De Oranjemarsen: 1985 – 1996 (Tom Van Geertsom) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
De Oranje Orde en Politieke Partijen
De Oranje Orde is een protestants broederschap met leden over de hele wereld. Er zijn verschillende autonome Grand Loges, zoals in Schotland, in de Verenigde Staten, in West-Afrika, in Canada, in Australië en Nieuw-Zeeland, en uiteraard ook in het moederland Ierland.[1] In Noord-Ierland vormt de Orde de oudste en grootste protestantse organisatie, met waarschijnlijk tussen de tachtigduizend en de honderdduizend actieve leden. In de republiek Ierland tellen ze ook nog een vierduizend leden.
De Orde dankt haar naam aan Willem van Oranje (Willem III), die door zijn overwinningen op de laatste katholieke koning van Engeland, Jakob II, tijdens de godsdienstoorlogen van het einde van de 17de eeuw, het protestantisme in het Verenigd Koninkrijk veilig stelde. Jaarlijks worden die overwinningen herdacht in de parades van de Orangisten. Op de zogenaamde Twelfth, dat plaatsvindt op 12 juli, demonstreren de Orangisten massaal op meer dan twintig locaties in Noord-Ierland. Ze herdenken dan de Slag van de Boyne van 1690, toen koning Willem III Jakob II versloeg in een veldslag in de vallei van de rivier de Boyne, ten noorden van Dublin.[2]
De Oranje Orde sinds haar ontstaan
De Oranje Orde ontstond in de jaren 1790. Vooral in Ulster waren er toen botsingen tussen verschillende agrarische gemeenschappen. De oorzaak was het tekort aan landbouwgrond, onder meer door de grote bevolkingsgroei en doordat steeds meer grond werd ingenomen door landheren en veeboeren. Vee bracht economisch gezien meer op en de veeboeren betaalden tienden. Deze problemen kenden ook een godsdienstige dimensie. Geheime vennootschappen beschermden, indien nodig met geweld, hun eigen gemeenschap, dat wil zeggen, protestantse of katholieke boeren. Families van de tegenstanders werden aangevallen om hen van hun land te verdrijven.
In september 1795 vielen de katholieke Defenders de protestantse Peep O’Day Boys aan in Armagh. Deze gevechten kregen de naam de Slag van de Diamant (the Battle of the Diamond). Hierna richtten de Peep O’Day Boys de Orange Society op, wat nu de Loyal Orange Order is. Leden vonden ze vooral in de protestantse arbeidersklasse, door de middenklasse en de hogere kringen werden ze verafschuwd.[3]
In de 19de eeuw bleef de Oranje Orde een min of meer geheime sociaal-politieke vereniging. Haar voornaamste doelstellingen waren en zijn religieus en politiek, namelijk het verdedigen van protestanten en van de unie met Groot-Brittannië. Desondanks was de relatie van de Orde met de Britse regering vaak gespannen. Dit was vooral het geval in de jaren 1860, toen haar processies werden verboden. Haar grote groei kende de organisatie rond de eeuwwisseling naar de 20ste eeuw, ten tijde van de Home Rule crises.[4]
De Britse premier Gladstone wilde via de Home Rule Bill het Ierse eiland, dat toen nog integraal deel uitmaakte van het Verenigd Koninkrijk, een beperkt zelfbestuur geven. Dit deed hij niet alleen uit eigen overtuiging, maar ook om de steun te krijgen van de Irish Parliamentary Party aan zijn Whigh-regering. De Irish Parliamentary Party was toen veruit de grootste Ierse partij en wilde via de parlementaire weg zelfbestuur van het eiland verkrijgen. De Home Rule Bill stuitte op fel verzet van de Ierse en Britse unionisten en van de Tories. De eerste maal, in 1886, raakte het wetsvoorstel niet voorbij het House of Commons. In 1893 werd het verworpen door het House of Lords. Er werd namelijk gevreesd dat de loyale protestanten op een gewelddadige manier zouden reageren, en bovendien dat andere gebieden in het Britse Rijk ook een eigen Home Rule zouden eisen. In 1912, tijdens de liberale regering Asquith, kwam de Home Rule Bill een derde keer voor het parlement. De House of Lords had net zijn veto verloren, maar kon nog wel een wet terug naar de House of Commons sturen, en dit tot tweemaal toe, zodat zo’n wet heel wat vertraging opliep. De tegenstanders van Home Rule, onder leiding van de Ulster Unionisten (nu gescheiden van de andere Ierse unionisten en ook veel machtiger), maakten niet alleen gebruik van de steun die ze in de House of Lords kregen, ze reageerden ook zo hevig dat het land aan de rand van de burgeroorlog kwam te staan. In september 1914 werd Home Rule uiteindelijk aanvaard, nadat de Irish Parliamentary Party schoorvoetend had ingestemd met enkele compromissen, waaronder de uitsluiting van een deel van Ulster, dat dus niet onder het nieuwe Ierse parlement zou komen te staan. Het in werking treden van Home Rule werd dan uitgesteld tot na de eerste wereldoorlog. De Irish Parliamentary Party had echter de steun van de Ierse nationalisten verloren en werd na de verkiezingen van 1918 gereduceerd tot een marginale partij. Sinn Féin, dat niet tot zoveel compromissen bereid was, kreeg massaal de steun van de Ierse nationalisten. De onlusten in Ierland tijdens de Eerste Wereldoorlog, met de mislukte Paasopstand van 1916 in Dublin op kop, zorgden er voor dat na de oorlog Home Rule niet in werking trad, maar dat Ierland onafhankelijk werd in 1921, met uitsluitsel van 6 graafschappen in de noordelijke provincie Ulster.[5]
De Home Rule crises brachten de protestanten dichter bij elkaar. Ook conservatieve en rijke protestanten verzetten zich hevig. De Oranje Orde stelde zich, vanaf er over Home Rule werd gesproken, uitgesproken unionistisch op. Een bijeenkomst in Westminster in januari 1886 van zeven Orangisten, die tevens parlementariërs waren, was het eigenlijke begin van de Unionistische Partij. Deze kon al gauw rekenen op steun van de Conservatieve Partij door hun gemeenschappelijk verzet tegen de liberale plannen voor Home Rule.
Rond de eeuwwisseling zou al ongeveer twee derde van de mannelijke volwassen protestanten lid zijn van de Orde.[6]
De Orangisten waren geen voorstander van de opsplitsing van het eiland, maar toen dat toch gebeurde in 1921, verzetten ze zich hardnekkig tegen zelfs maar ideeën van toenadering tussen het noorden en het zuiden. De Noord-Ierse regeringen werd altijd bijna uitsluitend gevormd door Orangisten. Noord-Ierland ontwikkelde zich tot een protestantse staat, waarin de Oranje Orde een belangrijke rol bleef spelen door haar banden met de Unionist Party.[7] Dit verklaart dan ook waarom er vaak van de Orange State werd gesproken.
In 1968 kwamen de katholieke inwoners van Noord-Ierland, onder impuls van de ‘civil rights movement’, massaal op straat om te protesteren tegen de discriminatie waaronder zij gebukt gingen. Deze marsen worden vaak beschouwd als het begin van wat men noemt de ‘Troubles’. De Oranje Orde, die het verdedigen van burgerlijke en religieuze vrijheden nochtans als één van haar belangrijkste taken aanziet, verwierp deze burgerrechtenbeweging als republikeins en communistisch. De situatie werd steeds grimmiger en extreme loyalisten verstoorden de civil rights marsen steeds gewelddadiger. In augustus 1969 waren er zware rellen in de Bogside, een katholieke wijk in Londonderry. De Britse regering besloot om het leger in te zetten om een burgeroorlog af te wenden. In een optocht in januari 1972 schoot het leger 13 mensen dood, een nog altijd controversiële gebeurtenis dat bekend staat als ‘Bloody Sunday’. Kort hierna kondigde de Britse regering aan dat ze het bestuur van Noord-Ierland zou overnemen, meteen ook het einde van de Orange State.
De Oranje Orde was niet gelukkig met deze gang van zaken. De beweging zag veel van haar invloed verloren gaan. Ze behield wel haar banden met de Ulster Unionist Party (UUP), maar moest ook toezien hoe een nieuwe protestantse politieke partij heel wat stemmen van de UUP wegkaapte. Dominee Ian Paisley richtte zijn Democratic Unionist Party (DUP) op in oktober 1971. Paisley had de Oranje Orde verlaten en had zelf de Independent Orange Order opgericht.
Tijdens de jaren van geweld bleef de Oranje Orde oproepen voor een strakker veiligheidsbeleid, vooral tegen de IRA (die na de oprichting van de Provisional Sinn Féin in januari 1970 werd gevormd). Over het loyalistisch geweld zei de Orde dat ze altijd gepoogd had om haar invloed te gebruiken om het geweld in te dammen.
