Doodgaan aan de ontmoeting. Een hedendaagse kritiek op het moderne discours van het multiculturele opvoedingsdenken. (Stijn Sieckelinck)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

2. Probleemstelling

 

2.1. Culturen in Meervoud?

 

2.1.1. Feiten en normen

 

In het voorwoord van het boek ‘Culturen in meervoud’ van Guido Deraeck schrijft Leman dat ‘er nood is aan auteurs voor wie de inzichten en correcte ervaringen belangrijker zijn dan de puur theoretische polemiek, die bij de ‘leek’ meer impasse zou creëren dan ze tot constructief nadenken uitnodigt’.[6] Ik geef dit aan om een beetje de algemene lijn van dit boek te schetsen. Ik tracht hieronder de positie van Deraeck samen te vatten.

 

De multiculturele samenleving, zo zegt Deraeck, heeft ten eerste een onomkeerbaar karakter. Dit is een feitelijkheid. Hij spreekt over een veranderde bevolkingssamenstelling met gevolgen op tal van vlakken. Deraecks bedoeling ligt uitdrukkelijk in het bieden van een handig naslagwerk, een bundeling van gegevens rond het multicultureel samenleven en de gevolgen ervan voor verschillende pedagogische domeinen. Ik beperk mij tot een bespreking van de eerste drie hoofdstukken, waarvan hij zelf zegt dat ze best als basis voor verdere lectuur kunnen dienst doen. In een eerste hoofdstuk staat hij stil bij het gegeven van de multiculturele samenleving zelf, hoofdstuk twee gaat over ‘multiculturalisme’ als nieuw (universeel) gegeven, met aandacht voor de begrippen ‘cultuur’ en ‘cultuurverschillen’ en in hoofdstuk drie onderzoekt hij de aspecten van interculturele communicatie.

 

Het begrip multiculturele samenleving zou verwijzen naar het gegeven dat grote groepen vreemdelingen en mensen met een andere culturele achtergrond vandaag blijvend in ons midden leven. Hij citeert Brugman[7] die stelt dat multiculturalisme verwijst naar het belang dat men hecht aan culturele identiteit en verscheidenheid. In onze samenleving leven verschillende mensen en groepen ‘bij’ en ‘naast’ elkaar. Feit is dat er wel culturen in meervoud naast elkaar leven, maar dat men –ook bij gebrek aan een doorgedreven interactie-beleid- in feite onvoldoende mét elkaar leeft. De multiculturele samenleving mag dan wel een gegeven zijn, het multiculturalisme heeft niettemin een bewogen geschiedenis achter de rug. Deraeck gebruikt Taylors stelling dat men met het begrip de verscheidenheid aan culturen wil prijzen die in één en dezelfde samenleving bestaan en tegelijk het toebehoren aan een particuliere cultuur voor de identiteit van de persoon in de verf zetten.[8] Multiculturalisme gaat ervan uit dat echte tolerantie meer vereist dan erkenning van gelijkwaardigheid, namelijk ook erkenning van het verschil en zou bijgevolg ingebed zijn in het postmodernisme dat pluraliteit en verschil centraal stelt. Even wordt vermeld dat critici het vooral relativisme verwijten, maar deze aantijging wordt al snel van tafel geveegd omdat het volgens Deraeck duidelijk bewezen is dat assimilatie feitelijk ongelijkheid reproduceert. Het lijkt dus wel alsof we geen andere keuze hebben, wat de argumentatie ook moge zijn. Laat ons deze tekst toch eens lezen vanuit een kritische positie.   

 

