De congregatie Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes. Een analyse van de rekrutering, de geografische origine en de socio-economische samenstelling van een broedercongregatie (1830-1990). (Joris De Bremme) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL 2: OVERZICHT VAN DE REKRUTERING VAN DE CONGREATIE ONZE-LIEVE-VROUW VAN LOURDES
HOOFDSTUK 3: LEEFTIJD BIJ INTREDE
3.1. Inleiding
Het berekenen van de intredeleeftijd is vooral belangrijk in een sociologisch onderzoek. Met behulp van een gemiddelde intredeleeftijd kunnen we min of meer uitmaken of er meer of minder “bewuste” roepingen zijn.
3.2. Gegevens
De intredeleeftijd konden we berekenen aan de hand van het stamregister. Daar staat onder andere de intrededatum en de geboortedatum van de novice in. Ook nu analyseren we de intredeleeftijd per periode. We moeten er tijdens onze analyse wel rekening mee houden dat het hier gaat om intredecijfers, dus niet om wijding- of professiecijfers. Van op het moment dat een persoon zich aanbiedt in de congregatie, wordt hij in de tabel opgenomen.
3.2.1.: Provincie van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes (België) (zie ook bijlage 11.1)
Voor de Belgische provincie zijn er in de periode 1831-1990 in totaal 1473 mannen[75] ingetreden. Voor 5 daarvan hebben we de intrededatum niet kunnen achterhalen en voor 76 onder hen hebben we geen geboortedatum gevonden. Resten ons dus nog 1468 novicen.
|
1831-1850 |
1851-1870 |
1871-1890 |
1891-1910 |
1911-1930 |
1931-1950 |
1951-1970 |
1971-1990 |
Totaal |
% |
< 15 jaar |
0 |
0 |
5 |
0 |
6 |
7 |
0 |
0 |
18 |
1,22 |
›15 jaar en < 20 jaar |
4 |
10 |
49 |
220 |
217 |
352 |
128 |
1 |
981 |
66,82 |
› 20 jaar en < 25 jaar |
23 |
25 |
47 |
38 |
20 |
26 |
9 |
1 |
189 |
12,87 |
› 25 jaar en < 30 jaar |
25 |
15 |
37 |
20 |
2 |
8 |
8 |
3 |
118 |
8,03 |
› 30 jaar en < 35 jaar |
11 |
11 |
4 |
3 |
0 |
2 |
2 |
0 |
33 |
2,24 |
› 35 jaar en < 40 jaar |
9 |
7 |
9 |
2 |
0 |
0 |
1 |
0 |
28 |
1,90 |
› 40 jaar en < 45 jaar |
6 |
5 |
4 |
0 |
0 |
0 |
1 |
0 |
16 |
1,08 |
› 45 jaar en < 50 jaar |
0 |
2 |
0 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
3 |
0,20 |
› 50 jaar |
4 |
0 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
6 |
0,40 |
Onbekend |
27 |
39 |
10 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
76 |
5,17 |
Totaal |
109 |
114 |
166 |
284 |
245 |
395 |
149 |
6 |
1468 |
100 |
Een eerste vaststelling die we kunnen maken is dat de intredeleeftijd doorheen de jaren zeer laag is: 999 of 68% van de jongens die intreden heeft de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt. Daar tegenover staat dat er slechts 86 mannen ouder dan 30 jaar intreden, wat goed is voor 5,85% van alle gekende novicen.
De gemiddelde leeftijd bij de intrede over deze 160 jaar bedraagt, afgerond, 18 jaar. Een gemiddelde over 160 jaar zegt natuurlijk niets. Daarom hebben we de gegevens opgesplitst in 8 periodes van elk 20 jaar.
Hier zien we als gemiddelden voor de periode 1831-1850 afgerond 22 jaar, voor 1851-1870 18 jaar, voor 1871-1890 22 jaar, voor 1891-1910 18 jaar, voor 1911-1930 16 jaar, voor 1931-1950 eveneens 16 voor 1951-1970 17,5 jaar en tenslotte voor de periode 1971-1990 26 jaar.
Grafiek 3.2.1: Gemiddelde intredeleeftijd per 20 jaar
Wanneer we de periode tussen 1971 en 1990 niet meerekenen wegens het geringe intredetal dan constateren we een dalende tendens in de intredeleeftijd.