In de jaren 1980 liet de Oranje Orde vooral van zich spreken door haar verzet tegen het ‘Anglo-Irish Agreement’ (1985), een akkoord tussen de Britse premier Margaret Thatcher en haar Ierse collega Garret FitzGerald, waardoor de republiek Ierland een adviserende rol kreeg in Noord-Ierland. Nog voor dit akkoord, in hetzelfde jaar, liepen hun jaarlijkse marsen danig uit de hand omdat de Orangisten weigerden de wegomleggingen die de Royal Ulster Constabulary (RUC, de Noord-Ierse politie) hadden opgelegd, te volgen. De RUC poogde de marsen buiten katholieke wijken te houden. Ook in 1986 verliep het marsseizoen niet zonder problemen. De marsen van dat jaar, net als die van de jaren erna, stonden in het teken van protest tegen het Anglo-Irish Agreement. 1990 was dan weer een feestelijk jaar voor de Orde. Het was dan precies 300 jaar geleden dat Willem van Oranje Jakob II versloeg. Ten tijde van de Brooke-Mayhew besprekingen (1990-1992) waarschuwde de Ierse Grand Loge dat ze niet zou aanvaarden dat de republiek Ierland betrokken zou worden bij het bestuur van Noord-Ierland. In die jaren kreeg de Oranje Orde af te rekenen met aanvallen op verschillende landelijke Oranjezalen, vooral in de graafschappen Armagh en Down. Problemen rond het ontwijken van katholieke wijken tijdens hun marsen bleven jaarlijks terugkomen.[8] Vooral de marsen van 1996 werden gekenmerkt door heel zware rellen.
Structuur en analoge organisaties
Figuur: de structuur van de Grand Orange Lodge of Ireland[9]
Zoals uit dit schema blijkt, kent de Ierse Oranje Orde een piramidale structuur. De organisatie is gebaseerd op die van de vrijmetselarij, met verschillende loges. Aan de basis zijn er 1400 private loges. Elke loge zendt 6 vertegenwoordigers naar één van de 126 Districtloges. Elke Districtloge stuurt tussen 7 en 13 vertegenwoordigers naar hun Graafschaploge. Zo zijn er 12 en zij sturen allen samen 250 vertegenwoordigers naar de Grand Orange Loge, die aan de top van de piramide staat. Naast de 250 vertegenwoordigers van de Graafschaploges zetelen er ook verkozen bestuurders.
De Grand Orange Loge herbergt verschillende comités, zoals een comité voor onderwijs, één voor financiën, een comité voor de pers, voor de herziening van het bestuur, en een centraal comité.
Aan het hoofd van elke loge staat een Grand Master. Voor de Grand Orange Loge is de presbyteriaanse dominee Martin Smyth al sinds 1972 Grand Master, daarmee staat hij ook aan het hoofd van de Oranje Orde in Ierland. Martin Smyth is tevens vice-premier van de UUP.
Zoals eerder al vermeld, kent de Oranje Orde ook vertakkingen buiten Ierland, vooral dan in de andere delen van het Verenigd Koninkrijk en in landen van de Commonwealth. De Imperial Grand Master is de leider van alle Grand Orange Loges over heel de wereld, een functie die Martin Smyth tot 1982 had uitgeoefend. In 1985 kreeg een Australiër deze post, en deze werd opgevolgd door James Molyneaux, de voorzitter van de UUP tot 1995.[10]
De Oranje Orde is een echte mannenbeweging. De vrouwelijke tegenhanger van de beweging, de Association of Loyal Orangewomen, zou volgens de Orde zelf in 1984 slechts 5000 leden hebben gehad. Zelfs in gebieden waar de Oranje Orde sterk staat, zouden de vrouwen eerder afkeurend staan tegenover de beweging, omdat hun bijeenkomsten al te vaak gepaard gaan met overmatig drankgebruik en zij ook de aandacht van de plicht om naar de kerk te gaan zouden afleiden.[11]
Een organisatie die dicht bij de Oranje Orde aanleunt, is de Imperial Grand Black Chapter of the British Commonwealth, beter bekend als de Royal Black Institution. De meeste van haar leden zijn ook Orangisten. Zoals uit haar naam blijkt, heeft ze net als de Oranje Orde leden buiten Ierland. Ook hier is James Molyneaux de leider. Zij kennen eveneens hun jaarlijkse demonstraties. De belangrijkste daarvan valt op de laatste zaterdag van augustus. Op 13 juli gaan ze naar Scarva waar een veldslag tussen Willem III en Jakob II wordt nagespeeld. Hun demonstraties kennen weinig politieke speeches, toch willen de Blackmen, zoals hun leden worden genoemd, het unionisme en protestantisme verdedigen.[12]
Een andere gelijkaardige beweging is de Apprentice Boys of Derry, een loyalistische organisatie die het beleg van Londonderry van 1688 herdenkt. Het waren namelijk leerjongens die de poorten van Londonderry sloten voor de legers van Jakob II. In 1689 ontzette Willem Van Oranje het katholieke beleg van de stad. Hun jaarlijkse herdenkingsmars van augustus 1968 betekende het begin van vele jaren van geweld.[13]
Het gebeurt vaak dat mensen lid zijn van meer dan één protestantse organisatie.
Een concurrent voor de Oranje Orde is de Independent Orange Order, een splintergroep van de eerstgenoemde. Een UUP kandidaat verloor tussentijdse verkiezingen van een scheepswerfarbeider. Hij werd daarom uit de Oranje Orde gezet en stichtte daarop de Independent Orange Order. Zij houdt een eigen Twelfth, tijdens dewelke de radicale dominee Ian Paisley, die in 1962 met de Oranje Orde brak, vaak de menigte toespreekt. Alhoewel de Independent Orange Order relatief klein bleef, is ze toch prominent dankzij de macht van één van haar leiders, Ian Paisley.[14]
De katholieke tegenhanger van de Oranje Orde is de Ancient Order of Hibernians. Zij wordt geassocieerd met de verdediging van het katholieke geloof en de promotie van het Iers nationalisme. Haar succes is heel wat minder groot dan die van haar protestantse tegenhanger, maar toch kan de Ancient Order of Hibernians op een aanzienlijk ledenaantal rekenen. Ook zij organiseert parades met muziekkorpsen, vaandels en sjerpen, en dan wel op 15 augustus (Maria Hemelvaart) en soms op Saint-Patrick’s Day.[15]
Betekenis
Als eerder al vermeld, is de Oranje Orde de grootste en oudste protestantse organisatie. Het ledenaantal wordt niet gepubliceerd, maar wordt geschat op tussen de tachtigduizend en de honderdduizend (1990).[16] Dat betekent ongeveer een derde van de protestantse volwassen mannen. Tijdens de eerste vijftig jaar van Noord-Ierland was dat nog twee derden, maar door de groeiende protestantse onenigheid, nadat Londen het bestuur van het gebied overnam, verloor de Orde veel van haar invloed en leden. Die achteruitgang zou vooral te maken hebben gehad met het machtsverlies van de UUP, die tijdens de eerste vijftig jaar de provincie had bestuurd. Tijdens die vijftig jaar werden katholieke inwoners systematisch gediscrimineerd en zorgde de Oranje Orde er voor dat haar leden op alle gebied (werkgelegenheid, huisvesting, onderwijs) werden voorgestoken. Ze keek er vooral op toe dat de RUC uit haar leden werd samengesteld.
De RUC werd opgericht na de opsplitsing van Ierland en al in 1923 werd er een RUC Oranje Loge opgericht. De RUC bestond en bestaat bijna uitsluitend uit protestanten en was bijgevolg ook discriminerend ten opzichte van katholieken. Voor misdragingen tijdens Oranjemarsen zou ze vaak een oogje toe hebben geknepen. Pas sinds het AIA in 1985 kon de RUC langzaam een reputatie van professionalisme opbouwen. De protestanten agiteerden toen heftig, waardoor de RUC werd geconfronteerd met een conflict tussen de protestanten enerzijds en de staat, en dus zichzelf, anderzijds. De RUC hield zich aan het AIA, ook aangaande de Oranjemarsen, en probeerden dus hun eigen gemeenschap tot de orde te roepen.[17]
De Oranje Orde zorgde er ook voor dat de protestanten zich identificeerden met unionisme en Orangisme, doordat zij zich profileerden als de verdedigers tegen de katholieke verzuchtingen naar de macht.[18]
John Whyte waarschuwt het belang van de Orde niet te overschatten, aangezien twee derde van de protestantse mannen geen lid zijn, en de UUP niet meer almachtig is.[19] Andere auteurs wijzen er echter op dat hun links met de UUP, ook vandaag de grootste protestantse partij, en hun groot aantal leden en prestige, van de Oranje Orde nog altijd een invloedrijke en machtige beweging maakt. De Orde speelt zelfs een grote rol in de ontspanning van haar leden via haar Orange Halls, die vergelijkbaar zijn met de parochiehuizen in België.
