Negentiende-eeuwse passionele misdrijven. Beelden en werkelijkheid. (Jorre Biesmans)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK V: 19de-EEUWSE BEELDEN EN STEREOTIEPEN

 

V.1) INLEIDING

 

In dit deel zullen we het hebben over de rolpatronen die “men” creëerde voor mannen en vrouwen en hun invloed op de beoordeling van het gedrag van dader en slachtoffer.

 

Om het geheel duidelijk te houden moeten we nog eens terugkeren naar het begrippenkoppel “norm-normafwijkend”.  In hoofdstuk II hadden we het reeds over het beoordelen van allerlei soorten menselijke gedragingen a.d.h.v. een norm.  Elke klasse had wel op één of andere manier zijn eigen normen en waarden (of op z’n minst andere uitingen van normen en waarden). Vooral in het geval van passionele misdrijven is het belangrijk voor ogen te houden dat die mensen die belast waren met het beoordelen van het misdrijf, dader en slachtoffer, mensen zijn afkomstig uit de midden- of hogere klasse.  En het is die klasse die haar normen en waarden aan de overige lagen van de bevolking probeerde op te leggen.  In theorie zou men kunnen zeggen dat de beoordeling van passionele misdrijven zich bevindt op het kruispunt van emotioneel, moreel en crimineel gedrag.  Qua beoordeling van emotioneel gedrag hecht men vooral belang aan emotionele controle.  Bij het uitmaken of gedrag nu al dan niet als crimineel aanzien kan worden, kijkt men naar het Belgisch Strafwetboek, dat als de juridische norm kan worden bestempeld.  Onder moreel gedrag verstaan we vooral seksuele normen.

 

Al deze normen en waarden werden – abstract gezien – gecentraliseerd en als toetsingspunt gebruikt in de beoordeling naargelang de individuele karakteristieken van dader (en slachtoffer).  Dit betekent echter dat men ook zal kijken naar het gedrag die zij vóór de misdaad vertoonden.  Als we louter naar de ondervragingen kijken van dader, slachtoffer, familieleden en getuigen dan zien we dat de juridische instantie rekening hield met tal van aspecten die vooral gebaseerd zijn op mannelijke en vrouwelijke stereotiepen.  We bedoelen hier o.a.           mee dat mannen binnen de grenzen van de “mannelijke norm” en vrouwen binnen de grenzen van de “vrouwelijke norm” moesten blijven wou men een positieve beoordeling bekomen.  Overschrijding van deze grens werd als ongepast gedrag voor mannen of voor vrouwen bestempeld. 

 

Gender speelt dus een belangrijke rol in het beoordelen van gedrag.  Sturkenboom wees er reeds op dat de notie “gender” niet alleen een analysecategorie is inzake de discipline van de vrouwengeschiedenis. 

 

“Ideeën over mannelijkheid en vrouwelijkheid blijken niet alleen een constitutief element te zijn in de verhoudingen tussen mannen en vrouwen, maar ook te functioneren als een fundamentele, culturele ordeningscategorie die de betekenis van uiteenlopende karaktereigenschappen, gedragingen, uitingsvormen, denkwijzen, locaties en verschijnselen waardeert en classificeert in termen van mannelijk of vrouwelijk. [280]

 

De auteur wijst er ook op dat de begrippen mannelijkheid en vrouwelijkheid meestal gebruikt worden in associatie met andere begrippen die aan elkaar tegengesteld zijn; zoals actief-passief, sterk-zwak,…[281]   De invloed van dergelijke dichotome begrippenparen is van velerlei aard.  We noemen hier o.a. het huwelijksrecht, waarbij mannen verplicht waren om voor hun vrouw te zorgen.  Zij op hun beurt moesten gehoorzamen aan hun man en hen overal volgen waarheen hij verhuisde.  Dit is impliciet gebaseerd op de veronderstelling dat mannen sterke en vrouwen zwakke wezens zijn.  In de morele sfeer kunnen we het voorbeeld aanhalen van de norm inzake seksueel gedrag die de hogere klasse hanteerde; waarbij men mannen als seksueel actief en vrouwen als seksueel passief veronderstelde.  Actief-passief is hier het tegenovergestelde begrippenpaar.

 

We moeten voor ogen houden dat het ontstaan en de invloed van dergelijke normen een complex verschijnsel is.  Voor onze studie is het belangrijk voor ogen te houden dat normen een invloed hadden op de juridische wereld (het strafwetboek, de juridische instantie), op de publieke opinie (belichaamd door jury, pers en getuigen) en op het wetenschappelijk denken (vb. de literatuur omtrent de vrouw, criminaliteit,…).  Maar deze invloed kan zeker niet als een vorm van  eenrichtingsverkeer bestempeld worden.  Al deze factoren moet men beschouwen als een cluster waarbinnen er sprake is van een wederzijdse wisselwerking die uiteindelijk – op een doorheen de tijd fluctuerende wijze – de verschillende normen en waarden vorm geven.

