Noren in een ivoren toren: Belgische pers over de Noorse referenda over toetreding tot het Europese samenwerkingsverband (1972 en 1994). (An Janssen)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

III. Overzicht van belangrijke argumenten in het debat en hun gebruik in de Belgische pers

 

In dit hoofdstuk wordt er een overzicht gegeven van de argumenten die een belangrijke rol leken te spelen in de debatten. De gegevens worden onderverdeeld in 3 categorieën. Het gaat om argumenten die meestal ten voordele of ten nadele van toetreding werden gebruikt. Ten derde zijn er de feiten in de Noorse samenleving die het debat beïnvloed hebben zonder specifiek ten voor- of ten nadele van toetreding gebruikt te zijn.

Van elke categorie werden de belangrijkste argument gekozen en verder uitgediept. Er wordt telkens een beeld gegeven van het belang en het gebruik van de verschillende argumenten in 1972 en in 1994, zowel in de secundaire literatuur als in de Belgische pers. Tenslotte worden zowel de twee periodes als de literatuur met elkaar vergeleken.

 

 

1. Argumenten tegen toetreding

 

Ten eerste zijn er de argumenten ten nadele van toetreding, hier gaat het vooral om argumenten over de geschiedenis en de historische belangrijke economische sectoren van Noorwegen. Landbouw en visvangst waren niet alleen erg belangrijk in de Noorse economie, zij droegen ook de waarden van het verleden met zich mee. Dat laatste geld zeker ook voor de eigen Noorse identiteit en cultuur, waaraan men, volgens de tegenstanders van toetreding tot het Europese samenwerkingsverband, niet mocht raken.

 

1.1 Landbouw

 

De Noorse landbouw wordt door de traditionalisten beschouwd als de basis van de staat. Voor hen is elke boer een link naar het roemrijke (?) verleden van Noorwegen. De harde, zelfstandige, door het weer getekende landbouwer geeft een beeld van hoe het Noorse volk, ondanks negatieve omstandigheden, er toch in slaagde om een onherbergzaam en koud land te herscheppen tot een leefbare omgeving.[216] Deze visie op landbouw gaf de boeren de kans zichzelf, ondanks hun dalende economische belang, steeds als een pijler van de Noorse maatschappij te beschouwen. De Noorse identiteit werd onlosmakelijk verbonden met de boerenidentiteit.[217] Alhoewel deze romantische blik op het boerenleven en het belang ervan een belangrijke rol speelt in de campagnes die de tegenstanders van deelname aan het Europese eenmakingsproces opzetten, is dit toch niet de enige reden waarom de landbouw een onderwerp van belang is in het Europese debat. Er is ook een belangrijke economische reden om de landbouw een rol te laten spelen in de debatten.

 

1972: behoud van het bestaande

 

In 1972 was er in Noorwegen geen sprake van economische crisis en had de tertiaire industrie de landbouw nog niet volledig van het economische voorplan verdrongen. Wel was er ook toen al een probleem met de hogere prijsniveaus die het land aanhield. Deze werden aangehouden om elke landbouwer van een behoorlijk inkomen te voorzien. De Noorse regering probeerde zo elke boer een inkomen te geven dat vergelijkbaar was met dit van een arbeider in de industrie. Ook wilde men zo de productie opdrijven zodat het land in zijn eigen noden kon voorzien.[218]

Daarom eiste de Noorse regering al in 1972 uitzonderingsmaatregelen voor haar landbouwbeleid. De regering subsidieerde de landbouw in zeer grote mate, om op die manier de kleine familiebedrijfjes levensvatbaar te houden. Ook wilde zij op die manier landbouw en vooral veeteelt in de moeilijk te bewerken delen van het land bewaren. Zij wilde dan ook de mogelijkheden bewaren om hogere financiële steun aan haar boeren te geven dan binnen de Europese Economische Gemeenschap gebruikelijk was. Ook vroeg zij de kans om de landbouw haar rol als pijler van de Noorse maatschappij blijvend te laten spelen. Deze laatste eis was mee ingegeven door de Noorse landbouworganisaties. Hun discours was sterk gebouwd op de nationale rol van de landbouw in Noorwegen. Dit gaf hen immers een fundamentele plaats in de samenleving. Vanuit die positie durfden zij hoge eisen stellen aan de politieke wereld. Zo eisten zij dat de regering voldoende garanties kon voorleggen om de landbouw te bewaren. Zij vonden het belangrijk om het zelfvoorzieningsprincipe in ere te houden en om voldoende arbeidsplaatsen te creëren en te bewaren in de agrarische sector.[219]

De onderhandelingen rond de toetreding in 1972 leverden wat dit betreft weinig veranderingen op voor de Noorse landbouwer. De regering was erin geslaagd om haar steun te regulariseren, ook binnen de structuren van de Europese Economische Gemeenschap. Bestaande steunsystemen werden in grote mate erkend door de zes leden van de Gemeenschap. Enkel de prijsbepaling en de importtaksen moesten herzien worden om het lidmaatschap mogelijk te maken. De importregeling zou volledig verdwijnen, maar voor de prijsbepaling werd een overgangsperiode tot 1977 voorzien. Bovendien werden de minimumprijzen als alternatief naar voor geschoven. Voor de fruitsector beloofde de Noorse regering een valabel alternatief voor het inkomensverlies te realiseren aan het einde van de overgangsperiode. De bosbouw zou specifieke Europese steun krijgen. Omdat twee derde van het uitgebate bos in handen was van landbouwers werd deze steun beschouwd als een compensatie voor het verlies aan landbouwsteun.[220]

Over het algemeen veranderden deze maatregelen weinig aan het landbouwklimaat in Noorwegen. Toch was de angst voor het verlies van banen en voordelen hiermee niet van de baan. Bovendien verschenen er ook studies die de gevolgen van toetreding voor de samenwerking met de andere noordse landen bestudeerden. Hierin werd duidelijk gemaakt dat Noorse toetreding tot de Europese Economische Gemeenschap een daling van vooral Zweedse en Finse landbouwproducten op de markt zou veroorzaken. Deze vermindering zou de noordelijke samenwerkingsprocessen kunnen beïnvloeden. Hiertegen werd door tegenstanders van toetreding geprotesteerd, omdat Noorwegen binnen een Noords samenwerkingsverband een zwaarder doorwegende stem zou hebben als binnen de EEG Ook was deze samenwerking al veel verder gevorderd dan de inter-Europese samenwerking.[221]

Op die manier breidde men het belang van het landbouwbeleid uit tot de rol die Noorwegen in Europa te spelen had. Dit gaf de tegenstanders van de toetreding de kans om de landbouw als ingang naar het verdere debat te gebruiken, zodanig dat men mensen vanuit hun leefwereld kon betrekken bij de veranderingen die deelname aan de EEG tot gevolg zou hebben.

In België zou men het landbouwbeleid niet als een instap hebben kunnen gebruiken omdat de debatten veel minder in openbaarheid gevoerd werden. In Noorwegen werden deze debatten publiek gevoerd en was iedereen in grote mate op de hoogte van de belangrijkste bepalingen van het landbouwbeleid. In België daarentegen werden de grote lijnen van het landbouwbeleid uitgezet door overleg tussen de ministers en de leiders van de grootste landbouworganisaties. Dit is een manier van werken die door het doorvoeren van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op Europese niveau verder verspreid werd.[222]

 

De Europese lidstaten stonden weinig aanpassingen aan hun gemeenschappelijk landbouwbeleid toe. Zij hadden besloten om de kandidaat-lidstaten de regels die reeds golden in de EEG, het acquis communautaire, te laten overnemen.[223] Toch was dit gemeenschappelijke beleid niet probleemloos en verliep de aanpassing voor de nieuwe lidstaten niet vlekkeloos. Het Europese landbouwbeleid had niet alleen een economische, maar ook een niet te onderschatten sociale en politiek rol te spelen. Landbouwers in verlaten en bergachtige gebieden moesten gestimuleerd worden om hun bedrijven open te houden. Deze boerderijen waren vaak economisch niet rendabel, maar zij zorgden voor werkgelegenheid en een aanvaardbare levensstandaard in weinig bevolkte gebieden. Bovendien ging het onderhoud van deze boerderijen plattelandsvlucht tegen. De gemeenschappelijke landbouwpolitiek maakte het moeilijker om met deze overwegingen rekening te houden.[224] In België leidde het landbouwbeleid van de Europese Gemeenschap tot een daling van het aantal kleine landbouwers.[225]