Een periode echter springt in het oog. Tussen 1871 en 1890 stijgt de gemiddelde intredeleeftijd van iets minder dan 18 jaar tot iets minder dan 22 jaar. Dit stemt overeen met een stijging van 17,58% ten opzichte van de vorige periode.
Hierna zien we echter dat de gemiddelde intredeleeftijd opnieuw daalt tot iets meer dan 16 jaar gedurende de periode tussen 1911 en 1950. In de periode tussen 1951 en 1970 zien we opnieuw een stijging tot iets minder dan 18 jaar.
We zullen nu proberen te verklaren waarom er zich, op bepaalde momenten, een stijging of daling van de gemiddelde intredeleeftijd voordoet. Dat er zich een daling van de intredeleeftijd voordoet is zeker geen unieke verschijning. Het is al opgemerkt bij zowel vrouwelijke[76] als mannelijke religieuzen[77].
Zoals al gezegd is de stijging van de gemiddelde intredeleeftijd tussen 1871 en 1890 opmerkelijk te noemen. Wanneer we de intredingen die in deze periode gebeuren van naderbij bekijken valt op dat er van de 166 broeders die in deze periode intraden er 38 waren waarvan de intredeleeftijd tussen de 25 en de 30 jaar schommelt. Dit stemt overeen met iets minder dan 23% van alle intredingen gedurende deze twintig jaar.
Het zijn dus vooral deze intredingen die de gemiddelde intredeleeftijd naar omhoog trekken. We kunnen deze intredingen gerust beschouwen als late roepingen en dus theoretisch gezien ook als “bewuste” roepingen.
We hebben in het eerste hoofdstuk van dit deel al gezien dat de intredingen tussen 1871 en 1890 een relatieve stijging kenden. Nu zien we dat deze stijging voor een deel op rekening van de leeftijdscategorie tussen 25 en 30 jaar is te schrijven. We zouden de veronderstelling kunnen maken dat de crisis van de 1873 en later volwassen mannen naar de congregatie dreef.
We zien ook wel een stijging van de leeftijdsgroep tussen de 15 en de 20 jaar, maar deze stijging weegt niet door op de gemiddelde intredeleeftijd. Deze stijging is te verklaren door het openen van een klein-noviciaat of juvenaat in Russignies in 1874.
Wat is nu de oorzaak van de algemene daling in de intredeleeftijd? Mertens gaf in haar licentiaatsverhandeling een eerste aanzet[78]. Ze stelt dat de dalende tendens van de intredeleeftijd mogelijk verband zou kunnen houden met het toenemend schoolbezoek in de tweede helft van de 19de eeuw en de 20e eeuw. De kinderen kwamen hierdoor, volgens Mertens, gemakkelijker in contact met de religieuzen zodat hun beslissing om broeder te worden zich op een vroege leeftijd kon voordoen.
In dezelfde sfeer kunnen we misschien ook opmerken dat de broeders in de loop der jaren verschillende weeshuizen beheerden. Ook langs deze weg kwamen kinderen op jonge leeftijd in contact met de broeders en de congregatie.
Deze verklaring lijkt ons zeer plausibel daar we er rekening moeten mee houden dat de congregatie der Broeders van O-.L.-V. van Lourdes zeker wat de Belgische Provincie betreft een onderwijscongregatie bij uitstek is.
Het onderwijs is één van de twee pijlers waarmee Glorieux rond 1830-1840 de extreme armoede in Ronse wou oplossen. Vanaf haar ontstaan stichtte of bestuurde de congregatie tal van scholen. Rond 1888 komt er een nieuwe dynamiek, die op gang gezet is door Vader Hilarius. Vooreerst is er het nieuwe complex in Oostakker met een externaat, een internaat of “pensionaat” en een beroepsschool. Enkele jaren later, in 1895, aanvaarden de broeders de school en het patronaat van de Sint-Pietersparochie van Anderlecht. In 1897 openen ze een school te Lebbeke met een patronaat, een land- en tuinbouwschool. In 1898 werd er in Asse een school begonnen met patronaat en tekenschool. In 1899 aanvaarden de broeders de verzorging van weesjongens te Aalst. In 1901 begon de congregatie een school te Merchtem, in 1902 te Loppem en 1904 te Bornem.