 

Al deze normen en gedragspatronen die optimaal werden geacht voor mannen en vrouwen kennen dus o.a. een doorsijpeling in het juridisch strafwetboek.  We kwamen reeds in hoofdstuk II tot de vaststelling dat de strafwetnorm naast een politiek ook een ideologisch fenomeen is dat door politieke interventie in het strafwetboek is terechtgekomen.  In theorie betekent dit dat hoe meer iemand aan het stereotiepe beeld van de ideale man of de ideale vrouw beantwoord des te groter de kans dat hij milder zal gestraft worden of des te meer sympathie hij of zij zal krijgen van rechters, juryleden en publieke opinie.  In de praktijk spelen nog tal van andere factoren een rol; zoals de voorgeschiedenis van dader en slachtoffer, het gedrag van het slachtoffer op het moment van de feiten, de graad van het misdrijf,…

 

Ook Arnot en Usborne (1999) komen tot deze vaststelling in hun onderzoek naar de relatie tussen gender en criminaliteit in Europa : “…there is a recognition that gender is central to economic, political and social relations, and as such it contributes to the ways in which communities,  institutions and states formulate their regulations and their laws as well as to the ways in which these regulations and laws are interpreted and enforced.[282]”  Ook bij ons is het belangrijk dat deze interpretatie en het doen naleven van wetten afhangt van onderzoeksrechters, juristen, juries,….  Kortom mensen uit de midden of hogere klasse die werkzaam waren in de juridische sector.[283]

 

 

V.2) DE VROUW IN DE 19DE EEUW

 

In dit onderdeel is het niet de bedoeling om de (een) geschiedenis van de 19de-eeuwse vrouw weer te geven.  Ook willen wij geen overzicht geven van de veranderende positie en rechten van de vrouw doorheen deze eeuw.  In hetgeen nu volgt zullen we enkel die aspecten behandelen die van belang zijn voor ons onderzoek en die al dan niet rechtstreeks tot uiting komen in onze bestudeerde dossiers.  We zullen dus aandacht hebben voor de criminele vrouw, vrouwen en seksualiteit en de rolpatronen die voor hen werden weggelegd.

 

…kan men …de rollen die de samenleving vrouwen voorschrijft strikt genomen wel beelden noemen?[284]”  Dit vraagt Michaud zich af in haar artikel omtrent vrouwelijke beelden.  Specifiek voor onze studie kunnen we vaststellen dat rolpatronen inderdaad gereduceerd worden tot beelden; vooral in de talrijke ondervragingen komt dit tot uiting.  Hiermee bedoelen we dat het portretteren van mannen en vrouwen, het in kaart brengen van hun gedragspatronen, gereduceerd wordt tot een simpele vergelijking met bestaande beelden (en hun onderliggende normen); zoals daar zijn : de plichtsgetrouwe moeder, de overspelige vrouw, ….  Kortom, ook hier steekt het begrippenkoppel norm-normafwijkend de kop op.  We zijn er ons dus van bewust dat er – door enkel oog te hebben voor de taal van de ondervraagde of de juridische instantie tijdens een gerechtelijk onderzoek – een vervlakking van beeld en betekenis van de vrouw plaatsvindt. 

 

In ons vorig hoofdstuk kwamen we al iets te weten over de 19de-eeuwse vrouw.  Zo kwamen we tot de conclusie dat er een discrepantie is tussen het beeld van de onderdanige, van de man afhankelijke vrouw en de werkelijkheid.  “Het zou echter een vergissing zijn te geloven dat deze periode alleen een tijd van langdurige overheersing, van absolute onderwerping van de vrouw is geweest”, zeggen ook Fraisse en Perrot.[285]   Dit beeld werd gecreëerd door eigentijdse sociologen en humanisten.  Onze dossiers zijn goed om aan te tonen dat er ook vrouwen waren die durfden ingaan tegen de mannelijke overheersing.  Er waren zeker nog andere vrouwen dan de vermoeide, droevige, hulpeloze vrouwen die gebukt gingen onder het gewicht van hun “slavenbestaan”.  Reeds meerdere malen toonden we aan dat vrouwen in staat waren om in te gaan tegen die mannelijke overheersing door het demonstreren van hun wil, hun morele kracht en onafhankelijkheid.  Ook Guillais wees er reeds op dat dergelijke vrouwen een drang naar vrijheid vertoonden, vooral in zaken die hen nauw aan het hart lagen en op seksueel gebied.[286]

 

De negentiende-eeuwse maatschappij propagandeerde dus de vrouw als iemand die zich enkel inliet met het opvoeden van kinderen en het zorgen voor haar man.  Daardoor was ze gelukkig en werd ze de hoeksteen van een even gelukkig gezinnetje.  Vrouwen uit de middenklasse bleken in dit beeld te passen, maar het terugtrekken in de huiselijke sfeer was niet voor hun seksegenoten uit de lagere klasse weggelegd.  Deze laatste groep was meer resistent tegenover dit beeld.  De overgrote meerderheid had immers, gezien hun leefomstandigheden, geen andere keuze.[287]

Een goed voorbeeld hiervan zijn de talrijke casussen waarbij vrouwen hun man verlaten.  Maar ook vrouwen die buitenshuis gingen werken of hun vrije tijd in herbergen en dansgelegenheden doorbrachten doen afbreuk aan dit stereotiep beeld.

