Negentiende-eeuwse passionele misdrijven. Beelden en werkelijkheid. (Jorre Biesmans) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK IV: DE 19de-EEUWSE WERKELIJKHEID
Tot nu toe hebben we de geselecteerde dossiers uit het HAOOST ingedeeld in enkele categorieën van soorten passionele misdrijven. Op een hoofdzakelijk beschrijvende manier hebben we elke categorie voorgesteld. Hierbij hebben we meestal die getuigenissen weergegeven die met de “waarheid” strookten; m.a.w. die bevestigd werden door een groot aantal andere getuigenissen of door de resultaten van het vooronderzoek. Maar uiteraard zijn er vele daders die hun aandeel in het misdrijf ontkennen, afzwakken of de schuld bij het slachtoffer leggen. Ze gebruiken hun verklaringen als een laatste middel om hun straf te ontlopen of om strafvermindering te krijgen. Hierbij spelen roddels, zelfrepresentatie en het afschilderen van het slachtoffer als normafwijkend een grote rol. Maar vooraleer we daar aan toe zijn moeten we eerst enige kennis hebben van het 19de -eeuwse dagelijks leven met zijn normen, waarden en gedragspatronen. Deze beschrijving hebben we onderverdeeld in enerzijds de concrete leefgewoontes van het koppel en anderzijds de interactie met buren, getuigen, omwonenden,…kortom met de buitenwereld.
De omstandigheden van de liefdesrelatie en het huwelijk zeggen uiteraard iets over de dagelijkse leefsituatie van de arbeidersklasse. Aangezien dit huwelijk eventueel kon leiden tot een scheiding, zullen we ook daar onze aandacht op richten. Eén van de oorzaken van een dergelijke breuk kon overspel zijn van één van beide partners. Tot slot zullen we het nog hebben over het financieel aspect van het dagelijks leven en het alcoholgebruik van de gewone man en vrouw.
IV.2.1) DE LIEFDESRELATIE
“Quand un amour commence, commence donc la possibilité d’un drame, d’un suicide ou d’un meurtre”, zegt Proal in zijn hoofdstuk over liefde en haat.[193] Pas wanneer deze mogelijkheid werkelijkheid wordt, kunnen we de desbetreffende actoren en hun daden in onze soort archieven terugvinden. Het behoeft dan ook geen verwondering dat er in de dossiers van het HAOOST weinig informatie te vinden is over het verleiden, het tot stand komen van een liefdesrelatie en het verloop ervan tot aan het huwelijk.
De enige informatie die we konden vinden daaromtrent halen we uit twee rechtszaken waarbij het koppel nog niet getrouwd was.[194] Allebei komen ze uit het laatste decennia van de 19de eeuw. Uit deze dossiers blijkt dat de voorhuwelijkse relatie vooral gebaseerd was op uitstapjes naar cafés.
Jules Neirynck, 25 jaar, verkeerde in 1896 met Stephanie Ergo, 21 jaar. Enkele malen in de week ging Jules haar ophalen in het huis waar ze logeerde. Nadien gingen ze meestal naar een café en soms naar een rendez-voushuis. Zo vertelt een getuige dat het koppel ‘s middags in het huis van Stephanie zat. Ze gingen “vriendschappelijk” met elkaar om. Jules is dan weggegaan nadat ze afgesproken hadden om ‘s avonds uit te gaan. Rond één uur ‘s nachts zijn ze teruggekomen en hebben nog een pint gedronken. Dan ging de man voort.[195]
In deze casussen, maar ook in gevallen waarin er sprake is van buitenechtelijke relaties, valt het op dat er meestal vluchtig en in de openlucht werd gevreeën. De verklaring voor ongetrouwde partners is het feit dat ze nog niet samenwoonden. Als ze niet bij hun ouders woonden huurden ze meestal een kamer in een ander huis, waar de privacy te wensen overliet. In het geval van buitenechtelijke verhoudingen spreekt het voor zich dat beiden meestal getrouwd waren en hun relatie voor hun respectievelijke partners moesten geheim houden.[196] Een alternatief was natuurlijk een rendez-voushuis, maar het financiële aspect zal voor vele koppels waarschijnlijk roet in het eten gegooid hebben.
Jules en Stephanie gebruikten blijkbaar beide plaatsen. De dader zegt over hun bezoek aan zo’n huis : “Wij hebben ons twee keeren geamuseerd”. Maar het kon evengoed zijn dat ze in de openlucht vreeën. “Stephanie heeft nooit geweigerd met mij betrekkingen te hebben. Ik moest het haar maar vragen, het gebeurde ieder maal als wij ‘s avonds uitgingen en het donker was.” Van verbod op seks vóór het huwelijk was er dus in de praktijk totaal geen sprake.[197]
Rosalie Everaert bezat samen met haar man Jan Baptist een boerderij. Eerstgenoemde had een relatie met één van hun knechten. Volgens getuigen gebeurde het meerdere malen dat ze haar man voor werk op het veld stuurde, terwijl zij haar liet “gebruiken” door de knecht in een schuur. Maar ook het bos was een plaats waar het verliefde koppel vluchtig met elkaar omgingen. Zo vermeldt het verslag van het vooronderzoek dat een boswachter hen ooit eens betrapt heeft.[198]
De Witte Frederic was baanwachter bij de spoorwegen en hield er een buitenechtelijke relatie op na met Van Hese Marie. Niet het veld of een bos was hun geliefkoosde plekje, maar wel het wachthuis waar hij werkte. Zo beweert een getuige : “Daarenboven kwam zy alle avonden Dewitte in zyn wachthuis bezoeken en liet zich meest altijd door hem gebruiken.[199]”
Maar dergelijke seksuele betrekkingen gebeuren niet altijd met wederzijdse toestemming.
Sonneville Charles leefde door moeilijkheden met hun zoon een tijdje gescheiden van zijn vrouw, Mathilde. Op een dag in 1897 verplichtte hij haar om mee te gaan en haar op het veld te gebruiken.[200]
Kortom, voorhuwelijkse of buitenechtelijke seksuele betrekkingen waren over het algemeen vluchtig van aard en konden op alle mogelijke plaatsen doorgaan wegens de angst door anderen betrapt te worden. Ook Farge komt tot deze vaststelling in haar onderzoek naar het dagelijkse leven in de 19de-eeuwse Parijse straten.
“Quelques amours rapides naissent et meurent sans que le temps y ait mis réellement sa marque. On fait parfois l’amour dehors, avec la hâte de ceux qui vivent à découvert, paradoxalement protégé par le tumulte d’un espace toujours en mouvement….Dans la rue il y a l’amour parfois, des gambades et des cabrioles dans les marais et les faubourgs, du plaisir pris à la sauvette, toujours menacé d’ être interrompa.[201]
IV.2.2) HET HUWELIJK
We toonden reeds aan dat niet alleen liefde als argument kan beschouwd worden om te trouwen. Meestal speelden financiële overwegingen ook een rol. Ook ongewenste zwangerschappen konden meespelen in de beslissing om te trouwen.
Op het moment dat Jules en Stephanie in 1896 een jaar verkeerden vertelde ze hem dat ze in verwachting was van hem. Daarop begon het koppel ernstig te overwegen om te trouwen.[202]
In een andere casus beweert de echtgenote zelfs dat ze enkel maar met haar man getrouwd is omdat ze zwanger was en ze zo vlug mogelijk van straat wil geraken. Het werd dan ook een huwelijk dat uitmondde in een passionele utiliteitsmoord. Zo zei de vrouw in de loop van het onderzoek : “Dat zij nu ruim vijftien jaren met Van Puyvelde had gehuwd geweest en dat zij nu nog geen enkel uur van plaisier met hem had gehad.[203]”
Verschillende factoren, en niet alleen liefde, speelden dus mee in de beslissing om de sprong naar een “eeuwige” verbintenis te wagen. Volgens Zeldin gaat het niet louter om een 18de-of 19de-eeuws fenomeen. In 1950 beweerden slechts een kwart van de ondervraagde Amerikaanse koppels dat ze hevig verliefd waren. Ook bij Franse koppels bekomt men een gelijkaardig resultaat. In het Rusland ten tijde van de glasnost nam liefde slechts een vijfde plaats in op de argumentenlijst van pasgetrouwde koppels. Zeldin komt dan ook tot de vaststelling dat de zogenaamde gouden eeuw inzake liefde nooit bestaan heeft.[204]
We kwamen reeds tot de conclusie dat de Belgische 19de-eeuwse echtscheidingsprocedures enorm ingewikkeld waren om het uit elkaar gaan van koppels zoveel mogelijk te vermijden. Vandaar de vele juridische barrières die werden ingebouwd. Bovendien stelden we vast dat lichamelijk geweld alleen niet genoeg was om te scheiden of (tijdelijk) uit elkaar te gaan. Net als het aangaan van een huwelijk, speelden bij een breuk ook financiële overwegingen een rol. Een man kon zijn vrouw regelmatig slaan zonder dat ze de echtelijke woning verliet. Maar de dag dat hij niet meer voor inkomsten zorgde was meestal de spreekwoordelijke druppel waardoor ze besloot om hem te verlaten. In de meerderheid van de gevallen uit HAOOST werd de financiële en emotionele geborgenheid van het ouderlijk huis opnieuw opgezocht.
Dit verklaart volgens Guillais ook het feit dat de mannen die achterbleven meestal tot passionele drama’s overgingen. Het verlies van dergelijke emotionele en – in sommige gevallen – financiële geborgenheid, betekende een stap dichter naar een eenzaam en armoedig bestaan. Vandaar het feit dat vele mannen, ondanks hun herhaaldelijk fysiek geweld of doodsbedreigingen aan het adres van hun vrouw, zich na het verlaten ontpopten tot stalkers avant la lettre en hun vrouwen poogden te overhalen om het echtelijke leven terug op te nemen.[205]
IV.2.4) OVERSPEL
Uiteraard waren financiële problemen en fysiek geweld niet alleen de oorzaken voor een echtelijke breuk. Ook overspel kon aanleiding geven tot een scheiding. Gezien de aard van onze bronnen komen we eerder gevallen van passionele drama’s dan van echtscheidingen tegen na betrapping op overspel. We vonden acht dossiers waarin er tijdens het onderzoek sprake is van overspel. Drie ervan werden geklasseerd onder passionele misdrijven uit jaloersheid.[206] De overige vijf werden onder de vorm van een passionele utiliteitsmoord in de rechtbankarchieven vereeuwigd.[207]
Volgens Guillais had de 19de-eeuwse pers veel aandacht voor de bedrogen echtgenoot die zijn vrouw op overspel in flagrante delicto betrapte. Hiermee bedoelen we dat hij zijn vrouw betrapte op het eigenlijke moment dat ze ontrouw was. Paginagrote artikels werden eraan gewijd om te voldoen aan de sensatiezucht van de lezers. Volgens de hogere klasse was het, ongeacht de omstandigheden, altijd de schuld van de vrouw uit de lagere klasse. Het gebrek aan moraal en degelijke opvoeding zorgde ervoor dat deze vrouwen in de prostitutie geraakten, daardoor werden ze ook verantwoordelijk geacht voor het verleiden van de mannelijke bourgeoisie tot ontrouw.[208] In HAOOST vonden we echter geen enkel voorbeeld van mannen uit de hogere klasse die overspel pleegden.
