De congregatie Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes. Een analyse van de rekrutering, de geografische origine en de socio-economische samenstelling van een broedercongregatie (1830-1990). (Joris De Bremme) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL 3: GEOGRAFISCHE ORIGINE VAN DE BROEDERS VAN ONZE-LIEVE-VROUW VAN LOURDES
HOOFDSTUK 1: INLEIDING OP DE GEOGRAFISCHE ORIGINE VAN DE BROEDERS VAN ONZE-LIEVE-VROUW VAN LOURDES
Het criterium voor ons onderzoek over de geografische herkomst van de broeders van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes is de geboorteplaats, die in het intrederegister vermeld wordt. Dat de geboorteplaats niet noodzakelijk overeenstemt met de woonplaats ten tijde van intrede mag geen reden zijn om dit niet als criterium te gebruiken. Zeker tot 1900 is de geografische mobiliteit, zeker voor de lagere bevolkingsklassen, zeer beperkt en stemt de geboorteplaats voor het overgrote deel van de gevallen overeen met de woonplaats ten tijde van intrede. Wanneer een gezin verhuist zien we dit meestal gebeuren naar een buurgemeente of een gemeente in dezelfde regio.
Naar analogie met andere studies beschouwen ook wij een herintrede als een nieuwe intrede. De novice wordt immers op een nieuwe regel ingeschreven en in de meeste gevallen krijgt hij een nieuwe broedernaam. Ook personen uit hetzelfde gezin worden afzonderlijk geteld.
HOOFDSTUK 2: DE REKRUTERING OP INTERNATIONAAL VLAK
De congregatie kent een relatief uitgebreid rekruteringsveld en is zeker geen “Belgische” congregatie meer. Onderstaande tabel geeft de verdeling weer van de intreden per land.
Tabel 2: Aantal intreden per land met totaal en percentages
Land |
Aantal broeders |
Percentage |
België |
1473 |
36,91 |
Brazilië |
13 |
0,32 |
Bulgarije |
16 |
0,40 |
Canada |
1 |
0,02 |
Congo |
2 |
0,05 |
Curaçao |
1 |
0,02 |
Duitsland |
20 |
0,50 |
Engeland |
3 |
0,07 |
Frankrijk |
36 |
0,90 |
Ierland |
1 |
0,02 |
Indonesië |
236 |
5,91 |
Luxemburg |
1 |
0,02 |
Nederland |
2074 |
51,97 |
Polen |
1 |
0,02 |
Spanje |
4 |
0,10 |
Amerika |
10 |
0,25 |
Zwitserland |
1 |
0,02 |
Onbekend |
97 |
2,43 |
Totaal |
3990 |
100 |
Hieruit blijkt dat de meerderheid van alle intredingen van Nederlandse origine zijn, namelijk iets minder dan 52%. Daarna komt België met 37% en Indonesië met 6% van alle intreden. Het aantal intreden waarvan de geboorteplaats niet vermeld stond bedraagt 97 of 2,43%. Deze intredingen zijn hoogstwaarschijnlijk van Belgische of Nederlandse origine. Verder is er geen enkel ander land dat meer dan 1% van alle intreden levert.
Opvallend is het verschil tussen de intredecijfers van de kolonies van België en Nederland. Indonesië, de ex-kolonie van Nederland, zorgt voor ongeveer 6% van alle intreden daar waar Belgisch-Congo maar 0,05% van alle intredingen aanbrengt.
HOOFDSTUK 3: HET REKRUTERINGSVELD IN BELGIË
3.1. Inleiding
In dit deel willen we de geografische origine verder uitwerken. We willen nagaan waar de 1473 Belgische intredingen vandaan komen. Daarnaast is het ook de bedoeling om te kijken of er geografische verschuivingen geweest zijn en of dit te verklaren is.
In een eerste fase zullen we de intredingen bespreken op provinciaal vlak, daarna op gemeentelijk vlak. Wanneer we een bespreking geven van de geografische verspreiding van de intreden op provinciaal niveau moeten we er ons voor hoeden deze bespreking niet te eng te houden. Zoals zal worden aangetoond stopt de invloed of aantrekkingskracht van een bepaalde gemeente niet aan de provinciegrenzen. We mogen ons dus zeker niet blind staren op het aandeel van een bepaalde provincie in het totale intredecijfer van een bepaalde periode. Het komt er in tegendeel op aan om concentratiegebieden te vinden die over de provinciegrenzen heen kunnen lopen.
Dit is ook de reden waarom we in dit hoofdstuk niet onmiddellijk rekening houden met de onderverdeling stad/platteland. De reden waarom een jongen intreedt is niet het feit of hij in de stad of op het platteland woont, maar veeleer of er in de buurt van zijn woonplaats een school is waar broeders les geven. We hebben immers in het onderzoek naar de intredeleeftijd gezien dat de meerderheid van de novicen intreedt tussen de 15 en de 20 jaar. We hebben deze lage intredeleeftijd in verband gebracht met het stijgend aantal scholen dat de congregatie onder haar hoede kreeg. Waarmee we dus bedoelden dat de rekrutering in veel gevallen via de school gebeurde. We zullen in dit hoofdstuk proberen na te gaan of dit wel degelijk het geval is.
