UPZ II, 199 van 10 november 131 v.C.[74] Deze Harsiesis wordt geïdentificeerd met de homonieme koning die in twee demotische papyri verschijnt uit de hellenistische tijd uit Karara, ten zuiden van El-Hibeh. De twee documenten komen uit eenzelfde huwelijkscontract dat gedateerd is volgens de ‘27 Mésorè van het tweede jaar van de farao Harsiesis, zoon van Osiris.’ Notariële akten werden in Midden-Egypte dus gedateerd volgens zijn regeringsjaren. Dit leert ons dat de heerschappij van Harsiesis redelijk belangrijk was.[75]
In het laatste kwart van de tweede eeuw v.C. werd Egypte verscheurd door burgeroorlogen. Het bekende amnestiedecreet van 118 v.C. is daar een illustratie van.[76] Naar aanleiding van de verzoening van Ptolemaeus VIII Euergetes II, Cleopatra II en Cleopatra III werd dit decreet uitgevaardigd. Het laat ons toe een situatie te schetsen van die tijd. We zien opnieuw de corruptie van de ambtenaren. De politiek van amnestie en concessies werd dus hernomen.[77]
We zullen zien dat de maatregelen die door de regenten genomen werden weinig efficiënt waren. De onrust die volgt op die periode zal in een volgend hoofdstuk uitgebreid bestudeerd worden.
2.3 De oorzaken van de opstanden: enkele interpretaties.
2.3.1 De opstanden als een getuigenis van Egyptisch nationalisme
Vanaf het einde van de negentiende eeuw ontwikkelde de studie van de papyrologie zich in sneltempo. Na een eerste periode van ontdekkingen, publicaties van enkele documenten en kleine verzamelingen volgde nu een periode van publicaties van grote collecties van duizenden documenten. De papyri zijn één van de belangrijkste bronnen voor ons onderzoek en die werden vanaf het begin van de twintigste eeuw door verscheidene auteurs reeds bestudeerd en geïnterpreteerd. Zo waren deze auteurs het erover eens dat de opstanden een getuigenis waren van nationaal Egyptisch verzet tegen de vreemde overheersing.
U.WILCKEN benadrukt ‘das Erwachen der nationalistischen Bewegung der Ägypter’ en hij voegt daaraan toe ‘diese nationalistische Bewegung, die wir von Philopators Zeiten an verfolgen können, ist die natürliche Reaktion des Orients gegen den griechischen Herrn’. W.SCHUBART is van dezelfde mening ‘Man fühlte sich stark genug, das verhabte Joch der Fremden abzuschütteln, und seit der Regierung Philopators zeugt länger als ein Jahrhundert hindurch eine Kette von Aufständen von dem ungebrochenen Nationalgefühl der Ägypter, ebenso freilich von der Schwäche der Regierung’.
P.COLLART spreekt van ‘la révolte indigène contre la dynastie grecque’.
In het werk van P.JOUGUET vinden we uitdrukkingen als ‘révoltes nationales, révoltes indigènes, le mécontentement des Egyptiens, en le sentiment national’[78]
2.3.2 Een nieuwe opvatting in het onderzoek: de socio-economische situatie als aanzet tot revoltes.
Enige jaren later werd de bovenvermelde opvatting betwist door CLAIRE PREAUX. Haar uiteenzetting van de geschiedenis van de Egyptische revoluties onder de Egyptenaren is ondanks haar ouderdom, de studie dateert van 1936, een van de meest complete. De revoluties deelt ze in in drie groepen: in Alexandrië brachten de ambities van de Grieken die tot de hogere klasse behoorden het koninklijk prestige in gevaar; in de chôra verzetten de landbouwers zich tegen een regime dat hen uitbuitte en verarmde; en als laatste in de Thebaïs was er een feodale tendens merkbaar, begunstigd door de clerus van de god Amon. Ze voegt hieraan toe dat een anti-Griekse nuance bij de twee laatste stromingen niet mag weggedacht worden. Er wordt benadrukt dat ‘Chasser le Grec’ noch het eerste doel, noch de fundamentele oorzaak was van de onophoudelijke Egyptische opstanden.[79] Deze analyse legt vooral de nadruk op de socio-economische oorzaken. Deze visie kreeg echter ook kritiek.
Zo reageerden W.OTTO en H.BENGTSON dat het werk van CLAIRE PREAUX de rassentegenstellingen in Ptolemaeïsch Egypte lijkt te onderschatten. Ze geven ook toe dat met de sterke sociale tegenstellingen die naast elkaar bestaan hebben en die nu als belangrijkere grond van de spanningen terecht naar voren worden geschoven, zeer lang niet genoeg rekening werd gehouden.[80]
Zonder de rol van de rurale ellende in de opstanden van de chôra te ontkennen, heeft S.K.EDDY[81] de thesis van een Egyptisch nationalisme verdedigd. Het werd onderhouden door de clerus en uitte zich aan de hand van wapens en in profetische teksten.
