De berichtgeving over de Poolse crisis van 1980-1981 in Le Monde en The Times. Een comparatief onderzoek. (Tineke Van Vooren)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

2. HISTORISCHE ACHTERGRONDEN VAN DE POOLSE CRISIS VAN 1980

 

In dit hoofdstuk richten we onze aandacht op achtergronden van de Poolse Crisis van 1980. We gaan ervan uit dat deze crisis diep geworteld zit in de geschiedenis van het Poolse volk. Een overzicht van de gehele geschiedenis van Polen is hierechter niet op zijn plaats, omdat dit enerzijds niet relevant is voor ons onderzoek en anderzijds omdat zo’n overzicht al meerdere keren is opgeschreven op een manier die moeilijk te evenaren is[1]. We focussen daarom vooral op wat we ‘de traditie tot opstanden’ van het Poolse volk zouden noemen. We geven vanzelfsprekend iets meer ruimte en aandachtaan de recente ervaringen. Recente ervaringen zijn voor ons deze, die niet enkel recent zijn qua tijd maar ook deze die mogelijk een directe invloed hebben gehad op ons hoofdthema, de stakingen in Gdansk in 1980 en de daaruit volgende oprichting van de eerste vrije vakbond, Solidarnosc.

We starten ons overzicht effectief in 1956, met de eerste, grote arbeidersrevolte waar het communisme in Polen mee af te rekenen kreeg. We hebben daarbij vooral aandachtvoor die elementen die later een mogelijke invloed hebben gehad op de stakingen van Gdansk in 1980. Op eenzelfde manier behandelen we de volgende stakingsgolven, namelijk die van 1968, 1970 en 1976. Voor verdere diepgaande literatuur over dit onderwerp verwijzen we naar de auteur

J. Karpinski[2].

Tenslotte gaan we ook nog in op de rol van het KOR[3] en de katholieke Kerk in de stakingen van Gdansk. Beide instanties zijn niet weg te denkenuit deze periode. Hun belang kan moeilijk over het hoofd worden gezien.

Het overzicht van de historische gebeurtenissen in 1980 wordt uitvoerig aan bod in het vijfde hoofdstuk van deze verhandeling.

 

2.1. De traditie van opstanden

 

2.1.1. De periode voor het communistische tijdperk

 

Poolse romans, gedichten en toneelstukken beschrijven de moed van opeenvolgende generaties opstandelingen. De Poolse schilderkunst drukt de romantiek uit van het partizanenbestaan, familieverhalen en herinneringen leren kinderen hoe nationale helden en gewone Polen zich horen te gedragen tegenover hun gehate onderdrukker. Het is duidelijk, Polen is in de geschiedenis veel overheerst en onderdrukt geweest. Dit heeft bij het Poolse volk niet enkel het gevoel ontwikkeld van slachtoffer te zijn, maar evenzeer een sterke vrijheidsdrang. Dit klinkt misschien eerder contradictorisch, maar het is eigenlijk heel logisch. Door de talrijke overheersingen, heeft elke Poolse generatie geleerd te vechten voor haar vrijheid en onafhankelijkheid, verschillende verzetsbewegingen te organiseren. De overheersingen hebben hen ook geleerd het Poolse nationale gevoel te bewaren [4].

 

Nochtans was het ‘Poolse Gemenebest’ ooit een machtig en zeer welvarend rijk. In de zeventiende eeuw raakte het echter in verval. Op het einde van de achttiende eeuw werd de Poolse Staat uiteindelijk verdeeld tussen Pruisen, Habsburg en Rusland. De Poolse negentiende eeuw werd gekenmerkt door bloedige opstanden. Twee van die opstanden hebben duidelijke sporen achtergelaten, nl. de November-opstand van 1830 en de Januari-opstand van 1863.De November-opstand van 1830 werd gevoerd door Poolse soldaten en aristocraten. Deze opstand had een zekere kans van slagen gehad, mits een beter sociaal uitgewerkt programma en meer capabele leidersfiguren. Een andere oorzaak was de verdeeldheid binnen de Poolse adel en natuurlijk de Russische overmacht waartegen Polen niet was bestand. Uiteindelijk neergeslagen, leverde deze revolutie een zeer uitgebreide romantische literatuur op, meestal geschreven door auteurs in ballingschap[5]. De Januari-opstand van 1863 had in tegenstelling tot de vorige opstand weinig kans op slagen. Hij kon nochtans bogen op steun bij brede lagen van de boeren en de gewone burgers. De opstand werd onderdrukt met grootscheepse militaire middelen. Tijdens deze opstand was er steun beloofd door Napoleon III, die nooit gekomen is. De steun van de andere westerse landen was ook teleurstellend beperkt. Deze opstand zorgde op zijn beurt voor een heroïsche leider, m.n. Romauld Traugutt en indrukwekkende schilderijen van Grottger. Na deze opstand was de hoop een beetje verdwenen dat Polen onafhankelijk zou worden, maar het idee is altijd gebleven.

 

Toen in 1914 de oorlog uitbrak tussen de bezettende machten - Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Rusland – bleek dit een opportuniteit voor Polen om de onafhankelijkheid te verkrijgen. Een mengeling van eigen militaire actie en de steun van de geallieerden zorgde ervoor dat de Polen hun staat terugkregen in 1918. Maar deze oprichting van een eigen staat werd bemoeilijkt door de geopolitieke situatie. Polen lag tussen twee opkomende machten, met name Nazi-Duitsland en Sovjet-Rusland. Op 1 september 1939 belandde Polen in een nachtmerrie. Hitler viel Polen binnen. Op 16 september 1939 viel het Rode Leger binnen en begon het Oost-Polen te bezetten. Er werd een verdrag gesloten door beide bezetters, m.n. het Molotov-Ribbentrop Pact. Tijdens de jaren onder de Nazi-bezetter kende men veel verzetsbewegingen in het hele land. Sommigen waren direct betrokken bij de militaire partizanenbewegingen[6], anderen hielden zich bezig met ondergrondse activiteiten, zoals distributie van ondergrondse kranten en pamfletten, nog anderen deden aan illegale handel en smokkel. Er bestonden twee gescheiden staten, de officiële en de ondergrondse. Iedereen moest zijn houding bepalen tegenover deze twee realiteiten. Deze ondergrondse ontwikkeling krijgt later een belangrijke betekenis voor de ondergrondse activiteiten van Solidarnosc na de Staat van Beleg in 1982[7].  