We moeten, met andere woorden, onderzoeken of er in het geval van de congregatie Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes sprake is van “autorecrutement”[1], namelijk of de congregatie haar leden vindt, daar waar ze is gevestigd.
We hebben bewust geen cijfermatige berekening gemaakt van de verhouding tussen novicen die uit een gemeente komen waar de broeders actief waren en novicen die uit een gemeente komen waar de congregatie niet aanwezig is. De reden hiervoor is dezelfde als onze tegenstand in het opdelen in provincies: door te eng op de cijfers te fixeren halen we het systeem van de zogenaamde “autorekrutering” uit zijn verband. Ook hier houdt de invloed van een broederhuis of –school niet op aan de gemeentegrenzen maar bestrijkt deze een ganse regio. Dit zullen we in de loop van dit hoofdstuk op kaarten visueel voorstellen. Deze bevinden zich in bijlage 24.
De blanco kaart geeft alle Vlaamse gemeenten weer in de toestand van 1960, dus voor de fusie.
3.2. Op provinciaal niveau
Tabel 3.1.: Verdeling van het aantal intredingen over de provincies in absolute cijfers en met totaal (zie ook bijlage 13)
|
1831-1850 |
1851-1870 |
1871-1890 |
1891-1910 |
1911-1930 |
1931-1950 |
1951-1970 |
1971-1990 |
Onbekend |
Totaal |
Antwerpen |
7 |
9 |
10 |
25 |
31 |
53 |
31 |
|
1 |
167 |
Oost-Vlaanderen |
32 |
56 |
76 |
120 |
81 |
204 |
67 |
4 |
1 |
641 |
West-Vlaanderen |
51 |
39 |
64 |
91 |
47 |
49 |
18 |
1 |
2 |
362 |
Vlaams-Brabant |
7 |
4 |
3 |
28 |
73 |
53 |
6 |
|
1 |
175 |
Limburg |
2 |
1 |
3 |
5 |
3 |
18 |
21 |
|
|
53 |
Henegouwen |
2 |
2 |
4 |
1 |
|
2 |
1 |
1 |
|
13 |
Luik |
1 |
2 |
|
2 |
|
1 |
1 |
|
|
7 |
Namen |
|
|
1 |
|
|
|
|
|
|
1 |
Luxemburg |
2 |
|
|
|
|
1 |
|
|
|
3 |
Waals-Brabant |
1 |
|
|
1 |
|
|
|
|
|
2 |
Brussel-Hoofdstad |
4 |
|
6 |
10 |
7 |
9 |
3 |
|
|
39 |
Onbekend |
|
1 |
|
1 |
3 |
4 |
1 |
|
|
10 |
Totaal |
109 |
114 |
166 |
284 |
245 |
395 |
149 |
6 |
5 |
1473 |
3.2.1.Bespreking
Tijdens de eerste twintig jaar van de congregatie is het grootste deel van de novicen afkomstig uit West-Vlaanderen, namelijk 47,7%. Oost-Vlaanderen levert met 28,4% het tweede grootst aantal novicen. Verder volgen nog Antwerpen en Vlaams-Brabant. Opmerkelijk is dat in de beginjaren van de congregatie haar rekruteringsgebied geheel Vlaanderen bestrijkt. Er komen zelfs novicen uit verschillende Waalse provincies, zij het wel in zeer minieme mate.
In de periode 1851-1870 zien we dat het grootste aantal intredingen ditmaal uit Oost-Vlaanderen (48,2%) en op de tweede plaats uit West-Vlaanderen (34,2%) komt. Maar ook Antwerpen is nog goed voor 7,8% van alle intredingen.
Voor de volgende periode (1871-1890) zijn er bijna geen verschuivingen. Oost-Vlaanderen levert nog altijd het meest novicen, gevolgd door West-Vlaanderen en Antwerpen.
Voor de periode 1911-1930 zien we wel grote verschuivingen. Oost-Vlaanderen levert nog altijd het grootst aantal novicen maar dat is 10% minder dan de voorgaande periode. West-Vlaanderen heeft met 13% verlies zijn tweede plaats moeten afstaan aan Vlaams-Brabant. Ook het aantal novicen dat uit Antwerpen komt stijgt. De stijging van Vlaams-Brabant is vooral te danken aan Asse en Opwijk met Mazenzele die 53% van de novicen uit Vlaams-Brabant op zich nemen[2].
De volgende twintig jaar komt meer dan de helft van alle novicen uit Oost-Vlaanderen. Opmerkelijk hier is naast het hoge, absolute, intredetal uit de steden Aalst en Gent het hoge, absolute, intredetal uit Hamme en Lebbeke die met hun beiden 23% van de Oost-Vlaamse novicen levert. Alle andere provincies kennen een daling[3].
Een opmerkelijke verschuiving in de periode 1951-1970 is de stijging van 10% die de provincie Limburg kent.
