NS-Liederen in België 1940-1944. (Laurens De Strijcker) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
X. Het VNZ
en de NS-liederen
“Onverduitscht. Onverfranscht.”
“Vlaanderen die Leeuwe danst.” [242]
Het kernprobleem voor de collaboratiegeschiedenis van het zangverbond is de vraag naar ‘collaboratie’. Voor 1940 ging het Vlaamsch Nationaal Zang Verbond (VNZ) duidelijk in VNV-richting, zonder daarmee het Vlaamsche Front of het Verdinaso al te zeer voor het hoofd te stoten. Door zijn Vlaams-nationaal karakter, waardoor het mede-erfgenaam was van het activisme, en doordat vanaf het ontstaan van het VNZ oud-activisten meewerkten of hun steun verleenden, was het logisch dat het VNZ de weg van de culturele collaboratie zou opgaan.[243]
De muzikale keuze, zeker beïnvloed door de tijdsgeest met de cultus van het militarisme, verschoof sterk naar stap- en strijdliederen, terwijl vroeger meer oude volksliederen aan bod kwamen. Het tijdperk van het wandelen werd afgesloten, de Vlaming diende te marscheren:
We kunnen ons best indenken welken gunstigen indruk het op de bevolking onzer grootsteden zou maken wanneer goed zingende schoolkinderen op wandel de stad zouden doortrekken. We geven het ter overweging aan onze groepen en volkskoren om bij Lente-avondschemering de wekelijksche herhaling door een zangmarsch te vervangen. Het sympathiek gadeslaan en beluisteren van zingende soldaten kan hierbij de volksuitspraak reeds voorafloopen.[244]
In ‘Al stappend langs de baan en zingend ’t vrije lied’ uit 1941 kwam nog maar één volkslied voor: ‘Een lied van de zee’. Zowel ‘Al stappend’ als ‘Zingende scharen’ uit 1939, een speciale uitgave voor de gemobiliseerde soldaten, werden herdrukt en kenden een groot succes. In 1940 startte het VNZ met de soldatenzang, wat na de oorlog, vooral door De Meyer, zou worden verder gezet.[245]
De houding van de Duitsers tegenover het VNZ valt over het algemeen voorwaardelijk positief te noemen. Het ‘Dietsche vraagstuk’ bracht hier op termijn drastisch verandering in. Over de oorlogszangfeesten schreef Willem De Meyer in 1979:
“Ik herinner mij dat er enkele officieren van het Duitse leger de zangfeesten bijwoonden als controleurs (om te controleren of er zich geen vormen van oproer of verzet voordeden). De voorbereiding dezer zangfeesten stond buiten iedere vorm van controle. Wij kregen van de legerstaf toelating om zangfeesten in open lucht te houden. Toch wenste men het voorleggen van de programma’s.”[246]
Langzamerhand ontstond in het zangverbond een zekere wrevel t.o.v. de Duitsers, die de kaart van de opbodpolitiek trokken tussen het VNV en DeVlag. Het VNZ, dat net zoals het VNV de eis voor Vlaamse zelfstandigheid primair stelde, ging zich eveneens stilaan afzetten tegen de Duitsers en DeVlag door de beklemtoning van de Vlaamse eigenheid, en het benadrukken van het belang van het eigen nationale volkslied:
Kan er aan “werkend en strijdend Vlaanderen” een schooner taak opgelegd worden dan BODEM en VOLK van Vlaanderen tot een eigen geaard deel van West-Europa te maken. Wanneer we dat volk met zijn eigen nationaal volkslied veredelen, groeit meteen de zelfstandigheidsgedachte en wordt het, juist dóór zijn eigen geaardheid een wel te onderscheiden groep in het Germaansche volkerenkomplex.[247]
En nu heeft het (=het Vlaamse lied ‘Kempenland’) overal burgerrecht gekregen, tot bij de Vlaamsche Legioensoldaten toe. Het is een schlager geworden, of liever het vervangt met voordeel de schlagers, die niet veel ziel hebben en die niet Vlaamsch zijn.[248]
Een spoor van deze spanningen vinden we ook in het ‘Vierde Provinciale zangfeest’ van de Limburgse afdeling te Genk op 16 augustus 1942. Opmerkelijk in de bindteksten tussen de verschillende regieonderdelen is de nadruk die werd gelegd op de Vlaamse eigenheid door allusies als: “Zo menig volk werd reeds bedrogen door licht betrouwen en valse waan”, “Wij stappen op met eigen lied en winnen onze sporen, betonen dat wij anders niet dan Vlaanderen toebehoren” en “Daar is maar één land dat mijn land kan zijn”. Twee weken eerder had het tweede nationale oorlogszangfeest op de Grote Markt te Brussel al wrijvingen met zich meegebracht. Door een tekst van Hendrik Borginon in de programmabrochure kwam het zangverbond in conflict met de Duitse censuur. Borginon stelde duidelijk de noodzaak van de zelfstandigheid van Vlaanderen:
Betrekkelijk nuchter van aanleg, vaak bedrogen in hun verwachtingen, geraken de Vlamingen niet zo licht meer onder de indruk van hoogdravende lezingen, of van grootscheepse plannen, waarin hun eigen rol en aandeel hun niet voldoende toeschijnen. Voor continentale politiek, Germaanse leiding en dies meer, zal men tevergeefs pogen ze warm te maken, wanneer niet van tevoren de zelfstandigheid van hun volk uitdrukkelijk gewaarborgd wordt: geen vriendschap, geen medewerking zonder wederkerigheid.[249]
Hendrik Borginon weigerde in 1943 het ‘Horst Wessellied’ te programmeren voor het zangfeest. De Duitse overheid zou geëist hebben dat dit lied op het einde van het zangfeest gezongen werd te samen met het ‘Wilhelmus’, ‘De Vlaamse Leeuw’ en ‘Die stem van Suid-Afrika’ om de volksverbondenheid van Duitsland met Vlaanderen te benadrukken.[250] Om de bezetter niet te veel voor het hoofd te stoten, werden ze dan maar geen van alle gezongen.[251] Deze weigering van Hendrik Borginon was niets nieuws, de tandem VNV-VNZ sliep reeds langer niet meer in hetzelfde bedje als de Duitsers. Willem De Meyer had reeds meermaals in het verleden de broederschap tussen Vlaanderen, Nederland en Zuid-Afrika beklemtoond, maar tegenover de Duitse liederenschat had hij steeds weigerachtig gestaan:
(…) in nauwe samenwerking met de leiders der volkszangbeweging in Noord-Nederland en Zuid-Afrika te blijven langs het volkslied om, ons zelve te spiegelen in het volkswezen onzer stambroeders. Het is onze persoonlijke mening volstrekt noodzakelijk tijdens het eerste stadium der Vlaamsch nationale volkszangbeweging een bijzonderen nadruk te leggen op het hoger omschreven begrip “nationaal”. We moeten eerst 100 t.h. ons zelve terug geworden zijn, vooraleer we ons voor een gedeelte op afglijdingsterreinen kunnen wagen. Daaruit vloeit voort dat we ons principieel verzetten tegen de inzijpeling van het vreemde volkslied onder welken vorm ook. We eerbiedigen en bewonderen al wat de nationale krachten in ieder land op het gebied van volkszang verwezenlijkten. We kunnen uitvoeringen van vreemde volksliederen als “export-artikel” genieten en juist daarin soms de kracht putten om op onzen bodem éénzelfde kultuurschoon te doen bloeien.[252]
Daar waar men in de Vlaamsche Wacht het nog enigszins toeliet om Duitse liederen in Nederlandse vertaling te zingen[253], was dit bij het VNZ uit den boze. Ook hier was het Willem De Meyer die dit standpunt luid verkondigde tot al wie het horen wou:
Vlaanderen moet niemand na-apen! Noch in marschliederen, noch inzake liefde- of gezelschapsliederen, of wat ook! Weg van hier met vreemden pronk en praal! Wij zingen in der vaderen taal![254]
Een bevolkingsgroep die een groot risico liep te ‘Verduitsen’ en zich zo goed als buiten het bereik van het VNZ bevond waren de Vlaamse arbeiders die tewerkgesteld waren in Duitsland. Ook voor deze mensen diende men acties op het getouw te zetten om hen de Vlaamse liederenschat bij te brengen en hen te behoeden voor contaminatie van de Duitse NS-liederen:
Dankzij de bemiddeling van “Kraft durch Freude” van het “Deutsche Arbeitsfront” zal de onvermoeibare algemeene sekretaris en propagandaleider van het VNZ, de Antwerpenaar Willem De Meyer, geholpen door Wieske Aerts, voor 10 dagen naar Duitsland komen. (…) Zij zullen ons uit den onuitputbaren schat van oude en nieuwe Vlaamsche liederen heerlijke dingen zingen. (…) Waar enkele zanglustigen zijn, waar iemand van de kameraden in het kamp wat de “maat kan slaan”, daar zal de wagen vlug aan het rollen zijn. Liederboekjes, voorzien van muziek, kan men gemakkelijk krijgen.[255]
Niet alleen tegenover de Duitse ‘exportartikelen’ stond het VNZ weigerachtig, maar ook, volledig in de tijdsgeest van toen, werden de pijlen gericht op de zogenaamde ‘zazou-cultuur’ en andere ‘inferieure buitenlandse rommel’. Het VNZ riep in augustus 1942 de schoolkinderen zelfs op om leraars die anderstalige liedjes, zowel Lili Marleen als Tipperary, aanleerden te straffen[256]:
Er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan … Een tijd van komen is in de eerste plaats: jeugd, die weerom stambewust de rechten voor haar volk integraal opeischt; jeugd, die los van allen burgergeest den strijd opneemt tot het vrijwaren van haar eigen kultuurgoed, tegen vreemde export van “hot en swing” en ander negerlawaai, tègen slijmerige, zeemzoete Fransche “levensliedjes”, tègen alle uitheemsche muzikale klownerie, voor het eigen volkslied met zijn vergeten schoonheid en bekoringen, voor het eigen strijdlied met z’n krachtig-koppige staaltoon, in één woord: voor het Vlaamsche lied.[257]
Vanaf de landing in Normandië tekende de Duitse nederlaag zich duidelijk af. Het zangverbond kon geen zangfeest meer organiseren, hoofdzakelijk wegens de haatgevoelens die bij het merendeel van de bevolking leefde ten overstaan van de verenigingen die hadden gecollaboreerd. Nog voor de bevrijding hield het VNZ op te bestaan. Bijna alle bestuursleden hadden te lijden onder de repressie, naast verscheidene medewerkers die eveneens werden vervolgd, maar meestal niet enkel om hun rol in het VNZ.[258]
‘Werken en streven van het Vlaamsch Instituut voor volksdans en Volksmuziek’
De werking van het Vlaamsch Instituut voor Volksdans en Volksmuziek (VIVO) werd gevoerd in nauwe verstandhouding met het VNZ. VIVO stelde zich ten doel het gemeenschapsleven in Vlaanderen, en de feestelijke uitingen daarvan, meer zin en inhoud te geven, door ze ethisch en esthetisch op een hoger plan te brengen. Deze verrijking van het gemeenschapsleven wilden zij grondvesten op eigen traditie en cultuurwaarden, terwijl zij alles wilden weren wat vreemd was aan de Vlaamse volksaard of hierop een neerhalend of vervlakkende invloed zou kunnen gehad hebben. Geschoolde krachten en zangleiders werd tot taak gesteld om de eigen Vlaamse liederen in de jeugdgroepen te doen herleven. Met ongekende voorliefde werden eigen volksliederen opnieuw verspreid en aangeleerd. Hierbij werd steeds gewezen op de sterke, opleidende kracht van het sober, stijlvol in groep zingen zoals ook de nazi’s het voorstonden.[259]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[242] (1941). Kroniek van het Vlaamsch Nationaal Zangfeest. In Volk en Kultuur. Weekblad voor Volkse Kunst en Wetenschap, XXVIII, p. 9.
[243] CROONENBORGHS, Het Vlaams Nationaal Zangverbond, p. 44.
[244] DE MEYER, W. (1941). De werking van het Vlaamsch Nationaal Zangverbond. In Maandblad voor Volksche Opvoeding, I, p. 24-25. De Meyer onderkent hier impliciet het ‘Horst Wesseleffect’ dat zingende colonnes teweeg brengen op de toeschouwers aan de kant van de weg. Een uitspraak in deze zin zal hem naar alle waarschijnlijkheid zijn ingegeven door het aanschouwen van voorbij marcherende Duitse soldaten.
[245] CROONENBORGHS, Het Vlaams Nationaal Zangverbond, p. 49.
[246] CROONENBORGHS, Het Vlaams Nationaal Zangverbond, p. 55.
[247] DE MEYER, W. (1941). De werking van het Vlaamsch Nationaal Zangverbond. In Maandblad voor Volksche Opvoeding, I, p. 26.
[248] DE MEYER, W. (1942). Als de jeugd zingt zal heel het volk zingen. Van de vrouwen heb ik steeds goede hulp gehad. In Vrouw en Volk. Maandblad van het V.N.V.V. , VII, p. 3.
[249] CROONENBORGHS, Het Vlaams Nationaal Zangverbond, p. 61.
[250] CROONENBORGHS, Het Vlaams Nationaal Zangverbond, p. 67.
[251] SCHEPENS, Het dagelijks leven in België, p. 194.
[252] DE MEYER, W. (1941). Vlaamsch Nationaal Zangverbond. In Volk en Kultuur. Weekblad voor Volkse Kunst en Wetenschap, XXIII, p. 19.
[253] Interview met CDJ.
[254] DE MEYER, W. (1941). Het eigen Nederlandsche volkslied kan niet bestaan uit vertaalde teksten. Het ordewoord van het Vlaamsch Nationaal Zangverbond voor de komende tijden. In Volk en Kultuur. Weekblad voor Volkse Kunst en Wetenschap, XXXI, p. 1.
[255] (1941). De 10 dagen van het Vlaamsche lied. In De Vlaamsche post. Weekblad voor de Vlaamsche arbeiders in Duitsland, XXI, p. 3.
[256] (1942). “Belgische” volksliederen. In De SS-Man, XXXIV, p. 6.
[257] HEIDEWALD, E. (1941). Kantteekeningen bij het 8ste Vlaamsch Nationaal Zangfeest. In Starkadd. Kampblad van de studerende jeugd, III, p. 16.
[258] CROONENBORGHS, Het Vlaams Nationaal Zangverbond, p. 69.
[259] (1941). Werken en streven van het Vlaamsch Instituut voor Volksdans en Volksmuziek. Volksdans, volkslied, huismuziek en leekespel zijn blijvende kultuurwaarden voor een volk, p. 4-8.