Een gegeven dat de angst van de Noorse landbouwers, over het verdwijnen van de kleinere, familiale landbouwbedrijven, staafde. Deze angst werd deels gerechtvaardigd toen bleek dat ook in Groot-Brittannië, na de toetreding, een groot aantal kleinere boerderijen verdwenen en er de langzame ontvolking van de bergachtige streken van het land bleef bestaan.[226]

 

1972: Noors boerenbelang basis voor toetredingsdebatten volgens Belgische pers

 

Tijdens de voorbereidende gesprekken en vooral tijdens de ondertekening van het éérste uitbreidingsakkoord dat de EEG sloot met 4 nieuwe kandidaat-lidstaten, schonk de Belgische pers vrij veel aandacht aan de afspraken die er gemaakt werden. Zo werd er verwezen naar de zeer soepele regeling die Noorwegen kon bedingen om haar landbouwbeleid aan te passen aan de normen en waarden van de EEG Toch vereiste de toetreding een volledige vernieuwing van het Noorse systeem van landbouwsteun en eiste de Gemeenschap een daling van het prijsniveau tot het gemeenschappelijk niveau.[227] In Le Peuple werd wel enige twijfel uitgedrukt in verband met de soepele regelingen en de lange overgangsperiodes die werden toegestaan. Dit zou voor een blokkering van het gemeenschappelijk beleid kunnen zorgen.[228] Deze redenering werd omgekeerd begrepen in de artikels die naar aanleiding van het referendum verschenen. Hier gaf men een Belgische kijk op de houding van de Noren, waarbij vrij veel aandacht werd geschonken aan de landbouwregelingen. Wat in januari 1972 een vertraging van het gemeenschappelijk beleid binnen de EEG was, werd in september omschreven als een argument van de tegenstanders van de toetreding. Zij zagen de te korte overgangsperiode als één van de tekorten aan garanties voor Noorwegen en een reden voor de Noren om tegen lidmaatschap te stemmen.[229] Een artikel in Knack formuleert deze visie heel duidelijk:”De landbouwpolitiek (…) zou een catastrofe zijn voor de nog erg ambachtelijk werkende boeren (…) de ondergang was onafwendbaar.” Toch werd in het artikel een nuancering aangebracht, waarbij men rekening hield met het minimale belang van de sector voor het land. Het is immers net de onbelangrijkheid van deze sector die ervoor zorgde dat zij bedreigd werd door de verplichte hervormingen. Ook wees men op de sentimentele waarde waaraan de landbouw haar positie ontleende.[230] Bijna een maand eerder had hetzelfde weekblad al een analyse van Noorwegen en de Noorse economie gepubliceerd. Daarin werd de Noorse landbouw beschreven als een sector die het meer dan gewoon moeilijk had. De versnipperde exploitaties en het bergkarakter van de agrarische sector werden genoemd als belangrijkste oorzaken voor de problemen. Ook meldde men de steun van de regering aan de landbouw, die zo probeerde de ontvolking van het platteland tegen te gaan. Maar men vergat niet te vermelden dat de petroleumindustrie en de verwerkende industrie langzaam de rol van de landbouw als werkgever aan het overnemen waren.[231]

De Noorse landbouw werd in de Belgische pers vergeleken met de landbouw in Denemarken, waar de EEG-koorts nog volop heerste toen de Noren “nee” zeiden. Zowel in Knack als in Vooruit werd de traditionele structuur van de Noorse landbouwbedrijfjes vergeleken met de moderne grote bedrijven in Denemarken. De Deense bedrijven zijn bovendien meer op export gericht dan de Noorse, die vooral zelfvoorzienend willen zijn. Men hoopte dat net dit verschil tussen de twee landen de Denen ervan zal overtuigen om de toetreding tot de EEG wel toe te staan.[232]

Landbouw werd wel beschouwd als een belangrijk argument in het debat, maar het was zeker niet het belangrijkste argument. Toch kreeg de discussie wel een plaats in de Belgische pers. Dit kan omdat de tegenstanders van de Europese Economische Gemeenschap de hervormingen in de landbouw gebruikten als inrijpoort naar de verdere wijzigingen in de Noorse maatschappij die de toetreding tot het Europese eenmakingsproces met zich mee zou brengen. Daardoor leken deze veranderingen een belangrijkere plaats in de debatten in te nemen, dan eigenlijk het geval was. Voor de Noren waren de regelingen rond de visserij een veel groter breekpunt. Toch mag niet vergeten worden dat het landbouwbeleid een groot deel van de financiële middelen van de Europese Economische Gemeenschap toegewezen kreeg en, op die manier waren eventuele aanpassing wel belangrijk voor de evolutie van de landbouw in de verschillende lidstaten, waaronder ook België.

 

1994: het Noorse subsidiebeleid bewaken

 

Terwijl de landbouw in 1972 door de meerderheid van de Noorse lobbyisten slechts gebruikt werd als een instap in het Europese debat, was er in 1994 sprake van een effectief landbouw- debat. De economische crisis van de late jaren zeventig en de jaren tachtig had de Noorse economie hervormd, de landbouw had veel aan belang ingeboet en werd vervangen door industriële jobs en banen in de tertiaire sector. Ondanks het verlies van haar economische belang slaagde de landbouwsector erin haar invloed te behouden. Zij werd de grootste pleitbezorger van het Noorse traditionalisme, waarin de boerenromantiek een belangrijke plaats innam. De Noorse landbouwstaat had tijd gekregen om een beeld te creëren van een staat waarin de traditionele plattelandscultuur loodrecht tegenover de ‘nieuwe’ stadscultuur geplaatst werd. Deze laatste werd voorgesteld als immoreel en on-Noors.[233] Deze visie zorgde er meteen ook voor dat de landbouworganisaties het behoud van een sterke landbouwsector konden voorstellen als het bewaren van de Noorse identiteit. In een land met een uitgesproken eigen identiteit zorgde deze houding voor een bijzonder sterke positie. Een positie die men gebruikte om de financiële steun van de regering steeds op te drijven.

 

Ondanks economische crisissen bleef het landbouwbeleid in Noorwegen quasi ongewijzigd tijdens de periode tussen de twee referenda. Het behoud van landbouw in alle delen van het land en het verzekeren van een redelijk inkomen aan alle boeren werden nog steeds beschouwd als de onwrikbare basisregels van de Noorse landbouwpolitiek.

De blijvende daling van de conjunctuur zorgde er echter voor dat deze politiek in het begin van de jaren negentig niet meer haalbaar was. Zelfs de opbrengst van de olie- en gasvelden kon de steunmaatregelen aan de landbouw niet blijven betalen. In 1993 was 77% van het inkomen van de gemiddelde Noorse boer afkomstig van staatssteun. Dit is een onhoudbare situatie. De toetredingsonderhandelingen werden dan ook gebruikt als een reden om een hoogstnoodzakelijke hervorming door te voeren.[234] Op die manier hoopte de regering om protest te voorkomen. Deze manier van werken lijkt echter medeverantwoordelijk te zijn geweest voor het succes van de tegenstanders van de Europese Unie.

In 1993 waren de subsidies aan producenten nog 28% hoger in Noorwegen als in de Europese Unie. De impliciete consumententaks lag in Noorwegen 21% boven de taks in de Europese Unie.[235] In dat jaar werd voor de eerste maal sinds 1970 een verlaging van de landbouwsubsidies doorgevoerd. Zo kwam men dichter bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie. Bovendien kon men de inkomsten van de boeren terugvoeren naar een nieuw criterium. Vanaf de jaren negentig zou het gemiddelde inkomen van de volledige bevolking de basis vormen voor het gegarandeerde inkomen van de landbouwers en niet meer het inkomen van een arbeider in de industrie. Het loslaten van specifieke productiedoelstellingen, waardoor men subsidie ontving voor het kweken van bepaalde gewassen, was een deel van de hervormingen. Enkel melkquota werden bewaard, zodanig dat het land nog steeds zelfvoorzienend kon blijven op het gebied van zuivel en vooral melk.[236] Deze hervormingen werden doorgevoerd tijdens de gesprekken met de EU maar zij waren noodzakelijk, ook zonder EU-toetreding.