2.1.2. Kritieken

Deraeck haalt reeds in de introductie van zijn boek ’culturen in meervoud’ een aantal termen door elkaar. Hij spreekt zowel over een multicultureel als over een intercultureel perspectief én zelfs een transculturaliteit ontbreekt niet in het rijtje. Nu is er wel wat voor te zeggen dat men de setting waarbinnen allerlei processen zich afspelen multicultureel noemt. Alleen moet men er zich bewust van zijn dat men dan eigenlijk al meer zegt dan de zuiver neutrale bewering dat er in een natie mensen wonen met een verschillende huidskleur en eventueel verschillende gebruiken doordat ze lid zijn van bepaalde groepen. Pluraliteit is dus wel een feit, net zoals singulariteit trouwens. Multiculturalisme wordt vandaag te weinig gezien als een ideologische politiek, of in afgezwakte versie: een normatieve stellingname. Een tweede term waar Deraeck mee goochelt is die van de interculturaliteit. Hier ligt de nadruk veel meer op het ‘tussen’ in tegenstelling tot het multiculturalisme waarbij de nadruk op het ‘veel’ ligt. Deraeck brengt de verdedigbare stelling naar voor dat dit ‘inter’ wijst op de intersubjectieve activiteit die er in deze gegeven multiculturaliteit zou moeten plaatsvinden. Hierbij wil ik twee dingen opmerken: ten eerste kan men zich afvragen in hoeverre de ideologie van het multiculturalisme en het interculturalisme hetzelfde belang nastreven. Kunnen we beide termen wel als elkaars aanvullingen zien? Of vertrekken beide vanuit een fundamenteel verschillend uitgangspunt? Ten tweede lijkt de term intersubjectieve activiteit enigszins misleidend aangezien we verderop in het boek relatief weinig terugvinden over de plaats van het singuliere subject in de multiculturele ontmoeting. Interculturalisatie is volgens de auteur wel de rode draad doorheen het boek. Of spreken we beter over een transculturele ontmoeting, een derde term die nog op dezelfde bladzijde ter sprake komt. Deraeck spreekt achtereenvolgens over transculturele hulpverlening en een transcultureel kader. Misschien wordt naderhand duidelijk op welke manier dit ‘trans’ zich kan onderscheiden van het voornoemde ‘inter’ Tenslotte nodigt hij ons allemaal uit om samen tot een boeiende multiculturele interactiviteit te komen [sic].

 

Zoals reeds vermeld gebruikt hij een definitie van Brugman om aan te geven wat hij onder multiculturalisme verstaat. Multiculturalisme verwijst dan naar de tendens om, in onze samenlevingen, meer belang te hechten aan culturele identiteit en verscheidenheid. Wat Brugman voor de rest te zeggen heeft over het ideologisch karakter van de term, lijkt niet relevant voor Deraeck. Ik kom hier op terug, maar laten we eerst nog even Deraeck aan het woord over Taylors definitie van multiculturalisme. De term is ontstaan in de VS om zich af te zetten tegen de idee van de ‘melting pot’, wat wees op de zogenaamde assimilatiemogelijkheden eigen aan de Amerikaanse cultuur. Vanaf de jaren 1980 zien we dan een terugkeer naar de culturele wortels. In Canada lanceert Taylor de ‘politiek van het verschil’ die kan leiden tot het nemen van bijzondere maatregelen voor het laten overleven van culturen en talen (zoals het Frans in Canada) en het in stand houden van verschillen tussen mensen en culturen. Multiculturalisme, zo stelt Deraeck, is bijgevolg duidelijk ingebed in het postmodernisme dat pluraliteit en verschil centraal stelt. Mijns inziens zou het verband tussen multiculturalisme en de moderne positie wel eens veel sterker kunnen zijn. Multiculturalisme lijkt juist steeds vaker als een groot verhaal de wereld te worden ingestuurd. Een verhaal waaruit vele andere kleinere verhalen zoals dat van de opvoeding worden afgeleid. Vaak hangt met de multiculturele positie een streven naar een harmonieuze samenleving samen. Onderliggend zou een vorm van maakbaarheidsideaal kunnen beschouwd worden.  Wanneer men ze ontmaskert als een ideologie en de gevaren ervan aan de kaak stelt, wordt men niet zelden als extremistisch gebrandmerkt. Het is mijn bedoeling om een radicale kritiek te geven op de manier waarop vandaag de vanzelfsprekendheid het haalt van de kritische positie ten aanzien van dit samenlevingsvraagstuk. Het is in elk geval de moeite waard om eens te gaan kijken bij wat voor een samenleving we uitkomen wanneer we vanuit andere vooronderstellingen de werkelijkheid gaan bestuderen. Het verwijt aan de multiculturele positie dat ze relativistisch zou zijn, is niet geheel onterecht. Het multiculturalisme bewijst de nieuwkomers geen dienst wanneer het hen terugwijst naar de beslotenheid van de eigen groep en hen hierdoor de verworvenheden van de moderne westerse samenlevingen ontzegt. De dwang van de groep en het verstikkend karakter van de gemeenschap vormen de keerzijde van de lofzang op de eigenheid van culturen. Deraeck lijkt al in de zin die daar net op volgt duidelijk te maken waar het hem om gaat. Hij benoemt de bovenstaande kritieken als theoretische stellingnames. Tussen de lijnen door lees ik dat hij het niet zo hoog op heeft met de theoretici, alsof ze zich gedragen als de beste stuurlui aan wal van de multiculturele samenleving.

