NS-Liederen in België 1940-1944. (Laurens De Strijcker)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

VII. Belgen onder Duitse wapens

 

Es ist so schön Soldat zu sein, Rosemarie! [113]

 

1. Vlamingen onder Duitse wapens[114]

 

Reeds in juni 1940, een maand na de Duitse inval in België, hadden de eerste Vlaamse vrijwilligers dienst genomen in het Duitse leger. Deze eerste kleine groep kreeg een militaire opleiding aan de Noordzeekust en werd daarna opgenomen in de rangen van de Wehrmacht. Deze vrijwilligers vochten onder andere in Kroatië, Servië en Griekenland. Later werd hun eenheid ook ingezet in Rusland en Italië. In de loop van de oorlog zullen we de Vlaamse vrijwilligers terugvinden in alle onderdelen van het Duitse Heer. Bij de Wehrmacht vinden we zelfs Vlamingen terug die vrijwillig dienst deden bij het Afrikakorps. Ook bij Hermann Görings Luftwaffe[115], die theoretisch geen buitenlandse vrijwilligers in zijn rangen opnam, komen we twee Vlamingen tegen.[116] Wanneer in 1943 ook de Kriegsmarine zijn rangen opende voor niet-Duitse vrijwilligers, zullen ook daar een vierhonderdtal Vlamingen dienst nemen. Het gros van de Vlaamse vrijwilligers kwam echter terecht in de rangen van de Waffen-SS.[117]

 

In de eerste jaren van de oorlog berustte de werving van deze jonge Vlamingen grotendeels in de handen van het Vlaams Nationalistisch Verbond (VNV). De eerste oproep in Vlaanderen waarin jonge mannen gevraagd werden zich aan te sluiten bij de Waffen-SS, kwam van René Lagrou, stichter en eerste leider van de Vlaamse ‘Algemeene SS’.[118] Lagrou deed deze oproep op 25 september 1940 in de zaal Elckerlyck te Gent. Een dag later herhaalde hij zijn appel in zaal Grüter te Antwerpen. In die eerste periode kwamen vierhonderd vijfenveertig meldingen binnen. Na een strenge medische controle werden slechts vijfenveertig vrijwilligers aangenomen. Op 27 september 1940 vertrokken ze naar Den Haag. Vergezeld van hun Nederlandse collega’s ging de reis dan verder naar de kazerne van de SS-Standarte Westland te München.

 

In april 1941 startte het VNV met een grote wervingcampagne voor de Waffen-SS. Staf Declercq richtte op 20 april[119] 1941 de volgende oproep aan zijn leden:

 

Aan alle kameraden, die in de VNV-strijdformatie staan, wordt onmiddellijke werving bevolen voor de Standaard Westland, het door de Führer opgerichte en uit Vlamingen en Noord-Nederlanders bestaande vrijwilligerskorps der Waffen-SS.[120]

 

Na de Duitse inval in Rusland ging het VNV van start met zijn meest intensieve wervingscampagne. Onder impuls van Staf Declercq richtte het VNV een eigen ‘Vlaamsch Legioen’ op. Het contract met de Duitsers, dat voor het VNV door Staf Declercq was ondertekend, bepaalde dat het legioen zou ressorteren onder de Waffen-SS. Op 6 augustus 1941 vertrokken de eerste vierhonderd Vlaamse legionairs vanuit Brussel naar Duitsland. Onder hen bevond zich Reimond Tollenaere, algemeen propagandaleider van het VNV en commandant-generaal van de VNV-militie ‘De Zwarte Brigade’. Vooral zijn voorbeeld zal door de vele Vlaamse jongeren worden opgevolgd. Tollenaere sneuvelde als één der eerste Vlaamse vrijwilligers. Op 22 januari 1942 werd hij te Kopsy getroffen door een Russische kogel.[121] Het VNV had er nu onmiddellijk een martelaar[122] bij.[123]

 

 Het Vlaamsch Legioen stuitte in Duitsland echter op nogal wat moeilijkheden. Zo werd een deel van de legionairs onmiddellijk ondergebracht bij de Waffen-SS. Het legioen zelf ondervond nogal wat tegenstand van de Algemeine-SS-Flandern. Verder was de commandotaal volledig en uitsluitend Duits wat lijnrecht indruiste tegen de eerder gemaakte afspraken in. In 1943 ging het Vlaams Legioen over in de Sturmbrigade Langemarck. Twee jaar later werd deze brigade omgevormd tot de 27ste SS-Vrijwilligers Grenadiersdivisie Langemarck.[124]

 

Waarom men de naam van het West-Vlaamse dorp ‘Langemarck’ als benaming voor de eenheden waarin Vlamingen vochten verkoos, is een tot mythische proporties uitgegroeid verhaal.[125] Op 11 november herdenkt men traditiegetrouw de wapenstilstand van 11 november 1918. In middens van Duitse oud-strijders echter kan 11 november nog een heel andere betekenis hebben. Vooral voor die mensen is deze dag in de eerste plaats een moment van heldenherdenking, de herinnering aan Langemarck, aan het krantenbericht van 11 november 1914: “Ten westen van Langemarck liepen onze regimenten onder het zingen van ‘Deutschland über alles’ storm tegen de eerste lijnen der vijandelijke stellingen en namen ze”. In werkelijkheid was deze ‘stormloop’ één groot fiasco.[126] Dr. Helmut Stellrecht beschrijft deze tragedie in zijn boekje ‘Soldatentum und Jugendertüchtigung’[127] ongeveer als volgt:

 

Dan kwam het signaal tot de stormaanval. Men verhief zich uit de dekkingen. De lange schutterlinies doorliepen het veld. Een strook weide, een stuk akkerland en een paar hagen amper 500m ver was het lopen. Daar aan de overkant lag, onzichtbaar, de vijand. Daar knalden de eerste schoten. Daar hoorde men het fijne gefluit der kogels en dan het hameren der machinegeweren. Dof sloegen de kogels in het vlees, een klank die men nooit vergeet. Openingen werden in de rangen geslagen. Rijen vielen als neergemaaid. Doch boven nood en dood verhief zich, wat allen bezielden; zij stormden verder, op de lippen dit eeuwige ‘Deutschland über alles’. Golf na golf werd op deze 500m weide- en akkerstrook neergeveld. Daarvoor aan de andere zijde, zaten, onzichtbaar, de Engelse koloniaalsoldaten; gehard in honderden veldslagen, in de Boerenoorlog, in Indië, in Egypte, overal ter wereld. Ze zaten met hun Shagfluiten in de mond, in de handen hun wapen en voor hen het open veld, vol met dichtgerijde schutterlinies. Zij voelden zich bijna beschaamd om die machinegeweren al maar door te laten maaien. Doch “Krieg ist Krieg” en ze kenden hem.[128]

 

 Ook Adolf Hitler, veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, wijdde een paragraaf aan de heroïsche tragedie van Langemarck in zijn NS-bijbel ‘Mijn kamp’:

 

(…) en daarna moet ik denken aan een vochtigen kouden nacht in Vlaanderen, waar wij zwijgend door het donker marcheeren, en wanneer de dag dan uit de nevelen begint op te staan, sist er opeens een ijzeren groet boven onze hoofden, ons tegemoet, en jaagt met een scherpen knal kleine kogels in onze rijen, dat het slijk van den drassigen bodem overal hoog opspat; maar vóór het wolkje nog is opgetrokken, dreunt reeds uit tweehonderd kelen het eerste hoera ten antwoord. Daarna echter begon het te knetteren en te dreunen, te fluiten en te loeien, en éénieder voelde nu, met koortsige oogen, hoe het hem naar voren trok, steeds sneller, totdat plotseling over knollenvelden en heggen de strijd begon, de strijd van man tegen man. Uit de verte echter vingen onze ooren de klanken van een lied op, die steeds nader kwamen, die van de eene compagnie op de andere oversprongen; en toen, juist op het oogenblik dat de dood met beide handen in onze rijen tastte, bereikte dat lied ons, en ook wij gaven het nu verder door: “Deutschland, Deutschland, über alles, über alles in der Welt!”.[129]

 

 Heel wat Vlamingen hadden ook gediend bij het ‘9. Schnelles SS-Schützenregiment Langemarck’. Dit regiment had zoals iedere eenheid die zichzelf respecteerde ook zijn eigen lijflied:

 

Zwei Posten stehen am Gewehr auf die Wacht,

Für Deutschland den Sieg zu erringen,

Sie starren hinaus in die finstere Nacht

Und müssen die Kälte bezwingen.

Das ist das Vermächtnis der Toten,

Die Front halten gegen die Roten.

 

Refrein:

Wir sind des Führers verschworene Schar,

Und kämpfen für Freiheit und Ehre.

Wir wagen das Leben immer da,

Erschrecken die feindlichen Heere.

Langemarck marschiert und der Käpt’n führt.

Deutsch sein heisst treu sein, SS-voran.

Wir stehen auch gegen England bereit

Für Deutschland den Kampf anzutreten

Und schlägt für uns die wichtige Zeit,

Zerschmettern wir auch diese Heere.

Denn das Weltreich beginnt dann zu wanken,

Für uns aber gilt es kein schwanken.[130]

 

 Tegen eind 1943 stopte de intensieve rekrutering van het VNV voor de Waffen-SS. Toen VNV-leider Staf Declercq in 1942 overleed en werd opgevolgd door Dr. Hendrik Elias, was de wervingsactie nog in volle gang. Maar met het vorderen der oorlogsjaren kwam binnen het Duitse oorlogsapparaat de ware macht meer en meer bij de politieke vleugel van de Waffen-SS te liggen, en het VNV had nooit goed over de baan gekund met de SS. Veeleer was het militaire bestuur de beschermheer van het VNV. Maar ook in België kreeg de SS langzaam de overhand op de Militärverwaltung. Toen eind 1943 ‘De Vlaamsch-Duitsche Arbeidsgemeenschap’, kortweg ‘DeVlag’, van Jef van de Wiele als politieke formatie definitief was gevestigd, begon het prestige van het VNV danig te tanen. Daar waar het VNV ijverde voor een Dietse staat bestaande uit Nederland, Vlaanderen, Brussel en Frans-Vlaanderen als deelstaat van een Groot-Germaans Rijk onder een nationaal-socialistische orde, stelde DeVlag de stichting van een Reichsgau Flandern voorop. Dit laatste kwam neer op de feitelijke annexatie van Vlaanderen bij het Reich. En dit was ook het idee van SS-leider Heinrich Himmler.[131] DeVlag kon nu meer en meer rekenen op de steun van de SS en zelfs van de Militärverwaltung. Vanaf eind 1943 eiste DeVlag dan ook het monopolie op van ronselaar en beschermheer der Waffen-SS in Vlaanderen. De rekruteringsdrift van het VNV voor de Waffen-SS nam hierdoor sterk af. De partij beperkte er zich voortaan toe nauwe banden te onderhouden met de Vlaamse Oostfrontstrijders. Een artikel in Volk en Staat van 8 juni 1943 over de mars van de verlofgangers van Vlaamse SS-vrijwilligers te Antwerpen laat dit duidelijk blijken. Men loofde de vrijwilligers, maar riepen niet langer op tot dienst te nemen in de rangen van de Waffen-SS.[132] De wervingscampagnes van het VNV begonnen zich toen te spitsen op de Kriegsmarine en de Vlaamse Wacht.[133] Bijna één jaar later, in maart 1944, marcheerden de Vlaamse Oostfronters terug door Antwerpen. De stijgende invloed van DeVlag mag wel duidelijk wezen:

 

“Gedenken wir des Mannes, in dessen Händen das Schiksal ganz Europas liegt!” Ein donnerndes Sieg-Heil antwortete dem Redner und das Horst-Wessel-Lied, das Deutschlandlied und der Flämische Löwe beschlossen den ersten Teil der Veranstaltung.[134]

 

 Dit verschil in retoriek, wat overduidelijk de ingesteldheid tegenover Duitsland verraadde, komt mooi tot uiting wanneer we de verslaggeving in verschillende oorlogskranten onderling vergelijken. Op zondag 18 april 1943 reisde een nieuw contingent Vlaamse vrijwilligers af naar het Oostfront. Ik zou hierbij graag drie verschillende kranten naast elkaar willen leggen om te kijken wat deze vertellen en bovenal hoe deze de gebeurtenissen verslaan:

 

Daarop werden het ‘Deutschland über alles’, het ‘Horst Wessellied’ en de ‘Vlaamsche Leeuw’ uitgevoerd, door alle aanwezigen met gestrekte arm aangehoord en medegezongen, ook door het opeen gepakte publiek in de aanpalende straten.[135]

 

 Nadat de militaire muziekkapel het ‘Deutschland über alles’ en het ‘Horst Wessellied’ en den ‘Vlaamsche Leeuw’, spontaan door de massa medegezongen, had uitgevoerd, werd de plechtigheid midden de grootste geestdrift geheven.[136]

 

Uit de verte klonk ons dreunend en vol vuur het populaire ‘Kempenland’ tegen, waarop andere Vlaamsche strijdliederen volgden. (…) Wanneer de grijshemden langs den hoofdingang het sportpaleis al zingend waren binnengerukt, volgden eveneens strijdliederen zingend en door de dichte, wachtende menigte geestdriftig onthaald, flinke formaties van de Dietsche Militie-Zwarte Brigade. (…) Terwijl een militaire muziekkapel marcheerend uitvoert, stroomt nog immer volk binnen. (…) Midden een ademlooze stilte heft dan de militaire muziekkapel het ‘Ruslandlied’[137] aan. (…) Met een drievoudig “Sieg! Heil!” voor der Führer luidruchtig door de aanwezigen beantwoord, besloot de SS-Brigadeführer Jungclaus zijn rede. Nadat de militaire muziekkapel het Deutschland über alles’ en het ‘Horst Wessellied’ hadden gespeeld terwijl de aanwezigen de armen strekten, werd de ‘Vlaamsche Leeuw’ aangeheven, dreunend door de heele zaal medegezongen. Terwijl de vrijwilligers het sportpaleis verlieten hief de menigte nog het ‘Wilhelmus’ aan. (…) Te 17u vertrok de trein met vrijwilligers onder de geestdriftige tonen van den ‘Vlaamsche Leeuw’. (…) Terwijl de leider de trein paseert, komt een dreunende ‘Vlaamsche Leeuw’ los, waarbij de militaire kapel door de geestdriftige menigte wordt overstemd. (…) Het scherpe fluitsignaal zet de trein in beweging en de muziekkapel heft het beroemd geworden ‘Legioenlied’ aan.[138]

 

Wanneer we aandachtig de drie fragmenten lezen en ze daarna onderling vergelijken blijkt dat ze alle drie subtiele nuanceverschillen vertonen. ‘Volk en Staat’ wekt de indruk dat het ‘Deutschland über alles’ en het ‘Horst Wessellied’ niet werden meegezongen, maar de ‘Vlaamsche Leeuw’ des te meer. ‘Het Laatste Nieuws’ en ‘De Dag’ laten uitschijnen dat alle drie de liederen werden meegezongen. Een ander niet te verwaarlozen verschil in nuance is dat ‘Volk en Staat’ insinueert dat alleen tijdens het ‘Deutschland über alles’ en het ‘Horst Wessellied’ de menigte de arm strekte, terwijl ‘De Dag’ laat uitschijnen dat men ook tijdens de ‘Vlaamsche Leeuw’ de arm gestrekt hield. Frappant is ook het feit dat ‘Volk en Staat’ Diets wil maken dat het merendeel van de gezongen liederen Vlaamse zijn, terwijl men bij de andere kranten die indruk juist veel minder heeft. Dit wordt eens te meer benadrukt in een artikel in diezelfde editie van 20 april 1943 van ‘Volk en Staat’. Het artikel vertelt het wedervaren van ‘Het eerste Dietsche soldatenzangfeest te Brussel’:

 

Nadat het koor het Vlaggelied had uitgevoerd stelde Banleider Bert Peleman in een korte toespraak het zangfeest in het teeken van de weerbaarheid van het Nederlandsche volk. (…) Met stijgende geestdrift werden vervolgens een aantal strijdliederen en tevens het Horst Wessellied en het Giovinezza[139] als hulde aan de soldaten van den Führer en van den Duce, door de koren en door de menigte rechtstaand en met gestrekten arm meegezongen. Vervolgens sprak Joris Vansteenland, kommandant-generaal der D.M. om de aanwezigen te wijzen op de beteekenis van het Vlaamsche strijdlied voor de manschappen van de Dietsche Militie. Het Dietsche strijdlied weerklinkt thans zoowel in het Oosten als in het Westen, zeide hij. Op het oostelijk front was het Vlaamsche lied de stuwkracht voor den strijd van onze vrijwilligers in het Legioen en in de Waffen-SS. Zooals de strijdliederen eens de Duitsche en Italiaansche volkeren naar de overwinning in hun eigen land hebben gevoerd, willen wij, besloot de spreker, al zingend ons volk uit zijn verval optillen. Al zingend zal de Dietsche Militie aanrukken om deze taak te volbrengen welke haar werd opgelegd door haar heldhaftigen voorman Reimond Tollenaere. Na deze toespraak werden nog verscheidene marschen en volksliederen door de koren van de D.M.-Wachtbrigade uitgevoerd, welke telkens geestdriftig applaus vanwege het publiek mochten in ontvangst nemen. Met de zesde strofe van het Prinsenlied en den Vlaamsche Leeuw werd dit prachtig geslaagd soldatenzangfeest besloten.[140]

 

De grote eer die het VNV reserveerde voor ‘de Vlaamsche Leeuw’, werd binnen de Waffen-SS niet altijd gedeeld. Bij verschillende gelegenheden werd het de Vlamingen zelfs verboden om de ‘Vlaamse Leeuw’ en ook andere Vlaamse liederen te zingen.[141]

 

 

2. Walen onder Duitse wapens

 

Tijdens de bezetting heerste in beide landsgedeelten een zekere wedijver om de gunst van de bezetter. De theorie was simpel: wie het meeste vrijwilligers aanbracht voor het Oostfront haalde zich een wit voetje bij de bezetter. In Wallonië zou Léon Degrelle, ‘de kleine Führer uit Bouillon’, zich bijzonder van deze taak weten te kwijten.[142] Als antwoord op de ‘Flamenpolitik’ werd in Wallonië een ‘Waals Legioen’ boven de doopvont gehouden. De organisatie hiervan berustte in handen van Degrelles rexisten. Vanaf 1941 collaboreerde Degrelle trouwens onvoorwaardelijk met de nazi’s. Degrelle hoopte bij een Duitse eindoverwinning de politieke leider van Wallonië en zelfs van heel België te worden. De REX-leider volgde daarbij voornamelijk de koers die de SS voor hem had uitgestippeld.

 

Op 8 augustus 1941 vertrok het ‘Waalse Legioen’ naar het Oostfront. In hun gezelschap bevond zich Léon Degrelle, die mee optrok als gewoon soldaat bij de Wehrmacht. In 1943 werd Degrelle aan het hoofd geplaatst van de nieuwe SS-Vrijwilligers-Grenadiersdivisie ‘Wallonie’, de opvolger van het ‘Waalse Legioen’. Wanneer de divisie ‘Wallonie’ nabij Tsjerkassy werd ingesloten door Russische troepen, slaagde ze er slechts met grote moeite in doorheen de omsingeling te breken. Sturmbannführer Degrelle raakte daarbij ernstig gewond. Deze verwonding leverde Degrelle het Ridderkruis op. In december 1944, bij het Duitse Ardennen-offensief, was Degrelle weer van de partij. Hij kreeg toen zelfs officieel het bestuur in handen van de ‘bevrijde’ Belgische gebieden. In totaal hadden op het eind van de oorlog zo een 10.000 Walen aan Duitse zijde gestreden.[143]

 

 De historische bestudering van Leon Degrelle en zijn medestanders is in de optiek van mijn benaderingwijze waarlijk ‘gefundenes Fressen’. Léon Degrelle heeft door zijn legendarische bokkensprongen alle ‘gradaties’ van collaboratie doorleeft. Naarmate de oorlog vorderde, werd hij als het ware met de dag extremer pro-nazi. Toen ik de geschiedenis van zijn beweging bestudeerde, zowel in literatuur als in bronnen, werd het duidelijk dat de liederen die gezongen werden door hen het kielzog van de uitgestippelde politieke lijn volgden of soms zelfs voorafgingen. Deze stelling wil ik in hetgeen wat volgt trachten aan te tonen.

 

 Aan het begin van de bezetting trok Leon Degrelle nog resoluut de kaart van het Belgicisme. Degrelle droomde van een unitair België met hem als onbetwiste leider. Met het oog hierop besloot hij dienst te nemen bij de Wehrmacht, de instantie die in België tot nader order de lakens uitdeelde. Veelzeggend is het feit dat Degrelle zich pas en dan nog uitgerekend op de 21ste juli 1941 liet inlijven in het Duitse leger. De 8ste augustus was het dan zover: de Waalse vrijwilligers voor de Wehrmacht vertrokken samen met hun leider naar het Duitse legerkamp te Meseritz. Bij het vertrek van het Waalse Legioen speelde een Duitse militaire muziekkapel de ‘Brabançonne’ en ‘Vers l’avenir’.[144]

 

 Naarmate de oorlog vorderde en de SS meer en meer de macht verwierf in België zette Degrelle zich een versnelling hoger en deed nu aan hun adres een liefdesverklaring. Degrelle beweerde dat de Walen eigenlijk Germanen waren en dus thuishoorden in de rangen van de Waffen-SS. De radicalisering in zijn politieke koers had ook zijn weerslag op het repertoire van liederen dat zijn beweging zong. In de B-editie van ‘Volk en Staat’, uitgegeven op 19 januari 1943, maakt men melding van het feit dat er nieuwe Waalse Oostfrontvrijwilligers vertrokken. De ‘Brabançonne’ en ‘Vers l’avenir’ waren toen blijkbaar al uit de liederenboekjes geschrapt:

 

(…) na het spelen door een militaire muziekkapel van ‘Naar wijd en Zijd’, het ‘Deutschland über alles’ en het ‘Horst Wessellied’.[145]

 

Toen Duitsland capituleerde wist Degrelle de vlucht te nemen naar het Spanje van Franco. Aldaar genoot hij een zekere bescherming door het regime. Vrijwel onmiddellijk na zijn aankomst te Spanje begon hij zijn wedervaren als SS-veteraan op te tekenen in een soort van dagboekvorm. Later werd het werk, ‘Veldtocht in Rusland’[146] uitgegeven in verkorte vorm. In dit werk beschreef Degrelle de harde en meedogenloze strijd aan het Oostfront, zijn historische ontmoetingen met Adolf Hitler en Heinrich Himmler en tenslotte de tumultueuze ondergang van het Derde Rijk en zijn vlucht naar Spanje. Dit werk hangt een goed beeld op van hoe de Waalse SS-vrijwilliger zijn diensttijd doormaakte. Hierom aanzie ik dit werk als een waardevolle bron met het oog op het distilleren van bruikbare informatie naar mijn thesisonderwerp toe; zo opent Degrelle het eerste hoofdstuk van zijn boek door een allusie te maken op het Ruslandlied ‘Von Finnland bis zum Schwarzen Meer’[147]:

 

Tweeëntwintig juni 1941. (…) Van Finland tot aan de Zwarte Zee brult het front, de veldtocht in het Oosten is begonnen. Slaapdronken nog horen mannen en vrouwen, horen vriend en vijand op deze zomermorgen over de golflengten van de door de Duitsers beheerste Europese radio een nieuwe fanfare.[148]

 

Doorheen het boek komen dingen naar voor die ook bij de andere SS-vrijwilligers, ongeacht hun nationaliteit naar voren kwamen op vlak van muziek. De harde dril tot SS-man had ook bij de Waalse SS-mannen blijkbaar zijn doel niet gemist:

 

Grote militaire gebeurtenissen wierpen hun schaduw vooruit, maar wij namen gelukkig ietwat weemoedig afscheid van onze isba’s[149] en trokken de toekomst tegemoet, liederen zingend waarin de oorlog, het avontuur en de warme lente een rol speelden.[150]

 

De hoorn des overvloeds werd voor ons leeggeschud. De muziekkapel van de divisie speelde voor ons.[151]

 

Bij dageraad bereikten we de eerste huizen van Korsoem. Onze brigade stelde het zich tot eer, haar vrachtwagens te verlaten: in volmaakte orde, met opgeheven hoofden en zingend, marsjeerden we de stad binnen als voor een parade.[152]

 

Op de ochtend van de zesde dag trokken we zingend in de richting van Stettin.[153]

 

Het was niet al wat Duitse muziek is wat de klok sloeg, op sommige ogenblikken dacht Léon Degrelle met zeker weemoed terug aan de liederen van thuis:

 

Er klonk één van onze oude Boergondische liederen. Op dit tijdstip hadden onze soldaten nog tradities, die uit andere tijden stamden.[154]

 

Met Kerstmis 1943 stond in elke onderstand een kerstboom, versierd met watte die van de brancadiers was losgepingeld. Alle kerstfeesten aan het front, die ik meegemaakt heb, waren treurig. De mannen begonnen te drinken, te zingen, en geschiedenissen te spinnen; dat ging een uur lang goed. Dan dacht iedereen aan de kerststemming thuis, aan de brandende boomstronk in de haard, aan de stralende kinderen en de vrouw en aan de innige liederen van ginds.[155]

 

Terwijl we onze oude liederen van thuis zongen, rolden we op een klein rood puntje op de kaart af, dat in het Duits Dorpat en in het Estisch Tartu heet.[156]

 

 

3. De muzikale tradities binnen de Waffen-SS

 

3.1. De muzikale vorming van de SS-mannen tijdens hun opleiding

 

De muzikale vorming bij de Waffen-SS was een essentieel onderdeel van de opleiding tot soldaat van het nazi-elitekorps. Alle Vlaamse vrijwilligers dienden deze opleiding te vervolmaken. Met betrekking tot dit onderdeel van de opleiding heb ik een artikel weten te vinden van de hand van een Vlaamse vrijwilliger bij de Waffen-SS, die zijn wedervaren hieromtrent vanuit een Duits SS-opleidingskamp schreef aan de Vlaamse lezers. Dit artikel vormt waarlijk gesneden brood met betrekking tot mijn thesisonderwerp. Het bevat een schat aan informatie en leent zich uitstekend om te confronteren met de door mij geïnterviewde personen die onder de banier van de Waffen-SS hebben gediend. De waakzaamheid van de historische kritiek blijft ook hier zeker geboden. De volledige coördinaten van dit bewuste artikel zijn:

 

DE BACKER, J. (1942). De muzikale opleiding bij de Waffen-SS. In Maandblad voor volksche opvoeding. Dietsch opvoedkundig tijdschrift, VI, p. 113-119.

 

 De auteur van het artikel, SS-Sturmmann Jul De Backer, begon zijn bijdrage in het ‘Maandblad voor volksche opvoeding’ met te vertellen wat zijn drijfveer was om dienst te nemen bij de Waffen-SS. Het motief dat hij hier naar voren brengt, vinden we ook zeer vaak terug in andere geschreven bronnen en interviews:

 

Hoe vaak had ik niet, bij den aanvang van den intocht der Duitsche troepen, ’s morgens naar school moeten loopen, omdat ik van de uitgemeten minuten die ik van huis naar mijn ‘werk’ noodig heb, enkele had verspeeld door naar een zingende Duitsche kolonne te staan kijken en te blijven luisteren. Ik moet er dan zoo wat gestaan hebben als een kleine jongen die ‘teeder’ naar het sprookje in het uitstalraam van het grootwarenhuis kijkt: ernstig, verlangend, geheel ingenomen, overweldigd. De zware, gelijke stap, die oogen tintelend nog van den strijd, en die helle stemmen, die het lied dragen, het marschlied. Het maakte een vreemden indruk op me: ik voelde een heimwee naar wijde verten, waar gestreden wordt; ik dacht aan gevallen helden, door Godinnen naar ’t Walhalla gedragen; ik droomde er van, mee te kunnen stappen, met die dragers van de revolutie. Een naar gevoel van iets te missen overweldigde me: dit alles had het lied me gebracht, die zingende soldaten, die door hun rhythmisch lied en de uitdrukking waarmee ze dit vertolkten, iederen jongen moesten aantrekken, of hij wou of niet. Want dat is de macht van het lied: het lokt, voert mee, het bindt de menschen.[157]

 

In mei 1940, ik was toen zestien jaar, zag ik Duitse soldaten, in keurig uniform, zingend door ons dorp marcheren. Er ging een rilling door me heen, misschien kreeg ik daar en toen reeds de microbe te pakken.[158]

 

Al van bij het begin van zijn artikel bekende Jul De Backer al kleur. Hij stak overduidelijk de loftrompet op alles wat Duits was. Van enige Vlaamsgezindheid valt uit zijn artikel vrijwel geen spoor te bekennen. Daar hij dat artikel reeds in december 1941 had geschreven, kan er op wijzen dat hij één van eerste vrijwilligers was en dus vertrok vanuit een oprechte Duitsgezindheid, doch blijft dit maar een veronderstelling:[159]

 

De Duitsche soldaat zingt in zijn liederen van het roemrijke verleden, van den heldenkamp der vaderen, hij zingt van den huidigen strijd, van de harde worsteling om het zijn of het niet-zijn (de mooie S-A liederen), hij zingt den lof van den Führer en de hoop op de toekomst, waarin allen broeders zullen zijn … Und so klingen denn auch die Lieder unseres Volkes nicht nur innerhalb des Reiches, sondern weit darüber hinaus. Sie werden mit einer gläubigen Inbrunst gesungen, denn in ihnen lebt die Hoffung und die Sehnsucht aller Deutschen (A. Hitler). [160]

 

Hierna begon De Backer met zijn uiteenzetting over de muzikale opleiding bij de Waffen-SS. Opvallend hierbij is dat hij aanving met het verheven belang van de muzikale vorming te relativeren. Dit heb ik nergens anders kunnen waarnemen:

 

Hoe is de muziekopleiding in het Duitsche leger, of beter hier bij de Waffen-SS? Van een muziekopleiding spreken is nogal veel gewaagd; als het betreft het aanleren van marschliederen (minstens 90%), dan is het woord te “hoog”. Want een kunstvereeniging is de Waffen-SS niet; een fijn mannenkoor vormen is ook niet de bedoeling bij het aanleeren der liederen. Hoofdzaak is: het lied rhythmisch, krachtig en kort gezongen, als band aanvoelen, als een stevige greep die de kolonne één geest, één stap, één krachtigen wil geeft, die haar naar voren stuwt als een granieten blok: één onbreekbare stoottroep.[161]

 

 Dan begon hij met een uiteenzetting over hoe het instuderen van de liederen bij de Waffen-SS in zijn werk ging:

 

In het Ausbildungsbataillon staat iederen dag een zanguurtje op het weekplan. De onderofficier leert het lied aan: de tekst wordt voorgedragen en op het bord geschreven (natuurlijk een werkje voor een onderwijzer, als die zich onder de rekruten bevindt). Na de tekstverklaring, en, als het een kamplied is, de historiek[162], wordt het door allen duidelijk gedeclameerd (en, hoe harder hoe liever!). Het lied wordt voorgezongen, wij neuriën mee. Na een vijf minuten is het lied ‘gekend’, moet het zo luid mogelijk, kort afgebeten gezongen worden (wij kregen immer het verwijt dat we te ‘braaf’, te stil zongen, en er overal een nutteloos staartje bijzongen, “wie kleine Mädchen!”), en worden de andere strofen geleerd. Heel den verderen dag is het ‘nieuwe’ lied niet uit de lucht te krijgen: tot vijf minuten voor Zapfenstreich (om 10 uur) klinkt het van kamer tot kamer. Wanneer er den volgende dag gemarcheerd wordt, en de onderofficier die het lied aanleerde is per toeval groepsleider, dan moeten we ons geweldig inspannen opdat de lichte marsch niet in een ‘zware exercitie’ zou veranderd worden. Wordt het te hoog of te laag, of met twee disharmonische tonen tegelijk aangevangen en lukt het een tweede maal niet om zuiver te beginnen, “dann geht’s los, meine Herrschaften!”: versnelde pas, dekking-zoekenoefeningen, in het veld verspreid, op één, twee, drie terug onberispelijk in ’t gelid staan met de noodige afstanden, en onbeweeglijk, wat natuurlijk eerst na tien keeren ‘oefening’ klopt. Dan wordt verder gemarcheerd, en meestal dan wél goed aangevangen met het lied, spijts het feit, dat den noodigen adem om op de gewenschte sterkte te zingen, ontbreekt. Is het dan weer te stil gezongen, dan vol onmeedoogend de … ‘oefening’. Zit het lied er ‘in’, dan wordt er dapper op los gezongen en duurt het niet lang of muzikaal aangelegde elementen laten hun fantasie vrijen teugel, en fabriceren tweede en derde stemmen bij de vleet: het lied krijgt kleur, het wordt ‘ons’ lied, het leeft, het krijgt vaak andere teksten (meestal minder ‘deftige’!), het groeit. Als dan de kolonne aan den voet der bergen voorbij trekt, dan klinkt het hoog op, en vier maal echoënd weerklinkt het achter de groene, uitgestrekte massa’s. We doen ons best, want onzen uitgangsavond hangt er van af, en na enkele vermaningen van den groepsleider: “Schnabel auf!” en “Lauter! Ich höre nichts!”, is de kolonne één zware stap, één hel lied, symbool van den geest die ons bezielt, één te zijn en één te strijden. Het lied bindt; dat wisten de oude Germanen die tijdens hun strijd liederen gemeenschappelijk zongen, ook in het Griekse leger leerde men de soldaten zingen. In den Belgischen troep was dat niet nodig: de Belgen waren ‘so wie so’ tóch de dappersten aller Gallen![163]

 

SS.-Sturmmann Jul De Backer probeerde in zijn artikel de kracht van het lied te bewijzen aan de hand van een concrete gebeurtenis tijdens zijn opleiding tot SS-man. Uit het voorgaande mocht al blijken dat de opleiding tot SS-man geen lachertje was. Het volgende ietwat langere citaat zal dit des te meer illustreren:

 

(…) het is zondagmorgen en Stubenappèl. Eisch: alles onberispelijk geveegd en geschuurd, nergens een stofje, ook niet op de lamp, al hangt die dicht tegen de zoldering en moest de onderofficier een ladder laten halen om te kontroleeren of we dat niet ‘vergeten’ hadden, ook niet tusschen de verwarmingsbuizen (daar frutselt hij met een stokje tusschen, en o wee als hij dat er met een vuile punt terug uit haalt!). Niet zelden moest men in een kamer opnieuw alles van onder tot boven schuren en schrobben, omdat ‘Hij’ een stofje op de schakelaar gevonden had! Verder de bedden op een cm. nauwkeurig gebouwd, de spinden (zoo heeten onze kasten) kritiekloos geordend, tandenborstel, zeepdoosje, scheergerief, kam, alles als nieuw gepoetst, enz … Dien zondag was het verkeerd geloopen: er moest een kamer geweest zijn die niet aan de eischen voldaan had. Het gevolg zou de bekende Druck (=straf) worden. Dat merk je onmiddellijk hoor! Nee, de appèlafnemer gaat alle kamers door, en brengt verslag uit aan den leider van den Lehrgang (in casu: de Oberfeldwebel, een zeer sympathieke man, maar die den veldtocht in Polen heeft meegemaakt, en dus de noodige hardheid heeft meegebracht). Wij, onbewust van dat verslag, en de ondertusschen genomen beslissingen, verheugden ons reeds op de vrijen namiddag: Ausgang! Maar plots, onder de opgewekte liederen die uit iedere kamer opklonken, gilde het fluitje van den Unterscharführer: “Alles ‘raustreten in Marschanzug mit Gewehr! In fünf Minuten steht der ganze Laden unten (honderd trappen lager!) angetreden!”. De eerste seconde: verbazing! Wat nou? Hoe is … Maar lang hoef je niet na te denken, want die vijf minuten zijn je niet gegeven om over een bevel te filosoferen en je daarna heelemaal om te kleeden; het eenige wat je doet is: haasten en sakkeren: het is een wegsmijten van broeken en schoenen, het grijpen naar onderbroek , sokken, laarzen, mutsen, riemen en bajonetten, en vloeken zijn niet uit de lucht als je hoort roepen: “Noch zwei Minuten!”, je de eerste stappen in de gang hoort, de eersten die buitenstormen, en je zelf nog in je hemd staat omdat die domme bretelopeningen nog immer niet aangepast zijn aan de grootte der ijzeren knoopen van je broek; een ander zoekt naar het deksel van zijn gasmaskerfilter en zet alles overhoop, een derde zoekt als een razende naar een middel om zijn broek op te houden, in zijn haast had hij twee knoopen ‘verlooren’, en had reeds zijn toevlucht gezocht tot zijn geweerriem, maar nu moeten we verdomd met geweer aantreden! Alles kleeft aan je zweeterig lijf, en reeds vóór je buitenstaat ben je buiten adem. Dat die honderd trappen in recordtempo geloopen worden niet alleen vanzelfsprekend, doch ook uiterst noodzakelijk. “Noch Sekunden! Was, sind Sie noch nicht ‘raus? Los! Los, Sie faule Brüder!”. De meesten razen door de gangen de trappen af, met hun ‘bruid’ over den schouder, de gezichten hoogrood van inspanning, de muts nog wat scheef, de bajonet nog op den buik, de voorste knoopen niet dichtgeknoopt, het gasmasker nog niet op den riem vastgehecht, doch wordt alles onderweg, in gelijk tempo met het afstormen der treden, in orde gebracht. Honderdmaal oefening hebben je dat allang geleerd. “Oefening”, zei onze onderofficier altijd, “is de kracht van het Duitsche leger”. Beneden staan de eersten: gestommel, geroep, gezucht, en ’t stuift alles naar buiten om in rang te staan: richting vóór- en zijwaarts, stokstil (hoewel je op adem zou moeten komen!), als beelden, als Pruisische soldaten. Precies na vijf minuten staat de Unterscharführer vóór ons. Zijn scherp oog heeft het onmiddellijk gezien: “Es fehlen zwei Mann! Alles auf die Stubenmarsch, marsch!”. Nu hadden we ons zoo … maar daar dondert het reeds de stem met verwijten, waarom wij, lammelingen, trage luie schepsels nog niet boven zijn. “Sind Sie noch nicht hoch, was? MARSCH –MARSCH! Sie werden heute noch was erleben, passen Sie blosz auf!”. Eens boven klinkt het bevel om terug aan te treden (denk aan die honderd trappen). Gelukkig is de groep voltallig, maar de richting ist scheisze. “Alle einmal um den Bau, marsch, marsch!”. We stuiven op: er wordt gevloekt op die twee, op den Uscha., op het stof, op het gebouw, op den zondag, op de zon, op alles. Gelukkig is de omtrek van het gebouw niet groot. Hijgend staan we in rang, uitgericht, stil: als een ijzeren blok. “Rechts um! Im Gleichschritt-marsch!”, en daar gaan we, op dien heete zondagmorgen, om 1 uur, wanneer we anders reeds vrij hebben. De Uscha.: “Ein Lied!”. Het wordt gelijk en juist aangevat, we concentreeren alles op een onberispelijke uitvoering, want we weten dat het vandaag perfekt moet gaan, of we komen er slechts ‘dood-op’ van af. En die Ausgang die bedreigd is! Nog nooit hebben we zóó gestapt en gezongen als die morgen, maar toch, ‘vrij’ zouden we niet komen, want het plan van uitvoering der strafexercitie was reeds opgesteld. Eens in het vrije veld, een wei, een stofferige weg, een omgeploegden, slijkerigen akker, of een braakland met waterplassen, gaat het zijn gang: zonder pause, armoefeningen met geweer, loopen, springen, een vervallen bunker bestormen, hinlegen, aufstehen, kruipen, dekking zoeken en zich ongezien tot den vijand bewegen, dan het doodende Hüpfen met geweer op schouderhoogte in gestrekte armen houdend. De Uscha. staat tot op vijftig m. vóór ons, en hij roept dat allen tot op zijn hoogte moeten voorthuppen. Maar eens de eerste bij hem, krijgt hij den deugnietachtigen inval om ongemerkt achteruit te gaan. Toch ziet hij wel de ‘grens’; hij blijft staan en de eersten vallen achter hem op het gras neer als afgejakkerde honden; zijn aandacht echter gaat naar de overigen, die het ongeluk hadden van ver af te staan op het kritieke oogenblik van het bevel “Hüpfen!”, die op de tanden bijten, die hun gelaat verkrampen van laatste krachtinspanning om het nu zware geweer op schouderhoogte te houden, en die lekken van zweet. De beenen zijn als looden massa’s: na een taaie krachtinspanning krijg je ze op het laatst één stap verder, en dan nog een, maar telkens met meer smart, en je dreigt te zullen blijven steken. ‘Hij’ staat daar als een heerscher, zijn gelaat is strak, en het aait uit zijn mond van “zwakkelingen”, “luie zakken”, “ik heb nog tijd”, en andere scheldwoorden over de zweetende hoofden en puffende monden, waar schuim op staat. En als dan je muts onderweg nog enkele keren in ’t zand valt, of je vluchtig het zweet met je zandbedekte mouw afveegt, dan voel je weldra zand in de oogen, dat met zweet tot iets ‘slijkerigs’ wordt, en zand tusschen je tanden (dat belet je van te vloeken). Die ‘laatste stappen’: met een genie van Dante had je zeker één van de heerlijkste kwellingen voor zijn Hel gevonden: een zondige ziel die een weg heeft af te huppen en nooit het einde bereikt! …

 

De wervingsbrochure van de Waffen-SS, ‘Dich ruft die SS’, wist het al duidelijk te stellen aan de ouders van de toekomstige SS-vrijwilligers: “Wenn Euer Junge ein ganzer Kerl ist, dann seid stolz auf ihn; denn schlappe Leute, die immer geschoben werden müssen, passen nicht in die Reihen der Waffen-SS.[164]

 

Te midden van die gruwelijke Hel-gedachten, komt de Oberfeldwebel, de baas, op zijn fiets aangereden en fluit een leutig zomerdeuntje … Hij bekijkt met zijn militaire oog het ‘spel’, dat hijzelf geïnsceneerd heeft. Zou het hem bevallen, of gaat hij er nog wat aan helpen? In dertig harten klopt dezelfde vrees. “Achtung!” roept hij. Alles veert recht, keert zich naar hem toe. Dertig borsten hijgen als blaasbalgen, dertig paar oogen kijken hem strak aan, dertig paar glanzende oogen die nat zijn van inspanning, dertig steenen beelden staan over den akker verspreid, enkele in een gracht of op den weg, dertig hoofden bonzen als holle zalen met het zware gebimbam van bronzen klokken, en denken: “Wat nu?”. Het is stil, alleen de drie onderofficieren wandelen rond in den schaduw en vertellen mekaar moppen. “Alles in Marschordnung angetreten!”-“Eins, zwei … drei, stehn!”-“Ha, ha! Sie wollen heute nicht, was?”-“Alles weg, marsch, marsch! Achtung! Hinlegen! … “. Daar liggen we, en wachten, (maar het is geen blijde verwachting!), doch geen bevel volgt. Hij zegt enkele woorden (dat is het hart achter het harde gelaat): waarom we vanmorgen nu eigenlijk ‘geoefend’ worden: één kamer (nr 26) was niet helemaal in orde; we moesten niet vloeken en morren, maar ons hard toonen, op de tanden bijten, en weten dat we enkel op deze manier soldaten uit één stuk zouden worden. “Alles auf!” En weer ratelde het bevelen, zonder einde, zonder genade in de heete zon, met de vermaning: “Nicht weich werden!”, tot we weer verspreid lagen, moe en loom, het geweer vóór ons, niet den grond rakend (want dat is doodzonde!). “Und jetzt ein Lied!”. Ook als we marcheeren kiezen wij de liederen zelf, gewoonlijk de eerste rij; nu terwijl we daar lagen leek het een hopeloos geval.[165] Doch als bij wonder, net of de rekruten een eigen God hebben, had er één de zaak opgelost en gered: het was een Deen (van Stube 26!), die voorstelde het Lied “Rosemarie”[166] te zingen. Sito werd er gestemd (van het werkwoord stemmen = toon aangeven) en daar klonk het uit dertig hijgende, tegen de aardbodem platgedrukte borsten: “Es ist so schön Soldat zu sein! Ro-ose-Marie! … nicht jeden Tag bringt Sonnenschein! …”. Na de laatste ‘-rie’ van de eerste strofe zei de Oberfeldwebel lachend en snel achter mekaar, zonder nadruk: “Das haben Sie tüchtig gemacht. Alles auf! In marschordnung angetreten. Im Gleichschritt, marsch!”. En in een lichten stap met een vroolijk lied ging het naar huis. Onzen Ausgang hebben we gered, de twee telaatkomers geen vergelding gekregen, en de zes van Stube 26 zijn van hun straf, die we ondertusschen reeds voor den volgenden nacht georganiseerd hadden, vrijgekomen … Is het lied niet een wonder ‘ding’?[167]

 

 Ik denk dat het verhaal dat ik hierboven getrouw heb weergegeven afdoende bewijst dat het lied op moeilijke momenten de geest revitaliseert en de kameraadschap vergroot. De voordelen die deze liederen bieden zijn zo onmiskenbaar dat het niet verwonderlijk is dat we een dergelijke zangcultuur bij de Waffen-SS terugvinden. SS-Sturmmann Jul De Backer gaf na zijn uiteenzetting nog eens de moraal van dit verhaal weer:

 

De Duitsche soldaat bezingt in zijn lied de nationale helden, hij gelooft in zijn liederen, en door de kracht van het gemeenschappelijk gezang schept hij zijn sterkte, zijn moed, zijn dapperheid, want zij verhalen van de hoopvolle toekomst van zijn volk, in deze revolutie waarvoor hij zijn leven inzet, de revolutie tegen alle duistere machten die het Avondland bedreigen, de revolutie van alle Germanen voor een vrij, samenwerkend Europa. [168]

 

Op bepaalde avonden tijdens de opleiding werden er ook ‘kameraadschapavonden’ georganiseerd. De ingrediënten waren meestal beperkt tot liters bier en gezang. Veelal deelde men zich in groepen op en hield men een zangduel. Hierbij gebeurde het dat nationaliteit hét criterium was om de groepen in te delen. Dan zong men dikwijls volksliedjes van thuis tegen elkaar op. Jul De Backer schreef hierover:

 

(…) op een kameraadschapsavond schiep het (= liederen zingen) een prettige stemming als ieder uit zijn eigen land zijn volksliederen zong, waarbij ik met trots terloops kan verklaren, zonder nu terug in vroegere engheid te willen vervallen, dat de Vlaamsche jongens immer het beste zongen en ’t meeste succes hadden.[169]

 

 De Backer heeft dus te kennen dat hij fier is op de eigen ‘Vlaamsche’ liederen. Meer nog hij roept op het eind van zijn artikel de Vlamingen op om hun volksliederen op te waarderen:

 

Ook jullie in Vlaanderen moeten onze kinderen hun eigen volksliederen doen zingen, laat ze er in gelooven, opdat die geestelijke waarde niet verloren zou gaan. Wanneer wij eens naar de heimat zullen terugkeeren, dan hopen we er een volk terug te vinden dat rijp is om datgene te aanvaarden waarvoor zo velen gevallen zullen zijn, bezield met een geest van begrijpen, offeren en dienen, als dat groote broedervolk van over den Rijn. “Wanneer een volk niet meer zingt, kwijnt het weg” (P. De Mont).[170]

 

 Reeds eerder heb ik al een typologie van de NS-liederen gegeven. In het hierna volgende wil ik een beeld schetsen van welke liederen op welk moment bij de Waffen-SS meestal werden gezongen.

 

Het was voor de SS-soldaten zo goed als uitgesloten om zonder gezang uit te rukken. Daar hadden de vele uren zangoefening immers de basis voor gelegd. Zingen bracht ‘Schwung’ en elk lied had wel een bijzondere betekenis. In de vroege morgen zong men meestal liederen in de zin van: ‘Frühmorgens singt die Amsel’ of ‘Frühmorgens wenn die Hähne krähn’.[171] Een ander lied dat hiertoe zich uitstekend leende was het populaire ‘Dorothee Marschlied’:

 

 

Soldaten, die marschieren,
Beim ersten Morgenschein.
Der Hauptmann soll uns führ’n,

Kamerad, Soldaten müssen sein.
Die Trommel weckt die Bürger
Und ihre Töchter auf, Hurra, Hurra,
Mein stolzes Regiment,
Das ist Soldatenbrauch.

 

Refrein:
Soldatenliebe, Soldatenmut,
Ah Dorothee,
So weiss wie Schnee,
So rot wie Blut.
Führt diese Strasse mich zur dir hin,
Behalt mich lieb, mein Mädel,
Bis ich bei dir bin.

 

Soldaten, die marschieren
Auch mitten in der Nacht.
Was weisst du vom Quartier,
Kamerad, gib acht, der Tag erwacht.
Es dämmert schon im Osten
Der erste Morgenschein.
Hurra, Hurra, mein stolzes Regiment,
Schön ist's, Soldat zu sein.[172]

 

Tijdens de lange marsen werd de pracht van de natuur en de wisselende jaargetijden al eens bezongen: ‘Das Edelweiss’, ‘Von den Bergen rauscht ein Wasser’, ‘Erika’, ‘Westerwald’, … Marcheerde men in vijandelijk gebied zong men steevast: ‘SS marschiert in Feindesland’. Was men aan boord van een transportvliegtuig zong men al eens het ‘Fallschirmjägerlied’. Nam men afscheid van de Schätzlein, zong men liederen over Gerda, Rosemarie, Lili marleen, … Op plechtige momenten kwamen andere teksten aan bod: ‘Nur die Freiheit gehört unser leben’, ‘Wo wir stehen steht die Treue’, ‘Treuelied’, ‘Die schwarze Garde’, … Wanneer een kameraad ten graven werd gedragen, zong men: ‘Auf einem Seemansgrab’, ‘Ich hatt einen Kameraden’, …

 

Heer, Kriegsmarine en Luftwaffe hadden elk de op hen toegesneden liederen, maar dat gold evenzeer voor de Waffen-SS. Tevens hadden ook de speciale afdelingen binnen de diverse ‘wapens’ hun stamlied: de Panzer, de Pioniere, de Kraftfahrer, de Funker, de Panzergrenadiere, …[173]

 

3.2. De Spielmannszug en het muziekkorps van het SS-A-Lager te Sennheim

 

3.2.1. Sennheim!

 

Sennheim is een stadje in de Ober-Elzass. Aldaar was een groot militair trainingskamp ingericht. Normaalgesproken waren het enkel de SS-rekruten die er hun opleiding kregen, maar occasioneel kreeg men er rekruten van andere legeronderdelen over de vloer. Bijna alle Vlaamse Oostfronters hebben hun opleiding te Sennheim gekregen. Over de extreem harde en ronduit vernederende opleiding[174] werd op het thuisfront niet veel propaganda gemaakt. Een krantenartikel van 3 september 1941 handelend over het opleidingscentrum zou zelfs niet eens mis staan in de Neckermannbrochure:

 

Het klinkt als een symbool! Sennheim is het symbool der ééne Groot-Germaansche gedachte, waar Vlamingen, Hollanders, Denen, Nooren gekneed worden tot waardige leden van de groote familie. Daar in den Ober-Elzass, het oer-Duitsche land, dat zooveele malen onder vreemde voogdij wisselde, ligt het nette stadje Sennheim. Gelegen in de oude Rhijnvlakte ligt de stad slechts een tiental kilometers verwijderd van de hoogste Vogezentoppen. (…) Oostwaarts, achter de heide van Tann hadden we dus de Vogezen, wijl aan den Westeinden het Zwarte Woud boordt en aan de zuidelijke de Jura golft. Bij helderen zonneschijn glinsteren de besneeuwde Alpentoppen, want vergeten we niet, we zijn hier slechts een twintigtal kilometer van Zwitserland, die andere Duitsche grond welke door starre oogverblinding van het vaderhuis gescheiden blijft. De kazernes liggen een half uur van de stad, St. Andreas, is een prachtig park waar tusschen het groen den indruk van een villegiatuuroord geven. [175]

 

Arent van Ravenschot beschreef in dit artikel tevens enkele aspecten van de opleiding. Ook zag hij een bepaalde filosofie achter het feit dat rekruten van verschillende nationaliteiten samen te Sennheim hun opleiding kregen. Hij brak hier overduidelijk voor de Groot-Germaanse gedachte een lans:

 

Wanneer men tusschen de zwarte vlag met witte siegrünen en de helle hakenkruisvlag voorbij de wacht stapt beseft men eerst hoe vaarwel gezegd wordt aan de eeuwig verdeelde wereld om binnen te stappen in het Groot-Germaansche huis. Hier brengen de SS-vrijwilligers van Vlaanderen, Nederland, Noorwegen, Denemarken, ja ook soms wel zijn er Zweden hier, een min of meer langeren tijd door, gewoonlijk een viertal weken, tijdens dewelke hen al datgene bijgebracht wordt wat de Rijksduitser reeds van den Arbeidsdienst meebrengt, en zo worden ze pasklaar gemaakt voor de SS-kazernes. (…) Maar niet alleen exercitie is hier aan de orde van de dag. Neen, de lessen in wereldbeschouwing hebben hier een ruime plaats op de dagorde. Zoo komt het ook dat regelmatig konvooien van het front der heimat hier belanden, politieke soldaten welke hier de harde opleiding meemaken en tevens opgevoed worden in den geest der Groot-Germaansche idee, in de mythe van het Noordsche ras en het onwrikbare geloof in onze Führer, Adolf Hitler. Hij, die hier enkele weken vertoefd heeft en rustig de vele voordrachten overwogen heeft, maakt gedaan met de wanbeelden van de vele kleine staatjes met allerlei combinaties en hebben de noodzaak van het Groot-Germaansche geheel begrepen. Voor ons Vlamingen en ook voor de Noord-Nederlanders wordt daar de band terug samengeknoopt van het Heilige Rijk der Duitsche natie, van Brest tot aan den Memel. Wij zijn immers geen ander volk, zijn wij de Franken niet van Karel den Groote, den grondlegger van het Duitsche Keizerrijk? Was de laatste groote Duitsche Keizer Karel V geen Vlaming? Zijn wij niet dezelfde Nederduitsers die langs de heele Duitsche kust wonen? En is het woordje “Dietsch” niet ontstaan door klankverandering uit “Duitsch”? (…) Och kom, laat ons alle vitterijen over boord werpen en getuigen we met Marnix van St. Aldegonde dat we evenals Willem van Nassauwe “van duytscen bloed” zijn. (…) Eens zal de Führer ons allen, die zoo lang buiten hebben gezworven, ontvangen in het groote huis van het Heilige Duitsche Rijk.

 

Dit idee was zeker niet conform het VNV-gedachtegoed en dus niet iets wat men in Vlaanderen aanvankelijk verspreidde teneinde rekruten te kunnen ronselen, maar ze staat wel te lezen in de wervingsbrochure van de Waffen-SS bedoeld voor het Rijksduitse publiek:

 

In den SS-Divisionen steht Euer Junge Schulter an Schulter mit der jungen Mannschaft der anderen germanischen Völker. Es ist etwas unerhört Neues, dass endlich wieder einmal die Söhne aller germanischen Länder unter einer Fahne stehen.[176]

 

3.2.2. De Spielmannszug

 

Hetgeen nu volgt is het verhaal van de Spielmannszug en het muziekkorps van de SS-A-Lager te Sennheim. Ik heb mij hier vooral laten leiden door een reeks van artikelen die verschenen zijn in Periodiek Contact en Berkenkruis onder de titel: ‘De Spielmannszug en het muziekkorps van het SS-A-Lager te Sennheim’.[177] De artikelreeks is van de hand van iemand die liever anoniem[178] blijft en enkele van zijn toenmalige collega’s, die de feiten destijds van kortbij meemaakten. De reeks biedt mij een massa aan informatie over het dagelijks leven in het opleidingscentrum voor SS-rekruten te Sennheim in het algemeen, en over de muzikale traditie aldaar in het bijzonder.

 

De artikelreeks werd geschreven op basis van de herinneringen van de auteur en zijn vrienden zoveel jaar na datum. De waakzaamheid van de historische kritiek is hier dus geboden. Pluspunt aan de reeks is wel dat vier personen aan de reeks hebben meegewerkt en elkaar waar nodig dus hebben kunnen corrigeren. De informatie uit deze artikelreeks heb ik naast andere bronnen gelegd. Op punten van verschil heb ik de hoofdauteur (CDJ) tijdens een interview aangesproken. Het ligt allerminst in mijn bedoeling om de artikels in hun totaliteit hier te reproduceren. Enkel hetgeen wat waarde heeft naar het onderwerp van deze eindverhandeling toe is weerhouden.

 

Een Spielmannszug bestond gewoonlijk uit klaroenblazers en tamboers. De klaroenblazers traden meestal op bij de dagelijkse rituelen zoals de aflossing van de wacht, de groet aan de vlag, … De tamboers hadden als muzikale opdracht met eigen trommelmarsen het uitmarcheren van de Musikzug voorafgaan. Ook zorgden ze voor de begeleiding van oefenmarsen van de compagnieën en de talrijke eedafleggingen. Occasioneel werd er al eens op een feestje gespeeld.[179] Op deze feestjes speelden de muzikanten van de SS op verzoek dikwijls ‘verboden’[180] dansmuziek zoals jazz. Alleen mocht men hier niet in overdrijven teneinde de officiële doctrine niet al te zeer voor het hoofd te stuiten.[181]

 

Te Sennheim was er reeds in 1941 een groepje van klaroenblazers. Eind 1942 kende de Spielmannszug een uitbreiding tot een twaalftal manschappen. Begin 1943 voegden zich daar nog Vlamingen, Nederlanders, Denen en Zwitsers bij; de getalsterkte werd opgevoerd tot meer dan dertig manschappen. De leden van de Spielmannszug kregen het tijdens hun opleiding soms nog zwaarder te verduren dan hun kameraden die een geweer in plaats van een muziekinstrument hanteerden. De Spielmannszug werd immers als het visitekaartje van het regiment aanzien. Toen de krijgskansen in het voordeel van de geallieerden keerden en alle beschikbare Duitse manschappen naar het front dienden te worden gestuurd, werd de Spielmannszug ontbonden. De Vlaamse muzikanten werden naar de Sturmbrigade Langemarck overgeplaatst.[182]

 

3.2.3. De Musikzug

 

In 1942 werd besloten tot het oprichten van een volledig Waffen-SS muziekkorps met Spielmannszug en zangkoor. Dit had tot doel had om via optredens doorheen bezet Europa propaganda te voeren voor de Waffen-SS en alzo nieuwe oorlogsvrijwilligers te werven. Dit grootse plan kwam echter nooit van de grond. In plaats van één monstermuziekkorps behielden alle regimenten hun eigen Musikzug.[183]

 

De leden van het muziekkorps te Sennheim werden geselecteerd op basis van hun aanwervingformulier. Wanneer men bij beroep of hobby ‘muzikant’ had ingevuld op de vragenlijst kon men het bevel, niet de vraag, krijgen om bij het muziekkorps in dienst te treden. Na grondige selectie bleven er nog enkele Vlamingen over. De muzikanten waren van alle nationaliteiten, want het moest immers een echt ‘Germaans Vrijwilligers’-korps zijn.[184]

 

Tijdens de maand juni van 1943 werd er druk geoefend. De houding van de traditionele harde ‘Preusische Militär Musiker” werd er bij de muzikanten ingestampt. Ook klassieke muziek werd ingestudeerd: Wagner, Weber, Beethoven, Grieg, Strauss, …

 

Eén der grootste taken van de Musikzug was de eedaflegging van de vrijwilligers op te luisteren met groots muzikaal vertoon. De ceremonie begon met het spelen van de ‘Präsentier Marsch’ tijdens de troepenschouwing. Dan kwam het ‘Dankgebet für den Führer’, gevolgd door ‘Die Himmel rühmen’ van Beethoven. Na de eedaflegging zelf werd het geheel afgesloten met het ‘SS-Treuelied’, ‘Deutschland über alles’ en het ‘Horst Wessellied’.[185] Vaak speelde de Musikzug ook bij de eedaflegging van de vrijwilligers voor de Kriegsmarine. Het programma bleef dan grotendeels hetzelfde, enkel het ‘SS-Treuelied’ werd dan niet gespeeld.[186] De Duitse versie van het ‘SS-Treuelied’ werd ook in het Nederlands vertaald. Tot op de dag van vandaag blijft dit ‘Trouwlied’[187] het lijflied van de Oostfronters:

 

Wenn alle untreu werden,
So bleiben wir doch treu,
Dass immer noch auf Erden
Für euch ein Fähnlein sei.
Gefährten unsrer Jugend,
Ihr Bilder besserer Zeit,
Die uns zu Männertugend
Und Liebestod geweiht.

 

Wollt nimmer von uns weichen,
Uns immer nahe sein,
Treu wie die deutschen Eichen,
Wie Mond und Sonnenschein!
Einst wird es wieder helle
In aller Brüder Sinn,
Sie kehren zu der Quelle
In Lieb und Treue hin.

 

Ihr Sterne seid uns Zeugen,
Die ruhig niederschaun,
Wenn alle Brüder schweigen
Und falschen Götzen traun.
Wir woll'n Wort nicht brechen
Nicht Buben werden gleich,
Woll'n predigen und sprechen
Vom heil'gen deutschen Reich!

Waar allen trouwloos falen,

Daar blijven wij getrouw;

Dat steeds op eigen aarde

Uw vaandel wapperen zou;

Gezichten fier en jeugdig,

Gij beelden uit de tijd;

Hebt onze mannenharten

Tot liefdedood gewijd.

 

Wil nimmer van ons wijken,

Wil altijd bij ons zijn;

Trouw als oude eiken

Als maan en zonneschijn;

Eens daagt voor elke broeder,

Het licht in zijn gemoed;

Wij keren tot de moeder

Die liefd’ en trouwe hoedt.

 

Gij sterren zijt getuigen,

Die stil ons gadeslaan;

Als alle broeders zwijgen

Naar valse goden gaan;

Wij willen ‘t woord niet breken

Niet wijken in ‘t gevecht;

Wij prediken en spreken

Van strijd om erf en echt!

 

Wen allen ontrouw worden

Dan blijven wij toch trouw,

Opdat ons steeds op aarde

Een vaandel wezen zou;

Gij leeraars immer jeugdig,

Gij beelde’ uit jeugde tijd,

Die ons tot mannendeugden,

Tot liefde dood gewijd.

 

Wil nimmer van ons wijken,

Ons nimmer nader zijn,

Trouw als de Duitsche eiken,

Als maan en zonneschijn.

Dra vult het licht der zonne

Heel ’t broederlijk gemoed!

Wij keeren tot de bronne

Die liefd’ en trouw behoedt!

 

Gij sterren weest getuigen

Die rustig nederzien

Wen alle broeders zwijgen

En valsche Goden dien’.

Wij willen’t woord niet breken,

Een nukkig kind gelijk.

Wij prediken en spreken,

Van ’t Heilige Duitsche Rijk!
 

 

In de derde kolom heb ik nog een derde[188] versie van het ‘Treuelied’ opgenomen. De tekst wijkt een beetje af van de tekst uit de tweede kolom. Op het eerste gezicht lijkt het verschil te zitten in het feit dat de tekst uit kolom twee van recentere datum is (1983) dan de tekst uit de derde kolom (1940), en dus in een moderner taalgebruik is opgesteld. Wanneer we de laatste regel van elke kolom nalezen, merken we dat het venijn ook hier in de staart blijkt te zitten. In de versie uit 1983 ‘predikt en spreekt’ men niet langer ‘van ’t Heilige Duitsche Rijk’. Deze versie heb ik gevonden in het maandblad ‘Berkenkruis’. Opvallend is dat de redactie van ‘Berkenkruis’ zich steeds ‘gematigder’ heeft opgesteld dan de redactie van ‘Periodiek Contact’. Daar waar men bij het ‘Berkenkruis’ in 1983 niet langer meer ‘predikt en spreekt van ’t Heilige Duitsche Rijk’, daar zijn ze bij ‘Periodiek Contact’ in 1984 deze laatste regel nog altijd trouw gebleven:

 

(…) Indien enkelen de tekst der vertaling wat te ‘duits’ vinden, dat ze dan begrijpen dat men zonder hart niet kan leven en dat zonder centraal Duitsland geen Europa en ook geen Vlaanderen mogelijk is. Duitsland hield meer dan 1.000 jaren de wacht in het oosten ten voordele van het westen. Zonder Duitsland zou er nooit een Frankrijk noch Engeland mogelijk zijn geweest. Thans heeft men Duitsland deze rol ontnomen en … we staan allen voor dezelfde bittere afgrond! Met Duitsland is er nog een kans. Zonder Duitsland kennen we het einde van de westerse beschaving, niet enkel voor Europa, maar voor de ganse wereld.

 

Het duitse nationale lied, dat, samen met het Wilhelmus, het schoonste vaderlandslied ter wereld is, is ons net zo heilig als het Wilhelmus of de Vlaamse Leeuw. Het zingen ervan doet geenszins afbreuk aan ons vlaamse wezen: men moet eerst overtuigd Vlaming zijn om zich Europeaan te kunnen voelen. Ook in ons ‘Treuelied’ spreken we van het heilige duitse rijk. Iedereen weet dat het hier niet om een eng-duitse gezindheid gaat, maar wel bewust om een Europa, waarvan Duitsland de ziel is.[189]

 

Bij de nochtans uiterst Duitsgezinde DeVlag had men in 1944 nog een andere oplossing gevonden voor dit ‘probleem’:

 

En tot slot de bekentenis tot het vaderland:

                               “Wij prediken en spreken van ’t heilig Duitsche Rijk.”

 Deze laatste zin wordt vanzelfsprekend, bij de uitvoering, bij ons reeds omgevormd tot:

                               “Wij prediken en spreken van ’t Groot Germaansche Rijk.”[190]

 

Een ander lied dat naast het ‘Treuelied’, zowel gisteren als vandaag, een enorme betekenis heeft in de ogen van de Vlaamse Oostfronters is het lied ‘De Mannen der Vlaamsche Waffen-SS’[191]. Dit lied dat in 1942 verscheen, onderschrijft reeds in de eerste strofe de mening van ‘E’ uit Periodiek Contact die ik hierboven heb geciteerd:

 

Wij zijn het hard geslacht, ontlast van oude wanen

Dat optrekt naar ’t gevecht, ook zonder gouden vaan …

Één leider kennen wij, den Führer der Germanen

En Vlaandrens plaats zien wij in Nederduitschland staan.

 

Het runenteeken merkt op onzen kraag en mouwen

De bliksemschicht die flitst aan elken horizon …

Wij zijn het stormend korps der bitterste getrouwen,

De sterkte van ’t geweld dat altijd overwon …

Wij zijn de offeraars waarvan zoovelen vielen,

Verwacht nochtans geen klacht uit onzen norschen mond,

Die sterven als een held zijn strijd gewijde zielen

En elk soldatengraf is ingenomen grond …

 

En ’t IJzerenkruis beloont voor bloed en dood en daden

En valt er heden één dan staan daar morgen tien,

En minstens één der laatste kameraden

Zal voor ons allen ’t licht der overwinning zien …

 

Maar vrees die ééne dan, in ’t kenteren der tijden

Gij die in ’t duister thans met vuige teugels ment …

Vergelding eischt u ééns voor héél dees som van lijden

’t Geslacht dat voor zichzelf slechts hardheid heeft gekend …

 

Uit een SS-liederenboek[192], uitgegeven door de ‘Algemeene SS Vlaanderen’ haalde ik nog enkele liederen, hoewel in het Nederlands, toch hun Duitse herkomst moeilijk kunnen loochenen. Over ‘Zoo allen trouwloos faalden’ hebben we in het voorgaande reeds uitgewijd. ‘Wij waren kameraden’ doet onmiddellijk denken aan de typische kameraadschap[193] die in de Duitse NS-liederen werd bezongen. En in ‘Naar Oostland’ herkennen we onvervalst de eeuwenoude Germaanse droom die wederom werd geactualiseerd in de NS-periode. Ook vandaag nog worden deze liederen met veel overtuiging gezongen bij de Vlaamse oud-strijders van de Waffen-SS. Waarom deze mensen op gezegende leeftijd nog steeds vasthouden aan de Duitse soldatenliederen van toen is nogal voor de handliggend: ze zijn nog steeds kinderen van hún tijd, zijnde de Tweede Wereldoorlog, gebleven:

 

Wel kameraden, niemand neemt aanstoot wanneer onze hedendaagse jeugd bij alle mogelijke gelegenheden aan het Engels kwelen is, dikwijls verstaan ze zelf niet wat ze zingen, als het maar Amerikaans klinkt en liefst met keelgeluiden die uit de brousse of uit de jungle stammen. Dit is onze volksaard onwaardig en een ontaarding van onze westerse beschaving. Het is dekadent. Waarom mogen wij nu onze jeugd niet meer herleven, een jeugd die zich nog kon inzetten voor een ideaal, voor een levensbeschouwing, een jeugd die offeren kon voor Vlaanderen? In die jeugdjaren zongen we Duitse soldatenliederen, Duitse heimatliederen, Duitse kampliederen en Duitse liefdesliederen samen in een gemeenschappelijke taal en in een gemeenschappelijke geest met kameraden uit de andere Europese landen. Dikwijls tot ongenoegen van onze opleiders galmden onze Vlaamse strijdliederen door de Duitse kontreien. Het was een aard van afreageren. We zingen onze toenmalige soldatenliederen met evenveel liefde en recht als onze voormalige vijanden, die streden in het Engelse leger. Is ons “Wir fahren gegen England” niet evenveel waard als hun “It’s a long way to Tipperary” of hun “We’re going hang out the washing on the Siegfriedline” of hun “Madelon”?[194]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[113] Beginregel van een populair Duits soldatenlied met de gelijknamige titel. Tekst en muziek zijn te vinden op webpagina: http://ingeb.org/Lieder/esistsos.html.

[114] Vrij en dankbaar naar: VERDUYN, De geschiedenis van het propagandatijdschrift Signaal, p. 349-353.

[115] Eén van de lijfliederen van de Luftwaffe was een mars speciaal gecomponeerd voor Hermann Göring en tevens droeg ze zijn naam. Voor tekst en muziek zie webpagina: http://www.luftwaffe-experten.com/media.html.

[116] Dat dit zuiver theoretisch was, heb ik in de bronnen een aantal keren gemerkt. In het blad ‘Signaal’ heb ik zo eens een reportage gelezen over bijzonder succesvolle Kroatische piloten bij de Luftwaffe.

[117] VERDUYN, De geschiedenis van het propagandatijdschrift Signaal, p.349.

[118] René Lagrou verkreeg de SS-rang van SS-Hauptsturmführer.

[119] De 20ste april was een soort van feestdag, daar het de geboortedag van Adolf Hitler was.

[120] VERDUYN, De geschiedenis van het propagandatijdschrift Signaal, p. 349.

[121] De waarheid was echter dat Tollenaere gevallen was door ‘friendly fire’ bij een artilleriebeschieting, dit werd voor het thuisfront natuurlijk verzwegen.

[122] De propaganda van het VNV zorgde voor een heuse mythevorming rond de persoon van Reimond Tollenaere. Hij werd afgeschilderd als de Vlaamse ‘Horst Wessel’, naar het Duitse voorbeeld. Nog steeds vieren de ex-collaborateurs ieder jaar hun ‘Tollenaereviering’.

[123] VERDUYN, De geschiedenis van het propagandatijdschrift Signaal, p. 350-351.

[124] VERDUYN, De geschiedenis van het propagandatijdschrift Signaal, p. 351.

[125] (1966). De 6. Sturmbrigade “Langemarck”. In Berkenkruis, VI, p. 1.

[126] VAN DINGENEN, J. (1943). Langemarck – 11 november 1914. In De Nationaalsocialist, LII, p. 3.

[127] De officiële versie luidt dat het studenten (= jeugd) waren die vrijwillig dienst hadden genomen die begonnen te zingen.

[128] (1984). Langemarck – 11 november 1914. In Periodiek Contact, XI, p. 8.

[129] HITLER, Mijn Kamp, p. 138-139.

[130] DE MOOR, G. (1978). Nog het “Langemarcklied”. In Berkenkruis, III, p. 21.

[131] VERDUYN, De geschiedenis van het propagandatijdschrift Signaal, p. 351.

[132] (1943). In roem en rouwe, hou ende trou! Het Legioen “Vlaanderen” te Antwerpen. In Volk en Staat Uitgave A, CLVIII, p. 1.

[133] VERDUYN, De geschiedenis van het propagandatijdschrift Signaal, p. 351.

[134] Brüsseler Zeitung, Sonntag 26. März 1944, LXXXV, p. 1.

[135] (1943). De strijd tegen het Bolsjevisme. Vlaamsche vrijwilligers afgereisd. In Het Laatste Nieuws, LXXXXIII, p. 1.

[136] (1943). Vlaanderens aandeel in den strijd tegen het Bolsjevisme. Vrijwilligerskontingenten uit Antwerpen en Brussel afgereisd. In De Dag, MMCCCDLXXXXVII, p. 1.

[137] Dit lied is beter bekend onder de titel: ‘Von Finnland bis zum Schwarzen Meer’. Tekst en muziek zijn te vinden op webpagina: http://ingeb.org/Lieder/wirstand.html.

[138] (1943). Zuid-Nederlanders marcheeren onder den Leeuwenstandaard onder het bevel van den Führer en trouw aan Volk en Leider. Afscheidsplechtigheden te Antwerpen en te Brussel. In Volk en Staat uitgave B, LCCCCIII, p. 1-2.

[139] Tekst en muziek zijn te vinden op webpagina: http://www.ingeb.org/songs/giovinez.html.

[140] (1943). Het eerste Dietsch soldatenzangfeest te Brussel uitgegroeid tot een overweldigend succes. In Volk en Staat uitgave B, LCCCCIII, p. 2.

[141] DE WILDE, M. (1994). Het einde nadert. De Vlaamse Oostfronters tussen juli 1943 en september 1944. In De Oorlogskranten, VL, p.3.

[142] Op 8 augustus 1941 vertrok een eerste contingent Waalse Vrijwilligers van 860 man sterk. Dit was het dubbel van het aantal dat men aan Vlaamse kant had weten te ronselen.

[143] VERDUYN, De geschiedenis van het propagandatijdschrift Signaal, p. 353.

[144] DE WILDE, M. (1993). Met Degrelle naar het Oostfront. Het Waalse Legioen vertrekt. In De Oorlogskranten, XXVII, p. 3.

[145] (1943). L. Degrelle sprak te Brussel bij de afscheidsmanifestatie van het Waalse Legioen. In Volk en Staat B-uitgave, XV, p. 3.

[146] DEGRELLE, L. (1992). Veldtocht in Rusland. Antwerpen.

[147] Tekst en muziek zijn te vinden op webpagina: http://ingeb.org/Lieder/wirstand.html.

[148] DEGRELLE, Veldtocht, p. 11.

[149] Een ‘isba’ is een Russische benaming voor een ietwat armmoedige landbouwerswoning.

[150] DEGRELLE, Veldtocht, p. 54.

[151] DEGRELLE, Veldtocht, p. 71.

[152] DEGRELLE, Veldtocht, p. 187.

[153] DEGRELLE, Veldtocht, p. 290.

[154] DEGRELLE, Veldtocht, p. 44.

[155] DEGRELLE, Veldtocht, p. 140.

[156] DEGRELLE, Veldtocht, p. 231.

[157] DE BACKER, J. (1942). De muzikale opleiding bij de Waffen-SS. In Maandblad voor volksche opvoeding, VI, p. 113-114.

[158] WIKING, R. (2000). Een lied! In Berkenkruis, III, p. 4.

[159] Jul De Backer was ook één der eerste Vlamingen die sneuvelde aan het Oostfront.

[160] DE BACKER, J. (1942). De muzikale opleiding bij de Waffen-SS. In Maandblad voor volksche opvoeding, VI, p. 114.

[161]DE BACKER, J. (1942). De muzikale opleiding bij de Waffen-SS. In Maandblad voor volksche opvoeding, VI, p. 115.

[162] CDJ sprak dit tijdens het interview dat ik met hem had formeel tegen. Volgens hem stond de ‘functionaliteit’ van het marslied centraal, en niet de tekstverklaring.

[163] DE BACKER, J. (1942). De muzikale opleiding bij de Waffen-SS. In Maandblad voor volksche opvoeding, VI, p.114-115.

[164] Dich ruft die SS, p. 67.

[165] Het kiezen en aanzetten van een lied tijdens het marcheren diende steeds volgens een geijkte procedure te gebeuren. De onderofficier gaf eerst een kort bevel tot zingen. De eerste ‘Rotte’ van drie koos snel een lied en de titel werd snel langs de rechterflank van de colonne doorgegeven, tot de laatste Rotte “Lied durch” meldde. Zonder verwijl werd vooraan de juiste toon gezoemd en met “drei, vier” werd het lied ingezet.

[166] Tekst en muziek zijn op volgende webpagina te vinden: http://ingeb.org/esistsos.html.

[167] DE BACKER, J. (1942). De muzikale opleiding bij de Waffen-SS. In Maandblad voor volksche opvoeding, VI, p. 115-119.

[168]DE BACKER, J. (1942). De muzikale opleiding bij de Waffen-SS. In Maandblad voor volksche opvoeding, VI, p. 116.

[169] DE BACKER, J. (1942). De muzikale opleiding bij de Waffen-SS. In Maandblad voor volksche opvoeding, VI, p. 117.

[170]DE BACKER, J. (1942). De muzikale opleiding bij de Waffen-SS. In Maandblad voor volksche opvoeding, I, p. 119.

[171] WIKING, R. (2000). Een lied! In Berkenkruis, III, p. 4.

[172] Tekst en muziek zijn terug te vinden op volgende webpagina: http://ingeb.org/Lieder/soldated.html. De tekst die ik hierboven heb gezet wijkt lichtjes af van de tekst op de webpagina. Dit komt doordat ik de tekst gebruik die daadwerkelijk het meest werd gezongen.

[173] WIKING, R. (2000). Een lied! In Berkenkruis, III, p. 4.

[174] Er werd dikwijls een vergelijking getrokken tussen de vernederingen die de Vlamingen te beurt waren gevallen in het Belgisch leger tijdens de Eerste Wereldoorlog en de vernederingen bij de Waffen-SS.

[175] VAN RAVENSCHOT, A. (1941). Sennheim! In Kamp, XXXVIII, p. 1.

[176] Dich ruft die SS, p. 10.

[177] CDJ (1992). De Spielmannszug en het muziekkorps van het SS-A-Lager te Sennheim. In Periodiek Contact, XI-XII.

CDJ (1993). De Spielmannszug en het muziekkorps van het SS-A-Lager te Sennheim. In Periodiek Contact, I.

CDJ (1992). De Spielmannszug en het muziekkorps van het SS-A-Lager te Sennheim. In Berkenkruis, XI-XII.

CDJ (1993). De Spielmannszug en het muziekkorps van het SS-A-Lager te Sennheim. In Berkenkruis, I-II.

[178] De auteur in kwestie heeft mij uitdrukkelijk gevraagd tijdens een interview om zijn naam niet te vermelden in mijn thesis. Wel kon hij er vrede mee nemen dat ik zijn initialen (CDJ) gebruik.

[179] CDJ, XI (1992) p. 33 in Periodiek Contact.

[180] Waarom de nazie’s niet zo gesteld waren op Jazzmuziek verklaar ik in hoofdstuk 15: ‘Jazzmuziek in de Nieuwe Tijd’.

[181] Interview met CDJ.

[182] CDJ, XI (1992) p. 34 in Periodiek Contact.

[183] CDJ (1995). Een terugblik op de geschiedenis van de militaire muziek. Kapellen bij Deutsches Heer en Waffen-SS. In Berkenkruis, IX, p. 24.

[184]CDJ, XI (1992) p. 34 in Periodiek Contact

[185] CDJ, XI (1992) p. 37 in Periodiek Contact.

[186] CDJ, I (1993) p. 29 in Periodiek Contact.

[187] De tekst bevindt zich in de tweede kolom en heb ik gehaald uit: Periodiek Contact, december 1983, XII, p. 3.

[188] (1940). Het lied der trouw van den SS-man in Rijksduitsland. In De SS-man, III, p. 1.

[189] E. (1984). Langemarck. In Periodiek Contact, X, p. 4. Opmerkelijk is dat hij ‘duitse’ en ‘vlaamse’ zonder hoofdletters schrijft, net zoals men dat in de Duitse taal dat doet.

[190] (1944). Het lied van de maand: SS-Trouwlied. In Scholingsbrief. Uitgave van het departement: “Studie en vorming” van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, VII, p. 70.

[191] GYSELEN, Zangen voor mijn land, p. 26.

[192] (s.d.). SS Liederboek. Uitgegeven door de Algemeene SS Vlaanderen. s.l.

[193] Zie ook de typologie van de NS-liederen eerder in deze eindverhandeling waar ik een uiteenzetting over het thema van de ‘kameraadschap’ in de NS-liederen geef.

[194] (1981). Wij zongen zoals toen. In Berkenkruis, X, p. 34.