Negentiende-eeuwse passionele misdrijven. Beelden en werkelijkheid. (Jorre Biesmans)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK I: INLEIDING

 

I.1) HET STEREOTIEP PASSIONEEL MISDRIJF

 

Johan R., 24 jaar, was reeds 3 jaar getrouwd met Marian S, 22 jaar.  Beiden hielden zielsveel van elkaar.  Levend in één van de vele arbeidershuisjes die Gent rijk was slaagden ze er ondanks het  harde bestaan toch in om een gelukkig leventje op te bouwen.  Na drie jaar huwelijk kwam er in de maand februari van 1878 op een abrupte wijze een einde aan hun relatie, dat werd gekenmerkt door hevige verliefdheid en oplaaiende passie.  Vooraleer we verdergaan moeten we weliswaar enkele maanden terugkeren in de tijd : november 1877.  Het was in die bewuste maand dat Marian in contact kwam met Frederic, een 26-jarige jongeman afkomstig uit Brussel.  Op een avond leerden ze elkaar kennen in de herberg waar Marian normalerwijze met haar echtgenoot vertoefde.  Die avond echter was Johan ziek en besloot Marian om alleen te gaan.  Zij en Frederic raakten aan de praat en reeds van in het begin was er duidelijke sprake van een enorm sterke wederzijdse aantrekkingskracht.  Wat te verwachten viel gebeurde ook : reeds enkele dagen later had Marian een buitenechtelijke relatie met hem en begaf ze zich dus op het pad van de ontrouw.  Het duurde niet lang of de vrouw in kwestie stond voor een verscheurende keuze : trouw blijven aan Jan, haar liefdevolle en toegewijde echtgenoot, of kiezen voor intense en vurige liefde, mits de wetenschap door een groot deel van haar omgeving “afgestoten” te worden.  Liefde won het van de rede en Marian koos ervoor om Jan te verlaten en haar leven met Frederic verder te zetten.  Het was op die dag in februari dat ze eindelijk haar moed had bijeengeraapt en haar belangrijke beslissing aan haar echtgenoot ging bekendmaken.  Tijdens het avondeten begon Marian haar gesprek – die ze op voorhand goed had overdacht – met Jan.  Ze vertelde dat ze nog altijd van hem hield, maar dat ze ondertussen gevoelens had gekregen voor iemand dat ze nog nooit bij hem had ervaren.  Op deze manier hoopte ze hem alles op een “menselijke” manier duidelijk te maken.  Waar Marian – gezien het jaloers karakter van Jan – echter voor vreesde gebeurde ook.  Ze had haar laatste zin nog niet helemaal uitgesproken of Jan voelde een complex van intense emoties in zich losbarsten dat men het best kan omschrijven als een mengeling van jaloersheid, haat en wanhoop.  Daardoor werd de controlegrens van Jan’s emoties overschreden en in een drieste bui sprong hij naar haar keel.  Marian probeerde nog tegen te werken en om hulp te roepen; maar haar stembanden konden niet meer dan een paar rochelende geluiden produceren.  Voor Jan zelf was tijd of plaats van geen enkel belang meer.  Het enige wat in zijn hoofd spookte was het beeld van zijn vrouw met een andere man en de gedachte dat hij haar voorgoed kwijt was.  Enig besef van het feit dat hij haar tot de dood toe aan het wurgen was had hij niet.  De passie won het van de rede, zijn emotionele impuls won het van de beheersing.  Eenmaal haar dood een feit was maakte de intense woedeuitbarsting plaats voor een groeiend besef van de daad die hij begaan had.  M.a.w.: op het moment dat hij als het ware ontwaakt uit een comateuze toestand, ontstaan door een cocktail van woede, jaloersheid, wanhoop en razernij, won de rede het weer van de passie.  Dit ging gepaard met een groeiend schuldbesef.  Enkel de wanhoop bleef nog over, niet omdat zij hem zou verlaten, maar omdat hij besefte dat hij haar vermoord had.  Een abrupt einde van een passionele relatie.

 

Zo zou het kunnen gegaan zijn….

 

Als we ons de vraag stellen hoe negentiende-eeuwse passionele misdrijven eruit zien, dan benadert bovenstaand fictief voorbeeld het best het (stereotiep) antwoord dat hierop meestal geformuleerd wordt.  Dit vonden we ook bewezen in een kleine test.  We stelden – hoofdzakelijk via e-mail – aan twintig personen de vraag wat hun beeld was van het negentiende-eeuwse passioneel misdrijf.  Ook hier lagen de meeste antwoorden in de lijn van bovenstaand voorbeeld dat we als een stereotiep passioneel misdrijf beschouwen.