 

Volgens Guillais zal het verlangen om het lot van de vrouwen te verbeteren doorheen de geschiedenis ervoor gezorgd hebben dat ook nu nog historici soms met dit vertekend beeld zitten. De positieve aspecten van het vrouwenleven worden vaak over het hoofd gezien.  Meestal heeft men enkel maar aandacht voor de erbarmelijke omstandigheden waarin de vrouw moest leven en concentreert men zich hoofdzakelijk op hun strijd voor vrijheid en rechten.  Maar deze benadering ontkent hun potentiële energie om, zoals we reeds zagen, te genieten van het leven.  “By looking at the details of their daily lives and examining the individual history of each woman, their tenacious resistance to different forms of oppression emerges.”[288]

 

Maar net zoals bij een ménage à trois komen we in onze dossiers opnieuw tot de vaststelling dat men zich in de lagere klasse zelf bewust was van het beeld van de ideale vrouw dat ressorteerde in de hogere kringen van de maatschappij.  Zo gaven we reeds vele voorbeelden van echtgenoten die klaagden over het feit dat hun vrouw niet aan dit beeld beantwoordde.  Ook getuigen konden dergelijk gedrag afkeuren.

 

V.2.1) ROLPATRONEN VAN DE VROUW

 

Zoals we in de inleiding zagen kreeg de vrouw in de juridische wereld het etiket van zwak en afhankelijk opgeplakt.  Deze norm is een onderdeel van een geheel aan collectieve normen die de sociale functie van echtgenote en moeder bepalen, die de rechten en plichten van de vrouw afbakenen en accentueren en die voor een omschrijving van de rol van de vrouw zorgen.[289] 

Zo zagen we reeds dat de getrouwde vrouw juridisch gezien volledig handelingsonbekwaam was geworden.  Bovendien was ze verplicht haar man te gehoorzamen, hem trouw te zijn en hem te volgen waarheen hij wou verhuizen.  De getrouwde vrouw bestaat slechts door het gezin.  Verder moest ze instaan voor de verzorging van haar kinderen en haar man.[290]

 

Naast het niet beantwoorden aan het verwachtingspatroon inzake huwelijks- en gezinsplichten, werden ook dronken vrouwen sterk bekritiseerd.  Men was ervan overtuigd dat bij dronken vrouwen hun slechtste gewoontes en gedragingen naar boven kwamen.[291]  Waarschijnlijk gaat men ervan uit dat dergelijke vrouwen hun plichten als moeder en echtgenote niet konden nakomen.

 

Deze rolpatronen komen duidelijk tot uiting in de dossiers van het HAOOST; in de meerderheid der gevallen gaat het weliswaar om vrouwen die niet aan het verwachtingspatroon beantwoordden.

 

Hubert Van Paemel lijkt de man te zijn die zowel getrouwd was met een vrouw die overeenkwam met het toenmalige rolpatroon en een vrouw die daarvan afweek.  Zo vertelt het verslag van het vooronderzoek : “Bij zijn eerste huwelijk had Van Paemel een vrouw getrouwd die werkzaam en spaarzaam was, herberg en winkel zorgvuldig oppaste en genoeg invloed op haren man bezat om hem te beletten zich aan den drank over te geven.”  Deze vrouw, die in het dossier niet bij naam wordt genoemd, beantwoordt duidelijk aan het toenmalige stereotiep beeld van een goede vrouw.

 

Anders is het gesteld met Philippine De Buck, met wie Hubert trouwde na de dood van zijn eerste vrouw.  “Ongelukkiglijk voor Van Paemel geleek Philippine De Buck zeer weinig aan de vrouw die hij verloren had.  Zij gaf zich over aan den drank, verwaarloosde den handel en verzorgde noch haren man, noch het kind dat uit het eerste huwelijk gesproten was.”

 

Het woord “ongelukkiglijk” maakt duidelijk dat de juridische instantie het gedrag van de vrouw afkeurde. Wanneer de ondervrager in oktober 1890 informeerde naar de  reden waarom hij hertrouwd was antwoordde Hubert : “Ik wilde trouwen met een oud vrouwmensch om zooveel te meer de rust in het huishouden te hebben en mijn kind goed op te kweken.”

 

In een andere ondervraging beklaagde hij zich nog eens over zijn vrouw : “Mijn huwelijk is zeer ongelukkig geweest…Ze dronk bovendien standvastig, verteerde geld en liet onzen handel gaan.  Zij verzorgde het kind niet.  Het is zoo verre gekomen dat het kind geen eten kreeg dat het den oppas van de geburen moest ontvangen…Sedert acht dagen had zij geene twee uren nuchter geweest”.  Ook enkele getuigen bevestigen het gedrag van de vrouw.[292] 

 

Louter op basis van dit dossier zien we dat werkzaamheid en invloed op de man om hem van slechte gewoontes zoals drinken te houden kenmerken waren die men van een goede huismoeder verwachtte.  Een vrouw die drinkt,  haar werkzaamheden verwaarloost en niet voor haar man en kinderen zorgt, is daarvan de tegenpool.  Ook andere dossiers bevestigen dergelijke gedragsnormen.