De lidstaten stelden wel andere eisen aan de Noorse landbouw. Zo zouden de prijzen van de landbouwproducten, vanaf de eerste dag van het lidmaatschap, moeten worden aangepast aan deze die binnen de EU gebruikelijk waren. Dit zou, in de meeste gevallen, gaan over een halvering van de prijzen. Om ernstige marktverschuivingen te voorkomen mocht men wel gedurende 5 jaar overgangsmaatregelen invoeren. Om de negatieve gevolgen hiervan te voorkomen werd er steun beloofd vanuit de Europese Landbouwfondsen. Deze steun was specifiek voor het noorden van het land en voor bepaalde gebieden in het zuiden en kon worden aangevuld met nationale steun. Het totaal van nationale en Europese steun mocht echter het huidige bedrag niet overschrijden en men liet ook niet toe dat de steun ging naar andere doelen dan die de Europese schema’s toelieten. Enkel voor vleesboerderijen, meer specifiek varkens- en kippenhouders, werd er een overgangsperiode van zeven jaar voorzien waarin men extra subsidies kon uitkeren. Tenslotte werd de voedingsindustrie een overgangsperiode van drie jaar toegestaan om zich aan te passen aan het nieuwe beleid.[237]

Over de bosbouw werd in de nieuwe toetredingsakte nauwelijks gesproken. De EU-landen vonden het moeilijk om eisen te stellen in een deelsector waarvan zij de belangrijkste afnemer waren, terwijl er nauwelijks sprake was van bosbouw elders in de Unie. Hier ging men er van uit dat het behoud van de nationale regels en de opening van de markt niet enkel in het voordeel van Noorwegen en de andere Scandinavische landen zou spreken. Op die manier werd de EU ook haast zelfvoorzienend inzake houtproductie.[238] Op de landbouwafspraken kwam kritiek van de Noorse boerenbond. Zij verwachtte dat 90 000 agrariërs hun job zouden verliezen door de invoer van gemeenschappelijke vrije marktprincipes in de landbouw.[239]

 

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie werd vanaf 1992 langzaam herzien omdat het te duur bleek.[240] De Mc-Sharry hervormingen, genoemd naar de verantwoordelijke commissaris in de Europese Commissie, verlagen de interventie- of minimumprijzen van een aantal producten. Om het verlies aan inkomen, dat producenten hierdoor leden, te compenseren werd er directe inkomenssteun ingevoerd.[241] Op die manier hoopte men de prijzen van landbouwproducten in de Unie vergelijkbaar te maken met de prijzen op de wereldmarkt. Dit was één van de opdrachten die de EU had meegekregen tijdens de GATT-onderhandelingen in Uruguay.[242] De Europese Unie had toegegeven inzake landbouwprotectiemaatregelen om andere streefdoelen te kunnen realiseren, en vooral om het wantrouwen dat de Verenigde Staten had tegenover het gemeenschappelijke landbouwbeleid weg te kunnen nemen. Toch waren de aanpassingen van het landbouwbeleid niet alleen een toegeven aan Amerikaanse druk. Het ging hier om een versneld aanpassen aan de eigen vrijhandelsprincipes.[243] Deze aanpassingen moesten ook worden doorgevoerd door de Scandinavische kandidaat-lidstaten. Voor hen was de aanpassing aan de wereldmarktprijzen moeilijker dan voor de toenmalige lidstaten van de Unie. Hun prijsniveau lag al boven dat van de Europese Unie. Vooral voor Noorwegen was dit moeilijk omdat het land het hoogste prijsniveau had van de Scandinavische landen.[244] De prijsaanpassingen waren een probleem dat op het bord van de Noorse politici bleef liggen, in de debatten kwam dit wel even terug maar slechts sporadisch. De gewone bevolking evalueerde de aanpassing van de prijzen bovendien positief, omdat het een stijging van hun koopkracht betekende.

 

1994: Kritiek op koppig boeren in Belgische pers

 

De Belgische pers had het vooral over de kritiek van de Noorse landbouwersorganisaties en over de verwachte daling van het aantal arbeidsplaatsen. Er werden ook nuanceringen aangebracht in de opmerkingen van de tegenstanders van deelname aan de Europese integratie. Een eerste reeks van artikelen verscheen in februari en maart 1994, op het moment waarop de toetredingsonderhandelingen op hun einde liepen. De Morgen laat begin januari in de kaarten van de onderhandelaars kijken. Zij geeft een blik op de knelpunten in de gesprekken. Landbouw was er één van. Vooral het onmiddellijk overnemen van de prijsniveaus van de Europese Unie viel niet in goede aarde bij de kandidaat-lidstaten. Zij probeerden hun systeem te beschermen, in de hoop zo een economische crisis te vermijden. De inkomenssteun van 500 miljard ecu was niet voldoende garantie voor de 4 kandidaten, waaronder Noorwegen.[245] Toch zouden zij deze regeling uiteindelijk aanvaarden. Er werd nog even melding gemaakt van de moeilijkheden die het referendum zou opleveren, toen de onderhandelingen op 17 maart succesvol afgesloten werden. De Noorse boerenbond klaagde toen al over de hoogstwaarschijnlijke invoer van goedkopere buitenlandse alternatieven die de Noorse kwaliteitsproducten van de markt zouden verdringen. Ook premier Brundtland merkte op dat het moeilijk zou worden om de boeren ervan te overtuigen dat het onderhandelde verdrag voldoende garanties bood voor Noorwegen om haar landbouwbeleid en regionaal beleid te blijven voeren. Toch was zij ervan overtuigd dat er nauwelijks toegevingen waren gedaan in deze sectoren.[246] In een overzichtsartikel gaf Christophe Boval de angst voor de prijsdalingen, vooral de prijs van vee, en voor goedkope Europese invoer nog eens weer als oorzaken van de negatieve houding van de Scandinavische bevolking tegenover de Europese Unie. Hij gaf eveneens mee dat deze houding vooral opviel bij de Noren. De Zweden en de Finnen stonden iets laconieker tegenover de veranderingen van de economische situatie van hun land.[247] Het valt op dat premier Brundtland de landbouwhervormingen beschreef als een verbetering aangebracht door lidmaatschap van de EU, terwijl vele landbouwersorganisatie deze aanpassingen als negatief bestempelden.[248]

 

Pas aan de vooravond van het referendum werd de kandidatuur van Noorwegen opnieuw vermeld in de pers en werden er nieuwe analyses gemaakt en verklaringen gegeven. De Standaard wees er in de dagen voorafgaand aan het referendum bijvoorbeeld op dat de onrust bij landbouwers niet onterecht was, maar dat het ging om de projectie van hun angsten voor verandering op Europa. Het is niet de toetreding tot de EU, maar wel de afname van het aantal landbouwers, die de hervormingen in de agrarische sector noodzakelijk maakt. De Noorse regering moest de sector dereguleren en het aantal overheidsbanen verminderen om het landbouwbeleid betaalbaar te houden.[249] Een conclusie die eerder ook al geformuleerd werd door Noorse deskundigen. Ook in De Morgen werd de landbouw als argument tegen de toetreding tot de Europese Unie geanalyseerd. Daar werd een assistent van het Instituut voor Vergelijkende Politiek van Bergen, Erik Kennes, gevraagd om een beeld te geven van de situatie. Ook hij vermeldde de angst voor de toekomst van de landbouwsector en voor de ontvolking van het platteland. De eis tot bescherming van de boeren werd als een belangrijke factor in het debat beschouwd, vooral omdat de toetreding gekoppeld werd aan de afbouw van landbouwsubsidies. Kennes zag ook een belangrijk argument in de Noorse districtspolitiek en de billijke verdeling, waardoor de landbouw in verhouding vrij veel voordelige maatregelen kon genieten. Deze waren onlosmakelijk verbonden met het beleid tegen de ontvolking van het platteland. Deze voordelen werden door de EU in veel mindere mate toegestaan en zij waren dan ook een belangrijke oorzaak van de tegenstand van de meeste boeren tegen het Europese eenmakingsproces. Toch werd er in dit artikel ook aandacht gevestigd op het feit dat er verschillen waren binnen de groepen en dat er dus ook boeren zijn die voor de toetreding tot de Europese Unie waren.[250] In andere artikels werd kort melding gemaakt van de enorm hoge prijzen van landbouwproducten die in Noorwegen gelden. Deze zouden sterk moeten dalen wanneer het land lid zou worden van de Europese Unie, een daling die voor verdere politieke en economische problemen zou kunnen zorgen.[251] Toch werd de landbouw in 1994 in de Belgische pers over het algemeen minder aangeduid als een reden om tegen de toetreding tot de Europese Unie te stemmen dan in 1972.