 

Een greep uit het aanbod :[4]

 

Wat dit onmiddellijk in mij oproept zijn Blikachtige toestanden van furieuze mannen die hun overspelige vrouw een kogel door het hoofd jagen.”

 

“Hitsige mannen die zich in hun onbedwingbare opwinding op hun echtgenote/vriendin werpen en haar vermoorden, pas achteraf beseffende wat ze hebben uitgericht.”

 

“Passie impliceert in ieder geval een beperking van het gezond verstand.  Ik denk niet dat misdadigers van een passioneel misdrijf zich bewust zijn van hun gedrag en nog minder van de gevolgen ervan.  Het zal wel mijn gebrek aan objectiviteit zijn, maar mijn gevoel zegt dat vooral mannen zich hieraan schuldig maken.”

 

“Een passioneel misdrijf tussen man en vrouw is volgens mij elk misdrijf en (poging tot) moord in het bijzonder, dat wordt ingegeven door gevoelens van ‘passie’, waarvan de meest sprekende liefde en haat zijn.  Dit alles binnen de grenzen van een relatie natuurlijk.  Of dit een huwelijk, een relatie tussen ongetrouwde minnaars, of een buitenechtelijke relatie is, doet hier niet terzake.  Het typerend kenmerk is dat alles in een vlaag van woede gebeurt.”

 

“Ik denk in de eerste plaats aan twee mensen die denken dat ze elkaar graag zien.  Ik zeg dus wel ‘denken’ omdat ik vind dat elkaar graag zien ook vertrouwen inhoudt.  Volgens mij loopt er ergens iets fout met het elkaar vertrouwen, is er jaloersheid (al of niet terecht).  Men kan dan zover gedreven worden dat er tot een misdrijf wordt overgegaan”.

 

“Mijn definitie van een passioneel misdrijf uit de 19de-eeuw is een misdrijf dat gebeurt tussen 2 personen omwillen van een niet-beantwoorden of niet meer beantwoorden van intense liefdesgevoelens.  Ik denk dat de meeste passionele misdrijven vooral jaloezie als oorzaak hebben.  Ik denk dat een passionele dader iedereen kan zijn, maar dat degene die rap wantrouwig zijn, meer in staat zijn om zo’n misdrijven te doen.  Iemand die zoiets doet mag volgens mij niet zwaar gestraft worden aangezien hij op het moment zelf zijn eigen niet onder controle heeft.”

 

Het merendeel van de antwoorden vertonen dus volgende kenmerken :

 

 

I.2) PROBLEEMSTELLING

 

I.2.1) CENTRALE ONDERZOEKSVRAAG

 

Hoe passioneel is negentiende-eeuws Vlaanderen? Dit is het uitgangspunt van voorliggende

scriptie.  Komt m.a.w. het beeld dat we nu hebben van het passioneel misdrijf uit deze periode wel overeen met de toenmalige werkelijkheid?   Wij menen van niet en zullen proberen aantonen dat  we met een beeld “opgescheept” zitten van dergelijke misdrijven dat door verschillende factoren vervormd werd.  We bedoelen hier niet mee dat dit beeld in de verste verte niet te vergelijken valt met de toenmalige misdaden begaan uit passie; maar wel dat het een vlag is die slechts een minimaal deel van de lading dekt.  In voorliggende scriptie zullen we dit beeld het “stereotiep passioneel misdrijf” noemen, ter onderscheiding van de verschillende andere 19de-eeuwse misdaden begaan uit passie die afwijken van dit beeld.  We stellen ons ook de vraag welke factoren verantwoordelijk zijn voor het ter kennis brengen en verspreiding van dergelijk beeld.  Maar niet enkel een toetsing met het hedendaagse beeld van passionele misdrijven vormt een basis van voorliggende scriptie; ook zullen we de literatuur omtrent dergelijke misdrijven dat geproduceerd werd tussen het einde van de 19de-eeuw en het einde van de 20ste-eeuw aan een vergelijking met onze bronnen onderwerpen.

 

Vooraleer we verder gaan moeten we eerst kennis nemen van twee definities die voor ons onderzoek van belang zijn en moeten we enige toelichtingen geven omtrent de afbakening ervan.  Een eerste vooropgestelde onderzoeksperiode was 1830-1900.  Deze data leken ons gerechtvaardigd om de volgende redenen : 1830 wegens het ontstaan van de Belgische Staat en 1900 omdat de archiefstukken jonger dan 100 jaar niet vrij consulteerbaar zijn.  Gezien de omvang van de beschikbare en nuttige bronnen en ons tijdschema indachtig besloten we deze periode te verkleinen tot 1850-1900.  Wat betreft de afbakening in de ruimte slaat ons onderzoek hoofdzakelijk op het toenmalig grondgebied van Oost-Vlaanderen. 