Het succes van de Oranje Orde kent volgens Paul Arthur dezelfde verklaring als de redenen van haar bestaan, namelijk angst voor katholieke overheersing. Niet alleen aan haar anti-katholicisme, maar ook aan de maatschappelijke voordelen voor de leden en aan haar nepotisme dankt de Orde, zelfs tot op vandaag, haar succes. Paul Arthur definieert Orangisme als georganiseerd protestantisme, gevormd om het conflict tussen de verschillende protestantse kerkgemeenschappen en de sociale spanningen binnen de protestantse gemeenschap te beteugelen. De belangrijkste rollen van de Orde zijn dus sociaal verzoenend op te treden binnen de eigen gemeenschap, en patriottische gevoelens te stimuleren.[20]
De Orde ziet zichzelf als een religieuze organisatie, maar haar objectieven zijn ook politiek, namelijk niet alleen het verdedigen van de protestanten, maar ook van de unie met Groot-Brittannië. De belangrijkste verwezenlijking van de Oranje Orde is dat ze de zo verdeelde protestanten verenigt.[21] De verdeeldheid binnen de protestantse gemeenschap is veel groter dan bij de katholieken. Er zijn verschillende kerkgemeenschappen (zoals de presbyterianen, de church of Ireland), wat bij de katholieken niet het geval is, en er is ook een conflict tussen liberale en fundamentalistische protestanten. De protestanten kennen ook een grotere klassenverdeeldheid dan de katholieken, waarschijnlijk doordat de protestantse gemeenschap een grotere en rijkere middenklasse kent, die eerder tot stand kwam dan de katholieke middenstand. De Oranje Orde slaagde er in leden van alle strekkingen samen te brengen. Alleen John Whyte schijnt het hier niet mee eens te zijn, wel integendeel, volgens hem zorgt de Orde voor nog meer verdeeldheid. Sommige protestanten zijn enthousiaste aanhangers, anderen gruwelen van de beweging. Hij wijst er ook op hoe de Orde de verdeling tussen regio’s, klasse, geslacht en generatie nog versterkt. De Oranje Orde kent naar gelang de regio een grotere of kleinere aanhang. Ze staat vooral sterk in grensgebieden en op het platteland, en natuurlijk ook in de regio’s waar de protestanten de meerderheid uitmaken. Haar succes is groter bij de lagere klassen van de bevolking, en dat vrouwen afkerig zijn van de Orde, is eerder al besproken. Jongeren zouden zich ook veel minder aangetrokken voelen door deze vereniging die heel veel belang hecht aan traditie. Hier citeert Whyte Desmond Bell, die vaststelde dat in Londonderry de interesse van jongeren voor de Oranje Orde scherp verminderde.[22]
Dat de Oranje Orde niet zo sterk staat in de steden, heeft te maken met het feit dat er in de steden meer mogelijkheden zijn voor een sociaal leven dan op het platteland. In veel landelijke gebieden worden de Orange Halls gebruikt als gemeenschapscentra, zoals de parochiehuizen bij ons. Dat betekent echter dat katholieken vaak worden uitgesloten van locale activiteiten. Hun Ancient Order of Hibernians staat niet sterk genoeg om voor alternatieven te zorgen, wel succesvol is de nationalistische sportvereniging de Gaelic Athletic Association. Deze associatie sluit formeel geen protestanten uit, maar wel ordehandhavers (leden van de RUC of van het leger). De Oranje Orde sluit wel formeel katholieken uit, en ook protestanten die getrouwd zijn met katholieken zijn niet welkom. Haar anti-katholicisme gaat soms zelfs zo ver dat ze leden onder druk zet geen grond te verkopen aan katholieken.[23]
De Oranje Orde zelf beweert een broederschap te zijn die toegewijd is aan de traditie van het protestantse geloof en aan wettelijke vrijheid. Orangisten zijn geen kwezels of extremisten. Ze willen niemand kwetsen of verwijten omwille van zijn geloof, wel integendeel, ze zijn tolerant en medelevend met alle mensen. Ze staan ook voor de waardigheid en rechten van het individu, zoals het principe van het christelijke geloof hen dat oplegt, en bestrijden de tirannie van een zielloze staat of een autoritaire kerk. Hun doel is de connectie met Groot-Brittannië te behouden en iedereen in de provincie gelukkig en welvarend te maken. Ze bestrijden alles dat de vrijheden van het individu beknot, en ze respecteren de regel van de wet en de christelijke ethiek. Geweld en extremisme zijn ontoelaatbaar. Protestantisme moet zichzelf propageren, maar ook andere godsdiensten mogen dit doen.[24]
Met een autoritaire kerk wordt op de katholieke kerk gewezen. De paus wordt door de Orangisten als de verpersoonlijking van de antichrist aanzien. Toen in 1976 de paus een bezoek bracht aan de republiek, waarschuwden de Oranje Orde en ook Ian Paisley hem om niet naar Noord-Ierland te komen.[25] Door de paus als autoritair te bestempelen, rechtvaardigt de Orde haar anti-katholicisme. De zielloze staat verwijst waarschijnlijk naar de republiek Ierland, een katholieke staat die in haar grondwet tot 1998 aanspraak maakte op het Noord-Ierse gebied.
Officieel veroordeelt de Oranje Orde alle geweld. Ze organiseren noch verkondigen terroristische praktijken. Toch twijfelt niemand dat de Orde een indirecte bijdrage heeft gehad tot het geweld van de laatste dertig jaar. Tom Hadden stelt dat door hun eisen dat hun traditionele marsen altijd langs hun traditionele wegen moeten gaan, de Orde verantwoordelijk is voor heel wat geweld in de straten van Ulster. In kalmere periodes zouden de katholieken er niets op tegen hebben dat die marsen door hun straten komen, maar in tijden van grote spanning, ervaren zij deze marsen als provocerend. De marsen gaan dan ook soms gepaard met geweld. Het verklaart ook waarom de ordediensten het marsseizoen elk jaar met grote bezorgdheid afwachten. De Oranje Orde probeert zijn leden wel discipline op te leggen, en het is hoogst waarschijnlijk dat, indien zij geen parades zouden organiseren, andere en meer extreme groeperingen dat wel zouden doen, met meer geweld tot gevolg. Veel kiezers en leden van de meer extreme DUP zitten vaak in de Orde, al is hun charismatische leider Ian Paisley geen lid. Het succes van dominee Paisley en zijn DUP dwongen de Oranje Orde en de UUP naar de meer extremere zijde om Paisley’s kiezers terug te winnen. Paisley veroordeelt ook wel alle geweld, maar vaak liep hij zelf aan het hoofd van illegale marsen en zijn agressieve stijl heeft meermaals de godsdienstige vijandschap tot een kookpunt gebracht.[26] Veel leden van de Oranje Orde hebben banden met terroristische groepen, vooral dan met de Orange Volunteers, die door Orangisten werd gesticht in 1972.[27]
Oranjemarsen
De Oranje Orde laat het meest van zich spreken met zijn parades, die elke zomer opnieuw voor rellen zorgen. De hoofddag voor iedere Orangist is 12 juli, de Glorious Twelfth. Over heel Ulster trekt de lokale Orangistische gemeenschap de straat op om de Slag van de Boyne te herdenken. In feite duurt het feest drie dagen. Op 11 juli bereiden de muziekkorpsen zich voor met hun indringende Lambeg drums (de grote trom die op de buik wordt gedragen), en in de straten worden kampvuren aangestoken. De meeste katholieken blijven die dag binnen. ‘s Avonds gaan de Orangisten met zijn allen naar de pub (volgens Tony Gray, de Oranje Orde ontkent dit) en zingen er protestantse liederen bij een pint of Guinness. De ironie van dit alles is dat de meeste pubs door katholieken worden uitgebaat, omdat een pub uitbaten in strijd is met de puriteinse leer.
De volgende dag gaan de Orangisten al vroeg op pad, rond zeven uur begeven ze zich naar de verzamelpunten van waaruit de optochten beginnen. Ze dragen allemaal een donker stadspak met een wit hemd en een bolhoed, al laten sommige loges die bolhoed achterwege. Voorts dragen ze een oranje sjerp met daarop oorlogsmedailles en badges en houden ze een gesloten paraplu vast alsof het een zwaard is. Sommigen voegen daar nog de Oranje Orde manchetten en witte handschoenen aan toe. Het belangrijkste is wel die sjerp, die de sash wordt genoemd. Die wordt van vader op zoon doorgegeven. De Orangisten hebben er twee: een smalle kleine voor de bijeenkomsten van de loge, en een grote, de ceremoniële sash, die tijdens de parades wordt gedragen.
Op de verzamelplaatsen ontmoeten ook de vele muziekkorpsen elkaar. Het gaat om fluit-, accordeon-, en drumkorpsen en fanfares. Tijdens de marsen worden er vaandels meegedragen met daarop de naam van de loge en eventueel enkel symbolen, zoals de open bijbel, foto’s en motto’s als ‘No Surrender’. Ook Orangisten van buiten Noord-Ierland lopen mee. Schotten en Engelsen (vooral uit Glasgow en Liverpool), Ieren en zelfs Canadezen, Australiërs en Nieuw-Zeelanders komen speciaal naar Ulster. De vrouwen die mee opstappen doen dat in de muziekkorpsen of als majorettes. Langs de kant van de weg kijken veel toeschouwers het spektakel toe. Velen van hen zijn gekleed als de Orangisten. Ook katholieken kijken toe hoe de stoet hun huizen passeert, al gebeurt dat eerder met gemengde gevoelens.
Aan het einde van de mars houden de Orangisten samen met hun familie een picknick (waarbij, volgens Tony Gray, alweer de Guinness rijkelijk vloeit, iets wat de Oranje Orde alweer ontkent), en terwijl worden ze vergast op speeches van de leiders van de Oranje Orde, speeches die sterk godsdienstig getint en anti-katholiek zijn.
‘s Avonds marcheert iedere loge terug naar zijn hoofdkwartier en daarna zou er weer een bezoekje gebracht worden aan de pub.