3.2.2. Besluit
Algemeen kunnen we zeggen dat Oost-Vlaanderen het meest aantal novicen heeft geleverd. Als tweede komt West-Vlaanderen. Verder waren ook Antwerpen en Vlaams-Brabant nog van betekenis. Buiten Limburg en Brussel-Hoofdstad haalde geen enkel andere provincie meer dan 1% van het totaal aantal novicen.
We zien gedurende de 160 jaar dat de congregatie in België heeft gerekruteerd een duidelijk stijging van novicen die uit de provincie Antwerpen afkomstig waren. De provincie West-Vlaanderen toont ons het tegenovergestelde. Gedurende de gehele periode moet deze provincie aan belang inboeten. Ook Oost-Vlaanderen geeft een dalende lijn weer, behalve in de periode 1851-1870 en 1911-1930 waar ze een stijging kent van ongeveer 20%.
Maar zoals al aan het begin van dit hoofdstuk aangehaald is de opdeling van de intredingen in provincies louter informatief en kunnen en mogen we hieruit geen conclusies trekken. Daarvoor moeten we per periode, over gans Vlaanderen, de intredingen geografisch situeren.
3.3.: Op gemeentelijk niveau
We zullen in dit deel de geografische origine van de novicen beter onder de loep nemen. In een eerste fase bekijken we de gemeenten waar er over de gehele periode novicen uit afkomstig waren. In een daarop volgend stuk analyseren we per periode de geografische verspreiding van de intredingen.
3.3.1.: Overzicht (zie ook bijlage 14 en 23)
Wanneer we de kaart in bijlage 23 bekijken zien we dat het rekruteringsgebied van de congregatie gans Vlaanderen omvat. Toch moeten we onze conclusie enigszins nuanceren. De provincie Oost-Vlaanderen levert het meeste aantal novicen en we zien ook dat heel veel Oost-Vlaamse gemeenten over de ganse periode 1 of meerdere novicen levert. Ook in West-Vlaanderen zijn er veel gemeenten die novicen leveren toch zien we een concentratie aan de oostgrens van de provincie. Deze tendens, namelijk een concentratie aan de Oost-Vlaamse grens, zien we ook verschijnen bij de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant.
In de provincie Limburg zien we op het eerste zicht niet onmiddellijk enig systeem in de origine van de novicen.
We zullen nu deze lange periode van naderbij bekijken in perioden van twintig jaar.
3.3.2.: Per periode (zie ook bijlage 25)
3.3.1.1.: De periode 1831-1850 (zie ook bijlage 15 en 24.1)
In de eerste twintig jaar sinds haar ontstaan rekruteert de congregatie geografisch gezien hoofdzakelijk uit de wijde omgeving van Ronse. Zo zien we novicen uit Geraardsbergen, Zegelsem, Zottegem, St.-Maria-Oudenhove, Grotenberge, Roborst, Pamel, Welden, Oudenaarde en Elsegem voor Oost-Vlaanderen. Deze “strook” loopt voort in West-Vlaanderen met gemeenten als Anzegem, Zwevegem, Heester, St-Denijs, Deerlijk, Waregem, St.-Eloois-Vijve, Harelbeke, Kortrijk. Deze strook zorgt voor 29 novicen (14 uit West-Vlaanderen en 15 uit Oost-Vlaanderen) of 26,60% van alle novicen uit deze periode.
In West-Vlaanderen komt het grootste gedeelte van het resterend aantal novicen uit het kanton Tielt met aanvullend de gemeenten Ingelmunster en Izegem. Dit zijn 16 novicen of 43,24% van het resterend aantal West-Vlaamse novicen. Buiten dit kanton is het enkel Brugge met 6 novicen dat de aandacht trekt.
Wanneer we echter deze resultaten combineren met de plaatsen waar de broeders gedurende deze twintig jaar actief waren kunnen we enkele verklaringen geven voor de gevonden geografische concentraties.
Op 11 november 1939 openden de broeders een huis te Kortrijk. Ze bestuurden in de Eligiusparochie 2 scholen en een zondagsschool. De intredingen vanuit Kortrijk zelf, maar ook vanuit Harelbeke, Deerlijk, Zwevegem, zouden dus kunnen verklaard worden door de werking van de congregatie in Kortrijk.
In Oost-Vlaanderen is er buiten de reeds besproken gemeenten nog één “concentratiegebied”. Dit is het gebied met als gemeenten Gent, Beervelde, Evergem, Lokeren en Eksaarde. Deze zorgen voor 9 novicen of bijna 53% van het resterend aantal Oost-Vlaamse novicen.
In Antwerpen zien we geen enkele geografische concentratie en in Vlaams-Brabant zijn het enkel de gemeenten Asse en Mazenzele die voor een kleine concentratie zorgen. Eigenlijk zijn de cijfers voor beide gemeenten te klein om echt van geografische kernen te kunnen spreken. Dit laatste is zeker het geval voor de resterende Belgische provincies.