 

Wat betreft de definiëring is een duidelijke omschrijving van hetgeen wij onder een passioneel misdrijf verstaan van kapitaal belang.  Onder passionele drama’s verstaan wij die misdaden tussen twee mensen die een relatie met elkaar hebben/hadden dat gebaseerd is/was op gevoelens voor elkaar, waarbij er sprake is dat  deze gevoelens – of één aspect van hen – functioneert als de motor achter deze criminele daad.  Een ander begrip dat regelmatig zal voorkomen in ons betoog is “emotievocabulaire”.  Hiermee bedoelen we de woordenschat waarvan men zich bedient om echte of fictieve emoties/gevoelens in een talige constructie weer te geven.[5]

 

I.2.2) INHOUD

 

Ons bronnenmateriaal bestaat uit procesdossiers van het Hof van Assisen.  Deze dossiers zijn het resultaat van een lange weg waarvan de finaliteit het beoordelen van de passionele misdadiger is.  In het eerstvolgende hoofdstuk zullen we dan ook aantonen dat het beoordelen van allerlei menselijke gedragingen verloopt door een toetsing aan de (een) norm.  Hiervoor zullen we vooral de norm inzake emotioneel gedrag als casus hanteren.  Aangezien passie in principe als een afwijking van de norm kan beschouwd worden is een dergelijke uiteenzetting over dit beoordelingsmechanisme onontbeerlijk voor het verdere verloop van ons onderzoek.  Het feit dat het vooral de hogere klasse is die haar norm probeert op te leggen aan lagere klassen en het belang voor ons onderzoek van het beoordelen van crimineel gedrag, zijn de redenen waarom we nadien voor een korte introductie kozen omtrent de evolutie van het 19de-eeuws criminologisch denken. 

 

Het derde en tevens grootste hoofdstuk wijden we volledig aan een beschrijving van de door ons onderzochte passionele misdrijven.  Om aan te tonen dat er nog andere drama’s met een passioneel karakter bestaan dan het stereotiep passioneel misdrijf, onderscheiden wij 6 categorieën. 

 

Om een beter inzicht te krijgen in de toenmalige geldende normen, waarden en rolpatronen moeten we eerst kennis nemen met de concrete leefomstandigheden van de gewone man en vrouw.  Daarvoor hebben we het vierde hoofdstuk opgesplitst in twee delen.  Enerzijds hebben we oog voor de “intimiteit”, de relatie tussen man en vrouw; anderzijds kijken we ook naar de buitenwereld en haar reacties op passioneel geweld en andere vormen van menselijk gedrag.  Uiteraard zullen enkel de mentaliteiten van die aspecten uit het leven naar voor komen die min of meer in relatie staan met passie en criminaliteit.  Zo zullen we het in dit eerste deel hebben over de liefdesrelatie, het huwelijk, overspel en de scheiding.  Op het eerste zicht lijkt het financieel aspect van het koppel niet echt iets gemeen te hebben met ons thema; maar toch is het duidelijk dat een ongezonde financiële situatie een rol kon spelen in het ontstaan of vermeerderen van echtelijke spanningen.  Hetzelfde kan ook gezegd worden van (overmatig) alcoholgebruik.  In het tweede deel komen o.a. sociale controle, het ontstaan en belang van roddels en de reacties op buitenechtelijke relaties en ménage à trois aan bod.

 

19de-eeuwse beelden en stereotiepen” is de titel van het volgend hoofdstuk.  Hierin hebben we het vooral over de rolpatronen die men creëerde voor mannen en vrouwen en hun invloed op de beoordeling van het gedrag van dader en slachtoffer.  Alhoewel we dus oog hebben voor “interactie” tussen man en vrouw zullen we hen apart bespreken.  De door de mentaliteit en het recht opgelegde verplichtingen en verwachtingen omtrent het gezinsleven voor man en vrouw komen uitgebreid aan bod.  Daarnaast zullen we het ook hebben over (mogelijk) crimineel en seksueel gedrag van beide seksen.

