De domaniale organisatie van het Onze-Lieve-Vrouwehospitaal van Oudenaarde (1573-1700) (Frederik Van Crombrugge)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II. DE PACHTPOLITIEK VAN HET HOSPITAAL (1573-1700)

 

HOOFDSTUK II. De Pachtprijzen

 

II.2 PACHTPRIJZEN VOLGENS DE AARD VAN dE PACHT

 

In de vorige paragrafen werd duidelijk gemaakt hoe het aanpassen van de pachtprijzen kaderde binnen de economische politiek van het hospitaal die tot doel had de kloof tussen inkomsten en uitgaven zo minimaal mogelijk te houden en de pachtinkomsten te vrijwaren. Het niveau van de pachtprijzen werd dus in niet onbelangrijke mate gedetermineerd door de noden van het hospitaal.[199]

Een andere bepalende factor van de pachtprijzen die ons inzicht geeft in het niveau van de pachtprijs op een bepaald ogenblik, is de aard van de pacht. Waren de pachtprijzen van een hofpacht of tiendepacht verschillend van een perceelspacht? Kon onder het geheel van perceelspachten een onderscheid gemaakt worden tussen bijvoorbeeld de pachtprijzen van akkerland, meers- en weidegronden, heide, bos, etcetera ?

De literatuur toont aan dat de antwoorden op de gestelde vragen positief zijn. E. Thoen kwam bijvoorbeeld tot de conclusie dat de gemiddelde pachtprijs van een bunder land, die behoorde tot een grotere pachtuitbating, in verhouding gevoelig lager lag dan de pachtprijs van eenzelfde hoeveelheid land, dat als apart perceel werd verpacht.[200] Zijn onderlinge vergelijking van een negental pachten van de Sint-Baafsabdij en vijftien pachten van de Sint-Pietersabdij bewezen daarnaast dat de pachtprijzen van aparte soorten pacht (perceelspacht van akkerland of meers, schoofland, etcetera) in de 14de eeuw vrij aanzienlijke verschillen vertoonden. Een belangrijke vaststelling was bijvoorbeeld dat de meersgronden opmerkelijk duurder werden verpacht dan het akkerland.[201] Tot een gelijkaardige vaststelling kwamen E. Scholliers en F. Daelemans met betrekking tot het domein van Herzele, zij het dan ook voor de 16de en 17de eeuw. Het weideland van het domein van Herzele werd in die periode gemiddeld 84 % duurder verpacht dan het akkerland. Ook vertoonden de pachtprijzen van de weiden een grotere conjunctuur- en prijsgevoeligheid dan die van het akkerland.[202]

 

Het is de bedoeling om in deze paragraaf na te gaan of de pachtprijzen van het hospitaal ook werden gedetermineerd door de aard van de pacht.

Om op systematische wijze de pachtprijzen te analyseren, hebben we deze onderverdeeld in verschillende categorieën naargelang de aard van de pacht en zijn we nagegaan of die onderling noemenswaardige verschillen vertoonden. Ook hebben we per categorie onderzocht hoe de pachtprijzen evolueerden en of ze een verschillende conjunctuurgevoeligheid vertoonden, om op die manier een beter inzicht te verkrijgen in het algemene pachtprijzenverloop.

 

Van de zestien steekproeven die we uit de rekeningen hebben genomen, blijven zes testjaren weerhouden voor ons onderzoek naar de relatie tussen de pachtprijs en de aard van de pacht. Tot deze testjaren behoren de rekenjaren 1573-74, 1600-01, 1627-28, 1654-55, 1670-71 en 1680-81. Tussen de eerste vier testjaren verkozen wij telkens een interval van 27 jaar. Bij de overige testjaren werd geopteerd voor een interval van respectievelijk 15 en 10 jaar.

De bestudeerde rekenjaren kunnen allen als relatief rustige periodes worden bestempeld. Bovendien was binnen deze zes testjaren voor bijna iedere oppervlakte een pachtprijs gegeven en waren ook de gegevens met betrekking tot de aard van de pachtgrond voldoende aanwezig. Deze drie elementen zijn namelijk van essentieel belang voor de berekening van de gemiddelde pachtprijs per oppervlakte-eenheid volgens de aard van de pacht. De overige rekenjaren hebben wij buiten beschouwing gelaten, omdat voor die jaren de gegevens met betrekking tot de pachtprijs, de oppervlakte en de aard van de pacht te vaak ontbraken. Daardoor zouden we een te sterk vertekend beeld kunnen krijgen met betrekking tot de werkelijke evolutie van de pachtprijzen in verhouding tot de aard van de pacht.

 

Al die gegevens werden statistisch verwerkt en op basis daarvan werd de gemiddelde pachtprijs berekend per oppervlakte-eenheid. Hierbij maakten we gebruik van de kleinste oppervlaktematen (roeden) en munteenheid (denieren) om de nuances zo gedetailleerd mogelijk te kunnen maken. Daardoor konden zoveel mogelijk pachtprijzen in het onderzoek worden opgenomen. Om niet te ‘verdwalen’ in de veelheid aan pachtprijzen werd per onderzoeksjaar een gemiddelde genomen.

Aangezien de onderzoeksresultaten voor de periode 1573-74 tot en met 1698-1700 dienen te worden vergeleken met die van B. Van Maelzaeke voor de periode 1435-36 tot en met 1571-72, hebben wij eveneens de gemiddelde pachtprijs per oppervlakte-eenheid berekend in denieren per roede.[203]

Bij de categorisering van de aard van de pacht zijn wij steeds zo dicht mogelijk bij de bron, de hospitaalrekeningen, gebleven.[204] Het nadeel hierbij is dat een aantal categorieën min of meer dezelfde inhoud bevatten. Daarom kunnen deze categorieën dan ook in vier groepen onderverdeeld worden. De onderverdeling van de pachten ziet er dan als volgt uit:

Naast de hier vermelde pachten treffen we in de rekeningen ook nog pachten aan van molens, pachten van heerlijke renten en gemengde pachten van zowel weide- als akkergrond. Die worden hier echter niet behandeld, enerzijds omdat zowel pachten van molens en heerlijke renten in een absolute minderheid zijn ten aanzien van de andere soorten pacht en anderzijds omwille van het feit dat het bij de gemengde soorten pacht (weide én akkergrond) moeilijk uit te maken is op welke soort grond de vermelde pachtprijs betrekking heeft.[205]

De eerste groep zal in deze paragraaf vrijwel geheel onbesproken blijven omdat behalve het rekenjaar 1573-74 er te weinig melding wordt gemaakt van erven en huizen. Een vergelijking met de andere onderzoeksjaren wordt daardoor erg moeilijk. Opmerkelijk is wel dat de meeste pachten van erven en huizen in 1573-74 in de buurt van de stad Oudenaarde gelegen waren. Heel zelden vinden we in de rekening van 1573-74 een erf of huis terug dat ver buiten de stadsmuren ligt.

 

Gemiddelde pachtprijs in denieren per roede: hofpachten versus perceelspachten.

 

Binnen de tweede groep, de hofpachten, is het uiterst moeilijk een onderscheid te maken tussen wat een hofpacht is en wat niet. Dat komt doordat heel wat belangrijke hofpachten ook tegen betaling van een tiende door het hospitaal worden uitgegeven. Zo bijvoorbeeld werden de hofpachten te Avelgem, Heurne (‘pachtgoed Axelwalle’), Ingooigem (‘pachtgoed te Ingooigem’) als tiendepacht uitgegeven. Bovendien werd de oppervlakte van deze hofpachten vaak niet vermeld, waardoor we ons dienen te behelpen met de prijs per stuk hofpacht. Dit is echter niet meteen de meest geschikte manier om tot een goede vergelijking te komen tussen de pachtprijzen van een hofpacht en een perceelspacht, aangezien de pachtprijs van de hofpachten gedurende de late 16de eeuw en in de loop van de 17de eeuw sterke schommelingen kon vertonen.

We beschikken echter wel over meer informatie met betrekking tot de hofpachten in de buurt van de stad Oudenaarde, namelijk het hospitaalgoed, de pachtgoeden te Heurne en Zingem (Geerbroek en Axelwalle) en dan voornamelijk over het pachtgoed te Bevere (Nieuwenhove). Vermoedelijk verkregen de pachters van de hofpachten die verder van de stad gelegen waren een grotere mate van bewegingsvrijheid ten aanzien van het hospitaal. Tot deze grote hofpachten behoorden onder meer het pachtgoed te Avelgem, het pachtgoed te Opbrakel, het pachtgoed te Ingooigem, het pachtgoed te Machelen (‘goed te Biesdonct’) en het pachtgoed te Huisse.[206] De karige informatie die we in de rekeningen krijgen over de hofpachten die zich verder van de stad bevonden, zou enerzijds kunnen wijzen op de onwil vanwege het hospitaal om die hofpachten op consequente manier te controleren en te beheren, maar anderzijds ook op de onwil vanwege de pachters van de hofpachten om hun verplichtingen ten aanzien van het hospitaal na te komen. In deel 2, Hoofdstuk II.4. wordt dieper ingegaan op deze problematiek in het kader van het onderzoek van het niveau van de pachtprijs naargelang de pachtgronden dichter of verder van het hospitaal en de stad Oudenaarde gelegen zijn.[207]

Met het beperkte aanbod aan gegevens over hofpachten in de rekeningen willen wij hier toch een poging doen om een zekere vergelijking te maken tussen de prijs van een perceelspacht enerzijds en de prijs van een hofpacht anderzijds. Wij zullen hier uiteraard gebruik maken van de hofpachten waarover voldoende gegevens beschikbaar zijn, met name die waarvan zowel de oppervlakte als de pachtprijs bekend zijn. Zo kan de pachtprijs per oppervlakte-eenheid worden berekend en is een vergelijking van de prijs per stuk hofpacht niet langer nodig. Om tot een zo gedetailleerd mogelijke analyse te komen, maken wij hierbij gebruik van de kleinste oppervlakte-eenheid en munteenheid, namelijk in denieren per roede. Om tot een goede vergelijking tussen de onderzoeksresultaten voor de periode 1435-36 tot en met 1571-72 en onze onderzoeksresultaten voor de periode 1573-74 tot en met 1627-28 te komen, hebben wij de pachtprijs per oppervlakte-eenheid omgezet in lb. parisis per bunder.