In juli 1944 werd Polen bevrijd door het Rode Leger en werdals dusdanig opnieuw door een vreemde macht bestuurd, de Sovjet-Unie. Vermeldenswaard is de opstand in Warschau op

1 augustus 1944. Het leger, onder bevel van de regering in ballingschap, wou de steden in Oost-Polen bevrijden voor de komst van het Rode Leger. Het gerucht deed namelijk de ronde dat het Rode Leger binnen enkele dagen in Warschau zou zijn. De opstand was opnieuw een teken van Poolse heroïek. Twee maanden lang vocht het AK voluit om ten slotte door de Duitsers te worden overmeesterd. Het Rode Leger heeft niet gereageerd. Tot vandaag heerst de overtuiging in Polen dat Stalin wachtte tot de Duitsers de opstand onderdrukten.[8] Door dit falen werd het AK gebroken. Een communistische golf overspoelde Polen. De oorlog heeft Polen veel schade toegebracht, velen verloren het leven, het land was verwoest. Een nieuw begin brak aan, een begin met nieuwe grenzen en een nieuw regime.

2.1.2. Stakingsgolven onder het communistisch regime

In 1949 verspreidde het Stalinisme zich over heel Oost-Europa. Het was een periode van breken van nationale gevoelens en tradities. De economie werd omgevormd door collectivisatieprincipes en men legde sterk de nadruk op de uitbouw van de zware industrie. De Communistische Partij regeerde het land met open politieterreur en een overdosis propaganda. Polen kwam volledig onder de controle en macht van de Sovjet-Unie. Na de dood van Stalin kende het landweer watademruimte. Men is het er niet over eens of de dood van Stalin invloed heeft gehad op het ontstaan van de opstanden die in 1956 uitbraken. Volgens sommige auteurswaren de stalinistische repressies in Polen beduidend minder ergdan die in andere Oost- Europese landen[9] en was de weerstand van het volk dan ook minder duidelijk. Wij zien de opstanden van 1956 wel als een reactie op de stalinistische periode. Na Stalins dood werd de rol van de politie sterk ter discussie gesteld. Ook Stalin zelf werd aan kritiek onderworpen en vele fouten werden toegegeven. Chroetsjev verzoende zich bovendien met Tito door een spectaculair bezoek aan Belgrado, wat op zich ook een rehabilitering van Gomulka inhield. Deze was tijdensde Stalinjaren veroordeeld voor sympathieën met het nationalistische beleid van Tito. In maart 1956 stierf het hoofd van de Poolse Partij, Bierut, en werd opgevolgd door Ochab. Machtswijziging in Moskou, machtswijziging in Warschau, en een geest van afrekening met het verleden, vormden dus een uitstekende voedingsbodem voor de crisis in 1956. Maar de primordiale oorzaak voor het oproer was een economische crisis, die een invloed had op de algemene welvaart en dus zo voor een grote sociale ontevredenheid zorgde.

Het oproer begon in juni 1956 te Poznan. De arbeiders van de Cegielski-machinefabriek waren verbitterd door de lange en vruchteloze pogingen om de nieuwe produktienormen terug te draaien en loonsverhoging te krijgen. Zo ontstond een protestmars op 28 juni die uitdraaide op een straatdemonstratie. Deze straatdemonstraties eindigden in serieuze rellen. De veiligheidspolitie en het leger grepen in, het dodental liep zwaar op en men spreekt van duizenden gewonden. De situatie liep uit de hand en een crisis was in aantocht. De regering was verdeeld, sommigen noemden de demonstraties het werk van ‘westerse provocateurs’, anderen steunden de eisen van de opstandelingen. Het volk was enorm geschokt toen de eerste slachtoffers vielen en ‘Polen op Polen schoten’. Een arbeidersstaat die zich keerde tegen haar eigen arbeiders! De Partij verloor een deel van haar legitimatie, wat leidde tot desintegratie van haar autoriteit. Op dat moment verscheen Wladyslaw Gomulka op het toneel[10]. Hij was al een gerespecteerd man omwille van zijn nationalistische gedachtengoed: ‘Polen voor de Polen’. Het lukte hem niet alleen de leiding in handen te nemen van een nieuwe hervormingsgezinde fractie binnen de Partij, maar hij verwierf ook de steun van de Sovjets. Als een nieuwe partijleider ging Gomulka naar het volk toe. Met een mengeling van nationalistische, reformistische en communistische retoriek wist hij algemene steun te krijgen. Hij gaf de mensen hoop en vertrouwen in een betere toekomst. Het bezorgde Gomulka de reputatie van nationaal bevrijder en de partij een mandaat om het hervormingsproces te leiden. In het begin was er sprake van een periode van normalisering. Zo normaliseerde hij de verhoudingen tussen de Kerk en de staat, hij legaliseerde de arbeidsraden en draaide de collectivisering van de landbouw terug. In grote lijnen kan men zeggen dat de politiek van Gomulka de boeren en de intellectuelen tevreden stelde. In 1957 kwam ongeveer tachtig procent[11] van de landbouwgronden weer in privéhanden. Daarbij werd nog eens de oprichting van kleine ondernemingen gestimuleerd. De intellectuelen kregen een grotere vrijheid. De censuur bleef bestaan, maar was minder streng. Sovjetofficieren werden uit het Poolse leger gezet en naar huis gestuurd samen met Rokossowski, de maarschalk van het Rode Leger. De handelsbetrekkingen met de Sovjet-Unie werden genormaliseerd, met een bilateraal patroon van staatshandelscontracten. Ook de diplomatieke druk van de Sovjets werd verminderd, zodat de Polen weer de banden met het Westen konden herstellen. Zodra de Partij echter opnieuw standvastiger was en de dreiging voor een nieuwe crisis verdween, werden de bestaande vormen van arbeiderszelfbestuur opgedoekt. De arbeidsraden, die zich spontaan hadden ontpopt in de meeste fabrieken, werden langzaam herleid tot puur economische lichamen. De open en openbare discussies werden weer aan banden gelegd door verstrengde censuur. De Partij keerde terug naar haar interne discipline, wat dus betekent dat ze weer gebruik maakte van bureaucratische, gecentraliseerde methodes in economie en bestuur.

