De berichtgeving over de Poolse crisis van 1980-1981 in Le Monde en The Times. Een comparatief onderzoek. (Tineke Van Vooren) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
3. KEUZE EN BESPREKING VAN DE GEHANTEERDE KRANTEN
In deze
verhandeling gaan we de uitdaging aan om journalistiek als historisch
bronnenmateriaal aan te wenden. We kozen voor twee internationaal befaamde,
gezaghebbende kwaliteitskranten: Le Monde en The Times. Elk van de kranten
ontwikkelde zich tot een soort intstituut met een heel eigen uitstraling. In dit
hoofdstuk stellen we ons tot doel beide kranten vanuit hun ontstaansgeschiedenis
te situeren binnen een bepaalde historische en maatschappelijke context.
Aangezien Le Monde voor het onderzoek als hoofdbron fungeert, besteden we er
ruimer aandacht aan dan aan The Times, die eerder als toets voor vergelijking
aangewend wordt.
Na een
kort besluit van de bespreking formuleren we nog onze verwachtingen betreffende
beide kranten.
3.1.1.
Le Temps als voedingsbodem voor Le Monde
Het
verhaal van de jonge krant Le Monde begint bij een andere krant, Le Temps. Le
Temps was een krant die de moed had om tegen de gangbare opinie in te gaan. Dit
was eigenlijk de ideologische grondslag van Le Monde, een krant waarvan
standpunten veelal afweken van de consensus. Le Temps kwam na een bewogen
periode uiteindelijk in handen van Louis Mill. Pas na zijn dood werd duidelijk
dat hij heimelijk 50 percent van de aandelen plus één aandeel verkocht had. De
aandeelhouder bleek ‘le Comité des Forges’ te zijn. Le Temps werd beschuldigd
van collaboratie en werd ten onrechte onder sekwester geplaatst. Door deze
beschuldiging werd de controle van ‘le Comité des Forges’ over Le Temps ongedaan
gemaakt.
Le Temps
zette op velerlei vlakken de toon voor Le Monde. Men werkte vooral met beknopte
kopteksten en er werd geen gebruik gemaakt van foto’s. Le Temps richtte zich
vooral op een erg kwalitatieve verslaggeving van sociale, politieke en
diplomatische zaken.
Hubert Beuve-Méry is de
stichter van de krant. Hoewel Beuve-Méry christelijk-liberaal geïnspireerd was,
deelde Le Monde een dergelijke ideologie niet.
Le Monde was libertijns en progressief.
Hoe dit precies kon,
wordt duidelijk wanneer men de ideologische ingesteldheid van de hoogste
redactieleden kent. Deze werden bijna allen politiek beïnvloed door het
democratische of links-christelijke gedachtegoed, typerend voor het vooroorlogse
Frankrijk[1].
In de
periode tussen 1934 en 1938 werkte Beuve-Méry als correspondent voor Le Temps in
Praag. In 1938 en ten gevolge van de akkoorden van München kreeg de krant Le
Temps het label pro-gouvernementeel opgeplakt, gelinkt aan het ministerie van
Buitenlandse Zaken (de krant steunde namelijk de akkoorden). Beuve-Méry kon zich
hiermee niet verzoenen en nam op actieve wijze deel aan het Verzet.
Na de
oorlog werd Beuve-Méry door Generaal De Gaulle verzocht om aan de hand van de
infrastructuur van de krant Le Temps een nieuwe, prestigieuze krant op te
richten om Frankrijk opnieuw het elan van weleer te doen geven. De krant moest
er dus voor zorgen dat Frankrijk opnieuw internationaal werd gerespecteerd. Deze
opdracht werd niet enkel aan Beuve-Méry toevertrouwd. Ook Funck-Brentano en René
Courtin werden belast met deze zware taak. Funk-Brentano was één der eerste
adviseurs van De Gaulle in London en was lid van de Gaulles naoorlogse kabinet.