 

In hoofdstuk VI gaan we op onderzoek uit naar de verschillende manieren waarop daders hun misdaad trachten te verschonen.  Niet enkel de verschillende toegepaste “technieken” komen aan bod; ook zullen we proberen achterhalen of dergelijke verschoningsmechanismen invloed hadden op de juridische instantie en de jury belast met het beoordelen van de passionele misdadiger.  Met verschoning van de misdaad bedoelen we niet enkel het proberen goed praten van hetgeen men heeft verricht; ook vonden we enkele daders die hun misdaad proberen voor te stellen als een passioneel misdrijf, terwijl de passie in kwestie juist ver te zoeken was.  Hierop aansluitend zullen we – zij het heel kort – het punt aanhalen i.v.m. het nut van passionele misdrijven als bron voor geschiedenis van emoties.

 

Vervolgens zullen we in Hoofdstuk VIII de vraag proberen te beantwoorden naar de “oorsprong” en verspreiding van het stereotiepe beeld van het passioneel misdrijf.

 

 

I.3) WERKWIJZE : OVERZICHT VAN DE BRONNEN

 

I.3.1) ARCHIEVEN

 

Ons bronnenmateriaal bestaat hoofdzakelijk uit 37 geselecteerde dossiers die tussen 1850 en 1900 werden behandeld in het Hof van Assisen van Oost-Vlaanderen.  Deze dossiers – die bewaard worden in het Rijksarchief Beveren - bestaan uit verschillende onderdelen.  De selectie van deze 37 gevallen van passionele drama’s gebeurde in twee stappen.  Een eerste stap was een systematische doorname van de arresten (= de uiteindelijke beslissing van het Hof van Assisen).  Naast naam, voornaam, leeftijd, beroep,…van de beschuldigde en het slachtoffer geven deze arresten ook een omschrijving van de beschuldiging en de corresponderende straf weer.  Deze informatie werd op een uniforme wijze genoteerd op een fiche.  Daarbij werden deze dossiers weerhouden waarin er sprake is van een misdaad tussen een man en een vrouw.  Via de arresten selecteerden we zo’n 60-tal dossiers die mogelijk beantwoorden aan de gehanteerde definitie van een passioneel drama.  Aangezien de arresten ons geen inzicht gaven in aanleiding, omstandigheden en motieven voor het misdrijf, hadden we ook dossiers geselecteerd die totaal niet als een passioneel misdrijf kunnen bestempeld worden.  Een tweede selectie drong zich dus op.  Dit bestond uit het opvragen van de corresponderende strafdossiers.  Elk arrest bevat immers een griffienummer aan de hand waarvan we het overeenkomstige strafdossier konden opvragen.  In dit dossier, dat soms heel lijvig kan zijn, begonnen we met het lezen van de akte van beschuldiging,[6] dat als een samenvatting van het vooronderzoek kan beschouwd worden.  Deze akte was de snelste manier om uit te maken of het dossier in kwestie beantwoordde aan onze definitie van het passionele misdrijf.  Uiteindelijk hielden we nog 37 dossiers over.  Niet alleen de aard van het misdrijf, maar ook de slechte staat van de dossiers of het ontbreken ervan, zorgde ervoor dat een aantal dossiers wegvielen.

 

Naast de akte van beschuldiging bevat het strafdossier stukken betreffende de verschillende fasen van het onderzoek: het opsporingsonderzoek, het gerechtelijke vooronderzoek, de fase van de inbeschuldigingstelling, de voorbereiding van de terechtzitting en de gerechtelijke uitspraak.  Over de eigenlijke terechtzitting vinden we niet veel informatie.  In tegenstelling tot de bronnen van bv. Guillais, bevatten deze dossiers geen transcripties van getuigenissen en pleidooien die in de rechtbank werden uitgesproken.  Voor ons onderzoek zijn we dus enkel op de informatie uit het vooronderzoek en de gerechtelijke uitspraak aangewezen.

 

Eenmaal we de nodige misdrijven geselecteerd hadden begon het echte werk: het bestuderen van elk dossier a.d.h.v. een uitgebreide vragenlijst.[7]  Voor de invulling van deze vragenlijst maakten we van de verschillende onderdelen die het dossier rijk is gebruik: processen-verbaal van de procureur des koning en van de politiecommissaris, aanhoudingsbevel van de verdachte, brieven van de politiecommissaris aan de Procureur met een verslag van de toestand van het onderzoek, rapporten van de geneesheer, lijst van de opgeroepen getuigen, criminele statistiek van de dader, verklaringen van de dader en (eventueel) het slachtoffer, verslagen van onderzoeken van de

wijkagent, verklaringen van familieleden, geburen, getuigen,….  Daarnaast kan men er soms brieven in terugvinden van de dader aan het slachtoffer of andere personen die als bewijsmateriaal aan het dossier werden toegevoegd.

