Sociaal-economische analyse van de levensomstandigheden in een plattelendsgemeenschap. Casus: het Ambacht Maldegem in de 18de eeuw. (Petra De Decker)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel I: Het Ambacht Maldegem tijdens de 18de eeuw

 

Hoofdstuk 1: Omschrijving en situering van het Ambacht Maldegem

 

1.1. Situering

 

De heerlijkheid van Maldegem ressorteerde onder de Burg van Brugge[18]. Het vormde samen met de huidige gemeenten Adegem en St. Laureins het Ambacht Maldegem en vormde tevens binnen het Brugse Vrije een appendante heerlijkheid. Dit betekent dat het Ambacht Maldegem over eigen gerechtelijke en bestuurlijke bevoegdheden beschikte. Het Ambacht Maldegem zou ook het zuidelijk deel van St-Jan-in-Eremo omvatten[19] . Het Ambacht Maldegem grensde toen in het noorden aan Middelburg, Zeeuws-Vlaanderen en St. Margriete, ten oosten aan Eeklo en Kaprijke, ten zuiden aan Ursel en Knesselare en ten westen aan de twee West-Vlaamse gemeenten Oedelem en Sijsseele.

 

1.2. Bodemgesteldheid.

 

Het Meetjesland waartoe het Ambacht Maldegem behoort, wordt gekenmerkt door twee verschillende bodemstructuren. In het noorden zijn de polders terug te vinden, terwijl in het zuiden zandgronden voorkomen. Maldegem en Adegem worden gekenmerkt door zandgronden. De zandstreek, welke door Maldegem loopt, strekt zich uit van het westen naar het oosten, meer bepaald van Brugge tot bij Antwerpen, over West-kerke, Assebroek, Sijsele, Maldegem, Adegem, Eeklo, Lembeke, Oosteeklo, Ertvelde, Wachtebeke, Stekene, Sinaai, Kemzeke en Haasdonk[20]. Er dient te worden opgemerkt dat het zuiden van Maldegem wordt gekenmerkt door kleigronden. Het zuidelijk gedeelte van St. Jan in Eremo en het noordelijk gedeelte van St. Laureins behoren tot de polders. St. Laureins vormde als het ware een kuip waardoor het moeilijk afwaterde[21]. Ook Maldegem kampte met afwateringsproblemen, meer bepaald in het noorden waar het riviertje de Eede voor overlast zorgde. In het noorden was het riviertje smal zodat het daar overstroomde wanneer te veel water uit de heide te Burkel kwam. Daarom plaatste men dichtbij het gehucht Vossenhol een sluis in de Eede[22]. Bepaalde delen van de bodem van het Ambacht Maldegem werden vroeger door de zee overstroomd. In de boedelbeschrijvingen werden er in het kapittel ‘Gronden en erfven’ gronden aangetroffen die door de zee geïnundeerd waren. Indien de bestemming van de gronden werd gewijzigd, bijvoorbeeld wanneer bos werd omgezet in akkerland, dan werd dit ook vermeld in de staten van goed.

 

Het gedeelte dat tussen de gemeenten Sijssele, Oedelem, Beernem, Knesselare, Ursel, Oostwinkel en Adegem besloten is, werd het Maldegemveld genoemd. In 1744 werd het nog door een dertigtal grote en kleine plaatsen bewaterd[23]. Langs de grenzen van Maldegem met de omliggende gemeenten werd het Maldegemveld afgezoomd door een tamelijk brede bosgordel[24]. Het Maldegemveld bestond uit heidevelden die onvruchtbaar waren en waarop gebruiksrechten vanwege de omwonende dorpelingen waren gevestigd. Gedurende de tweede helft van de 18de eeuw begon men met de massale ontginning van het Maldegemveld. Delen van het Maldegemveld werden verpacht met de bedoeling om de ontginningen te stimuleren. In de contracten van de pachters werd bepaald hoeveel gemeten ze moesten ontginnen. Toen de heide, meer bepaald Burkel in de 17de eeuw volledig werd verpacht, wees dit niet op het begin van grootschalige activiteiten maar op verwaarlozing. Geen enkele pachter zou in staat zijn het volledige gebied om te zetten in vruchtbaar gebied. Er was sprake van een gelijkaardige situatie in Papinglo. Weinig pachters hielden het daar langer dan negen jaar uit omdat de hoeve te veel onderhoudskosten vergde. De bovenste laag grond van de heide bestond uit turf dat als brandstof werd gebruikt door de armere mensen uit de omgeving van het Maldegemveld[25]. De ondersteunde mensen kregen van de armendis regelmatig turf om vuur te maken[26]. De turf die op de heide te Burkel werd ‘gekapt’, bracht 10 pond per jaar op.