Courtin was op zijn beurt ook een te vertrouwen aanhanger van de Gaulle. Alle
drie kregen een zelfde aantal aandelen. De rest van die aandelen kwam in handen
van anderen (de aandelenpakketten waren wel kleiner dan die van Beuve-Méry,
Funk-Brentano en Courtin uiteraard). In die naoorlogse sfeer zag Le Monde dus
het daglicht. De juist geschetste structuur kende voldoende succes tot 1948, het
jaar waarin de relatie tussen Frankrijk en de Verenigde Staten (vooral inzake de
Koude Oorlog) in vraag gesteld werd.
3.1.2. De unieke
structuur van Le Monde
De hierboven geschetste
kwestie was cruciaal voor het ontstaan van de onafhankelijke structuur van Le
Monde, vandaar dat we daar even dieper op ingaan. In tegenstelling tot Courtin
was Beuve-Méry niet gebrand op het aanhalen van de banden tussen de Verenigde
Staten en Frankrijk. Hij was immers van mening dat Europa het best een sterk
bewapende, neutrale positie moest innemen. Beide visies (Courtin die voor en
Beuve-Méry die tegen was) werden hevig bediscussieerd in gouvernementele
kringen. Ten gevolge hiervan weigerden zowel Courtin als Funk-Brentano nog
langer te schrijven voor Le Monde[2].
De visie
van Beuve-Méry werd niet gedeeld door heel wat politici én door de conservatieve
pers. Men verweet hem een te neutrale ingesteldheid inzake het geladen
onderwerp. Daarenboven hekelden Courtin en Funk-Brentano ook nog eens
Beuve-Méry’s editoriaal beleid. Dit alles leidde ertoe dat Beuve-Méry zijn
ontslag gaf. De reacties bleven niet uit, vrijwel onmiddellijk nadat Beuve-Méry
zijn ontslag had ingediend werd de regering vanuit linkse hoek veroordeeld,
omdat ze zich met perszaken had gemoeid. Trouwe lezers verenigden zich in
comités om steun te betuigen aan Beuve-Méry, net zoals de journalisten die zich
verenigden in ‘la Société de Rédacteurs’ om hun acties beter te kunnen
stroomlijnen. Deze ‘Société de Rédacteurs’ dreigde met stakingen indien
Beuve-Méry niet opnieuw werd aangenomen. De journalisten contacteerden zelfs
Vincent Auriol (president van de republiek) met de vraag om een speciale
commissie op te richten om tussen te komen in het wel erg geladen conflict. Dit
alles werkte in het voordeel van Beuve-Méry, hij werd immers opnieuw aangenomen
en in eer hersteld.
In de nasleep van het
conflict besloot Beuve-Méry om een dergelijke aanval van buitenaf voortaan te
weren door een structurele oplossing. Die hield concreet in dat er een stijging
van het aantal aandelen van Le Monde werd doorgevoerd waarbij de nieuwe aandelen
ter bewaring aan ‘la Société de Rédacteurs’ overhandigd werden. De quasi
onvoorwaardelijke steun van de journalisten ten opzichte van Beuve-Méry lag aan
de oorzaak van deze maatregel. Beuve-Méry was dan ook heilig voor de
journalisten, die voor hem door het vuur gingen (de krant overleefde immers heel
wat ideologische aanvallen). De hiërarchische structuur van Le Monde anno 2001
is vrijwel diezelfde als in de beginjaren van de krant. Meerdere pogingen om het
succes van Le Monde in te perken leidden er enkel toe dat de door Beuve-Méry
geïntroduceerde eigendomstructuur verder werd uitgebouwd en geconsolideerd. Dit
bereikte een hoogtepunt toen hij in 1968 met pensioen ging. Zijn opvolgers
werden door hem aangeduid, Jacques Fauvet nam de fakkel over als hoofdredacteur
en Jacques Sauvageot werd hoofdredacteur voor financiële materies. De
belangrijkste verwezenlijking was echter het verhogen van de
journalistenparticipatie door hen maar liefst veertig percent van de aandelen te
bezorgen. Kaderleden en opstellers kregen negen percent in handen. Door deze
veranderingen zag de eigendomstructuur er in 1970 als volgt uit[3]:
Who owns Le Monde?