Slechts in één dossier is er sprake van een man die zijn vrouw in flagrante delicto betrapt. Het gaat om Josephus Fels, die we in het kader van passionele drama’s uit jaloersheid al eens opvoerden. Hij betrapte in 1882 zijn vrouw, Marie Thérése Janssens, op heterdaad in zijn woning. Na een helse ruzie op 7 oktober verliet hij dus het huis en kocht een pistool. Nadat hij nog iets ging drinken kwam hij rond negen uur ‘s avonds terug thuis. Daar vond hij zijn vrouw in het gezelschap van eens soldaat. Beiden zaten op de boord van een tafel. De echtgenoot haalde zijn revolver tevoorschijn en loste vier schoten op zijn vrouw. Marie werd driemaal getroffen. Een zekere Deusens, die op dat ogenblik voorbij het huis liep hoorde de schoten, repte zich naar het huis en hield Fels tegen. “Volgens Deusens was deze in dien oogenblik geweldig opgehitst, hij zegde dat hij zijne vrouw en den militair wilde dooden en dat hij nog twee schooten ter beschikking van den soldaat had.” Uiteindelijk kon Deusens hem bedaren. De vrouw was er, aldus het juridisch verslag, erg aan toe maar uiteindelijk herstelde ze.
Hij had op voorhand een geweer gekocht na een hevige echtelijke ruzie. Volgens de dader had hij dit gedaan om zelfmoord te plegen : “Ik kon alzoo niet meer voortleven. Het is te lang dat mijne vrouw zich slecht gedraagt met iedereen, en niet zorgt, zoals het behoort met ons kind dat 6 jaar oud is.” Toen hij thuiskwam en zijn vrouw op heterdaad betrapte “verloor ik het hoofd en ik heb geschoten, zonder zelf te weten hoeveel keeren.” Aangezien ze reeds meerdere malen ruzie gehad hebben, blijft het natuurlijk de vraag of Fels ook zou geschoten hebben moest hij zijn vrouw niet op heterdaad betrapt hebben. Het is dus de vraag of hij de waarheid spreekt of niet. Zekerheid zullen we nooit hebben. De dader kan immers misschien gehoopt hebben om strafvermindering te krijgen door de zaken zo voor te stellen alsof hij onder de indruk was van de ontrouw van zijn vrouw en daardoor zijn zelfberheersing verloor terwijl hij in werkelijkheid met voorbedachten rade kon gehandeld hebben.[209]
Van de acht gevallen van ontrouw gaat het in de meerderheid om de vrouw die haar man ontrouw is.[210] Slechts twee dossiers gaan over mannelijke ontrouw.[211] We kunnen daar weliswaar geen besluiten uit trekken voor het “ontrouwgedrag” van gehuwd Vlaanderen in de 19de eeuw. We hebben hier enkel een beeld van de man-vrouw verhouding inzake buitenechtelijke relaties die via een misdaad werden vastgelegd. Er moet immers rekening gehouden worden met een dark number inzake gevallen van ontrouw bij Vlaamse koppels.
Volgens Proal, zich baserend op enkele Franse criminele statistieken, zullen vrouwen meer overspel plegen dan mannen.[212] De auteur houdt echter ook rekening met het feit dat deze zogenaamde vrouwelijke meerderheid te maken heeft met hetgeen de wet omtrent het betrappen op overspel voorschrijft. Zowel in het toenmalige Franse als Belgische Strafwetboek hield men er een ongelijke regeling op na voor gevallen van overspel. Overspel door de vrouw was voor haar echtgenoot al voldoende om een echtscheidingsprocedure aan te vragen. Bij mannen moest de ontrouw in de echtelijke woning zelf plaatsvinden, wil het als een echtscheidingsgrond gebruikt worden. Volgens Ferket was deze ongelijkheid bewust ingevoerd om te beantwoorden aan de vrees dat de vrouw anders het onecht kind onder de naam van haar echtgenoot zou kunnen grootbrengen.[213] Dus vrouwelijke overspel had meer kans om geregistreerd te worden in juridische bronnen dan mannelijke. Deze ongelijkheid is iets wat Proal aanklaagt.[214]
Het is maar al te zeer de vraag of de jury, die als representant van de toenmalige publieke opinie beschouwd kan worden, akkoord ging met deze ongelijke behandeling inzake betrapping op overspel. Op basis van één dergelijke casus kunnen we uiteraard geen algemene conclusies trekken.
De beschuldiging van Josef luidde als volgt : “Beschuldigd van te gent, den achtsten october achttienhonderd twee en tachtig, vrijwillig, met voorbedachten raad en met inzicht haar ter dood te brengen, eene poging tot beraamde moord bedreven te hebben op den persoon van Maria Theresia Janssens, zijne echtgenote, poging gebleken door uitwendige bedrijven die een begin van pleging van die misdaad uitmaken en die slechts door omstandigheden van zijnen wil onafhankelijk zijn onderbroken geweest of hun uitwerksel gemist.” Uiteindelijk werd hij veroordeel tot 10 jaar dwangarbied. Het feit dat zijn vrouw de aanslag overleefde zal uiteraard ook van invloed geweest zijn op de uitspraak.[215]
De strafmaten van de 8 dossiers waarin er sprake is van ontrouw vergelijken gaat ook niet. In de vijf gevallen van passionele utiliteitsmoord wordt de dader immers niet gestraft vanwege zijn of haar ontrouw, maar vanwege de moord(poging) om de echtgeno(o)t(e) uit de weg te ruimen. Ditzelfde geldt ook voor twee van de drie gevallen van ontrouw bij passionele misdaden uit jaloersheid.
Voor Frankrijk wijst Harris erop dat er slechts sporadisch protest ontstond tegenover deze dubbele morele standaard. In 1872 bijvoorbeeld werd een man vrijgesproken wegens moord op zijn overspelige vrouw. Een artikel in Le Soir suggereert dat de bestraffing van de vrouw misschien wat te zwaar was. Alexandre Dumas echter beantwoordde dit artikel met zijn traktaat Tue-La. Daarin pleitte hij voor de doodstraf voor overspelige vrouwen.[216] Deze dubbele standaard inzake de seksuele moraal, waarin Dumas blijkbaar niets verkeerds in zag, kan verklaard worden door het feit dat die mensen die bepaalden welk gedrag crimineel was en welk niet mannen uit de hogere klasse waren. Men had dus een mannelijke kijk op crimineel en seksueel gedrag. Bovendien speelde men in hogere kringen nog altijd met het idee van de vrouw als een a-seksueel wezen.
Wat we – spijtig genoeg – niet kunnen onderzoeken is de vraag in hoeverre er misverstanden bestonden omtrent de strafwet wanneer er sprake was van een man die zijn echtgenote op overspel betrapte in flagrante delicto en haar vermoordde. Juridisch gezien kan deze misdaad verschoond worden. De vergissing, aldus Proal, zit hem in het feit dat de publieke opinie dacht dat deze misdaad onbestraft werd gelaten. Ook Alexandre Dumas maakte diezelfde vergissing.[217] Dergelijke misdrijven werden dus volgens het strafwetboek niet vrijgesproken, maar enkel verschoond! Ook Guillais bezondigd zich blijkbaar aan dit misverstand. Zo schrijft de auteur : “To be sure of being acquitted, it was necessary to catch one’s wife committing adultery in flagrante delicto in the marital home,…[218]” M.a.w. : er werd geen vrijspraak, maar strafvermindering vastgelegd voor daders van dergelijke misdrijven, omdat de misdaad in dergelijke omstandigheden werd verschoond.
IV.2.5) HET FINANCIËLE ASPECT
Eerst willen we een korte schets geven van de algemene economische ontwikkelingen in de 19de eeuw in België. Onze gebieden waren tot en met de Belgische onafhankelijkheid welvarend. Door de onafhankelijkheid kreeg het economisch leven echter een zware slag. De grenzen werden afgesloten, de ondernemingszin ebde weg en enkele belangrijke afzetgebieden gingen verloren. Specifiek in Vlaanderen was het tot het midden van de 19de eeuw slecht gesteld met de economie. De Gentse textielindustrie kreeg het ook zwaar te verduren door verlies van enkele afzetgebieden. De meeste Vlaamse families uit de lagere klasse waren niet alleen werkzaam in de landbouw, maar ook in deze textielnijverheid. De staat wou aan deze economische neerwaartse spiraal een einde stellen en verleende daarom steun aan investeringsbanken. Industriële vernieuwing werd mogelijk en de economische vooruitgang werd bevorderd.
Zodoende herademde vanaf het midden van de 19de eeuw de economie. In de tweede helft van deze eeuw brak de mechanisatie voorgoed door en duwde ze de huisnijverheid naar de achtergrond. Ook de Gentse textielnijverheid werd in toenemende mate gemechaniseerd. Deze gunstige ontwikkelingen werden in 1873 afgebroken door het ineenstorten van de graanprijzen, met een zware landbouwcrisis als gevolg. Dit resulteerde in een sterke afname van het aantal werknemers in de landbouwsector. Meer en meer mensen zochten werk als seizoenarbeider of dagloner in industriële centra.[219]
De werkomstandigheden voor deze arbeiders waren heel slecht door een overaanbod aan werkkrachten. Daardoor vergrootte ook de druk op de lonen. Gemiddeld verdiende een arbeider per dag 0,5 tot 2 fr. Omdat deze inkomsten ontoereikend waren, werden ook vrouwen en kinderen in het arbeidsproces ingeschakeld, deze verdienden echter nog minder.[220]
Welke beroepen oefenden de mannen en vrouwen van wie de levenssporen in de rechtbankarchieven werden vastgelegd nu eigenlijk uit? In alle dossiers wordt het beroep van de daders vermeld. Soms was de omschrijving vaag, soms heel specifiek. Als we alle beroepen van de arbeidersklasse op een rijtje zetten, dan bekomen we een heel heterogeen resultaat. Vijf mensen werden aangeduid met de vage omschrijving van dagloner, 3 als werkman, 3 als fabriekswerker en 2 als landbouwerswerkman. Een greep uit het aanbod van beter omschreven beroepen: brievendrager, bleekersgast, voermansgast, vertinnersgast, mosselventer, slagersgast, paardenknecht, brouwersknecht, baanwachter, herbergier,….