 

In 1788 bezat een winkelier uit de parochie Maldegem, ene Francis Van Kerschaver, 45 gemeten veld en vijvers die deel uitmaakten van het Maldegemveld. Het veld met de vijvers werd in de staat van goed aangeduid met de benaming ‘den eeckveldtvijvere’. Dat het om een winkelier gaat, konden we afleiden uit het feit dat er in de boedelbeschrijving een winkel werd aangetroffen, waar o.a. thee, suiker en olijfolie werden verkocht.

 

St. Laureins was één van de ‘moerparochies’ die ontstonden toen einde van de 12de eeuw een aanvang werd gemaakt met de turfwinning in Zeeuws-Vlaanderen[27].

 

 

Hoofdstuk 2: De bevolking

 

2.1. Bevolkingssamenstelling

 

Het Ambacht Maldegem bestond dus uit de parochies Adegem, Maldegem en St. Laureins. Naast de ‘ingesetene’ van het Ambacht Maldegem, vonden we in de boedelbeschrijvingen personen terug die het laatschap van het Ambacht Maldegem bezaten, maar er niet verbleven. Deze laatste groep hebben we verder onderverdeeld in 3 categorieën: de eerste omvat personen die grond bezaten in het Ambacht Maldegem, de tweede groep bestond uit personen die wel gronden in bezit hadden maar niet in het Ambacht Maldegem, terwijl de laatste groep geen gronden in bezit had. Deze geografische spreiding naar sterfplaats laat ons toe na te gaan of er zich bepaalde evoluties voordeden. De inwoners van het Ambacht Maldegem bleven steeds de grootste groep uitmaken, maar hun aantal daalde op het einde van de 18de eeuw tot 64,42 %. Het aantal personen die het laatschap bezaten, kende een hoogtepunt gedurende de periode 1748-1750. Gedurende de 18de eeuw zien we dat de twee laatste categorieën stegen, terwijl de eerste na 1750 daalde tot 0,96 %. De reden waarom ‘vreemdelingen’ hun boedelbeschrijving lieten opstellen in het Ambacht Maldegem heeft waarschijnlijk te maken met fiscale voordelen. Alle categorieën werden opgenomen in het onderzoek, met uitzondering van 5 vrijlaeten die afkomstig waren uit steden (4 personen van Eeklo en 1 persoon van Brugge). Omdat ze gronden bezaten en/of bewerkten, hebben we ze alleen opgenomen bij het onderzoek naar de landbouwproductiviteit. Nagenoeg alle ‘vrijlaeten’ waren afkomstig uit het Meetjesland en het Brugse Vrije. Van degene die afkomstig waren van St. Jan in Eremo konden we niet achterhalen of ze tot het Ambacht Maldegem behoorden zodat we ze onderverdeeld hebben bij de ‘vrijlaeten’.