Shareholder
Percentage Share
Personnel
Journalist association
40
Cadres
5
Employees
4
Management
Jacques Fauvet
7
Jacques Sauvageot
4
Individuals
*
Hubert Beuve-Méry
10
Jean-Jacques Beuve-Méry
5.5
Eleven other
‘moral guarantors’
24.5
Total
100.0
*Complex rules fix limiting conditions under which these shares
can be bought by other individual associates. In any case no one can hold more
than 25 percent of these, or 10 percent of the total shares.
Source: Internal document of Le Monde, dated April 15, 1973.
Interpretatie van deze tabel zou ertoe kunnen leiden dat men de illusie krijgt dat er niemand effectief aan het hoofd stond van Le Monde (door het opmerkelijk hoge aandeelcijfer dat in handen is van de journalisten). Niets is minder waar, Le Monde functioneerde in principe net zoals alle andere Franse kranten. Concreet betekende dit dus dat Jacques Fauvet en Jacques Sauvageot in 1973 aan de top van de hiërarchie stonden en logischerwijs de belangrijkste beslissingen konden nemen[4].
3.1.3. De
contradicties van Le Monde
‘An independent corporate structure based on worker participation that must
survive in a highly monopolized capitalist society is continually threatened by
the very nature of its contradictory existence.’[5]
Dit citaat van Freiberg vat de problematiek waarmee Le
Monde te maken heeft perfect in één zin samen. Een unieke, socialistische
organisatiestructuur zoals Le Monde die kent, kan niet anders dan argwaan wekken
in een monopolistische kapitalistische samenleving die gekenmerkt is door
traditionele structuren. Dit wijst op een externe contradictie, namelijk de
klassieke structuur versus die van Le Monde. Het verhaal is hier echter niet af.
Le Monde
wordt ook gekenmerkt door een interne contradictie. Enerzijds krijgen de
werknemers heel wat aandelen in handen, anderzijds hebben ze weinig inspraak in
het beleid van de krant zelf. Wanneer belangrijke beslissingen genomen dienden
te worden, was het steeds Beuve-Méry die deze beslissingen nam. Eigenlijk was de
vergelijking met een kapitalistische onderneming bijzonder groot. Het enig
cruciale verschil bestond erin dat op het einde van het fiscale jaar de winst
evenredig werd verdeeld. De interne contradictie kende een hoogtepunt toen
Beuve-Méry met pensioen ging. Niet alleen verhoogde hij het aantal aandelen, dat
onder controle was van de werknemers, hij benoemde ook Fauvet en Sauvageot en
dezen kregen erg veel autoriteit (cf. supra).
Juist in
dat jaar (1968) vonden ook de studentenopstanden plaats; deze werden gesteund
door Le Monde. De krant kon zich dat omwille van die unieke structuur
permitteren. Fauvet nam heel wat nieuwe journalisten aan (dit was een dringende
maatregel na het vertrek van Beuve-Méry), onder wie heel wat sympathisanten van
de studentenopstanden. Deze jonge, energieke generatie wenste het activisme, dat
door de opstanden gekenmerkt werd, door te voeren in Le Monde. Concreet gebeurde
dit door zich aan te sluiten bij de CFDT-vakbond in plaats van de SNJ. Door deze
aansluiting zagen die journalisten zichzelf als betaalde werkkrachten in plaats
van als ondergepriveligeerde professionals (diegenen die lid waren van de
‘journalistenassociatie’). Die jonge generatie journalisten vormde samen met
opstellers en kaderleden een hecht CFDT-blok, zonder twijfel een concurrent voor
de journalistenassociatie.