Hij geeft het voorbeeld van de Egyptiaka van de Egyptische priester Manethon, waarin een gevoel van anti-Griekse haat tegenover een vreemde overheersing schuilt. Manethon was een priester onder Ptolemaeus I en Ptolemaeus II. Zijn anti-Griekse gevoelens reikten echter niet ver en zijn xenofobie was vooral op Aziaten gericht. Hij haalt ook de Demotische Kroniek aan. Dit is een collectie van orakels met telkens hun interpretatie. De collectie werd waarschijnlijk samengesteld in de derde eeuw v.C.[82] of onder het Perzisch regime en daarna gewijzigd onder Ptolemaeïsch bewind.[83] De komst van een Egyptische koning wordt voorspeld die zou regeren na de Perzen en de Grieken, de vreemde invasie wordt voorgesteld als een bron van kwalen voor Egypte. Er wordt een allusie gemaakt op een opstand tegen de heerser van Egypte. De Ioniërs worden ‘honden’ genoemd en Alexander de Grote ‘de grote hond’.[84] Zo besluit hij dat de haatgevoelens van Egyptenaren tegen vreemde overheersing in de derde eeuw v.C. dus nog vrij sterk waren.
De oude Egyptenaar uitte zijn nationalisme via zijn geloof. De opstanden waren geïnspireerd door religieuze literatuur. De Egyptenaren wilden hun religie beschermen door hun god terug op de troon te plaatsen. Om dit te bewerkstelligen moesten ze de vreemde overheersing verjagen. Ze meenden dat het regime corrupt was, het land vervuilde met valse goden, de traditionele religieuze ideeën verwaarloosde en de inheemse bevolking uitbuitte.
Door de onophoudelijke opstanden behaalden de Egyptische patriotten een gedeeltelijk succes doordat het regime en de Grieken in Egypte geleidelijk beïnvloed werden door de Egyptische tradities.
EDDY ziet het ontbreken van opstanden in de tijd van de farao’s als een bewijs voor het feit dat de opstanden tegen de vreemde overheersing gebeurden door het geloof in de theologie van het goddelijke koningschap.
Zoals eerder gezegd ontkende EDDY het gevaar van economische moeilijkheden voor het ontstaan van verzet niet. Het systeem van staatskapitalisme maakte het leven van de lagere klasse ondraaglijk en de Ptolemaeën werden gezien als westerse despoten. Meestal regeerden de landbouwers meer tegen de corruptheid van de ambtenaren dan tegen het systeem zelf.
Van alle sociale klassen woog de Griekse overheersing het zwaarst voor de oude seculiere aristocratie. Ze verloren hun rang en privileges. De kloof tussen Egyptenaren enerzijds en Macedoniërs en Grieken anderzijds was niet alleen bij de aristocraten voelbaar maar dit gold voor alle sociale klassen. De Egyptenaar werd tweederangsburger. Vooral de landbouwer had een betreurenswaardig lot.
De Ptolemaeën probeerden deze toestanden te verbeteren door het uitvaardigen van allerhande prostagmata, maar het systeem werd daardoor niet aangepast. De Egyptenaren namen dan hun eigen lot in handen en zo was het systeem van staatskapitalisme dus één van de oorzaken van de religieuze opstanden van de Egyptenaren.
EDDY geeft ook nog andere oorzaken voor het religieuze verzet zoals het gebrek aan respect voor de Egyptische religieuze instituties. Wat een Griek als triviaal beschouwde kon voor de Egyptenaren van groot belang zijn. De Grieken brachten met hun religieuze praktijken ook hun eigen concepten van recht mee in Egypte. Geleidelijk werd het Egyptische recht verdrongen door het Griekse. De Egyptenaren zagen het recht als een uitvloeisel van hun sociale organisatie en wilden het vestigen van een nieuwe orde van de maatschappij verhinderen. Hij benadrukt dat het conflict in de Ptolemaeïsche tijd niet één tussen rassen was, maar tussen culturen. Hij haalt ook de clerus aan die volgens hem een invloed had in de organisatie en de leiding van de opstand, zowel in het literaire als militaire aspect.
W.PEREMANS[85]daarentegen heeft de intensiteit van het nationale gevoel van de Egyptenaren genuanceerd volgens de sociale lagen van de bevolking en volgens de gebieden. Dit in tegenstelling tot EDDY die beweerde dat alle individuen, zonder onderscheid tussen de sociale lagen of gebieden, deelnamen aan de opstand.[86] PEREMANS sluit echter het bestaan van een inheems nationalisme niet uit, zeker niet onder de elites, evenmin de sporadische opflakkeringen van nationale gevoelens. Hij benadrukt anderzijds dat het verzet in het zuiden veel sterker was dan in de Delta.