 

Assimilatie produceert ongelijkheid. Dit weten we omdat achterstelling en uitsluiting regel blijven, vaak precies omwille van de gelijkheidsgedachte. Het politieke burgerschap blijft dan voor migranten een heel abstract gegeven. Wanneer één particuliere traditie voortdurend wordt ‘opgelegd’ tegen de feitelijke pluraliteit van levenswijzen in, worden verschillen in culturen weggeveegd en onderdrukt. Zoals we al zeiden: pluraliteit is een feit. Begrip voor andere opvattingen en verdraagzaamheid zijn dan ook noodzakelijk wil men in een natie kunnen samenleven. Deraeck spreekt van een leerproces waarbij toegenomen verscheidenheid ook als verrijking kan ervaren worden. Hij gaat zelfs verder.

Niet het zich (uitsluiten) terugplooien van allochtonen op de eigen gemeenschap is allicht een gevaar. Belangrijk is dat de dominante samenleving er zorg voor draagt dat voldoende kansen geboden worden aan die allochtonen om volwaardig te kunnen participeren aan het maatschappelijk bestel. (CiM, p.20)

 

In dit citaat lijken zich toch wel enkele expliciete en minder expliciete gevolgtrekkingen schuil te houden die extra aandacht verdienen. Deraeck stelt dat het ‘zich uitsluiten’ door allochtonen geen gevaar vormt voor de samenleving. In de vorige regel stelt hij wel dat het tijd wordt dat de autochtone bevolking de toegenomen verscheidenheid als een verrijking gaat ervaren. Moet men het dan verrijkend vinden dat men weet dat er ‘anderen’ in ons land leven? Moeten we het daarmee stellen? Hoe kunnen we in contact komen, het ‘inter’ realiseren als de ene groep zich van de andere mag afsluiten? Ten tweede begrijp ik de redenering niet als zou men door meer kansen te bieden een groep die op zichzelf terugplooit volwaardig kunnen laten participeren aan het maatschappelijk bestel. Terugplooien is toch synoniem voor segregeren en bijgevolg een afname van kansen? Aanvaarding van politiek van het ‘verschil’ staat in contradictie met de liberale democratie, zo lezen we. Vooral het individualisme, bij uitstek een politiek-liberaal principe, kan dan een hindernis zijn voor gemeenschapszin en dus voor samenhorigheid op grond van culturele identiteit.

De volgende passage gaat over cultuur. Nadat hij een definitie gegeven heeft van cultuur als een dynamisch  begrip, worden we ingeleid in de begrippen cultureel relativisme, universalisme en pluralisme.

In een tijd waar verschillende culturen elkaar ontmoeten, kan het niet anders dan dat sommigen de vraag stellen of de ene  cultuur dan beter of hoogstaander is dan de andere. Discussies gaan niet zozeer over algemene principes, maar over details als ‘het dragen van de hoofddoek’, ‘vrouwenbesnijdenis’, polygamie, en dgl. Twee verschillende visies treden hierbij op de voorgrond: enerzijds het cultureel relativisme, anderzijds het cultureel universalisme. (CiM, p.28)

 