Het overgrote aandeel van de suffixen “-gast” en “-knecht”, wijst erop dat de meeste passionele misdadigers uit de lagere klasse een beroep hadden met een laag inkomen. Men is zowel in de industriële als in de landbouwsector werkzaam.
In de dossiers zelf komen we niet zoveel te weten over de financiële situatie van het koppel.
Slechts in 6 dossiers vinden we informatie. Dit komt door het feit dat de financiële toestand een
rol speelde in een scheiding of in het misdrijf zelf; of dat een getuige, dader of slachtoffer het heel even over geldzaken had.
Het is opmerkelijk dat er in studies over passionele misdrijven met bijna geen woord wordt gerept over de rol van de financiële toestand van het gezin in dergelijke zaken. Toch konden we bij het onderzoek naar passionele misdrijven na verlaten al opmerken dat een slechte financiële situatie een negatieve impact kon hebben op het huwelijksleven. Enkel Guillais heeft, zoals we reeds vermeldden, aandacht voor het huwelijk als een economische entiteit en de armoede als argument om het echtelijk huis te verlaten. Heel af en toe konden geldperikelen zelfs mede de oorzaak zijn van een moord.
Zo zagen we reeds het geval van Marie Van Watteghem die in 1895 haar man verliet “Daar zij in staat niet was door haar werk in de noodwendigheden harer kinderen te voorzien, wendde zij zich tot den ontvanger der posterijen en gelukte erin haren man te dwingen maandelijks 20 fr. van zijnen loon ten haren voordelen af te staan.” De man was hierover enorm verbolgen. Ettelijke brieven schreef hij naar haar om zijn ongenoegen daaromtrent te uiten. Zijn handschrift is moeilijk leesbaar. Het enige wat we konden ontcijferen was de hoofding van één brief waarin hij schrijft: “Kind, gij hebt mij al ontnomen.”
Een antwoord van de vrouw “Zie hier mijn laatste woord bij u. Gij tracht van mij in armoede te doen leven … En angezien allen verloren en de [?] het eenigste die ik u vraag dat is van mij gerust te laten. Nu schrijf ik niet meer maar wacht hinder van noch eens 20 fr. te vragen ik zal allens wel regelen[221].”
Uiteindelijk zal de dader een moordpoging ondernemen op zijn vrouw. Tijdens de ondervraging geeft hij expliciet toe dat het feit dat hij 20 fr. moest afstaan één van de beweegredenen was om zijn (ex-)vrouw aan te vallen.[222]
Dit is één van de drie dossiers uit HAOOST waarin financiële perikelen een “stimulerende rol” gespeeld hebben tot het uitvoeren van de misdaad.
Het tweede dossier is dat van Danneels Theofiel-Hector wiens vader hem in 1891 verweet van
een arm meisje getrouwd te hebben. Wanneer hij hem dan nog kwam vertellen dat hij zijn werk kwijt was gaf deze zijn zoon een uitbrander. Onder de indruk hiervan ging Theofiel-Hecotor naar huis, maakte ruzie met zijn vrouw en vermoordde haar.[223]
Als laatste hebben we Bulcke François die op 9 januari 1892 zijn vrouw, die sedert enkele dagen van hem gescheiden leefde, opwachtte als ze naar de markt ging en haar neerschoot. Het verloop van het onderzoek toont aan dat Bulcke niet zozeer wraak wou nemen uit gekrenkte eigenliefde of als eerherstel. De juridische instantie is van mening dat vooral financiële problemen met zijn schoonmoeder aan de basis lagen voor de breuk van het echtpaar.[224]
Financiële perikelen konden ook minder drastische gevolgen hebben. Ruzies omtrent geldzaken kwamen regelmatig voor in gezinnen uit de lagere klasse.
Basiel Debussere had regelmatig ruzie met zijn vrouw Marie over geldzaken. Hij gaf immers veel geld uit aan zijn drankverslaving. Dit ging zelfs zo ver dat de juridische instantie hem in het verslag van het vooronderzoek als een “verkwister” bestempelde. Tijdens het onderzoek kwam aan het licht dat een terugkerend thema tijdens vele van hun echtelijke ruzies het feit was dat de man 320 fr. op 15 maanden tijd had verteerd aan drank. Op een bepaald moment was de vrouw haar geldbeugel kwijtgespeeld. Basiel was hierdoor enorm woedend en zei tegen zijn vrouw dat hij de geldbeugel ging zoeken. Indien hij ze niet zou vinden ging hij haar een fikse rammeling geven. Het vooruitzicht van weer eens geslagen te worden door haar echtgenoot deed Marie beslissen om het huis voor 2 maanden te ontvluchten.[225]
Ook Vergauwen Jozef had regelmatig ruzie met zijn vrouw Bauwens Marie-Therese. In het dossier wordt er twee keer melding gemaakt van financiële perikelen. Op het moment dat hun kindje gestorven was heeft de vrouw 300 fr. “getrokken”. Vergauwen wou dit geld echter voor zichzelf hebben, maar de vrouw weigerde het af te staan. Daarop pakte ze het geld, dat bij hen thuis in een kast was verstopt, en nam het mee naar de fabriek waar ze werkte. Toen hij dit te weten kwam zwoer hij dat hij haar ging vermoorden. Drie en een half jaar later zou Jozef dit daadwerkelijk doen nadat zijn vrouw hem had verlaten omdat ze zijn mishandelingen beu was. In
één van de ondervragingen vertelde Jozef dat de moeilijkheden in hun relatie begonnen zijn toen hij eens 150 fr. geleend had aan een vriend. Achter zijn rug zou zijn vrouw echter het geld “gerecupereerd” en opgebruikt hebben.[226]
IV.2.6) ALCOHOLGEBRUIK IN DE 19de EEUW
In 18 dossiers is er op één of andere manier sprake van alcoholgebruik. In de meeste gevallen is het onmogelijk om na te gaan of iemand als een “normale” of “overmatige” gebruiker kan bestempeld worden. Alcoholgebruik in de 19de-eeuwse dossiers omtrent passionele misdaden kunnen op drie manieren aan bod komen. Ten eerste vinden we in deze dossiers informatie over de dagelijkse omgang met alcohol, los van de misdaad. Ten tweede zijn er daders die zich eerst “moed indrinken” alvorens hun crimineel gedrag te volbrengen. En tenslotte zijn er daders die dronkenschap proberen in te roepen als verklaring voor hun passioneel misdrijf. Het spreekt voor zich dat de grens tussen de laatste twee gevallen soms moeilijk waar te nemen is.
Vele eigentijdse moralisten beklemtoonden het belang om de man zoveel mogelijk uit cafés te houden aangezien dit de problemen voor hem en zijn familie zou verminderen. Zo geeft Harris het voorbeeld van een handleiding voor vrouwen waarin men stelt dat de bourgeoisieman duizenden manieren heeft om zijn vrije tijd op te vullen terwijl de werkman er maar twee heeft: thuisblijven of op café gaan.[227] Alcohol werd niet alleen gekoppeld aan familiale problemen. Negentiende-eeuwse hygiënisten zoals de fransman Louis-René Villermé waren één van de eersten die overvloedig alcoholgebruik aan industrialisatie en armoede linkten.[228] Dit kadert in een stijgende aandacht voor dergelijke problematiek vanuit de medische wereld. In Frankrijk steeg de consumptie van alcohol bij de arbeidersklasse zozeer dat dronken werkmannen een voorwerp van angst werden in de bourgeoisiemiddens. Dit resulteerde in 1870 in een reeks van politieke campagnes om het alcoholgebruik in de lagere klasse te doen verminderen.[229] Ook onze sample van misdrijven doet geloven dat alcohol rijkelijk werd geconsumeerd in de lagere klasse.
Dergelijke geestesverruimende dranken werden eerder in één van de ontelbare Vlaamse herbergen of cafés geconsumeerd dan thuis. Deze drankgelegenheden waren immers dé plek bij uitstek voor de lagere klasse om sociale contacten te onderhouden, te roddelen en zelfs om aan werk te geraken. Niet enkel mannen, maar ook vrouwen bezochten de herbergen. Bovendien was het uitbaten van dergelijke zaken voor velen een vorm van pensioen.[230]
Het gebeurde regelmatig dat er ruzie uitbrak in een herberg; niet alleen tussen mannelijke cafébezoekers, maar ook tussen echtparen.
Zo haalden we reeds dossier 7305 aan. Op 19 september 1886 vroeg Marie Lenhou aan haar man om naar Burght te mogen gaan om haar zuster te bezoeken. Ze beloofde dat ze in de namiddag zeker terug zou zijn. De Jonghe Eduard stemde daarin toe. Maar ondanks haar belofte kwam ze pas zeer laat in de avond thuis. Eduard zat naast zijn huis in een herberg op haar te wachten. Toen Marie ook binnenkwam ontstond er een fikse woordenwisseling. “De vrouw beleedigde en bedreigde haren man. Deze trachtte haar tot bedaren te brengen, maar vruchteloos. Zij werd meer en meer opgewonden en wilde hem met een pintglas slaan, toen op eens De Jonghe de herberg verliet, naar zijn huis liep, en met een kapmes terugsnelde, waarmede hij aan zijne vrouw verscheidene slagen op het hoofd toebracht.[231]”
Het kon ook gebeuren dat het feit dat de man veel in herbergen vertoefde de aanleiding was tot een echtelijke ruzie.
Dit gebeurde in 1888 tussen Gustaaf Ros en Johanna Van Hamme. “Den elfden juny was hij in eene herberg bezig met te drinken toen zijne vrouw om hem kwam, hem verwijtingen toebrengende omdat hij niet werkte en altijd in de herbergen was. Hij volgde haar in huis, nam een mes en bracht haar verscheidene sneden aan den hals toe.[232]”
Vele studies omtrent passionele misdrijven (en criminaliteit in het algemeen) schenken aandacht
aan de invloed van geestesverruimende dranken op de criminele daad. Dit merken we ook in onze geraadpleegde werken van de 19de en 1ste helft van de 20ste eeuw.