Op 13 juli is het dan Blackman dag. Enkele tienduizenden Blackmen (leden van de Imperial Grand Black Chapter of the British Commonwealth) trekken dan naar Scarva in ongeveer dezelfde kledij als de Oranje Orde. Meer dan de helft van de Orangisten zijn ook Blackmen. In Scarva staat een eik waaronder Willem III gekampeerd zou hebben. Rond deze eik wordt een picknick gehouden met randevenementen en worden de veldslagen tussen Willem III en Jakob II nagespeeld.[28]
Uit het voorgaande lijken de marsen in de eerste plaats een onschuldig folkloristisch feest te zijn, op misschien die politieke anti-katholieke speeches na. Zo ziet de Oranje Orde ze ook. Voor de Oranje Orde zijn die parades erg belangrijk. Volgens haar staan ze symbool voor hun rijke culturele erfenis. Om hun marsen te verdedigen gebruikt de Orde meestal begrippen als traditie en cultuur en wijst ze er op dat ook katholieken marsen houden, al zijn het er maar enkelen. Een Orangist beschrijft dat hij als kind de Twelfth ervoer als een folk festival, met lachende verklede mensen, muziek en hamburgerkramen, en dat ter ere van koning Willem. Nu, zo zegt hij, ziet hij in dat er een diepere betekenis achterzit, dat de parades symbool staan voor de solidariteit binnen een gemeenschap die onderdrukt wordt door de intimidatie van de katholieken.[29]
Katholieken ervaren de marsen niet als gewoon maar folkloristische optochten. Voor hen zijn het demonstraties van controle over het territorium en van protestantse macht. Zij vinden de parades pure intimidatie, omdat de katholieke nederlaag ermee herdacht wordt en er religieus-politieke toespraken worden gehouden. Ze hebben het er vooral moeilijk mee dat de protestanten ook hun wijken aandoen met hun triomfantelijke marsen en intimiderende muziek.[30] Zij eisen dan ook dat de parades niet door hun straten mogen passeren, waarbij ze soms de steun krijgen van de ordediensten. De Oranje Orde aanvaart echter meestal geen wegomleggingen of afgelastingen. Vaak monden de marsen dan ook uit in rellen of zelfs kleine veldslagen tussen de ordediensten, protestanten en katholieke tegenbetogers.
Sinds 1987 moet de Public Order Order het verloop van de parades regelen. Daarin staat dat alle parades, dus ook de traditionele, die jaarlijks worden gehouden, minstens een week op voorhand moeten worden aangevraagd, waarna beslist zal worden of de parade in kwestie wordt toegelaten. De wet zette veel kwaad bloed bij de Orangisten.[31]
De marsen zijn een politiek gevoelig item, iedere politieke partij heeft er zijn standpunten over. Die standpunten zijn erg voorspelbaar. Protestantse partijen kiezen de zijde van de Oranje Orde en eisen het recht op marsen waar en wanneer men wil, katholieke partijen spreken dan weer van pure intimidatie en machtsvertoon. Hier wordt verder dieper op ingegaan.
In ieder geval, op sympathie van de Britten, met wie ze zo graag een sterke unie willen behouden, moeten de Orangisten niet rekenen. De Britten krijgen op de televisie de moeilijkheden te zien die met de marsen gepaard gaan, en daarnaast krijgen ze ook nog donderpreken te horen van dominee Ian Paisley (al is die dus geen lid van de Oranje Orde). Daarbij komt nog dat alle unionistische partijen (op de Alliance Party na) zo goed als uitsluitend protestantse stemmen krijgen, terwijl alle republikeinse partijen hun electoraat uit uitsluitend katholieken bestaan. Vandaar dat begrippen als republicanisme en nationalisme enerzijds, en unionisme en protestantisme anderzijds, voortdurend door elkaar worden gebruikt. De indruk die de Brit daardoor van het Noord-Ierse conflict krijgt, is dat het als een 17de eeuwse godsdienstoorlog is, waarvan er geen rationele analyse kan worden gemaakt en waarvoor het gezond verstand geen oplossing kan vinden. Het lijkt wel alsof Noord-Ierland zich nog steeds in de tijd van de Slag van de Boyne bevindt.[32]
Het vorige deel sluit hiermee af: in Noord-Ierland is de politiek net zo verdeeld als de mensen op straat. Zoals de meesten geen contact hebben met mensen van de andere religie, zo zijn ook de politieke partijen opgedeeld. Alle unionistische partijen worden gevormd door protestanten en kennen een bijna uitsluitend protestants electoraat. De republikeinse partijen worden dan uiteraard gevormd door katholieken. Enige uitzondering is de Alliance Party, een niet-religieuze partij die unionistisch is zolang de meerderheid van de bevolking de unie met Groot-Brittannië wil bewaren.
De Ulster Unionist Party
Deze partij werd soms ook de Official Unionist Party genoemd. Het is de grootste partij van Noord-Ierland en zij vormde de Noord-Ierse regering in Stormont vanaf de scheiding met Ierland (1921) totdat de regering in Londen in maart 1972 de touwtjes overnam.
De doeleinden van de partij zijn: Noord-Ierland onder de Kroon te houden als deel van het Verenigd Koninkrijk en democratische instituties van de regering in Noord-Ierland te handhaven; het Britse burgerschap voor de Noord-Ieren te waarborgen; het recht van de Noord-Ieren op zelfbeschikking, gebaseerd op het democratische meerderheidsprincipe, te verdedigen tegen gelijk welke constitutionele verandering; en een democratisch systeem van locaal bestuur in Noord-Ierland te promoten.[33]
Tot het einde van de jaren zestig was de UUP een coalitie van gematigde en extreme protestanten, van links en rechts, samengehouden door het gemeenschappelijk doel om de band met Groot-Brittannië te behouden en het parlement te verdedigen. De verdeeldheid binnen de partij werd pas echt heel duidelijk toen de premier van de zes graafschappen, Terence O’Neill, hervormingen wilde doorvoeren. Dit gebeurde onder druk van de Londense regering en naar aanleiding van de marsen van de burgerrechtenbeweging. Die hervormingen waren bedoeld om de discriminatie van de katholieken in te perken. O’Neill trad af in maart 1969, naar aanleiding van de eerste bomaanslagen (door loyalisten). De UUP verzwakte doordat vele politici de partij verlieten. Aanhangers van O’Neill verlieten de politiek of verhuisden naar de nieuwe Alliance Party, tegenstanders stapten over naar de al even nieuwe DUP of andere extreme protestantse partijen.
De ontbinding in 1972 van het Stormont parlement, dat al die tijd door de UUP was overheerst, was een grote shock. De partij had nu geen andere keuze dan samen te werken met kleine unionistische partijen en de arbeidersklasse won er aan invloed.
De UUP had een nauwe band met de Conservatieve Partij, al sinds de Home Rule crisis. Die band kwam op de helling te staan doordat het precies de conservatieve regering Heath was die besliste tot de ontbinding van het Noord-Ierse parlement. Heath stelde voor de macht te delen met de katholieken, en daarin werd hij gevolgd door de nieuwe UUP voorzitter Brian Faulkner. Faulkner nam deel aan de uitvoerende macht, samen met de SDLP en de Alliance Party, zoals beschreven in het Sunningdale Agreement. Die machtsdeling werd echter verworpen door de unionisten, en Faulkner trad af als UUP voorzitter en werd opgevolgd door Harry West.
West stapte in de UUUC (United Ulster Unionist Council) samen met de DUP en andere protestantse partijen. In de Westminster verkiezingen van 1974 (die terug een socialistische regering in Londen bracht) haalde deze coalitie meer dan 50% van de Noord-Ierse stemmen, een duidelijke nederlaag voor het Sunningdale Agreement. De machtsdeling ging nog enige tijd door tot de verkiezingen voor de constitutionele conventie in 1975. De verdeeldheid binnen de UUP kostte de partij heel wat stemmen, ze was zelfs niet langer meer de grootste. Ze koos in de conventie samen te werken met onder andere de DUP. Zij konden echter geen constitutie uitwerken waarmee de regering in Londen akkoord ging en de conventie ging uiteen in 1976.
De relatie met de DUP verslechterde al snel, doordat de UUP nogal geheimzinnige besprekingen met de SDLP had en doordat ze weigerde een loyalistische staking te steunen. Tijdens plaatselijke verkiezingen in 1977 wist de UUP wat stemmen terug te winnen en in hetzelfde jaar werd de UUUC opgeblazen.
In 1978 weigerde de UUP het voorstel van de DUP om bij de nationale verkiezingen die op komst waren gemeenschappelijke kandidaten voor te dragen. De bedoeling was dat de protestanten niet verdeeld zouden stemmen, omdat dat in het voordeel van de minder verdeelde katholieken speelt.
De DUP bleef de grootste partij. De resultaten van de UUP waren vooral tegenvallend tijdens de Europese verkiezingen in 1979. De partij eindigde pas derde, na de DUP en de SDLP. West werd niet verkozen en nam ontslag. De nieuwe UUP voorzitter werd James Molyneaux. Margaret Thatcher werd in hetzelfde jaar Brits premier, en zij begon contacten te leggen met de regering in Dublin. De UUP bekeek die met veel wantrouwen. In elke toenadering tussen Londen en Dublin zag zij een samenzwering tegen de unionisten.
In de jaren tachtig slaagde de UUP erin terug de grootste te worden. Het inhoudelijke verschil met de DUP werd echter kleiner. Zij begonnen ook te ijveren voor een agressievere aanpak door de veiligheidsdiensten naar aanleiding van de moord op één van haar parlementsleden in 1981. Tijdens Europese verkiezingen bleef de DUP meer stemmen halen, omdat hun populaire leider Ian Paisley daar kandidaat was.