Een evident voorbeeld van nationalisme vindt hij in ‘het Orakel van de Pottenbakker’.[87] Dit orakel beschreef de kwalen die het land zouden teisteren onder een vreemde overheersing (hongersnood, gewelddaden, ondergang van de moraal). Het voorspelde de komst van een Egyptische koning-redder die vijfenvijftig jaar zou regeren met hulp van Isis en een gouden tijdperk. Alexandrië zou ineenstorten. Volgens PEREMANS maakt de tekst deel uit van een geheel van getuigenissen, waarin de propaganda tegen de Lagiden en waarvan het nationalistische karakter duidelijk is. In andere teksten is het eveneens evident dat de moeilijkheden veroorzaakt werden door sociale conflicten. Voor een groot deel teksten is het echter onduidelijk de origine van de moeilijkheden te achterhalen. Om dit probleem op te lossen gaat PEREMANS kijken naar het belang van de verschillende elementen, de nationale en sociale in het geheel van de geschiedenis van de Ptolemaeën.
Ook hij erkent als grootste oorzaak van de sociale misbruiken, die meedroeg aan de opstanden, het economisch systeem zelf. Dit werd gecreëerd door de Ptolemaeën om het land uit te buiten en hun eigen schatkist te vullen.
Om het belang van de nationale factor te achterhalen, bestudeerde PEREMANS het gedrag van geïmmigreerden en inboorlingen in de verschillende sociale lagen doorheen de Ptolemaeïsche tijd.
In de derde eeuw v.C. domineerden de Grieken de politieke scène, tezelfdertijd merken we een invloed van de Egyptische beschaving op de Grieken, bijvoorbeeld op het gebied van de sculptuur en de Grieken waren aangetrokken tot de Egyptische culten.[88] In de tweede en eerste eeuw v.C. was er ondanks de soms gewelddadige revoltes een groeiende toenadering tussen de verschillende etnische groepen. Dit lijkt in tegenspraak te zijn met de nationalistische opstanden, maar dit moeten we echter met zorg bestuderen en een onderscheid maken tussen de verschillende sociale lagen.
In de middenklasse en lagere klassen was er sprake van een redelijk geprononceerde toenadering, in sommige gevallen was er zelfs een min of meer complete fusie tussen de verschillende rassen. In het onomastisch materiaal worden dubbelnamen of abnormale afstamming, beide symptomen van een vermenging van Egyptenaren en Grieken, talrijker vanaf de tweede eeuw v.C. Er werden ook meer gemengde huwelijken gesloten. Naast het privéleven was er ook een toenadering merkbaar in officiële structuren zoals het leger. Er waren sporen van een professioneel leger waarin Egyptenaren en Grieken elkaar ontmoetten. De geïmmigreerden van deze sociale categorie waren naar Egypte gekomen om geld te verdienen en een toekomst te maken. Ze maakten zich geen zorgen om één of ander nationaal gevoel en zochten een toenadering tot de inheemse bevolking. Van hen kant probeerden de Egyptenaren van de midden en lagere klasse zich op te werken in de administratie of het leger. Wanneer zij in opstand kwamen was het niet tegen de vreemdelingen maar tegen de rijken en de staatsorganisatie die hen onderdrukte. In deze bevolkingslaag speelden de materiële belangen de grootste rol. Vanaf Raphia merken we een vertraging van de economische activiteit en een verzwakking van de koninklijke macht. De slachtoffers van de crisis, in de meeste gevallen Egyptenaren, verzetten zich tegen de machthebbers op centraal en plaatselijk niveau, in de meeste gevallen Grieken. Tezelfdertijd ontplooit de clerus van Amon in het zuiden een centrifugale activiteit.
In de hogere klassen is de tendens tot toenadering minder geprononceerd. De houdingen tegenover elkaar waren meer gereserveerd. In de Griekse middens van Alexandrië werd een kosmopolitisme verkondigd maar men vraagt zich af in welke mate deze theorie de verhoudingen tussen vreemdelingen en Egyptenaren beïnvloedde. De inheemse elite intensiveerde de toenaderingsbeweging wel in de tweede en eerste eeuw v.C. Dit zien we in de administratie, het leger, de clerus en elders. Maar de toenadering was redelijk beperkt in deze klasse. We vinden bijvoorbeeld geen enkel spoor van gemengde huwelijken. Dit was niet toegelaten. Het contact tussen Grieken en Egyptenaren werd ook bemoeilijkt door de ééntaligheid die er in de hoge rangen heerste. Hier onderscheidde Cleopatra VII zich van haar voorgangers.