Proal (1900) is ervan overtuigd dat overmatig alcoholgebruik bij jongeren tussen de 16 en 20 jaar als één van de oorzaken kan beschouwd worden voor passionele moorden.[233] Hij pleit er dan ook voor dat de regering maatregelen moet nemen tegen het overvloedig gebruik van alcohol: “…s’il y avait moins de débits de boissons, il y aurait moins d’alcooliques, et par suite moins d’aliénés et de criminels.[234]”
Philips (1938) is van mening dat “reeds lang vóór de toestand van dronkenschap aanwezig is, de alcohol zijn werking op het vermogen tot oordeelen over de draagwijdte van woorden en daden doet gevoelen.[235]” Alhoewel we in gevallen van alcoholisme hiermee akkoord gaan, kunnen we dergelijke werking, gezien de aard van onze bronnen, onmogelijk nagaan. Ook hij komt tot de conclusie dat bij het passionele misdrijf alcohol een meer nefaste invloed heeft dan bij “het algemeene zware agressieve misdrijf.[236]”
Ook Tammenoms Bakker (1951) komt tot een soortgelijke conclusie na onderzoek van zijn bronnenmateriaal. Het aantal daders dat matig tot veel alcohol gebruikte is gelijk aan diegene die hiervan weinig of geen gebruik maakten. Toch gaat hij ermee akkoord dat alcoholgebruik een grote impact kan hebben op het voorkomen van “agressieve delicten”.[237]
In diezelfde lijn kunnen we ook de vaststelling van Harris plaatsen. In haar onderzoek naar passionele drama’s in Frankrijk tussen 1880 en 1910 is er in 25 % van de gevallen sprake van alcoholgebruik dat invloed heeft op het misdrijf.[238]
Uit de verslagen van het vooronderzoek blijkt dat de juridische instantie enorm veel aandacht schenkt aan het alcoholgebruik van de dader. Dit moet men plaatsen in de toenemende tendens om misdadigers te beoordelen op basis van hun individuele karakteristieken. Het gedrag van de dader tegenover zijn vrouw, kinderen en omgeving, zijn “bereidheid” tot werken en het gebruik van alcohol zijn de eerste aspecten waarnaar geïnformeerd wordt en die gebruikt worden om een eerste beeld te schetsen van de passionele misdadiger.
Zo krijgen volgende formuleringen een bijna geuniformiseerd karakter in de verslagen van het vooronderzoek:
“Blancquaert Florent werkte niet en gaf zich aan den drank over.[239]”
“De beschuldigde en Maria Simonet zijn sedert een achttal jaren getrouwd en van het begin van hun huwelijk af bestond er tusschen hen oneenigheid voortkomende door het slecht gedrag van den man. Deze werkte niet en leverde zich aan den drank over, ook mishandelde hij zijne vrouw…[240]”
“de beschuldigde is aan den drank verslaafd en van een geweldig en oploopend karakter. Iedereen in de gebuurte was er schuw van.[241]”
“Vande Velde integendeel is een dronkaard die weinig werkt en al hetgeen hij verdient verdrinkt. Zeer dikwijls komt hij midden den nacht binnen roept en tiert, bedreigt zijne vrouw te dooden of werpt haar half gekleed de deur uit.[242]”
Dit zijn formuleringen die duidelijk beantwoorden aan het beeld van de lagere klasse als een klasse van alcoholiekers, dat de burgerij zo graag propagandeerde. Deze dronken mannen waren niet alleen in staat een passionele misdrijf te begaan, bovendien konden ze totaal geïsoleerd geraken van hun familie.
Een goed voorbeeld hiervan is Constant Van Veegaete Het verslag van het vooronderzoek zegt over hem: “Sedert lange jaren had Van Veegate Constant het leven van zijn vrouw onverdragelijk gemaakt. Hij werkte weinig of niet, dronk veel en verweet onophoudelijk aan zijn vrouw dat zij met allerlei mannen te doen had.[243]” Zijn vrouw zegt over hem dat ze niet meer bij haar man sliep omdat hij altijd dronken was en haar daardoor uit het bed stampte en in het bed plaste. Hun zoon weet het nog beter te formuleren : Hij zegt immers dat hij zijn vader bemint als hij nuchter is, niet als hij zat is. Uiteindelijk verliet de man de echtelijk woning.[244]
Specifiek voor Frankrijk toont Harris aan dat men zou verwachten dat dergelijke bourgeoisie-angsten voor dronken werkmannen ervoor zorgden dat de Franse crimineel die zijn misdaad uit dronkenschap had gepleegd zwaar gestraft werd. Maar volgens de auteur werden ze in het merendeel van de gevallen juist lichter gestraft. Alhoewel dronkenschap bij misdrijven in het strafwetboek van 1810 niet als verzachtende omstandigheid werd aanzien zorgde dit er toch voor dat vele passionele misdadigers die hun daad uit dronkenschap pleegden een lichtere straf kregen. Men achtte ze immers niet ten volle verantwoordelijk voor hun misdaad. Enkel die misdadigers die zich eerst moed indronken d.m.v. alcohol werden zwaar gestraft.[245]
Gezien het feit dat wij enkel beschikken over het vooronderzoek en de uiteindelijke beslissing van de jury, maar niet over verhoren en gesprekken van advocaten, is het moeilijk om na te gaan in hoeverre alcohol of dronkenschap een motief was om de dader lichter te straffen. Waarschijnlijk moet dit wel het geval geweest zijn, aangezien vele daders expliciet toegaven dat ze – al of niet terecht - dronken waren op het moment van hun misdrijf. In 8 gevallen komt dit voor.[246]
In 1885 had een zekere Karolina haar man verlaten“met wie het huiselijk leven onmogelijk was geworden”. Zeven weken na de scheiding stond de man haar bij haar woning op te wachten en zonder iets te zeggen loste hij een schot op haar. Zij kon zich nog losrukken en haar huis binnenvluchten. In één van de ondervragingen beweerde hij dat hij in “dronkenschap” op zijn vrouw heeft geschoten en niet meer weet hoe het juist gebeurd is. Het verdere onderzoek, en het feit dat hij zichzelf tegenspreekt in andere ondervragingen, tonen aan dat hij zijn misdaad wel degelijk gepland had en dat hij nog veel details van de moordpoging wist. Zijn vrouw overleefde de aanslag en hij werd gestraft met 15 jaar dwangarbeid.[247]
Eenzelfde tactiek probeert ook De Witte Fredericus toe te passen. Op een nacht in 1877 werd zijn vrouw wakker en merkte dat haar man een touw aan het knopen was rond haar hals. Zij vroeg wat hij aan het doen was en hij zei dat hij een gerucht hoorde in de stal en vroeg of ze niet mee wou om te gaan kijken. Fidelia had uiteraard door dat hij haar probeerde om te brengen. Wanneer hij enkele jaren later zijn vrouw daadwerkelijk vermoordde, werd er tijdens een ondervraging nog eens teruggekomen op voorgaande gebeurtenis. De dader antwoordde daarop “dat kan ik gedaan hebben in mijne dronkenschap”. Nochtans was hij geen regelmatige drinker. Hij werd gestraft met levenslange dwangarbeid.[248]
Maar als we enkel naar de strafmaat kijken, dan krijgen we een heel ander beeld. Van de acht dossiers is er drie maal sprake van 15 jaar dwangarbeid, éénmaal van 20 jaar en vijfmaal maal levenslang (!). De tactiek om zichzelf tijdens het onderzoek te representeren als zijnde in een staat van dronkenschap op het moment van de feiten lijkt dus – louter op basis van deze dossiers – niet veel vruchten af te werpen.
IV.2.7) BESLUIT
Over de liefdesrelatie valt er weinig informatie te vinden in het HAOOST. Voorhuwelijkse relaties lijken op basis van onze bronnen vooral gebaseerd te zijn op korte uitstapjes naar drankgelegenheden. Wat opvalt is dat vluchtigheid hét kenmerk was van de seksuele contacten in dergelijke relaties. Maar dit kan ook gezegd worden van de buitenechtelijke affaires die man en vrouw soms konden meemaken. Ook al noemden we deze fase “liefdesrelatie”, toch is liefde niet altijd het hoofdargument om te trouwen. Ook financiële factoren en zelfs ongewenste zwangerschappen konden daartoe de aanleiding vormen. Indien het huwelijk uitmondde in een echtscheiding was het moeilijk om een juridische echtscheidingsprocedure tot een goed einde te brengen. Ook bij de scheiding konden meerdere factoren een rol spelen : fysieke mishandelingen, ongunstige financiële situaties en overspel. Sekseongelijkheid is het minste wat je kan zeggen over de echtscheidingsgronden op basis van het betrappen op overspel. Mannelijke ontrouw als echtscheidingsgrond was enkel aanvaardbaar wanneer dit overspel in de echtelijke woning plaatsvond. Vrouwelijke ontrouw an sich was al voldoende. Wat betreft de wet op moord na het betrappen van overspel in flagrante delicto lijkt er volgens Proal wat misverstanden rond te bestaan. Dergelijk misdrijf kon verschoond worden, maar de publieke opinie dacht dat dit gelijk stond met vrijspraak.
Informatie omtrent de financiële toestand van het koppel komen we in 6 dossiers tegen. Slechts wanneer geldzaken een rol speelde in het misdrijf of wanneer een getuige, dader of slachtoffer daarover melding maakte, werd dit in de rechtbankarchieven vereeuwigd. Nochtans was de financiële toestand van een koppel belangrijk voor het huwelijk. Een ongezonde financiële situatie kon voor ruzie tussen het koppel zorgen en zelfs medeoorzaak zijn van het passionele misdrijf.
De 19de-eeuwse arbeider maakte gretig gebruik van het overweldigende aanbod aan alcohol in de talloze herbergen die Vlaanderen toen rijk was. Ook de literatuur schenkt veel aandacht aan de relatie tussen alcohol en passionele misdrijven. De meeste auteurs zijn van mening dat dergelijke drank een stimulerende werking heeft op misdaden begaan uit passie. We vonden enkele voorbeelden van ruzie in herbergen, niet in het minst omdat de man daar teveel vertoefde. In 18 dossiers vinden we informatie omtrent alcoholgebruik. Dit kan op drie manieren ter sprake komen in het HAOOST. Ten eerste hebben we de dagelijkse omgang met geestesverruimende dranken. Ten tweede zijn er daders die zich “moed” indrinken vooraleer ze hun misdaad begaan. Tenslotte hebben we nog die misdadigers die dronkenschap proberen in te roepen teneinde hun daad te kunnen verschonen. Volgens Harris was de jury geneigd om minder zware straffen uit te spreken voor misdadigers die in een staat van dronkenschap waren bij de uitvoering van het misdrijf. Ook in HAOOST vonden we gevallen – acht in totaal - waarin de dader expliciet toegaf dat hij dronken was op het moment van de feiten. Maar als we naar de strafmaat kijken dan lijkt het dat ze juist veel strenger werden gestraft.