Het Anglo-Irish Agreement (AIA) van 1985 gaf de Ierse regering een adviserende rol in Ulster. De vijandschap tegenover dit akkoord van alle unionisten verenigde hen terug voor een korte tijd. De DUP en de UUP overlegden voor een gezamenlijke strategie. Alle unionistische parlementsleden namen in protest tegen het AIA ontslag, maar verloren bij de tussentijdse verkiezingen daarop wel een zetel. Op alle politieke niveaus, van gemeenteraden tot Westminster, boycotten de UUP en de DUP de bijeenkomsten. De Britse regering weigerde echter te buigen, en toen Margaret Thatcher werd herverkozen in 1987, veranderde de UUP van strategie. De parlementsleden keerden terug naar Westminster en de leiders begonnen ‘besprekingen over besprekingen’ om te zien of de regering wel bereid was voor een alternatief voor het AIA. Veel effect hadden die niet. De relatie met de DUP werd er wel slechter door.
Ook Thatcher’s opvolger, John Major, stond achter het AIA. De UUP nam in 1991 deel aan besprekingen in de hoop om via onderhandelingen het AIA te verwijderen en de Ierse regering ertoe te krijgen hun grondwet te veranderen. De Ierse constitutie maakte namelijk aanspraak op Noord-Ierland. De besprekingen sprongen af omdat de DUP en de UUP weigerden op het voorstel van de SDLP in te gaan om Dublin een belangrijke rol in Noord-Ierland te geven. Toch hadden de twee unionistische partijen geen gezamenlijke aanpak meer. Zo weigerde de DUP in 1992, tijdens de Brooke-Mayhew besprekingen, naar Dublin te gaan voor overleg over de noord-zuid relatie, terwijl de UUP dat wel deed. Ook dit overleg draaide op niets uit, maar de toon was al gezet, de UUP leek nu wel bereid tot praten, terwijl de DUP dat niet was. Tijdens de jaren negentig stonden en staan vredesonderhandelingen duidelijk vooraan op het programma, met de UUP in een centrale rol.[34]
In 1995 trok James Molyneaux zich terug als partijvoorzitter, hij werd opgevolgd door David Trimble.[35]
Al sinds zijn oprichting, overigens door Orangisten, bleef de UUP verbonden met de Oranje Orde. Door de verdelingen die de unionisten te beurt zijn gevallen na de ontbinding van het Noord-Ierse parlement, is die band wel wat afgezwakt. Vele Orangisten zitten nu in andere partijen, vooral dan in de DUP. Toch is de band nog heel belangrijk, zo zitten bijna alle prominente figuren in de UUP ook in de Oranje Orde en alle prominenten in de Oranje Orde in de UUP. Het hoeft dan ook geen betoog dat de partij een uitgesproken mening heeft rond de problemen met de Oranjemarsen.
De UUP erkent dat ruimschoots de meeste marsen georganiseerd worden door loyalistische groeperingen. Ze wijst op het culturele en traditionele belang van de parades, die meestal gehouden worden als een herdenking van een historisch feit en al jaren langs dezelfde routes lopen. Die parades gaan dan naar plaatsen waar er erediensten worden gehouden. De muziekkorpsen die mee in de stoet lopen, worden door de Oranje Orde aan strenge regels onderworpen. Zo wordt hen verboden al te feestelijke deuntjes te spelen. De UUP beweert dat de loyalistische orden geen schuld treffen aan de slechte faam van de marsen. Ze geeft wel toe dat vele muziekkorpsen hun gedrag vaak provocerend en onaanvaardbaar is, maar dat zou dan gaan over korpsen die zelf parades organiseren en geen rechtstreekse band hebben met de loyalistische ordes, behalve dan dat ze soms worden ingehuurd voor hun marsen.
Enige beperkingen voor de marsen vindt de UUP onaanvaardbaar. Zij oordeelt dat het organiseren van parades en publieke bijeenkomsten een burgerrecht in een democratische maatschappij is. Daarbij moeten de organisatoren wel hun verantwoordelijkheid opnemen, terwijl het de taak is van de politie om de openbare orde te behouden. Ze vindt het nonsens om te stellen dat een parade alleen maar door straten mag trekken waar de meerderheid van de bevolking er geen bezwaar tegen heeft.
De partij verwerpt de Public Order Order, omdat het Anglo-Ierse secretariaat (die tot stand kwam in 1985 door het AIA) via de wet mee inspraak kreeg in de parades, wat wil zeggen dat ook de republiek Ierland kan een rol spelen in de politiek die rond de marsen gevoerd wordt.
De UUP stelt zelf voor alle traditionele parades gewoon te laten doorgaan langs de traditionele weg. Alleen bij fanfares, politieke parades of nieuwe parades langs nieuwe wegen zou de politie kunnen beslissen of die doorgang mogen hebben of niet, naar gelang er rellen rond verwacht worden.[36]
De Democratic Unionist Party
Tijdens de woelige jaren van einde de jaren zestig en begin de jaren zeventig raakten de unionisten steeds meer verdeeld. Verschillende protestanten verlieten de UUP en vormden nieuwe bewegingen. De DUP werd zo opgericht in september 1971 door de radicale dominee Ian Paisley en het parlementslid Desmond Boal, die uit de UUP was gezet. Beide mannen vonden elkaar in hun oppositie tegen Terence O’Neill en zijn hervormingen. De nieuwe partij moest rechts zijn wat betreft de grondwet, maar links als het om sociale politiek ging. Boal was de eerste voorzitter van de partij, die in de plaats kwam van de vroegere partij van Paisley, de Protestant Unionist Party.
De objectieven van de partij zijn: de grondwet van Noord-Ierland als deel van het Verenigd Koninkrijk te verzekeren, te verdedigen en te behouden; de regel van de wet op te leggen in alle gebieden van Noord-Ierland, zodat alle burgers niet alleen gelijk zijn bij wet, maar ook gelijk zijn als onderdaan van de wet; en een politiek te ontwikkelen en op te dringen van sociale vooruitgang voor alle delen van de gemeenschap in de economie, onderwijs en sociale zekerheid.[37]
De DUP kende al van meet af aan electoraal succes. Ze verwierp elke vorm van machtsdeling met de katholieken en nam deel aan de verkiezingen in de coalitie van de UUUC. De UUP verliet in 1977 de UUUC en weigerde een loyalistische staking te steunen. Dit gaf aanleiding tot publieke aanvallen door Paisley en de UUP leiding aan elkaars adres. Toch wilde de DUP met de UUP een akkoord sluiten over de kandidaten voor de Westminster verkiezingen van 1979, maar de Ulster Unionisten weigerden omdat ze geen controle zouden hebben gehad over de locale afdelingen die de kandidaten selecteren. De DUP won toen twee zetels op de UUP. In hetzelfde jaar bewees Ian Paisley, tot verrassing van vriend en vijand, dat hij de meest populaire Noord-Ierse politicus was. Bij de eerste Europese verkiezingen kreeg hij als hevige anti-Europeaan 29,8 % van de stemmen achter zijn naam, een heel pak meer dan de UUP kandidaten. Ook tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1981 behaalde de DUP meer stemmen dan de UUP. Daarna moest de DUP de UUP terug voor laten en verloor zelfs stemmen.
Het Anglo-Irish Agreement (1985) bracht onrechtstreeks de partij intern in de problemen. De DUP sloot een pact met de UUP om gezamenlijk protest tegen het akkoord te ondernemen. Dat betekende dat er ook overeenkomsten waren in verband met verkiezingen, en enkele DUP kandidaten werden gedwongen hun kandidatuur in te trekken ten voordele van UUP leden tijdens de Westminster verkiezingen van 1987. Verschillende DUP functionarissen en gemeenteraadsleden verlieten daarop de partij en de politiek. In oktober trad Peter Robinson af als ondervoorzitter uit onvrede met de anti-AIA tactiek. Enkele maanden later nam hij echter zijn post weer in.
De relatie tussen de DUP en de UUP verwaterde opnieuw, maar achter de schermen bleven de partijleiders Paisley en Molyneaux nauw samenwerken. Tijdens de Brooke-Mayhew besprekingen (1992-1993) weigerde de DUP naar Dublin te gaan voor onderhandelingen met Ierse ministers omdat deze geen referendum beloofden over de Ierse grondwettelijke aanspraak op Ulster. Dat de UUP wel ging zette kwaad bloed bij Paisley. Tijdens verdere onderhandelingen bleef de DUP even onverzettelijk, maar Paisley moest toezien hoe zijn partij inmiddels terrein verloor op electoraal vlak, al kreeg hij zelf tijdens de Europese verkiezingen van 1989 opnieuw de meeste stemmen achter zich.[38]
Dominee Ian Paisley is niet alleen DUP voorzitter, maar ook leider van de Independent Orange Order en van de Free Presbyterian Church. De Free Presbyterians hebben via Paisley een nauwe relatie met de DUP. Veel van hen zitten in de Oranje Orde, maar hebben wel moeite met de Orde omwille van hun link met de UUP en omwille van de andere protestantse kerken die erin verzameld zitten. De meeste protestantse kerken worden stilaan meer liberaal, de Free Presbyterians verwijten hen daarom een tekort aan echt protestantisme. Zo nam Paisley bijvoorbeeld ontslag uit de Orde omdat die weigerde Sir Robin Kinahan te ontslaan. Hij vond dat dat moest gebeuren omdat Kinahan deelgenomen had aan een Rooms-katholieke dienst. Een andere Free Presbyterian verliet de Oranje Orde omdat er alcohol werd geconsumeerd tijdens de Twelfth. De DUP behaalt dan ook veel stemmen van vrome protestanten. De partij heeft ook meer aanhang onder arbeiders dan de UUP, al staan die niet bekend om hun vroomheid. Het is de sterke taal die Paisley vaak gebruikt en hun wantrouwen tegenover de elitaire leiding van de UUP en de Oranje Orde die de arbeiders aan de kant van de DUP brengen. [39]
Het verbaast helemaal niet dat een dergelijke religieus conservatieve partij, die zelfs vindt dat de Oranje Orde niet protestants genoeg is, van geen buigen weet wat betreft marsen, of ze nu van de Oranje Orde of van de Independent Orange Order uitgaan.