 

Tabel I.2.1.: de bevolkingssamenstelling van het Ambacht Maldegem

 

 

 

vrijlaten Ambacht Maldegem

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ambacht Maldegem

totaal

grond in Am. Mald.

grond in ander ambacht

geen gronden

1708-1710

aantal

67

12

4

4

4

 

%

84,81

15,18

5,06

5,06

5,06

 

 

 

 

 

 

 

1748-1750

aantal

102

44

8

19

17

 

%

69,86

30,13

5,47

13,01

11,64

 

 

 

 

 

 

 

1788-1790

aantal

67

37

6

19

12

 

%

64,42

35,57

0,96

18,26

11,53

 

 

 

 

 

 

 

 

2.2. De bevolkingsevolutie

 

Het bevolkingsverloop in het verleden kan niet als een losstaand gegeven beschouwd worden. Groei of daling van de bevolking staat in direct verband met de economische ontwikkeling[28]. Het bevolkingsverloop kon ook worden beïnvloed door oorlogen en epidemieën. De demografische expansie in Vlaanderen lijkt gestart te zijn tegen het einde van de 17de of het begin van de 18de eeuw[29]. In de loop van de 18de eeuw noteren we een gemiddelde jaarlijkse groei van 0,6 % in Oost-Vlaanderen[30]. De eerste symptomen van een zich wijzigend demografisch en sociaal-economisch patroon, manifesteren zich vanaf het derde kwart van de 18de eeuw. De rurale sector werd toen geconfronteerd met de problemen van oververzadiging, hetgeen tot uitdrukking komt in een gemilderde bevolkingsgroei. Deze tendens schijnt zich eerder en sterker hebben voorgedaan in Zuid-Vlaanderen[31]. Omdat het niet de bedoeling is om het bevolkingsverloop in het Ambacht Maldegem grondig te analyseren, beperken we ons tot enkele indrukken. Wat het jaar 1698 betreft, hebben we gebruik gemaakt van de communicantencijfers die vermeld worden in de Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling van E. Pletinck. Onder communicanten verstaan we parochianen die vanaf de leeftijd van 10 à 15 jaar één keer per jaar, in de paastijd, verplicht werden te biecht te gaan bij de pastoor. Deze communicantencijfers geven dus geen volledig beeld van de ganse bevolking. Voor de omrekening tot de totale bevolking hebben we ons gebaseerd op cijfers die C. VANDENBROEKE heeft berekend. Zo was tijdens de periode 1670-1730 63 à 65 % van de bevolking communicant[32]

 

Er is een grotere bevolkingstoename (zie tabel I.2.2. a) waar te nemen in de parochie Maldegem ten aanzien van Adegem en St. Laureins. Sinds 1698 is de bevolking in Maldegem toegenomen met 1954 inwoners. Na de eeuwwisseling lag het aantal inwoners op 4261. De bevolkingstoename in de overige parochies van het Ambacht Maldegem lag beduidend lager. In Adegem nam de bevolking gedurende de 18de eeuw toe met 956 inwoners. St. Laureins deed het nog slechter met een bevolkingstoename van 277 inwoners. In 1748 werd er zelfs een kleine bevolkingsdaling vastgesteld. Dit verschil in bevolkingstoename is te wijten aan de geologische structuur. De parochies Adegem en Maldegem zijn gesitueerd in de zandstreek, terwijl St. Laureins gelegen is in de polders. Verschil in demografische ontwikkeling tussen de polder- en zandstreek werd al aangetoond in andere parochies in het Brugse Vrije door Luc Spanhove. Hij heeft een onderzoek gevoerd naar de bevolkingsevolutie van enkele gemeenten in het Brugse Vrije, waarin zowel de polderstreek als de zandstreek begrepen is. Hij toonde aan dat de bevolking sneller aangroeide in de zandstreek dan in de polderdorpen. Tijdens de demografische crisisperiodes in de jaren 1721-1731 en 1747-1752 bleek al dat het geboortetekort in de parochies met een zandige bodem niet zo groot was als in de polderdorpen[33].

Vlaanderen vormde één van de dichtstbevolkte streken. Wegens de expansie van de landbouw in de 18de eeuw bedroeg de bevolkingsdichtheid in verscheidene regio’s meer dan 200 personen per km²[34]. Zulke hoge waarden werden in het Meetjesland tijdens de 18de eeuw niet bereikt. In het poldergebied ten noorden van Eeklo werd niet eens de helft van het gemiddelde van provincie (158,1) behaald. In het zuidelijk gedeelte, waar overwegend zandgronden waren, werd een waarde van 149,9 personen per km² genoteerd[35]. Ook hier wordt er dus een tegenstelling tussen het poldergebied en de zandgronden vastgesteld.