IV.3) HUISHOUDELIJKE RELATIES, PASSIONELE MISDRIJVEN EN REACTIES VAN DE OMGEVING
In dit onderdeel hebben we oog voor de interactie van dader en slachtoffer met de buitenwereld. Hierbij zullen we het niet enkel en alleen hebben over passionele drama’s die opgemerkt werden door getuigen. Ook het gebrek aan privacy - waardoor huishoudelijke ruzies, buitenechtelijke affaires en dergelijke meer aan het licht kwamen - komen aan bod. Rode draad hierbij is de sociale controle, met zijn vele roddels, waarop ook de juridische instantie beroep leek te doen.
IV.3.1) PRIVE- VERSUS PUBLIEKE SFEER
Het juridisch onderzoek en de daaropvolgende rechtszaak is een interactie tussen publieke en privé-sfeer. Tijdens dergelijk proces komen er immers details naar boven van een echtpaar, hun gezin,… die anders nooit op dergelijke wijze publiek bekend zouden geraken. Na het uitspitten van gegevens uit de privé-sfeer volgt de reactie daarop van de publieke opinie, belichaamt door jury en pers.
Voor studies omtrent het alledaagse leven van vrouwen werd er veel gebruikt gemaakt van het begrippenkoppel privé- versus publieke sfeer. Hierin werd de rol van de vrouw gedefinieerd als zijnde gevangen in het huiselijke leven. Ze moest zich enkel maar bezighouden met het opvoeden van haar kinderen en het verzorgen van haar echtgenoot. Vrouwen moesten zoveel mogelijk weggehouden worden van de publieke wereld van straat, cabaret en politiek.[249]
De Britse geschiedkundige Leonore Davidoff analyseerde de interactie tussen beide sferen in het maatschappelijke leven en kwam tot de vaststelling dat dergelijke tweedeling een constructie is dat niet echt klopte met de werkelijkheid. M.a.w. de theorie dat de plaats van de vrouw in de privé-sfeer was en dat enkel de man zowel in de privé- als in de publieke sfeer ageerde lijkt een overgesimplificeerd paradigma waarmee men vooral de ervaringen van de vrouw in kaart poogde te brengen. Zo kwamen Kermode en Walker tot de conclusie dat vrouwen gemakkelijk van de ene naar de andere sfeer konden “bewegen”.[250]
In navolging van enkele geschiedkundigen waaronder Barker-Benfield geven wij eerder de voorkeur aan de term heteroseksuele sfeer.[251] Hiermee bedoelen we dat de 19de-eeuwse vrouw niet gevangen zat in de privé-sfeer, maar zich ook in het openbaar kon vertonen; waardoor men dit als heteroseksueel kan bestempelen.
Ook Sturkenboom wijst erop dat het begrippenkoppel privé-publieke sfeer een ideologie was dat aan het einde van de 18de eeuw opkwam. Pas in de 19de eeuw kwam het tot volle ontwikkeling; als ideologie wel te verstaan, want haar invloed wordt dus meer en meer in twijfel getrokken.[252]
Als we onze bronnen erop naslaan dan kunnen we niet anders dan tot éénzelfde conclusie te komen. In vele dossiers vinden we informatie omtrent wat een goede vrouw of goede man allemaal moet doen en zijn om dergelijk etiket opgekleefd te krijgen. Vooral de juridische instantie en getuigen geven dergelijke informatie weer door bv. te zeggen : “Zij was een goede vrouw, zij dronk niet, ging niet uit,…..” Aan de hand van dergelijke beschrijvingen (die in hoofdstuk V zullen worden besproken) komen we tot de vaststelling dat de lagere klasse zich wel bewust was van het bestaan van deze ideologie, maar dit betekent niet dat ze werd nageleefd.
Om te beginnen biedt het HAOOST ons tal van voorbeelden van vrouwen die buitenshuis gingen werken. Niet alleen het werk zorgde ervoor dat de vrouw die zogenaamde privé-sfeer moest verlaten, ook in haar vrije tijd sloot ze zich niet op. Zo zijn er vele vrouwen die herbergen bezochten of naar dansgelegenheden gingen; sommigen zelfs alleen, zonder een man als gezelschap.
Op basis van deze gevallen hebben we weer een reden om het beeld van de 19de-eeuwse hulpeloze vrouw uit de lagere klasse te nuanceren. Dus niet alleen echtscheidingszaken en gevallen waarin vrouwen hun echtelijk huis verlaten (zie hoofdstuk III), maar ook het negeren van deze ideologie roepen op tot een herziening van dergelijk beeld.
IV.3.2) GEWELD EN DE REACTIES VAN DE OMGEVING
Geweld – en daarom moet het niet altijd passioneel zijn – was een alledaags kenmerk van de straat. Dit wordt op schitterende wijze aangetoond door Farge in het werk : “Vivre dans la rue à Paris au XVIIIe siècle”. Daarin stelt ze dat het geweld op straat grotendeels van de lagere klasse afkomstig was. Straatcriminaliteit trok dan ook nauwelijks de aandacht van de hogere klasse, aangezien zij er niet rechtstreeks mee werd geconfronteerd. Het geweld was immers meestal tegen andere personen uit diezelfde lagere klasse gericht. Als het al eens geprojecteerd werd naar de hogere klasse, dan werden enkel agenten, die fungeerden als representanten van die klasse, ermee geconfronteerd.[253]
We stelden reeds dat de misdaden die in onze geselecteerde dossiers voorkomen, voornamelijk buitenshuis werden gepleegd. Een verklaring hiervoor is het feit dat, zoals we reeds aantoonden, het merendeel van misdaden begaan uit passie uitgevoerd werden nadat het koppel reeds uit elkaar was en dus afzonderlijk leefde. Vandaar dat de dader meestal zijn slachtoffer ergens op straat moest opwachten eer hij kon toeslaan. Ook Ambroise-Rendu komt tot deze conclusie :
“Pour autant, son acte n’est pas un crime de l’intimité perpétré dans un lieu clos, un intérieur où s’étoufferaient les cris de sa victime : c’est, au contraire, un crime de la rue et des lieux publics, un crime qui s’exhibe.[254]” Het geweld in de lagere klasse was dus veel meer zichtbaar voor de maatschappij dan in andere klassen.[255]
Uiteraard was er vóór het passioneel drama ook veel geweld binnenshuis. Guillais wijst op het verschil tussen gedragsregels die geldend zijn binnen de familie en deze die het openbaar leven domineerden. Binnen de familie, afgeschermd van de buitenwereld, kon men gemakkelijker algemeen geldende waarden en normen negeren zonder daarvoor door de publieke opinie veroordeeld te worden. “While public interactions of an impersonal nature impose self-control, family relationships allow the expression of emtional behaviour which can very easily verge on violence,…[256]” Ook in Vlaanderen was dit het geval. We denken hier bijvoorbeeld aan de vele gevallen van fysiek geweld op vrouwen.
IV.3.3) SOCIALE CONTROLE
De leefgewoonten van de arbeidersklasse werd gekenmerkt door een enorm tekort aan privacy; vooral in de steden als Gent en Brussel was dit het geval. Zo wijst Matthijs op een eigentijds onderzoek naar de leefomstandigheden in het Brusselse arbeidersmilieu op het einde van de 19de eeuw. Hierbij kwam men tot de conclusie dat er 19 284 arbeidershuishoudens waren, verdeeld over 4 601 huizen. Daarvan beschikten 1 511 gezinnen over slechts één kamer waarin men met vijf of meer personen samenleefde.[257] Slechte isolatie had niet enkel koude als gevolg, maar ook het feit dat geburen vaak hele gesprekken konden horen. In het HAOOST zijn er tal van dossiers te vinden waarin buren getuigen dat ze het feit dat er een ruzie aan de gang was konden horen, waarbij ze zelfs aan de onderzoeksrechter flarden van conversaties konden weergeven. We komen hier m.a.w. tot de vaststelling dat de staatscontrole werd geholpen – zoniet vervangen - door de sociale controle.
Ook Guillais komt tot deze conclusie. Het was onmogelijk om iemands huiselijk leven af te schermen voor buitenstaanders.[258] Dit verklaart ook het feit dat intieme, huiselijke details eerder door buren dan door familieleden werden opgetekend in de gerechtelijke archieven. Buren waren dan ook de voornaamste getuigen inzake passionele drama’s die in huis gebeurden.
In 1891 vermoorde Danneels Theofiel-Hector zijn vrouw, Maria De Romme. In een eerste ondervraging probeerde de dader het zo voor te stellen alsof het de schuld was van zijn vrouw. Hij beweerde immers dat hij rond tien uur ‘s avonds was thuisgekomen. “Ik heb op de deur geklopt en mijnen vrouw heeft opengedaan. Zoohaast ik binnentrad sprong een man dien ik niet erkend heb, de deur uit en vluchtte weg. Ik heb aan mijnen vrouw gevraagd wie die kerel was en zy heeft geantwoord : ‘Waart hij vroeger naar huis gekomen, gij zoudt het gezien hebben, ga het nu rieken.” Daarop zou hij haar vermoord hebben. Maar de buren verklaarden dat hij reeds om half tien het huis was binnengekomen. Ze hoorden dat hij begon “te twisten” met zijn vrouw.