De DUP vindt, bij monde van hun ondervoorzitter Peter Robinson[40], dat de marsen een democratisch recht zijn. Dat ze moeten gestopt worden omdat de muziek of het gedrag van de stoet aanstootgevend zijn voor de buurtbewoners, is onterecht. Veel republikeinen, opgehitst door Sinn Féin en de IRA, zouden speciaal naar de stoet komen kijken om dan te kunnen zeggen dat ze beledigd zijn. Robinson vindt dat de katholieke cultuur te veel gepromoot wordt, terwijl de protestantse wordt afgekeurd. De media, die wat betreft de wegomlegging van de Oranjemarsen zelden begrip toont voor de protestantse onverzettelijkheid, beschuldigt hij van pro-nationalisme. Het idee van wegomleggingen buiten katholieke wijken vindt hij trouwens onrealistisch. Het zou bijvoorbeeld in Belfast onmogelijk zijn naar de stad te paraderen zonder katholieke wijken te passeren. Net als de UUP vindt Robinson de Public Order Order onaanvaardbaar. Volgens hem zit de republiek, via het Anglo-Irish Agreement, achter de politiek van de ordediensten om marsen om te leiden of te verbieden.
De Alliance Party
Net als de DUP is de Alliance Party ontstaan tijdens de woelige jaren die de ontbinding van het Noord-Ierse parlement voorafgingen. De partij werd in april 1970 opgericht door onbekende politici, maar kreeg al gauw aanhangers van O’Neill in haar rangen, die de UUP verlieten.
Alliance is de enige niet-religieuze partij met een electoraat dat uit zowel protestanten als katholieken bestaat. De oprichters hadden dan ook de bedoeling om de verdeeldheid te verminderen door: gelijkheid van burgerschap en menselijke waardigheid te waarborgen; discriminatie en onrechtvaardigheid uit te roeien; vooroordelen tussen de verschillende leden van de gemeenschap te elimineren; gelijkheid van sociale en economische kansen en opleidingsmogelijkheden te garanderen; democratie op zowel nationaal als plaatselijk niveau te verzekeren; deelname aan het politieke, bestuurlijke en publieke leven van alle delen van de verdeelde maatschappij te geven.[41]
De Alliance Party nam deel aan de onderhandelingen over machtsdeling en aan het bestuur dat daar uit voortvloeide in 1973 volgens het Sunningdale akkoord. In verkiezingen haalde ze altijd rond de 10 % van de stemmen, daarmee is ze de derde grootste unionistische partij. Alliance wil dus wel dat Noord Ierland deel blijft van het Verenigd Koninkrijk zolang de meerderheid van de bevolking dat wil.
In de jaren zeventig haalde de partij meer dan 10 % van de stemmen, tot zelfs 14,4 % in de gemeenteraadsverkiezingen van 1977. Maar in de jaren tachtig moest de partij heel wat stemmen inleveren door de toenemende polarisatie die volgde op de H-Block hongerstaking van 1981, waarbij 10 republikeinse gevangenen het leven lieten. In 1985 gaf de Alliance Party zijn, zij het voorwaardelijke, steun aan het Anglo-Irish Agreement, waardoor ze heel wat protestantse stemmen verloor. Die kon ze wel gauw terugwinnen omdat vele protestanten ontevreden waren over het verzet tegen het AIA dat door de DUP en de UUP werd gevoerd. Op het einde van de jaren tachtig nam de Britse Conservatieve Partij deel aan de verkiezingen in Noord-Ierland. Zij mikte op hetzelfde kiezerspubliek, namelijk de middenklasse, waardoor Alliance opnieuw haar electoraat zag afnemen.
Al sinds haar bestaan nam de Alliance Party deel aan allerhande vredesbesprekingen. Daarin stond ze meestal dicht bij de ideeën van de gematigde republikeinen van de SDLP, omdat die beiden voorstanders waren van machtsdeling tussen de twee bevolkingsgroepen. Die goede relatie werd wel verbroken omdat de SDLP een radicaler standpunt ging innemen, onder druk van het electoraal succes van Sinn Féin. In de Brooke-Mayhew besprekingen (1992-1993) was Alliance eveneens actief, en ze had een overeenkomst met de DUP en de UUP over decentralisatie, met andere woorden dat de Britse regering het bestuur van de provincie terug aan de Noord-Ieren overlaat.[42]
De Social Democratic and Labour Party
De SDLP vertegenwoordigt de meeste katholieken in Noord-Ierland. De partij werd opgericht in 1970 door zeven politici, waaronder de eerste voorzitter Gerry Fitt (die uit de Republican Labour Party kwam) en prominenten uit de burgerrechtenbeweging, zoals John Hume. Ze nam de meeste leden van de oude Nationalist Party, Nationalist Democratic Party en Republican Labour Party op. De partij stelde zich voor als een radicale, centrum-linkse formatie, die burgerrechten voor iedereen en gelijke verdeling van de welvaart wilde. Ze zou werken om de vriendschap en de verstandhouding tussen noord en zuid te bevorderen, met het oog op een eengemaakt Ierland als de meerderheid van de mensen, uit noord en zuid, dat wensen.
De twee basisprincipes zijn: het recht op identiteit, ethos en levenswijze naar eigen keuze voor iedereen; en het opleggen van politieke en constitutionele objectieven via zuiver vredevolle, ongewelddadige middelen.[43]
In 1971 verliet de SDLP het Stormont-parlement, dat het jaar nadien werd ontbonden, omdat ze het niet eens was met de werking van de bestuurlijke instituties. In augustus 1971 werd de internering zonder proces ingevoerd. Als protest ertegen steunde de SDLP een burgerlijke ongehoorzaamheidscampagne, die onder meer het niet betalen van huur en belastingen inhield.
Toen de regering in Londen het bestuur van de provincie overnam, stelde de SDLP voor een soort van condominium op te stellen, zodat Groot-Brittannië en Ierland tezamen Noord-Ierland zouden besturen. Ze riep ook Londen op uitspraken te doen die Ierse eenheid goedkeuren en ook acties in die richting te ondernemen, zoals een gemeenschappelijke senaat van Noord-Ierland en de republiek. Daar ging de Britse regering natuurlijk niet op in, maar de SDLP steunde wel de machtsdeling waar Londen toe opriep. Dat die machtsdeling door een loyalistische staking werd beëindigd was een zware klap voor de partij. De schuldige was volgens haar de Londense regering, die niet in staat was de paramilitaire groepen die Sunningdale wilde doen mislukken, te stoppen.
De verkiezingen voor de constitutionele conventie brachten 23,7 % op voor de SDLP. In die conventie kon de SDLP echter haar ideeën niet naar voren brengen omdat ze moest opboksen tegen de meerderheid van de UUUC. De conventie werd dan ook ontbonden en Londen bleef de provincie zelf besturen. De SDLP verweet het Britse bestuur dat ze te weinig moeite deed om de loyalistische onverzettelijkheid aan te pakken. Ze bleef oproepen aan Groot-Brittannië en de republiek en beide Noord-Ierse gemeenschappen om een regeling uit te werken, maar daarbij stelde ze ook dat een terugtrekking van Groot-Brittannië wenselijk en onvermijdelijk was. Met dit laatste punt haalde ze de kritiek van de unionisten op zich.
Toen de minister voor Noord-Ierland Humphrey Atkins in november 1979 een constitutionele conferentie aankondigde, vond de SDLP zijn agenda te beperkt om een politieke regeling te ontwikkelen. De partijleider Gerry Fitt was het daar niet mee eens en verliet de SDLP omdat hij vond dat die haar socialisme verloor en steeds meer nationalistisch werd. John Hume, tot dan ondervoorzitter, volgde hem op. De partij nam uiteindelijk toch deel aan die conferentie, nadat de minister beloofde ook een bijeenkomst te organiseren over de noord-zuid relaties, de veiligheid en de economie. De UUP deed echter niet mee en er werd geen akkoord bereikt.
Door de hongerstaking in de Maze-gevangenis in 1981 en de daaropvolgende polarisatie verloor de SDLP in de verkiezingen erna heel wat stemmen aan Sinn Féin. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van dat jaar haalde ze 17.5 % van de stemmen of een verlies van 3 %. De gemeenteraadsverkiezingen van 1985 waren eveneens een succes voor Sinn Féin. De SDLP kon vreemd genoeg profiteren van de goede resultaten van Sinn Féin. Het zette Dublin en Londen ertoe aan om werk te maken van een nieuwe constitutie voor Noord-Ierland. Dit resulteerde in november in het Anglo-Irish Agreement. De hoop van de SDLP dat daaruit gauw onderhandelingen tussen de verschillende Noord-Ierse partijen zouden groeien, bleek al gauw ijdel. De unionistische partijen hun verzet ertegen was tot de grote ontgoocheling van John Hume enorm. Zij zagen het AIA als een geesteskind van de Ierse regering en de SDLP, dat tegen beter weten in aanvaard werd door Margaret Thatcher. Dank zij het akkoord werden de volgende verkiezingen voltreffers voor de SDLP. In de tussentijdse verkiezingen van 1986, naar aanleiding van het ontslag van de unionisten uit protest tegen het AIA, wisten ze hen een zetel af te nemen; en in de nationale verkiezingen van 1987 konden ze hun verlies op Sinn Féin opnieuw goed maken.