PEREMANS besluit dat de moeilijkheden en opstanden hoofdzakelijk een verklaring vinden in het gevestigde socio-economische systeem, waarvan vooral de Egyptenaren de nadelen voelden en dat hun leven ondraaglijk maakte. Secundaire fenomenen van verschillende aard bemoeilijkten eveneens het sociale leven: zoals dynastieke twisten en sporadische opflakkeringen van nationale gevoelens.
2.3.3 Het onderzoek van de laatste twee decennia: een verscheidenheid van spanningsbronnen bij de inheemse bevolking.
IZA BIEZUNSKA-MALOWIST is van de mening dat er verscheidene factoren aan te halen zijn als oorzaak van de opstanden.[89]
K.GOUDRIAAN, vindt het niet nodig de twee motieven, de socio-economische en de nationalistische te opponeren. Er is geen twijfel dat economische moeilijkheden een belangrijke rol speelden maar hij benadrukt ook dat het essentieel is te bedenken dat eens de revoltes gestart waren, deze wel het Egyptische deel van de bevolking beroerde. De verdedigers van de centrale autoriteit waren Grieken. Neutrale elementen waren gedwongen voor één van de twee partijen te kiezen, niet langer meer op economische gronden, maar op basis van etnische loyaliteit.[90] Ook de burgeroorlogen veroorzaakt door de dynastieke twisten na 160 v.C. ziet hij als een belangrijke factor in de revoltes. Het nationalistische element mag dus niet bij alle opstanden als evident beschouwd worden en er moet naar elke opstand afzonderlijk worden gekeken.
Het woord ‘Egyptisch’ wordt te vaak gebruikt wanneer het gaat over de opstand na Raphia, bijvoorbeeld bij Polibius[91]. Deze interpretatie zat waarschijnlijk alleen in het hoofd van de Grieken, met hun vooroordelen tegenover de Egyptenaren. GOUDRIAAN ziet het Orakel van Potier niet als tegenargument. Hij vindt het onverstandig dit te interpreteren als uiting van een anti-Grieks gevoel en exclusief tegen de Grieken gericht. Ook de thema’s die aan bod komen, zijn volgens hem van tijdloze nature. Bij de opstanden na Raphia negeert hij het nationalistisch element echter niet door overvloed aan bewijsmateriaal.[92] De werkelijkheid was complex er waren verschillende oorzaken, socio-economische, nationalistische, religieuze en politieke.
Onder de meest recente studies, vermelden we V.ANAGNOSTOU-ANAS. Zij erkent het bestaan van een woede van de landbouwbevolking, aangewakkerd door apocalyptische en profetische teksten, geactiveerd door de ellende, gekanaliseerd in nationalistische bewegingen. Ze voegt daaraan toe dat de opstanden nooit zo groot waren dat ze over geheel Egypte verspreid waren. Ze benadrukt ook de zinloosheid van de opstanden aangezien ze niet bijdroegen aan de verbetering van de toestand van de landbouwbevolking, die in bloed de prijs van de opstanden had betaald. Na anderhalve eeuw bleef het systeem van de Ptolemaeën in stand, de koninklijke macht werd wel verzwakt. De rurale en fiscale afhankelijkheid van de landbouwer verergerde alleen en de politieke interventie van de Romeinen vanaf de tweede eeuw v.C. in Egypte zorgde voor nefaste economische repercussies. Tegenover de houding van de opstandelingen stelt ze het gedrag van de Egyptische soldaten in het Ptolemaeïsche leger die aanvaardden dat ze de opstanden moesten neerleggen. Dit gedrag bleek effectiever dan dit van de clerus die zowel de Ptolemaeën als de autochtonen wilde tevreden stellen.[93]
B.C.MCGING van zijn kant, is van mening dat de opstanden tegen de Ptolemaeën zowel nationale, religieuze als sociaal-economische oorzaken hadden en hij kan onmogelijk zeggen welke oorzaak de belangrijkste was. De redenen verschilden van situatie tot situatie. Persoonlijke ambities speelden bijvoorbeeld een rol in de opstanden van Charonnophris, Dionysius Petosarapis en Harsiesis. Als een deel van het land in opstand kwam, was er gevaar dat dit personen zou inspireren ergens anders in het land. Ook de geografie speelde een rol. De Thebaïs was altijd geneigd tot opstand door hun afstand tot de hoofdstad. Daar speelden de machtige religieuze centra ook een belangrijke rol. Het systeem van uitbuiting van de bevolking zorgde voor een hardnekkig nationalisme.[94]