 

Gelukkig moet de man geweest zijn die met Therèse Seghers getrouwd was.  Zo werd er in 1886 over haar gezegd dat zij iemand was “welke niet anders gedaan had…dan nerstig te werken, en dat al haar plezier geweest had van dagelijks naar de kerk te gaan. Ook de juridische instantie zegt tegen haar dat zij een “brave, eerlijke en naarstige vrouw” was.  Ook de wijkagent is vol lof over haar : “De vrouw van Rottier was eene heel goede en brave vrouw, die heel stil leefde en op wiens gedrag er nooit het minste is te zeggen geweest.”[293]

 

Van Maria Delaey zegt de juridische instantie in 1897 dat zij een “braag en neerstige huismoeder” is.[294]

 

V.2.2) DE CRIMINELE VROUW

 

In de negentiende eeuwse hoofden van mannen uit de hogere klasse was een criminele vrouw taboe.  Men kon niet aanvaarden dat een vrouw zich tot crimineel gedrag zou verleiden.  Het beste voorbeeld hiervan vinden we in de theorieën van Lombroso.  In zijn ogen is de vrouw die een passioneel misdrijf pleegt veel erger dan haar mannelijke tegenhanger.  Ze is een dubbele uitzondering : als crimineel èn als vrouw.  Daardoor is ze enorm monsterachtig.  Volgens hem kon de vrouwelijke crimineel dan ook niet puur vrouwelijk zijn.  In zijn onderzoek poogde hij aan te tonen dat dergelijke misdadigers vele mannelijke kenmerken hadden (een lage stem, behaardheid,…).  Bovendien zouden ze, wat betreft passionele misdrijven, erger zijn in het uitvoeren van hun misdaad.  Het enige doel was om hun slachtoffer zoveel mogelijk te doen lijden.  Dit beeld is echter niet beperkt tot de theorieën van Lombroso, men vindt ze terug in de gehele 19de-eeuwse literatuur omtrent criminaliteit.[295]

 

Terwijl Lombroso de mannelijke passionele misdadiger aanzag als iemand van eer, rechtschapen en vooral een mooi voorkomen, dan vertoonde de vrouwelijke pool tegenovergestelde kenmerken.  All the elements that enabled Lombroso to be benevolent towards the perpetrator of a crime of passion are lacking in his female counterpart, who does not commit the crime under the irresistible impulse of the violence of a passion but, on the contrary, premeditates it with coldness and skill.[296]

 

Een man die wraak neemt - bijvoorbeeld omdat hij wordt afgewezen - zal dit doen om zijn eer te redden.  Maar, aldus Proal (1900), een vrouw neemt geen wraak om haar eer te redden, maar uit hoogmoedigheid.  Volgens hem heeft een vrouw die echt lief heeft geen wraakgevoelens.[297]  Bovendien zou de vrouw waar genot ervaren bij het nemen van wraak, daarom zal ze haar misdaad op een zo’n wreed mogelijk manier proberen uit te voeren.[298]  Maar dit is nog niet alles.  Dezelfde auteur durft zelfs te beweren dat veel vrouwen wraak nemen, louter om aandacht te krijgen.[299]  Ook Proal had moeite  met de vrouw die misdadig gedrag vertoont. 

 

Eigenlijk zat de hogere klasse met een dualiteit omtrent de vrouwelijke crimineel.  Enerzijds had men moeite om te aanvaarden dat vrouwen tot gewelddadig gedrag in staat waren; anderzijds was men van mening dat de vrouwelijke crimineel veel erger was dan haar mannelijke collega.  Een verklaring hiervoor lijkt te zijn dat men dacht dat normale vrouwen geen crimineel gedrag konden vertonen, diegene die toch in de sfeer van misdadigheid belandden waren geen echte vrouwen.

 

Dit vinden we ook bewezen in het feit dat Proal ervan overtuigd is dat de meeste vrouwelijke passionele misdadigsters aan een psychische stoornis lijden.  Terwijl de man eerder uit eerherstel of uit ware liefde zal handelen.  Les fonctions physiologiques, auxquelles les femmes sont soumises, règles, grossesse, allaitement, ménopause, déterminent souvent des troubles cérébraux.  Il y a beaucoup d’hystériques, au sens médical du mot, parmi les femmes qui commettent des crimes passionnels.[300]

 

Hoe zit het nu met het aandeel van vrouwen inzake passionele misdrijven?  Philips (1938) kwam tot de vaststelling dat slechts 5,46 % van de door hem onderzochte passionele misdrijven door vrouwen werd uitgevoerd.  Ondanks hun laag aandeel werden ze heel zwaar gestraft.  Slechts één werd veroordeeld wegens poging tot zware mishandeling, de rest tot moord of doodslag. Volgens de auteur komt dit doordat in bijna alle gevallen de man uit de weg moest worden geruimd teneinde de mogelijkheid te creëren om met de minnaar verder te leven.[301]  Ook in onze geselecteerde dossiers zien we dergelijke tendens.  We selecteerden 4 gevallen van vrouwelijke passionele misdadigsters, waarvan drie utiliteitsmoorden.  Het vergelijken van de strafmaten met de voorbeelden van Philips is quasi onmogelijk aangezien in drie van de vier dossiers de vrouw medeplichtige is, en dus niet de uiteindelijke uitvoerder van de misdaad.[302]

 

Enkel Anastasia Van Lagenhove vermoordt in 1871 haar echtegenoot zelf; weliswaar om heel onduidelijke redenen.  Ze werd gestraft met levenslange dwangarbeid.  Het dossier is pover qua informatie, maar de manier waarop ze hem vermoordde – door lood in zijn mond te gieten – zal ook wel meegespeeld hebben in de strafmaat.[303]

 

V.2.3) VROUWEN EN SEKSUALITEIT

 