Deze feiten lagen aan de basis van een veralgemeende ontevredenheid bij de bevolking, die zich liet voelen in stakingen en straatdemonstraties. Arbeiders organiseerden zich spontaan en formuleerden eisen. Ze kregen steun in de kringen van de intellectuelen, die een nieuwe visie op het socialisme gingen ontwikkelen. De autoriteiten moesten voor het eerst naar de fabrieken gaan en direct met de arbeiders praten. Ze moesten hun leiderschap herbevestigen door hervormingen. Het volk was niet vergeten dat men op de arbeiders had geschoten en bleef bitter.

De arbeidersbewegingen waren spontaan ontstaan en leden onder gebrek aan organisatie, wat de Partij de gelegenheid gaf om de toezeggingen en beloftes niet na te komen. Ook de verdeeldheid binnen de intellectuele kringen leidde ertoe dat de beweging geen politiek onafhankelijke rol kon spelen. Heel belangrijk bij deze gebeurtenissen is dat de zaak intern werd opgelost, d.w.z. zonder interventie vanuit de Sovjet-Unie[12]. Dit, terwijl men toch enkele spectaculaire hervormingen, die als bedreigend voor het communisme kunnen opgevat worden, heeft doorgevoerd. De Sovjet-Unie bleef natuurlijk niet enkel toekijken, ze oefende wel een zekere druk uit op Polen, o.a. door intimidaties met militaire manoeuvres aan de Poolse grenzen.

In 1968 kwamen de studenten en intellectuelen in opstand na het verbod van een anti-Sovjet-theaterstuk. Dat theaterstuk was ‘Dziazdi’ (‘Voorvaderen’), een stuk geschreven door Adam Mickiewicz[13]. Het werd verboden omdat tijdens voorstellingen anti-Russische demonstraties hadden plaatsgevonden. Op datzelfde moment had ‘de Praagse Lente’ plaats in Tsjechoslowakije. Ook deze gebeurtenissen hadden hun invloed op Polen. De politie sloeg brutaal in op de stakende studenten van de universiteit van Warschau. De maanden erna werd de spanning groter en groter, de autoriteiten reageerden hierop met dreigementen, beschuldigingen en een anti-semitische en een anti-liberale zuiveringscampagne. Dit had als gevolg dat heel veel van de overgebleven joden werden gedwongen te emigreren. Ook de intellectuelen werden niet gespaard van beschuldigingen tot pogingen om het systeem omver te werpen. Duizenden studenten werden gearresteerd, en diverse professoren, die hen hadden gesteund, werden ontslagen en later vervolgd. Door in te spelen op chauvenistische thema’s wist Gomulka nogmaals een groot deel van de bevolking en de Partij aan zich te binden. Hij verloor echter wel het imago dat hij in 1956 had verkregen.

De opstand van maart 1968 had verschillende gevolgen. Ten eerste betekende dit de definitieve ineenstorting van illusies die na de opstand van 1956 waren ontstaan. Het idee dat sommigen koesterden van een ‘liberale hervorming van het socialisme’ ging volledig de mist in. Ten tweede werd de kloof tussen arbeiders en intellectuelen vergroot. De reden hiervoor was dat de studenten niets van steun gekregen hadden van de arbeiders en er soms zelfs eerder een zekere vijandigheid van de arbeiders te bespeuren viel tegenover de gebeurtenissen. Ten derde hebben de opstanden veel schade toegebracht aan de Poolse cultuur en wetenschap. Door de zuiveringscampagne van de overheid werden immers heel wat belangrijke kunstenaars en wetenschappers vervolgd. Ook werd de censuur weer erg streng en beperkte zo de cultuuruitingen. Ook de universiteiten werden beroofd van alle autonomie en onafhankelijkheid. Ten vierde leidden de gebeurtenissen van 1968 tot een immense anti-semitische hysterie. Dit plaatste Polen in een slecht daglicht in de wereld en beroofde het land van een aantal interessante mensen, die of gedwongen werden tot emigratie, of uit het culturele of wetenschappelijke leven werden gegooid. Ten vijfde kon men in Polen, door deze opstanden de situatie in Praag en de bloedige interventie aldaar niet volledig vatten. Zo kan de eerder neutrale Poolse houding in dit conflict en het uitblijven van protesten deels worden verklaard.

Na deze gebeurtenissen was de politieke macht van Gomulka aangetast. De economische langzame neergang en een daarmee samenhangend voedseltekort en dreigende werkloosheid, beschrijven de context waarin de gebeurtenissen van 1970 moeten worden begrepen.