3.3.1.2.: De periode 1851-1870 (zie ook bijlage 16 en 24.2)
In deze periode zien we nog steeds dezelfde geografische gordel rond Ronse liggen. De impact op rekruteringsgebied hiervan is ten opzichte van de voorgaande periode nog versterkt. Uit dit gebied komen 34 novicen of 29,82% van alle Belgische novicen die in deze periode zijn ingetreden (dit zijn 19 novicen uit Oost-Vlaanderen en 15 uit West-Vlaanderen).
In West-Vlaanderen zien we dus opnieuw een concentratie aan de grens van Zuidoost-Vlaanderen. Vooral Kortrijk blijkt een kerngebied te zijn. Opnieuw kan dit verklaard worden door de scholen die de broeders in Kortrijk bestuurden. In 1852 komt er zelfs een bewaarschool bij. En van 1867 tot 1878 worden ze belast met de zorg van een weeshuis. Verder zien we dat de congregatie in 1864 door de bisschop van Brugge gevraagd wordt voor een lagere school te Avelgem. Ze bleven daar tot 1879.
In Oost-Vlaanderen springt onmiddellijk Sint-Niklaas en het gebied er rond in het oog. De stad zelf levert 10 novicen en de gemeenten Lokeren, Hamme, Temse, St.-Gillis-Waas, Doel, Haasdonk en Vrasene zorgen ook nog eens voor 9 novicen. Buiten de gordel rond Ronse is dit gebied goed voor 51,35 % van de overgebleven Oost-Vlaamse novicen of 33,92% van alle Oost-Vlaamse intredingen. De reden van de concentratie in dit gebied is ons onbekend. We zien wel dat de congregatie in de buurt werkzaam is, in Hemiksem, maar dit lijkt ons niet voldoende om het grote aantal novicen dat uit dit gebied komt te verklaren. De broeders houden er zich trouwens niet bezig met onderwijs maar met de ziekenverpleging van het bedelaarwerkhuis St-Bernard.
Ook tijdens deze periode komt er maar een beperkt aantal novicen uit Antwerpen zodat het zeer moeilijk wordt om algemene tendensen te onderkennen. De intreden uit Hingene en Zwijndrecht (en misschien ook Antwerpen) zijn volgens ons toe te schrijven aan de aantrekkingskracht van het kerngebied Sint-Niklaas. Voor de resterende provincie geldt hetzelfde als de voorgaande periode: de intredetallen zijn te klein om algemene conclusies te trekken.
3.3.1.3.: De periode 1871-1890 (zie ook bijlage 17 en 24.3)
De grote veranderingen die de congregatie meemaakte tussen de jaren 1871 en 1890 zijn ook merkbaar in een verschuiving van de geografische origine van de novicen die tijdens deze periode intraden.
Zo bestaat de gordel rond Ronse nog steeds maar de belangrijkheid ervan is sterk verzwakt. Uit dit oude “moedergebied” komen nog maar 13,25% van de novicen daar waar dit getal de voorgaande periode nog bijna 30% bedroeg. Toch zien we dat Ronse nog steeds novicen aanzuigt.
In West-Vlaanderen vinden we gedurende deze tijdsspanne 2 aaneengesloten concentratiegebieden. Het eerste gebied omvat de gemeenten Gits, Lichtervelde, Emelgem, Ardooie, Pittem en Meulebeke. Het tweede gebied, dat daar naast ligt omvat de gemeenten Roeselare, Rumbeke, Izegem, Beselare, Passendale en Moorslede. Hier komen 24 novicen uit of 37,5% van de West-Vlaamse novicen.
In Oost-Vlaanderen zien we dat er een grotere geografische verspreiding plaats vindt. Zo komen uit Sint-Niklaas en het gebied daar rond[4] 24 Oost-Vlaamse novicen wat overeenkomt met 31,5% van alle Oost-Vlaamse novicen. Dit is een, zij het kleine, daling van 1,5%. Wanneer we de intredingen uit de gordel rond Ronse hier niet in meerekenen komen we aan 41,37%. Dit is ongeveer 9% minder dan de vorige periode.
Opvallend is de diagonale strook tussen de omgeving van Gent en de omgeving van Oudenaarde/Ronse waaruit er gedurende twintig jaar geen enkele intrede komt. We spreken hier over de hoofdgemeenten, beginnend aan de West-Vlaamse provinciegrens met, Zulte, Kruishoutem, Nazareth, Zingem, Gavere, Oosterzele, Melle, Wetteren, Wichelen, Lede en Dendermonde. Het lijkt erop dat deze strook buiten de invloedssferen van Oudenaarde/Ronse, Gent (Oostakker) en Sint-Niklaas blijft.
In de overige Belgische provincies vinden we naar analogie met de voorgaande periodes nog steeds geen belangrijke concentratiegebieden.
3.3.1.4. De periode 1891-1910 (zie ook bijlage 18 en 24.4)
De verplaatsing van het moederhuis van de congregatie van Ronse naar Oostakker (Gent) heeft ervoor gezorgd dat het gebied rond Ronse waar traditioneel uit gerekruteerd werd verdwenen is. De 8 novicen die uit dat gebied komen vertegenwoordigen nog maar 6,66% van de Oost-Vlaamse novicen. Hiermee kunnen we moeilijk zeggen dat we met een concentratiegebied te maken hebben.
