NS-Liederen in België 1940-1944. (Laurens De Strijcker) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
VIII. DeVlag en de
NS-liederen
Gedenke doch in jeder Zeit,
Vlaminge, dass Ihr Deutsche seid!
Pol de Mont[195]
1. De geschiedenis van De Vlaamsch-Duitsche Arbeidsgemeenschap[196]
De Vlaamsch-Duitsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag), opgericht te Leuven in studentenmiddens in de periode 1935-1936, had aanvankelijk geen stevig uitgebouwde structuur en telde ook weinig leden.[197] In de beginjaren groepeerde DeVlag enkel een select clubje van intellectuelen, professoren en studenten die de Vlaams-Duitse toenadering op het oog hadden. Hun voornaamste activiteiten bestonden in de uitwisseling van gastprofessoren, de organisatie van culturele dagen, voordrachten, manifestaties en reizen. Van bij het begin was Jef Van de Wiele de centrale leider, wat hij ook zou blijven tot het einde van de oorlog. Het was dus een beweging met beperkte middelen en het karakter ervan liet niets vermoeden van de latere evolutie.
De eerste kentering in het bestaan der DeVlag zou tot stand komen na 28 mei 1940 met de Hitleriaanse bezetting van België. Sommige Duitse verantwoordelijken van de vooroorlogse DeVlag werden in ons land al snel met functies bekleed in de Propaganda-Abteilung. De uitbouw van DeVlag kon toen met toelating van de Militärverwaltung starten, zij het wel officieus – daar het VNV tot dan toe de enige officiële gesprekspartner van de bezetter scheen. Het grootste deel van de leden van DeVlag werd geleverd door het VNV wegens dubbel lidmaatschap.
Vanaf het begin van 1942 was er in DeVlag een tweede kentering waar te nemen: de aanvankelijk louter culturele opgaven werden meer en meer ideologisch en politiek geladen. De invloed van de Algemeene SS binnen DeVlag werd verstevigd.[198] De SS-Dienststelle te Brussel met SS-Oberführer Jungclaus begon vanaf april 1942 politiek actief te worden, waardoor de ‘Grootgermaansche Rijksgedachte’ aan invloed won. In december 1941 werd SS-Obergruppenführer Berger, chef van het SS-Hauptamt, zelfs president van DeVlag. Hiermee werd duidelijk gesteld dat DeVlag de NS-wereldbeschouwing ging verspreiden en de onvoorwaardelijke trouw aan het Derde Rijk proclameerde. DeVlag was nu een bijna getrouwe kopie van de organisatiestructuur van de NSDAP.[199]
In juli 1942 verklaarde de SS-Gruppenführer in Vlaanderen, H. Jungclaus onomwonden dat het VNV had afgedaan en dat DeVlag de toekomst van Vlaanderen zou bepalen. De organisatie begon steeds meer potten te breken in VNV-kringen en zelfs in het Vlaamsch Legioen doken DeVlag-agenten op die probeerden de Vlamingen voor de SS-zaak te winnen. Uiteindelijk kwam DeVlag als overwinnar uit de strijd tevoorschijn. Wat men in VNV-kring reeds geruime tijd had gevreesd, werd nu harde werkelijkheid. In Berlijn stond men onverschillig tegenover de Vlaamse problemen en Vlaanderen stond op de lijst van politiek te annexeren gebieden. Na de bevrijding zou het VNV trouwens een laatste bewijs krijgen van de ware bedoelingen van de Duitsers. Op 6 december 1944 werd Jef Van de Wiele uitgeroepen tot Führer der Vlamingen en werd de Reichsgau Flandern in het leven geroepen.[200]
2. De muzikale ideologie van DeVlag volgens hun huisfilosoof Walter Weyler
De meest fanatieke Duitsgezinde beweging aan Vlaamse kant was zoals eerder gesteld, DeVlag. Volgens de doctrine van deze partij waren de Vlamingen echte volbloed Germanen die maar één plaats binnen Europa konden hebben: ‘in het Groot-Germaansche Rijk’. Dit had vanzelfsprekend zijn gevolgen op het vlak van het liederengoed dat deze beweging zou aanhangen. DeVlag stond allerminst weigerachtig tegenover de Duitse import van NS-liederen. Ook de eigen Vlaamse volksliederen, die in hun ogen in erbarmelijke staat verkeerden, moesten aanzien worden als exponent van de ‘Germaansche Kultuur’. Met de bezoedeling van het ‘volksche’ door de Frans-Belgische en Anglo-Amerikaanse muziek moest op kordate wijze komaf worden gemaakt. Enkel Duitsland was de broederstaat van Vlaanderen:
(…) Mit anderen Worten, Flandern kann nur europäisch reden, nachdem es gelernt hat, deutsch zu denken! (…) Daraus erkennen wir aber auch weiter, dass die flämische Musik niemals als ein Gegensatz zu der deutschen Musik empfunden werden kann, sondern, dass sie nur innerhalb deser zu ihrer vollständigen Geltung kommen wird. (…) Im belgischen Königreich, von Frankreich in 1830 als Speer gegen die drohende deutsch-preussische Gewalt geschaffen, sollten die germanischen Flamen – das deutsche Splittervolk – zu Franzosen assimiliert, d.h. romanisiert werden. Aus diesem Verhältnis von Staat und Volk im belgischen Raum wurde die flämische Bewegung geboren und mit ihr die Auffassung einer flämischnationalen Musik. Ihr Verkündiger war Peter Benoit, der die flämische Musik als einen eigenen Zweig der germanischen Tonkunst der deutschen gegenüberstellte, wobei er sich allerdings bewusst war, dass Flandern sich aus der lateinischen Entartung befreien und sich dem östlichen deutschen Nachbarstaat zuwenden musste.[201]
Weyler schaarde zich zonder enige aarzeling achter het muziekconcept dat hij als overtuigd aanhanger van de revolutionaire nieuwe heilsleer onmiddellijk bereid was als de zijne te erkennen en te verkondigen. Dat hij daarbij de blik naar het Reich moest wenden, was een evidentie die men niet dient te begrijpen als een slaafs epigonisme van een willekeurig gekozen voorbeeld, maar een op historische en toen actueel politiek-ideologische factoren gegronde noodwendigheid. Historisch, want de Vlaams-Duitse muzikale traditie toonde volgens hem op dit gebied een vruchtbare én bevruchtende wisselwerking tussen beide volkeren.[202]
De doorgedreven ‘Verduitsing’ die DeVlag voorstond, viel vanzelfsprekend niet in overeenstemming te brengen met de ‘Dietsche’ opvattingen van het VNV en het VNZ. Zonder de discussie al te openlijk te voeren werden er toch wel geregeld rake klappen onder de gordel uitgedeeld. Zo schreef Walter Weyler over het 8ste zangfeest van het VNZ niet enkel lovende woorden:
Stellen we ons echter ook een oogenblik op het meer artistieke of zuiver muzikale standpunt, dan moeten we bekennen dat noch het dekoratieve kader van het Zangfeest, noch het algemeene muzikale karakter ons volledig konden bevredigen. Stellig leed het eerste element onder het kleine ongeluk dat zich bij den aanvang van het feest voordeed. Maar indien dat niet was geschied, zou niets dàtgene gewijzigd hebben wat we zouden kunnen noemen: het “demokratisch” karakter van het Zangfeest. En onder “demokratisch” bedoelen we dien trek van slordigheid, van improvisatie, van gemis aan beheersching, aan stijl en houding, die het geheele Vlaamsche leven kenmerkt en bij dergelijke massamanifestaties onvermijdelijk sterk aan het daglicht treedt. Het behoort tot de taak van het V.N.Z. ook daarin te verhelpen en zijn duizenden aanhangers geleidelijk op te voeren naar een meer gedisciplineerde en beheerschte houding.
Dat geldt trouwens ook nog voor den massazang zelf. Het moet iederen objektieven toeschouwer of toehoorder opgevallen zijn dat slechts op enkele plaatsen een behoorlijken samenzang bereikt werd: meestal nl. tijdens de uitvoering van de stap- of strijdliederen. Dat bij de andere liederen niet het gewenschte ensemble bereikt wordt is aan verschillende oorzaken te wijten. Eerst en vooral reeds aan het feit dat niet alle liederen geschikt zijn om door de massa te worden uitgevoerd. Liederen als “Vlaanderen” van Veremans, “Vlaanderen roept” van Meulemans, “De Vlaamsche Smeder” van Duvosel, zijn door hun aard niet voor een massale uitvoering aangewezen. De talrijke agogische schakeeringen en het lyrisch karakter van deze liederen eischen een individueele uitvoering aan het klavier, of hoogstens een uitvoering door een beperkt en geschoold orkest. Maar voor een massa, die 1) deze liederen niet grondig kent, 2) geen rekenschap houdt met de leiding en bovendien 3) gestoord wordt door het echo van het plein, zijn deze liederen heelemaal niet geschikt. Ten andere – wij moeten dat durven bekennen – is er veel in dit liederenrepertorium dat afkomstig is uit den tijd van het romantische flamingantisme en niet meer voldoet aan onze artistieke eischen van vandaag. Daarom zal dit moeten plaats maken voor een nieuw lied, dat de uitdrukking is van onzen tijd, van onze huidige generatie, die zich vooral daarin van de vorige onderscheidt, dat zij opnieuw den weg gevonden heeft naar het kernachtige, eenvoudige soldatenlied.[203]
Walter Weyler wees hiermee op de noodzaak nieuwe, met een revolutionaire geest bezielde liederen te scheppen. Vooral het eenvoudige, krachtige soldatenlied genoot daarbij zijn voorkeur. Hij drukte op de noodzaak met het oude volkslied selectief te werk te gaan: vele van die oude liederen ademden immers een geest uit “die niet meer van dezen tijd van revolutionaire omwenteling en Neuordnung is”. De oude volksliederen die wél weerhouden moesten worden, dienden te voldoen aan de ‘Volkse criteria’: “Belichaamt het wel de eigen aard van ons volk, straalt het wel voldoende revolutionaire bezieling uit? Pas als beide vragen met een ondubbelzinnig ja kunnen beantwoord worden, heeft het betreffende lied zijn degelijkheid én deugdelijkheid bewezen”.[204]
Het mag duidelijk wezen dat de ‘criteria’ die Weyler hanteerde inzake muziek ons een spiegel voorhouden van de toen geldende opvattingen die op hun beurt kind waren van het dan geldende tijdskader. Weyler sloeg muzikale nagels met NS-koppen als hij filosofeerde over het lied als ‘kampmiddel’. De muziek moest in zijn ogen immers als een ‘spiritueel wapen’ gelden van de soldateske kameraadschap, die zich al zingend nóg hechter aaneengesloten voelde. De ‘Nieuwe Tijd’ moest per definitie een heldhaftige soldatentijd zijn, een tijd van dreunende laarzen en krijgshaftige strijdliederen, van vaandels en uniformen. In de fabrieken aan de machines zongen de volksgenoten, bij het kampvuur zong de HJ. De vaste wil, volk en vaderland te dienen, de Führer te volgen, hielden ze zichzelf voortdurend als het enige, echt belangrijke streefdoel voor ogen en de liederen die bij alle gelegenheden dreunden en donderden, herinnerden hen voortdurend aan deze ‘heilige’ plicht. Geen wonder dat een droog technisch muzikaal onderwijs hun zo weinig bevrediging schonk en zij alsmaar bleven hameren op de noodzaak van hervormingen in de praktische zin, beantwoordend aan de nieuwe aan de muziek gestelde eisen.[205]
3. ‘Onze Feesten’
DeVlag was een trouwe consument van de Duitse NS-liederen. Vrijwel het gehele NS-repertoire was binnen DeVlag gemeengoed. Aan de hand van de feesten, die op gezette tijdstippen werden georganiseerd binnen de kringen van DeVlag en diens satellietorganisaties, wil ik nagaan welke de meistgesungenen Lieder waren in Devlag-verband. Daartoe wil ik dieper ingaan op de twee belangrijkste feesten die jaarlijks door DeVlag werden georganiseerd, nl. ‘de viering van den geboortedag van den Führer’ en ‘de viering van den slag der gulden sporen’.
Bij de viering van de geboortedag van Adolf Hitler op 20 april 1944 werden door ‘de Dienst Feestkultuur van het Kultuurambt der DeVlag’ de volgende richtlijnen gegeven: in de steden waar grote feesten kunnen worden georganiseerd, moet klassieke muziek van Duitse componisten worden gebracht; bij kleinere lokale feesten moet men zelf gemeenschapsliederen zingen. Op de ‘Vlaamsche Leeuw’ na zijn alle gezongen liederen van Duitse origine:
1. ‘Slechts de Vrijheid behoort heel ons leven’: een vertaling van een razend populair NS-lied van Hans Baumann geschreven in opdracht van de NSDAP
2. ‘Een jeugdig volk staat op’: een vertaling door Jan Demets van een lied van Werner Altendorf
3. ‘Zoo allen trouwloos faalden’: een vertaling van het lied van von Schenkendorf dat als lijflied van de Waffen-SS gold
4. ‘Waar wij staan, staat de Trouwe’: een vertaling door L. Simoens van een lied van Hans Baumann
5. ‘Bekentenis’: een vertaling door Joris van Brussel van een liederentekst van Adolf Hoffmann op muziek van Christus Praetorius, gestorven in 1609
6. het ‘Deutschlandlied’ gevolgd door het ‘Horst Wessellied’, waarna ‘De Vlaamsche Leeuw’ werd gezongen.[206]
Tijdens de herdenkingen van de ‘Slag der Guldensporen’ werden ook zeer nauw te volgen richtlijnen uitgestippeld door het ‘Kultuurambt der DeVlag bij het Hoofdambt Propaganda’. De Guldensporenviering diende een strijdend karakter te hebben en mocht niet in het minst iets weg hebben van een ‘Vlaamse kermis’. De minutieuze regelgeving en voorbereiding van dit feest vormden een mooi antwoord op de commentaar van Weyler, die het 8ste Zangfeest van het VNZ te ‘demokratisch’ vond:
Een 11 Juli-herdenking staat in het teeken van den strijd, ook van den huidigen strijd. Daarom zullen we, in de keuze van liederen, spreuken en gedichten, alles vermijden wat herinnert aan die periode van “romantisch flamingantisme”, die onze 11 Juli-viering een allesbehalve strijdend karakter gaven. Deze herdenking mag ook geen meeting worden, waar aan goedkoope vaderlandsliefde wordt gedaan. Ze moet als doel hebben: de verdieping der volksgemeenschap, een oproep tot den strijdgeest en het nationale zelfvertrouwen onzer kameraden. (…) Al naar gelang de plaatselijke omstandigheden, gaat de viering gewestelijk of per cel door. Men zorge ervoor tijdig met de voorbereidingen ervan te beginnen. De koordirigent wordt tijdig op de hoogte gebracht van de liederen die moeten gezongen worden, en de teksten en gedichten worden niet te laat aan de voorzeggers ter hand gesteld. Men late niets aan het toeval over, en kieze met zorg de medewerkers uit. Het voorlezen van de spreuken en gedichten, hoe eenvoudig ze ook zijn, vraagt minstens één herhaling.[207]
De muziek moet telkens kort, maar feestelijk en krachtig zijn. Men kan beroep doen op een klein kamerorkest. Beter is het indien men een blaasorkest (militaire kapel) kan inzetten met marschmuziek. Opgepast echter dat men niet in het triviale terecht komt. Indien de muziek, door ons opgegeven, niet verkrijgbaar zou zijn, kieze men muzikale stukken van denzelfden aard. In kleinere gewesten of cellen, waar geen instrumentale muziek kan gemaakt worden, vervangt men deze nummers door liederen. In de mate van het mogelijke zal men enkele liederen gemeenschappelijk laten uitvoeren. Zoo bijvoorbeeld: “Heilig Vaderland” en “Slechts de vrijheid behoort heel ons leven”. Het lied “Groeninghe” wordt meestal slecht gezongen. Daardoor is het niet aan te raden het gemeenschappelijk te laten zingen. De liederen “Vlaendren, dach en nacht” en “Het Kerelslied” worden door het SS- of het H.J.-koor uitgevoerd.[208]
Naast het NS-lied van Hans Baumann, ‘Slechts de vrijheid behoort heel ons leven’, werd ook bij deze gelegenheid ‘Ik had een wapenbroeder’ gezongen en ter afsluiting van de plechtigheid zong men nog ‘de nationale hymnen’: ‘Deutschlandlied’, ‘Horst Wesselied’ en ‘De Vlaamsche Leeuw’.
4. De Unie van Hand- en Geestesarbeiders
De Unie van Hand- en Geestesarbeiders zat duidelijk in het vaarwater van DeVlag. Dit kwam onder meer tot uiting in de keuze van de arbeidsliederen. In haar scholingsbrieven propageerde deze ‘vakbeweging’ telkens een ‘lied van de maand’. De eerste scholingsbrief gaf als lied van de maand onmiddellijk een NS-klassieker op, namelijk de vertaling[209] van ‘Brüder in Zechen und Gruben’[210]:
Broeders in schachten en groeven, Broeders die ploegt en zaait, Komt uit fabrieken en hoeven, Volgt waar ons vendel waait.
Eens komt de dag voor de wrake, Eens zijn wij allen bevrijd, Arbeiders moeten ontwaken, Brijzelt uw ketens en strijdt!
Laat dan, de vijand tegen, ’t Open banier voor ons gaan, ’t Voert ons gelid naar de zege als wij verbonden staan. |
Brüder in Zechen und Gruben
Dann lasst das Banner fliegen, |
Telkens werd er bij de presentatie van een lied van de maand een bijhorende commentaar geschreven. De arbeider in casu diende immers te weten wat hij zong en vooral waarom hij het moest zingen:
De Nationaalsocialistische revolutie bracht een radikale ommekeer in de algemeene waardebepaling. Ook de arbeid kwam terug op de eereplaats. Arbeid is niet langer een schande en een vloek maar eer en plicht. Dit vond zijn weerklank in de nieuwe arbeidsliederen, welke meestal te midden van de arbeiders ontstaan zijn. Zoo ook dit bekende lied “Broeders in schachten en groeven”, waaruit ons de geestdrift van den revolutionnairen strijd tegenstraalt. Op de eenvoudige wijze van een volkslied is het ook voor ons, die in volle revolutie staan, een schoon geestdriftig strijdlied!
Op het eerste zicht leek men het NS-fanatisme goed in te volgen, doch was deze versie van ‘Brüder in Zechen und Gruben’ een ‘gekuiste’ versie. De meest radicale strofen werden in de vertaling niet weerhouden:
Börsengauner und Schieber
Knechten das Vaterland;
Wir wollen ehrlich verdienen,
Fleissig mit schaffender Hand.
Hitler ist unser Führer,
Ihn lohnt nicht goldner Sold,
Der von den jüdischen Thronen
Vor seine Füsse rollt.
Hitler treu ergeben,
Treu bis in den Tod.
Hitler wird uns führen
Einst aus dieser Not.
Bij de uitgave van de vijfde scholingsbrief[211] werd ‘Broeders in schachten en groeven’ wederom tot lied van de maand gebombardeerd. Maar nu viel in de bijhordende commentaar een groter NS-fanatisme te bespeuren. Tevens waagde men er zich aan om ook de laatste strofe van de originele versie in vertaling[212] toe te voegen aan de Nederlandse versie:
De nationaalsocialistische revolutie bracht een radikale ommekeer in de algemeene waardebepaling; Nietsch’s eeuw der “Umwertung aller Werte” stelde ook den arbeid weer eervol in de eerste plaats. Arbeid is niet langer een schande, een vloek. Dit vond ook zijn weerklank in de nieuwere arbeidsliederen, welke meestal te midden van de arbeiders ontstaan zijn. Zoo ook in het bekende “Broeders in schachten en groeven” , hetwelk tevens een oud kamplied der S.A. is en waaruit het geloof en het vertrouwen in de Führer duidelijk spreken. De wijze zelf is deze van een volkslied.
Arbeiders zullen belijden,
Hitler tot in den dood,
Hitler die zal ons geleiden,
Eens uit dezen nood.
Het lied van de maand in de tweede scholingsbrief[213] was het SS-lied ‘Wir tragen das Vaterland’. In de derde scholingsbrief[214] werd ‘Lever doot as slaav’ als lied van de maand uitverkoren. Dit lied kwam uit het liederenboek ‘Deutsche Lieder’ van Christian Lahusen uitgegeven bij Breitkopf & Härtel te Leipzig. In de zesde scholingsbrief was terug een NS-klasieker de eer te beurt gevallen om het lied van de maand te mogen zijn: ‘Die Fahne hoch’[215] of beter gekend als het ‘Horst Wessellied’. Ook bij dit lied werd wederom een treffende commentaar geleverd:
Geheel dit lied, met zijn straffe rhytmiek en zijn krachtige woorden, ademt uit wat Dr. Goebbels zoo treffend zegde op het graf Horst Wessel zelf: “Wir wissen, dass wir unsere eigenes Leben nicht achten dürfen, wenn es um das Leben der Nation geht; dass es ein höheres gibt: die Gemeinschaft, in der auch dieser Tote stand”.
In de zevende scholingsbrief gaf men een simultaanvertaling van het SS-Trouwlied ‘Wenn alle untreu werden’. In het hoofdstuk over de Waffen-SS ga ik dieper in op dit lied. Ook hier werd een bijhorende commentaar vermeld:
Het politieke lied, dat in den kamptijd van het Nationaalsocialisme ontstond, is een bekentenis tot de leer van den Führer. Zoo zei de Führer zelf van deze liederen: “Denn welch schönere Hymne für ein Volk kann es geben als jene, die ein Bekenntnis ist”. Ook Baldur von Schirach sprak in gelijkluidende bewoordingen: “Unsere Lieder sind der Ausdruck jener shöpferischen Kraft, die unserer Nation das Reich gibt, auf ihre Jugend stolz zu sein”. Zoo verkregen ook de verschillende formaties der NSDAP hun eigen lied, zoo bv. de SA haar: “Die Fahne hoch”. De Hitlerjugend gaf uiting aan haar geloof in den Führer en bekende zich trouw tot het vaandel in “Vorwärts, Vorwärts”. De SS verkreeg ook haar eigen lied, en daar zij de schutschare was van den Führer, van het Nationaalsocialisme en van het heilig Germaansche Rijk, zoo moest haar lied ook de bekentenis zijn tot hare leer. De tekst werd aan Max von Schenkendorf (1814) ontleend, welke in groote lijnen aan deze bekentenis beantwoordt. Het lied is de uitdrukking van de trouw welke elke SS-man aan den Führer, zijn leer en zijn Rijk zweert.[216]
In de tiende scholingsbrief gaf men een Nederlandse versie van de NS-klassieker ‘Volk ans Gewehr’[217]. Ook werden er hier weer enkele woorden van commentaar gegeven:
Arno Parduns lied: “Volk aan ’t Geweer” (“Siehst du im Osten das Morgenrot”) ontstond in 1931, dus in de groote kampperiode van het Nationaalsocialisme. De eerste regels:
“Ziet gij in ’t Oosten het morgenrood,
De zonne, de vrijheid gaan gloren!”
verplaatsen ons onmiddellijk in het Duitschland van 1931, dat op weg was de vrijheid voor zichzelf te gaan heroveren. Deze kamp was niet de strijd van een enkeling, maar wel van een gemeenschap, want
“Wij staan naast elkander in het leven of dood,
Welk lot ons ook weze beschoren!”
Het is tevens een beroep op den mannenmoed:
“Wie zou er nog aarzlen den degen te grijpen,
’t Heilig bloed doet ons hart in ons rijpen!”
om te sluiten met oproep: Volk aan ’t geweer! Het lied is een aanklacht tegen de verknechting door het jodendom, waar tegen het vertrouwen in den Führer, als lichtende wegwijzer naar de zege, staat. Uit de opwaartsstevende melodie spreekt de kampgeest der eerste Nationaalsocialisten en blijft deze sfeer tot het einde toe behouden, waar het op het laatste uitklinkt in een bijna plechtige oproep, als het ware door hoornen en bazuinen voorgedragen!
Een geheel getrouwe vertaling van het origineel[218] was de Nederlandse versie die in deze schoolbrief stond afgedrukt niet. Daar waar in de originele versie werd gesproken over Deutschland, deutsches en Deutscher gaat men in de Nederlandse versie andere dingen gaan invullen. Ook werd er in de originele versie met geen woord over de joden gerept. In deze Nederlandse versie werd meermaals met de vinger onomwonden naar de jood gewezen:
Ziet gij in ’t Oosten het morgenrood, De zonne, de vrijheid gaan gloren! Wij staan naast elkander in leven of dood, Welk lot ons ook weze beschoren! Wie zou er nog aarzelen den degen te grijpen, ’t Heilige bloed doet het hart in ons rijpen! Volk aan ’t geweer, volk aan ’t geweer!
Jaren vergleden in bitteren nood, Het volk werd geknecht en bedrogen, ’t Verraad werd gevierd en de grijzende jood, De hoop was ons bijna vervlogen! Maar toen het ons leek, of het al was verloren, Werd uit het volk ons een Führer geboren! Volk aan ’t geweer, volk aan ’t geweer!
Op kameraad en neem plaats in de rij! Wij stappen tezamen ten zege! Onze arbeid en wij, worden beiden weer vrij, Wij lachen de toekomst weer tegen! Wij balen de vuisten, wij trekken ten strijde Durvers verooveren de komende tijden! Volk aan ’t geweer, volk aan ’t geweer!
Ouden en jongen beschutten de vaan, De Hakenkruisvaan met hun daden. En of ze aan den ploeg of den hoogoven staan, Zij zwaaien het zwaard en de spade! Zij vechten voor Hitler, voor arbeid en brood, Heil zij het Rijk! En aan Juda den dood! Volk aan ’t geweer, volk aan ’t geweer! |
Siehst du im Osten
das Morgenrot?
Viele Jahre zogen ins Land,
Deutscher, wach auf, und reihe dich ein,
Jugend und Alter - Mann für Mann |
Onder organisatie van DeVlag en in aanwezigheid van hoge Duitse gasten vonden tijdens de bezetting tal van concerten plaats, gespeeld door militaire muziekkorpsen. Dit waren vanzelfsprekend uitgelezen momenten waarop men de Vlaamse arbeider kon confronteren met de NS-liederen. Wel was er ook meestal plaats voor meer licht verteerbare genres zoals dit artikel met als titel ‘Naar meer Arbeidsvreugde: een koncert in een fabriek te Brussel’ blijkt. Het artikel verscheen in ‘Volk en Staat’ op 11 december 1941.
Het muziekkorps van het Wehrmachtregiment Klüver werd afgewisseld door schlagermuziek door het orkest van de Folies-Bergère o.l.v. den heer De Boeck. Tusschen door werden kunst- en volksliederen gezongen door de over een melodieuze stem beschikkende zangeres Suzanne Lyonel. De toejuichingen die van de zitplaatsen der arbeiders opklonken bewijzen dat het programma hun zeer sympathiek was.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[195] WEYLER, W. (1942). Flanderns Stellung in der Entwicklung der deutschen Musik. In DeVlag, IV, p. 285.
[196] STEENHOUT, Archief DeVlag, p. 2-4.
[197] VAN DE WIELE, J. (1941). De Vlaamsch-Duitsche Arbeidsgemeenschap - Die Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft. In DeVlag, VI, p. 53-57.
[198] De SS had eerst de ‘Algemeene SS’ in Vlaanderen opgericht met de bedoeling hier politiek voet aan wal te krijgen, maar spoedig bleek deze organisatie niet tegen zijn taak opgewassen. De SS besloot dan om DeVlag uit te bouwen tot een machtige politieke organisatie, ondermeer door DeVlag rijkelijk financieel te ondersteunen.
[199] HENSKENS, J. (1941). Uitbouw van de DeVlag. In DeVlag, IV, p. 28-34.
[200] DE BENS, De Vlaamse kwestie en de collaboratie, p. 1662.
[201] WEYLER, W. (1942). Flanderns Stellung in der Entwicklung der deutschen Musik. In DeVlag, IV, p. 285-287.
[202] CAMPENHOUT, “DeVlag” en het nationaal-socialisctisch beeld van kunst en cultuur, p. 233-236.
[203] WEYLER, W. (1941). Muziek. Een en ander omtrent het muzikale zomerseizoen. – Het 8e Vlaamsch-Nationaal zangfeest te Brussel. In DeVlag, IV, p. 91.
[204] WEYLER, Muziek als wapen van de geest, p. 185-186.
[205] CAMPENHOUT, “DeVlag” en het nationaal-socialisctisch beeld van kunst en cultuur, p. 233-236.
[206] (1944). Onze Feesten. Richtlijnen voor de viering van den Geboortedag van den Führer, p. 1-6.
[207](1944). Onze Feesten. Richtlijnen voor de viering van den “Slag der Gulden Sporen”, p. 3.
[208](1944). Onze Feesten. Richtlijnen voor de viering van den “Slag der Gulden Sporen”, p. 5.
[209](1944). Het lied van de maand: Broeders in schachten en groeven. In Scholingsbrief. Uitgave van het departement: “Studie en vorming” van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, I, p. 60.
[210] De tekst is te vinden op webpagina: http://ingeb.org/Lieder/bruderin.html. De muziek kan worden beluisterd op webpagina: http://www.censorfreeworld.com/Audio/gmm.htm.
[211] (1944). Het lied van de maand: Broeders in schachten en groeven. In Scholingsbrief. Uitgave van het departement: “Studie en vorming” van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, V, p. 62.
[212] De Nederlandse vertaling gebeurde door Ferdinand Vercnocke.
[213] (1944). Het lied van de maand: Wir tragen das Vaterland. In Scholingsbrief. Uitgave van het departement: “Studie en vorming” van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, II, p. 55.
[214] (1944). Het lied van de maand: Lever doot as slaav. In Scholingsbrief. Uitgave van het departement: “Studie en vorming” van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, III, p. 63.
[215] (1944). Het lied van de maand: Die Fahne hoch. In Scholingsbrief. Uitgave van het departement: “Studie en vorming” van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, VI, p. 62.
[216] (1944). Het lied van de maand: SS-Trouwlied. In Scholingsbrief. Uitgave van het departement: “Studie en vorming” van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, VII, p. 59.
[217] (1944). Het lied van de maand: Volk aan ’t geweer. In Scholingsbrief. Uitgave van het departement: “Studie en vorming” van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, X, p. 40.
[218] Tekst en muziek zijn te vinden op webpagina: http://ingeb.org/Lieder/volkansg.html.