De aanvang van de derde stakingsgolf was, net als de eerste, verbonden met economische maatregelen van de regering[14]. Op 12 december 1970 kondigde de regering onverwachte prijsverhogingen aan. Dit gebeurde op een ongelukkig tijdstip, vlak voor de kerstperiode! De reactie van de bevolking was hevig, vooral in Gdansk, Gdynia en Elblag. De volgende dag marcheerden ongeveer drieduizend arbeiders van de scheepswerf in Gdansk op naar het provinciaal hoofdkwartier van de Partij. Dit gebouw werd door de woedende menigte in brand gestoken en vele winkels werden geplunderd. De stakingsgolf breidde zich uit tot Slupsk en Szczecin. Gebouwen van de politie en het leger werden ook daar in brand gestoken. Na een gewelddadig ingrijpen van de politie en het leger, waarbij velen het leven lieten of gewond werden, ontstonden er solidariteitsacties in Katowicze, Poznan en Warschau. De intelectuelen, mei 1968 indachtig, hielden zich afzijdig. De Partij had het over ‘misdadige anarchistische elementen en vijanden van Polen die misbruik hadden gemaakt van de situatie om te roven, brand te stichten en te vernielen’. Gomulka, wiens populariteit al sterk was gedaald, moest plaats ruimen voor Edward Gierek[15]. Een nieuwe periode in het communistische Polen was aangebroken.

Gierek was van mening dat de Partij haar voeling met de natie verloren had. Hij en zijn medewerkers trachtten de steun van de arbeiders te herwinnen. Hij reisde het hele land af en legde overal verklaringen af. Hij deed inspanningen om tegemoet te komen aan de eisen van de arbeiders. Hij beloofde een loonsverhoging aan de laagstbetaalden en een prijsbevriezing. Zijn belangrijkste zet was zijn komst naar de 'Warski'- scheepswerf in Szczecin en later in Gdansk. Langdurige discussies resulteerden in positieve resultaten. De arbeiders hechtten geloof aan zijn goede wil en de eenvoudige, open retoriek waarmee hij hen aansprak. 'Wij zullen je helpen!', schreeuwden ze[16]. De Partij vond een nieuwe legitimatie. Ze voerde een nieuwe koers: de perscensuur werd minder streng, enkele niet-partijleden konden belangrijke posten bekleden in de maatschappij, m.a.w. er ontstond een politiek van openheid.

Het oproer was van wezenlijk belang geweest omdat het bijna was ontaard in een nationale opstand. De arbeiders hadden niet enkel economische aspiraties, maar eisten ook de oprichting van vrije vakbonden en werkelijke macht voor de arbeidsraden. Dit gedachtengoed was ontstaan tijdens de stakingen zelf, op de dokken, maar men was nog niet in staat het om te zetten in een coherente visie. De arbeiders wisten m.a.w. goed wat onaanvaardbaar en onrechtvaardig was, maar niet hoe het systeem moest veranderen. In deze situatie speelde het gebrek aan steun van de intellectuelen mee. Tergelijkertijd betekende dit een groot voordeel voor Gierek, omdat hij met zijn duidelijke, volkse retoriek en pragmatisme de ontevreden arbeidersklasse, die niet was voorbereid en dus geen concrete eisen had, kon bespelen. Een algemene belofte om economische hervormingen toe te passen en de overheid minder bureaucratisch te maken, waren voldoende om de meerderheid te sussen en achter zich te krijgen. Gierek beloofde ook om een onderzoek in te stellen naar de schuldigen voor het openen van het vuur op de demonstranten en hen te straffen. We kunnen dus concluderen dat ondanks de zwakte van de eenheid en het onuitgewerkte programma van de stakers er toch al een belangrijke stap was gezet in deze stakingsgolf, die een invloed zal hebben op de volgende jaren. De toen nog weinig samenhangende eisen van de arbeiders zouden in de komende jaren worden ontwikkeld. Het was de eerste maal dat de regering instortte als gevolg van spontaan protest van de bevolking. Een ander belangrijk aspect was dat de beweging niet meer werd bepaald door de reformistische, marxistische benadering. De leiders die naar voor kwamen tijdens deze stakingen zouden belangrijk blijven in de volgende stakingsgolven, het mooiste voorbeeld hiervan is Lech Walesa die tien jaar later weer aan het hoofd zou staan van het oproer.

We blijven nog even stilstaan bij de Gierek-periode omdat deze zijn einde kent in de stakingen van Gdansk, de gebeurtenis die het hoofdthema van onze verhandeling vormt[17]. Gierek beoogde de industrialisering van Polen. Dit betekende dat er grote investeringen nodig waren. Daarom moesten de contacten met het Westen worden verbeterd, om zo uitrusting, technologie en grondstoffen naar Polen te kunnen brengen. Het resultaat hiervan was dat niet alleen de economische relaties werden verbeterd, maar ook dat er een uitwisseling plaats vond van cultuur, wetenschap en zelfs van personen. Vervolgens moest de eigen productiviteit stijgen. Dit kon enkel door inkomstenverschillen toe te staan en door de privéconsumptie aan te moedigen. Dit had als gevolg dat sommigen zichzelf konden verrijken ten koste van anderen, meestal de arbeiders. Ondanks de sociale maatregelen van de regering[18], werd de situatie van de arbeiders slechter. Het centralisme, eigen aan de Partij, bleef ook zichtbaar in de economie. Het aanmoedigen van privé-initiatieven strookte ook niet met de theorie van gecentraliseerde distributie, autocratische belastingwetgeving en de willekeur van de lokale partijbesturen. De diepgaande ‘vernieuwingen’ die Gierek in de Partij beoogde, leidden ook niet tot institutionele veranderingen[19]. Zijn belofte dat de arbeiders meer betrokken zouden worden bij het bestuur van het land, was van korte duur. De stakingsleiders zelf kregen niet lang na de stakingen af te rekenen met vergeldingsacties. De speciale commissie, opgericht om de schuldigen van het bloedbad tijdens de stakingen te onderzoeken, diende nooit een rapport in. De politieke tolerantie was ook meer schijn dan werkelijkheid. Hoewel de oppositiebewegingen zich ietwat konden ontwikkelen omdat de repressie niet zo hard was als in de meeste andere Oost-Europese landen, werd het monopolistische karakter van de Partij steeds opvallender, en ging ze door met het verkondigen van hevige kritiek. De belangrijkste terreinen, zoals het ‘socialistisch stelsel’ en de leidende rol van de Partij en het bondgenootschap met de Sovjetunie, bleven taboe. De Partij begon meer en meer in te dringen in alle sectoren van het sociaal leven, en alle onafhankelijke structuren werden geleidelijk afgebroken. Zo zien we bijvoorbeeld dat de relaties met de katholieke Kerk weer werden genormaliseerd[20], maar haar uiteindelijke onafhankelijkheid bleef erg beperkt. De Kerk werd, als enige serieuze politieke partner, zoveel mogelijk in de corporatistische staatspolitiek[21] opgenomen. Vele auteurs hebben het dan ook over een dubbelzinnige houding van de Kerk. Hierop komen we later terug.