Verder hebben we enerzijds een grotere geografische versnippering en anderzijds een sterkere concentratie.
De versnippering zien we optreden in West-Vlaanderen. Daar waar we in de voorgaande periode nog spraken over twee concentratiegebieden zien we tijdens deze periode geen echte concentratie meer. In absolute aantallen komen er veel West-Vlaamse novicen uit Brugge (7) en Kortrijk (11). Gezien het bevolkingscijfer van deze twee steden hoeft ons dit niet echt te verwonderen. Dit fenomeen (de grotere verspreiding en mindere concentratie) moeten we ook plaatsen in het feit dat het aandeel van West-Vlaanderen ten opzichte van het totaal aantal novicen dat intreedt gedurende de verschillende, opeenvolgende, perioden steeds maar daalt. Ook in de provincie Antwerpen zien we, ondanks het geringe intredetal, een sterke geografische versnippering.
Een sterkere concentratie treedt op aan de oostgrens van Oost-Vlaanderen. Uit dit grote gebied kunnen we twee concentratiezones onderscheiden. Een eerste gebied is dat van Sint-Niklaas en omgeving[5]. Dit gebied kunnen we nog uitbreiden met het Vlaams-Brabantse Bornem en Puurs. Een tweede zone kunnen we samenstellen met de gemeenten Merchtem, Brussegem, Steenhuffel, Opwijk, Lebbeke, Wieze en Buggenhout.
Het eerste gebied, dit rond Sint-Niklaas zorgt voor 35,83% van de Oost-Vlaamse intredingen. In absolute getallen komt dit overeen met 43 novicen. Sint-Niklaas alleen neemt er hier 27 van op zijn rekening. De omgeving zorgt voor 16 novicen. Als opmerking kan men natuurlijk aanhalen dat Sint-Niklaas een stad is, dus een gebied met een hoog bevolkingscijfer. Dit kan echter alleen het hoge cijfer wat afzwakken. Uit de stad Gent komen er gedurende deze periode maar 12 novicen. Meer dan de helft minder dus.
Het, in absolute getallen, opmerkelijk hoog aantal novicen dat tijdens deze periode uit Sint-Niklaas komt zouden we kunnen verklaren door de goede verstandhouding die er enerzijds heerste tussen de congregatie en sommige parochiepriesters en anderzijds tussen de congregatie en de bevolking. Hoewel de broeders in Sint-Niklaas niet actief waren in het onderwijs verpleegden ze wel al vanaf 1880 zieken. Dit zouden ze tot 1920 blijven doen.
Het tweede gebied situeert zich vooral in Vlaams-Brabant. De gemeenten uit deze provincie zorgen voor 15 novicen, de Oost-Vlaamse gemeenten voor 7. Wanneer we dit in de nationale context bekijken blijkt dat iets minder dan 15% van alle novicen uit deze gemeenten afkomstig zijn.
Een derde concentratiezone zouden we kunnen terugvinden in een gebied met als gemeenten Poeke, Aalter, Ursel, Adegem, St.-Laureins, Kaprijke, Waarschoot, Oostwinkel, Zomergem, Merendree en Nevele. Deze 11 landelijke tot zeer landelijk gemeenten zorgen toch ook voor 19 novicen of 15,83% van alle Oost-Vlaamse novicen. Dit is evenveel als Aalst, Dendermonde, Lebbeke, Wieze en Buggenhout tezamen.
In de provincie Vlaams-Brabant zien we dat er zich voor de eerste maal een echte concentratie voordoet. De gemeenten Opwijk, Mazenzele, Merchtem, Brussegem en Steenhuffel zorgen voor 46% van alle novicen die uit Vlaams-Brabant afkomstig zijn. De overige Belgische provincies laten we weer links liggen wegens te weinig novicen.
3.3.1.5.: De periode 1911-1930 (zie ook bijlage 19 en 24.5)
Deze periode verschilt geografisch gezien duidelijk met de voorgaande. Het eerste dat opvalt is het feit dat het concentratiegebied nog meer opschuift naar het oosten.
Daarnaast zien we ook duidelijk het concentratiegebied dat Sint-Niklaas in de voorgaande periode duidelijk was, veel van zijn sterkte heeft verloren. Uit dit gebied komen 12 novicen of 14,81% van alle Oost-Vlaamse novicen. Ten opzicht van de voorgaande periode is dit meer dan een halvering (14,81% t.o.v. 35,83%). Dit is uitsluitend te wijten aan het wegvallen van de stad Sint-Niklaas als rekruteringsgebied. De voorgaande twintig jaar kwamen er 27 novicen uit Sint-Niklaas, nu geen enkele meer. Want als we de vergelijking maken van het zelfde gebied tussen de twee periodes zonder Sint-Niklaas krijgen we zelfs een procentuele stijging (13,33% in de voorgaande periode t.o.v. 14,81% tussen 1911 en 1930). We zouden kunnen stellen dat de kernpositie die Sint-Niklaas op zich nam de voorgaande periode ook meer naar het oosten verschoven is, namelijk naar Puurs. Hierop verder gaand kunnen we ook de huidige gemeenten Buggenhout, Sint-Amands, Bornem, Niel, Boom, Willebroek, Londerzeel en Puurs beschouwen als een concentratiegebied in opbouw. Uit deze gemeenten komt 7,75% van de Belgische novicen
Het tweede, en in de voorgaande periode minder belangrijke, concentratiegebied is danig versterkt. De huidige gemeenten[6] Aalst (11), Lebbeke (10), Opwijk (20) Merchtem (9) en Asse (19) leveren tezamen 60 novicen of 24,48% van alle Belgische novicen die in deze periode intraden. Dit percentage is ongeveer gelijk gebleven met dat uit de voorgaande periode maar het grondgebied is ernstig verkleind.