We zullen bij de bespreking van de geografische origine duidelijk opmerken dat er een groot deel van de intredingen uit de gemeenten komt waar de broeders een school hebben gesticht of beheerd.
3.2.2.: Provincie van het Heilig Hart van Jezus (Nederland) (zie ook bijlage 11.2)
Voor de Nederlandse provincie hebben we, over een periode van 160 jaar, 2074 intreden[79]. Hiervan zijn er zeven waar de intrededatum ons niet bekend is en 58 waarvan de geboortedatum niet staat opgeschreven. Dat maakt dat we van 2067 individuen de intredeleeftijd kennen.
|
1831-1850 |
1851-1870 |
1871-1890 |
1891-1910 |
1911-1930 |
1931-1950 |
1951-1970 |
1971-1990 |
Totaal |
% |
< 15 jaar |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
› 15 jaar en < 20 jaar |
0 |
2 |
28 |
258 |
308 |
620 |
236 |
0 |
1452 |
70,24 |
› 20 jaar en < 25 jaar |
2 |
18 |
58 |
73 |
32 |
69 |
32 |
0 |
284 |
13,73 |
› 25 jaar en < 30 jaar |
6 |
11 |
43 |
58 |
17 |
16 |
13 |
1 |
165 |
7,98 |
› 30 jaar en < 35 jaar |
4 |
8 |
30 |
21 |
7 |
8 |
1 |
0 |
79 |
3,82 |
› 35 jaar en < 40 jaar |
1 |
6 |
5 |
4 |
2 |
2 |
0 |
0 |
20 |
0,96 |
› 40 jaar en < 45 jaar |
0 |
1 |
1 |
2 |
1 |
0 |
0 |
1 |
6 |
0,29 |
› 45 jaar en < 50 jaar |
0 |
0 |
1 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
0,29 |
› 50 jaar |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
1 |
1 |
2 |
0,04 |
Onbekend |
16 |
34 |
8 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
58 |
2,80 |
Totaal |
29 |
80 |
174 |
416 |
367 |
715 |
283 |
3 |
2067 |
100 |
Beschrijving
De gemiddelde intredeleeftijd voor de Nederlandse provincie bedraagt iets meer dan 18 jaar (18,35). Hiermee sluit deze zeer goed aan met wat we in België gevonden hebben.
Toch moeten we enkele bemerkingen bij dit cijfer geven. Op grafiek 3.2.2. merken we voor de eerste periode (1831-1850) een zeer laag gemiddeld intredecijfer op. We bekomen dit cijfer omdat we van alle Nederlandse intreden gedurende deze periode maar van 45% de geboortedatum kennen. Met andere woorden, van meer dan helft van de Nederlandse intredingen is de intredeleeftijd niet verwerkt in het gemiddelde intredecijfer. Het is dus maar meer dan normaal dat dit cijfer ernstig vertekend is en we dit niet mogen gebruiken om een interpretatie te geven.
De gelijkenissen met de Belgische provincie zijn tekenend. Ook hier zien we een algemeen dalende tendens van de intredeleeftijd en de opmerkelijke stijging van de gemiddelde intredeleeftijd tijdens de periode 1872-1890.
Voor Nederland is gemiddelde intredeleeftijd voor de periode 1831-1850 12 jaar, voor de periode 1851-1870 15,5 jaar, voor 1871-1890 24 jaar, voor 1891-1910 20 jaar, voor 1911-1930 17,5 jaar, voor 1931-1950 17 jaar, voor 1951-1970 18 jaar en voor 1971-1990 42 jaar.
Doorheen de jaren treden 1452 jongens in die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Dit komt neer op 70 % van alle intreden. Ook hier bekomen we ongeveer hetzelfde resultaat als in België (68,05%). Het aantal Nederlandse mannen ouder dan 30 die intreden ligt ook in dezelfde orde als in België: 108 of maar 5,22% van alle religieuzen (tegenover 5,58% Belgen).
Grafiek 3.2.2.: Gemiddelde intredeleeftijd per 20 jaar
Verklaring
De algemene verklaring voor het dalen van de intredeleeftijd is voor Nederland naar ons inziens dezelfde als voor België. Namelijk dat de broeders een grotere en intensievere onderwijsactiviteit ontplooiden zodat er meer jongeren en op vroegere leeftijd in contact kwamen met de broeders. Ook het beheer van weeshuizen kan hier vermeldt worden.