Belangrijk
is dat het verschil tussen beide formaties wordt ingezien. De
journalistenassociatie (cf. supra) was gebaseerd op eigendomsrechten, terwijl
het CFDT-blok gebaseerd was op arbeidersrechten. Al snel werd duidelijk dat een
dergelijke polarisatie vroeg of laat tot de ondergang van de krant zou kunnen
leiden. Een breukveld tussen beide generaties journalisten zou immers na verloop
van tijd onoverbrugbaar worden, waardoor de normale gang van zaken al te zwaar
zou worden ondermijnd. Fauvets pensioen werd zelfs uitgesteld om alsnog een
oplossing te vinden voor het dreigende probleem. Fauvet had jammer genoeg niet
langer de morele noch juridische autoriteit om het probleem ten gronde aan te
pakken. De jonge generatie journalisten pleitte voor een afbouw van totale
autoriteit in handen van enkelen, terwijl de oudere journalisten voorstander
bleven van een dergelijke organisatievorm.
Aangezien
men er niet uitkwam werd in 1978 een beroep gedaan op Jean-Marie Dupont om een
kritische analyse op te stellen van de organisatievorm en de daaruit volgende
problemen. Het verdict van Dupont was vernietigend. Hij was van oordeel dat de
administratieve structuur niet aangepast was aan de belangrijke uitdagingen
diezich voor Le Monde aandienden. Het mankeerde de krant aan
langetermijnplanning, doordat alle macht gecentraliseerd was bij twee
individuen.
Fauvet en
Sauvageot hielden het dossier langer dan een maand geheim omdat ze zelf zo
geschokt waren door het vernietigende oordeel van de studie. Veranderingen
konden niet langer uitblijven, ze waren zelfs cruciaal voor het overleven van de
krant.
Het begin
van de veranderingen werd geconcretiseerd door het vormen van een ‘équipe de
direction’ rond de twee machtsbakens Fauvet en Sauvageot, met Dupont als
secretaris. Dit team kwam eenmaal per week samen om alle beslissingen samen te
bespreken. De drukkerssectie werd als eerste gemoderniseerd en er werd
gediscussieerd over de manier waarop men een opvolger van Fauvet zou vinden. Er
werd tevens geopteerd om een nieuwe directeur voor de publicatiesectie aan te
stellen op democratische basis, gekozen door de tweehonderd redactieleden van Le
Monde.
In 1980 werd na zeer lang
beraadslagen gekozen voor Claude Julien om Fauvet op te volgen na diens
pensioen. De opvolging zou echter niet bruusk gebeuren, maar zou gespreid worden
over een periode van drie jaar (in 1983 dus). Julien stond al aan het hoofd van
de maandelijkse Le Monde Diplomatique. Claude Julien was bekend omwille van zijn
veelal radicale standpunten in zijn artikels. Hij heeft dan ook wat water in de
wijn moeten doen om op sympathie te kunnen rekenen van de ietwat oudere,
gematigde generatie journalisten. Julien deed ook beloftes aan de
journalistenassociatie om de hiërarchische manier van werken af te knotten ten
voordele van een meer collegiaal klimaat.
3.1.3. Aanvallen op
Le Monde
Le Monde
werd veelal als een bedreiging gezien voor de gevestigde orde. Le Monde nam
veelal pro-socialistische standpunten in én werd gekenmerkt door het feit dat
iedereen zijn mening kon spuien in de krant. Hierdoor werd Le Monde vaak
bekritiseerd vanuit zowel linkse als vanuit rechtse hoek (de ‘Gaullistische’
kant[7]).
Al van in
het begin kende de krant de nodige kritiek. De eerste om de krant te
bekritiseren was de linkse beweging die de krant reduceerde tot een directe
opvolger van Le Temps, met het oorlogsgebeuren in het achterhoofd.
Ook vanuit
rechtse hoek kwam al gauw kritiek, vooral toen Beuve-Méry openlijk koos voor een
neutraal Europa. De steun van Le Monde aan de studentenopstand van ’68 kende
weerwerk zowel vanuit linkse als rechtse hoek.
Deze
ideologische aanvallen op zich konden de krant eigenlijk weinig schade
berokkenen. De aanvallen stonden echter niet op zich, maar gingen steeds meer
gepaard met pogingen om de krant op financieel vlak te ondermijnen. Zo werden
bijvoorbeeld pamfletten gestuurd naar belangrijke adverteerders van de krant.