Als laatste vermelden we ANNE-EMANUELLE VEÏSSE. Zij wijdde een uitgebreide studie aan de verschillende opstanden en hun oorzaken. Uit haar onderzoek naar de eventuele nationalistische motivaties van de opstanden leidt ze af dat we niet te ver mogen gaan in een dergelijke interpretatie. Hoewel de opstandelingen of de opstand in sommige primaire bronnen ‘Egyptisch’ worden genoemd, hebben ze nooit de gehele Egyptische bevolking verenigd.[95] Bovendien zijn er een aantal Egyptenaren bekend die de verantwoordelijkheid op zich namen tijdens de strijd tegen de rebellen. Zoals Hakôris in een document uit 187 v.C. (P. Col. VIII, 208[96]). Hij speelt een belangrijke rol aan de kant van de Ptolemaeën tijdens het finale offensief tegen Chaonnophris. In 130 v.C. kennen we generaal Paôs die het offensief leidde tegen de opstand te Hermonthis, hij was strateeg van de Thebaïs ( in juni 129 v.C. UPZ II 209) en epistrateeg.[97] Tijdens de opstand van 88 v.C. in de Thebaïs was Nechthyris militair commandant van Pathyris.[98] Naast de gegevens van Hakôris, Paôs en Nechthyris kan men vermoeden dat er ook tussen de gewone soldaten die strijdden tegen de rebellen, Egyptenaren zaten.[99] VEÏSSE wijst er bovendien op dat er naast Grieken ook Egyptenaren slachtoffer werden van de opstanden. Ze vindt het onjuist te spreken over opstanden van de Egyptische natie tegen de vreemdelingen.[100]
Aan de hand van enkele voorbeelden toont ze aan dat de Egyptenaren redenen genoeg hadden om te revolteren tegen een verdrukkend fiscaal systeem.[101]
We moeten er ook rekening mee houden dat de verschillende opstanden zich afspeelden in een specifieke politieke en economische context. In de eerste plaats zorgde een sterke degradatie van de economische condities op het einde van de derde eeuw v.C. en in het begin van de jaren 160 v.C. voor een voedingsbodem voor opstanden. Een snelle daling van het levensniveau en de verhoogde fiscale druk zetten sommigen er toe aan om de bendes van rebellen te vergezellen. Aan de andere kant kunnen we de opstanden niet herleiden tot rellen door de ellende. Het grootste deel van de opstanden braken uit in periodes waarin de koninklijke controle op het land verzwakt was, namelijk na de oorlogen met Syrië en tijdens dynastieke twisten. De oorlogen met Syrië en de opstanden zelf verergerden de economische moeilijkheden nog.
Geen enkele oorzaak wil VEÏSSE naar voren schuiven als de belangrijkste. Alleen een samenloop van verschillende factoren kan volgens VEÏSSE de lange serie van opstanden in Ptolemaeïsch Egypte verklaren.[102]
2.3.4. De rol van de clerus in de opstanden
a) De relatie van de clerus met de Ptolemaeën
In de hierboven aangehaalde werken wordt veelal verwezen naar de clerus als inspiratiebron voor de opstanden, vooral dan in de Thebaïs.
ANNE-EMANUELLE VEÏSSE uitte haar twijfels over een eventuele samenwerking van de clerus met de rebellen. In officiële documenten, bijvoorbeeld in drie synodes onder Ptolemaeus V Epiphanes waar een allusie werd gemaakt op de moeilijkheden op het einde van de derde eeuw v.C.[103], lijken de Ptolemaeïsche macht en de wereld van de tempels solidair in het bestrijden van de binnenlandse onzekerheid: de priesters veroordeelden de ondernemingen van de rebellen en rechtvaardigden de activiteiten van de koning, de koning anderzijds beschermde en herstelde de heiligdommen. Sinds het begin van de Ptolemaeïsche tijd onderhielden de koningen en de priesters al goede contacten. Het is opvallend dat ook de tempels slachtoffer waren van de rebellen.