De bevolkingstoename was mogelijk doordat heel wat huishoudens geheel of gedeeltelijk in de huisnijverheid werden tewerkgesteld[36]. De verbetering van landbouwtechnieken speelde ook een rol. De druk van de bevolkingstoename werd verlicht door de bevordering van nieuwe gewassen met een grotere productiviteit per oppervlakte-eenheid zoals de aardappel[37].

Dit onderzoek wil nagaan hoe de levensomstandigheden waren in het Ambacht Maldegem tijdens de 18de eeuw. Omdat we via de staten van goed geen volledig beeld krijgen van de bevolking, meer bepaald van de laagste sociale klassen, geven we aan hoeveel personen ondersteund werden door de armendis. In de parochie Maldegem werd iets meer dan een kwart van de bevolking ondersteund. In Adegem en St. Laureins lag dit aantal iets lager: respectievelijk 12,57 % en 11,04 % van de bevolking genoot steun van de armendis. We moeten hierbij opmerken dat de aantallen alleen gelden voor het jaar 1748.

 

Tabel I.2.2.a: de bevolkingsevolutie in het Ambacht Maldegem

 

1698

1748

1786

1801

 

 

 

 

 

Maldegem

2307

2514

3395

4261

 

 

 

 

 

Adegem

1615

1734

2104

2571

 

 

 

 

 

St. Laureins

1692

1611

1837

1969

 

 

 

 

 

 

1698[38], 1748[39], 1786[40], 1801[41]

Tabel I.2.2.b: het aantal armen ten opzichte van de totale bevolking van de prochies Adegem, Maldegem en St. Laureins in het jaar 1748.

 

aantal

%

tot.

 

armen

 

bevolking

Maldegem

415

16,5

2514

Adegem

218

12,57

1734

St. Laureins

178

11,04

1611

 

 

Hoofdstuk 3: Beroepsstructuur

 

We kunnen duidelijk zien dat het merendeel van de bevolking in het Ambacht Maldegem hun inkomen uit de landbouw haalden. De personen die werden tewerkgesteld als loonarbeiders leidden we af uit het feit dat ze nog geld tegoed hadden voor hun arbeid. Deze categorie had geen gronden in bezit. De secundaire en tertiaire sector omvat personen die hun hoofdinkomen niet uit de landbouw haalden. In de secundaire sector troffen we o.a. brouwers, herbergiers, een wagenmaker en een molenaar aan. De heer van Maelecotte, een schepen van het Ambacht Maldegem, bailliu en stockhouder van de heerlijkheden Watervliet en Waterland maken deel uit van de categorie vrije beroepen. Daarnaast troffen we in deze categorie een dokter aan. De tertiaire sector omvat ook handelaars. Dit leiden we af uit het feit dat ze een winkel in bezit hadden. Van een aantal personen konden we het beroep niet achterhalen. Vandaar de categorie onbekend. De twee begijntjes werden ook geplaatst onder de categorie onbekend. In het onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen de landbouwers enerzijds en de secundaire en tertiaire sector anderzijds.

 

Tabel I.4: beroepsstructuur

 

 

primaire sector

sec. sector

tertiaire sector

 

 

 

landbouwers

loonarbeiders

ambachtslui

vrije beroepen

handelaars

onbekend

1708-1710

aantal

65

1

6

3

0

4

 

%

82,27

1,26

7,59

3,79

0

5,06

1748-1750

aantal

121

7

8

1

3

6

 

%

82,87

4,79

5,47

0,68

2,05

4,1

1788-1790

aantal

78

1

2

4

2

17

 

%

75

0,96

1,92

3,84

1,92

16,34

totaal aantal staten van goed: 

1708-1710

79

 

 

 

 

 

 

1748-1750

146

 

 

 

 

 

 

1788-1790

104

 

 

 

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[18] H. HASQUIN e.a., Gemeenten van België: geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek, Brussel, Gemeentekrediet van België, 1980, pp. 626.