Het is zondermeer bekend dat vooral in het Victoriaanse Engeland de norm in voege was dat vrouwen – tenminste zij die van goede afkomst waren – a-seksuele wezens zijn.  Hiermee bedoelde men dat ze zelf geen seksueel verlangen kenden, enkel de man kon hun verlangen doen ontstaan en aanwakkeren.  Zo geeft Altick in zijn studie van Victoriaanse misdaden het voorbeeld van een rechter die enorm streng is voor een minnares, daar zij het levende bewijs was van vrouwelijk seksueel verlangen.  Dit kwam niet alleen door haar stormachtige relatie met haar minnaar, maar ook wegens het expliciet seksueel karakter van de liefdesbrieven die ze naar hem schreef.   “…but he [de rechter] was certainly right in implying that Victorian women were not supposed to feel as Madeleine did, let alone articulate those feelings in flaming written words as she also did.[304]

 

Vrouwen die tot een passioneel misdrijf in staat zijn werden beschouwd als vrouwen met een actieve lust naar seksuele activiteit.  Die lust vormt een criterium voor haar normafwijkend gedrag.  Harris komt tot de vaststelling dat vrouwen die toegaven dat ze seksuele verlangens hadden strenger werden gestraft.[305]  In onze bronnen vonden we weliswaar geen voorbeeld van een vrouw die daar expliciet voor uitkwam.  Seksueel actief-gedrag van vrouwen vinden we impliciet in vele gevallen van ontrouw.

 

Ontrouw was zowat het ergste voor de reputatie van een vrouw.  Een ontrouwe vrouw betekende niet alleen dat ze verzaakte aan één van haar huwelijksverplichtingen, maar bovendien beantwoordde ze niet aan de a-seksuele vrouwelijke norm.  Vrouwen die wel trouw waren, hadden meestal een goede reputatie.  Misschien kunnen we daardoor de seksuele ongelijkheid inzake overspel op juridisch vlak verklaren.

 

Zo wordt er in 1891 over Maria De Romme gezegd : “De vrouw was een braaf mensch, nooit heb ik over haar gedrag hooren klagen, nooit heb ik hooren zeggen dat zij met andere mannenvolk zou te doen gehad hebben of dat er daar mannenvolk kwam.[306]

 

Antoinette Verbeeck blijkt volgens getuigen zo iemand te zijn met een slechte reputatie qua seksueel gedrag.  Terwijl haar man, Petrus De Volder, in het gevang zat, liet ze een andere man bij haar inwonen.  Haar gedrag wordt in 1887 dan ook afgekeurd.  Zo meldt een ondervraagde : “Het is ter mijnen kennis dat de vrouw De Volder haar slecht gedroeg, want zij heeft meer als eens gezegd dat haar jongsten kind…van een zekeren Stan…was.”  Ook als men andere getuigenissen erop naslaat blijkt dat men de ontrouw van de vrouw sterk afkeurt.  “Zijne vrouw was ook de beste niet, haar zedelijkheid liet veel te wenschen over, zij is in het kinderbed gekomen…nadat haar man uit het gevang was gekomen, waar hij gezeten had meer dan een jaar”.  Nog een andere getuige zegt : “..dat het toch geen reputatie gaf van zoo te leven…”[307]

 

Het beste voorbeeld van een vrouw die totaal niet beantwoordde aan de verschillende verwachtingspatronen is Marie Lenhou.

 

Uit een onderzoek in 1887 kwamen volgende feiten aan het licht.  Volgens de juridische instantie zou Eduard het slachtoffer geweest zijn van het wangedrag van zijn vrouw.  Van een patriarchale macht is er geen spoor meer te vinden.  Zo zegt de juridische instantie dat “zijne vrouw dikwijls in staat van dronkenschap verkeerde en hare zedelijkheid zeer slecht was.”  Eduard beschrijft haar als volgt : “Voor vijf jaren lang waren wij gelukkig, maar als dan kwam zij in kennis met eenen zekeren Pollop Van Beveren, ook een getrouwde man met vijf kinderen.  Toen de echtgenote van Pollet dit te weten kwam en  haar verweet dat zij haar man misleidt had, nam Marie een pintglas en sloeg het op haar voorhoofd, waarvoor zij gestraft werd te Dendermonde.  Daarna gedroeg zij zich beter voor enige tijd, maar zij begon dan te drinken en laat uit te blijven en werkte niet meer voor het huishouden, haren zoon trok partij voor haar omdat zij hem tegen mij opmaakte.  In dit laatste jaar heeft zij mij het leven volstrekt onverdragelijk gemaakt, zij liep met andere mannen, dronk zich zat, bleef laat uit, maakte mij uit en bedreigde mij langdurig….Als ik ‘s avonds ‘t huis kwam, afgemat van mijn werk, vond ik geen eeten, en als ik haar daar omtrent opmerkingen deed, begon zij mij te verwijten”  Ook andere getuigenissen bevestigen dit gedrag.  Zo is er iemand die beweert : “Zij heeft voor mij nog eens hare rokken opgeheft en hare vrouwelijkheid getoond. Zeggende, ‘Zie nu eens hoe schoon dat het is, daar staat niet veel haar op, dit is gemakkelijk gij moet het niet wegscheren.’ Als de Jonghe in zijn huis niet was, lokte zij de mannen aan.” Het is niet verwonderlijk dat haar man, die haar had neergestoken, door de jury werd vrijgesproken.[308]

 