Deze pamfletten werden meestal anoniem opgesteld en vroegen meestal om de
‘communistische krant Le Monde’ niet langer te steunen.
Naast de
talloze pogingen om de adverteerders van Le Monde te manipuleren, namen de
financiële aanvallen op de krant ook andere vormen aan. Eerst en vooral deed
menpogingen om Beuve-Méry en de journalisten van Le Monde uit te kopen. Dit
gebeurde bijvoorbeeld in 1953 door een Franse magnaat. Toen dit mislukte ging
deze over op een andere techniek, nl. een nieuwe krant oprichten die het succes
van Le Monde moest boycotten. Alle pogingen mislukten, ook al deed men veelal
mooie beloftes aan journalisten van Le Monde die van krant (en werkgever dus)
wensten te wisselen. Le Monde bleef toonaangevend, en wist zijn positie van
onafhankelijke krant zelfs te consolideren.
Ondanks
alle aanvallen bleef Le Monde dus baas in eigen huis, wat betekent dat de
onafhankelijke verslaggeving gegarandeerd bleef[8].
Dit kon slechts zolang Le Monde zelfbedruipend bleef en dus niet op zoek moest
naar andere potentiële investeerders. Dit is meteen ook de kwetsbare plek van de
krant.
Sinds haar ontstaan is The Times dé gezaghebbende krant in Groot-Brittannië. Net zoals Le Monde kent ook The Times een wereldwijde faam.
De krant
The Times is gesticht onder een andere naam, namelijk The Daily Universal
Register in het jaar 1785 (op 1 januari 1985 werd de eerste editie opnieuw
gepubliceerd). De krant is dus al meer dan tweehonderd jaar oud. In vergelijking
met andere dagbladen wereldwijd is The Times één van de weinige oude kranten die
vandaag de dag nog steeds bestaat. In 1785 werd The Daily Universal Register
opgericht om een superieur nieuw zetsysteem te demonstreren (de krant was toen
pionier inzake een specifieke manier van drukken).
In de
eerste editie van The Daily Universal Register schreef de uitgever John Walter
(een voormalige kolenhandelaar): ‘A
news-paper ought to be the register of the times and faithful recorder of every
species of intelligence…The Register, in its politics, will be of no party[9].’
De politieke geaardheid was er dus aanvankelijk
één van onafhankelijkheid.
Nadat de
naam The Daily Universal Register in 1788 geruild werd voor The Times werd de
eerste buitenlandse correspondent aangesteld in het jaar 1807 (zijn naam was
Henry Crabb Robinson).
In het
jaar 1814 installeerde de zoon en opvolger van John Walter, John Walter II, de
eerste stoompers in Printing House Square, de plaats waar The Times werd
gedrukt. Het installeren van die stoompers gebeurde heimelijk omdat dit opnieuw
een grote vernieuwing betekende voor het drukken en men wou dit geheim voorlopig
niet delen. Door het gebruik van dergelijke stoompers kon men maar liefst 1.100
vellen per uur bedrukken. John Walter II introduceerde Thomas Barnes als
hoofdredacteur, waardoor de krant omgevormd werd tot een belangrijk,
onafhankelijk orgaan inzake de publieke opinie. Barnes, die een bekende en erg
machtige liberaal was, heeft The Times uitgebouwd tot een sterke, onafhankelijke
krant (in die periode). In het jaar 1815 bedroeg de oplage 5.000, zes jaar later
was dit cijfer verdubbeld[10].