VEÏSSE stelde zich ook de vraag waarom de priesters dan de uitgevers waren van anti-Griekse profetieën zoals het ‘Orakel van de Pottenbakker’ en de ‘Demotische Kroniek’. Terwijl EDDY en PEREMANS een evident voorbeeld van Egyptisch nationalisme zagen in deze profetieën, benadruktte GOUDRIAAN, zoals ook FRANCOISE DUNAND dat de teksten niet exclusief tegen de Grieken waren gericht en van tijdloze natuur waren. Volgens deze laatste maakten de teksten deel uit van een oudere apocalyptische traditie waarvan de grote thema’s werden herhaald. De voorspelling van de komst van een ideale koning betekent niet dat ze de activiteiten van een bepaalde rebelse koning verdedigden. In het ‘Orakel van de Pottenbakker’ wordt de opstand van Harsiesis niet geprezen, er wordt veeleer naar de mislukking ervan verwezen. De auteur benadrukt het onderscheid tussen de ‘koning van twee jaar’ en de redder die aangekondigd wordt in de profetie.[104] Volgens JANET H.JOHNSON kan niet bepaald worden of de auteur van de ‘Demotische Kroniek’ een specifieke opstand onder de Ptolemaeën probeerde te rechtvaardigen of hij probeerde de weg te openen naar een dergelijke opstand.[105] L.KOENEN benadrukt dat het in de teksten niet de Egyptische koning is die de Grieken verdrijft, maar dat het de Grieken zelf zijn die elkaar onderling elimineren.[106] DUNAND besluit dat niets wijst op banden tussen de priesters van Zuid-Egypte, die er soms van verdacht worden de uitgevers van de profetische teksten te zijn, en de opstanden in Zuid-Egypte en in de Delta vanaf het einde van de derde eeuw v.C.[107] Volgens hem was deze apocalyptische literatuur bestemd voor een volks publiek en vertaalde ze een hoop op bevrijding en op wraak van deze bevolkingsgroep.
b) Het probleem van de participatie van de priestes van Amon
Aangezien Thebe meermaals het centrum was van de opstandbeweging, stelde VEÏSSE zich de vraag in welke mate de clerus van Amon moet gezien worden als een rebelse clerus. Vele studies besloten dat de Thebaanse priesters tegen het Ptolemaeïsch bewind waren. Recent onderzoek zorgde voor discussie rond deze interpretatie. J.QUAEGEBEUR[108] en KATLIJN VANDORPE[109] hebben hun bedenkingen over een deelname van de Thebaanse clerus aan de opstanden geuit. VEÏSSE besluit dat hoewel de banden van de Ptolemaeën met de priesters van Thebe misschien niet zo sterk waren als met de priester van Memphis en hoewel misschien wel enkele leden van de clerus het Griekse bewind niet zo apprecieerden en nostalgisch terugdachten aan de grootsheid van het oude Thebe, het idee van een separatisme en nationalisme van de Thebaanse clerus hypothetisch blijft. De priesters bleven goede contacten behouden met de Ptolemaeïsche macht telkens na de mislukking van de opstanden. Dit sluit een radicaal verzet tegen het regime uit.[110] Waarom was Thebe dan telkens weer het centrum van de opstand? Eerst en vooral zal de grote afstand van het bestuurscentrum, Alexandrië, een rol gespeeld hebben. Bovendien waren de Grieken ook niet talrijk in Thebe. Anderzijds was de stad met zijn rijkdom en als oude faraonische hoofdstad heel aantrekkelijk voor de leiders van de opstandelingen in Zuid-Egypte.[111]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[52] CLAIRE PREAUX, Esquisse d’une histoire des révolutions égyptiennes sous les Lagides, in CdE 11, (1936),p. 522-523; W.PEREMANS, Les révolutions égyptiennes sous les Lagides, in Das Ptolemäische Ägypten, ed. H.MAEHLER en V.M.STROCKA, Mayence, 1978, p. 40-41.
[53] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, Les révolutions égyptiennes. Recherches sur les troubles interieurs en Egypte du règne de Ptolémée IV Philopator aux premiers temps de la domination romaine (221-29 av.n.è.)., Versailles, 2000, p. 8.
[54] Voor een gedetailleerde studie, zie CLAIRE PREAUX, pp. 522-552; B.C. MCGING, Revolt Egyptian Style; Internal Opposition to Ptolemaic Rule, in AfP 43, (1997), p. 273-314; ANNE-EMMANUELLE VEISSE.
[55] St. Jerome bij Porphyrios, FGH II B, 260 F43.
[56] P.Hib. II, 198 bezorgt ons interessante informatie. Er worden oplossingen gezocht voor het probleem van bandieten, deserteurs en degene die hen een schuilplaats toedienen en andere problemen van publieke orde aan de hand van ordonnantiën. Aan de andere kant kunnen deze problemen misschien niet gezien worden als een reden tot opstand. Er zijn in de Hibeh-papyrus ook aanduidingen van misbruik van functionarissen. Dit kan de bevolking wel tot opstand gedreven hebben. Er waren tekens van problemen in de landbouw: bijvoorbeeld P.Mich.Zen. 43, 5-6 (253 v.C.). Belangrijk waren ook de anachoresis en de stakingen: PSI V, 502 (257/256 v.C.). Dit alles wijst nog niet op een landbouwsysteem in crisis, wel op een soort van private problemen die men in elke periode terugvindt. De mogelijkheden van een opstand werden behandeld door W.HUSS, Eine Revolte der Aegypter in der Zeit des 3. Syrischen Krieges, in Aegyptus 58, (1978), pp. 151-156; H.HAUBEN, L’Expedition de Ptolémée III en Orient et la sédition domestique de 245 av. J.-C. Quelques mises au point, in AfP 36, (1990), pp. 29-37.