Een afkeuring van de seksueel actieve vrouw vinden we ook in het geval van Melanie De Vos.  Terwijl haar man een gevangenisstraf uitzat begon zij een relatie met een andere man, van wie ze dan ook een kind kreeg.  Zo zegt iemand bij wie Melanie ooit een kamer heeft gehuurd : “Binst de vijf eerste jaren dat Melanie De Vos bij mij gewoond heeft, heeft zij zich goed gedragen, maar het zesde jaar heeft zij kennis gekregen met den persoon van wien zij dat kindje heeft, en het is omdat ik dat in mijn huis niet wilde hebben ,dat ik ze heb doen verhuizen.”  Even later werd ze ook door haar volgende huisbaas op straat gesmeten; naar eigen zeggen omdat ze niet altijd op tijd naar huis kwam, omdat ze hele nachten wegbleef en omdat hij gewaar werd dat ze zich ophield met “ander mannenvolk”.  Als laatste voorbeeld hebben we nog een kennis van Melanie die zegt : “Volgens mij moest eene vrouw, in haren toestand, zich ‘s nachts thuis ophouden, en niet op straat loopen…”[309]

 

De discussies omtrent vrouwelijke criminelen en seksueel actieve vrouwen in de hogere kringen zijn volgens Arnot en Usborne een indicatie van de mannelijke bourgeoisie-angsten omtrent vrouwelijke aantasting van de patriarchale macht en veranderende rolpatronen.  Vooral de vrouwelijke crimineel was object van mannelijke angst.[310]  Men kon weinig begrip opbrengen voor deze “onvrouwelijke vrouwen”.

 

 

V.3) DE MAN IN DE 19DE EEUW

 

Ook hier zullen we ons hoofdzakelijk beperken tot die aspecten die van belang zijn voor ons onderzoek.  Onze aandacht gaat uit naar de rolpatronen die voor de negentiende-eeuwse man waren weggelegd (met daarbij het werk- en drinkgedrag), de criminele man en tenslotte mannen en seksualiteit.

 

V.3.1) ROLPATRONEN VAN DE MAN

 

Terwijl men in de literatuur redelijk wat informatie aantreft over wat men verwachtte van een vrouw inzake huwelijksplichten, seksueel en crimineel gedrag is het resultaat wat betreft de man eerder mager te noemen.  We hadden het daarnet al over de (juridische) plichten en rechten van de gehuwde vrouw.  Voor de man kwamen deze grosso modo op het volgende neer :  Logischerwijze moest ook de man trouw zijn aan zijn echtgenote en haar bijstand verlenen; verder moest hij instaan voor een degelijke gezinswoning en het onderhoud van het gezin.[311]

 

Uitgaande van onze bronnen lijkt men vooral aandacht te hebben voor drie punten : mannelijke criminaliteit (geweld), alcoholisme en arbeid.  Zowel in de vele ondervragingen als in de criminele statistiek komt de waarde die er gehecht werd aan “werkwilligheid” duidelijk naar voor.  Niet alleen de juridische instantie, maar ook de publieke opinie keurde mannen die niet werkten, en dus niet konden instaan voor het onderhoud van het gezin, af.  Dit wordt ook duidelijk gemaakt door die vrouwen die hun man verlaten aangezien hij niet meer voor een financiële inbreng in het gezin zorgde.

 

In ons deel over alcoholisme zagen we reeds dat men in hogere kringen de arbeidersklasse als een klasse van alcoholiekers aanzag.  Maar ook in de lagere klasse bleek men overdreven consummatie van alcoholische dranken af te keuren.  Vooral wanneer de man zoveel dronk dat

hij zijn werk en gezin verwaarloosde.

 

We vonden talrijke voorbeelden van mannen die niet aan het vooropgezette rolpatroon beantwoordden.  In de meeste gevallen gaat het om mannen die niet werkten en veel dronken.  Het verzaken aan de onderhoudsplichten van vrouw en gezin komt slechts enkele malen expliciet voor in het juridisch onderzoek.  Maar in de meeste andere gevallen kunnen we er ook van uitgaan dat een man die weinig werkt en veel drinkt niet echt een positieve invloed had op het gezinsleven.

 

Een eerste uitzondering waarin dit expliciet wordt geformuleerd vinden we bij De Volder Petrus.  In 1887 zegt de juridische instantie over hem : “De Volder was een slechte kerel die weinig werkte maar veel dronk en soms verscheidene dagen achtereen weg bleef zonder zich over zijn vrouw en kinderen te bekommeren.”  Zijn schoonzus beschrijft hem als iemand van slechte afkomst omdat hij al verschillende malen is veroordeeld geweest, o.a. voor brandstichting.  De criminele statistiek meldt dat zijn gedrag heel slecht is en “hij gaf zich over aan den drank.”  Bovendien leefde hij te Gent “in publieke ontucht en boelschap.  Op 25 juni van datzelfde jaar werd hij veroordeeld tot de doodstraf wegens moord op zijn vrouw.[312] 

 

Ook van Van Derborght Pierre-Alexander wordt er expliciet gezegd dat hij verzaakte aan zijn plichten t.o.v. zijn gezin. Volgens de akte van beschuldiging werkte hij weinig en dronk hij veel “en zijne vrouw die ijverig was moest het huisgezin alleen onderhouden.”  Hij leefde in losbandigheid en zijn vorig gedrag liet te wensen over, luidde de conclusie van de criminele statistiek.  Hij werd in 1887 veroordeeld tot 10 jaar dwangarbeid wegens poging tot moord zonder voorbedachte rade op zijn vrouw.[313]

 