Toen
Barnes in 1841 als hoofdredacteur door John T. Delane werd vervangen,
functioneerde The Times als spreekbuis van de regering, ongeacht welke partij
aan de macht was. Delane zorgde ervoor dat geen staatsgeheim veilig was voor de
reporters. Delane heeft ervoor gezorgd dat The Times (rond het midden van de
eeuw) evolueerde tot de grootste en meest invloedrijke krant ter wereld. Hij
schreef zelf geen artikels, maar nam alle mogelijke beslissingen zelf inzake de
opmaak van de krant. Hij beschikte over de gave om vrij saaie artikels om te
vormen tot journalistieke meesterwerken. Delane wist beter dan ieder ander hoe
hij een institutie zoals The Times op politiek vlak kon gebruiken (The Times
beïnvloedde het politieke denken onder de bevolking in grote mate).
In 1868
bereikte de oplage van The Times 60.000 exemplaren per dag, deze oplage was drie
maal groter dan de gezamenlijke oplage van alle andere dagbladen van London.
John Walter III installeerde de eerste roterende pers waardoor 12.000 vellen per
uur tweezijdig bedrukt konden worden. Onder Delane groeide de krant tot een
onafhankelijke institutie die verantwoording diende af te leggen t.o.v. het
publiek en niet t.o.v. de regering.
Delane was
hoofdredacteur van The Times van 1841 tot en met 1877. Naar het eind van zijn
carrière toe verloor hij wat aan gedrevenheid, waardoor de grote periode van The
Times ook verdween. In 1877 werd Delane opgevolgd door Thomas Chenery, die op
zijn beurt werd opgevolgd door George E. Buckle in 1884. Toen de uitgever John
Walter III stierf in 1894, werd deze opgevolgd door Arthur Walter.
In 1908
verkeerde de krant in financiële moeilijkheden. De oplossing voor deze benarde
situatie kwam er door Lord Northcliffe. The Times Publishing Company liet zich
op de beurs registreren op 29 april 1908. De hoofdaandeelhouders waren Lord
Northcliffe en Arthur Walter. Toen deze laatste in 1910 stierf, werd hij
opgevolgd door zijn zoon, John Walter IV. Het was een droom van Lord Northcliffe
die verwezenlijkt werd, hoofdaandeelhouder zijn van The Times. Hij ging echter
niet akkoord met een aantal journalistieke praktijken, waardoor hij Geoffrey
Dawson tot hoofdredacteur benoemde. Toen Lord Northcliffe in 1922 stierf, was
het imago van de krant al in negatieve zin aangetast. Northcliffe had immers al
te veel nadruk gelegd op sensationeel nieuws. Northcliffe had er wel voor
gezorgd dat enkele noodzakelijke wijzigingen zich hadden voorgedaan in de
organisatie.
In 1910
verscheen de eerste editie van Times Educational Supplement. In 1914 werd The
Times voor de eerste maal tegen de prijs van 1d verkocht waardoor de verkoop
steeg tot 166.000 exemplaren. In augustus 1914 (het begin van de Eerste
Wereldoorlog) steeg de verkoop spectaculair tot 278.000 exemplaren.
In 1922
werd de fotopagina ingevoerd onder druk van Lord Northcliffe. Deze stierf in dat
jaar en zijn aandelen werden verkocht aan John Jacob Astor. The Times was de
enige krant die dagelijks gepubliceerd werd tijdens de Algemene Staking van het
jaar 1926. De machinekamer van de krant werd zelfs bemand door een zeekapitein
en door een zestienjarige zoon van de medische correspondent van The Times.
Dawson was
hoofdredacteur (na een korte wissel omwille van een ruzie) tot 1941. Hij werd
opgevolgd door R.M.B. Ward, die vervangen werd door W.F. Carey. In 1952 werd Sir
William Haley hoofdredacteur. Tegen 1966 had hij de krant het imago terugbezorgd
dat het verdiende (zoals in de tijd vooraleer Northcliffe hoofdaandeelhouder
was). Haley was voormalig directeur-generaal bij de ‘British Broadcasting
Company’. Haley kwam juist op het gepaste moment bij The Times. Hij diende het
verzwakte imago opnieuw te herstellen. Haley verraadde de traditionele waarden
van de krant niet, maar hij gaf meer aandacht aan het fysische en het
inhoudelijke voorkomen van de krant. Hij wou de krant wat meer geestdrift
bezorgen, maar hamerde op het feit dat The Times vooral gebaseerd diende te zijn
op waarden als accuraatheid, nauwgezetheid en waarheid. Haley hechtte ook heel
wat belang aan buitenlandse verslaggeving. Onder het bewind van Haley bleef de
krant vooral het establishment dienen, doch de positie was er één van
onafhankelijkheid, ongeacht de valse beschuldigingen van conservatisme.