“Deze heeft een grote schreeuw gegeven, nadien heeft ze nog wat gezucht.” Als klap op de vuurpijl waren de buren er stellig van overtuigd dat Maria zich die avond alleen bevond. De dader kon niets anders dan bekennen dat hij gelogen had : “Ik heb dit stelsel uitgevonden om mij te verschoonen.[259]”
Ook de geburen van Debussere Basiel waren in 1883 de onderzoekers heel behulpzaam. De dader schoot zijn vrouw dood op zondag 31 december nadat het echtpaar van de mis kwam. De geburen hoorden “een bommel” in het huis van het echtpaar. Ze dachten dat het iets was dat op zolder werd gesmeten en schenkten er geen aandacht aan. “Vijf minuten later kwam De Bussere, aldus het juridisch verslag, in hun huis. Hij was bleek, scheen sterk aangedaan en deed zich een kapper genever bestellen.” De geburen, tevens uitbaters van een herberg, vroegen wat er scheelde. Hij antwoordde : “Ik heb mijne vrouw doodgeschoten, in een colère” en hij vroeg om de burgemeester te gaan verwittigen. Ze getuigden eveneens dat “het openbaar gerucht” zei dat man en vrouw dikwijls ruzie met elkaar hadden en dat hij haar fysiek mishandelde.[260]
Wat ons opvalt is de onverschilligheid of het passief gedrag dat deze “buren” kenmerken. In vele dossiers van het HAOOST kondigde de dader zijn daad op voorhand aan. Maar die gevallen waarbij familieleden of omwonenden de dader op andere gedachten probeerde te brengen zijn echt zeldzaam. Laat staan dat er actief werd tussengekomen in huishoudelijke ruzies.
Toen René Van Nedervelde in 1883 zijn vrouw Catharina De Groote vermoordde, viel de verdenking onmiddellijk op hem. In het juridisch verslag staat er immers : “Het openbaar gerucht beschuldigde onmiddellijk René Van Nedervelde zijne vrouw gedood te hebben. Men wist dat hij dikwijls in dronkenschap verkeerde en zijne vrouw sloeg, en dat deze zelfs ook menigmaal dronken was.” Vooral de woorden “openbaar gerucht” doen vermoeden dat het nieuws van deze moord zich via het roddelcircuit snel verspreidde.
Eerst leek het onderzoek niet veel duidelijkheid te brengen. De dader beweerde dat hij zijn vrouw dronken vóór zijn huis had gevonden, in haar bed had gelegd en de dag nadien had geconstateerd dat zij dood was. Het geneeskundig onderzoek toonde echter aan dat het slachtoffer bezweken was tengevolge van “een strijd met haar aanvaller”. Pas enkele dagen later vertelden de buren de waarheid aan de onderzoekers. Daaruit blijkt dat René zijn vrouw naar buiten had gesleurd en ze daar zwaar had mishandeld. Deze feiten werden aanschouwd door tal van getuigen die niets deden, behalve toekijken. Eén van de getuigen vertelt : “De vrouw riep : ‘help mij menschen’ en smeekte haren man haar niet te dooden.” Een andere getuige dacht zelfs dat de dader “gij moet dood” had geroepen.
Zelfs de onderzoekers vermelden dat er veel getuigen aanwezig waren en dat niemand tussenbeide durfde komen. “Volgens de inlichtingen die wij bekomen hebben, vreezen alle de inwooners van Sint Ontelinck gezegden Van Nedervelde, tot zoover dat zij tot heden de waarheid niet durven zeggen.” Uit nog een hele reeks getuigenverslagen blijkt dat enorm veel mensen ‘s nachts wakker zijn geworden van het lawaai, maar geen één heeft René durven tegenhouden.[261]
Nog een voorbeeld van passieve toeschouwers bij passionele misdrijven is het dossier van Van Geert Alexander Leander, die in 1888 een aanslag pleegde op zijn vrouw Melanie de Vos. Zoals we eerder aantoonden wachtte hij haar op langs de weg die ze moest volgen om naar haar werk te gaan en stak haar neer met een mes. Eén van de omstaanders zou volgens een andere getuige gezegd hebben doelende op het slachtoffer : “het is toch maar een smeerlap.” Ook hier waren er verschillende getuigen aanwezig die niet geprobeerd hebben om de misdaad te verijdelen.[262]
Uiteraard waren er ook getuigen die actief tussenkwamen en zo erger kwaad konden voorkomen.
Mertens Augustus was zo verbitterd over het feit dat zijn vrouw, Coleta De Zilken, hem verlaten had, dat hij haar opwachtte in een bos en haar met een mes aanviel. Gelukkig kwamen er een paar personen af op haar geroep en hierdoor was de dader verplicht zijn slachtoffer los te laten en weg te vluchten.[263]
Aangezien het passioneel geweld grotendeels op straat voorkwam en er veel getuigen bij waren, konden verhalen van passionele misdrijven de omgeving als een lopend vuurtje doorkruisen.
Een goed voorbeeld hiervan is het passioneel misdrijf na verlaten tussen Leopold Henri Nuytte en Maria Van Hoorick in 1866. We vertelden reeds dat eerstgenoemde Maria meelokte met de smoes dat hij geld voor haar had om kleren te kopen om haar uiteindelijk achter de “Bylocke” neer te schieten. Carolina Desmet, uitbaatster van een herberg, had enkele minuten na de feiten “het nieuws reeds gehoord op straat”. Het toeval wil dat de dader na zijn aanslag bij haar iets kwam drinken; ze herkende Leopold meteen. Ze deed de commissaris komen die hem dan arresteerde.[264]
We hebben zelfs één voorbeeld gevonden van een passionele utiliteitsmoord, waarvan het gerucht dat de vrouw haar man wou vergiftigen reeds de ronde deed voordat de misdaad werd uitgevoerd. Zo verklaart een persoon aan de onderzoekers dat hij in een slagerij stond en dat hij daar horen zeggen heeft : “De vrouwen weten niet meer wat doen om hun man kwijt te zijn, er is nu eene die goest heeft om haren man te vergeven.” En inderdaad, enkele dagen later in juli 1894 stierf haar man als gevolg van het innemen van rattenvergif.[265]
De sociale controle in de lagere klasse moet dus enorm groot geweest zijn. Dit heeft niet enkel gevolgen voor het vooronderzoek, waarin veel buren als getuigen optraden. Er werd uiteraard veel geroddeld over alles en iedereen. Ook deze roddels werden opgetekend in getuigenverslagen. “Het gerucht ging….” is een openingszin dat we in vele dossiers tegenkomen.
IV.3.4) RODDELS
Roddels hadden uiteraard hun aandeel in de beeldvorming omtrent deze of gene persoon. Iemands reputatie ging sterk af van wat de omgeving over hem zei en dacht. Maar dit roddelcircuit als schepper van reputaties had niet alleen invloed in de directe omgeving van het arbeidersmilieu. Ook de juridische instantie gebruikte dergelijk mechanisme om zich een beeld te vormen van het gedrag van mannelijke en vrouwelijke hoofdrolspelers in passionele misdrijven. Men kan zich dan ook afvragen in hoeverre er sprake was van veroordelen op basis van karakteristieken van het individu. Soms krijgen we immers de indruk dat men eerder veroordeelde op basis van de karakteristieken die de omgeving aan hem of haar wenstte toe te kennen.
We kunnen hier een waslijst van voorbeelden aanbrengen over ondervraging van getuigen door de juridische instantie waarin er gepeild wordt naar het (zedelijk) gedrag van dader of slachtoffer. In het geval van De Paepe Franciscus is er zelfs expliciet sprake van een plaatselijke politiecommisaris die ondervraagd werd naar het gedrag van het slachtoffer. Zijn antwoord is : “Onder het opzicht der zedelijkheid liet het gedrag van Sophie Vandecaspeel niets te wenschen over. Het blijkt uit mijne bekomen inlichtingen dat zij tijdens haar eerste huwelijk eene voorbeeldige huisvrouw was.” Een andere ondervraagde voegt hier aan toe : “Ik heb nooit iets kwaads van die vrouw hooren zeggen, zij had de gewoonte niet te drinken.” Over de dader zegt hij dan : “Depaepe integendeel is een vreeden kerel waarvan iedereen schuw is.[266]”
Het gedrag van Maria Christina, in 1876 slachtoffer van een passioneel drama door provocatie, was volgens een uitbaatster van een herberg voorwerp van roddels : “Er wierd ook in mijne herberg gezegd dat Marie een leeg mensch en eene vodde was.[267]”
Maar het verzamelen van inlichtingen omtrent het gedrag van dader of (eventueel) slachtoffer op basis van getuigenissen (waarbij het duidelijk is dat er veel “van horen zeggen” tussenzit) door de juridische instantie komt het best naar voor in de zogenaamde “Krimine(e)le Statistiek”. Men kan deze statistiek, dat in elk dossier voorkomt voor de dader (en soms voor het slachtoffer), ongeveer vergelijken met het hedendaags bewijs voor goed gedrag en zeden. Deze statistiek bestaat uit volgende onderdelen :
- beroep?
- behorende tot de stads- of plattelandslieden?
- welke klasse?
- hoe was zijn/haar vorig gedrag?
- religie?
Over het algemeen konden de antwoorden in de categorie “zijn/haar vorig gedrag” als volgt luiden :
“Zijn/haar faam was goed/slecht, zy leefde in ongeregeldheid, hij/zij leefde openbaarlijk in dronkenschap, hij/zij had voorhuwelijkse betrekkingen, zij was licht van karakter, zijn/haar zedelijkheid liet te wenschen over, zijn/haar gedrag en faam was nogal verdacht, hij/zij leefde in boelschap, hij/zij leefde in publieken ontucht.”
Dergelijke criminele statistieken zitten op het einde van het dossier en kan men beschouwen als een soort van samenvatting van het beeld van dader en slachtoffer dat men zich trachtte te vormen via ondervraging van getuigen. De formuleringen lijken een soort van standaardkarakter te hebben. Deze criminele statistieken tonen ook de aandachtspunten of de factoren aan waarvan de juridische instantie veronderstelde dat het geheel bepalende was voor het (beoordelen van het) gedrag van man of vrouw.
De thema’s die het meest present waren in het 19de-eeuwse roddelcircuit en die van invloed zijn op het beoordelen van het gedrag van dader en slachtoffer zijn : buitenechtelijke relaties, ruzies tussen echtgenoten, moorden, ménage à trois, …
IV.3.5) BUITENECHTELIJKE RELATIES
Eerst willen we het hebben over die buitenechtelijke relaties. Gezien de hoge sociale controle en het gebrek aan voldoende privacy is het niet verwonderlijk dat de meeste buitenechtelijke relaties die opgetekend werden in het HAOOST bekend waren voor vriend en vijand uit de omgeving. In sommige dossiers is het onmogelijk om uit te maken of de beweringen van getuigen terecht zijn of dat ze enkel maar de toenmalige roddels van dader of slachtoffer weergeven. Zo hebben we enkele gevallen gevonden waarin er – bij benadering – evenveel getuigen waren die beweerden dat mevrouw X of meneer Y een goed gedrag vertoonde en zijn echtgeno(o)t(e) trouw bleef en anderen die het tegenovergestelde beweerden. Het feit dat er veel getuigen zijn die hun zin beginnen met “er w(i)erd gezegd”, of “het gerucht deed de ronde”, of “zelf heb ik het nooit met eigen oogen gezien”, doet ons vermoeden dat vele getuigenverslagen gekenmerkt worden door een hoog roddelgehalte. Uit deze talloze getuigenissen blijkt dat buitenechtelijke relaties, zowel bij de man als de vrouw, door de publieke opinie werden afgekeurd.