In het kort kunnen we besluiten dat Gierek door zijn halfhartige maatregelen en zijn verbroken beloftes niet kon rekenen op een blijvende en onvoorwaardelijke steun van de bevolking. De Partij zelf kende een gebrek aan enige doctrinaire identiteit, een opvallende arbitraire houding en corruptie.

De derde stakingsgolf was een soort bliksemschicht, de voorloper van een zware onweerstorm die in 1976 losbarst. Op 24 juni 1976 kondigde de regering onverwachts een verhoging van de voedselprijzen aan. Gierek had de arbeiders nochtans beloofd eerst met hen te overleggen. Er was wel al op voorhand aangekondigd dat er een noodzaak was aan een ‘flexibel prijsbeleid’, maar de bevolking was daarbij niet geraadpleegd en de prijsstijgingen[22] waren vrij spectaculair en kwamen bruusk. De regering beloofde dat er snel loonsverhogingen en een verbetering van sociale voorzieningen zouden volgen, maar dit suste de ontevredenheid van de arbeiders niet. De maatregelen betekendeneen sterke schok voor de bevolking, omdat de regering de economische strategie van Gierek tot dan had voorgesteld als een groot succes. De volgende morgen braken in diverse delen van het land stakingen uit[23]. De stakingscomitees werden al snel opgericht. Men had blijkbaar geleerd uit de stakingen van 1970. Toch ontstonden alweer snel uit de hand gelopen situaties. In Radom werd het partijgebouw in brand gestoken en heel wat winkels werden geplunderd. De politie werd bekogeld met stenen, weer werd er geschoten en vielen er slachtoffers. De arrestaties volgden en velen verloren hun job. Dezelfde avond kondigde de regering aan dat de prijsverhogingen zouden worden ingetrokken. De situatie werd opnieuw gestabiliseerd. De arbeiders genoten weliswaar nog niet de volle steun van de bevolking, die niet had meegewerkt. Maar toch kan er worden gesteld dat de acties de Partij nog meer in diskrediet brachten.

Deze keer kon de crisis niet gezien worden als enkel van economische oorsprong, ze was veel diepgaander. Ze mag als een politieke en morele crisis worden beschouwd[24]. Men was het vertrouwen in de regering kwijt. Dit kwam o.m. ook door de onrechtvaardigheid van de processen die volgden op de arrestaties[25]. Hierin vonden velen de bevestiging in dat voor dit regime niet alle mensen gelijk waren voor de wet en dat het juridisch systeem kon gemanipuleerd worden door diegenen die aan de macht waren. Een hevige reactie kon niet uitblijven. Er werden vele protestbrieven met een groot aantal handtekeningen naar de officiële organen gestuurd. Een nog belangrijker gevolg was het ontstaan van een nieuwe organisatie die als doel had hulp te bieden aan de slachtoffers en hun gezinnen op wie deze onrechtvaardigheden betrekking hadden. Deze organisatie is het KOR of het Comité ter Verdediging van de Arbeiders. Deze organisatie is van primordiaal belang tijdens de stakingen van Gdansk. We komen hierop vanzelfsprekend terug. Het meest spectaculaire gevolg van deze crisis in juni 1976 was dus de opkomst van onofficiële oppositiegroepen en een uitgebreide en gevarieerde samizdat[26]. De meeste van die groepen onderhielden een nauw contact met mekaar en werkten samen.

In de jaren zeventig ontstond er dus langzamerhand een algehele chaos in Polen. Dit geldt zeker voor de economie. De kleine successen die het Gierek-regime had behaald, door onder meer nauwere economische samenwerking met het Westen, konden een tijdlang de crisis verhullen.

Maar, Polen had echter niet enkel leningen afgesloten met het Westen, maar ook met verscheidene Oost-Europese landen. De levensstandaard steeg wel, maar Polen begon op krediet te leven. De tijd om de schulden te betalen kwam. Daarenboven leidde het slechte weer tot enkele zeer magere oogsten in de landbouwsector. Het Gierek-regime had uiteindelijk geen structurele economische hervormingen doorgevoerd en daardoor kwamen de traditionele gebreken van de Poolse economie weer naar boven. De crisis kende een catastrofale omvang en was deze keer verbonden met externe factoren. De hele Poolse industrie bijvoorbeeld, had installaties nodig uit het westen, net als energiebronnen en grondstoffen. De schulden hadden ook een enorme omvang aangenomen. De ontwikkeling van de zware industrie werd niet gevolgd door een aangepaste ontwikkeling van het transportwezen en energievoorziening. De landbouw kende ook zware problemen. De stijging van de levensstandaard ging samen met een loonsstijging, die op haar beurt niet samenging met een verhoging van de voedselvoorziening. De collectivisatiepolitiek in de stalinistische periode was in Polen mislukt. Het grootste deel van de landbouw bleef dus in individuele handen, de rest in staatsbeheer. Gomulka en later Gierek beloofden de individuele landbouwsector te steunen. Maar beiden slaagden er niet in om zich aan die belofte te houden. De privélandbouw werd, ondanks zijn officiële statuut sinds 1956, steeds opnieuw gediscrimineerd en verwaarloosd door de autoriteiten. Een gevolg hiervan is dat Polen -in verleden een belangrijke voedselexporteur- een zeer grote voedselimporteur werd. Hierin vindt men één van de oorzaken voor de bekende ‘lange rijen’ voor de winkels.

