De domaniale organisatie van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal van Oudenaarde (1573-1700) (Frederik Van Crombrugge) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
INLEIDING
In de schaduw van de Sint-Walburgakerk en achter het huidige politiekantoor bevindt zich het Oudenaardse Auroraziekenhuis. Tot voor kort werd deze instelling echter het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal genoemd, een naam die ze reeds 800 jaar droeg.
Een stichtingsoorkonde van het hospitaal is niet bewaard gebleven. Wel bewaard is een oorkonde die handelt over een schenking in 1202 door Boudewijn IX, graaf van Vlaanderen, van een plaats aan de stadsgracht aan de Einepoort, waar een molen kon opgericht worden. Naar alle waarschijnlijkheid werd het hospitaal in die periode opgericht door een zekere priester Arnulfus, wiens naam vermeld is in de getuigenlijst van deze oorkonde.
Na de schenking van de molenplaats in 1202 volgden de schenkingen aan het hospitaal en de aankopen door het hospitaal in de 13de, 14de, 15de en zelfs de 16de eeuw elkaar op. Tegen het einde van de Middeleeuwen bezat het hospitaal cijnzen, renten, pachten, grote landbouwuitbatingen en inkomsten uit tienden verspreid over niet minder dan 70 parochies, gaande van Zeeuws-Vlaanderen tot Frans-Vlaanderen, voornamelijk te situeren in de kasselrij Oudenaarde en het Land van Aalst.[1]
Het hospitaal bevond zich tot het einde van de 14de eeuw buiten de stadsmuren van Oudenaarde, net buiten de Beverpoort. Het was gelegen tussen de huidige Beverestraat, de Broekstraat, de J. Braetstraat en de Gevaertsdreef. De strooptochten van de Gentenaars teisterden gedurende hun opstand tegen Lodewijk Van Male (1379-1385) zowel het platteland als de stad. Ook het hospitaal had te lijden onder de oorlogsomstandigheden. Na deze troebelen besliste Lodewijk Van Male om het oude hospitaal te laten afbreken en te verhuizen binnen de veilige stadsmuren van Oudenaarde, op de plaats waar ze nu nog staat, net naast de Sint-Walburgakerk. Omstreeks diezelfde periode ontstonden er binnen het hospitaal problemen met betrekking tot de interne organisatie. De kloostergemeenschap, die in 1224 van de bisschop van Doornik, Walter de Marvis, haar regel gekregen had en die oorspronkelijk bestond uit broeders en zusters, werd tussen 1379 en 1385 een zustergemeenschap van Bernardinnen, die pas in 1946 in de Orde van Cîteaux werd ingeschakeld.[2]
De 15de eeuw vormde een bewogen periode met de oorlogen tegen Filips de Goede en Maximiliaan van Oostenrijk. Deze gebeurtenissen stuurden de economische organisatie en het goederenbeheer van het hospitaal totaal in de war. Na de oorlog tegen Maximiliaan van Oostenrijk bleef het tot 1550 rustig in het Oudenaardse. In de tweede helft van de 16de eeuw werden de reformatiebewegingen steeds sterker en de repressie hiertegen harder. In 1572 leidde dat tot de inname van Oudenaarde door de Bosgeuzen onder leiding van Jan Blommaert, medestander van de Calvinistische Republiek Gent. Het hospitaal werd geplunderd en de hospitaalzusters moesten Oudenaarde ontvluchten. Nog hetzelfde jaar keerden ze terug. Na het woelige einde van de 16de eeuw volgde in de 17de eeuw een nieuwe bloeiperiode voor het hospitaal. De zusters lieten de ziekenzorg tegen betaling over aan andere zusters. Grote aandacht ging uit naar de zorg van de gebouwen, de boekhouding (inkomsten uit cijns, rente, pacht, tiende, …) en het onderhouden van hun relaties met de adel en de rijke burgerij. Op het einde van de 17de eeuw moest het hospitaal tijdelijk een deel van haar autonomie inboeten aan de toenmalige bisschop van Gent, Mgr. Albertus D’Hornes, die hen nieuwe statuten voorschreef. Bij zijn dood in 1694 heroverde het hospitaal echter opnieuw zijn oude zelfstandigheid.[3]
Keer op keer echter werd het hospitaal bedreigd in haar zelfstandig bestaan: in 1789 door de godsdienstpolitiek van de Oostenrijkse keizer Jozef II en omstreeks 1794 door de inval van de Fransen. In deze Franse periode werden alle tehuizen voor zieken en armen onder ‘Les Commissions des hospices civils’ geplaatst. In het Hollandse Tijdvak (1815-1830) verkregen deze centrale organismen de naam ‘Commissie der Burgerlijke Godshuizen’ mee. Grondbezit en andere bezittingen werden aan deze commissies overgedragen. In het begin van de 19de eeuw wilden sommige commissieleden de afschaffing van de religieuze gemeenschap binnen het hospitaal bewerkstelligen en de ziekenzorg volledig overlaten aan leken. De crisis van 1848 bracht echter een betere verstandhouding tussen de religieuzen en de administratie. De ‘Commissie der Burgerlijke Godshuizen’ ging in 1925 over in de Commissie voor Openbare Onderstand of het C.O.O.. In 1999 verloor het hospitaal haar zelfstandige status ten gevolge van de fusie van de hospitalen, wat het feitelijke einde betekende van de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal, die net geen 800 jaar duurde. De naam werd veranderd en de interne organisatie aangepast.