 

I.3.2) LITERATUUR

 

Wat betreft de geraadpleegde literatuur maken we een onderscheid tussen werken die specifiek over passionele drama’s gaan en studies met een ander thema.

 

Wat betreft passionele drama’s konden we 9 werken raadplegen die we in drie groepen onderverdelen : eigentijdse studies, werken uit de 1ste helft van de 20ste eeuw en hedendaagse studies.  Hieronder volgt een kort overzicht van de belangrijkste werken die nuttig waren voor het maken van deze studie.

 

Onder eigentijdse onderzoeken naar passionele drama’s rekenen we “Le crime et le suicide passionnels” van Proal en “Le crime passionnel” van Van Den Bosch.[8]  Beide auteurs deden in hun onderzoek geen beroep op archieven maar schreven vanuit hun eigen beroepservaringen.  Proal was op het einde van de 19de eeuw immers voorzitter van het Hof van Beroep te Riom (Frankrijk), terwijl Van Den Bosch in diezelfde periode advocaat-generaal was aan het Hof van Beroep te Gent.

 

De studie van Proal is een enorm lijvig werk.  De klemtoon ligt vooral op een zoektocht naar de mogelijke oorzaken van het passionele misdrijf.  Daarnaast heeft hij het ook over de passionele zelfmoord, de relatie tussen liefde en haat, het verleiden, jaloersheid, overspel,…  Kortom, het is een heel uitgebreide studie dat heel veel aspecten behandelt die in relatie staan met passie en criminaliteit.  Naast zijn eigen beroepservaringen steunt hij veel op literaire voorbeelden en op de theorieën van de Positivistische School in de Criminologie.  Geheel in de tijdsgeest heeft hij nogal een stereotiep beeld van de vrouw, waarvoor hij weinig respect lijkt te hebben. 

 

Alhoewel veel minder uitgebreid, kunnen we het artikel van Van Den Bosch in dezelfde lijn situeren als bovengenoemde auteur.  Ook hij gaat op zoek naar de mogelijke oorzaken van dergelijke misdrijven en de verschillende aspecten (zoals jaloersheid, het verleiden,…) die daarmee te maken hebben.  Verder schenkt hij aandacht aan de reactie van pers en jury op in de rechtszaal behandelde passionele drama’s.

 

Nadien lijkt dit onderwerp in de wetenschappelijke wereld wat in de vergeethoek te zijn geraakt.  Maar vanaf de jaren ’30 van de 20ste eeuw verschijnen er opnieuw verschillende publicaties omtrent dit thema.  Zoals we later zullen zien schenkt men nu meer en meer aandacht aan het medisch-psychologisch aspect van de passionele misdadiger en zijn misdrijf. 

 

Eén van de eerste werken uit deze periode is “Les crimes passionnels (l’homicide passionnel)”, van Lévy-Valensi uit 1931.[9]  Het is een verslag van het “XVIe congrès de médecine légale de langue français” dat gehouden werd te Parijs in mei 1931.  Het is dan ook niet verwonderlijk dat de auteur een professor is verbonden aan de Medische Faculteit van de universiteit van Parijs.  Rode draad doorheen zijn werk is een pleidooi voor meer medische inspraak in de juridische wereld bij de beoordeling van passionele misdadigers.  De taak van de medische expert zou er dan in bestaan om uit te maken of de misdaad het resultaat is van een “maladie mentale” of niet.  Zijn studie is gebaseerd op 138 gevallen van passionele misdrijven die in 1930 in een Parijs dagblad werden beschreven.

Eind de jaren ’40 en begin de jaren ’50 werden er in Nederland twee werken gepubliceerd die ook in diezelfde tendens van een stijgende aandacht vanuit de medische wereld moet gezien worden.  Het gaat om de studies van Tammenoms Bakker en Philips.[10] 

 

Laatstgenoemde auteur verzamelde 182 gevallen van passionele misdrijven in Nederland tussen 1915 en 1934.  Hiervan werden 73 daders aan een psychiatrisch onderzoek onderworpen.  Naast dezelfde terugkerende thema’s zoals de reacties van pers en jury, de motieven van de passionele misdadiger,…schenkt hij ook aandacht aan de passionele misdadigster.  Hij is één van de eerste auteurs die in geval van spijtbetuigingen vanwege de dader de nadruk legt op een kritische houding vanwege de onderzoeker.