Naast het absoluut hoog aantal novicen dat uit Gent en enkele deelgemeenten[7] komt, namelijk 11, valt in Oost-Vlaanderen vooral Eine op. Uit deze huidige deelgemeente van Oudenaarde komen er gedurende deze twintig jaar 6 novicen, wat in absolute getallen en zelfs relatief gezien erg hoog is.
In West-Vlaanderen zien we dat het aantal gemeenten waar er novicen uit afkomstig zijn gevoelig daalt. In de periode 1891-1910 kwamen er uit 39 West-Vlaamse gemeenten[8] één of meerdere novicen, in 1911-1930 is dit gedaald tot 28. Hieraan gekoppeld zien we ook een sterke daling van het aantal novicen dat uit de provincie West-Vlaanderen komt. In de voorgaande periode maakten de West-Vlaamse novicen nog 32,74% uit van het totaal aantal novicen. Nu zijn dit er nog maar 19,8%.
Dat Vlaams-Brabant gedurende deze periode aan belang wint is in de voorgaande alinea’s al aangeduid. De novicen die uit Vlaams-Brabant komen zijn voor het overgrote deel geboortig uit gemeenten die in het noordwesten liggen van de provincie. Dit is het gebied met als centrum de gemeenten Opwijk, Asse en Merchtem. Daarnaast liggen de gemeenten Liedekerke, Affligem, Londerzeel, Meise, Kapelle-op-den-Bos en zelfs Zemst en Grimbergen. Het valt ook op dat er uit het gebied ten oosten van Brussel, uitgezonderd Kortenaken, geen enkele novice afkomstig is.
Deze regio speelt gedurende deze, en de volgende periode, een ware centrumfunctie. Dit is te verklaren door het groot aantal scholen dat de congregatie beheerde.
In Asse was de congregatie al sinds 1898 werkzaam in een lagere school, een patronaat en een tekenschool. In Asse-ter-Heide, een wijk van Asse, openden ze in 1909 een lagere school. In Merchtem begonnen de broeders vanaf 1908 achtereenvolgens een lagere school, een juvenaat, een tekenschool en een landbouwschool. Te Lebbeke ontplooide de congregatie haar werkzaamheden vanaf 1897 met een lagere school, een patronaat en een land- en tuinbouwschool. In Bornem waren de broeders vanaf 1904 werkzaam in een lagere school, een landbouwschool en een tuinbouwschool. In Puurs tenslotte was men vanaf 1919 werkzaam in de lagere school St.-Jan Berchmans en was daar een juvenaat gevestigd.
3.3.1.6.: De periode 1931-1950 (zie ook bijlage 20 en 24.6)
Deze twintig jaren zijn al meermaals ter sprake gekomen als het hoogtepunt op vlak van rekrutering. Deze enorme bloei is ook duidelijk zichtbaar op geografisch vlak.
Wanneer we de kaarten bekijken in verband met de geografische verspreiding uit deze periode mogen we geen te overhaaste conclusie trekken. Er zijn inderdaad meer gebieden waar meer dan 1 novice uit afkomstig is en zelfs waar er meer dan 5 uit geboortig zijn. Dit heeft te maken met enerzijds het grotere intredetal dat vooral Oost-Vlaanderen levert (51,64% van alle Belgische novice die tijdens deze twintig jaar intraden) en anderzijds met het inwonertal van België dat gestegen is.
Toch zien we, net als de voorgaande twintig jaar, dat er zich twee duidelijke centra aftekenen. In eerste plaats zien we dat het gebied Aalst-Lebbeke-Opwijk-Merchtem-Asse nog steeds een grote concentratie van novicen kent. Procentueel gezien zien we maar een daling van minder dan een procent (23,54% t.o.v. 24,48%) zodat we kunnen stellen dat de belangrijkheid van dit gebied stabiel blijft.
Als tweede centra bespraken we in de vorige periode de gemeenten Hamme, Bornem, Puurs en Sint-Amands. We stelden dat dit een centrum “in opbouw” was. Tussen 1911 en 1930 kwam uit dit gebied 6,53% van alle Belgische novicen. Nu is dit aantal gestegen tot 11,64%.
Het overgrote deel van gemeenten die voor novicen zorgen ligt, in geografisch opzicht, links van deze twee kerngebieden. Ook rond Gent liggen enkele gemeenten.