Als casus voor dit onderzoek hebben we de hofpacht te Bevere (Nieuwenhove) genomen. De gegevens voor de berekening van de gemiddelde prijs van de perceelspachten haalden we uit tabel 14.[208] Het pachtgoed te Bevere is immers de enige hofpacht waarbij we uit de rekeningen voldoende gegegevens konden halen om een vergelijkende studie van de gemiddelde pachtprijs per oppervlakte-eenheid te maken voor een perceelspacht en een hofpacht. We werken hier enkel met de eerste drie van de zes gekozen testjaren, omdat de informatie die we in de rekeningen krijgen over de hofpacht te Bevere (Nieuwenhove) in de periode na 1628 ontoereikend is om tot betrouwbare conclusies te kunnen komen. De resultaten van dit onderzoek werden hieronder opgenomen in tabel 10.[209]

 

Tabel 10: Verhouding gemiddelde pachtprijs hofpacht versus perceelspacht in lb. parisis per bunder tussen 1573 en 1628

Jaartal

Gemiddelde pachtprijs hofpacht (lb. Parisis/bunder)

Gemiddelde pachtprijs perceelspacht (lb. Parisis/bunder)

1573-74

95

43

1600-01

45

38

1627-28

52

48

 

Welke conclusies kunnen nu worden getrokken uit een onderlinge vergelijking van de gemiddelde pachtprijzen van enerzijds de perceelspachten en anderzijds de hofpachten?

 

Zoals uit tabel 10 op de voorgaande bladzijde blijkt, was het verschil in pachtprijs tussen een hofpacht en een perceelspacht vrij groot. In tegenstelling tot de periode 1435-36 tot 1571-72 waren de hofpachten op het einde van de 16de eeuw en de eerste drie decennia van de 17de eeuw een stuk duurder dan de perceelspachten. Tussen 1435-36 en 1571-72 was dit echter helemaal anders. Toen werd een bunder hofpacht verpacht tegen gemiddeld 5 lb. parisis en een bunder perceelspacht tegen 8 lb. parisis.[210] Men betaalde tussen 1573-74 en 1627-28 dus meer voor een bunder hofpacht dan voor een bunder perceelspacht. Het verschil in pachtprijs tussen beiden werd wel kleiner naar het jaar 1628 toe. Zo kostte een hofpacht in 1573-74 bijna dubbel zoveel als een perceelspacht, terwijl ze in het jaar 1628 ongeveer evenveel kostten. Opvallend ook is dat de gemiddelde pachtprijs voor beide pachtvormen geweldig toenam in vergelijking tot de voorgaande periode. Een verklaring hiervoor dient te worden gezocht in de stijgende levensduurte op het einde van de 16de eeuw en in de loop van de 17de eeuw. Zoals reeds werd vermeld in de bespreking van de financieel-economische politiek van het hospitaal, leidden de crisisperiodes in het Ancien Régime vaak tot het uitbreken van voedselschaarste en tal van ziektes, zoals onder meer de pest en dysenterie. De voortdurende oorlogsomstandigheden maakten dit alleen maar erger. Daarenboven werden er ook indirecte belastingen geheven op de consumptiegoederen. De voedselprijzen gingen daardoor geregeld sterk stijgen en aangezien het hospitaal als zorginstelling afhankelijk was van de schommelingen in de prijs van de consumptiegoederen, diende zij het niveau van haar pachtprijzen daaraan aan te passen.[211] Het is dan ook niet verwonderlijk dat het hospitaal, dat voor haar totaalinkomen grotendeels afhankelijk was van haar pachtinkomsten, de pachtprijzen, bij een stijging van de prijs van de consumptiegoederen, gevoelig verhoogden. Het waren vooral de kleine pachters die het zwaarst werden getroffen door de stijging van het niveau van de pachtprijzen. Daarom ook zal het hospitaal het grootste deel van de onkosten doorgeschoven hebben naar de meer vermogende pachters van de hofpachten die beter gewapend waren tegen de crisisperiodes. We zien dan ook in tabel 10 dat de pachters van de hofpachten tijdens een crisismoment, rond het jaar 1573-74, met de inval van de Bosgeuzen te Oudenaarde, meer betaalden dan in de jaren die daarop volgden.[212] Blijkbaar vormde de inkomstenwinning uit de hofpachten voor het hospitaal dus een grotere zekerheid in crisisperiodes, dan inkomsten uit de perceelspachten en was het juist daarom dat het hospitaal daar ook haar maximale rendement probeerde uit te halen.

 

Het beeld van de hoge gemiddelde pachtprijs voor een hofpacht op het einde van de 16de eeuw moet echter worden genuanceerd indien we die vergelijken met de verschillende soorten perceelspacht. Zo bijvoorbeeld waren sommige perceelspachten heel wat duurder dan de hofpachten. Hierbij denken we dan vooral aan de pachtprijs van de ‘bleeckeriegronden’ die in de onmiddellijke nabijheid van de stad Oudenaarde werden verpacht, en die soms een kwart tot de helft meer kostten dan een hofpacht.[213] Zo kostte een perceelspacht ‘bleeckerie’ in 1601 zo’n 100 lb. parisis per bunder of ongeveer 63 denieren per roede, terwijl de gemiddelde pachtprijs voor een hofpacht toen op 45 lb. parisis per bunder stond.[214]

 

Er gold dus met andere woorden geen algemene regel als zouden de hofpachten goedkoper of duurder zijn dan de perceelspachten. Dit hing namelijk grotendeels af van de economische conjunctuur en de noden van de eigenaar (verpachter) maar ook van de aard van de perceelspachten. De conclusies die hierboven werden getrokken met betrekking tot het verschil van de gemiddelde pachtprijs per roede tussen een hofpacht en een perceelspacht moet echter sterk worden genuanceerd aangezien we over te weinig gegevens beschikken om hierover een sluitende uitspraak te doen. Bovendien moesten we ons hier beperken tot een vrij korte onderzoeksperiode en één enkele hofpacht, namelijk die van Bevere.

 

 

Gemiddelde pachtprijs per stuk: tiendepachten.

 

Eenzelfde probleem als bij de hofpachten treffen we ook aan bij de tiendepachten. Ook hier zijn de pachtprijzen meestal wel gegeven, maar ontbreekt dikwijls de oppervlakte waarop de tiendepacht betrekking heeft. Bovendien komen tiendepachten en hofpachten vaak samen voor of is de hofpacht als tiendepacht in de rekeningen opgenomen.[215]

Daarom zijn we verplicht te werken met de gemiddelde pachtprijs per stuk of de gemiddelde pachtprijs per tiendepacht. Om tot een zo gedetailleerd mogelijke analyse van de evolutie van de gemiddelde pachtprijzen van de tiendepacht te komen, hebben we ditmaal rekening gehouden met alle testjaren van 1573-74 tot en met 1698-1700. In tabel 11 op de volgende bladzijde wordt een overzicht gegeven van de evolutie van de gemiddelde pachtprijs per tiendepacht.

Bij ons overzicht van het verloop van de gemiddelde pachtprijs van de tiendepachten, opgenomen in tabel 11, horen eerst enkele kritische opmerkingen. Allereerst werd enkel gewerkt met de tiendepachten waarover voldoende informatie voorhanden was, namelijk met deze waarvoor de pachtprijs gegeven was. Bovendien moeten we er rekening mee houden dat de pachtprijs van de tiendepachten vaak werd aangepast door het hospitaal, naargelang deze laatste zich in een meer of minder gunstige economische positie bevond. De prijs van de tiendepachten werd met andere woorden aangepast aan het algemene prijzenverloop en de mate waarin de pachters in staat waren de tiendepacht te innen. Dat verklaart voor een deel ook de schommelingen die zich doorheen de bestudeerde periode voordeden met betrekking tot de prijs der tiendepachten. Daarenboven waren tiendepachten vaak ook hofpachten of kwamen ze onder dezelfde noemer voor.[216] Toch kunnen we aan de hand van de gegevens opgenomen in tabel 11 enkele algemene conclusies trekken.

 

Tabel 11: Gemiddelde pachtprijs per tiendepacht in lb. parisis tussen 1573 en 1700

 

 

Pachtprijs per tiendepacht (lb. Parisis)

1573-74

105

1579-80

148

1585-86

72

1591-92

149

1600-01

153

1609-10

185

1617-18

223

1627-28

212

1636-37

217

1645-46

144

1654-55

215

1663-64

281

1670-71

273

1680-81

224

1689-90

109

1698-1700

70

 

Allereerst valt op dat de tiendepachten, gezien hun vrij hoge gemiddelde pachtprijs, een bijzonder belangrijke inkomstenbron hebben betekend voor het hospitaal. Zelfs in de moeilijkste periodes moest door de pachters gemiddeld genomen zo’n goede 70 lb. parisis per tiendepacht worden betaald.