In 1962
verhuisde de kantoorruimte van The Times naar Printing House Square. In 1966
werd de krant voor meer dan twee miljoen pond gekocht door Lord Thomson, die ook
al The Sunday Times bezat. Vanaf dan verscheen nieuws steeds ook op de
voorpagina op plaatsen waar voorheen advertenties geplaatst werden. Door de
komst van Thomson rees de circulatie van The Times over de 400.000 exemplaren op
het eind van de jaren zestig.
In 1966
werd Hamilton hoofdredacteur van de krant. Samen met Thomson zorgde hij ervoor
dat de kwaliteit van de verslaggeving steeg en dat de redactionele
onafhankelijkheid gewaarborgd bleef. In ’67 werd William Rees-Mogg
hoofdredacteur.
Rees-Mogg was duidelijk
progressief. Hij deelde de gedachte om van The Times een krant te maken die de
stem en nationale representatie moest worden van het Britse volk. Hij wou ook de
onafhankelijke positie van de krant bewaren. Rees-Mogg zorgde ervoor dat The
Times een krant werd voor diegenen die serieuze en diepgaande verslaggeving
wensten over nationale, economische en internationale zaken. Hij zorgde er
tevens voor dat de buitenlandse verslaggeving nog verder werd uitgebouwd. Een
wereldwijd netwerk werd gevormd van twintig voltijdse en veertig parttime
correspondenten. Door alle veranderingen die Rees-Mogg had doorgevoerd,
waaronder het schrijven van veelal scherpe artikels over bepaalde materies, werd
The Times ideologisch omschreven als eerder links. Rees-Mogg omschreef de
stroming van de krant als ‘healthy non-conformism’.
Een ander citaat luidt: ‘We stand to the left in terms
of welfare; to the right in resisting state power.’
In
augustus 1980 staakten de journalisten gedurende een week omdat ze een
salarisverhoging van éénentwintig procent beoogden. Times Newspapers werd te
koop gesteld door Lord Thomson.
In
februari 1981 werd Times Newspapers overgekocht door News International (met als
hoofd de mediagigant Murdoch). News International is de Europese afdeling van
The News Corporation Ltd., één van de grootste mediabedrijven wereldwijd. News
International is het grootste nationale krantenbedrijf van Groot-Brittannië. Het
bevat vier van de twintig meest gekende Engelse kranten; namelijk The Times, The
Sun, The Sunday
Times en The News of the World.
Le Monde
fungeerde in het begin van zijn ontstaanals internationaal uithangbord voor de
Franse suprematie van weleer. Le Monde zou de plooien in het Franse prestige
(ontstaan tijdens de oorlogsjaren) opnieuw gladstrijken[11].
Maar vrij vlug werd Le Monde één van de weinige kranten die een volledig
onafhankelijke koers zouden varen. De unieke interne structuur van de krant
staat er borg voor dat de journalisten los van uitdrukkelijke politieke of
ideologische druk hun werk kunnen doen. Hierdoor is de onafhankelijkheid van de
krant gewaarborgd. Le Monde slaagde erin om ondanksdiverse aanvallen vanuit
politieke en ideologische hoek zich te handhaven. De krant staat los van één of
andere krantengroep, wat meteen ook een zekere financiële kwetsbaarheid inhoudt.
De Times heeft in zijn lange geschiedenis ook steeds objectiviteit en onafhankelijkheid nagestreefd. Ook toen de krantfungeerde als de spreekbuis van de regering, bewaarde de redactie haar onafhankelijkheid ten aanzien van de politieke partijen. De ernst en de objectiviteit van de Times dient wel het establishment, maar hoeft niet als conservatief te worden ingevuld. De buitenlandse verslaggeving van de krant staat borg voor objectieve en betrouwbare journalistiek.