Peeters Elizabeth werd op vier februari 1887 aangevallen door Pierre-Alexandre, nadat ze hem had verlaten. In dit dossier is het moeilijk om een beeld te krijgen van het slachtoffer. Verschillende getuigen beweren dat ze er relaties met andere mannen op nahield; andere getuigen daarentegen beweren het tegendeel. Zo is er iemand die beweert dat ze een slechte naam had; aangezien ze veel met andere mannen te doen had. Ooit zou hij gezien hebben hoe Elizabeth haar hand in de broek van een man stak. De getuige “kon dit niet tolereren.” Een andere persoon beschrijft haar als “trop vulgaire”. Maar dan zijn er weer andere mensen die beweren dat ze een heel goed gedrag had. Bovendien klaagde ze veel over het feit dat haar man niet werkte en veel dronk. Spijtig genoeg bevat dit dossier geen criminele statistiek van het slachtoffer, zodat we onmogelijk konden nagaan aan welke beweringen de juridische instantie geloof hechtte.[268]
Anastasia Van Lagenhove poogde haar man, Josephus Van Vossole, in 1891 te vermoorden door in zijn slaap gesmolten lood in zijn mond te gieten. Gedurende het onderzoek bleef ze ontkennen dat zij de dader was en stak het op haar buur Petrus Marien, waarvan ze beweerde dat ze een relatie met hem had. Het verder onderzoek bewees dat zij wel de dader was. Of er wel degelijk sprake was van een relatie werd tijdens het vooronderzoek nooit bewezen. Petrus zelf bleef alles altijd ontkennen. Toch gingen er geruchten de ronde als zou er toch een relatie tussen die twee bestaan hebben. Zo beweerde de oom van het slachtoffer dat er veel geroddeld werd over Anastasia en Petrus. Er zou zelfs iemand gezegd hebben dat het “wreed” moest zijn om een kind van iemand anders te dragen. Marien zelf ontkent alles en beweert dat hij geen weet heeft van het bestaan van roddels over een vermeende relatie. Ook een confrontatie tussen beide personen levert niets op. Volgens de juridische instantie blijven ze elkaar verwijten naar het hoofd slingeren. Anastasia blijft volhouden dat ze van hem bevrucht is; Marien blijft op zijn beurt volhouden dat hij geen affaire met haar had. In een andere reeks ondervragingen bevestigen enkele getuigen dat er “op straat” werd rondverteld dat ze een relatie hadden. Zo heeft er iemand Marien Anastasia’s huis zien binnengaan “op een moment dat hy daer niet moest zyn.” De onderzoekers spreken zich nergens uit over het feit of Anastasia wel degelijk ontrouw was of niet. Als we er de criminele statistiek op naslaan blijkt het wel dat de juridische instantie bij het bepalen van het gedrag van de dader zich enigszins laten beïnvloeden door die getuigenissen. De statistiek zegt immers : “haar gedrag en faam was nogal verdacht”. Bovendien leefde ze “in boelschap”, maar niet in “publieken ontucht”. “Haar zede liet te wensen over.[269]”
Uiteraard waren er veel roddels die op waarheid gebaseerd zijn.
Tijdens het onderzoek van de moord op Fidelia Herrebaut in 1877 door De Witte Frederic, beweerden tal van getuigen dat er sprake was van een relatie tussen laatstgenoemde en Van Hese Marie Louise. Een getuige verklaart dat hij “door het openbaar gerucht” had vernomen dat ze een relatie met elkaar hadden en dat Marie Louise reeds drie onechte kinderen had. Het verdere verloop van het onderzoek bewees dat dit “gerucht” inderdaad waar was.[270]
IV.3.6) MENAGE A TROIS
Met ménage à trois bedoelen we geen driehoeksverhoudingen, maar wel een 19de-eeuwse gewoonte van koppels om iemand bij hen te laten inwonen. Volgens Guillais was het beeld van de hogere klasse omtrent dergelijke praktijk een projectie van hun seksuele fantasieën en perversiteiten in het gedrag van de gewone man en vrouw. In hogere kringen vertoefde het stereotiepe beeld van een parasiet, een profiteur die enkel bij een koppel woonde omdat hij te lui was om te werken en voor zichzelf te zorgen. Bovendien dacht men dat koppels die zich aan dergelijke praktijken waagden de huwelijkstrouw niet bepaald toegenegen waren. Als we de bourgeoisiefantasieën even achterwege laten, dan bekomen we volgens Guillais een methode die zowel voor het koppel als voor de derde persoon een voordeel bood. Voor eerstgenoemde partij was het een extra bron van inkomsten. De inwonende persoon betaalde immers huur en hielp – uitzonderingen niet te na gesproken natuurlijk – mee aan het huishouden. Deze persoon zelf had meestal een mager inkomen, was single en verkreeg zodoende een financiële en emotionele ondersteuning vanwege het koppel.[271]
De “misverstanden” die in andere klassen omtrent deze praktijk welig tierden, zorgden ervoor dat dergelijke vorm van gedrag een bijna criminele status kreeg toegemeten. Volgens Guillais waren rechters immers streng in het beoordelen van misdaden waarin dergelijke praktijken aan bod kwamen. “Since they considered overcrowding to be at the root of immorality, they viewed this way of life as an encouragement to debauchery, an open door to all vices.[272]” Maar Guillais wijst erop dat er dus sprake moest zijn van een culturele kloof tussen de juridische instantie en de arbeidersklasse. Wat door eerstgenoemde als pervers werd beschouwd, was voor de gewone man en vrouw een culturele attitude van socialisering en solidariteit. Het feit dat men dit in de hogere klasse niet doorhad wijst op een gebrek aan kennis omtrent de leefsituatie in de arbeiderswereld en het ontbreken van enige gefundeerde dialoog tussen beide partijen.[273]
Toch moeten we, na confrontatie met de gegevens uit het HAOOST, bovenstaande enigszins nuanceren. Van 4 dossiers zijn er drie waarin er expliciet sprake is van geroddel omtrent een ménage à trois.[274] In het andere dossier is dit zelfs een onrechtstreekse aanleiding tot een passioneel utiliteitsmoord.[275]
Het is opnieuw tijd om Constant Van Veegaete, passionele misdadiger na provocatie van het slachtoffer, even op te voeren. Het dossier vermeldt kort het feit dat er op een niet nader gedateerd moment sprake was van ene Isodoor die tijdelijk bij hem en zijn vrouw inwoonde. Via de kinderen van Constant kwam Isodoor te weten dat hij hem ervan verdacht een relatie te hebben met zijn vrouw. Naar eigen zeggen heeft Isodoor Constant op de man af gevraagd of hij hem daarvan verdacht, maar deze weigerde te antwoorden.[276]
We zien hier dus het vermoeden dat Constants’ beeld van deze ménage à trois, waarin hijzelf een actor is, aanleunt bij het bourgeoisiebeeld van een gewoonte dat leidt tot ontrouw en overspel. Dit is een indicatie dat dergelijk stereotiep beeld de grenzen der klasse mogelijk kon overschrijden. Bovendien toont het ook aan dat een derde inwoner voor roddels kon zorgen.
De kinderen hadden de verdenking van ontrouw immers van een niet nadere genoemde bron vernomen, ze hebben het doorverteld aan Isodoor, die op zijn beurt bevestiging vroeg aan Constant.[277]
Een derde inwoner, Louis Passyn, was voor Ros Gustaaf in 1888 ook de aanleiding om Louis en zijn eigen vrouw – Johanna – van het hebben van een verhouding te verdenken en het was ook de
aanleiding voor de “omgeving” om te roddelen. Bovendien worden er in dit dossier getuigen opgevoerd die ditzelfde ook dachten. M.a.w. hier hebben we een expliciet bewijs dat dergelijke samenlevingsvormen het roddelcircuit draaiende hielden.[278]
In april of mei van hetzelfde jaar kwam Louis Passyn bij het echtpaar inwonen. Dit resulteerde in een sfeer van wederzijdse verwijten en verdachtmakingen tussen Louis en Ros tijdens de verhoren. “De beschuldigde begon zijn vrouw te verwijten dat zij met Louis nauwe betrekkingen had. Hij beweerde zelfs, den zevende juny, dat hij ze met Passyn op heeterdaad betrapt had.” Ros ging zelfs zo ver om een brief naar de procureur-generaal te schrijven waarin hij zijn verzuchtingen uitte : “…de schandaal die zij met hem uitstak hoe dat zij met hem op ging en met hem in herbergen ging gaan drinken en haar jongsten kindeken in de wiege liet liggen en met hem ging gaan dansen….” Even verder heeft hij het over Louis zelf : “…en dan moest ik voor hem (= zijn zoon) en mijn vrouw zeggen tegen de menschen als dat het haar Broeder was die bij ons woonde, uit schaamte dat zij riepen aanhouwers (te zijn ?) en om daar niet meer te moeten hooren.” Een getuige beweert dat Louis en Johanna “familier onder malkander waren” en dat zij meer dan nodig bij elkaar waren. Ook enkele andere getuigen zeggen dat ze vermoedens hadden van een relatie.[279]
In het dossier van De Volder Petrus uit 1887 is er geen sprake van een “zuivere” ménage à trois; maar het toont wel aan dat de omgeving roddelde en het gedrag van zijn vrouw Antoinette Verbeeck, afkeurde. Wat was er gebeurd? In het voorjaar van 1884 werd De Volder voor 17 maanden opgesloten in een Antwerpse gevangenis uit hoofde van diefstal. “Gedurende zijne opsluiting liet de vrouw, die ten gevolge van een soort van geraaksheid ziekelijk gebleven en buiten staat was te werken, een andere man bij haar inwonen.” Antoinette verklaart haar gedrag als volgt : “Aangezien ik niet werken kon heb ik nog liever op die wijze een stuk brood voor mijne kinderen te bekomen dan met te stelen.” Het spreekt voor zich dat Petrus daar niet over te spreke was, maar ook de omgeving keurde dit af. “…haar zedelijkheid liet veel te wenschen over…”, verklaart haar eigen zus. De schoonzus van de dader lijkt dit te beamen. Toen Antoinette haar vertelde dat ze met iemand anders samenleefde omdat hij werk had en zorgde voor haar en haar kinderen, antwoordde eerstgenoemde : “…dat het toch geen reputatie gaf van zoo te leven en dat zij beter zou getracht hebben werk te vinden.”