 

Besluit

 

Het landbouwbeleid is een belangrijk deel van de Europese samenwerking. Ook voor Noorwegen lag de landbouw erg gevoelig. In 1972 was de landbouw nog een relatief belangrijke economische factor in Noorwegen en was de aanpassing van het landbouwbeleid vooral een economische kwestie. Prijsdalingen en een daling van de steun aan landbouwers waren dan ook dingen waarover men lang onderhandelde om tot een aanvaardbaar compromis te komen. Voor de Belgische pers waren deze onderhandelingen waardevol genoeg om er aandacht aan te schenken, aanpassingen aan het landbouwbeleid gingen ook België aan. De journalisten bekeken de onderhandelingen duidelijk vanuit twee verschillende brillen. In de artikels naar aanleiding van de ondertekening van de toetredingsakkoorden gaf men de voor- en nadelen van de toetreding voor de Europese Gemeenschap en België weer. In de artikels die verschenen naar aanleiding van het eerste referendum werd er dan weer meer aandacht geschonken aan de tegenkantingen die de Noren hadden tegen deelname aan het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Toch leek het of de Belgische pers meer belang hechtte aan de problemen met het landbouwbeleid, omdat de meeste publicaties van de Noorse tegenstanders het landbouwbeleid gebruikten als basis voor de verklaring van de veranderingen die toetreding met zich mee zou brengen.

De rol als inrijpoort om verdere veranderingen te duiden was veel minder aanwezig in 1994. Economische crisissen en de industriële uitbouw van Noorwegen hadden de rol van de landbouw helemaal veranderd. De landbouw was haar belang als werkgever verloren, maar door in te spelen op het traditionele belang van de sector was men erin geslaagd om het behoud van de landbouw te koppelen aan het behoud van het Noorse karakter van het land. Aanpassingen aan het subsidiesysteem en aan de gemeenschappelijke vrije markt kregen dan ook veel kritiek. Kritiek die ook gehoord werd door de Belgische journalisten. Toch hadden zij ook oog voor de positieve reacties die de Noorse regering voor de toegevingen, die er aan beide kanten van de tafel waren gedaan, over had. De artikels die verschenen in de aanloop van het referendum in 1994 hadden minder aandacht voor de rol van de landbouw en waren genuanceerder dan twintig jaar eerder.

 

1.2 Visserij

 

De visserij was zeker in 1972 één van de belangrijkste economische sectoren van Noorwegen. Noorse zalm, kabeljauw, stokvis, maar ook walvissen vormden een groot deel van de Noorse export. Deze economisch belangrijke sector werd streng gereguleerd. Het Scandinavische milieubewustzijn zorgde voor een zeer strenge wetgeving over de visvangst. Deze regels zorgden er onder meer voor dat het hier ging om een bijzonder arbeidsintensieve sector. Dankzij deze visie werd de visserij een belangrijke sector in het Noorse industrielandschap. De Noorse regering zou dan ook alles doen om op dit gebied zoveel mogelijk vrijheden te bekomen. De vrijheden die de regering wilde bekomen, lagen echter op een ander niveau dan de eisen die de bevolking stelde aan de visvangst. Net zoals landbouw werd visvangst aanzien als een deel van het Scandinavische verleden, van de Noorse vikingziel.[252] Deze emotionele band met de traditionele, primaire industrie zou de referenda in 1972 en 1994 sterk meebepalen.

 

1972: Een Europees visserijbeleid

 

In 1972 was de visindustrie echter in mindere mate een breekpunt. Alhoewel de toenmalige zes lidstaten ook een eigen visindustrie hadden, was deze niet van hetzelfde belang als de Noorse. Toch werd de visserij een onderwerp op de onderhandelingstafels. De meeste Noorse deskundigen zagen voornamelijk voordelen in een grote gemeenschappelijke afzetmarkt voor de Noorse vis. De vis werd immers al grotendeels geëxporteerd naar Europese staten. Ook het ontbreken van een degelijke gezamenlijke politiek inzake scheepvaart maakte het voor de Noorse regering makkelijker om eisen te stellen aan de EEG[253] Toch ontstond er enige angst bij de visserijverenigingen omwille van de verplichte vrije doorgang van schepen doorheen de Noorse nationale wateren. Ook zouden de andere lidstaten de vrijheid moeten krijgen om in de nationale wateren te vissen. Dit zou het ecologische en economische evenwicht kunnen verstoren.[254] De grootste problemen hadden de vissers met de streng liberale principes van de Europese Economische Gemeenschap. De visvangst werd in Noorwegen even zwaar gesubsidieerd als de landbouw. Het concurrentiebeleid van de EEG zou leiden tot een volledige hervorming van de visserij. De vissers eisten dan ook voldoende garanties om hun levensstandaard en hun job te kunnen behouden. Zij wilden via distributie- en onrechtstreekse steun evenveel blijven verdienen als voor de toetreding.[255] De regering daarentegen leek in deze onderhandelingen een kans te zien om de subsidies te verlagen. Zij vonden de gegarandeerde afzetmarkt en de zekerheid dat men zich aan de vastgelegde quota zou houden, voldoende.[256] Een enkeling maakte zich zorgen over de verandering in de verhouding tussen Noorwegen en IJsland, dat nu zijn positie als belangrijk importeur in de Europese Unie sterk gehypothekeerd zag.[257]

Toch kwamen de meeste artikels tot de conclusie dat, in dit geval, niet deelnemen erger was dan deelnemen en een paar principes moeten aanpassen. De onderhandelaars slaagden er daarenboven in zeer veel voordelen voor Noorwegen in de wacht te slepen. Heel bijzonder was de garantie dat de regels, die de Europese Unie na de uitbreiding nog zou doorvoeren in deze sector, getoetst zouden worden aan de bestaande Noorse wetgeving.[258] Bovendien zouden de belangrijkste aspecten van de gemeenschappelijke scheepvaart- en visserijpolitiek nog moeten worden uitgewerkt na 1 januari 1973. Indien Noorwegen op dat moment lid zou geworden zijn, had het land bijzonder veel kansen om, als belangrijkste visproducent in een gemeenschap met negen leden, zijn stempel op het Europese visserijbeleid te drukken.[259]

 

1972: Noorse voordelen in Belgische pers

 

In de Belgische pers was er al tijdens de eerste dagen van de onderhandelingen oog voor het probleem van de visserijpolitiek in Noorwegen.[260] Aan het eind van de onderhandelingen, in januari 1972, werd er opnieuw aandacht aan geschonken. De veranderingen in de EEG- regels werden aanzien als een bijzonder feit. Vooral omdat zij indruisten tegen het gemeenschappelijke vrije marktidee dat de basis vormde van de economische samenwerking. De EEG liet nu immers toe om de 6-mijlszone, en in uitzonderlijke gevallen ook de 12-mijlszone, nationaal uit te baten gedurende de tien daaropvolgende jaren. Ook werd deze regeling niet automatisch teniet gedaan na deze tien jaar. De Noorse regering verkreeg de garantie dat er opnieuw gesprekken zouden komen in 1982. Op die manier hoopte men de uitzonderingsregel te institutionaliseren.[261] Toch sprak La Libre Belgique nog over protest van de Noorse minister van visserij, Hoem. Hij vond de garanties voor Noorwegen niet voldoende om de visvangst een rooskleurige toekomst te garanderen. De minister had hierover tien maanden eerder in de krant een brief geschreven naar zijn premier, maar omdat hieraan geen gevolg werd gegeven, trad hij nu naar buiten met zijn mening over de toetreding.[262] Een feit dat de vissers in Noorwegen tien maanden later, tijdens het referendum, zou helpen hun beslissing te nemen.