[19] E. TIELEMAN, ‘Het Meetjesland. Een overzicht’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 1949, 1, pp. 7.

[20] J. BROECKAERT en F. DE POTTER, De geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, Gent, s.n., 1870-1872, deel 2, p. 4.

[21] E. TIELEMAN, De naam ‘Meetjesland’; in: Appeltjes van het Meetjesland, 1999, 1, pp. 36

[22] D. VERSTRAETE, ‘Burkel’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 1952, 4, pp. 90.

[23] J. BROECKAERT en F. DE POTTER, op.cit., p. 7.

[24] A. VERHULST, Het landschap in Vlaanderen in historisch perspectief, Antwerpen, De Nederlandse boekhandel, 1965, pp. 65.

[25] G. DE SMET, en D. VERSTRAETE, De proosdij van Papinglo te Maldegem-Kleit, 1951, p. 49.

[26] D. VERSTRAETE, ‘Parochiaal leven in de XVIIe en XVIIIe eeuw’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 1955, 7, pp. 85.

[27] A. VERHULST, op. cit., pp. 39.

[28] C. VANDENBROEKE, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, Orbis en Orion uitgevers, 1982, pp. 14.

[29] Ibidem, pp. 17.

[30] L. JASPERS en C. STEVENS, Arbeid en tewerkstelling in Oost-Vlaanderen op het einde van het Ancien Régime: een socio-professionele en demografische analyse, Gent, provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1985, pp. 33.

[31] C. VANDENBROEKE, ‘Levensstandaard en tewerkstelling in Vlaanderen ( 17de en 18de eeuw)’ in: HMGG, 31, 1977, pp. 183.

[32] Id., Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, Orbis en Orion uitgevers, 1982, pp. 50-51.

[33] L. SPANHOVE, ‘De bevolkingsevolutie van het platteland omheen Brugge in de 18de eeuw (1725-1795)’ in: Standen en landen, Brussel, LVIII, 1972, pp. 77 – 104.

[34] C. VANDENBROEKE, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, Orbis en Orion uitgevers, 1982, pp. 25.

[35] L. JASPERS en C. STEVENS, Arbeid en tewerkstelling in Oost-Vlaanderen op het einde van het Ancien Régime: een socio-professionele en demografische analyse, Gent, provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 1985, pp. 38 – 40.

[36] E. HELIN, ‘Demografische ontwikkeling van de Zuidelijke Nederlanden 1500 – 1800’ in: NAGN, deel V, pp. 183.

[37] C. VANDENBROEKE en W. VANDERPIJPEN, ‘The problem of the “Agricultural revolution” in: Flanders and in Belgium: Myth or reality? In: H. VAN DER WEE en E. VAN CAUWENBERGHE, Productivity of land and agricultural innovation in the Low Countries (1250-1800), Leuven, 1978, Belgisch centrum voor Landelijke Geschiedenis, nr. 55, pp. 168.

[38] E. PLETINCK? De demografische evolutie van Oost-Vlaanderen (1561-1840). Een bronnenoverzicht, Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 1985, pp. 61.

[39] R.L. DEWULF-HEUS, Volkstelling 1748. De prochies Maldegem en Middelburg, Westvlaams Genootschap voor Familie- en Wapenkunde, 81 p.

Id., Volkstelling 1748. De prochie Adegem (+jurisdictie Eeklo), Westvlaams Genootschap voor Familie- en Wapenkunde, 57 p.

Id., Volkstelling 1748. De prochie St. Laureins (+jurisdictie Eeklo), Westvlaams Genootschap voor Familie- en Wapenkunde, 46 p.

[40] C. BRUNEEL, L. Delporte en B. PETITJEAN, L’ Enquête de 1786 en vie de la réforme des prochies des pays-bas autrichiens, Edition critique des données démographiques, Bruxelles, Archives générales du Royaume, 1998, pp. 49-50.

[41] S. VRIELINCK, De territoriale indelingen van België 1795-1963, Leuven, Universiatire Pers, 2000, deel 3.