In dit kader kunnen we DeBussere Basiel nog even aanhalen.  In het verslag van het vooronderzoek staat er over hem te lezen dat hij een “verkwister” is die veel dronk en zijn vrouw veel mishandelde.  De criminele statistiek zegt over hem dat zijn vorig gedrag te wensen over liet en dat hij “een slechte faam” genoot.  Ook hij kreeg in 1883 levenslang voor de moord op zijn vrouw.[314]

 

Theofiel Vandevelde lijkt ook niet echt in de smaak te vallen van de juridische instantie.  In de akte van beschuldiging beschrijft men hem als een dronkaard die weinig werkt en al hetgeen hij verdient opdrinkt.  “Zeer dikwijls komt hij midden den nacht binnen roept en tiert, bedreigt zijne vrouw te dooden of werpt haar half gekleed de deur uit.”  Hun twaalfjarige zoon beweert zelf niet te kunnen eten op de momenten dat hij thuis was, omdat zijn vader altijd ruzie zocht.  Zijn gedrag liet te wensen over en hij leefde vaak in dronkenschap, luidt de conclusie van de criminele statistiek.  Hij kreeg in 1897 twintig jaar voor een poging tot doodslag op zijn vrouw.[315]

 

We vonden slechts één voorbeeld van een “goede man” in onze dossiers.  Een verklaring hiervoor is het feit dat het overgrote deel van onze geselecteerde misdrijven door mannen werd uitgevoerd.  We moeten ons dus behoeden voor het tot stand komen van een vertekend beeld door de “wanverhouding” van mannelijke daders en slachtoffers in de geselecteerde dossiers.

 

Het gaat om De Jonghe Eduard, wiens vrouw – zoals we reeds zagen – op vele punten afweek van het vrouwelijke rollenpatroon..  Het verslag van het vooronderzoek meldt dat zijn gedrag onberispelijk was.  Bovendien concludeert de juridische instantie na een hele reeks ondervragingen : “Haren man De Jonghe is integendeel gekend als een braaf en deugdzaam werkman die sedert eenige tijd ziekelijk is en altoos zeer veel van zijne vrouw heeft verdragen over haar slecht gedrag. Ook een getuige zegt : “De Jonghe is eenen brave mensch en eenen goede werker.”  Het is dan ook niet verwonderlijk dat de criminele statistiek enkel maar goede woordjes voor hem overheeft en dat hij in 1887 werd vrijgesproken na een moordpoging op zijn vrouw.  Het slecht gedrag van zijn vrouw zal ook een rol gespeeld hebben in deze juridische beslissing.[316]

 

De dossier maakt ook duidelijk dat men bij de beoordeling van de dader niet alleen met zijn of haar gedrag rekening hield, maar ook  met deze van het slachtoffer.

 

V.3.2) DE CRIMINELE MAN

 

We hadden het reeds over het feit dat het uitoefenen van geweld door mannen op vrouwen in juridisch opzicht enkel getolereerd werd indien het als doel had om het gedrag van de vrouw te “corrigeren.”  Dit is geen puur 19de-eeuws verschijnsel.  Laurence wees er voor de periode van 1500 tot 1760 reeds op dat er een vorm van tolerantie bestond.  Volgens hem smolt deze tolerantie als sneeuw voor de zon eenmaal men dat geweld in het openbaar uitoefende.[317] 

 

In onze bronnen vonden we echter geen enkel bewijs van enige tolerantie op mannelijke geweld.  Dit komt doordat we hier te maken hebben met passionele drama’s.  We gaan ervan uit dat men het geweld van een passionele misdadiger nooit zal aanvaarden als een uitoefening van tuchtigingsrecht.

 

In tegenstelling tot de vrouw werd een mannelijke passionele crimineel wel als een normaal persoon aanzien.  Ook bij Lombroso zien we dit.  Een mannelijke passionele misdadiger zou volgens hem eerlijk, mooi en normaal zijn.  Hij legde vooral de klemtoon op de fysieke schoonheid, zodoende kon hij een onderscheid maken tussen de Geboren Crimineel en de Passionele Crimineel.[318]  In tegenstelling tot de vrouwelijke tegenpool werden mannen die zich lieten “verleiden” tot crimineel gedrag blijkbaar wel als normaal aanzien.

 

V.3.3) MANNEN EN SEKSUALITEIT

 

We meldden reeds dat de literatuur inzake passionele drama’s maar weinig aandacht schenkt aan mannelijke gedragsnormen buiten het juridische kader om.  Dit geldt ook voor het seksueel gedrag van de man uit de lagere klasse.  Het enige wat we kunnen zeggen is dat men van mannen verwachtte dat hij seksueel actief was en de seksuele passiviteit bij de vrouw deed ontluiken.  Dit alles natuurlijk binnen de toegelaten grenzen.  In onze bronnen wordt er op geen enkel moment expliciet gepeild naar het seksueel gedrag van de man.  Bovendien hebben we geen enkel dossier waarin de mannelijke dader een buitenechtelijke relatie heeft.  Minnaars en minnaressen worden, indien ze zelf niet bij het misdrijf betrokken zijn (wat nooit het geval is in HAOOST) slechts terloops even vermeld in het onderzoek. 
 