Deze beknopte schets toont hoe de economische context er in de late jaren zeventig uitzag. De schijnbeloftes voor meer inspraak in de politiek, de teleurstellingen over de willekeurige machtsuitoefening van de Partij, de leugens, de corruptie en de onmacht om zaken te veranderen hadden geleid tot een sluimerend ontevredenheidsgevoel bij grote lagen van de bevolking. Een uitbarsting kon dus niet uitblijven.

 

2.2. De rol van het KOR in de stakingen van Gdansk in 1980

 

We benadrukten reeds vroeger het belang van het KOR ofhet Comité voor de Verdediging van het Arbeidsrecht. Dit comité werd opgericht na de stakingen van 1976 om de arbeiders die onrechtvaardig veroordeeld waren, te steunen[27]. Het KOR beperkte zich in eerste instantie tot geldinzameling voor juridische bijstand en ondersteuning van die arbeiders en de eis om een onderzoek in te stellen naar de gewelddadigheden van de politie jegens hen. Het comité bestond aanvankelijk uit een kleine groep intellectuelen maar groeide snel uit tot een invloedrijke politieke pressiegroep. Het KOR kon uitgroeien tot de belangrijkste onofficiële oppositiegroep omdathet een op de arbeidersklasse gerichte organisatie was. De stichters zochten contact met enkele kleine groepen arbeiders in een aantal arbeidscentra. Uit deze link groeiden twee onofficiële publicaties die de arbeiders inlichtten over staatsrepressie tegenover arbeiders en de omstandigheden waarin ze soms moesten werken[28]. Eén van de hoofddoelstellingen, die ze in deze publicaties naar voor brachten, was de noodzaak van een onafhankelijke arbeidersvertegenwoordiging. Deze link met de arbeiders bezorgde het KOR enkele troeven[29].

Ten eerste ageerde het als een soort advocaat voor de arbeidersklasse en kon het ook nauwelijks beschuldigd worden van anti-socialistische propaganda. Het KOR was ook vooral verbonden met de tradities en ideeën van links. De benadering was vooral sociaal-democratisch of constitutioneel, het was voorstander van een parlementaire democratie.

Het relevante conflict speelde zich af tussen het ‘totalitarisme’ en de ‘pluriformiteit’. Deze organisatie maakte ook van het begin al duidelijk dat ze geen politieke aspiraties had en werkte ook bovengronds, zodat de leden niet beschuldigd konden worden lid te zijn van een clandestiene organisatie. Het wordt duidelijk dat ondanks het feit dat de doelstellingen van de organisatie beperkt waren, de leden verderstrekkende politieke standpunten hadden. Ten tweede kon ze op die manier ook rekenen op een relatief grote steun en gehoor bij de arbeiders, die een zeer aanzienlijke groep vertegenwoordigde van de bevolking. Dit relatieve grote gehoor kan men ook verklaren door enkele erg opvallende leden, onder meer Adam Michnik, Jacek Kuron[30], Adrzejewski, Baranczak[31], Lipinski en Kolakowski[32]. Het KOR kende ook snel een bekendheid in het westen. Dit zien we ook duidelijk in de westerse pers die de acties van deze organisatie op de voet volgt, hun oproepen altijd publiceert en heel vaak interviews met KOR-leden tracht te versieren. Ten derde knoopte de KORzeer nauwe relaties aan met arbeidersleiders van de opstanden van 1970 en 1976. Dit was geen echt moeilijke opdracht omdat het KOR streed tegen de vervolgingen van onder meer deze leidersfiguren. Een positief gevolg hiervan was dat er een goed contact ontstond met mensen als Walesa, Gwiazda en Walentinowicz. Sommigen van hen werden zelfs KOR-leden.

Deze troeven mogen echter niet worden overdreven, de officiële massamedia konden lang een waarheidsgetrouw beeld van deze organisatie verhullen. De vele kritieken op dit comité zorgden ervoor dat velen een zeker wantrouwen koesterden tegenover deze ‘extremistische’, op ‘macht beluste’ organisatie.

Het belang en de invloed van deze organisatie waren desalniettemin enorm groot. Ze bracht een geest van onafhankelijke, oppositionele activiteit in de samenleving, wat niet zo evident was in een communistisch systeem. De reden waarom de overheid niet effectiever en repressieveroptrad tegen deze organisatie[33], is volgens Jan Zielonka[34], dat men zijn aanhang onderschatte. Gierek wist niet dat het KOR de intellectuele avant-garde zou zijn van de opstanden in 1980. Het KOR was immers de ontwerper van het programma dat we terugvinden in de eisen van de arbeiders in Gdansk.

 

2.3. De rol van de katholieke Kerk tijdens de stakingen van1956, 1971 en 1980

 

We kunnen niet voorbijgaan aan de belangrijke invloed van de Kerk in de door ons onderzochte periode, enerzijds omdat deze instelling een zeer groot impact heeft op de bevolking (ongeveer 95 percent van de Poolse bevolking beschouwt zichzelf als katholiek) en anderzijds omdat zij door deze grote aanhang een sleutelrol speelt in de Poolse sociale zaken[35].