In 1988 had John Hume onderhandelingen met Sinn Féin voorzitter Gerry Adams om het geweld te stoppen. Het kwam echter niet tot een overeenkomst. In de volgende jaren bleef de SDLP regelmatig oproepen sturen aan het adres van de IRA om het geweld te stoppen, en ook aan kerkleiders werd gevraagd om met de paramilitairen te praten. De SDLP nam ook deel aan verschillende vredesonderhandelingen, waaronder de Brooke-Mayhew besprekingen. Daarbij eiste zij steeds een bestuurlijke rol voor de republiek in Noord-Ierland, maar dit wilden de unionisten niet aanvaarden, zij eisten als eerste punt dat Ierland zijn constitutie moet veranderen, waar Dublin dan weer niets van wilde weten.[44]
Wat betreft de Oranjemarsen, redeneert de SDLP dat de protestanten wel het recht hebben om hun cultuur, maar niet om hun dominantie en overwinning op de katholieken te vieren. Het argument dat de protestantse marsen een traditie zijn, vindt ze geen reden om die te laten doorgaan, aangezien het gaat om een traditie van ongelijkheid, en één die geen rekening houdt met demografische veranderingen. De katholieke bevolking groeit namelijk sneller dan de protestantse, en veel vroegere protestantse wijken zijn nu hoofdzakelijk katholiek. De SDLP meldt ook nog dat het oneerlijk is hoe de protestantse marsen door katholieke wijken trekken, terwijl de katholieke parades enkel in eigen gebied mogen doorgaan.
De partij haalt er de verklaringen van de rechten van de mens erbij. Die bepalen dat mensen vrij zijn hun godsdienst privaat of in het openbaar te beleven, het recht hebben om vredige bijeenkomsten en verenigingen op te zetten, en vrij zijn deel te nemen aan het culturele leven van hun gemeenschap. Daarbij staan ook enkele beperkingen, die de herkenning van en het respect voor de rechten en de vrijheid van anderen moeten veiligstellen. De protestanten zouden met hun parades de rechten en vrijheid van de katholieken schenden, en daarom moeten ze omgeleid of verboden worden.
Als oplossing, ontwikkelt na het uitzonderlijk gewelddadige marsseizoen van 1996, stelt de SDLP voor om een commissie op te richten die de criteria moet bepalen waaraan een mars moet voldoen alvorens die toegelaten wordt. Die commissie zou evenredig moeten worden samengesteld uit de twee gemeenschappen. Aanvragen voor parades zouden allemaal op een specifieke datum moeten gebeuren en tegen een kleine vergoeding om misbruiken te vermijden. Die aanvragen zouden dan openbaar bekend worden gemaakt, zodanig dat betrokken partijen hun bezwaren ertegen kunnen uiten. Uiteindelijk onderhandelt de commissie er dan over of de mars plaats mag hebben of niet. Komen de commissieleden niet tot een overeenkomst, dan is het een rechtbank die beslist. Ook de RUC moet zich neerleggen bij de beslissingen van de commissie of van de rechtbank. Enige uitzondering hierop is wanneer de RUC vaststelt dat ze die beslissingen onmogelijk kan volgen, omwille van onvoorzienbare en uitzonderlijke veranderingen die na de beslissingen plaats grepen. In dat geval kan de RUC aan de rechtbank vragen om haar besluit te herzien. Wie zich niet houdt aan de besluiten van de commissie zou moeten financieel worden gestraft en er zou ook rekening mee worden gehouden bij latere aanvragen.
Er zou ook een onderzoek moeten komen die de RUC doorlicht. Dat zou moeten nagaan waarom de RUC tijdens parades dikwijls faalt om de wet en orde op te leggen en waarom de RUC de nationalistische marsen anders behandelde dan de marsen van de broederorden. [45]
Sinn Féin
Sinn Féin is de politieke vleugel van de IRA. De partij wordt vaak Provisional Sinn Féin genoemd en de IRA P(rovisional)IRA. De partij beweert de oudste van Ierland te zijn, maar zijn geschiedenis is één van splitsingen en uiteenvallen. Zo zijn de twee grootste Ierse partijen, Fianna Fail en Fine Gael, beiden afsplitsingen van de moederpartij. Het Sinn Féin van Gerry Adams dateert van januari 1970, uit een splitsing van Sinn Féin in een officiële (Official) en voorlopige (Provisional[46]) vleugel. Het dispuut ging over het al of niet herkennen van de parlementen van Dublin en Belfast. De Provisional Sinn Féin was tegen en verliet de partij en stichtte haar eigen formatie met hoofdkwartier in Dublin. Zij was meer gericht op het republikeinse, haar slogan was dan ook ‘Brits out’. De Official Sinn Féin was voor de erkenning. Zij was eerder Marxistisch gericht en werd later de Workers’ Party.[47]
Het enige uitgesproken doel van Sinn Féin is de hereniging van Ierland, want de verdeling zou de oorzaak zijn van het conflict en de onrechtvaardigheid op het eiland. Die verdeling zou ook ondemocratisch gebeurd zijn, want men heeft precies die zes graafschappen afgescheurd waar de protestanten een duidelijke meerderheid hadden, terwijl de meerderheid van Ierland tegen de verdeling was.[48]
Aanvankelijk was de partij, wiens naam ‘wij onszelf’ betekent, geen voorstander van een brute Britse terugtrekking om ‘een situatie als in Kongo’ te vermijden, maar in de Ard Fheis (jaarlijks congres) van 1980 werd besloten om te ijveren voor een onmiddellijk Brits vertrek. In 1981 besloot Sinn Féin voor het eerst haar zetels in te nemen die ze tijdens gemeenteraadsverkiezingen zou winnen. Ook in Ierland kwam ze op in verkiezingen, maar daar nam ze al langer haar gewonnen plaatsen in (maar niet in het Ierse parlement, dat ze nog steeds niet erkende). In Ierland had ze trouwens geen noemenswaardig succes. Door in de Noord-Ierse gemeenteraden te zetelen wilde ze de belangrijkste nationalistische vertegenwoordiger worden, voor de SDLP.
De hongerstaking van de IRA leden in de Maze-gevangenis in Belfast leverde Sinn Féin weinig extra stemmen op in de republiek, maar des te meer in Noord-Ierland. In 1981 werden in Ierland wel twee hongerstakers verkozen, maar het jaar nadien verloor Sinn Féin hun zetels opnieuw. In Noord-Ierland werd hongerstaker Bobby Sands verkozen voor Westminster tijdens tussentijdse verkiezingen in hetzelfde jaar, en na haar dood (door de hongerstaking) werd een ander Sinn Féin kandidaat verkozen als vervanger. Tijdens de Westminster verkiezingen van 1983 haalde de partij 13,4 % van de stemmen ondanks waarschuwingen van de katholieke kerk om niet voor hen te stemmen. In West-Belfast werd Gerry Adams verkozen, hij versloeg er Gerry Fitt, de voormalige SDLP voorzitter. Na dit succes werd Adams verkozen tot partijleider ter vervanging van de Ier Ruairí Ó Brádaigh. Dit maakte van Sinn Féin nog meer in de eerste plaats een Noord-Ierse partij. Ook in volgende verkiezingen wist Sinn Féin haar goede score te handhaven, al kwam ze nog heel wat stemmen tekort om de SDLP in te halen.
In 1984 haalde de IRA de wereldpers door de bomaanslag in Brighton, waar een conferentie aan de gang was van de Conservatieve Partij. Margaret Thatcher en verschillende ministers ontsnapten ter nauwe nood aan de dood. Gerry Adams beschreef de bomaanslag als een onvermijdelijk resultaat van de Britse bemoeienissen in Ierse zaken en als een democratische daad. De woedende unionistische partijen eisten dat Sinn Féin buiten de wet zou worden gezet. Desondanks haalde Sinn Féin tijdens haar eerste gemeenteraadsverkiezingen in 1985 11,8 % van de stemmen.
Ondanks die aanslag tegen haar persoon, of misschien juist dank zij, tekende Margaret Thatcher het Anglo-Irish Agreement in november 1985. De Ierse en Britse regeringen hoopten ongetwijfeld dat het akkoord de SDLP zou versterken ten nadele van Sinn Féin. Thatcher zocht ook gemakkelijkere uitleveringen van gevangenen vanuit de republiek en een sterkere samenwerking op gebied van veiligheid, beide in het nadeel van de IRA en zijn politieke vleugel.
De verkiezingen van 1986, veroorzaakt door het ontslag van de unionisten in protest tegen het AIA, waren inderdaad een succes voor de SDLP en een nederlaag voor Sinn Féin.
In hetzelfde jaar zag Gerry Adams enkele Zuid-Ieren de partij verlaten, toen die besloot haar eventuele plaatsen in de Dáil (Iers parlement) toch te zullen innemen. Deze Ieren richtten de Republican Sinn Féin op, maar konden maar weinig leden van Sinn Féin weghalen.