B. Doelstellingen van het onderzoek
Ondanks de rijkdom aan archiefmateriaal werd er slechts zelden een historische studie gewijd aan de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal. De weinige historici die over deze instelling schreven, behandelden enkel een beperkt facet van de geschiedenis van het hospitaal.
De belangrijkste bijdragen hiertoe zijn de artikels van R. Castelain, een artikel van H. Nachtergaele, een aantal hoofdstukken in de doctoraatsverhandeling van Prof. Dr. E. Thoen, waarin hij in het kader van de domeinpolitiek de religieuze grootgrondbezitters van het Oudenaardse hospitaal behandelde, en de licentiaatsverhandeling van B. Van Maelzaeke, die een volledig overzicht geeft over de goederenverwerving, het goederenbeheer en de domaniale politiek van het hospitaal tussen 1202 en 1572.[4]
Omdat B. Van Maelzaeke als aanvulling op het geleverde werk van Prof. Dr. E. Thoen en R. Castelain, de goederenverwerving, het goederenbezit en goederenbeheer uitgebreid heeft behandeld, wil ik er mij in deze verhandeling toe beperken een kort overzicht te geven van zijn conclusies daaromtrent. Het is binnen het kader van deze verhandeling voornamelijk de bedoeling om verder inzicht te verkrijgen in de financieel-economische politiek en de pachtpolitiek van het hospitaal van 1573 tot 1700. Wij zullen hiervoor een antwoord pogen te geven op dezelfde onderzoeksvragen die B. Van Maelzaeke in zijn werk heeft gesteld. Onder meer hoe het hospitaal als economische instelling functioneerde, hoe ze de pachtprijzen bepaalde, hoe ze tegenover haar pachters stond en of er verschillen waren naargelang de vermogensklasse van de pachters.
Op deze manier kunnen de behaalde onderzoeksresultaten beter met elkaar worden vergeleken, en kan de evolutie van de financieel-economische politiek en de pachtpolitiek van het hospitaal over een langere termijn vastgesteld worden. Binnen deze verhandeling zal daar ook ruimschoots aandacht aan besteed worden.
Als beginperiode van deze verhandeling kozen we het jaar 1573, omdat het onderzoek van B. Van Maelzaeke omtrent de domaniale politiek van het Oudenaardse hospitaal daar werd afgerond. Die datum betekende bovendien een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van het hospitaal, vanwege de vlucht van de hospitaalzusters naar Kortrijk uit vrees voor de Bosgeuzen die in deze periode de stad Oudenaarde innamen. Toch zullen we niet nalaten de domaniale politiek van het hospitaal te beschouwen over de langere termijn. Hierbij zullen wij de lijnen die door B. Van Maelzaeke werden uitgezet, proberen door te trekken voor de periode die door ons werd behandeld. Zo zouden we een overzicht moeten krijgen van de domaniale politiek van het hospitaal over een periode van 270 jaar, namelijk tussen het jaar 1435 en het jaar 1700.
Als terminus ad quem voor deze verhandeling werd het jaar 1700 gekozen. Dit omwille van het gebrek aan archiefmateriaal voor de eerste 40 jaren na 1700.
Bijzonder aan het jaar 1700 en de jaren die erop volgden, is dat de streek rond Oudenaarde geteisterd werd door invasies van vreemde troepen, waaronder Fransen, Spanjaarden, Oostenrijkers en zelfs Engelsen. Die periode kennen we in de geschiedenis beter als de Oostenrijkse Successie-Oorlog, waarin de coalitie Spanje-Frankrijk en de geallieerde troepen (Engeland, Oostenrijk en Holland) tegenover elkaar stonden. Naar het einde van de 17de eeuw (1675-1715) toe kregen we in onze Lage Landen, maar ook elders in West-Europa, af te rekenen met een ‘Kleine IJstijd’ waarbij de boeren regelmatig werden geconfronteerd met misoogsten en met enkele opflakkeringen van pest en dysenterie.[5] Deze tijden van crisis vertaalden zich in enkele lacunes in de bronnen van het hospitaalarchief voor deze periode. Het was ook omstreeks 1694 dat het hospitaal voor een viertal jaar een deel van zijn autonomie moest prijsgeven aan het bisdom Gent.