Tijdens de stalinistische periode was de Kerk onaanvaardbaar voor het regime, want ze werd beschouwd als een serieuze bedreiging. De reden hiervoor is dat ze een ideologisch alternatief vormt voor het communisme. Het communisme in Oost-Europa wou, zeker in de beginperiode, haar monopolie niet delen. Een bijkomend element was de houding van het Vaticaan aan het begin van de Koude Oorlog. De paus vaardigde in 1949 het decreet uit dat geen enkele katholiek lid mocht zijn van een communistische organisatie of communistische persorganen mocht lezen. De vereiste verklaringen van loyaliteit aan de staat, die de clerus moest afleggen, werden ook verboden door het Vaticaan. Een derde punt was dat de paus de ‘nieuwe’westelijke grens van Polen niet wou erkennen[36]. We kunnen dus stellen dat er vijandigheden waren langs beide kanten. Het conflict tussen beide werd verscherpt toen de regering besloot in 1953 een decreet uit te vaardigen die haar het recht verschafte om in bepaalde omstandigheden leden van de geestelijkheid te benoemen en te ontslaan. Een hoogtepunt van het conflict werd bereikt door het huisarrest van kardinaal Wyszynski in september 1953.

De Kerk bleef echter ondanks de onderdrukking in die periode een blijvende relatief autonome instelling waarvan de rol niet kon worden beperkt. Hier kan men verschillende redenen voor geven. Ten eerste drukte de Kerk de hele erfenis uit van de Poolse historische traditie. Regeringen en partijen kwamen op en verdwenen, maar de Kerk was een absolute permanentie gebleven. Dit verschafte de Kerk een historische legitimatie. De Partij die geen historische legitimiteit kende had haar eigen rol al vele malen in diskrediet gebracht. Ten tweede was de Kerk zeer populistisch en arbeiders-georiënteerd. Verschillende traditioneel linkse ideeënwerden door de Kerk naar voor gebracht en door de Partij niet gerealiseerd[37]. De aspiraties van de Kerk waren in het algemeen gezien niet politiek. Er heerste in de kerkelijke hiërarchie een diepgaande overtuiging dat het voortbestaan van de Kerk in gevaar kon komen door een bepaald politiek standpunt in te nemen. Ze nam enkel een standpunt in de zaken die haar rechtstreeks aanbelangden[38].

Een vierde belangrijk aspect zien we in het organisatorische. De Kerk is een grote organisatie. Haar interne organisatie is gebaseerd op strikte discipline, hiërarchie, centralisatie en een sterk organisatorische basisstructuur. De Kerk bewees effectief ook organisator van de gehele samenleving te kunnen zijn. Een bewijs hiervan zien we in 1978, tijdens het eerste bezoek van Johannes Paulus II aan zijn geboorteland. Hier komen we later op terug.

De positie van de Kerk kan men soms als paradoxaal beschouwen. Enerzijds genoot ze veel traditionele loyaliteit en vertegenwoordigde ze een ideologische verschillende visie van de Partij. Anderzijds vormde ze geen actieve politieke kracht ten gunste van of tegenover de regering. Ideologisch en doctrinair nam ze een strijdende positie in, maar op politiek gebied nam ze eerder een neutrale rol in. Dit sloot echter geen corporatief akkoord uit met de andere grote corporatie, de Partij. Vele auteurs benadrukken deze eerder dubbelzinnige houding van de Kerk vanaf 1956[39], toen er een normalisatie onstond in de verhoudingen met de regering. Na de stakingen van 1956 werd kardinaal Wyszynski vrijgelaten. Er ontstond ook een nieuwe overeenkomst met de Kerk, waarbij een groot deel van haar vroegere autonomie werd hersteld. Vanaf 1957 werden deze relaties weer slechter, maar het werd nog steeds niet de wederzijdse vijandige houding van tijdens de stalinistische periode. De relaties met de Kerk kan men plaatsen in de hele politieke lijn van Gomulka in die periode. Als hij aan de macht kwam, had hij nood aan de steun van het volk. Eens zijn positie min of meer was geconsolideerd, wou hij het monopolie van de Partij weer versterken. Er verschenen weer beschuldigingen tegenover priesters die anti-communistische propaganda zouden verspreiden. Er werden opnieuw vergeldende maatregelen genomen, waaronder het verbod om kerken te bouwen in nieuw geplande woonwijken en het godsdienstonderwijs werd weer uit de lesprogramma’s verwijderd.

Hetzelfde scenario speelde zich af in 1970 met de komst van Gierek, de positie van de Partij tegenover de Kerk versoepelde om zijn macht te kunnen consolideren. Na 1975 verkoelde de relatie tussen beiden weer. De reden hiervoor was dat de Kerk uiteindelijk geen speciale gunsten had verkregen.


2.4. Besluit
 

We kunnen de stakingsgolf van 1980 beschouwen in het verlengde van een reeks voorafgaande crisissen. Hij kan niet begrepen worden los van de vorige vier stakingsgolven. Het regime in 1956 was niet in staat geweest de problemen op te lossen waarmee het werd geconfronteerd. Deze problemen werden veroorzaakt enerzijds door de fouten en misdaden tijdens het Stalin-regime en anderzijds door de afwezigheid van enig institutioneel mechanisme, waardoor het volk een zekere controle kon uitoefenen op het systeem van machtsuitoefening. In 1956 had de Partij het meeste prestige om macht uit te oefenen. Ze beschikte over een politieke leider die een heel groot aanzien genoot bij de bevolking. De veranderingen die werden doorgevoerd leken het begin van een totaal nieuwe aanpak. Men had zijn geloof in het socialisme als systeem nog niet verloren. In 1971 kreeg Gierek al wat minder manoeuvreerruimte, maar hij kon desalniettemin de bevolking een aantal nieuwe beleidslijnen in het vooruitzicht stellen. In 1976 bleek dat hij had gefaald. De nieuwe beloftes leken meer triviaal dan deze gemaakt in 1956 of 1971. Het viel niet te vermijden dat meer en meer mensen zouden beseffen dat het fundamentele probleem in het systeem zat en niet enkel in de individuen. Dit wordt heel duidelijk in 1980 wanneer een wisseling aan de macht de bevolking niet meer kon sussen.