Ook in 1987 liet het AIA zich nog steeds voelen. Sinn Féin verloor in de Westminster verkiezingen 2 % van de stemmen in vergelijking met 1983, terwijl de SDLP er 3 % op vooruit ging.
Kort voor de verkiezingen had de partij een document ‘Scenario voor Vrede’ uitgewerkt. Daarin stelde ze een conventie van gans Ierland voor met de bedoeling een nieuwe Ierse grondwet te verwezenlijken en wilde ze Britse financiële steun om tot een eengemaakt Ierland, waarin er garanties zouden zijn voor loyalisten, te komen.
Sinn Féin scheen meer en meer te zoeken naar een pannationalistisch front. Onderhandelingen in 1988 met de SDLP leverden weinig op, mede omdat Hume Adams er van probeerde te overtuigen dat de ‘Brits out’ politiek door het AIA overbodig was geworden.
Met de gemeenteraadsverkiezingen van 1989 in het vooruitzicht, liet de partij zijn kandidaten toe een wettelijke anti-geweld verklaring te tekenen. De partijleiders zochten ook een einde te maken aan het uitzendingverbod van haar leden buiten verkiezingstijd, een verbod dat sinds 1988 van kracht was.
Ook voorheen had Sinn Féin af te rekenen met censuur, en dit omwille van haar banden met de IRA. Sinn Féin werd van de radio en televisie in de republiek geweerd sinds 1973 en al langer in het Verenigd Koninkrijk. De Britse regering hief dit verbod op in 1974 in de hoop dat Sinn Féin zou deelnemen aan de verkiezingen voor de constitutionele conventie het jaar nadien. De partij ging daar echter niet op in.
Sinn Féin vroeg eveneens de IRA om onopzettelijk doden, dat veel kiezers afschrikt, te vermijden. Ondanks deze nieuwe aanpak verloor Sinn Féin alweer enkele stemmen.
In oktober 1989 beweerde Gerry Adams dat onderhandelingen tussen zijn partij en de Britse regering onvermijdelijk waren, ondanks de herhaalde Britse verklaringen dat daar niets van in was zolang het geweld bleef duren. Verder zei hij nog dat binnen de IRA het onwettig was een niet-strijder te doden en hij stelde voor dat de Verenigde Naties en de Europese Unie een rol zouden spelen in een vredesregeling.
De Brooke-Mayhew gesprekken (1992) vond Sinn Féin geen goed begin, omdat ze nog altijd niet betrokken werd bij de onderhandelingen.
In de aanloop naar de Westminster verkiezingen van 1992, verklaarde Gerry Adams dat Sinn Féin en de IRA niet één zijn en dat hij het niet altijd eens is met de IRA. Hij verloor echter zijn zetel in West-Belfast aan de SDLP kandidaat Joe Hendron, die ook stemmen had gekregen van protestanten die zo hoopten Gerry Adams uit te schakelen, en ook Sinn Féin in haar geheel moest alweer stemmen inleveren.
Gesprekken tussen Sinn Féin en enkele prominente presbyterianen en de katholieke bisschop Edward Daly, die vaak de IRA had bekritiseerd, deden de geruchtenmolen draaien dat Sinn Féin zich zou distantiëren van de IRA. Dat bleek onterecht. Sinn Féin had wel duidelijk de bedoeling aanvaard te worden als gesprekspartner om mee te beslissen over de toekomst van Noord-Ierland.
In 1993 volgden nieuwe onderhandelingen tussen de SDLP en Sinn Féin. Deze werden georganiseerd door geestelijken en resulteerden in een akkoord. Door nieuwe bomaanslagen verbraken beide partijen echter weer het contact, maar het werd toch duidelijk dat men niet rond Sinn Féin heen kon als men een duurzaam vredesakkoord wilde sluiten. De gemeenteraadsverkiezingen van hetzelfde jaar waren een succes voor de partij. Ze haalde 12,4% van de stemmen. In Belfast werd ze zelfs de grootste. Maar zelfs toen de IRA een wapenstilstand afkondigde (31 augustus 1994), talmde de Britse regering onder John Major om ernstige gesprekken te beginnen met Sinn Féin, onder druk van de unionisten. Kort erop werd de censuur tegen Sinn Féin wel opgeheven. Gerry Adams en Martin McGuinness mochten ook terug Groot-Brittannië betreden, de toegang was voor hen sinds 1982 verboden.[49]
Het commentaar van Sinn Féin op de Oranjemarsen is voorspelbaar. De partij vindt het oneerlijk dat zij in 1996 nog steeds niet mocht mee onderhandelen, terwijl Noord-Ierland in juli van dat jaar het meeste geweld kende sinds de burgerrechtenbeweging naar aanleiding van de marsen. In 1996 werden de parades niet toegelaten door de Garvaghy Road in het stadje Portadown, wat net als het jaar ervoor niet werd aanvaard door de Oranje Orde en door Ian Paisley. Uiteindelijk, na verschillende dagen van geweld en bedreigingen gingen de politie en het leger door de knieën om erger geweld te voorkomen en lieten de Orangisten toch door die straat. Volgens Sinn Féin was dit alweer het bewijs dat de Britse regering toegeeft aan het geweld van de unionisten, geweld dat hen al sinds hun ontstaan zou kenmerken.
De partij vindt de marsen het symbool van het meerwaardigheidsgevoel van de unionisten, die met de marsen hun suprematie willen ten toon spreiden, en dat met de zege van Londen en onder bescherming van de RUC en het leger.[50]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] http://www.gpl.net/customers/goli/about
[2] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, Northern Ireland. A political directory 1968-1993, Belfast, The Blackstaff Press, 1994, p. 256.
[3] P. ARTHUR, Government and politics of Northern Ireland, Harlow, Longman, 1989, p. 10.
T. WILSON, Ulster, conflict and consent, Oxford, Basil Blackwell, 1989, p. 18.
[4] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., p. 256.
[5] D.J. SMITH and G. CHAMBERS, Inequality in Northern Ireland, Oxford, Clarendon Press, 1991, pp. 5-7.
[6] S. WICHERT, Northern Ireland since 1945, London, Longman, 1991, p. 31.
[7] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., pp. 256-257.
[8] Ibid. pp. 256-257
[9] http://www.gpl.net/customers/goli/golil
[10] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., p. 257 en 305.
[11] J. WHYTE, Interpreting Northern Ireland, Oxford, Clarendon Press, 1990, p. 32.
[12] Ibid., pp. 298-299
[13] T. P. COOGAN, The Troubles. Ireland’s Ordeal 1966-1996 and the Search for Peace, London, Arrow Books Limited, 1996, p. 543.
[14] J.H. GALLIHER and J.L.DEGREGORY, Understanding protestant perspectives, Dublin, Gill and MacMillan Limited, 1985, p. 186.
[15] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., p. 81
[16] J. WHYTE, op.cit., p. 31.
W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., p. 256.
[17] J. D. BREWER, Inside the RUC: routine policing in a divided society, Oxford, Clarendon, 1991, pp. 1-3 and 141-142.
[18] S. WICHERT, op.cit., p. 31
[19] J. WHYTE, op.cit., p. 32.
[20] P. ARTHUR, op.cit., pp. 40-41.
[21] M. CONNOLLY, Politics and Policy-making in Northern Ireland, London, Philip Alan, 1990, pp. 117-118.
[22] J. WHYTE, op.cit., pp. 32-49.
D. BELL, Acts of union: youth culture and sectarianism in Northern Ireland, Basingstoke, Macmillan, 1990, p. 173.
[23] K. BOYLE and T. HADDEN, Northern Ireland. The choice, London, Penguin Books, 1994, pp. 34-39.
[24] http://www.gpl.net/customers/goli/about
[25] T.P. COOGAN, op.cit., p. 70.
[26] T. WILSON, op.cit., pp. 210-211.
[27] T.P. COOGAN, op.cit., p. 333.
[28] T. GRAY, The Orange Order, London, Boldley Head, 1972, pp. 7-20.
[29] http://www.csc.tcd.ie/%7Eunionist/parades/personal.htm
[30] J. WHYTE, op.cit., p. 31.
[31] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., p. 440.
[32] T. WILSON, op.cit., p. 203.
[33] http://www.uup.org/text/static/policy.html#aims
[34] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., p. 336-341.
[35] T.P. COOGAN, op.cit., p. 473.
[36] http://www.uup.org/text/static/northrev.html
[37] http://www.dup.org.uk/objectives.htm
[38] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., pp. 134-136.
[39] S. BRUCE, God save Ulster. The religion and politics of Paisleyism, Oxford, Clarendon Press, 1986, pp. 151-153.
[40] Toespraak tijdens een ‘Right to march’ optocht in Portadown, 31/07/96: http://www.dup.org.uk/march.htm
[41] http://www.unite.net/customers/alliance/about
[42] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., pp. 78-80.
[43] http://www.indigo.ie/sdlp
[44] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., pp. 306-309.
[45] http://www.indigo.ie/sdlp/march.htm
[46] Provisional: dit verwijst naar de Provisional Government die in 1916 in Dublin werd opgezet door Sinn Féin dat toen nog streed voor een onafhankelijk Ierland.
[47] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., p. 284.
[48] http://www.sinnfein.ie
[49] W.B. FLACKES and S. ELLIOTT, op.cit., pp. 284-287.
[50] http://www.sinnfein.ie/97talks/index.html