Zo beheerde de congregatie vanaf 1884 een weeshuis in Leiden en vanaf 1885 in ’s Gravenhage. In 1903 beginnen de broeders de St. Bavoschool te Rotterdam. In 1909 komt er een lagere school te Dongen bij. In 1910 wordt er in Rotterdam een tweede school geopend, de St. Jansschool. Ook in Dongen wordt er een tweede school geopend, dit is de St. Laurentiusschool in 1918. In 1922 komt daar de St. Aloysiusschool bij.
In 1927 wordt er een school met dezelfde naam geopend in Valkenswaard en in 1928 te Vught. Een jaar later, in 1929, opent de congregatie de St. Jozefschool te Moergestel. In 1931 wordt er een school overgenomen te Geldrop. In 1932 volgt de opening van de St. Franciscusschool te Valkenswaard. In 1939 begint men met de tweede school te Vught, de St. Willibrordusschool.
3.2.3. Provincie Franciscus Xaverius (Indonesië)(zie ook bijlage 11.3)
De gemiddelde intredeleeftijd geven we, voor de volledigheid, ook weer voor de Indonesische provincie. Het weze echter duidelijk dat we voor stijgingen of dalingen van deze intredeleeftijd moeilijk volledig sluitende verklaringen kunnen geven. Dit omdat we maar een zeer beperkte kennis van de toestand van het land hebben en we evenmin weten hoe de congregatie zich in het land situeert. Toch zullen we proberen enkele verklaringsmogelijkheden aan te reiken.
In de Indonesische provincie waren eind 2000 236 mannen ingetreden. We hebben van alle novicen de intrededatum gevonden en maar van 1,27% hebben we geen geboortedatum gevonden.
|
1931-1950 |
1951-1970 |
1971-1990 |
1991-2000 |
Totaal |
% |
< 15 jaar |
0 |
0 |
0 |
5 |
5 |
2,11 |
› 15 jaar en < 20 jaar |
4 |
29 |
26 |
28 |
87 |
36,86 |
› 20 jaar en < 25 jaar |
4 |
25 |
68 |
11 |
108 |
45,76 |
› 25 jaar en < 30 jaar |
1 |
5 |
19 |
3 |
28 |
11,86 |
› 30 jaar en < 35 jaar |
0 |
1 |
2 |
0 |
3 |
1,27 |
› 35 jaar en < 40 jaar |
1 |
0 |
1 |
0 |
2 |
0,47 |
› 40 jaar en < 45 jaar |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
› 45 jaar en < 50 jaar |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
› 50 jaar |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Onbekend |
0 |
0 |
3 |
0 |
3 |
1,27 |
Totaal |
10 |
60 |
119 |
47 |
236 |
100 |
Wanneer we de tabel in ogenschouw nemen zien we dat 45% van alle ingetredenen dit doet tussen hun 20ste en 25ste levensjaar. 36,86% doet dit al voor ze 21 jaar oud zijn. Het aantal mannen die bij intrede ouder dan 30 jaar zijn is te verwaarlozen, namelijk 5 Indonesiërs op een totaal van 236 neemt deze beslissing na hun dertigste. Dit stemt overeen met iets meer dan 2%.
Grafiek 3.2.2.: Gemiddelde intredeleeftijd per 20 jaar
De gemiddelde leeftijd bij de intrede over de 70 jaar dat er Indonesische intredingen zijn bedraagt 21,13 jaar. Gedurende de periode 1931-1950 lag de gemiddelde intredeleeftijd rond 22 jaar, twintig jaar later is deze intredeleeftijd gedaald tot 20 jaar. Vanaf 1971 tot eind 2000 blijft de gemiddelde intredeleeftijd stijgen.
Een verklaring geven voor deze fluctuaties is, zoals al vermeld, niet onmiddellijk de bedoeling. Wat we wel kunnen verklaren is het verschil in de gemiddelde intredeleeftijd tussen Indonesië (21 jaar) en België en Nederland (18 jaar).
In het eerste hoofdstuk van dit deel hebben we gezien dat vanaf de jaren ’50 het aantal inlandse intredingen sterk begint te stijgen. Op dat moment heeft de congregatie via verschillende kapittels vanaf 1957 het systeem van rekrutering en opleiding herwerkt en heeft men de beslissing genomen om de minimumleeftijd te verhogen tot 18 jaar.