 

V.4) BESLUIT

 

In de vele ondervragingen uit het HAOOST had de juridische instantie (maar soms ook de mensen die met de persoon in kwestie moesten samenleven) kritiek op mannen of vrouwen die het voorwerp van hun onderzoek waren.  Maar de punten waarover men klaagden verschilden van sekse.  Bij de mannen had men vooral kritiek op mannelijke brutaliteit, dronkenschap en werkonwilligheid.  Bij vrouwen had men het eerder over het verzaken aan huwelijksplichten (zoals het opvoeden van de kinderen, het zorgen voor het eten en het gehoorzamen van hun man) en vooral ontrouw.  Deze klachtenlijst – al dan niet terecht of onterecht -[319] geeft een beeld van de mannelijke en vrouwelijke rolpatronen.

 

Het is duidelijk dat de vrouw uit de lagere klasse niet beantwoordde aan de ideaalbeelden die met veel liefde door de bourgeoisie werden omhelst.  De realiteit van de eerstgenoemde groep verschilde dus van hetgeen de hogere klasse dacht over de vrouw.  De overgrote meerderheid van die vrouwen had – vooral omwille van financiële redenen – gewoonweg geen andere keuze om dit ideaalbeeld te doorbreken.  Dit heeft als gevolg dat men ook het beeld van de man die zijn vrouw overheerste en volledige controle over haar had (zoals dit via het huwelijksrecht tot uiting komt) moeten nuanceren. 

 

Het is opmerkelijk hoezeer men in de lagere klasse op de hoogte was van de ideaalbeelden, waarden en normen die in hoger kringen in voege waren.  Zo zullen we in het volgende hoofdstuk duidelijk zien dat men die beelden uitspeelde in het kader van verschoning van de misdaad.

 

De vraag is natuurlijk of die normen en waarden daadwerkelijk van kracht waren in de lagere klasse; of doet het feit dat we de mentaliteit door de bril van passionele misdrijven bekijken (waarbij daders eventueel met opzet hun slachtoffer aan de bourgeoisie-normen konden toetsen om hun misdaad te verschonen) ons onterecht tot dergelijke conclusie komen?  We zijn ervan overtuigd dat we hieromtrent met enige omzichtigheid conclusies moeten trekken; maar het feit dat er ook getuigen zijn die niet echt belang hebben bij het benadrukken van het slecht gedrag van vrouwen en mannen, doet ons concluderen dat dergelijke normen en waarden effectief bekend èn toegepast werden in de 19de-eeuwse lagere klasse.

 

Dé vraag die we ons moeten stellen is in hoeverre normafwijkend gedrag een impact heeft op de uiteindelijke strafmaat.  Als we de straffen erop nakijken, dan zien we dat deze heel heterogeen zijn.  Slechts in één geval werd een dader – Eduard - vrijgesproken die zijn vrouw, wiens gedrag totaal niet beantwoordde aan het verwachtingspatroon, vermoordde.[320]  M.a.w. de impact van normafwijkend gedrag op het juridisch oordeel valt – mede door het ontbreken van verslagen van het proces – moeilijk te achterhalen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[280] D. STURKENBOOM, op.cit., p. 133.

[281] D. STURKENBOOM, loc.cit.

[282] ARNOT AND USBORNE (ed.), op.cit., p. VIII.

[283] ARNOT AND USBORNE (ed), loc.cit.

[284] S. MICHAUD, “idolatrie : artistieke en literaire beelden…”, in : De geschiedenis van de vrouw, 4 : de negentiende eeuw, Amsterdam, 1993, p. 106.

[285] G. FRAISSE en M. PERROT, “Inleiding”, in : De geschiedenis van de vrouw, 4 : de negentiende eeuw, Amsterdam, 1993, p. 1.

[286] J. GUILLAIS, op.cit., pp. 117-118.

[287] Ibid., p. 117.

[288] Ibid., p. 127.

[289] FRAISSE (G.) en PERROT (M.), “Inleiding…”, p. 1.

[290] N. FERKET, op.cit., p. 290.

[291] R. HARRIS, Murders and madness…, p. 243.

[292] RABeveren, HAOOST 7393.

[293] RABeveren, HAOOST 7287.

[294] RABeveren, HAOOST 7547.

[295] J. GUILLAIS, op.cit., p. 186.

[296] Ibid., p. 187.

[297] L. PROAL, op.cit., pp. 99-100.

[298] Ibid., p. 121.

[299] Ibid., p. 125.

[300] Ibid., pp. 603-604.

[301] S.H. PHILIPS, op.cit., p. 63.

[302] RABeveren, HAOOST, 5348, 7045, 7339.

[303] RABeveren, HAOOST 5998.

[304] R.D. ALTICK, Victorian studies in Scarlet, London, 1972, p. 176.

[305] R. HARRIS, Murders and madness…, pp. 215-216.

[306] RABeveren, HAOOST 7408.

[307] RABeveren, HAOOST 7321.

[308] RABeveren, HAOOST 7305.

[309] RABeveren, HAOOST 7360.

[310] M.L. ARNOT and C. USBORNE, op.cit., p. 26.

[311] N. FERKET, op.cit., p. 290.

[312] RABeveren, HAOOST 7321.

[313] RABeveren, HAOOST 7327.

[314] RABeveren, HAOOST 7214.

[315] RABeveren, HAOOST 7547.

[316] RABeveren, HAOOST 7305.

[317] G. WALKER, “Domestic relations in early modern England”, in : History Workshop Journal, XLI, 1996, p. 282.

[318] J.GUILLAIS, op.cit., p. 187.

    Zie Hoofdstuk VII i.v.m. de Passionele Crimineel van Lombroso.

[319] Zie hoofdstuk VI.

[320] RABeveren, HAOOST 7305.