Het lijkt mij haast onmogelijk om niet over deze passage te struikelen. Het dragen van een hoofddoek is inderdaad nog als een detail te beschouwen -hoewel men ook hiervan de symbolische draagwijdte ten volle moet trachten te beseffen- maar vrouwenbesnijdenis en polygamie kan men toch moeilijk maar als details zien. Integendeel, is het niet onze houding tegenover deze zogenaamde details die juist de grond van ons bestaan uitmaken en deze grond bij overtreding aantasten of besmetten? Of bedoelt de auteur iets anders te zeggen, zeker als we opmerken dat er aanhalingstekens geplaatst zijn rond ‘vrouwenbesnijdenis’? Ons denken over deze fundamentele onderwerpen is vanzelfsprekend, maar bewustwording van deze vanzelfsprekendheid zal hoogstwaarschijnlijk ons standpunt daarover niet doen wijzigen. Tegenover relativisme en universalisme plaatst de auteur de pluralistische positie: men gaat ervan uit dat in een multicultureel samengestelde maatschappij culturen of cultuurelementen ertoe bijdragen dat burgers bereid zijn om van andere culturen te leren [eigen cursivering]. En het is precies vanuit het besef dat culturen niet statisch zijn maar voortdurend in evolutie, dat ze aanvaarden dat die ‘verscheidenheid’ of dit pluralisme verrijkend is. Het gaat om een combinatie van interactie en verscheidenheid.[9] En wat heel belangrijk is: centraal staat hierbij niet de cultuur, maar de menselijke persoon die in een veelheid van verbanden opereert. Deze gedachte is zeer plausibel. Alleen lijkt het alsof Deraeck een consequentiële factor over het hoofd ziet. Immers, zoals het er nu naar uitziet kan iedereen die openstaat voor anderen uit andere culturen van elkaar leren. Dit leren wordt hier voorgesteld als zou het gaan om een relatief vrijblijvende houding, zonder veel moeite en zeker zonder de aanwezigheid van enig ongemak, onbehagen, laat staan pijn. Verderop zal duidelijk worden hoe ik mij tegenover deze wijdverspreide visie wens te verhouden. Deraeck plaatst systematisch beide termen uit elkaar. Leren van de ander is fijn en mag niet problematisch worden gekarakteriseerd. Dat leren in de werkelijke multiculturele interactie wel eens een pijnlijk proces zou kunnen zijn met alle problemen van dien en dat pas later eventueel het besef van ‘zich verrijkt te hebben’ doordringt, is een gedachte waar hij geen plaats aan geeft, getuige verschillende citaten waarin het verrijkend karakter genoemd wordt, zonder verdere uitleg of nadere condities:

Dit vraagt van vormingswerkers een zorgvuldige voorbereiding zodat het werken met multiculturele groepen ook als verrijkend voor de diverse deelnemers ervaren kan worden, als een aanzet om binnen de multiculturele samenleving met elkaar beter te kunnen functioneren. (CiM, p.41)

 

In die zin gaat het om een leerproces waarbij toegenomen verscheidenheid ook als verrijking kan ervaren worden. (CiM, p.20)

 

Natuurlijk houdt dit ook in dat de respectievelijke (culturele) achtergronden van de deelnemers [van multicultureel groepswerk] bij dit proces betrokken worden. Niet als ‘problematisch’, maar wel als ‘verrijkend’ voor elkaar. (CiM, p.45)

 

Het is duidelijk dat er na een kritische lezing van Deraecks boek een aantal moeilijkheden naar voor treden. Men zou kunnen opwerpen dat die dan maar object van verder onderzoek moeten vormen. Maar het grootste probleem lijkt juist het feit dat met zijn vocabulaire deze problemen zelfs onnoembaar, onbespreekbaar blijven. We moeten dus stilaan uitkijken naar andere discours. Maar eerst nog even de praktijk van het multiculturele vormingswerk onder de loupe nemen. Kleur Bekennen is al een aantal jaren dé dienst die instaat voor de bundeling en het aanbod van mondiale vormingsinitiatieven op scholen. Doen zich hier soortgelijke moeilijkheden voor? Of slaagt de praktijk erin, juist door niet alleen te zeggen maar te handelen, te doen wat Deraeck niet in woorden kon vatten? 

 

 

2.2. Kleur Bekennen?

 

2.2.1. Een thematisch project

 

“Jongeren leven vandaag in een samenleving waar mensen met verschillende culturele, sociale en familiale achtergronden elkaar ontmoeten. Dit project wil jongeren leren om mensen te waarderen in hun eigenheid en tevens zichzelf te verrijken.”

 

Dit fragment komt uit de begeleidende tekst van de workshop “Mijn familie, mijn leefwereld: een thematisch project”.[10] Uiteraard is dit slechts één uit de vele workshops die Kleur Bekennen aanbiedt, toch klinkt hier duidelijk een toon door die in vele vormingsinitiatieven terug te vinden is. Eigenlijk bevat het citaat twee doelstellingen. Een eerste doel is ‘jongeren leren om mensen te waarderen in hun eigenheid’. Op het eerste zicht lijkt dit niet alleen een goede, maar ook een mooie doelstelling. Want wat is er mooier dan mensen zichzelf laten zijn! Helaas, vaak vertikt de werkelijkheid het zich te plooien naar de schone dingen. Bij nader inzien is deze doelstelling toch wel verdacht. Want leggen we ernaast een ander fragment:    

