De berichtgeving over de Poolse crisis van 1980-1981 in Le Monde en The Times. Een comparatief onderzoek. (Tineke Van Vooren) |
lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
|
Het thema dat het onderwerp uitmaakt van deze verhandeling situeert zich binnen de periode van de ’Eigentijdse Geschiedenis’. Het lijkt ons daarom nuttig in dit inleidend hoofdstuk vooraf een aantal algemene bemerkingen te formuleren i.v.m. de opportuniteit van het bestuderen van de eigentijdse geschiedenis. Vervolgens gaan we dieper inop enkele visies van auteurs over het gebruik van kranten als een historische bron.. Naast het bestuderen van de literatuur, deden we voor ons onderzoek immers hoofdzakelijk een beroep op kranten, respectievelijk Le Monde en The Times.
‘Eigentijdse geschiedenis’ is op zich een
contradictio in terminis. Vaak bekijkt men een geschiedenis van het hedenmet
argusogen, omdat velen van mening zijn dat er een minimale periode moet
verstreken zijn en bepaalde bronnen en archieven moeten beschikbaar zijn,
vooraleer iets het predicaat ‘geschiedenis’ verdient[1].
Onwetendheid is inderdaad een belangrijk risico van het genre, want vele
bronnen-meestal niet de minst belangrijke documenten-
worden door regeringen en/of belangrijke personen geheim gehouden. De
internationale archiefraad stelde als beginsel dat publieke archivalia die niet
ouder zijn dan dertig jaar niet consulteerbaar zijn. In werkelijkheid kan dit
zelfs vijftig tot honderd jaar betekenen.
Een eerste reden hiervoor is de angst voor indiscretie. De historicus die de eigentijdse geschiedenis bestudeert, staat dus eigenlijk voor een paradox, namelijk zijn kennis is het geringst terwijl hij toch de grootste controlemogelijkheid heeft. Hoe meer jaren er verstrijken en hoe minder ooggetuigen er overblijven, hoe meer bronnen hij kan raadplegen. Een tweede reden is eerder van praktische aard, een immens grote hoeveelheid informatie die dagelijks de archieven binnenkomt kan onmogelijk geordend worden door het gebrek aan gekwalificeerd personeel. Het beeld kan dus veranderen na de uiteindelijke onthulling.
Dit op zich is nog geen overtuigend argumentom een eigentijds geschiedkundig onderzoek uit te stellen. Juist door een dergelijk onderzoek niet uit te stellen worden de verkregen inzichten interessant voor toekomstige historici, het onderzoek schetst dan immers een duidelijk beeld van de onderzoeker en wat hij toen nog niet wist, omdat hij nog niet over alle bronnen beschikte. Over het door ons gekozen onderwerp -de Poolse crisis in 1980- vinden we heel wat interessant historisch materiaal terug in de literatuur van die periode. Er is al heel wat literatuur verschenen in de periode 1982-1985. Men kon toen nog niet vermoeden dat het Sovjetblok enkele jaren later zou ineenstorten en er dus heel wat nieuwe bronnen beschikbaar zouden komen. Dit laatste illustreert treffend een andere grens van de beoefenaars van de Eigentijdse Geschiedenis: men kan de consequenties niet kennen van actuele problemen en ontwikkelingen, waardoor het inzicht in de historische betekenis veelal speculatief blijft. Men moet dus dikwijls zijn opvattingen bijstellen.
Er zijn vanzelfsprekend ook voordelen aan het
beoefenen van de Eigentijdse Geschiedenis. Voor sommigen is de Eigentijdse
Geschiedschrijving zelf de 'beste' geschiedschrijving, omdat men als ooggetuige
of als deelnemer aan de feiten zich in een bevoorrechte positie bevindt om
erover te vertellen[2].
Maar sinds het ontstaan van het denkbeeld ‘vooruitgang’ en de ontwikkeling van
de kritische filologie en het werk van Leopold Ranke, zijn de meeste historici
van mening dat men gebeurtenissen beter begrijpt naarmate men er verder van
verwijderdis. Het heden mag echter niet bekeken worden als een lijn tussen het
verleden en de toekomst. Net als alle andere 'periodes' in de geschiedenis is er
ook hier geen consensus over de afbakening. Om dit te illustreren doen we een
beroep op de cursus van Professor Balthazar[3].