In de dagen vlak voor het referendum werd de visserij dan ook nog aangehaald als een belangrijke factor in de debatten. In De Standaard werden de onvoldoende garanties die de visindustrie gekregen had, gecombineerd met de angst voor plattelandsvlucht, waardoor het grootste deel van het Noorse platteland zou ontvolken.[263] In Knack werd de rol van de visserij teruggebracht tot haar werkelijke proporties. De naoorlogse daling van het aantal vissers en het feit dat de Noorse vissers slechts 4% van de wereldvangst meebrachten, volstonden voor de auteur om nieuwe werkgelegenheid boven visvangst te stellen.[264] Toch moest men later tot de conclusie komen dat de Noorse sentimenten het werkelijke belang van de visserij niet in ogenschouw namen. Op die manier werden de minder positieve kanten van de overeenkomst veel belangrijker in de publieke opinie in Noorwegen.[265] De uitkomst van het referendum leidde tot meer beschouwingen in de Belgische pers, waarin de angst van de vissers bij Noorse deelname aan het verdere Europese integratieproces werd bekeken als een reactie op economische moeilijkheden die ook zonder lidmaatschap zouden plaatsvinden.[266] Er werd, in De Standaard, ook melding gemaakt van de Madrileense opluchting bij de uitkomst van het referendum in Noorwegen. De Spaanse regering zag haar angsten over een eventueel veto van Noorwegen bij haar toetredingsaanvraag nu verdwijnen. Spanje kon nu met een gerust hart de grootste visnatie van de Europese Economische Gemeenschap worden.[267] Toch duurde het nog meer dan een decennium eer Spanje uiteindelijk zou toetreden.

 

1994: Spaanse Kabeljauw

 

In 1994 was het belangrijkste nadeel van wie rond de tafel zat en onderhandelde over de nieuwe toetredingsvoorwaarden het feit dat er in 1972 al bijzonder veel kritiek was gekomen op de regeling over de visserij. Toch waren er verschillen in de uitgangspositie die de onderhandelingen op het vlak van visvangst en scheepvaart bemoeilijkten. De EU had niet alleen een bijna volledig ontwikkeld visserij- en scheepvaartbeleid, maar had ondertussen ook een belangrijke visvangende natie onder zijn leden. De Spaanse vloot leefde van visserij in zeeën die zwaar overbevist waren en zij zag in de toetreding van Noorwegen dan ook een economische kans om de visserijsector te bewaren. Ook Portugal en Griekenland bezaten een vloot die voordeel hoopte te halen uit de Noorse wateren. De Spaanse vismethoden, met grote schepen en netten, strookten echter niet met het Noorse milieubeschermende beleid.[268]

Het gemeenschappelijke visserijbeleid van de Europese Unie was in 1983 ontwikkeld, voor een periode van 20 jaar. De belangrijkste doelstellingen van dit beleid waren gemeenschappelijk met deze voor het landbouwbeleid. Zij werden verfijnd in artikel 1 van richtlijn 170/83.[269] Die stelde dat “the protection of the fishing grounds, the conservation of the biological resources of the sea and their balanced exploitation on a lasting basis and in appropriate economic and social conditions” de basis van het visserijbeleid was.[270] Het gemeenschappelijk visserijbeleid is gebaseerd op de idee dat alle vis binnen een 200 mijl exclusieve economische zone een gedeelde grondstof is, voor de hele Unie. Visquota werden verdeeld naargelang de hoeveelheid vis die zich binnen de nationale wateren van een land bevond. Dit visserijbeleid slaagde er echter niet in een oplossing te bieden voor overbevissing en de te grote vissersvloot. Bovendien legden verscheidene lidstaten de richtlijnen van de EU gewoon naast zich neer. Het visserijbeleid had dus weinig te bieden voor Noorwegen. Het enige belangrijke voordeel dat het beleid opleverde, was de opening van de gemeenschappelijk markt voor Noorse visproducten. Voor de andere Scandinavische landen die wilden toetreden, leverde het visserijbeleid geen noemenswaardige problemen op omdat Zweden en Finland met dezelfde overbevissingsproblemen kampten als de lidstaten van de Europese Unie. Bovendien was de visindustrie in beide landen niet eens verantwoordelijk voor 1% van het BNP.[271]

 

De Noorse regering probeerde dan ook zo veel mogelijk veranderingen van het gemeenschappelijke visserijbeleid van de Europese Unie te bedingen. Omdat deze onderhandelingen gebaseerd werden op de onderhandelingen die eerder al gevoerd werden in het kader van de oprichting van de Europese Economische Ruimte, vond de Noorse onderhandelaar dat hij een aantal eisen kon stellen.[272] Deze eisen konden worden samengevat in drie belangrijke thema’s.

Ten eerste wilde de Noorse regering geen vis afstaan aan andere landen. Er mocht geen verhoging komen van de toegestane quota’s. Dit was het belangrijkste probleem voor de Spaanse politici. Vervolgens was er de eis om alle Noorse visproducten vrije toegang te verschaffen in de Europese Unie. Tenslotte waren er de eisen over afgebakende zeezones die gecontroleerd werden door de Noorse regering.[273]

In twee van de drie gevallen werden er toegevingen geëist van de Noorse regering. De verhoging van de quota’s zou het meeste discussie vergen maar uiteindelijk zouden de Spanjaarden hun slag grotendeels thuishalen. Zij kregen rechten om 11.000 ton extra kabeljauw op te vissen uit de Noorse wateren. Terwijl de vrijmaking van de markt voor alle visproducten probleemloos ging, bleek dat niet het geval te zijn voor de afgebakende zeezones. Noorwegen vroeg om tot 2002 de controle te behouden over de 12-mijlszone, om op die manier de band tussen de lokale vissersgemeenschappen en hun broodwinning te bewaren. Ook wilde men de directe verkoop van vis bewaren. Op deze punten gaf de EU grotendeels toe, maar de zone boven 62° noorderbreedte zou niet onder Noorse controle blijven. De Europese Commissie vond deze ‘grijze zone’ die Noorwegen deelde met Rusland, te belangrijk om haar onder de verantwoordelijkheid van één enkele lidstaat te laten ressorteren.[274] Noorwegen slaagde er wel in een aantal kleinere veranderingen aan het gemeenschappelijk visserijbeleid door te voeren. Een verkorting van de referentieperiode, die de basis was voor de visquota, zou zeker in het voordeel van de snel groeiende Noorse visserij spelen. Ook de haringvangst voor de niet-voedingsindustrie mocht blijven bestaan, een belangrijke overwinning voor de Noorse regering. Tenslotte verzekerde het lidmaatschap van de EU een bescherming tegen dumpingprijzen en grote concurrentie van niet-Europese visserijstaten op de Europese markt .[275]

De onderhandelingen hielden wel een risico in. Men onderhandelde over zogenaamde ‘papieren’ vissen, dit wil zeggen dat men rekende op vissen die nog niet bestonden. Indien er niet voldoende groei kwam in de visbestanden, zouden de regelingen onbruikbaar worden. Een probleem waarmee het gemeenschappelijke visserijbeleid al eerder te kampen had gehad.[276] Een probleem dat door de tegenstem meteen verdween.

 

Alhoewel de onderhandelingen grotendeels werden gebruikt ten voordele van de bestaande lidstaten van de Europese Unie, was deze regeling nog steeds een zeer voordelige regeling voor Noorwegen.[277] Men hoopte dan ook dat zij zou aanvaard worden door de Noorse bevolking. Die had echter een andere visie op de onderhandelingen dan de regering. Zo beschouwden de vissers het opgeven van de controle over de 62°-zone als een verlies van 2.000 ton kabeljauw. Ook hadden de vissersorganisaties problemen met het openstellen van de registratie van boten in Noorwegen voor niet-inwoners na drieëneenhalf jaar lidmaatschap. Over het algemeen werd de onderhandeling beschouwd als het opgeven van controle over de eigen vis en als een overwinning voor Spanje. De organisaties besloten de deal te verwerpen en riepen op om tegen toetreding tot de Europese Unie te stemmen.[278]

Voor het gemeenschappelijk visbeleid was het ‘neen’ van Noorwegen een verlies. De Europese Unie moest op zoek gaan naar nieuwe manieren om de grootte van het visbestand en de capaciteit van de vloot in overeenstemming met elkaar te brengen. Noorwegen zou deze aanpassingen hebben kunnen doordrukken, indien het land lid was geworden van de EU[279]

Voor de Noorse visserij leverde het ‘neen’ wel een aantal vrijheden op. Nu kon de Noorse regering zelf beslissen over het behoud van de visvoorraden om in haar noden te voorzien. Vermoedelijk zal het land niet opnieuw proberen lid te worden van de Unie, tenzij de EU een evenwaardig visserijbeleid uitwerkt.[280]