Wanneer we spreken over gelijkenissen met het vreemde, dan veronderstellen we dat ik gelijk ben aan mezelf. In de relatie tot mezelf lijkt er aanvankelijk geen vorm van vreemdheid aanwezig te zijn. Eerst moeten we namelijk echter dit ‘vreemde in onszelf’ onder ogen te zien. Wanneer we zeggen “wij zijn hier allemaal thuis”, dan verloochenen we het vreemde in onszelf. Er zijn immers ook rare vogels in Vlaanderen en soms heb ik het gevoel dat ik zelf een rare vogel ben. We doen zaken die voor onszelf vreemd zijn, bepaalde dingen van onszelf kunnen we maar gedeeltelijk begrijpen. Misschien kunnen we nu de gestelde vraag beter beantwoorden. De relatie tot de vreemde lijkt in mezelf te beginnen. We zijn soms over ons eigen vreemd gedrag beschaamd, maar ook dit is mij eigen. Soms kan ik helemaal geen verklaring geven voor een bepaald gedrag . Soms komt dit vreemde gedrag van iemand anders.[11]

 

Plots verschijnt dit eigene van de ander als iets dat zelfs vreemd is aan hemzelf. Het wordt dan heel wat moeilijker om de waardering van het eigene in de ander in praktijk te brengen. Zou het kunnen dat we eerst het vreemde, zowel in onszelf als in de ander, moeten beschouwen? Want ‘waarderen’ lijkt dan ook niet meer zo juist.[12] Eerder een ‘verhouden tot’. Zo wordt een mooie doelstelling plots problematisch en dient zij mede als aanleiding voor een verdere zoektocht naar de juiste woorden. Want stel dat we de eigenheid blijven plaatsen voor de vreemdheid, dan dreigen we in het uiterste geval zelfs perverse conclusies te moeten aanvaarden. Zoals de neo-racist die zegt: ‘wij zijn geen racisten, want we zijn voor de eigenheid van culturen’. Of Le Pen die zegt dat hij van Marokkanen houdt. Op die manier wordt uitsluiting bijna ethisch en moreel verantwoord, als een soort naastenliefde. De paradox bestaat er dan in dat uit naastenliefde de apartheid gepredikt wordt.  

 

Een tweede doelstelling in het fragment is: ‘jongeren moeten leren zichzelf te verrijken’. Ik vermoed dat verondersteld wordt ‘… leren verrijken door in contact te treden met mensen uit andere culturen’. Hoewel deze formulering zeer frequent gebruikt wordt, is ze helemaal niet vrij van problemen. Een eerste moeilijkheid heeft betrekking op de machtsvraag. Blijkbaar struikelen weinigen over het sarcasme van ‘het zich verrijken’ in de context van het Noord-Zuidvraagstuk. In die zin schuilt er een neo-kolonialistische houding achter dergelijke uitspraak: ‘we halen eruit wat wij kunnen gebruiken, wat ons tegen de borst stoot houden ze beter zelf’. Ik verwijs hier exemplarisch naar de trend in de bedrijfswereld waarbij managers stages organiseren in Afrikaanse landen waar dan ‘geleerd’ kan worden hoe men vergadert op minder stressvolle manier. Men haalt dus een kenmerk uit een cultuur dat kan gebruikt worden voor productiedoeleinden, andere kenmerken die niet bruikbaar zijn, of zelfs ons mens- en wereldbeeld provoceren die houden ‘ze’ beter zelf. Er heeft dan letterlijk een verrijking plaatsgevonden. Het tweede zinsdeel verwijst naar een tweede moeilijkheid. Wie zegt immers dat elke interculturele ontmoeting an sich en/of a priori verrijkend is, en niet kwetsend en verarmend in die zin dat ze ons confronteert met een tekort? Het lijkt in elk geval de moeite om dit verder te onderzoeken.

 

2.2.2. Jeugd en Vrede

Een ander product dat Kleur Bekennen aanbiedt, is de workshop “Van Algebra tot Pyama. Arabieren in de Vlaamse Cultuur”, een project van Jeugd&Vrede, gebaseerd op de gelijknamige tentoonstelling.[13] De doelstellingen zijn als volgt:

 

-          Weergeven welke invloed de Arabische cultuur op onze westerse cultuur had (d.w.z. de vraag beantwoorden wat wij van de Arabieren hebben geleerd en overgenomen).