Hij ziet als een belangrijke probleemstelling de termini ad quo en ad quem. Het
is inderdaad gemakkelijker om in het verleden breekpunten te ontdekken dan in
het heden. Hoewel er ook veel discussie is over de afbakening van bijvoorbeeld
de Nieuwe Tijden. Professor Balthazar stelt de veelbetekenende vraag of er een
bepaalde tijdsperiode vlak achter het heden ligt, een soort blinde vlek, die men
als historicus niet zou kunnen bestuderen om allerlei redenen, zoals gebrek aan
afstand of ontoegankelijkheid van de bronnen. Een tweede probleem ziet hij in de
keuze van en de verantwoordelijkheid voor de behandelde thema's en de grootte
van ons bewustzijn over de nog in te vullen lacunes. Hier moet rekening worden
gehouden met het tijdsperspectief-men is een persoon van zijn tijd- en met een
mundiaal perspectief. We vertrekken wel allen uit een gemeenschappelijk
referentiekader, maar ervaren dit als lid van een bepaalde sociale en culturele
groep en van een bepaalde tijd. We moeten dus inzien dat we in ons onderzoek
niet volledig kunnen ontsnappen aan een europacentrische visie. Zeker in ons
onderzoek moeten we er aandachtig voor zijn dat we zo objectief mogelijk blijven
en de dominante Atlantische cultuur- en maatschappijvisie niet in ons werk laten
sluipen.
Als men een historisch werk als 'journalistiek' bestempelt, is dat in de academische wereld allesbehalve een compliment. Men beoordeelt het dan eerder als oppervlakkig. Omgekeerd, wanneer een artikel in de journalistieke wereld als nogal 'academisch' wordt beschreven, bedoelt men vaak saai, onleesbaar en vol vaktaal. Waarom maakt men nu zoveel ophef over de verschillen tussen journalistieke en academische of professionele geschiedschrijving?
Timothy Garton Ash trachtte dit te verklaren in de inleiding van zijn 'History of the Present'[4]. Deze auteur, die historicus én journalist is, benadruktde verschillen, maar wijst ook op raakvlakkenvan beide disciplines. De kenmerken van slechte journalistiek en slechte geschiedschrijving liggen mijlenver uit elkaar. Sensationele, opdringerige, populistische kletskoek met miljoenen lezers aan de ene kant; overgespecialiseerde,slecht beredeneerde, moeilijk geschreven dissertaties zonder lezers aan de andere kant. Maar de kwaliteiten van zowel goede journalistiek als goede geschiedschrijving hebben heel wat gemeen: alomvattend, zorgvuldige research, een kritische benadering van de bronnen, een krachtig gevoel voor tijd en plaats, logische redeneringen, helder en levendig proza.
Hoe kan men nu kranten hanteren als historische
bron, en wat is hun waarde voor de historicus? Dit zijn vragen waar we eerst een
antwoord willen op zoeken. We hebben hiervoor een beroep gedaan op diverse
auteurs die zich hierin hebben verdiept[5].
Allen wijzen zowel op de nadelen als op de
voordelen die kranten als historische bron met zich meebrengen. Zeker voor wat
betreft de Eigentijdse Geschiedenis is dit een bron die we niet kunnen negeren.
We moeten wel met enkele fundamentele tekortkomingen rekening houden.
Een belangrijk probleem is de accuraatheid
in de kranten, maar als we hier dieper op ingaan, merken we dat dit probleem ook
geldt voor andere historische bronnen die gemaakt zijn door de mens. Men stelt
bijvoorbeeld een tendens vast dat een regeringsambtenaar altijd met zijn beste
kenmerken voorgesteld wordtaan het publiek. Dit zien we niet enkel in de pers,
maar ook in brieven die eventueel worden geplaatst in het archief van het
parlement, in zijn autobiografie of dagboek e.a. Men kan dus stellen datop zoek
gaan naar accuraatheid in de pers niet zo uniek is voor de onderzoeker. Niemand
zal trouwens ooit volledig accuraat zijn. Een ander probleem is de objectiviteit
van de krant en zijn uitgevers. Elke krant heeft haar eigen kleur en situeert
zich binnen de geschiedenis. De verzuiling van de maatschappij is niet meer zo
duidelijk in de periode die wij onderzoeken, maar we moeten er toch rekening mee
houden. Dit is de reden waarom het heel belangrijk is om enerzijds de
achtergronden van de krant zelf te kennen, en anderzijds meer dan één krant te
bekijken over eenzelfde onderwerp. Zo kan een meer algemeen beeld worden gevormd
over een bepaalde gebeurtenis.