In bovengenoemde dossiers was het nooit mogelijk om uit te maken of er daadwerkelijk sprake was van ontrouw of niet. Toch geven ze een indicatie dat die zogenaamde mentaliteitskloof tussen lagere en hogere klasse omtrent ménage à trois waarover Guillais het heeft, enigszins moet genuanceerd worden. Uitgaande van het feit dat de omgeving dergelijke zaken lijkt af te keuren, schiet er op basis van deze 4 dossiers niet veel over van het beeld dat de auteur probeert op te hangen als zou het om een ingeburgerde samenlevingswijze zijn waarbij financiële en sociale ondersteuning de hoofddoelen waren. Uiteraard zou verder onderzoek naar dergelijke samenlevingsvormen in de 19de eeuw kunnen uitmaken of de stelling zoals die uit 4 gevallen naar voor komen, representant is voor geheel negentiende-eeuws Vlaanderen.
IV.3.7) BESLUIT
Voorbeelden uit het HAOOST tonen aan dat de opdeling van het maatschappelijk leven in een privé- en een publieke sfeer – zoals vele onderzoekers reeds aantoonden - een kunstmatige constructie is dat ver verwijderd ligt van de werkelijkheid. Zo hebben we voorbeelden van vrouwen die buitenshuis gingen werken, maar ook het maatschappelijke leven opzochten om zich te ontspannen. Het bezoeken van herbergen en dansgelegenheden blijken toen de voornaamste ontspanningsactiviteiten te zijn. Dit laatste is weer een indicatie dat het beeld van de onderdanige, hulpeloze negentiende-eeuwse vrouw moet genuanceerd worden.
Geweld was een alledaags kenmerk van de straat. Ook de meeste passionele misdrijven werden in het openbaar uitgevoerd. Maar de vele getuigenissen uit het HAOOST over vrouwen die werden mishandeld door hun man, wijzen erop dat er binnenshuis ook niet altijd vredevol met elkaar werd omgegaan.
Slechte levensomstandigheden en gebrek aan privacy zorgden voor een grote sociale controle. Ook de juridische instantie deed voor het onderzoek beroep op deze controle door het ondervragen van buren en kennissen. Het doel was niet alleen om informatie te verkrijgen over het ontstaan en het verloop van het misdrijf; ook werd er gepeild naar gedrag en zede van dader en slachtoffer. Toch is het opmerkelijk dat diezelfde buren die zoveel vertelden aan het gerecht in gevallen van huishoudelijk geweld passief konden toekijken. Slechts een kleine minderheid had de moed om tussenbeide te komen en erger te voorkomen. Aangezien vele passionele misdrijven in het openbaar werden uitgevoerd, met vele getuigen, is het niet verwonderlijk dat dergelijke daden grote ruchtbaarheid kregen in de onmiddellijke omgeving.
Een specifiek onderdeel van deze sociale controle is het roddelcircuit. Geroddel was niet enkel bepalend voor iemands reputatie in de onmiddellijke omgeving, ook op het juridisch vlak kon dit een rol spelen omtrent de beeldvorming van dader en slachtoffer. Voornaamste thema’s in het roddelcircuit waren : buitenechtelijke relaties, ruzies tussen echtgenoten en ménage à trois.
Reeds bij utiliteitsmoorden kwamen we tot de vaststelling dat het enorm moeilijk – zoniet onmogelijk – was om buitenechtelijke affaires voor vriend en vijand verborgen te houden. Toch is het in vele dossiers moeilijk om uit te maken of de beschuldigingen of roddels van mogelijke ontrouw waar zijn of niet.
Wat betreft ménage à trois kunnen we op basis van onze bronnen niet akkoord gaan met de stelling van Guillais dat het om een ingeburgerde – en dus aanvaardde – praktijk ging van financiële en sociale bijstand. In de meeste gevallen waarbij er sprake is van een inwonende derde persoon leidt dit tot verdachtmakingen van ontrouw, met vele roddels en zelfs een passioneel drama als gevolg. Er is hier dus geen sprake van een kloof tussen de bourgeoisiementaliteit en de lagere klasse. Beide “groepen” hadden het blijkbaar moeilijk met dergelijke praktijken.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[193] L. PROAL, op.cit., p. 89.
[194] RABeveren, HAOOST 7523, 7576.
Het gaat dus om de passionele misdrijven na afwijzing.
[195] RABeveren, HAOOST 7523.
[196] Maar bij de bespreking van utiliteitsmoorden (zie Hoofdstuk III) hebben we al gezien dat dit geheim houden vaak niet zo goed lukte.
[197] RABeveren, HAOOST 7523.
[198] RABeveren, HAOOST 5348.
[199] RABeveren, HAOOST 7045.
[200] RABeveren, HAOOST 7531.
[201] A. FARGE, Vivre dans la rue à Paris au XVIIIe siècle, Paris, 1979, p. 39.
[202] RABeveren, HAOOST 7523.
[203] RABeveren, HAOOST 5348.
[204] T. ZELDIN, An intimate history of humanity, London, 1979, p. 83.
Uiteraard moeten we hierbij de kanttekening maken dat de argumenten om te trouwen in de 19de eeuw konden verschillen met deze uit de hedendaagse periode. Bovendien zijn er uiteraard huwelijken geweest waarin liefde wel een belangrijk argument was.
[205] J. GUILLAIS, op.cit., p. 73.
[206] RABeveren, HAOOST 7208, 7380, 7456.
[207] RABeveren, HAOOST 5348, 7045, 7277, 7339, 7469.
[208] J. GUILLAIS, op.cit., p. 95.
[209] RABeveren, HAOOST 7208.
[210] RABeveren, HAOOST 5348, 7208, 7339, 7380, 7456, 7469.
[211] RABeveren, HAOOST 7045, 7277.
[212] L. PROAL, op.cit., p. 265.
[213] N. FERKET, “Zwijgen als vermoord…”, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, XV, 1999, 3, p. 293.
L. PROAL, op.cit., p. 265.
[214] Ibid., p. 266.
[215] RABeveren, HAOOST 7208.
[216] R. HARRIS, Murders and madness,…, p. 289.
[217] L. PROAL, op.cit., p. 260.
[218] J. GUILLAIS, Ibid., p. 97.
[219] I. ROTTHIER, Een verkenning: criminaliteit, vrouwen, 19de eeuw : Antwerpen – Gent, Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1998, p. 32-35 (Vakgroep Nieuwste Geschiedenis).
[220] Ibid., p. 36.
[222] RABeveren, HAOOST 7530.
[223] RABeveren, HAOOST 7408.
[224] RABeveren, HAOOST 7427.
[225] RABeveren, HAOOST 7214.
[226] RABeveren, HAOOST 7423.
[227] R. HARRIS, Murders and madness …, p. 270.
[228] Ibid., p. 245.
[229] Ibid., p. 247.
[230] Ibid., pp. 270-271.
[231] RABeveren, HAOOST 7305.
[232] RABeveren, HAOOST 7355.
[233] L. PROAL, op.cit., p. 295.
[234] Ibid., p. 669.
[235] S.H. PHILIPS, op.cit., p. 90.
[236] S.H. PHILIPS, loc.cit.
[237] S.P. TAMMENOMS BAKKER, op.cit., p. 17.
[238] R. HARRIS, Murders and madness…, p. 243.
[239] RABeveren, HAOOST 7613.
[240] RABeveren, HAOOST 7601.
[241] RABeveren, HAOOST 7554.
[242] RABeveren, HAOOST 7547.
[243] RABeveren, HAOOST 7487.
[244] RABeveren, HAOOST 7487.
[245] R. HARRIS, Murders and madness…, p. 256.
[246] RABeveren, HAOOST 7034, 7045, 7259, 7277, 7360, 7393, 7547, 7554.
[247] RABeveren, HAOOST 7259.
[248] RABeveren, HAOOST 7045.
[249] J.W. SCOTT, “The history of the family as an affective unit”, in : Social History, IV, 1979, p. 511.
[250] M.L. ARNOT and C. USBORNE (ed.), Gender and crime in Modern Europe, London, 1999, p. 23.
Ook in andere studies kwam men tot deze conclusie.
Y. KNIBIEHLER, J.W. SCOTT (e.a.), “De vrouw als burger, openbaar en privé”, in : G. FRAISSE en M. PERROT (ed.) , De geschiedenis van de vrouw, 4 : negentiende eeuw, Amsterdam, 1993, pp. 249-368.
[251] A. PINCH, “Emotion and history. A review article”, in : Comparative studies in Society and History, XXXVII, 1995, 1, p. 103.
[252] D. STURKENBOOM, op.cit., p. 333.
[253] A. FARGE, op.cit., pp. 124-125.
[254] A.-C. AMBROISE-RENDU, “Et le presse inventa le crime passionnel”, in : L’histoire, 1993, 168, p. 99.
[255] J. GUILLAIS, op.cit., p. 28.
[256] J. GUILLAIS, op.cit., p. 20.
[257] K. MATTHIJS, De mateloze negentiende eeuw : bevolking, huwelijk, gezin en sociale verandering, Leuven, 2001, p. 58.
[258] J. GUILLAIS, op.cit., p. 28.
[259] RABeveren, HAOOST 7408.
[260] RABeveren, HAOOST 7214.
[261] RABeveren, HAOOST 7227.
[262] RABeveren, HAOOST 7360.
[263] RABeveren, HAOOST 7468.
[264] RABeveren, HAOOST 5908.
[265] RABeveren, HAOOST 7469.
[266] RABeveren, HAOOST 7554.
[267] RABeveren, HAOOST 7034.
[268] RABeveren, HAOOST 7327.
[269] RABeveren, HAOOST 5998.
[270] RABeveren, HAOOST 7045.
[271] J. GUILLAIS, op.cit., p. 149.
[272] Ibid., p. 150.
[273] J. GUILLAIS, loc.cit.
[274] RABeveren, HAOOST 7355, 7487, 7321.
[275] RABeveren, HAOOST 5348.
[276] RABeveren, HAOOST 7487.
[277] RABeveren, HAOOST 7487.
[278] RABeveren, HAOOST 7355.
[279] RABeveren, HAOOST 7355.