Een tweede vaststelling die we kunnen maken, is dat er een geleidelijke stijging is geweest van het niveau van de gemiddelde pachtprijs van de tiendepachten gedurende de 17de eeuw, met uitzondering van drie dieptepunten rond de jaren ’80 in de 16de eeuw en een sterke terugval rond de jaren ’40 en ‘90 in de 17de eeuw. Het eerste dieptepunt was een gevolg van de Spaanse Reconquistabeweging. De andere twee dieptepunten waren te wijten aan de voortdurende vijandelijkheden tussen Spanje en Frankrijk enerzijds en aan de herhaalde Geuzeninvallen anderzijds. Samen met de verhoogde overheidstaksen en de stijging van de voedselprijzen zorgde dat alles voor heel wat ellende op het platteland, alsook voor een daling van de pachtprijs van de tiendepachten.

 

Toch bleven de tiendepachten op een redelijk niveau in het eerste driekwart van de 17de eeuw, in tegenstelling tot de toestand op het einde van de 16de eeuw. In deze periode zien we dat net na de inval van de Bosgeuzen te Oudenaarde het niveau van de pachtprijs van de tiendepachten heel even steeg om vanaf het begin van de Spaanse Reconquista-beweging onder leiding van Alexander Farnese (1580-1585) weer te dalen. Dat blijft zo tot ongeveer 1591. Daarna steeg de gemiddelde pachtprijs per tiendepacht weer. Met uitzondering van de reeds vermelde dieptepunten kan dat voor wat de 17de eeuw betreft als algemene tendens worden beschouwd. De sterke stijging van de prijs der tiendepachten kan dan ook als een reactie van het hospitaal worden gezien ten opzichte van de sterk gedaalde pachtprijzen op het einde van de 16de eeuw, maar ook door de gestegen levensduurte (belastingen en voedselprijzen) in de 17de eeuw.[217]

 

Als we een korte vergelijking maken tussen het algemene pachtprijzenverloop in denieren per roede en de evolutie van de gemiddelde pachtprijs per tiendepacht merken we dat in beide gevallen, het niveau van de pachtprijzen in de 17de eeuw steeds is blijven stijgen met uitzondering van enkele opvallende dieptepunten. Volgens ons heeft niet enkel de gestegen levensduurte daarmee te maken maar gingen de landbouwers in deze troebele tijden net meer produceren om juist maximaal te kunnen profiteren van de gestegen graanprijzen. Het was overigens uit het bewerken van de grond dat de boeren hun inkomsten moesten halen. Meer produceren betekent echter bijna automatisch het betalen van een hogere pachtprijs. Want wie meer winst maakt, kan ook meer betalen. Bovendien hadden vele plattelandsbewoners ook een extra job als dagloner, linnenwever of ambachtsman.[218] Het hospitaal dat zelf in samenwerking met haar pachters binnen de stad Oudenaarde betrokken was in de linnennijverheid, zoals is gebleken bij de bespreking van de financieel-economische politiek, was zich daar terdege van bewust.[219] Het zou me dan ook niet verbazen indien het hospitaal ook inspeelde op die extra inkomsten die sommige van haar pachters hadden om de pachtprijzen verder op te trekken.

 

Tenslotte willen we hier nog even kort een vergelijking maken tussen het niveau van de gemiddelde pachtprijs van de tiendepachten voor de periode 1435-1572 en die van de periode 1573-1700. Zo krijgen we een zicht op de evolutie van de pachtprijs van de tiendepachten over de langere termijn, wat uiteindelijk behoort tot één van de betrachtingen van dit onderzoek. Het verloop van de gemiddelde pachtprijs van de tiendepachten voor de periode 1435-36 tot en met 1698-1700 wordt weergegeven in tabel 12 en op grafiek 10.

Als we het verloop van de pachtprijs per tiendepacht over de langere termijn bekijken, valt ons op dat het niveau van de pachtprijs voor een tiendepacht binnen een korte tijdspanne op spectaculaire wijze is gestegen.

Vergeleken met het jaar 1571-72 bijvoorbeeld, verdrievoudigde de gemiddelde pachtprijs van een tiendepacht in het jaar 1573-74. De stijging van de pachtprijs van de tiendepachten zou zich doorheen de hele 17de eeuw blijven doorzetten, om een hoogtepunt te bereiken omstreeks het jaar 1670-71. Vanaf dan en dat is ook kenmerkend voor het algemene pachtprijzenverloop doet zich een terugval voor in het niveau van de pachtprijs van de tiendepachten. Het bewijst dat ook de pachtprijs van de tiendepachten meebewoog met de economische en politieke conjunctuur, zij het iets minder bruusk dan de andere pachtvormen.

 

Tabel 12: Gemiddelde pachtprijs per tiendepacht in lb. parisis tussen 1435 en 1700

 

Pachtprijs per tiendepacht (lb. Parisis)

 

Pachtprijs per tiendepacht (lb. Parisis)

1435-36

16

1573-74

105

1441-42

17

1579-80

148

1448-49

13

1585-86

72

1455-56

12

1591-92

149

1461-62

13

1600-01

153

1467-68

13

1609-10

185

1473-74

13

1617-18

223

1485-86

14

1627-28

212

1494-95

8

1636-37

217

1503-04

12

1645-46

144

1509-10

11

1654-55

215

1518-19

14

1663-64

281

1524-25

15

1670-71

273

1536-37

20

1680-81

224

1545-46

27

1689-90

109

1551-52

28

1698-1700

70

1557-58

30

 

 

1563-64

30

 

 

1571-72

33

 

 

 

Grafiek 10: Evolutie van de gemiddelde pachtprijs per tiendepacht in lb. parisis tussen 1435 en 1700

 

 

Gemiddelde pachtprijs in denieren per roede: perceelspachten

 

Voor wat de perceelspachten betreft, beschikken we dankzij de rekeningen over heel wat duidelijker informatie dan dat het geval is bij de tiendepachten en de hofpachten. Afhankelijk van de aard van de perceelspachten konden we reeds een indeling maken in een aantal categorieën perceelspachten.[220]

Het is hier de bedoeling om een vergelijking te maken tussen de gemiddelde pachtprijzen per oppervlakte-eenheid (in denieren per roede) van de verschillende soorten perceelspachten en dit voor vrijwel alle steekproeven die werden genomen uit de hospitaalrekeningen. We dienen de nadruk te leggen op ‘vrijwel’, omdat op het einde van de 17de eeuw, met name voor de rekenjaren 1689-90 en 1698-1700, onvoldoende gegevens aanwezig waren om tot een juiste berekening van de gemiddelde pachtprijs te komen. Daarvoor dienden zowel de aard van de perceelspacht, de oppervlakte alsook de pachtprijs gekend te zijn. Deze gegevens ontbraken echter voor de vermelde rekenjaren. Zo bijvoorbeeld werd in de rekening van 1698-1700 wel de pachtprijs gegeven, maar was er geen vermelding van de aard van perceelspacht waarover het ging en ontbrak bovendien ook de oppervlakte pachtgrond waarop de gegeven pachtprijs betrekking had.

Daarnaast zullen niet alle genoemde categorieën perceelspacht aan bod komen binnen deze paragraaf. Zo zullen we de tuinen, broekgronden en heidegronden hier buiten beschouwing laten omdat deze zelden of nooit aan bod komen in het bronnenmateriaal en dus geen representatieve waarde hebben voor het onderzoek naar hun respectievelijke pachtprijs. De perceelspachten die we hier zullen bestuderen, zijn de akkers, de meersgronden, de weiden, de bosgronden en tenslotte ook de ‘bleeckeriegronden’ of de ‘bleekweiden’. Deze laatste vorm van perceelspacht kwam hoofdzakelijk voor in de omgeving van de stad Oudenaarde. Zoals reeds uit de bespreking van de financieel-economische politiek is gebleken, nam het hospitaal deel aan de linnenproductie in Oudenaarde met de hulp van haar pachters, die zorgden voor de afwerking en het leveren van de grondstoffen.[221]

Hieronder zullen we nu de evolutie van de gemiddelde pachtprijs van de verschillende perceelspachten overlopen en vergelijken. Ook zullen we hierbij een link proberen te leggen naar het algemene pachtprijzenverloop en tenslotte zullen wij kort de evolutie van de pachtprijzen van de perceelspachten proberen te schetsen over de langere termijn, namelijk tussen het jaar 1435-36 en het jaar 1698-1700. De resultaten van het onderzoek naar de gemiddelde pachtprijs, in denieren per roede, voor de verschillende perceelspachten werden opgenomen in tabel 14 en grafiek 12.