Een discussie over de waarde van kranten als bron
lijkt vrij moeilijk, omdat ze informatie bevat die voor verscheidene doeleinden
kan worden gebruikt in een wetenschappelijk onderzoek. Professor Julius W.
Pratbestudeerde de meest relevante doeleinden[6].
Een eerste belangrijk functie van de pers is die van documentatiemateriaal.
Verschillende kranten, o.a. The Times en Le Monde, bevatten een groot aantal
verbatimartikels of toespraken van publieke personen, persconferenties,
diplomatieke gegevens, e.d. Dit is allemaal essentiële informatie voor de
historici en kan als dusdanig als accuraat materiaal worden gezien, behalve als
het in een meer officiële vorm toegankelijk is. Een tweede belangrijk aspect aan
kranten voor historici is het naar voor brengen van gebeurtenissen zoals ze
worden gepubliceerd in krantenartikels. Dit is heel belangrijk omdat
journalisten, verbonden aan een bepaalde krant, maar ook de editoriale staf in
artikels blijk geven van bepaalde vooroordelen of tendensen. Bij
kwaliteitskranten, zoals Le Monde en The Times is dit heel wat minder duidelijk.
We kunnen als historici in dit geval dus vertrouwen op een zekere graad van
accuraatheid en objectiviteit voor wat betreft hun nieuwsberichtgeving. De reden
hiervoor is dat de beschreven gebeurtenissen op meer dan één bron berusten. De
persbureaus spelen hierbij een niet onbelangrijke rol.
Een derde onderzoek slaat op de editorials en de
syndicated columns. Deze geven een kijk op de trends voor wat betreft de
publieke opinie in relatie met de publieke politiek. Niet dat de hele publieke
opinie hierdoor wordt weergegeven, maar het toont aan dat de verschenen
indrukken en meningen toen bestonden en dat de editorials en de syndicated
columns de publieke opinie weergaven of beïnvloedden. Ook uit ons onderzoek zal
blijken dat men b.v. in Frankrijk niet onverschillig was tegenover de Poolse
crisis. De ruime aandacht bij de publieke opinie en de vele reacties (zoals
geldinzamelingen) in de editorials wijzen op een groot medeleven met de Poolse
arbeiders.
Het beoefenen van de eigentijdse geschiedenis
biedt zowel voordelen als nadelen. Enerzijds bevindt de vorser zich in een
bevoorrechte positie omdat hij een tijdgenoot is en zich dicht bevindt bij de
feiten die hij onderzoekt, anderzijds is het juist dat gebrek aan afstand dat
door velen als een hindernis wordt gezien om tot inzichten te komen.
Een belangrijke bron van de eigentijdse
geschiedenis is de krant. Deze bron heeft echter ook een nadeel. De
objectiviteit en de accuraatheid kunnen in vraag gesteld worden. Om die reden is
het noodzakelijk om de achtergronden van de krant, die men als bron hanteert, te
kennen. Het is ook aangewezen om zich niet enkel op één krant te beroepen maar
op meerdere. De discussie over de waarde van een krant als bron in een
historisch onderzoek is erg moeilijk aangezien een krant informatie bevat die
voor verschillende doeleinden kan aangewend worden.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1]
W. PREVENIER, Uit goede bron: introductie tot de historische kritiek,
Leuven/Apeldoorn,Garant,1995, 208 p.
[2]
Vanaf Thucydides tot ver in de 18de eeuw.
[3]
H. BALTHAZAR, Eigentijdse gschiedenis, Onuitgegeven syllabus 1998-1999, RUG
[4]
T. G. ASH, History of the Present, Penguin Press,
[5]
W.H. TAFT, Newspapers as Tools for
Historians, Lucas Brothers Publishers,
[6]
J.W.Prat is professor aan de universiteit van Notre Dame. Zijn studie komt
uitvoerig aan bod in:
W.H.TAFT, op cit.,
p.45-49.