[57] Pol., V, 107; Pol., V, 87; Pol., XIV,12.
[58] A.BOUCHE-LECLERCQ, p. 314-316.
[59] B.C.MCGING, p. 280-282. In het Memphisdecreet van 217 v.C. (H.GAUTHIER en H.SOTTAS, Un décret trilingue en l’honneur de Ptolémée IV, Caïro, 1925; A.BERNARD, la prose sur pièrre dans l’Egypte hellénistique et romaine, Parijs, 1992, n.14), dat Philopators campagne tegen Raphia , zijn grote overwinning, zijn verwelkoming in Syrië en zijn triomfale thuiskomst in Egypte in een demotische versie beschrijft en de periode na zijn thuiskomst in een Griekse versie, wordt geen opstand vermeld. In het Memphisdecreet van 196 v.C. ( de Rosetta-steen, OGIS I, 90; A.BERNARD, n.16) wordt Ptolemaeus V Epiphanes geëerd en er wordt beschreven hoe hij een opstand in de Delta gedaan maakte en de leiders van de opstandelingen uit de tijd van zijn vader strafte.
[60] Pol., XXII, 17.1-6.
[61] A.BOUCHE-LECLERCQ, p. 365-366; p. 394-395.
[62] In P.Mich. 6947 (zie L.KOENEN, Royal Decree of november 12, 198 B.C. (?): on sale of Egyptians enslaved in unrest (P.Mich. Inv. 6947), in Atti del XVII Congresso Internazionale di Papirologia, III, Napoli, 1984, p. 915-916) wordt een verwijzing gemaakt naar een prostagma van 12 november 198 dat betrekking heeft op eigenaars van Egyptenaren die in slavernij waren geraakt tijdens de opstand. Dit is een voorbeeld van de brutaliteiten van de opstand. De rebellen doodden mannen en brachten vrouwen in slavernij.
[63] M.ALLIOT, La Thébaïde en lutte contre les rois d’ Alexandrie sous Philopator et Epiphane (216-184), in RBPH 29, (1951), p. 421-443; P.W.PESTMAN, Harmachis et Anchmachis, deux rois indigènes du temps des Ptolemées, in CdE 40, (1965), p. 157-170; W.CLARYSSE, Notes de prosopographie thébaine 7. Hurgonaphor et Chaonnophris, les derniers pharaons indigènes, in CdE 53, (1978), p. 243-253; KATELIJN VANDORPE, The Chronology of the Reigns of Hurgonaphor and Chaonnophris, in CdE 61, (1986), p. 294-302; P.W.PESTMAN, Haronnophris and Chaonnophris, Two Indigenous Pharaohs in Ptolemaic Egypt (205-186 B.C.), in Hundred-Gated Thebes, p. 101-137.
[64] B.C.MCGING, p. 288.
[65] Diodorus, XXXI,15a
[66] G.HÖLBL, p. 157.
[67] P.Tebt.III, 781 (ca.164 v.C.); P.Amh.II, 30 (2° eeuw v.C.) = Chrest.Wilck.. 9; P.Gen.III, 128, 2-10 (163-156? V.C.).
[68] Zie daarvoor B.C. MCGING, p. 291-292.
[69] CLAIRE PREAUX, p. 532; B.C.MCGING, p.292.
[70] M.ROSTOVTZEFF, SEHHW, III, Oxford, 1967 (eerste uitgave: 1941), p. 722.
[71] B.C.MCGING, p. 293.
[72] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 45.
[73] G.HÖLBL, p. 157-158.
[74] U.WILCKEN, Urkunden der Ptolemaerzeit, II: Papyri aus Oberägypten, Berlijn, 1957, 199.4 (131 v.C); L.KOENEN wijdde een volledige studie aan deze opstand: QEOISIN EXQROS, Ein einheimischer Gegenkönig in Ägypten (132/1), in CdE 34, (1959), p. 103-119.
[75] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 62-63.
[76] P. Tebt. I, 5; C. Ord. Ptol. 53.
[77] G.HÖLBL, p. 176-177.