 

(a) ‘BLEECKERIEGRONDEN’ of ‘BLEEKWEIDEN’

 

De eerste perceelspacht die hier zal worden besproken, handelt over de ‘bleeckeriegronden’ of ‘bleekweiden’. Heel bijzonder aan deze vorm van perceelspacht is dat de gemiddelde pachtprijs ervan vaak meer dan tweemaal hoger ligt dan om het even welke andere perceelspacht in de periode 1573-1681. Zo bijvoorbeeld bedroeg de gemiddelde pachtprijs per roede ‘bleeckeriegrond’ voor het jaar 1573-74 zo’n 70 denieren per roede of 116 lb. parisis per bunder. Een bunder meersgrond, in het midden van de 16de eeuw nog één van de duurste perceelspachten, kostte toen zowat 16 denieren per roede of 27 lb. parisis per bunder. Dit wil zeggen dat de gemiddelde pachtprijs voor een bunder ‘bleekweide’ in 1573-74 bijna het viervoud bedroeg van de gemiddelde pachtprijs voor eenzelfde oppervlakte meersgrond in 1551-52. De pachtprijs voor de ‘bleekweiden’ zou bovendien enkele decennia lang blijven stijgen, om in 1663-64 een hoogtepunt te bereiken met 130 denieren per roede of 216 lb. parisis per bunder.

 

Het hospitaal hechtte, gezien de hoge pachtprijs, blijkbaar vrij veel waarde aan haar ‘bleekweiden’ die bijna alle in de onmiddellijke nabijheid van de stad Oudenaarde waren gelegen.

Een verklaring voor de hoge pachtprijs van de ‘bleeckeriegronden’ kan onder meer worden gezocht in de betrokkenheid van het hospitaal in de linnenproductie. Zoals we reeds aanhaalden in de bespreking van de financieel-economische politiek, produceerde het hospitaal zelf meer dan waarschijnlijk een beperkte hoeveelheid linnen binnen de eigen muren. Een studie van de diverse ontvangsten van het hospitaal leerde ons immers dat het hospitaal linnenproducten verkocht op de markt, waaruit ze een klein deel van haar inkomsten haalde. In de uitgavenrubrieken van het hospitaal zagen we dat het hospitaal ook een deel van haar inkomsten besteedde aan de productie van garen, spinnen en bleken. Deze laatste activiteit zal wellicht op de genoemde ‘bleekweiden’ hebben plaatsgevonden, die op hun beurt werden verpacht tegen een meer dan behoorlijke pachtprijs. Het lijdt niet de minste twijfel dat de pachters meer dan waarschijnlijk tot de stedelijke burgerij behoorden en bovendien ook vrij vermogende pachters moeten geweest zijn, gezien de hoge pachtprijs die zij voor de ‘bleekweiden’ moesten betalen. De betrokkenheid van het hospitaal in de linnenproductie was eerder miniem. Het hospitaal hoedde zich blijkbaar voor een te grote afhankelijkheid van de linnenhandel in het vergaren van haar inkomsten. De hoge pachtprijs van de bleekweiden kan misschien als een voorzorgsmaatregel worden gezien vanwege het hospitaal, om niet al te veel inkomsten te verliezen indien de verkoop van het linnen op de markt tegensloeg. Bovendien werden de onkosten van de linnenproductie binnen het hospitaal op deze manier heel gemakkelijk vergoed. Vanuit de positie van de pachter bekeken, kostte het de pachter heel wat meer moeite om de pachtprijs van een stuk ‘bleekweide’ te betalen dan het voor het hospitaal moeite kostte om winst te halen uit haar eigen linnenproductie.

Merkwaardig genoeg valt de linnenproductie binnen de muren van het hospitaal samen met een periode waarin ruim de helft van de bevolking naar een uitweg zocht voor de gestegen levensduurte die de 17de eeuw kenmerkte.[222] Hierbij werd vaak een extra verdienste gevonden in de linnenproductie. De streek rond Oudenaarde stond bovendien bekend om zijn textielnijverheid. Samen met de regio’s Ronse, Gent, Aalst en Kortrijk behoorde Oudenaarde tot één van de belangrijkste centra van de linnenindustrie in Oost- en Zuidwest-Vlaanderen.[223] Het is dus niet zo onwaarschijnlijk dat het hospitaal mee wilde profiteren van de winsten uit deze nieuwe industriële activiteiten. Het hospitaal was dus mee met haar tijd, al deed ze dat op uiterst voorzichtige wijze.[224]

 

(b) ‘BOSGRONDEN’

 

Als tweede perceelspacht in ons onderzoek naar de evolutie van de pachtprijzen bespreken we hier de gemiddelde pachtprijs van de bosgronden van het hospitaal.

Van een gemiddelde pachtprijs van 5 tot 8 denieren per roede of 8 tot 13 lb. parisis per bunder bosgrond in de jaren 1573-74 en 1579-80 steeg de gemiddelde pachtprijs voor de bosgronden naar zowat 12 denieren per roede of 20 lb. parisis per bunder op het einde van de 16de eeuw. Behalve op een nieuw dieptepunt van 5 denieren per roede of 8 lb. parisis per bunder bosgrond in 1610, bleef de pachtprijs van de bosgrond stijgen tot 1636-37. In 1670-71 bereikte de pachtprijs voor bosgrond een hoogtepunt met 36 denieren per roede of 60 lb. parisis per bunder bos. Dat betekende dat de gemiddelde pachtprijs voor één bunder bos toen ongeveer vijfmaal hoger lag dan een eeuw voorheen het geval was.[225]

 

De verklaring voor de stijgende pachtprijs van bosgronden moet voornamelijk worden gezocht in het steeds schaarser wordende bosareaal in Vlaanderen. Het was een fenomeen dat zich ook in de rest van West-Europa voordeed. Vier factoren speelden een belangrijke rol in de vermindering van het bosareaal: (1) de verdere uitbreiding van het landbouwareaal in de 17de eeuw, (2) de voortdurende oorlogsomstandigheden in de 17de eeuw, (3) de groei van de steden en (4) de grotere behoefte aan brandstof (brandhout) gedurende de ‘Kleine IJstijd’ op het einde van de 17de eeuw (1675-1712). Hieronder gaan we even kort in op de vier vermelde factoren en de invloed die zij hadden op het verloop van de pachtprijs van de bosgronden van het hospitaal.

 

Als eerste factor belichten we hier de rol die de voortdurende oorlogsomstandigheden speelden in het verminderen van het bosareaal.

Ten gevolge van de voortdurende oorlogsdreiging werden alle bomen gerooid binnen een straal van één tot anderhalve kilometer buiten de stadsmuren met als doel de vijand te verhinderen zich ongemerkt in de buurt van de stadswallen te begeven. Die maatregel diende ook om een overzichtelijker schootsveld buiten de stadsmuren te creëren.[226]

 

Naast de puur militaire redenen om tot een massale houtkap over te gaan was er ook de grotere behoefte van de landbouwbevolking aan meer landbouwareaal. Vooral in de Zuidelijke Nederlanden was de behoefte aan landbouwgrond bijzonder groot, aangezien men daar voor zowat 10% van de graanconsumptie afhankelijk was van de graanimport uit het buitenland. Dat maakte de voedselprijzen in deze streek bijzonder conjunctuurgevoelig, wat in tijden van crisis leidde tot een sterke stijging van de prijs van de levensmiddelen.[227] Gecombineerd met de toename van de belastingsdruk vanwege de overheid leidde dat meer dan eens tot een ware catastrofe voor de bevolking in de Zuidelijke Nederlanden. Hierdoor zag de landbouwbevolking zich ook verplicht steeds meer te gaan produceren of een extra verdienste te gaan zoeken als dagloner, als spinner of wever in de textielnijverheid, teneinde de dure levensmiddelen en overheidslasten te kunnen betalen.[228] Aangezien er in de 17de eeuw, ondanks de introductie van enkele nieuwe gewassen en productiemethodes (vermindering braakgrond, meer afwisseling van de teelten), nog geen sprake was van een ‘agrarische revolutie’, moesten de boeren ter bevordering van de landbouwproductie voornamelijk het areaal grond dat men kon bewerken, uitbreiden. Dit zorgde weer voor meer ontbossing.[229]

Een andere belangrijke factor in het terugdringen van het areaal bos in onze streken was de intrede van de zogenaamde ‘Kleine IJstijd’, in de periode 1675-1712.[230] Men had in de koude wintermaanden meer behoefte aan verwarming. Aangezien hout de belangrijkste brandstof was voor het leveren van warmte, leidde dat opnieuw tot het kappen van meer hout en een afname van het aantal bosgronden. Pas op het einde van de 17de eeuw zien we voor het eerst een nieuwe vorm van energie opduiken onder de vorm van steenkool. Zo is er bijvoorbeeld in het jaar 1680-81, binnen de uitgavenrubriek van het hospitaal voor het eerst sprake van de aankoop van kolen in plaats van hout als brandstof. De keuze voor kolen in plaats van hout, zou kunnen wijzen op het duurder worden van hout als brandstof.[231] Aanvankelijk was de steenkool voor Vlaanderen heel wat duurder dan hout, dit ten gevolge van het dure transport vanuit de relatief verafgelegen gebieden waar deze grondstof gewonnen werd, met name Henegouwen en Luik. Het kostte heel wat moeite en geld om de steenkool vanuit deze gebieden naar Vlaanderen te transporteren. Het groeiende tekort aan bosgronden en vooral het tekort aan hout moest dus één van de voornaamste redenen geweest zijn voor het hospitaal om de pachtprijzen van haar eigen bosgronden op te trekken.

Een laatste reden voor de afname van het aantal bosgronden is de bouw van nieuwe steden en de uitbreiding van de reeds bestaande steden.

 

(c) ‘AKKERGRONDEN’

 

De derde vorm van perceelspachten waarvan we het verloop van de pachtprijzen zullen onderzoeken zijn de akkergronden. Uit grafiek 12 blijkt dat de evolutie van de pachtprijs van de akkergronden ongeveer hetzelfde verloop als dat van de meersgronden vertoont.[232] Opmerkelijk daarbij is dat naar het einde van de 17de eeuw, de pachtprijs van het akkerland die van de meersgrond lichtjes begint in te halen, daar waar de meersgronden in het midden van de 16de eeuw nog duidelijk duurder uitvielen dan de prijs van het akkerland.[233] Indien we nu ook een korte vergelijking maken tussen de oppervlakte meersgronden en de oppervlakte akkerland, dan merken we dat de totale oppervlakte van deze laatste vorm van perceelspacht een groter aandeel uitmaakte van de perceelspacht in de loop van de 17de eeuw, ten nadele van de meersgronden. In tabel 13 en op grafiek 11 op deze en de volgende bladzijde wordt dit treffend geïllustreerd.[234]

Juist in het veranderen van het totale areaal akkerland ten opzichte van het totale areaal meersgronden kan een verklaring worden gezocht voor het feit dat ook de pachtprijs tussen deze beide vormen van perceelspachten geleidelijk veranderde.

 

Tabel 13: Evolutie: verhouding gemiddelde oppervlakte akkerland en meersgrond per pachter tussen 1573 en 1700 uitgedrukt in ha

 

Gemiddelde oppervlakte akkerland per pachter in ha

Gemiddelde oppervlakte meersgrond per pachter in ha

1573-74

1,5

1,5

1579-80

1,0

2,0

1585-86

2,0

1,5

1591-92

1,8

1,5

1600-01

2,7

1,6

1609-10

2,7

1,6

1618-19

2,6

1,8

1627-28

2,2

1,0

1636-37

2,6

1,0

1645-46

1,0

1,8

1654-55

2,7

3,4

1663-64

1,8

1,0

1670-71

2,4

2,0

1680-81

1,6

1,0

1689-90

0,0

0,0

1698-1700

0,0

0,0

Gemiddelde

1,8

1,4

 

Grafiek 11: Evolutie: verhouding van de gemiddelde oppervlakte akkerland en meersgrond per pachter tussen 1573 en 1700 uitgedrukt in ha

 

Zoals eerder binnen deze paragraaf vermeld, werd de landbouwproductie gedurende de 17de eeuw voornamelijk opgedreven door de uitbreiding van het areaal akkerland. Hierbij werden niet enkel bos- en moerasgronden omgezet naar akkerland maar ook de meersgronden. Om de vruchtbaarheid van het akkerland te verhogen, was het niet langer nodig de landbouwgronden enkele jaren braak te laten liggen of ze als meers- of weidegrond voor het vee te gebruiken en pas nadien weer in gebruik te nemen als akkerland. Door het toepassen van de wisselbouw en de langere stalling van het vee (nuttig voor het vergroten van de hoeveelheid mest) steeg ook de landbouwopbrengst. Daardoor kwamen meer en meer gronden vrij om als akkerland dienst te doen.[235]

De hogere pachtprijs voor het akkerland kan dus een belangrijke aanwijzing zijn voor het feit dat de bevolking in de 17de eeuw meer waarde hechtte aan het akkerland, waardoor bijgevolg ook een grotere vraag bestond naar akkerland dan naar meersgronden. Het hospitaal speelde handig in op deze nieuwe ontwikkelingen in de landbouw, door het merendeel van haar pachtgronden te laten omzetten in akkerland en de pachtprijzen van het akkerland gevoelig op te trekken, ten nadele van de meersgronden, die iets goedkoper werden.[236]

De pachtprijzen van het akkerland volgen net als die van de bleekweiden en de bosgronden dezelfde algemene tendens. Na een wisselvallige periode op het einde van de 16de eeuw en het begin van de 17de eeuw steeg de pachtprijs van het akkerland naar het einde van de 17de eeuw toe. Van een kleine 21 lb. parisis per bunder akkerland in 1573-74 ging men naar een maximale pachtprijs van 93 lb. parisis per bunder akkerland in 1680-81. De gemiddelde pachtprijs verviervoudigde zelfs in de tussenliggende periode.

 

(d) ‘MEERSGRONDEN’

 

Zoals vermeld kenden de gemiddelde pachtprijs van de meersgronden en die van het akkerland ongeveer een parallel verloop. Naar het einde van de 17de eeuw toe verloor de meersgrond steeds meer van zijn oorspronkelijke waarde. Waar de meersgronden in het midden van de 16de eeuw nog een stuk duurder uitvielen dan het akkerland, wijzigde deze verhouding zich in de loop van de 17de eeuw. Zoals uit de bespreking van de gemiddelde pachtprijs akkerland is gebleken, valt dat te verklaren door de toegenomen waarde die de mensen aan akkerland zijn gaan hechten in de 17de eeuw. Door het schrijnende tekort aan graanvoorraden ontstond immers een noodzaak aan een verhoging van de landbouwproductie, waardoor in de 17de eeuw heel wat meersgronden werden omgezet in akkerland. Die gang van zaken kunnen we ook goed volgen via de evolutie in de verhouding tussen het aandeel akkerland en het aandeel meersgrond dat door het hospitaal in pacht werd uitgegeven.[237] Hier zien we dat de gemiddelde oppervlakte akkerland die werd uitgebaat door een pachter op enkele uitzonderingen na een stuk lager lag dan die van de gemiddelde oppervlakte meersgrond per pachter. Opmerkelijk daarbij is dat in periodes van crisis de verhouding tussen akkerland en meersgrond zich wijzigde in het voordeel van de meersgronden.[238] Dit was onder meer het geval tijdens het jaar 1579-80, de periode van de Calvinistische Stadsrepubliek Gent en ook net na de oorlog tussen Frankrijk en Spanje in de jaren ‘40 van de 17de eeuw. Wellicht vergde het onderhoud van de meersgronden minder zware arbeid, waardoor in crisisperiodes, wanneer men minder tijd had voor het bewerken van landbouwgronden, sneller werd overgegaan naar het bewerken van meersgronden en weiden als perceelspachten.

Het was echter voornamelijk vanaf het begin van de 17de eeuw dat de gemiddelde oppervlakte akkerland per pachter toenam ten opzichte van de gemiddelde oppervlakte meersgronden per pachter. We kunnen hier dus stellen dat het hospitaal in haar aanpassing van de pachtprijzen van beide perceelspachten (akkerland en meersgrond) gewoon de algemene tendens volgde, waarbij de waarde van het akkerland toenam en een deel van de oorspronkelijke waarde van de meersgronden verloren ging.

 

(e) ‘WEIDEGRONDEN’

 

Over de evolutie van de gemiddelde perceelspacht van de weidegronden kunnen we jammer genoeg weinig schrijven, aangezien de gegevens over de weidegronden in het bronnenmateriaal vrij schaars zijn. Weidegronden kwamen in het bronnenmateriaal meestal voor als gemengde pachtvormen. Daarbij was het echter moeilijk te bepalen over welke vorm van perceelspacht de oppervlakte- en/of de pachtprijs betrekking had. Daarom werd met deze gemengde pachtvormen ook geen rekening gehouden in de berekening van de gemiddelde pachtprijs per oppervlakte-eenheid.

Na 1571-72 bleef de pachtprijs van de weidegrond stijgen tot het jaar 1585-86, toen de pachtprijs een hoogtepunt bereikte met 37 denieren per roede of 62 lb. parisis per bunder, liefst tweemaal zoveel als in 1573-74 het geval was. Toen bedroeg de pachtprijs 16 denieren per roede of 27 lb. parisis. De weidegrond was in 1585-86 bovendien de op één na duurste perceelspacht na de ‘bleeckeriegronden’ of ‘bleekweiden’. Na 1585-86 daalde de gemiddelde pachtprijs van de weidegrond opnieuw spectaculair. In 1600-01 bedroeg de gemiddelde pachtprijs amper 10 denieren per roede of 17 lb. parisis per bunder.

Wellicht kan voor de weidegronden dezelfde verklaring worden gegeven als voor de meersgronden. De waarde van deze vorm van perceelspachten zal gedaald zijn ten gevolge van de opwaardering van het akkerland als landbouwgrond.

 

Verloop van de gemiddelde pachtprijs volgens de aard van de pacht ten opzichte van het algemene pachtprijzenverloop

 

Indien we nu het verloop der pachtprijzen volgens de aard van de pacht bekijken en deze vergelijken met het algemene pachtprijzenverloop merken we een treffende gelijkenis tussen beiden.

 

De evolutie van de pachtprijzen, wat de aard van de pacht ook mocht zijn, werd steeds gekenmerkt door een sterke daling van het niveau van de pachtprijzen gedurende de crisisperiodes en door een sterke stijging in de gunstige economische periodes. De belangrijkste crisismomenten situeren zich rond de jaren ‘80 en ‘90 van de 16de eeuw, namelijk gedurende de Opstand tegen de Spaanse vorst en de godsdiensttroebelen in de Nederlanden, alsook rond de jaren ’40, ’50, ’80 en ‘90 van de 17de eeuw, die werden gekenmerkt door de voortdurende machtsstrijd tussen Spanje en Frankrijk met als inzet de Lage Landen. Vreemd genoeg had het conflict tussen Frankrijk en Spanje in de jaren ‘60 van de 17de eeuw weinig of geen invloed op het verloop van de pachtprijzen, die gedurende deze periode bleven stijgen en naar het jaar 1670 toe zelfs een hoogtepunt bereikten.

 

Een andere bijzonderheid is dat het niveau van de pachtprijzen steeds bleef stijgen gedurende de hele 17de eeuw. Dit was onder meer een gevolg van de verhoogde levensduurte in de Zuidelijke Nederlanden. Door het verbod op de vrije doorvaart op de Westerschelde (Sontvaart) werd de graanimport uit het buitenland belemmerd. In tijden van crisis (oorlogen en misoogsten) leidde dat tot een voedselschaarste, met het uitbreken van allerhande ziektes en epidemies als gevolg. Logischerwijze gingen dan ook de voedselprijzen in deze periodes sterk stijgen. De verhoging van de overheidslasten ten gevolge van de voortdurende oorlogsomstandigheden en de uitbouw van sterke, centraal bestuurde, absolutistische staatsvormen zorgden ervoor dat het merendeel van de bevolking steeds harder moest werken om te kunnen overleven.[239]

Het hospitaal van haar kant was als zorginstelling voor een groot deel afhankelijk van de prijs van de levensmiddelen in het bepalen van haar uitgavenbudget. Het grootste gedeelte van de uitgaven door het hospitaal werd immers besteed aan consumptiegoederen. De voedselprijzen bepaalden dus mee de financieel-economische politiek van het hospitaal. Aangezien het hospitaal de inkomsten en uitgaven in evenwicht wilde houden, diende ze enerzijds meer te besparen op de uitgaven maar er anderzijds ook voor te zorgen dat de inkomsten van het hospitaal stegen. Het langzaam maar zeker verhogen van het niveau van de pachtprijzen was hierbij een absolute noodzaak voor het hospitaal. Te meer daar zij voor het overgrote deel van haar inkomsten afhankelijk was van haar pachtinkomsten.

 

We kunnen dus besluiten dat ook de pachtprijzen der perceelspachten meebewogen op het ritme van de algemene politieke en economische conjunctuur. Het enige verschil ligt in het feit dat vrijwel alle pachtprijzen van de verschillende perceelspachten vanaf het einde van de 16de eeuw bijna constant bleven stijgen, wat niet het geval is indien we het algemene pachtprijzenverloop in denieren per roede bekijken in grafiek 8. Op het einde van de 17de eeuw, net voor de crisis van de jaren ’90, lag hun niveau vaak vele malen hoger dan in het midden van de 16de eeuw. De algemene evolutie van de pachtprijzen was duidelijk minder spectaculair, al was er ook een stijgende lijn merkbaar tot en met het jaar 1670. Nadien zette zich een verval in vanaf de jaren ‘80 van de 17de eeuw, de periode waarin de Franse troepen opnieuw onze streken teisterden.

 

Evolutie van de verschillende categorieën pacht over lange termijn

 

Tenslotte willen we hier nog even de evolutie van de pachtprijzen van de verschillende perceelspachten weergeven over de lange termijn. Het verschil in pachtprijs tussen de hofpachten enerzijds en de perceelspachten anderzijds in de 15de, 16de en 17de eeuw werd binnen deze paragraaf reeds toegelicht. Daarom gaan we hier verder met een overzicht van de overige categorieën pacht van het hospitaal.

 

(a) ‘TIENDEPACHT’

 

Eerst overlopen we de evolutie van de pachtprijzen der tiendepachten. In tabel 12 en grafiek 10 gaven we reeds een overzicht van de evolutie van de gemiddelde pachtprijs per tiendepachten voor de periode 1435-1700, uitgedrukt in lb. parisis per stuk tiendepacht.[240]

Het eerste wat opvalt bij het bekijken van de grafiek, is de fors gestegen pachtprijs per tiendepacht omstreeks de jaren ‘70 van de 16de eeuw. In vergelijking met de voorgaande jaren verdrievoudigde het niveau van de tiendepachten zelfs. Het is een tendens die zich zal blijven doorzetten gedurende het Ancien Régime. Met uitzondering van enkele crisismomenten in de jaren ’80 van de 16de eeuw (de Spaanse Reconquista onder leiding van Alexander Farnese) en de jaren ‘40, ‘80 en ‘90 van de 17de eeuw (de oorlog Frankrijk versus Spanje met als inzet de Lage Landen) bleef de gemiddelde pachtprijs van de tiendepachten vrij hoog. Opmerkelijk ook is dat het niveau van de pachtprijs van de tiendepachten zich na iedere crisis zeer snel herstelde.[241] Dat wijst meteen ook op het grote belang dat het hospitaal hechtte aan haar inkomsten uit de tiendepachten.

Gedurende de late Middeleeuwen en in de beginperiode van het Ancien Régime was er echter geen sprake van een dergelijke ‘boom’ voor wat de pachtprijzen van de tiendepachten betreft. Toch nam de gemiddelde pachtprijs van een tiendepacht gedurende deze periode steeds toe, behalve bij een paar crisismomenten die zich concentreerden rond de jaren ’50 van de 15de eeuw (de opstand tegen Filips de Goede) en de jaren ‘80-’90 van de 15de eeuw (de oorlog tegen Maximiliaan van Oostenrijk). Als gevolg van de oorlogsomstandigheden moest het hospitaal haar pachtprijzen, inclusief die van de tiendepachten, gevoelig verlagen. De stijging van het niveau van de pachtprijzen van de tiendepachten in de loop van 16de eeuw, kan worden gezien als reactie op de inflatie in de eerste helft van de 16de eeuw. Het hospitaal diende immers het niveau van de pachtprijzen in evenwicht te brengen met de conjunctuurgevoelige prijs van de consumptiegoederen. Aangezien het hospitaal als zorginstelling een groot deel van haar uitgaven aan consumptiegoederen besteedde, was dit een absolute noodzaak.[242]

Ook in de prijsstijging van de consumptiegoederen zoeken we een verklaring voor de fors gestegen pachtprijzen van de tiendepachten in de 17de eeuw. Dat het leven in die periode duurder werd, viel ook af te leiden uit de algemene stijging van de pachtprijs van zowat alle verschillende perceelspachten, zoals in deze paragraaf reeds uitvoerig werd toegelicht.[243]

 

(b) ‘AKKER– EN MEERSGRONDEN’

 

Zoals eerder vermeld, ging ook het niveau van de pachtprijzen van vrijwel alle perceelspachten op het einde van de 16de eeuw en ook gedurende de hele 17de eeuw fors de hoogte in.

Hier en daar wijzigt zich ook de prijsverhouding tussen sommige perceelspachten. Zo werden de akkergronden vanaf het jaar 1627-28 iets duurder dan de meersgronden, daar waar de meersgronden tussen 1435-36 en 1627-28 steeds een ietsje duurder uitvielen dan de akkergronden. Dat zou een gevolg kunnen zijn van de veranderingen van de landbouwmethodes, waarbij steeds minder behoefte was aan weide- en meersgronden en steeds meer behoefte aan akkerland als landbouwgrond. Deze grotere behoefte aan akkerland kwam op zich weer voort uit een noodzaak onder de bevolking om de landbouwopbrengsten te vergroten en zo een antwoord te bieden aan de gestegen levensduurte op het einde van de 16de eeuw en doorheen de hele 17de eeuw. De oorzaak voor de gestegen levensduurte dient gezocht te worden in de verhoogde belastingsdruk vanwege de overheid en de steeds weerkerende voedselschaarste in de Zuidelijke Nederlanden vanwege de voortdurende oorlogsomstandigheden en de mate van afhankelijkheid van de graanimport uit het buitenland.

Opvallend is ook dat de prijs van akker- en meersgronden iets conjunctuurgevoeliger was dan de overige perceelspachten, vooral in de late Middeleeuwen (de jaren ‘50 en ‘60 van de 15de eeuw) en op het einde van de 16de eeuw en het begin van de 17de eeuw. De schommelingen van de pachtprijzen voor akker- en meersgronden in de volle 17de eeuw waren echter minder sterk dan in de voorgaande periodes.[244]

 

(c) ‘WEIDEGRONDEN’

 

De pachtprijzen van de weidegronden zijn iets minder conjunctuurgevoelig dan die van de akker- en meersgronden. Reeds lang voor er sprake was van de opstand der Gentenaars tegen Filips de Goede in de jaren ‘50 van de 15de eeuw, begon de gemiddelde pachtprijs van de weidegronden te dalen. Het niveau van de pachtprijzen bleef vrij laag tot het begin van de 16de eeuw. De pachtprijs van de weidegrond bleef nadien stijgen behalve in de jaren 1557-58 en 1571-72 viel er een kleine terugval te noteren. Tot het jaar 1585-86 bleef de pachtprijs van de weidegrond stijgen. Daarna viel de pachtprijs van de weidegrond terug naar het niveau van het jaar 1563-64. Voor de overige jaren kon echter geen pachtprijs worden gevonden voor wat betreft de weidegronden. Vandaar de nulwaarden voor de weidegronden in tabel 14  en grafiek 12.

Het niveau van de pachtprijzen van de weidegronden lag, algemeen beschouwd, ook wat lager dan die van de andere perceelspachten, iets wat overigens ook gezegd kan worden van de bosgronden.

 

(d) ‘BOSGRONDEN’

 

De schommelingen in het niveau van de pachtprijs van de bosgronden valt te verklaren aan de hand van vier factoren: (1) de behoefte van de bevolking aan hout als brandstof, (2) de ontginning van bosrijke gebieden met als doel het uitbreiden van de hoeveelheid landbouwareaal, (3) de oorlogsomstandigheden (onder meer het creëren van een ruim schootsveld buiten de stadsmuren) en (4) de bouw en uitbreiding van de steden.

 

In het begin van de 16de eeuw bijvoorbeeld, toen men volop herstelde van de geleden oorlogsschade ten gevolge van de oorlog tegen Maximiliaan van Oostenrijk liep de gemiddelde pachtprijs van de bosgronden sterk op. De uitbreiding van het landbouwareaal en bouw en groei van de steden kunnen hier als voornaamste factoren worden aangehaald ter verklaring van die evolutie van de pachtprijs van de bosgronden. Het was immers in het begin van de 16de eeuw dat er een sterke bevolkingsaangroei plaatsvond, die een grotere behoefte aan woonruimte en voedsel veroorzaakte.[245]

In de volgende jaren daalde de pachtprijs voor de bosgronden weer sterk, om naar het einde van de 16de eeuw toe weer te stijgen. Aan de basis hiervan lag ditmaal niet de bevolkingsaangroei, maar een nieuwe crisisperiode, gekenmerkt door de Spaanse Reconquistabeweging onder leiding van Alexander Farnese in 1580-1586. De ontvluchting van het platteland gedurende het einde van de 16de en het begin van de 17de eeuw ten gevolge van de oorlogstroebelen, herhaalde invallen van de Geuzen en de muitende Spaanse huursoldaten, zorgden ervoor dat veel landbouwgronden onbewerkt bleven.[246] Het gevolg van het wegvallen van de menselijke aanwezigheid op het platteland zorgde toen voor een regeneratie van een hoeveelheid bosgrond. Vandaar dat de pachtprijs van de bosgronden rond de jaren ‘80 van de 16de eeuw gevoelig daalde.

In de loop van de 17de eeuw bleef de gemiddelde pachtprijs van de bosgronden stijgen. Net in die periode verklaren de vier hierboven vermelde factoren de gestegen pachtprijs van de bosgronden.

Allereerst was er de grotere brandstofbehoefte ten gevolge van een verkoeling van het klimaat in de de jaren ‘70 van de 17de eeuw en in het begin van de 18de eeuw (1675-1712).[247] Dat de prijs van het brandhout opliep, kunnen we ook op indirecte wijze opmaken uit de rekeningen van het hospitaal, waarin er melding wordt gemaakt van de aankoop van steenkool in het jaar 1680-81.[248] Hoewel de prijs van kolen nog vrij duur was door het dure transport in die tijd, verkoos het hospitaal toch steenkool boven hout als brandstof.

Een tweede reden is de grotere behoefte aan consumptiegoederen vanwege de bevolking en dan voornamelijk de behoefte naar broodgranen. Ten gevolge van de oorlogsomstandigheden tussen Spanje en Frankrijk maar ook tussen Spanje en de Nederlandse Republiek, bleef de Westerschelde- of Sontvaart gesloten voor de Zuidelijke Nederlanden. Het gevolg hiervan was dat de graanimport vanuit de Baltische landen vaak geremd werd. Aangezien men in de Zuidelijke Nederlanden voor zowat 10 % van de graanconsumptie afhankelijk was van de graanimport, leidde dat meer dan eens tot een ware catastrofe voor de bredere bevolkingslagen. Bovendien verhoogde de Spaanse Kroon nog eens de overheidslasten.[249] Er ontstond met andere woorden de behoefte om de eigen landbouwopbrengst te verhogen, wat enkel kon door de uitbreiding van het landbouwareaal. De vooruitstrevende landbouwtechnieken, reeds decennia voordien uitgedacht door de Vlaamse boerenbevolking, voldeden echter niet meer om de productie op te drijven. Van een agrarische revolutie was dus vooralsnog geen sprake.[250]

De derde reden voor de gestegen pachtprijs van de bosgronden zijn de voortdurende oorlogsomstandigheden in de 17de eeuw. Aangezien men vanaf de 17de eeuw in toenemende mate gebruik maakte van het kanon bij de belegering en verdediging van een stad, poogde men door het kappen van de bossen in een straal van één tot anderhalve kilometer buiten de stadsmuren een ruimer en meer overzichtelijk schootsveld te creëren. Op die manier kon men ook verhinderen dat de vijand zich ongemerkt tot in de buurt van de stadswallen kon begeven.

 

(e) ‘BLEECKERIEGRONDEN’

 

Over de evolutie van de pachtprijs van de ‘bleeckeriegronden’ voor de periode 1435-1572 werd in het onderzoek van B. Van Maelzaeke geen bijzondere opmerking gemaakt. Wellicht is dit te wijten aan het matige belang dat die gronden hadden binnen de totaalinkomsten van het hospitaal. Dat gold overigens ook voor onze onderzoeksperiode (1573-1700). Toch wilden wij de pachtinkomsten die het hospitaal haalde uit de verpachting van de ‘bleeckeriegronden’ niet compleet verwaarlozen, daar het hospitaal alvast betrokken was in de linnenproductie. In de loop van de 17de eeuw ging het merendeel van de bevolking steeds meer belang hechten aan de linnenproductie, een gevolg van de bijwijlen moeilijke economische omstandigheden in de 17de eeuw. De stijging van de overheidstaksen en graanprijzen zorgden bij de bevolking voor een extra werkdruk. Om de inkomsten te verhogen zocht ongeveer de helft van de bevolking zijn toevlucht in een bijverdienste naast de landbouwactiviteiten. Het verbouwen van vlas en de verwerking ervan tot linnen was één van deze bijverdiensten. Bovendien behoorde Oudenaarde tot één van de voornaamste centra op het vlak van de linnennijverheid, samen met Ronse, Aalst, Kortrijk en Gent.

Toch was de betrokkenheid van het hospitaal in de linnenproductie vrij miniem. Ze wenste niet volledig afhankelijk te zijn van de inkomsten uit de verkoop van het linnen die zij binnen de hospitaalmuren produceerde. De onkosten van de linnenproductie werden ook ruimschoots vergoed door de hoge pachtprijs waartegen zij haar ‘bleeckeriegronden’ verpachtte. Het kostte meer moeite voor de pachters om de pachtprijs van de ‘bleeckeriegronden’ te kunnen betalen dan dat het hospitaal kosten maakte om linnen te produceren voor verkoop op de markt. De pachters van de ‘bleeckeriegronden’ waren meer dan waarschijnlijk ook de leveranciers van de ruwe grondstof (vlas) voor het hospitaal, aangezien zij vaak een betaling in natura, in ‘stenen vlas’, bovenop de gewone pachtprijs dienden te betalen.[251] Later zullen we zien dat het hospitaal haar pachters ook betaalde voor het leveren van het vlas.[252] Vermoedelijk waren het ook de pachters van de ‘bleeckeriegronden’ die instonden voor het bleken van het linnen. Het afgewerkte product werd dan uiteindelijk door het hospitaal op de stedelijke markt verkocht. Het belang van de inkomsten die het hospitaal uit deze linnenproductie haalde, mag echter niet worden overschat.[253]

 

Tabel 14: Gemiddelde pachtprijs van de verschillende perceelspachten tussen 1435 en 1681 in denieren per roede

 

Akkerland (denieren per roede)

Weidegrond (denieren per roede)

Meersgrond (denieren per roede)

Bleeckeriegrond (denieren per roede)

Bosgrond (denieren per roede)

1434-35

3

4

8

0

0

1441-42

3

4

7

0

0

1448-49

4

4

7

0

0

1455-56

2

4

6

0

0

1461-62

4

4

6

0

4

1467-68

3

3

6

0

3

1473-74

3

2

6

0

3

1485-86

3

2

5

0

3

1494-95

4

2

5

0

5

1503-04

4

2

6

0

6

1509-10

4

2

7

0

6

1518-19

5

2

8

0

14

1524-25

5

4

13

0

6

1536-37

7

6

14

0

2

1545-46

8

8

16

0

2

1551-52

8

8

16

0

3

1557-58

9

6

17

0

6

1563-64

9

12

20

0

6

1571-72

11

11

23

0

7

1573-74

12,5

16

22

70

8

1579-80

10,5

21

15,5

0

5

1585-86

11

37

12

38

12

1591-92

24

13,5

26

54

0

1600-01

13

10

16,5

63

12

1609-10

19

0

24

44,5

5

1618-19

23

0

25

61

14

1627-28

36

0

35

62

12,5

1636-37

35

0

33,5

72,5

23

1645-46

34

0

36

78

0

1654-55

44

0

44

80

0

1663-64

56

0

50

130

21

1670-71

53

0

50

117,5

36

1680-81

56

0

0

51,5

0

 

Grafiek 12: Evolutie van de gemiddelde pachtprijs van de verschillende perceelspachten tussen 1435 en 1681 in denieren per roede

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[199] Cf. deel 2, hoofdstuk II.1..

[200] (E.) THOEN, Landbouwekonomie …, 1988, p. 567 e.v.. Hier duidt E. THOEN op de verschillende houding van het hospitaal t.o.v. grote en kleine pachters en op de verschillende pachtprijzen volgens de aard van de pacht.

[201] Ibid., deel 1, tabel nr. 19, pp. 354-355.