In de provincie West-Vlaanderen zien we ogenblikkelijk dat er een concentratie plaats vindt in de rechthoek begrensd door de gemeenten Moorslede, Roeselare, Meulebeke, Waregem, Zwevegem, Kortrijk en Moorslede. Dit gebied zorgt weliswaar maar voor 8,6% van het totaal aantal novicen, maar voor West-Vlaanderen alleen komt hier 69,38% van alle West-Vlaamse novicen uit vandaan.
In Antwerpen zien we dat de gemeenten waar novicen geboren zijn over het ganse grondgebied van de provincie verspreid liggen. Zo vinden we gemeenten in het noorden (Berendrecht, Rijkevorsel en Ravels), in het oosten (Olmen), in het zuiden (Ramsel, Onze-Lieve-Vrouw-Waver en Mechelen), in het westen (Puurs, Bornem, Hingene, Weert, etc.) en in het centrum (Boechout, Vorselaar en Pulle) van de provincie Antwerpen. De concentratie ligt echter, zoals al eerder aangehaald in het uiterste westen van de provincie. Daar zorgen de gemeenten Weert, Bornem, Hingene, Puurs, Lippelo en Oppuurs voor 52,83% van alle Antwerpse novicen.
3.3.1.7.: De periode 1951-1970 (zie ook bijlage 21 en 24.7)
Deze periode wordt gekenmerkt door de secularistatiegolf die vanaf de jaren 50 over West-Europa vloeide. We zien ook in de congregatie van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes de intredetallen gevoelig dalen. Zelfs procentueel gezien leveren alle provincies minder novicen. Alleen de provincie Limburg levert 10% meer novicen dan in de voorgaande periode.
Tijdens de periode 1911-1930 kwamen er ook minder novicen binnen dan de voorgaande periode maar we zagen dat dit een sterkere concentratie tot gevolg had. Ook nu zien we een, zij het veel sterker, dalend aantal intredingen, maar dit heeft nu geen concentratiebeweging tot gevolg.
In Oost-Vlaanderen, dat nog steeds het grootst aantal novicen levert, zien we een ruime geografische verspreiding met uitzondering van één gebied. Het zuiden van Oost-Vlaanderen, begrenst door de huidige gemeenten Deinze, Nazareth, Gavere, Oosterzele, Sint-Lievens-Houtem, Erpe-Mere, Haalstert en Ninove, levert gedurende deze twintig jaar geen enkele novice.
Het enige concentratiegebied dat nog overblijft is het gebied dat de gemeenten Hamme, Bornem, Puurs, Sint-Amands omvat. Daar komen ook deze periode nog 10,66% van alle Belgische novicen uit. Ook uit Gent komen er in absolute cijfers veel novicen maar het hoge bevolkingscijfer zwakt de impact hiervan af.
In de provincie Vlaams-Brabant zien we een zeer geringe geografische verspreiding van de geboorteplaatsen van de novicen. Het, absoluut, lage intredetal maakt het er niet makkelijker op om hiervan een analyse te maken. Toch valt op dat 4 van de 6 novicen uit gemeenten komen die aan de noordwestgrens van de provincie liggen. Namelijk, Asse, Merchtem, Londerzeel en Kapelle-op-den-Bos[9].
In Antwerpen, daarentegen, zien we een veel ruimere geografische verspreiding en dus ook versnippering. De sterkste concentratie die we in deze provincie vinden zijn de gemeenten Bornem, Puurs en Willebroek. Uit dit gebied komt 17% van de Antwerpse novicen. De grootste stad, Antwerpen, levert maar 1 novice.
West-Vlaanderen levert procentueel gezien bijna evenveel novicen maar in absolute cijfers kent het toch een daling. We zien ook hier een ruime geografische verspreiding en de moeilijkheid om echte concentratie te onderkennen. Kortrijk levert het grootst aantal novicen, in absolute cijfers dan. Buiten Menen, waar twee novicen vandaan zijn, zorgen alle andere gemeenten maar voor één novice.
3.3.3.: Besluit
Tijdens dit onderzoek kwam al snel naar voor dat de geografische origine van de intredingen sterk beïnvloed wordt door de aanwezigheid van een school die bestuurd wordt door de congregatie of door de aanwezigheid van een huis. Met andere woorden, het persoonlijk contact met de broeders moet van cruciaal belang geweest zijn in de beslissing om in te treden.
Dit kan het best geïllustreerd worden met Limburg. Tot 1926 is de congregatie niet actief in Limburg (buiten het beheer van een weeshuis in Maaseik tussen 1903 en 1921) en we zien dat er tot dan maar weinig Limburgse intredingen zijn. Vanaf 1926 echter beginnen de broeders onderwijs te geven in Heusden en sindsdien zien we het aantal Limburgse intredingen stijgen.
Zo kunnen we nog enkele voorbeelden geven. In Loppem beginnen de broeders in 1902 met onderwijs geven en in de volgende periode zien we novicen intreden uit Loppem. In 1959 staakt de congregatie in Loppem haar activiteiten en sindsdien zien we geen enkele intreding meer.