 

Het werk van Tammenoms Bakker verschilt in wezen niet zozeer van bovengenoemde studie.  Het belang voor ons onderzoek ligt vooral in het feit dat we het begrip “utiliteitsmoord” van hem ontleenden.  Hij is weinig tolerant t.o.v. passionele misdadigers die hij als brutale en lafhartige moordenaars bestempelt.  Hijzelf komt tot het besluit dat er weinig “psychisch gestoorden” zijn onder de passionele misdadigers.  Volgens hem gaat het eerder om primitieve, ongeschoolde persoonlijkheden. 

 

Onder de derde groep verstaan we hedendaagse studies over het passioneel misdrijf in de negentiende eeuw. 

 

Murders and Madness”, van de Britse historica Harris is een interdisciplinaire studie over het debat omtrent criminaliteit en waanzin, dat in Frankrijk tussen 1880 en 1914 werd gevoerd.[11]  Centraal argument in dit werk is de stelling dat psychiatrische theorieën omtrent menselijk gedrag en nieuwe sociologische interpretaties van misdadig gedrag verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van een nieuwe vorm van criminologie.  Naast verschillende thema’s zoals vrouwelijke hysterie en seksualiteit, mannelijk alcoholisme, politieke revoluties en volksgeweld, wijdt ze ook twee hoofdstukken aan (mannelijke en vrouwelijke) passionele misdadigers.  Voor deze twee hoofdstukken baseerde ze zich op dossiers uit het Archives de la Préfecture de police en het Archives de la Seine tussen 1880 en 1892. 

 

Ook Guillais bestudeerde Franse passionele drama’s op het einde van de negentiende eeuw.[12]  Doelstelling van de auteur is het aantonen op welke wijze de Franse gemeenschap een complex van conventies en vooronderstellingen creëerde omtrent misdaden begaan uit passie : wie zijn de daders, waarom voerden ze dergelijke misdrijven uit en op welke manier werden ze gestraft?  Daarnaast gebruikt ze haar juridische archieven om een beeld te schetsen van het dagelijks leven en de interactie tussen man en vrouw binnen het huwelijk.  Het belangrijkste aan dit werk is dat de auteur zich heel bewust is van het feit dat sociale en historische contexten invloed hebben op de eigentijdse perceptie van misdaden en dat men deze beelden van passionele misdrijven als culturele artefacten kan bekijken.    

 

I.3.3) HET JURIDISCH ONDERZOEK

 

Het merendeel van de informatie die we uit een dossier halen stamt dus uit het vooronderzoek.  Hoe ging dergelijk onderzoek in zijn werk?  Het Hof van Assisen is het rechtscollege dat met het vonnissen van de zwaarste strafbare feiten (misdaden) belast is.  De organisatie van de rechtelijke macht in België is grotendeels gebaseerd op de voorgaande rechterlijke instellingen en functies die in voege waren tijdens de Franse bezetting.  De definitieve inrichting van de rechterlijke macht na de Belgische Omwenteling gebeurde d.m.v. de wet van 4 augustus 1832 op de gerechtelijke organisatie.  Belangrijk voor ons onderzoek is dat de hoven van assisen opnieuw werkten met een 12-koppige jury.  Ze stonden in voor de beoordeling van het misdrijf en samen met de beroepsrechters bepaalden ze de aard van de straf.[13]

 

Tussen het plegen van het misdrijf en het juridisch vonnis is er een hele weg.  Het is de taak van officieren en agenten van de gerechtelijke politie om strafbare feiten die men heeft opgespoord of die hen ter kennis werden gebracht door te geven aan het openbaar ministerie.  Deze, in de persoon van de procureur des Koning, beslist of het een strafvervolging instelt of overgaat tot seponering van de zaak. Dit gebeurt op basis van een gerechtelijk vooronderzoek, “dat geheim, schriftelijk en niet-tegensprekelijk is.”  Op basis van de resultaten wordt er geoordeeld of men overgaat tot vervolging of buitenvervolgingstelling.  Wanneer men beslist om tot vervolging over te gaan verwijst men het dossier naar het bevoegde vonnisgerecht.  In ons geval het Hof van Assisen van Oost-Vlaanderen.[14] 

 

De strafdossiers hebben een grote detailrijkdom.  Vooral de getuigenverhoren en de inlichtingenbulletins van de beschuldigden bieden heel wat informatie aan.  Niet enkel over de persoon in kwestie, maar ook over het alledaagse leven.  Velle merkte al op dat deze dossiers “de sociale werkelijkheid, de leef- en werkomstandigheden, de menselijke gedragingen en mentaliteiten” belichten.[15]