Le Monde
en The Times zijn, zoals al werd besproken, beide instituties op het
journalistieke vlak. Door het al verkregen inzicht in de structuur en ideologie
van de kranten hadden we al een vermoeden van de manier waarop de kranten een
standpunt zouden innemen op vlak van de Poolse kwestie. Doordat Le Monde een erg
onafhankelijke krant is, verwachtten we van deze krant dat ze de feiten op een
eerder gereserveerde wijze zou behandelen. Juist hierdoor lag het in de lijn van
de verwachtingen dat het eerder The Times zou zijn die een duidelijker standpunt
zou innemen in de Poolse kwestie. Hiermee wordt niet geclaimd dat Le Monde er
geen standpunt zou op na houden, integendeel, het standpunt van Le Monde zal
gewoon iets moeilijker te achterhalen zijn, juist vanwege die gereserveerde,
onafhankelijke houding.
Naast deze
bemerkingen speelden nog twee andere factoren een rol bij het vormen van onze
verwachtingen ten opzichte van de aandacht die de kranten geven aan de Poolse
materie. De eerste, eerder voor de hand liggende factor heeft te maken met het
feit dat Le Monde alom bekend is voor zijn buitenlandse verslaggeving[12].
Hierdoor zou men verwachten dat deze krant dan logischerwijs ook meer aandacht
zou schenken aan de Poolse onrust. Een tweede factor, die de eerste enkel kan
bekrachtigen, houdt verband met het geografisch karakter van de kranten.
Aangezien Le Monde een Franse krant is, zullen de historische banden tussen
Frankrijk en Polen hoogstwaarschijnlijk doorwegen wanneer we de aandacht[13],
die zowel The Times als Le Monde geven aan de Poolse kwestie, trachten te
achterhalen (deze factor speelt dus wellicht in het voordeel van Le Monde).
|
[1]
“These movements
often linked to the important national movement “Action Chrétienne Jeunesse
Française,” were made up of an anti-clerical laity which demanded that the
church remove itself from secular affairs. This movement, which spawned
important demonstrations before World War II, played a major role in the
Resistance. At the liberation, many voted for the progressive MRP, while
others became libertarian socialists. It would be difficult to overestimate
the influence of left Christian militantism on Le Monde.”,
citaat uit J.B. FREIBERG,
The French press, Class, State and Ideology, Praeger Publishers, 1981,
[2] J.B.
FREIBERG, The French press, Class, State and Ideology, Praeger Publishers,
1981,
[3]
J.B.FREIBERG, op cit., p. 88.
[4] Om de hiërarchie te
verduidelijken, werd het organogram van Le Monde in bijlage weergegeven.
[5] J.B. FREIBERG, op cit., p. 88.
[6] J.B. FREIBERG, op cit, p. 92.
[7] J.C. MERRILL, H.A. FISCHER, The World’s
Great Dailies: Profiles of fifty newspapers, Hastings House Publishers,
[8] MERILL, H.A.FISHER, op cit , p. 207.
54
NEWS INTERNATIONAL, News International Fact Files,
[10]
J. TUNSTALL, Newspaper Power: The New National Press in
[11] MERRILL, H. A. FISHER, op cit., p. 204.
[12] H. A. FISHER, op cit., p.208.
[13] De historische banden
tussen Frankrijk en Polen kennen hun oorsprong reeds tijdens de
Napoleonistische oorlogen op het einde van de 18e eeuw. We zien in de
verdere geschiedenis steeds dat deze banden een zekere rol bljiven spelen
Deze banden waren niet enkel op politiek gebied, de Poolse en Franse elites
hebben steeds een nauw contact gehad. We hebben dit niet in onze
verhandeling opgenomen, omdat een beknopt overzicht hierover afbreuk zou
doen aan de feiten. We moeten dit echter wel in gedachten houden bij het
onderzoek.