Natuurlijk kunnen niet alle intredingen hierdoor verklaard worden. We zien trouwens ook het omgekeerde gebeuren. In Ronse bijvoorbeeld was tot 1888 het moederhuis gevestigd en gedurende de eerste twintig jaar van het bestaan van de congregatie zien we geen enkele man uit Ronse intreden.
We hebben getracht bepaalde regio’s aan te duiden waar we een concentratie van intredingen vonden. Het is opmerkelijk dat deze concentratiegebieden, in het algemeen, in de loop van de geschiedenis zich verplaatsen van het westen van Vlaanderen naar het oosten.
In de beginjaren van de congregatie, tot ongeveer 1870, zien we dat het zwaartepunt van de intredingen zich in het zuiden van West-Vlaanderen bevindt.
Vanaf 1870 tot ongeveer 1910 zien we een verschuiving van het zuiden van West-Vlaanderen over de provincie Oost-Vlaanderen naar een gebied dat zich bevindt op de grens van Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Antwerpen.
Tussen 1911 en 1950 bevindt het zwaartepunt van de roepingen zich in dit gebied met als belangrijkste gemeenten Asse, Merchtem, Bornem, Puurs en Lebbeke.
Vanaf 1951 tot 1970 zien we dat de provincie Limburg sterk aan belang wint en dat dit vooral de danken is aan de gemeente Heusden-Zolder
Het onderzoek naar de geografische origine van de novicen van de congregatie van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes heeft duidelijk aangetoond dat de geografische origine nauw gelieerd is aan de aanwezigheid van broeders in het dagelijks leven van de jongeren. We hebben met andere woorden gezien dat, waar broeders actief zijn in het onderwijs, dit in de meeste gevallen tot gevolg heeft dat uit deze regio meer novicen afkomstig zijn dan uit andere.
Dit is ook de reden waarom we niet verder ingegaan zijn op de verdeling van de intredingen per provincie of op de tegenstelling stad/platteland. We merken wel op dat de meeste novicen afkomstig zijn van het platteland maar we vinden het niet juist de beslissing om in te treden toe te wijzen aan het feit dat de jongen in kwestie op het platteland woont. Zoals in het woord vooraf al gesteld is het “de klas” die de roeping beïnvloed en niet het platteland.
Toch moeten we ook hier een bemerking maken. Kerkhofs stelt dat de aanwezigheid van een klooster niet de belangrijkste factor is in het beslissingsproces: “Alleen daar waar zowel de hoge zondagspraktijk als het familiale leven samenwerken, ziet men een groot aantal religieuze roepingen opbloeien. Meer dan de nabijheid van een klooster bevordert de werkelijke religieuze vitaliteit en het hoge gehalte van het private en publieke morele leven het ontluiken van priester- en kloosterroepingen[10]”.
Hoewel deze uitspraak waarschijnlijk op een grond van waarheid zal stoelen vinden we het toch opmerkelijk dat sinds de komst van de broeders in Heusden de “werkelijke religieuze vitaliteit” van de omgeving blijkbaar sterk gestegen is.
Op internationaal vlak kunnen we stellen dat het meer dan de helft van alle intredingen Nederlandse zijn en ongeveer 35% Belgische. Verder is het alleen maar Indonesië dat nog een noemenswaardig aantal novicen levert.
In de geografische verspreiding van de intredingen konden we een verschuiving van het concentratiegebied van het westen van Vlaanderen naar het oosten opmerken. In het begin rekruteerde de congregatie vooral in het zuiden van de provincie West-Vlaanderen. In het begin van de 20ste eeuw verschoof dit gebied van het zuiden van West-Vlaanderen, over Oost-Vlaanderen, naar het gebied op de grens van Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Antwerpen. Daar bleef het liggen tot het midden van de 20ste eeuw, daarna zagen we een verdere verschuiving naar het oosten tot aan de streek van Heusden-Zolder.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Cl. LANGLOIS, Le catholicisme au féminin. Les congrégations françaises à supérieure générale au XIXe siècle, Paris, Les Editions du Cerf, 1984, pp. 563-564
[2] Zie ook bijlage 18.4
[3] Zie ook bijlage 19.2
[4] In dit geval Moerbeke, Lokeren, Eksaarde, Zele, Waasmunster, Temse, Haasdonk en Sint-Niklaas
[5] Dit is Sint-Niklaas plus de huidige hoofdgemeenten Moerbeke, Lokeren, Zele Hamme, Waasmunster, Temse Kruibeke, Beveren, Sint-Gillis-Waas en Stekene.
[6] De cijfers tussen haakjes tonen het aantal novicen die uit deze gemeente komen
[7] Dit zijn Oostakker, Sint-Amandsberg, Gentbrugge en Ledeberg
[8] Dit zijn de huidige hoofdgemeenten
[9] De twee overige gemeenten zijn Vilvoorde en Tielt.
[10] J. KERKHOFS, Godsdienstpraktijk en sociaal milieu. Proeve van godsdienst-sociologische studie der provincie Limburg, Brussel, 1954, pp. 101-102 (Cahiers de Lumen Vitae V)