[78] L.MITTEIS en U. WILCKEN, Gründzuge und Chrestomathie der Papyruskunde, erster Band: Historischer Teil, erste Hälfte: Gründzuge, Hildesheim, 1963, (eerste editie = Leipzig, 1912), p. 20-21; W.SCHUBART, Einführung in die Papyruskunde, Berlijn, 1918, p. 307-308; P.COLLART, La révolte de la Thebaïde en 88 avant J.-C., in Receuil des Etudes égyptologiques dediées à la mémoire de Jean-François Champollion, Parijs 1922, p. 273-282, specifiek p. 279; P.JOUGUET, Les Lagides et les indigènes égyptiens, in RBPH 2, (1923), p. 419-445.
[79] CLAIRE PREAUX, p. 552.
[80] W.OTTO en H.BENGTSON, Zur Geschichte des Niederganges des Ptolemäerreiches, ein Beitrag zur Regierungszeit des 8. Und des 9. Ptolemäers, 1978, (eerste editie = Munchen, 1938).
[81] S.K.EDDY, The King is Dead, Studies in the Near Eastern Resistance to Hellenism, 334-31 B.C., Lincoln, Nebraska, 1961, p. 295-323.
[82] JANET H.JOHNSON, The Demotic Chronicle as an Historical Source, in Enchoria 4, (1974), p. 6.
[83] W.HUSS, Der Macedonische König und die ägyptischen Priester. Studien zur Geschichte des ptolemaischen Ägypten, (Historia Einzelschriften 85), Stuttgart, 1994, p. 144-154.
[84] Deze interpretatie wordt tegengesproken door ibid., p. 155, noot 546.
[85] W.PEREMANS, p. 39-50.
[86] S.K.EDDY, p. 313.
[87] L.KOENEN beweert dat het orakel gecomposeerd werd onder Euergetes II, tussen 130 en 116 v.C.: A Supplementary Note on the Date of the Oracle of the Potter, in ZPE 54, p. 9-13.
[88] W.PEREMANS, p. 43-45.
[89] IZA BIEZUNSKA-MALOWIST, Formes de résistance dans l’Egypte grecque et romaine et l’attitude de gouvernement, in Forms of Control and Subordination in Antiquity, XI, ed. Y.TORY en D.MASAOKI, Tokyo, 1988.
[90] K.GOUDRIAAN, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, (Dutch Monographs on Ancient History and Archeology 5), Amsterdam, 1988, p. 55-56.
[91] Pol., V, 107, 1-3; Pol., XXXIV, 14.
[92] K.GOUDRIAAN, p. 110-114.
[93] V.ANAGNOSTOU-CANAS, Rapports de dépendance coloniale dans l’Egypte ptolémaique II. Les rebelles de la chôra, in Proceedings of the XIXth International Congress of Papyrology, 1989, ed. A.H.S. EL-MOSALLAMY, Caïro, 1992.
[94] B.C.MCGING, p. 298-299.
[95] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 127.
[96] W.L.WESTERMAN, Komanos of the first Friends (187(?)-161 B.C.), in AfP 13, (1939), p. 1-12.
[97] L.MOOREN, PP , 054; ID., The Governors General of the Thebaid in the Second Century B.C., I, in Anc. Soc. 4, (1973), p. 115-132; II, in Anc. Soc. 5, (1974), p. 137-152.
[98] zie hoofdstuk 3, paragraaf 1.
[99] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 127-132.
[100] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 139.
[101] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 140-150.
[102] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 150, 154-155, 161.
[103] zie ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 229.
[104] L.KOENEN, A supplementary Note, p. 12.
[105] JANET H.JOHNSON, The Demotic Chronicle, p. 5.
[106] L.KOENEN, The Prophecies of a Potter: a Prophecy of World Renewal becomes an Apocalypse, in Actes XII° Congres (Ann Arbor), 1970, p. 252.
[107] FRANCOISE DUNAND, Grecs et Egyptiens en Egypte. Le problème de l’acculturation, in Modes de contact et de processus de transformation dans les sociétés anciennes, Actes du Colloque de Cortone, (Collection de l’ Ecole française de Rome), Pisa-Rome, 1983, p. 61.
[108] J.QUAEGEBEUR, The Egyptian Clergy and the Cult of the Ptolemaic Dynasty, in Anc. Soc. 20, (1989), p. 108-109.
[109] K.VANDORPE, City of Many a Gate, Harbour for Many a Rebel, in Hundred-Gated Thebes, in P.Lugd.Bat. XXVII, 1994, p. 233: stelt zich de vraag of de priesters inderdaad zo enthousiast waren over de heerschappij van Haronnophris en Chaonnophris.
[110] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 281.
[111] ANNE-EMANUELLE VEÏSSE, p. 294-295.
Problemen met de weergave van de Griekse tekst?
Op sommige pagina's komen delen voor in Grieks tekstschrift. Indien u deze tekst niet kan lezen maak dan gebruik van volgende mogelijkheden: