Daar komt de bruid…De nuptialiteit van Heist en Knokke 1700-1900. (Miet Desender)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel II: Trouwen in Heist en Knokke

 

Hoofdstuk 1: Het huwelijk en het huwelijkspatroon

 

1. Het huwelijk en het gezin doorheen de tijd

 

De Scharnierperiode 1700-1850[16]

De kloof die ontstond tussen de traditionele agrarische samenleving en de moderne industriële maatschappij is kenmerkend voor deze scharnierperiode en zou mede verwezenlijkt zijn door de ‘dubbele revolutie’. Voor de periode 1780-1850 was het de Engelse historicus Eric Hobsbawm die verwees naar de term Dual Revolution. De Franse Revolutie en de Industriële Revolutie zorgden voor het ontstaan van de moderne natiestaat met aanzienlijke economische macht voor de burgerij. Door de mechanisering van de nijverheid was plots een aanzienlijke groei van de productie mogelijk. Deze groei is niet enkel toe te schrijven aan de mechanisering van de nijverheid; ook de thuiswerkende populatie bleef van belang in deze periode. Het bestaan van heel wat gezinnen hing immers af van die huisnijverheid. De huisindustrie raakte evenwel onderhevig aan het proces van proletarisering en werd eveneens ingeschakeld in het groeiende kapitalistische systeem. Mensen verloren de beschikking over hun eigen productiemiddelen en het ‘putting-out’ systeem van de koopman-ondernemer domineerde voortaan het productieproces.

 

De proto-industrie bood voor heel wat gezinnen een uitkomst. Wanneer de opbrengst van het boerenbedrijf niet voldoende was om rond te komen, konden aanvullende inkomsten gehaald worden uit de huisindustriële bezigheden. Deze vorm van gezinseconomie waarbij de arbeider over zijn eigen huishouden kon heersen en de arbeidskracht van ouders en kinderen maximaal benut werd, stond centraal in onze West-Europese cultuur. Deze traditionele gezinseconomie vormde een onmisbare schakel in de ontwikkeling van het industriële kapitalisme.

 

Vooral in Engeland zou het proletariseringsproces een invloed hebben uitgeoefend op het demografisch gedrag. Vandaar dat men ging spreken over een proletarisch-demografisch

model. In studies van o.m. Wrigley en Schofield (1981), Levine (1984), Gillis (1985), Smith (1987) en Wale (1987) werd dit onderwerp van nabij bestudeerd.

 

Uit het onderzoek blijkt dat het demografisch patroon zich uit op een viertal aspecten. Zo is er in de eerste plaats een daling van de huwelijksleeftijd constateerbaar. Ten tweede is het aantal celibatairen gehalveerd. Dat de huwelijksvruchtbaarheid steeg, is een derde factor. Tot slot zijn het aantal ‘gedwongen’ huwelijken en het aantal onwettigen respectievelijk verdubbeld en verviervoudigd. Deze veranderingen zorgden voor een enorme bevolkingsaangroei. De verklaring van deze veranderingen ligt vooral in de eigenheid van de proto-industrie. De nood aan vrouwen - en kinderarbeid zetten jonge koppels aan tot het krijgen van kinderen.

 

In tegenstelling tot het agrarisch en burgerlijk milieu stonden kinderen uit het arbeidersmilieu onafhankelijker tegenover hun ouders. Niet het beschikken over enig bezit maar de beschikking over arbeidskracht was de materiële basis voor het aangaan van een huwelijk.

 

Dit proletarisch-demografisch model, dat vooral typisch is voor Engeland, is moeilijk toepasbaar op andere West-Europese landen. Hier in Vlaanderen valt rond 1800 op hoe hoog de cijfers inzake de huwelijksleeftijd en het aantal blijvend ongehuwden zijn, en zelfs nadien blijven ze stijgen.

 

Tevens treedt in deze periode een sterke bevolkingsgroei op in geheel West-Europa. Deze demografische transitie zette zich midden de 18de eeuw in. Ze kenmerkte zich door de overgang van een demografisch patroon met een hoog sterfte - en geboortecijfer naar een modern systeem van lage sterfte en gecontroleerde vruchtbaarheid. In België kwam de bevolkingstoename er door de daling van de sterfte. Deze daling werd mogelijk door betere hygiëne en voorzorgen en de verbetering van de voedselsituatie met o.m. de introductie van de aardappel.

 

De sterftedaling had ook z’n weerslag op de omvang van het gezin. De gemiddelde grootte van de huishoudens nam toe. Door de stijgende levensverwachting werd ook de duur van het huwelijk verlengd. Bovendien zien we dat kinderen langer thuis bleven wonen omdat hun arbeidskracht noodzakelijk was. Ook op andere inwonende familieleden werd een beroep gedaan om samen de armoede het hoofd te kunnen bieden. Dat het wel degelijk harde tijden waren, bewezen de jaren 1840-1850. In deze hongerjaren, door herhaaldelijk mislukken van de aardappeloogst, stierven overal in Europa heel wat mensen.

 

Het duidelijke onevenwicht tussen de voedselproductie en de bevolkingsgroei werd in Vlaanderen op een extreme manier aangepakt. Een kwart tot een derde van de bevolking zag er namelijk voorgoed vanaf om in het huwelijk te treden.

Ook in Frankrijk wou men iets aan deze bevolkingsstijging doen. Een daling van de geboortecijfers kwam er o.m. door de toepassing van de geboortebepaling binnen het huwelijk, al was dit nog niet veralgemeend.

Het gevaar van achterblijven van de voedselproductie op de groei van de bevolking werd reeds voorspeld door Thomas Malthus. Voor hem was er voor deze situatie maar één oplossing, namelijk de toepassing van preventive checks bij gezinsvorming: huwelijksuitstel of onthouding. Volgens Malthus moest het volk en inzonderheid de jongeren de moral restraint in gedachten houden, de waarden van een orderlijk en christelijk gezinsleven.[17]

 

De burgerlijke en kerkelijke autoriteiten maakten zich in toenemende mate zorgen over het seksuele gedrag van het volk. De gezinsideologie van de burgerij werd gekenmerkt door moederliefde, huiselijkheid, kinderzorg, patriarchale rechten en plichten, echtelijke liefde, maagdelijkheid vóór het huwelijk, trouw en privacy. Het belang van deze idealen kwam tot uiting in de moralistische campagnes die ze voerden naar de rest van de bevolking toe. Het zedelijkheids- en beschavingsoffensief dat toen startte, beoogde een verbreiding van de burgerlijke gezinswaarden onder de arbeidsklassen en de aristocratie. Dit offensief zou na 1850 aan kracht winnen.

 

De negentiende eeuw[18]

Langzaam maar zeker drong het proces van industrialisatie door in alle West-Europese landen. De industrialisering ging echter gepaard met een versterking van de staatsorganisatie, een aanzienlijke urbanisering en de ontwikkeling van een klassensamenleving. Binnen de 19de eeuwse samenleving gaat onze interesse specifiek uit naar de invloed van de maatschappelijke verandering op het gezinsleven van de arbeiders, de burgers en de boeren.

 

Eerst en vooral treffen we de veranderingen aan in de economische verhoudingen tussen gezinsleden en de economische functie van het gezin in zijn geheel. In toenemende mate krijgt ieder gezinslid zijn taak toegewezen.

In het arbeidersmilieu zien we dat vrouwen naar het einde toe van de 19de eeuw zich meer gingen toeleggen op het huishouden. De kinderen gingen tot hun puberteit naar school. In burgerlijke gezinnen was het huishouden het voornaamste domein van de vrouwen en werden ze in hun werk bijgestaan door dienstpersoneel. Mannen hadden hun werkzaamheden buitenshuis. Ondanks de industrialisering behielden veel boerengezinnen hun traditioneel karakter. Alle gezinsleden spanden zich in om het bedrijf in stand te houden.

 

Een tweede ontwikkeling betreft de intensivering van het gevoelsmatige, de toenemende emotionalisering. Dat kwam o.m. tot uitdrukking in de partnerkeuze, in de omgang met andere gezinsleden en een grotere aandacht voor kinderen (vgl. pediatrie). Eén van de omgangsvormen waarop we dieper willen ingaan, is de huwelijksstrategie. In de meeste West-Europese landen was voor de industrialisatie de huwelijksleeftijd van mannen en vrouwen relatief hoog. Mannen trouwden gemiddeld op 28 à 30-jarige leeftijd, vrouwen enkele jaren jonger.

 

In de laatste decennia van de 19de eeuw trad er een lichte daling op van de huwelijksleeftijd en dit voor alle sociale lagen. Door de verhoging van de welvaart konden jongeren voortaan vroeger huwen. Bij de arbeiders nam de huwelijksleeftijd sterker af dan bij de boeren of jongeren uit de burgerij. Jongeren uit het arbeidersmilieu kregen nu meer kansen op de arbeidsmarkt door de industrialisering en beschikten zo over een loon dat hen in staat stelde om een eigen huishouden te onderhouden.

 

De huwelijksleeftijd in burgerlijke kringen lag doorgaans hoger. Mannen huwden gemiddeld tussen 28 en 35 jaar, vrouwen trouwden op iets jongere leeftijd. Ook deze cijfers daalden naar het einde van de 19de eeuw, maar bleven toch hoger dan in het arbeidersmilieu.

 

Hoewel bij de keuze van een huwelijkspartner romantische gevoelens langzaam een rol gingen spelen, zagen de ouders erop toe dat het een partner was uit de eigen maatschappelijke klasse. In de hogere burgerij vormden overweging van handhaving en bezitsuitbreiding nog een belangrijke factor in de partnerkeuze.

 

Bij de partnerkeuze van de landbouwers speelden de bedrijfsbelangen een doorslaggevende rol. De huwelijksleeftijd onder de boeren was relatief hoog. Naargelang het ging om een erfgenaam, een jongere zoon of een dochter, verschilt de huwelijksstrategie. De oudste zoon kon pas het bedrijf opvolgen wanneer de ouders ermee ophielden. De overige zonen moesten zorgen voor eigen inkomsten om zelf een gezin te vormen. Met een grotere of kleinere bruidsschat gingen de dochters op zoek naar een geschikte partner.

 

Doorheen de 19de eeuw werd het gezinsleven in toenemende mate geconfronteerd met de overheidsbemoeienis. Allerlei wetten kregen vorm die voortaan de gezinsverhoudingen gestalte gaven. Veel aandacht ging naar de beperking van de kinderarbeid, de bescherming van verwaarloosde en mishandelde arbeidskinderen en de verbetering van de huisvesting van de armen. Er kwam een huwelijkswetgeving, een regeling van echtscheiding, erfrecht en wetten inzake gezondheidszorg.

 

2. De Bruto-Huwelijkscoëfficiënt (BHC)[19]

 

Een eerste en bovendien ruwe parameter om de nuptialiteit te benaderen, is de bruto-huwelijkscoëfficiënt. Deze coëfficiënt wordt bekomen door het aantal huwelijken te plaatsen tegenover de totale bevolking en wordt uitgedrukt per duizend inwoners.

 

Bij het interpreteren van de huwelijkscoëfficiënten moet rekening gehouden worden met de rechtevenredige relatie tussen het aantal huwelijkssluitingen en de -coëfficiënten. Het huwelijk als een schakel tussen economie en bevolking ondervindt immers sterk de invloed van sociaal-economische en politiek-institutionele veranderingen. Vandaar dat de huwelijkssluiting een sterk fluctuerend verloop kent. Dat laat zich bijgevolg ook voelen onder de huwelijkscoëfficiënten.

 

De eerste algemene volkstelling die werd uitgevoerd, dateert van het jaar 1796. Een volgende telling kwam er in 1806. Beide tellingen zijn voor ons echter van geen nut, omdat de tellingen werden uitgevoerd in door ons niet bestudeerde periodes. De eerste telling die voor ons in aanmerking komt is die van 1814-1815.

In de volgende overzichtstabel vinden we een evolutie terug van de huwelijkscoëfficiënten in Knokke en Heist doorheen de periode 1811-1890. De bruto-huwelijkscoëfficiënt werd enkel berekend voor die jaartallen waarin het bevolkingscijfer bekend was.[20]

 

Over de eerste helft van de 18de eeuw kunnen we weinig vertellen, dit wegens een tekort aan cijfermateriaal. Maar over het algemeen lijkt de 18de eeuw gekenmerkt door sterke schommelingen, zowel in Knokke als in Heist.

 

 

De Bruto-Huwelijkscoëfficiënt in Heist en Knokke

1811-1820

1841-1850

 

Heist

Knokke

 

Heist

Knokke

Jaar

Inw

Huw

BHC

Inw

Huw

BHC

Jaar

Inw

Huw

BHC

Inw

Huw

BHC

1811

 

6

 

 

10

 

1841

868

5

5,8

1147

11

9,6

1812

 

1

 

 

4

 

1842

896

12

13,4

1176

6

5,1

1813

 

12

 

 

4

 

1843

921

9

9,8

1197

6

5

1814

533

3

5,6

809

8

9,9

1844

924

9

9,74

 

9

 

1815

 

6

 

 

10

 

1845

946

12

12,7

 

9

 

1816

 

4

 

 

4

 

1846

1081

4

3,7

1203

9

7,5

1817

 

1

 

 

6

 

1847

1071

4

3,73

1213

8

6,6

1818

 