[202] (E.) SCHOLLIERS en (F.) DAELEMANS, Conjunctuur van een domein. Herzele 1444-1572, Centrum Sociale en Economische Conjunctuur V.U.B. Herzele dossier 8, Brussel, 1989, p. 51

[203] (B.) VAN MAELZAEKE, op. cit., 2000, pp. 181-191.  Ook B. Van Maelzaeke berekende de gemiddelde pachtprijs volgens de kleinste oppervlakte-eenheid (roeden) en munteenheid (denieren).  In de statistische verwerking van zijn gegevens zette hij dit alles om in lb. parisis per bunder, wat een duidelijker beeld geeft dan het gebruik van de kleine eenheden.

[204] O.C.M.W., hospitaalarchief, R 250 en R 256.

[205] Soms hadden pachten betrekking op zowel weidegronden, meersen, akkergronden, … samen.  Het is hierdoor moeilijk uit te maken op welke soort pacht de pachtprijs betrekking heeft.

[206] O.C.M.W., hospitaalarchief, hospitaalrekeningen.

[207] Cf. deel 2, Hoofdstuk II.4..

[208] Cf. deel 2, Hoofdstuk II.2., tabel 14, p. 107.

[209] In tabel 10 werd de gemiddelde pachtprijs voor de perceelspachten berekend a.d.h.v. de gegevens die we uit deel 2, Hoofdstuk II.2., tabel 14 op p. 107 haalden, en die een overzicht geeft over de gemiddelde pachtprijs in denieren per roede van de verschillende perceelspachten in de periode 1435-36 t.e.m. 1698-1700. De pachtprijzen werden hier omgezet naar lb. parisis per bunder om een vergelijking met de conclusies van B. Van Maelzaekes’ onderzoeksresultaten voor de periode 1435-1572 mogelijk te maken.

[210] (B.) VAN MAELZAEKE, op. cit., 2000, p. 185.

[211] Cf. deel 2, Hoofdstuk I.  In het kader van dit hoofdstuk werd verwezen naar de afhankelijkheid van het hospitaal van de prijs van de consumptiegoederen voor het bepalen van haar pachtpolitiek. Aangezien het hospitaal voor haar totaalinkomen grotendeels afhankelijk was van de pachtinkomsten, was het vrij logisch dat bij een stijgen van de prijs van de consumptiegoederen ook de pachtprijzen dienden te worden aangepast (verhoogd).

[212] Cf. deel 2, hoofdstuk II.2., tabel 10, p.81.

[213] Cf. deel 2, hoofdstuk II.2., vergelijk tabel 10 op p. 81 en tabel 14, p. 107.

[214] Cf. deel 2, hoofdstuk II.2., vergelijk tabel 10 op p. 81 en tabel 14, p. 107.

[215] O.C.M.W., hospitaalarchief, hospitaalrekeningen.

[216] O.C.M.W., hospitaalarchief, hospitaalrekeningen.

[217] Cf. deel 2, Hoofdstuk I. Hier gingen we reeds dieper in op de mogelijke oorzaken van het stijgen van het niveau van de pachtprijzen.

[218] (E.) AERTS, De Zuid-Nederlandse textielindustrie ca. 1600 - ca. 1850, Alumni, Leuven, 1982.

[219] Cf. deel 2, Hoofdstuk I.2.2. Uit het onderzoek naar de financieel-economische politiek van het hospitaal is gebleken dat ook het hospitaal in beperkte mate deelnam aan de linnenproductie en dit zowel op het einde van de 16de eeuw als doorheen de hele 17de eeuw. Bovendien betrok zij ook de pachters van de bleeckeriegronden in deze productie. Dit wijst erop dat het hospitaal perfect op de hoogte was van het bestaan van een textielproductie, die vermoedelijk ook aanwezig was onder haar eigen pachters.

[220] Cf. deel 2, Hoofdstuk II.2., p. 79. Groep 4: Perceelspachten.

[221] Cf. deel 2, Hoofdstuk I.  In het kader van het onderzoek naar de financieel-economische politiek kwam de linnenproductie van het hospitaal aan het licht.  Uit de inkomstenrubrieken bleek bovendien dat het linnen dat werd geweven binnen het hospitaal niet enkel voor eigen gebruik werd aangewend, maar ook voor de verkoopp op de markt. De winst uit de linnenproductie en het kapitaal dat erin werd geïnvesteerd (kosten) zijn echter te verwaarlozen t.a.v. de andere inkomstenbronnen en uitgaven(rubrieken) van het hospitaal.

[222] (C.) VANDENBROEKE, Hoe rijk was arm Vlaanderen?, Genootschap voor Geschiedenis, Brugge, 1994, pp. 31-48.

[223] (E.) AERTS, op. cit., 1982, pp. 125-152.

[224] Cf. deel 2, hoofdstuk I.  Het kapitaal dat het hospitaal investeerde in de linnenproductie en de winsten die ze hieruit haalde, waren miniem.

[225] Cf. deel 2, Hoofdstuk II.2., tabel 14 en grafiek 12, pp. 107-109.

[226] (E.) LEROY-LADURIE, Le Territoire de l’historien, I, Gallimard, 1973, pp. 75-95.

[227] (C.) VANDENBROEKE, Hoe rijk was arm Vlaanderen?, Genootschap voor geschiedenis, Brugge, 1994, pp. 31-48.

[228] (C.) VANDENBROEKE, op. cit., 1994, pp. 31-48.

[229] (M.) MORINEAU, Les Faux-semblants d’un démarrage économique, A. Colin, Parijs, 1971, pp. 15-45.

[230] (E.) LEROY-LADURIE, Le Territoire de l’historien, I , 1973, p. 309.

[231] O.C.M.W., hospitaalarchief, R 353 en R 368.

[232] Cf. deel 2, hoofdstuk II.2., grafiek 12, p. 109.

[233] Idem, grafiek 12, p. 109.

[234] idem, tabel 13 en grafiek 11, pp. 95-96. 

[235] (R.) CASTELAIN, op. cit., 1983, pp. 166-170. R. Castelain kwam tot dezelfde bevindingen na een onderzoek naar de soort landbouwgewassen en technieken die werden toegepast in de streek rond Oudenaarde. Bij zijn onderzoek baseerde hij zich op de Minuten van de Staten van Goed uit het Stadsarchief van Oudenaarde. Ook (P.) VANDEWALLE, De geschiedenis van de landbouw in de kasselrij Veurne (1550-1645), doctoraatsthesis, R.U.G., 1979, p. 449, kon voor de vroege 17de eeuw het gebruik van het wisselsysteem en de afbouw van de braakperiodes in de landbouw vaststellen, zij het dan voor West-Vlaanderen. De nieuwe landbouwmethodes werden daar overigens iets sneller verspreid dan in Binnen-Vlaanderen het geval was.

[236] Cf. deel 2, Hoofdstuk II.2., tabel 14 en grafiek 12, pp. 107-109.

[237] Cf. deel 2, Hoofdstuk II.2., tabel 13 en grafiek 11, pp. 95-96.

[238] Idem, tabel 13 en grafiek 11, pp. 95-96.

[239] (C.) VANDENBROEKE, Hoe rijk was arm …, 1994, pp. 31-48.

[240] Cf. deel 2, Hoofdstuk II.2., tabel 12 en grafiek 10, pp.87-89.

[241] Idem, tabel 12 en grafiek 10, pp. 87-89.

[242] Cf. deel 2, Hoofdstuk I.2.3.  In de bespreking van de financieel-economische politiek, maar ook binnen het kader van deze paragraaf kwamen de oorzaken voor het aanpassen van het niveau van de pachtprijzen reeds ter sprake.

[243] Cf. deel 2, Hoofdstuk II.2., bespreking inhoud tabel 14 en grafiek 12, pp. 107-109. Hier kunnen we duidelijk opmerken dat de pachtprijzen van zowat alle categorieën pacht doorheen de hele 17de eeuw vrijwel constant bleven stijgen en dit in tegenstelling tot de sterkere schommelingen die we aantreffen in het algemene pachtprijzenverloop. We moeten hier wel de nodige nuances aan toevoegen, aangezien niet voor alle zestien steekproeven een gemiddelde pachtprijs voor de perceelspachten werd genomen.

[244] Cf. deel 2, Hoofdstuk II.2., tabel 14 en grafiek 12, pp. 107-109.

[245] (B.J.P.) VAN BAVEL, Transitie en continuïteit. De bezitsverhoudingen en de plattelandseconomie in het westelijk gedeelte van het Gelders rivierengebied, ca. 1300 - ca. 1570, Hilversum, 1999, pp. 245-285.

[246] (J.) STOCKMAN, Bijdrage tot de geschiedenis van Oudenaarde gedurende de Calvinistische heerschappij (1578-1582), licentiaatsverhandeling, 1963, pp. 125-145.

[247] (E.) LEROY-LADURIE, Le Territoire de l’ historien, I, 1973, p. 449.

[248] O.C.M.W., hospitaalarchief, R 353.

[249] (C.) VANDENBROEKE, op. cit., 1994, pp. 68-80.

[250] (M.) MORINEAU, op. cit., 1971, pp. 45-75.

[251] O.C.M.W., hospitaalarchief, R 250 en 256.

[252] O.C.M.W., hospitaalarchief, R 264 en R 278.

[253] Cf. deel 2, Hoofdstuk I.2.2.. Het aandeel van de inkomsten uit de verkoop van linnen in de totale diverse inkomsten bedroeg ongeveer 3 %. Binnen de totaalinkomsten van het hospitaal zijn de inkomsten uit de verkoop van het linnen door het hospitaal vrijwel totaal te verwaarlozen.