 

Toch moet men omzichtig te werk gaan bij het bestuderen van deze strafdossiers en vooral de neergeschreven verslagen van verhoren en getuigenissen.  Het was de magistraat die belast was met de ondervraging.  Naast ondervraagde en onderzoeksmagistraat was er ook een secretaris aanwezig die alles op document “vastlegde”.  Deze documenten zijn nogal gestilleerd en bestaan uit een afwisseling van enerzijds door de spreektaal benaderende weergaven van hetgeen de getuige te vertellen had (met aarzelingen, grammaticale fouten,….) met anderzijds in formele stijl gestelde vragen van de onderzoeksmagistraat.  Samen met Harris stellen we ons de vraag in hoeverre het gaat om een woord-voor-woord-weergave van de getuigenissen of om een soort van parafrasering van hetgeen werd verteld. 

 

Gedurende de instructie werd er ook veel aandacht besteed aan de voorgeschiedenis van dader en slachtoffer.  Later zullen we zien dat dit kadert in een toenemende tendens om te beoordelen naargelang de individuele karakteristieken van de misdadiger, en minder naargelang de daad an sich.

 

Een samenvatting van het vooronderzoek (of de akte van beschuldiging of het verslag van de instructie) werd dan bij de start van het uiteindelijke proces in het Hof van Assisen voorgelezen.  Dit verslag kan beschouwd worden als een soort samenvatting van de onderzoeksresultaten, dit doorspekt met enkele citaten van getuigenissen.  Het gaat hier zeker en vast niet om een neutraal en formeel document maar eerder om een soort weergave van de feiten in verhaalvorm.  De neutrale waarde van dit verslag liet soms te wensen over; zo nam de juridische instantie via expliciete bewoordingen vaak een standpunt in voor of tegen de dader of het slachtoffer.

 

 

I.4) ENKELE METHODOLOGISCHE BEMERKINGEN

 

In hoeverre kunnen we uit al deze individuele getuigenissen een algemeen beeld destilleren van het passioneel misdrijf in de 19de-eeuw?  Elke dader had immers een eigen karakter, een eigen relatie met zijn slachtoffer en een eigen manier om zijn daad uit te voeren en achteraf van een verklaring te voorzien tegenover de juridische instantie (als hij ten minste tot (gedeeltelijke) bekentenissen overging).  Wij menen dat het toch mogelijk is om een algemeen beeld te bekomen.  Het ogenschijnlijk specifieke karakter van menselijke gedragingen spruit immers voort uit de persoonlijke leefwereld van de protagonist.  Het is echter geen strikt individueel karakter, omdat ook de persoonlijke denk- en leefwereld niet strikt individueel is.  Of zoals Dresen het formuleert: “Individuen groeien in een bepaalde cultuur op onder omstandigheden, die naast alle variërende factoren tot op zekere hoogte vergelijkbaar zijn.”  Dit maakt passionele drama’s tot op zekere hoogte gemeenschappelijk herkenbaar.[16]  Dit wil ook zeggen dat we in deze studie zowel naar de culturele context als naar de persoonlijke leefwereld van individuen zullen kijken.

 

We moeten voor ogen houden dat we ons beroepen op documenten die het resultaat zijn van een schriftelijke neerslag van meestal mondeling uitgesproken woorden.  Zowel de mondelinge getuigenissen als de schriftelijke neerslag hiervan werden beïnvloed door de toenmalige conventies omtrent retoriek en stijl die een impact hebben op het uiteindelijke resultaat.  Dit kan ook gezegd worden van de brieven die soms als bewijsmateriaal bij het strafdossier werden gevoegd. 

 

Niet alle passionele drama’s die gebeurd zijn op het grondgebied van Oost-Vlaanderen in de 19de eeuw staan geregistreerd in de gerechtelijke archieven van het Assisenhof.  Eerst en vooral moet er de bereidheid tot aangifte zijn vanwege het slachtoffer of een derde instantie.  Gezien de overgrote meerderheid van dergelijke drama’s een ernstig karakter vertonen, kunnen we er wel van uitgaan dat het dark number redelijk klein is.  Maar toch moeten we daar rekening mee houden.  Een tweede filter betreft de correctionalisering van misdaden.  Het is dus goed mogelijk dat sommige misdrijven die eventueel het karakter van een passioneel drama hadden voor de correctionele rechtbank werden behandeld.