2

 

 

8

 

1848

1066

7

6,57

1273

9

7,1

1819

 

1

 

 

5

 

1849

1090

11

10,1

 

11

 

1820

 

6

 

 

5

 

1850

1098

8

7,3

 

14

 

 

 

1861-1870

1881-1890

 

Heist

Knokke

 

Heist

Knokke

Jaar

Inw

Huw

BHC

Inw

Huw

BHC

Jaar

Inw

Huw

BHC

Inw

Huw

BHC

1861

 

10

 

 

11

 

1881

1833

23

12,6

1464

13

8,9

1862

 

9

 

 

8

 

1882

1902

15

7,9

1496

6

4

1863

 

9

 

 

10

 

1883

1951

15

7,7

1520

6

3,9

1864

 

17

 

 

12

 

1884

2009

7

3,48

1506

8

5,3

1865

 

11

 

 

14

 

1885

2004

22

11

1508

10

6,6

1866

1233

13

10,5

1213

11

9,1

1886

2071

22

10,6

1509

7

4,64

1867

 

11

 

 

8

 

1887

2136

15

7,02

1496

12

8

1868

 

8

 

 

5

 

1888

2257

21

9,3

1502

9

6

1869

 

12

 

 

11

 

1889

2361

25

10,6

1544

15

9,72

1870

 

13

 

 

9

 

1890

2413

20

8,3

1501

24

16

 

In de eerste periode die werd onderzocht ligt de Bruto-Huwelijkscoëfficiënt van Knokke toch opmerkelijk hoger dan van Heist. Veel kunnen we daar echter niet uit besluiten, door de weinige cijfers die beschikbaar zijn.

 

Voor de volgende periode van 1841 tot 1850 zijn alleen voor Heist voor elk jaar het aantal inwoners gekend. In Knokke kunnen we slechts voor zes jaar de BHC berekenen. In Heist bedraagt het gemiddelde voor die tien jaar 8,284 pro mille. Een maximum wordt bereikt in 1842 met 13,4 pro mille; het minimum in 1846 met 3,7 pro mille. In Knokke was er sprake van een daling in de eerste helft van de jaren 1840, met een dieptepunt in 1842. In 1846 was het weer opmerkelijk gestegen. Het is opvallend dat precies in dat jaar de BHC in Heist een gevoelige daling onderging.

 

Deze tendens vormt een weerspiegeling van het restrictief huwelijkspatroon met haar verminderde huwelijksfrequentie en stijgende huwelijksleeftijd. Bovendien werden bij mindere gunstige economische omstandigheden veel huwelijken uitgesteld. Dit had vervolgens een enorme impact op het aantal geboorten.

 

De Vlaamse economie onderging vooral in de eerste helft van de 19de eeuw veel moeilijkheden en aanpassingen. Vlaanderen kwam terecht in een proces van verarming. Er was de crisis in de vlasnijverheid, de mislukking van graan- en aardappeloogsten in 1845-46, de werkloosheid in de landbouw en de verschuiving van het industriële zwaartepunt naar Wallonië tussen 1830 en 1880.

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

[15] HANNES J., Kwantificatie en historische kritiek, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 1971, pp. 348-350.

[16] DESAMA D., ‘De dubbele revolutie en het gezin’, in: ZWAAN T. (red.), Familie, Huwelijk en Gezin in West-Europa. Van Middeleeuwen tot Moderne Tijd, Amsterdam-Boom, 1993, pp. 165-192.

[17] MALTHUS T., Essay on the principle of population, 1798.

[18] DE REGT A., ‘Arbeiders, burgers en boeren: gezinsleven in de negentiende eeuw’, in: ZWAAN T. (red.), Familie, Huwelijk en Gezin in West-Europa. Van Middeleeuwen tot Moderne Tijd, Amsterdam-Boom, 1993, pp. 193-218.

[19] VANDENBROEKE C., ‘Historische Demografie’, in: ART J. (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente. Deel II: 12de tot 18de eeuw, Gent, Stichting Mens en Cultuur, 1994, pp. 169-174.

[20] Bevolkingscijfers Knokke en Heist voor de periode 1796-1856, uit: ‘Statistique da la Belgique’, Seminariebibliotheek Nieuwste Tijden, R.U.G., Gent.

 Bevolkingscijfers Knokke en Heist voor de periode 1857-1890: afkomstig van het N.I.S.

OPDEDRINCK J., Histoire de Knokke, Tielt, 1968, p. 81.

NOLLET J., Heyst aan zee en zijn verleden, Brugge, 1909, p. 21.