Het KOR bracht een geest van onafhankelijke, oppositionele activiteit in de samenleving. De ideeën van het KOR werkten als gist in de mentaliteit van de Poolse bevolking. De Kerk fungeerde enerzijds als vrijplaats voor die nieuwe ideeën, maar had door haar grote impact op de bevolking, ook een matigende invloed op het verloop van de gebeurtenissen.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


[1] N. DAVIES, God’s playground. A history of Poland, Vol .I and II, New York, s, 1982, sp.

[2] J. KARPINSKI, Countdown. The Polish Upheavals of 1956, 1968, 1970, 1976, 1980…, New York, s, 1982, sp.

[3] Het KOR staat voor het 'Comité ter verdediging van de arbeider'.

[4] C. BARKER en K. WEBER, Solidarnosc: from Gdanskto military repression, London, International Socialism, 1982, s.p. ; L. BIONDI EN F. MOCHA, Poland4s Solidarity Movement, Chicago, University press, 1984, 236p. ; A. BROMKE, Poland: The protacted crisis. Oockville, Mosaic press, 1983, 260p.

11 Enkele auteurs in ballingschap waren o.m. de bekende Adam Mickiewicz en Juliusz Slowacki.

 

[6] Er is sprake van een thuisleger onder bevel van de regering in ballingschap (AK) en een communistisch Volksleger (AL).

[7] De Staat van Beleg werd in de nacht van 12 op 13 december 1981 uitgeroepen door generaal Jaruzelski.

[8] Volgens sommige auteurs wou de Londense regering politiek munt slaan uit de bevrijding van Warschau en nam daarom deze militair onverantwoorde beslissing waarbij ongeveer 250 000 slachtoffers vielen. Zie: J.LINNEKENS,W.DE NEUTER,T.ESCH,L.MERTENS, Polen. De macht van de solidariteit, Epo, Berchem,1981, p.16.

[9] J. ZIELONKA, Pools experiment. Een visie op de gebeurtenissen van ‘80-’82, Eisma, Leeuwarden, 1982, p. 25.

[10] M. MYANT, Polen. Achtergronden van een crisis, Pegasus, Amsterdam, 1982, p. 81-119.

[11] J. LINNEKENS, W. DE NEUTER,, T.ESCH ,L. MERTENS,Polen: De macht van Solidariteit, Epo, Berchem, s.d., p.20.

[12] Dit in tegenstelling tot Hongarije, dat ook in dezelfde periode te kampen had met onlusten en waar de Sovjets wel ingrepen

[13] J. ZIELONKA, op.cit, p. 29-31.

[14] J. STANISZKIS, Poland’s self-limiting revolution, New Jersey, Princeton University press, 1984, p. 33 s.q.

[15] G. BLAZYNSKI, Flashpoint Poland, New York, 1979, p.7 . Dit boek bevat nuttige informatie met betrekking tot de periode Gierek.

[16] J. ZIELONKA, op.cit., p.32

[17] M. MYANT, op.cit, p.120-161.

[18] Vergoedingen bij ziekte, verlengd zwangerschapsverlof, optrekken van het minimumloon, e.a.

[19] Een mooi voorbeeld hiervan was zijn belofte om vrije verkiezingen in de vakbonden van Szczecin toe te staan, wat maar één keer is gebeurd.

[20] De directe oorzaak van deze normalisatie was waarschijnlijk de wens van Gierek om op die manier de gespannen situatie te lenigen en zijn eigen positie te consolideren.

[21] De houding van de regering tijdens het bezoek van de paus in 1978 bevestigt deze mening.

[22] Volgens J.LINNEKENS ging het om 69% op vlees- en visproducten, tot 30% voor gevogelte, tot 50% voor boter en zelfs tot 100% voor suiker.

[23] In de literatuur worden dit soms de stakingen van Ursus en Radom genoemd, omdat daar de stakingen het hevigste waren.

[24] M. MYANT, op.cit. p.137.

[25] Honderden arbeiders verloren hun job in weerwil van het bestaan van wettelijke bescherming tegen willekeurig ontslag en meer dan 200 kregen een gevangenisstraf op basis van door de politie aangedragen bewijsmateriaal.

[26] Clandstiene groeperingen.

[27] T.G.ASH, The Polish Revolution: Solidarity 1980-1982, Cape , London, 1983, passim.

[28] Eerst de Robotnik (de Arbeider) en later werd dit de Robotnik Wybrzeza.

[29] J. ZIELONKA, op.cit., p.38.

[30] Dit zijn twee belangrijke Poolse oppositieleden.

[31] Dit zijn twee bekende schrijvers.

[32] Dit zijn twee bekende wetenschappers.

[33] Men trad op tegen het KOR in de vorm van anti-propaganda, razzia’s tijdens de bijeenkomsten en het arresteren en kwellen van zijn leden.

[34] J. Zielonka, op.cit., p.41.

[35] M. MYANT, op.cit. passim.

[36] Hiermee wordt de toen fel betwiste Oder-Neisse-grens bedoeld, het Vaticaan erkende deze pas in de jaren zeventig.

[37] Traditionele, linkse waarden als gelijkheid en waardigheid van de arbeid, sociale solidariteit en zorg, vrijheid van idee, tolerantie en soevereiniteit van de mens.

[38] Dit is ook een reden waarom haar bestaan doorheen de geschiedenis weinig in bedreiging werd gebracht. Recente studies onderstrepen de visie dat de Kerk nooit een even hoog aanzien had kunnen genieten als ze een actieverepolitieke rol had gespeeld.

[39] C. BARKER EN K. WEBER, Solidarnosc: from Gdanskto military repression, International Socialism, London, 1982, s.d.