-          Wijzen op de beeldvorming die in het Westen is ontstaan over de Arabieren. In essentie gaat dit project dus over het rijke culturele goed dat wij westerlingen van de Arabieren hebben geërfd en over beeldvorming t.a.v. Arabieren en hun cultuur.  

 

Ik confronteer deze doelstellingen met een citaat uit een discussie met Rudi Visker over racisme en multiculturalisme.[14]

 

Zeer merkwaardig is dat, ondanks het feit dat we begrijpen hoe de ander in mekaar zit en dat hij een mens is zoals wij, bezig met het onderscheid tussen natuur en cultuur, we toch geen begrip hebben voor de ander. De naïviteit van het cultureel relativisme is geweest  (en is nog steeds) dat het van een automatische koppeling tussen ‘begrijpen’ en ‘begrip hebben’ uitgaat. En dat is geenszins een louter academische kwestie (R&M, p.43).

 

Misschien vertrekt dit project inderdaad vanuit naïef-relativistische vooronderstellingen. De redenering lijkt dat, wanneer we meer weten over de ander, of in dit geval over de cultuur van de ander, de verhouding tussen ons en die ander gemakkelijker zal zijn. De vraag is of we dit zomaar kunnen beweren. Visker wijst hier op een soort splijting in onszelf tussen een oneindig vermogen tot begrijpen en een eindig vermogen tot begrip opbrengen. Natuurlijk is het een goed initiatief om de beeldvorming over een bepaalde bevolkingsgroep te onderzoeken en te ontmaskeren als het gevolg van een door sociaal-historische factoren bepaald proces, verstrengeld met allerlei politieke belangen. Maar er blijft een grote beperking bestaan. Men moet geloven in de transparantie van de ander om een directe band te kunnen leggen tussen het aanbieden van informatie over een cultuur en een stijgende waardering voor die bepaalde cultuur, a fortiori voor de subjecten uit die bepaalde cultuur. Beweren dat het ene tot het andere zou moeten leiden, getuigt met andere woorden van een geloof in de maakbaarheid van de opvoedeling. Dit is een zeer moderne gedachte.  

 

 

2.3. Besluit

 

Men zou kunnen opwerpen dat ik in het voorgaande enkele dingen uitvergroot. Ik wil mij verdedigen door te bekennen, maar terzelfder tijd erop te wijzen dat men altijd een deel van de werkelijkheid uitvergroot en een ander deel onderbelicht laat. Ik heb slechts het onderbelichte deel van die werkelijkheid trachten onder de aandacht te brengen, omdat dat meestal de plek is waar onze vooronderstellingen gedijen.     

 

Kunnen we de formuleringen die nu blijken problematisch te zijn niet onderbrengen in een aantal meer omvattende concepten? Ik meen twee af te tekenen concepten te ontwaren.

 

Ten eerste: mij lijkt het gesignaleerde gebrek aan aandacht voor onze fundamentele vreemdheid te duiden op een bepaald vertrouwen in transparantie. Alsof het mogelijk is om zich een onvervormd helder beeld te vormen van iemands motieven om te handelen. Ook het geloof dat kennis meer begrip kan generen, getuigt van dezelfde veronderstelling. Alsof het cognitief vermogen van het kennen en begrijpen in een eenduidig transparante verhouding staat tot het begrip opbrengen of zelfs waarderen. De realisatie van die helderheid, het kunnen doordringen tot de kern van het denkende en handelende subject, komt in de voorbeelden nochtans naar voor als een essentiële doelstelling van de interculturele ontmoeting. Maar klopt deze voorstelling van zaken wel? Zou het niet kunnen dat we een aantal problemen niet kunnen aanpakken, juist omdat we aan deze gedachte van helderheid vasthouden?