3.2.4.: Besluit
In dit hoofdstuk was de intredeleeftijd van de novice ons onderwerp. We hebben gezien dat, zowel in België als in Nederland, die gemiddelde intredeleeftijd betrekkelijk laag ligt. In België treedt ongeveer 68% van alle novicen in vóór ze de leeftijd van 20 jaar bereikt hebben. In Nederland is dit 70%. Dus ook hier zien we een zeer grote gelijkenis tussen de twee provincies van de congregatie.
Ook hebben we opgemerkt dat de gemiddelde intredeleeftijd doorheen de geschiedenis van de congregatie daalt. Dit hebben we proberen te verklaren door deze daling in verband te brengen met het stijgend aantal scholen dat de congregatie bediende. Impliciet zeggen we hiermee dus dat de rekrutering van de novicen in de scholen van de congregatie is gebeurd of daar alleszins nauw mee gelieerd is.
HOOFDSTUK 4: HET AANTAL KLOOSTERLINGEN DOORHEEN DE TIJD
4.1. Inleiding
Een onderzoek naar de rekrutering van een broedercongregatie stopt niet bij het opsommen van intredecijfers en deze, door ze in een context te plaatsen, te verklaren. We hebben naast dit deel van het onderzoek ook de ganse evolutie van het aantal uittredingen en een overzicht en evolutie van de gemiddelde intredeleeftijd weergegeven.
In dit laatste hoofdstuk zullen we het aantal kloosterlingen dat zich in de congregatie bevindt onder de loep nemen. We hebben eerder al gezien dat op sommige momenten het intredetal zeer hoog en tegelijk ook het uittredetal hoog is. Dit geeft ons natuurlijk een vertekend beeld van de slagkracht van de congregatie.
4.2. Kwantitatieve weergave (zie ook bijlage 12.1, 12.2, 12.3, 12.4)
De onderstaande grafiek geeft, per jaar, het aantal broeders weer die hun eeuwige geloften hebben afgelegd en het aantal broeders dat alleen nog maar de tijdelijke geloften afgelegd heeft. We moeten er rekening met houden dat het hier gaat over de cijfers van de Belgische, de Nederlandse én de Indonesische provincie.
Grafiek 4.2.: Overzicht van de kloosterbevolking doorheen de tijd
Waar we uit andere grafieken konden afleiden dat de congregatie haar hoogtepunt op vlak van intredingen rond 1935 kent, zien we dat dit op het vlak van ledenaantal rond 1960 ligt.
In dat jaar bereikt de congregatie haar grootste aantal van broeders die hun eeuwige geloften hebben afgelegd, namelijk 744. Op dat ogenblik is het totale ledenaantal, wat bestaat uit postulanten, novicen, broeders met tijdelijke geloften en broeders met eeuwige geloften, al aan het dalen sinds 1957.
In 1957 bestaat de congregatie uit 962 leden. Hiervan zijn er 705 broeders die hun eeuwige geloften hebben afgelegd. Dit is iets meer dan 73% van alle broeders.
Iets meer dan 18%, of 175 broeders, hadden enkel nog maar de tijdelijke geloften afgelegd. Tenslotte bestond 8,5% van het ledenaantal uit novicen (76) of postulanten (6)
We kunnen ook op de grafiek zien dat de vrije val die de curve maakt de laatste jaren wat wordt afgeremd en dat het aantal leden zich stabiliseert net boven de 350 broeders
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[75] Als criteria hanteren we alle mannen die de Belgische nationaliteit hebben.
[76] R. MERTENS, De vrouwelijke religieuzen van Zomergem. Rekrutering en sociaal milieu (1803-1955). Gent, R.U.G. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1977, p.93 en ook K. HANSKENS, Het klooster van de Heilige Vincentius a Paulo te Dendermonde: geschiedenis 1856-1992, recrutering, sociale stratificatie van de kloosterlingen, Gent, R.U.G. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1993, p 336.
[77] E. DE SMET, De Norbertijnen in Vlaanderen: recrutering en sociaal milieu 1834-1987, Gent, R.U.G. (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1988, p.72
[78] R. MERTENS, op.cit., p.93
[79] Net als voor de Belgische provincie houden we hier enkel rekening met individuen die de Nederlandse nationaliteit hebben.