Het Oudenaardse hospitaalarchief beschikt over een massa bronnenmateriaal, waaronder oorkonden, seriële beheersdocumenten, kaartenmateriaal en dossiers per domaniale eenheid, die werden bijgehouden tot het einde van het Ancien Régime. De rekeningen van het hospitaal vormden mijn voornaamste bron. Voor de periode 1573-1700 deed ik een 16-tal steekproeven, voor de eerste 4 steekproeven om de 6 jaar, alle overige om de 9 jaar, enkel waar de rekeningen quasi onleesbaar waren, opteerden wij voor een interval van 7 jaar (1664-1671) en 10 jaar (1671-1681), om zo fouten te vermijden in het transscriberen van de rekeningen. Die rekeningen werden verwerkt in een uitgebreide en gestructureerde databank. Naast de rekeningen werden ook voorwaardenboeken en pacht- en renteboeken geraadpleegd om zo een ruimer beeld te verkrijgen van de identiteit en het statuut van de pachters ten aanzien van het hospitaal, de houding van het hospitaal ten opzichte van de pachters etcetera.
Een opsomming van de geraadpleegde bronnen is weer te vinden in de bronnenopgave.
Zoals reeds vermeld, hebben we in mijn werk geopteerd voor een thematische aanpak. Dat belet echter niet dat we per thema chronologisch te werk zullen gaan. Veel van het cijfermateriaal werd statistisch verwerkt, wat de analyse van de behaalde onderzoeksresultaten aanzienlijk vergemakkelijkte. Om de voeling met de realiteit te behouden hebben we het cijfermateriaal vergeleken met ander cijfermateriaal en enkele casussen die in de literatuur voorhanden zijn.
Deze verhandeling zal bestaan uit twee delen. In het eerste deel schetsen we bij wijze van inleiding de goederenverwerving, het pachtbezit en de goederenexploitatie van het hospitaal van 1202 tot 1572. De evolutie van het pachtbezit en de goederenexploitatie tussen 1573-1700 wordt hier eveneens belicht.
In het tweede deel gaan we uitgebreid in op de pachtpolitiek van het hospitaal tussen 1435 en 1700.
Deel 1 is opgedeeld in twee hoofdstukken.
In het eerste hoofdstuk behandelen we in enkele paragrafen de goederenverwerving van het hospitaal, de verhouding tussen schenkingen en aankopen en de aard van de verwervingen.
In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de goederenexploitatie van het hospitaal. Hierbij overlopen we eerst de evolutie van de rechtsreekse exploitatie van de hospitaalgronden naar pachtuitbatingen, evenals de evolutie van de totale oppervlakte pachtgrond tussen 1435 en 1681 en voor welke hoeveelheid pachtgrond het hospitaal in de periode 1573-1681 al of niet een pachtsom ontving. Vervolgens bekijken we de evolutie van de gemiddelde oppervlakte pachtgrond per pachter tussen 1435 en 1690. Uit deze laatste gegevens is het reeds mogelijk om voor een deel de pachtpolitiek van het hospitaal af te leiden. Tenslotte geven we aan in welke gemeenten het hospitaal tussen 1573 en 1700 over pachtgronden beschikte en waar deze geografisch te situeren zijn.
Deel 2 is volledig gewijd aan de pachtpolitiek van het hospitaal tussen 1435 en 1700. Het bestaat uit drie hoofdstukken.
Het eerste hoofdstuk plaatst de pachtpolitiek in het ruimer kader van haar financieel-economische politiek, opgesplitst in de periode 1435-1572 en de periode 1573-1700. Voor beide periodes wordt eerst en vooral nagegaan waaruit de inkomstenpolitiek van het hospitaal bestond. Ten tweede wordt haar uitgavenbeleid nader toegelicht en tenslotte worden beide gegevens samengebracht om op die manier de financieel-economische politiek van het hospitaal te reconstrueren.
Het tweede hoofdstuk zal dieper ingaan op de pachtprijzen en het pachtprijzenverloop. Een eerste paragraaf gaat dieper in op het pachtprijzenverloop van 1435 tot 1700 en gaat na waaruit de pachtprijzenpolitiek van het hospitaal bestond en probeert deze ontwikkelingen aan de algemene prijzenevolutie te koppelen. In de tweede paragraaf onderzoeken we of de pachtprijs afhing van de aard van de pacht waarop ze betrekking had. Vervolgens onderzoeken we of de vermogensklasse van de pachter invloed had op het niveau van de pachtprijs. Is de pachtprijs met andere woorden afhankelijk van de oppervlaktecategorie van de pachtgronden? Daarna gaan we na of de nabijheid van de stad een determinerende rol speelde in de bepaling van de pachtprijs.
Als slot tracht ik de antwoorden op de gestelde onderzoeksvragen samen te voegen in een coherent besluit.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] (M.) HOEBEKE, Uit de geschiedenis van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal van Oudenaarde, Oudenaarde, 1953, pp. 1-30.
[2] (M.) HOEBEKE, op. cit., 1953, pp. 1-30.
[3] (M.) HOEBEKE, op. cit., 1953, pp. 31-52.
[4] Cf. bibliografie voor de studies van de vermelde historici.
[5] (E.) LEROY-LADURIE, Le Territoire de l’ historien, I, Gallimard, 1973, p. 449 en (E.) LEROY-LADURIE, op. cit., II, p. 16.