 

Ten tweede: in tegenstelling tot deze helderheidsgedachte, die geregeld aan de oppervlakte treedt, lijkt er nog een gedachte voortdurend onderliggend aanwezig: het harmoniestreven. Hoewel het zelden of nooit letterlijk wordt uitgesproken, heb ik de indruk dat er telkens een gemeenschappelijk geloof ten grondslag ligt aan de bijdragen om eindelijk die harmonieuze, multiculturele samenleving te kunnen bereiken. Zelden wordt de spanning tussen het multiculturalisme en het onderliggende harmoniestreven serieus genomen. Alsof beide concepten perfect in elkaars verlengde zouden  liggen. Multiculturalisme haalt een groot stuk van haar legitimiteit uit haar uitgesproken verlangen naar een harmonieuze samenleving. Maar misschien schuilt er juist in dit verlangen een grote ambiguïteit. In elk geval moet dit verlangen worden gekaderd binnen een zeker vooruitgangsgeloof. Het komt er nu op aan om op zoek te gaan naar de concepten waarmee we deze ambiguïteit zouden kunnen ontdekken en benoemen. Het lijkt me in elk geval zinvol om eens te gaan kijken welke ‘feiten’ dergelijke vorm van modern vooruitgangsgeloof tegenspreken of tenminste nuanceren. 

 

Maar eerst nog een strategische nuancering van mijn bijdrage.[15] Het moet duidelijk zijn waar de kritiek wel op ingrijpt en waar niet. Mijn kritiek is gericht binnen de opvoedingswetenschap. Ik weet immers ook dat een samenleving maar mogelijk is door een wettelijk kader dat voor een aanzienlijk deel berust op transparantie en harmoniestreven. Het komt bijvoorbeeld de samenleving ten goede dat er in België een racismewet is gestemd.  Dankzij die wet is het in principe mogelijk om wat men noemt ‘Het aanzetten tot racisme en vreemdelingenhaat’ te bestraffen. Hoewel terzelfder tijd moet worden gewaarschuwd voor te hoge verwachtingen. Van deze wetgeving mag niet verwacht worden dat zij in staat is een sociaal fenomeen te bestrijden.[16] We zien dus een erg sterke band tussen het juridische en het sociale. Wat in elk geval erg opvalt is dat de pedagogiek zelden dit juridische kader aan bod brengt. De pedagoog zoekt al snel zijn toevlucht in een samenlevingsmodel van gepacificeerdheid tussen mensen. Terwijl het net die vorm van vrede is die wél in het wettelijk kader zit ingebakken (of zou moeten zitten), maar niet kan gepostuleerd worden op het niveau van de intermenselijke relaties waar vooral de pedagoog mee te maken heeft.    

 

Men kan nu opmerken dat het niet zo moeilijk is om de tekst van Deraeck en het programma van Kleur Bekennen te bekritiseren, net omdat beide in de eerste plaats gericht zijn op de praktijk. En het is bekend dat wanneer we dingen doen, we nooit zeker zijn van wat we doen, maar dat we niettemin dingen moeten blijven doen. Het praktijkgerichte karakter kan met andere woorden als verzachtende omstandigheid worden ingeroepen door de criticus. Laten we dus in een volgend hoofdstuk de auteurs onderzoeken die een soortgelijk excuus moeilijk kunnen voorwenden. Laat ons de bijdragen over Erkenning van Charles Taylor; Minderheidsrechten van Will Kymlicka; Gemeenschappelijkheid bij Bhikhu Parekh; Diversiteit bij Jan Blommaert en Jef Verschueren; en Hybriditeit onderzoeken op hun (vermoedelijk misplaatste) loyauteit ten aanzien van beide moderne principes: helderheid en harmonie.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[6] Deraeck, G. (1999). Culturen in meervoud. Leende: DAMON      [= CiM]

[7] Brugman, J. (1998). Het raadsel van de multicultuur. Amsterdam: Meulenhoff. p 7-17.

[8] Taylor, C. (1994). The politics of recognition. In Gutmann A. (Ed.) Multiculturalism. Princeton University Press.

[9] Procee, H.  (1991). Over de Grenzen van Culturen. Voorbij Universalisme en Relativisme. Amsterdam: Boom.

[10] Zie op het web: www.limburg.be/ontwikkelingsamenwerking/catalogussecundaironderwijs.pdf. Het betreft workshop nr.7 in het pdf-document

[11] Het fragment is afkomstig uit een cursusnotitie van een college door R. Bernet. (1999).

[12] Als we rekening houden met de structuur van de erkenning zoals die in de antropologie wordt beschreven.

[13] Zie op het web: www.arabieren.be.

[14] Visker, R. Over racisme en multiculturalisme. Interview met de Vrouwenraad. In een publicatie van de Vrouwenraad.            =[R&M]

[15] Op basis van seminarie-discussie met Jan Masschelein en Paul Smeyers.