 

1994: “De Europese Unie is geen viswinkel”[281] De Belgische pers

 

Ook in de Belgische pers werd de visserij aangeduid als een struikelblok tijdens de onderhandelingen. De Noors – Spaanse discussies werden aangehaald als een belangrijke belemmering van de onderhandelingen.[282] De visserij leverde, volgens De Morgen-journaliste Christine Albers, 4 problemen op aan de onderhandelingstafel. Zij vermeldt net die struikelpunten die Archer en Sogner ook ontdekten: de toegang tot de Noorse viswateren, de Spaanse eis om extra kabeljauw te mogen ophalen, de volledige markttoegang voor Noorse visproducten en het beheer van de 62°-zone.[283] Enkel in Le Peuple werd nog een extra probleem aangehaald maar niet verder uitgewerkt. De Noren bleven immers walvisjagers, iets dat al jaren verboden was in de Europese Unie. Men stelde zich de vraag hoe snel men deze bron van veel inkomsten wilde opgeven.[284]

Maart 1994 was een erg bewogen maand voor de onderhandelingen. Om de referenda nog in 1994 te laten plaatsvinden en de toetreding op 1 januari 1995 te laten doorgaan, moest er voor half maart een consensus bereikt worden over de toetredingsakkoorden. Indien dit niet gebeurde, zouden de verkiezingen van een nieuw Europees parlement de ratificatie van de akkoorden binnen de Europese Unie vertragen en zou de volledige verdere procedure moeten worden uitgesteld.[285] Het Griekse voorzitterschap van de Europese Unie hoopte de onderhandelingen tot een goed einde te brengen om alle kritiek op de slechte organisatie van alle evenementen en vergaderingen te doen vergeten. Maar de aanmaningen van minister Panaglos, van Europese en Buitenlandse Zaken, en de druk die de Griekse regering op haar onderhandelaars uitoefende, volstond niet.[286] Het was gelukt om, na zware vergaderrondes, de onderhandelingen met Finland en Zweden al op de eerste woensdag van maart te beëindigen en ook de onderhandelingen met Oostenrijk verliepen vlot. Toch was de vastberaden houding van de Noorse regering, om niet één extra vis uit te delen, en de al even koppige eis van de Spanjaarden om genoegdoening te krijgen voor het aantal vissen dat hun in 1981 was ontnomen, er de oorzaak van dat deze ratificatie aan een zijden draadje hing.[287] Het ging hier om een discussie over de uitbreiding van de Noorse visgronden tot aan de 200-mijlszone waardoor Spanje een groot deel van eerder overeengekomen visrechten verloor. De Spanjaarden zagen in de toetredingsonderhandelingen een kans om deze verloren vissen terug te eisen van de Noorse regering.[288] Verscheidene oplossingen werden gesuggereerd en afgevoerd. De Duitse regering stelde een soort van ruilhandel voor waarbij de Noorse regering zijn visrechten in Spaanse wateren zou afstaan of een deel van de Russische visquota’s aan de Spaanse regering zou gunnen.[289] Terwijl de Duitse regering oplossingen aandroeg, verscheen er een geërgerde uitspraak van de Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Willy Claes, in La Libre Belgique en De Standaard. Zij wisten beiden dat de minister vond dat Spanje de Europese Unie omtoverde in een viswinkel door zo strikt op haar standpunt te blijven staan.[290] Het grootste probleem in deze onderhandelingen lag, volgens Christophe Lamfalussy van La Libre Belgique, echter niet bij de Noren. De onenigheid tussen de twaalf leden van de Europese Unie maakte van de onderhandelingen een geaccidenteerd parcours, waarbij voortdurend onderbrekingen en aparte vergaderingen de grootste problemen moesten rechtzetten.[291] Uiteindelijk werd er toch een compromis bereikt waarbij zowel Spanje als Noorwegen water bij de wijn deden. Ook de Europese Unie deed een toegeving door zelf extra visquota aan te kopen voor de Spaanse vloot.[292] In een leuk commentaar liet Lamfalussy de kabeljauwen zelf aan het woord. Zij voelden zich bijzonder belangrijk, al was het maar omdat over hun lot tweemaal twaalf uur werd onderhandeld vooraleer er een resultaat uit de bus kwam. Toch waren de vissen niet erg tevreden met het resultaat want, hoe men het ook draaide of keerde, deze onderhandelingen betekenden de dood voor vele van hun soortgenoten. Maar de kabeljauw had nog één hoop, als de Noorse visser de Spaanse reuzenboten niet wilde toelaten in ‘zijn’ zee en tegen de deelname stemde, kon meer vis de ‘grote slag’ overleven.[293] Uit de reacties die men optekende, leek deze hoop voor de kabeljauw niet ongegrond. Zowel vissersorganisaties als leden van de oppositiepartijen waren niet tevreden met de onderhandelde voorwaarden.[294]

 

In november werden de reacties die men in maart optekende, herbekeken en aangevuld met de reacties van de bevolking. Dit leidde niet tot een fundamenteel herzien van de meningen die de pers eerder vertolkte. Maar er waren toch verschillen en uitbreidingen van de artikels die verschenen tijdens de afronding van de onderhandelingen. De meeste artikels besteedden nu aandacht aan de emotionele aspecten van de visserij. Een enkele krant, Le Peuple, hield het iets economischer door vooral het verlies van subsidies als oorzaak van de negatieve houding van de vissers aan te halen.[295] Knack gooide het over een andere boeg. Paul Goossens wees op de belangrijke voordelen die Noorwegen kreeg, omdat de nieuwe commissaris van visserij in de Europese commissie hun toppoliticus Thorvald Stoltenberg zou worden.[296] Maar veertien dagen later begon men een artikel over de houding van de Noren tegenover de Europese toetreding met de verbitterde houding van een visser. Longva, de visser in kwestie, was zeer tevreden met de regeling voor kabeljauw, alleen was hij zelf haringvisser en hij vond niet dat daarvoor een afdoende regeling uitgewerkt was.[297] Ook een interview met de Noorse ambassadeur bij de Europese Unie, Sverre, gaf zijn twijfel aan de visserijakkoorden weer. Hij zag dat er voldoende toegevingen waren gedaan om het ‘Ja’ te vergemakkelijken, maar hij zei ook dat de vissers wel eens niet gelukkig zouden zijn met de vele niet-Noorse schepen in hun vaarwater.[298]

De Standaard vermeldde de emotionele band die de Noorse plattelandsbevolking voelde met de visserij, op drie opeenvolgende dagen.[299] Op 29 november werd deze gedachte verder uitgewerkt. De oorzaak van de negatieve houding van vissers tegenover de Europese Unie werd gezocht in het leegvissen van de Newfoundlandzee. Noorwegen vreesde dat de Spaanse vloot alle vis zou wegkapen en de Noorse bevolking werkloos achterlaten. Het is immers onmogelijk om een volledig economisch leefbaar visbestand (her)op te bouwen in één mensenleven.[300] Op 30 november werd er gekeken naar eventuele kortetermijngevolgen van de negatieve uitslag van het referendum. Men vroeg zich af in welke mate Spanje nu kon profiteren van de zo zwaar bevochten voordelen. De Noorse vis zou immers niet in het gemeenschappelijke visserijbestand terecht komen.[301] De Europese Unie hield zich echter aan haar belofte om extra visrechten buiten haar wateren aan te kopen, om de Spaanse vloot te steunen.

 

Besluit

 

Het gemeenschappelijk Europees visserijbeleid werd gezien als een belangrijke reden voor de Noren om geen deel te gaan uitmaken van de Europese samenwerking. Dit ondanks de beperkte aandacht die de visvangst binnen de Europese samenwerking kreeg. Het is net de Noorse aandacht voor visserij die haar op de Europese agenda zou zetten na 1972. In 1994 zorgde de Noorse vis ook voor controverse en onenigheid binnen de toenmalige lidstaten. Ondanks het feit dat het visserijbeleid nog steeds niet volledig werd uitgevoerd.

De Noorse houding ten aanzien van het visserijbeleid kreeg voldoende belangstelling in de pers. In België was het één van de weinige aspecten van de Noorse toetreding die behoorlijk werden uitgediept. Zelfs in 1972 werd er aandacht geschonken aan visserij, terwijl in die periode de eventuele Noorse toetreding weinig stof deed opwaaien.

De artikels in België schonken veel aandacht aan de aanpassingen die er werden toegestaan door de Europese lidstaten. Zeker in 1972 werd er duidelijk weergegeven dat de Noren een bijzonder voordelige positie hadden inzake visserijbeleid. Het land kreeg de kans zijn eigen stempel op het beleid te drukken. In 1994 waren deze kansen minder groot maar toen stond de Europese Unie ook vrij veel voordelen toe aan de Noorse vissers. Men legde duidelijk de nadruk op de positieve aspecten die de toetreding had voor Noorwegen.

Toch werd er in beide periodes ook aandacht geschonken aan de negatieve evaluatie die vissersorganisaties gaven aan de akkoorden. De mening van deze organisaties werd, na de ‘nee’ in 1972, vooral benadrukt in 1994 en werd gezien als een aanduiding van de uitslag van het referendum. Zowel in de periode van de onderhandelingen, als tijdens de referenda werd er aandacht geschonken aan de mening van deze organisaties. Die komen nog eens terug aan bod nadat de uitslag van het referendum bekend werd.

 

1.3 Eigen identiteit en nationaliteit

 

In dit stukje wil ik even ingaan op de eigenheid van de Noren. Noren zijn een bijzonder chauvinistisch volk. Zij zijn gesteld op de ‘Noorsheid’ van hun leven. Voor een Vlaming is de warmte die de Noren voelen voor hun eigen land en voor de bijzondere verwezenlijkingen van hun volksgenoten, soms moeilijk te vatten. De trots, die elke Noor voelt voor dingen die het land voortgebracht heeft, is misschien nog het best te verbeelden door een gewone postzegel voor het versturen van binnenlandse brieven te bekijken. Terwijl postzegels in de meeste monarchieën getooid worden met afbeeldingen van de heerser, vind je in Noorwegen postzegels met een afbeelding van de meest gebruikte uitvinding van het land, de paperclip.

 

De band met het eigen land wordt meestal verklaard door de geschiedenis. Noorwegen kan pas in 2005 zijn 100ste verjaardag als onafhankelijk land vieren. (cfr. Supra, Hoofdstuk 1, 1.1 geschiedenis van Noorwegen) De angst om de lang bevochten vrijheid en de eigenheid van de Noorse cultuur te verliezen was voor velen een reden om geen voorstander te zijn om toe te treden tot een samenwerkingsakkoord. Zeker niet als er in die groepering van landen sprake is van een regering die boven de eigen staat zou komen te staan. Een vrijhandelsakkoord willen vele Noren nog aanvaarden, zolang er maar geen sprake is van het rechtstreeks opleggen van regels door een hogere overheid. Historicus Hans Frederik Dahl omschrijft het Noorse exceptionalisme als een gevolg van de kustcultuur van het land. Noorwegen is naar het westen, naar de zee, gericht eerder dan naar het oosten en het zuiden, naar het vasteland. Het geloof in de Noorse uniciteit en uitzonderlijkheid is het belangrijkste argument van de tegenstanders van de deelname aan het Europese integratieproces. De kustidentiteit die gebaseerd is op isolatie is de basis voor een beeld van een Noorwegen dat anders is dan andere landen. Noorwegen vormt, samen met IJsland, de laatste van de ‘sagensamenlevingen’. Hiermee wordt bedoeld dat beide landen nog steeds erg gebonden zijn aan hun mythische verleden. Zij proberen de tradities van het verleden in ere te houden en de samenleving zoveel mogelijk te baseren op onderlinge samenwerking in kleine gemeenschappen.[302]

 

Vooral de plattelandsbevolking heeft een zeer warm hart voor het eigen land en de eigen identiteit. Zij had in de 19e eeuw een nieuwe cultus van het verleden opgebouwd. De romantiek zorgde overal in Europa voor een heropleving van de mythes van het platteland. Toch verschilde de Noorse boerencultuur met die van de meeste andere landen. Het ontbreken van grootgrondbezitters zorgde ervoor dat in de Noorse ‘boerenromantiek’ de kleine keuterboer een belangrijke plaats kreeg, die aan de basis ligt van de individualistische en egalitaire trekken van de Noorse identiteit. De idee van een eigen cultuur hielp om een nieuwe eenheid in het land te doen ontstaan. Men probeerde lokale gemeenschappen samen te smeden tot één volk. Dit ging erg vlot omdat men de onafhankelijkheid van Zweden over het algemeen toejuichte. Bovendien waren de verschillen tussen de lokale gemeenschappen niet erg groot. Ook waren er weinig immigranten naar het land. Een immigratiestop, die door een groot deel van de bevolking werd toegejuicht, zorgde voor bescherming tegen invloeden van buitenaf. Hierdoor slaagde men erin een Noors eenheidsgevoel te creëren dat bijzonder sterk zou blijken.[303] Toch moet men erop wijzen dat de belangrijkste ‘eigenheden’ van het Noorse boerenleven ook elders in Europa teruggevonden worden.[304]

 

De houding van de Noren tegenover het behoud van hun eigenheid en hun soevereiniteit was precies het tegenovergestelde van de naoorlogse visie van België hierover. Terwijl de Belgen besloten dat goede relaties met de buurlanden noodzakelijk waren voor het voortbestaan van het land. Men vond dat België te klein was en te centraal gelegen om vast te houden aan neutraliteit om de onafhankelijkheid van het land te bewaren en om economische welvaart te bereiken.[305] Terwijl de Noren bleven vasthouden aan hun idee van soevereiniteit en onafhankelijkheid besloot men in België al in de jaren vijftig dat deze concepten slechts illusies waren. Bovendien was men in België voorstander van een supranationale Europese samenwerking, iets waar de Noren niet in wilden meestappen.[306] Voor de gemiddelde Belg waren, en zijn, nationale identiteitsgevoelens iets wat hem bijna volledig vreemd is. Dit gebrek aan nationale identiteit kan ook verklaard worden door de geschiedenis. Terwijl de overheersing de Noren op zichzelf teruggeworpen heeft, hebben de Belgen om dezelfde reden hun eigen identiteit verdrongen. België heeft het bovendien moeilijker om uitgesproken gelijkenissen tussen de inwoners te vinden. Het feit dat er twee volkeren met verschillende talen samenleven laat geen ruimte voor echte identiteitsvorming, indien men de eenheid binnen het land wil bewaren.[307] In Noorwegen zijn er wel twee verschillende talen gangbaar, maar zij behoren binnen dezelfde taalfamilie en het is perfect mogelijk een gesprek te voeren met iemand die de andere taal spreekt, dit maakt het makkelijker om gelijkenissen te vinden en tot één gemeenschappelijk gevoel van identiteit te komen. Dit gevoelen werd dan meteen gebruikt als een bescherming tegen invloeden van buitenaf, en dan vooral van de Scandinavische buren.

Men moet ook rekening houden met de politieke situatie van Noorwegen tijdens de Koude Oorlog. Het land zat immers gewrongen tussen de twee kampen. Terwijl het een grens deelde met Rusland en Finland, was het ook lid van de NAVO.. De Noorse regeringen waren erin geslaagd deze situatie om te buigen tot een positieve rol voor het land. Noorwegen werd een bondgenoot van de Verenigde Staten, zoals Denemarken een poort naar Europa vormde en Finland de relaties met Rusland in evenwicht hield. Het neutrale Zweden zorgde ervoor dat dit wankele evenwicht kon blijven bestaan. Omdat Noorwegen de band met de Verenigde Staten moest onderhouden was de Europese eenmaking voor het land minder belangrijk. Grote broer Amerika zou het land altijd blijven steunen, omwille van het politieke belang. Noorwegen was bovendien ook de enige NAVO.-lidstaat die een grens deelde met de Sovjetunie.[308]

 

1972: studentenprotest op zijn Noors

 

Alhoewel de zoektocht naar een eigen identiteit al lang voltooid leek, werd er aan het einde van de jaren zestig een nieuw elan gegeven aan de nationalistische gevoelens van de Noren. Terwijl er in iets meer zuidelijke delen van Europa zware studentenprotesten ontstonden, verenigden de Noorse studenten zich onder de vlag om verbetering te brengen aan de politieke en economische situatie van het eigen land. De debatten over de toetreding tot de Europese Economische Gemeenschap werden aangezwengeld door de steun van vele studenten aan het “nee”-kamp.[309] Zij ontdekten een nieuw maatschappijbeeld, waarin verschillende groepen in de samenleving zichzelf gingen emanciperen. In Scandinavië leek deze emancipatie verder doorgedrongen dan in de rest van wereld en, precies vanuit de idee dat men het bereikte niet kon opgeven voor de ‘achtergebleven’ delen van Europa, raakten de jongeren ervan overtuigd dat lidmaatschap van de EEG niet de juiste garanties gaf voor de verdere ontwikkeling van het land.[310] De jongeren hadden een andere kijk op de eigenheid van Noorwegen dan de oudere leden van de bevolking. Die voerden een strijd om het oude te behouden. Zij waren geen volwaardig voorstander van de emancipatiebewegingen, doch streefden naar een democratisering van het Noorse volksleven. Zij wilden over de verschillende kloven in de Noorse samenleving een grote eenheidscultuur opbouwen.[311] Dit proces naderde zijn voltooiing in de jaren zeventig.