 

In voorliggende scriptie zullen we regelmatig gebruik maken van termen als “hogere klasse”, “lagere klasse”, “bourgeoisie”,…  Deze termen gebruiken we enkel om het contrast tussen de hogere en lagere bevolkingsgroepen aan te duiden.  Dit doen we om het belang van het klasseverschil voor maatschappelijke aspecten zoals het ontstaan van een norm of de beoordeling van misdadigers duidelijk te maken.  We zijn er ons goed van bewust dat er wel degelijk sprake was van een sterke differentiatie binnen een klasse onderling of dat de grenzen tussen bevolkingslagen niet onoverbrugbaar was.

 

Een ander begrip die we veel zullen aanhalen is “juridische instantie”.  Een procesdossier is hoofdzakelijk het resultaat van een samenvoeging van allerlei documenten die door meerdere personen met de meest uiteenlopende gerechtelijke functies en overeenkomstige titels werden opgemaakt.  Om de duidelijkheid van ons betoog te behouden besloten we om eerder voor de term “juridische instantie” te kiezen, dan de vele en soms lange titels in onze tekst te vernoemen.  Met deze term bedoelen we dus die personen (gaande van de politieagent, de procureur-generaal,…, tot de rechter) die mede verantwoordelijk zijn voor het opstellen van de gerechtelijke documenten, het uitvoeren van het onderzoek en/of de beoordeling van de misdadiger.

 

In de loop van deze verhandeling zullen we uitvoerig en veelvuldig gebruik maken van voorbeelden uit onze archieven.  Hierbij komt het niet zelden voor dat we het in functie van ons betoog nodig achten om één bepaalde casus meerdere malen aan te halen.  Indien dit bij de lezer enige “irritatie” zou opwekken willen wij ons nu reeds hiervoor verontschuldigen.

 

Om de toetsing van stellingen uit de geselecteerde literatuur met onze bronnen overzichtelijk te houden zullen we in die gevallen dat er meerdere werken aangehaald worden de chronologische volgorde van de verschijningsdatum hanteren.  Het is immers belangrijk om goed voor ogen te houden in welke periode een aangehaalde studie werd gemaakt.  Hiervoor zullen we tevens, om het de lezer gemakkelijker te maken, opteren om zoveel mogelijk de datum van de geselecteerde literatuur na de auteursnaam te vermelden.  Dit zal enkel gedaan worden voor die werken die eigentijdse passionele misdrijven bestuderen; dit in tegenstelling tot de studies van Guillais of Harris, allen hedendaagse studies omtrent negentiende-eeuwse passionele misdrijven.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[3] Om het geheel overzichtelijk te houden werd deze literatuurlijst onderverdeeld in 4 groepen : “passionele drama’s”, “geschiedenis van emoties”, “familie- en vrouwengeschiedenis” en “geschiedenis van de criminaliteit en strafrecht”. Ook deze werken die niet expliciet worden vernoemd, maar toch verrijkend waren voor het maken van deze studie, werden in de literatuurlijst opgenomen.

[4] EIGEN BRONNEN, Enquête 19de-eeuws passioneel misdrijf, maart 2001.

[5] Dit begrip ontlenen we uit “Spectators van hartstocht” van Sturkenboom.  Daarin hanteert de auteur de  term “gevoelsvocabulaire”.

D. STURKENBOOM, Spectators van Hartstocht, Hilversum, 1998, p. 76.

[6] Ook wel “verslag van de instructie” of “verslag van het vooronderzoek” genoemd.

[7] Zie bijlage.

[8] L. PROAL, Le crime et le suicide passionnels, Paris, 1900, 683 p.  

      F. VAN DEN BOSCH, Le crime passionnel, Bruxelles, 1908, 24 p.

9J. LEVY-VALENSI, Les crimes passionnels (l’homicide passionnel), Paris, 1931, 285 p.

[10] S.H. PHILIPS, Het passionele misdrijf in Nederland, Amsterdam, 1938, 133 p. 

S.P. TAMMENOMS BAKKER, Het passionele misdrijf, Amsterdam, 1951, 23 p.

[11]R. HARRIS, Murders and madness: medicine, law, and society in the fin de siècle, Oxford, 1989, 366 p.

[12] J. GUILLAIS, Crimes of passion : Dramas of private life in Nineteenth-century France, New York, 1990, 245 p.

[13] K. VELLE, “De rechterlijke macht”, in : P. VAN DEN EECKHOUT en G. VANTHEMSE (red.), Bronnen voor de studie van het hedendaags België, 19de-20ste eeuw, Brussel, 1999, p. 486.

[14] K. VELLE, op.cit.,  pp. 490-492.

[15] K. VELLE, op.cit., p. 499.