 

1972: het Noorse gewetensonderzoek in de Belgische pers

 

De noodzaak om een eigen identiteit te benadrukken en de zekerheid van bescherming door de Verenigde Staten speelden een zeer belangrijke rol in de debatten naar aanleiding van de toetreding tot de EEG De meeste Noren zagen in de deelname aan een integratieproces vooral het verlies van hun eigen identiteit. Ook in de Belgische pers verschenen verwijzingen naar deze zienswijze.

De Noorse eigenheid van het land begon pas een rol te spelen in de Belgische pers naarmate men dichter bij het referendum kwam. Toen bleek immers, volgens De Standaard, dat de meeste argumenten in het debat niet gebaseerd waren op economische motieven, maar wel op een soort nationaal gewetensonderzoek waarin de Noorse sociaal-democratische maatschappij als een belangrijke verworvenheid van het land werd gezien. Die moest bewaard blijven. Bovendien vermeldt de krant het belang van de geschiedenis van het land. Er is net iets te vaak gevochten voor de onafhankelijkheid om zijn vrijheid vrijwillig op te geven.[312] Ook Knack wist dat tegenstanders toetreding interpreteerden als een ontoelaatbaar verkwanselen van de nationale soevereiniteit. Hier had men het ook over de angst voor een ‘Verenigde Staten van West-Europa’, die veel Scandinaven afschrokken.[313] De Vooruit wijdde een artikel aan de nationalistische gevoelens van de Noren. Ook hier werd de eeuwenlange kolonisatie als reden voor het tegenstemmen genoemd. Het individualisme van de Noren als persoon werd, volgens de journalist, overgeheveld naar het nationale niveau. De krant noemt dit trouwens het Noorse ‘Peer Gyntisme’, naar Ibsens Peer Gynt die symbool staat voor de nationalistische zelfverheerlijking.[314] Ten slotte verscheen ook in Le Soir een korte verwijzing naar de autonomie die het land wenste te bewaren.[315]

 

1994: Na de val van de Muur

 

In 1994 werd het debat op een vergelijkbare manier gevoerd. Toch waren er kleine verschillen met de visie van 1972. De opbouw van een eigen identiteit en van het gevoel van Noorsheid was nu veel sterker dan twintig jaar eerder. Ook was het land ondertussen veel onafhankelijker door de miljarden die de olie-industrie opleverde. (cfr. Infra, 3.1 Noordzeeolie en -gas) Dit geld kon een verbetering van het platteland financieren. Er verschenen bruggen, tunnels en wegen tussen kleine dorpjes. Die wegenwerken waren vaak bijzonder duur en de verbindingen werden door weinig mensen gezien en gebruikt. Maar op die manier probeerde de regering zijn steun en respect voor de plattelandsbevolking uit te drukken.[316] Deze ‘liefde’ voor het landelijke leven werd ook uitgedrukt in de uitbouw van een bijzonder schoolnetwerk in achterafgelegen gebieden. De zogenaamde folkehøyskoler werden opgericht om jongeren gedurende één jaar te laten kennismaken met het buitenleven. Door het plaatsen van verschillende scholen en overheidsinstellingen op het platteland slaagde men erin de waarde van het wonen in de periferie aanzienlijk op te drijven. Een Noorse plattelander was een persoon om trots op te zijn, iemand die de geschiedenis van het land uitdroeg.[317]

Het gevoel van uniciteit werd ook gekoppeld aan de angst voor het andere. Noren werden voorgesteld als het volk dat, samen met de Britten, het minst tolerant is voor collega’s met een andere culturele achtergrond. Het Noorse isolationisme gecombineerd met een, niet helemaal rechtvaardig, gevoel van morele superioriteit gaf het ‘nee’-kamp in de weg naar het referendum een stevige startpositie.[318] Eerdere aspecten van de Noorse buitenlandpolitiek hadden immers al bewezen dat deze gevoelens het haast onmogelijk maakten voor de Noren om definitief deel uit te maken van een internationaal samenwerkingsverband. Men voelde zich dan wel moreel verplicht om internationaal samen te werken en om de eigen sociaal-democratische waarden te delen met de wereld, maar het was onmogelijk om de Noorse nationale soevereiniteit aan te tasten.[319] Kortom, het is net omdat Noorwegen zichzelf nog een relatief jonge staat vindt en het nodig acht de eigen identiteit te benadrukken om voldoende kracht uit te stralen op het internationale toneel, dat supranationale organisaties eerder als een bedreiging dan een ondersteuning gezien worden.[320]

 

De kracht van de nationalistische gevoelens werd nog versterkt door het feit dat de jongerengeneratie die in 1972 de anticampagne droeg, in 1994 opgegroeid was tot de machthebbers en de belangrijkste kiezers in het land. Zij hielden vast aan een wereldbeeld van twintig jaar eerder. Omdat het toen niet goed was voor Noorwegen om deel te nemen aan het Europese integratieproces, zou het dat nu ook niet zijn. Er werd in deze redenering geen rekening gehouden met de veranderingen die de verhoudingen in de wereld ondergaan hadden na de val van de muur.[321] Toch zorgde het wegvallen van polarisering in de wereld voor een vermindering van het internationale belang van Noorwegen. De druk van Rusland was veel minder ernstig als die van de Sovjetunie en was veel lokaler gericht. De Verenigde Staten voelden zich veel minder geroepen om hierin nog een rol te spelen.[322]

De regering probeerde de angst voor binding tegen te gaan door het belang van de Scandinavische deelname aan de Europese Unie te benadrukken. Voor haar was de Europese Unie een kans op extra democratie, die een soevereiniteit opleverde die Noorwegen alleen niet kon bereiken. Bovendien wees de premier erop dat de drie Scandinavische landen samen over voldoende stemmen beschikten om Duitsland te blokkeren, dankzij het systeem van de gekwalificeerde meerderheid.[323]

 

1994: Nationale trots als rem op de toetreding volgens de Belgische pers

 

Dat de tegenstanders van de Europese integratie van Noorwegen de Noorse gevoelens beter wisten te bespelen blijkt ook uit de artikels in de Belgische pers. De Standaard noemt de Noren erg bewust van hun eigen identiteit en wijst op de geladenheid van de term ‘unie’. Na de Unie van Kalmar, de Unie met Zweden en de Unie met Denemarken komt er een Unie van Europese Staten, om te overheersen? Tegenover deze argumenten om geen lid te worden, staat de angst voor een blijvend isolement van het land.[324]

Erik Kennes, Noorwegen-deskundige, zag het bewaken van de democratie tegen de continentale besmetting als belangrijkste reden om tegen toetreding te stemmen. Men wil de nationale trots hooghouden en niet toegeven aan een proces dat de eigen welvaartstaat kan teniet doen. Tenslotte werd er ook in dit artikel opnieuw aandacht geschonken aan de jonge leeftijd van het land.[325] In Het Belang van Limburg stelde men het bijzonder cru, wanneer de belangrijkste argumenten tegenover elkaar werden gezet als de nood aan isolement tegenover de nood aan subsidies.[326] Ook La Libre Belgique viel terug op de leeftijd van Noorwegen en het chauvinisme als belangrijkste argumenten tegen deelname. Hier had men het ook over het opvallende Amerikanisme van de Noren.[327] Le Soir hield het bij de twee argumenten die elke krant bovenhaalde, net als Le Vif/ L’ Express en Le Peuple.[328] Knack focuste op het belang van woordgebruik, net zoals de Standaard, en stelde dat het woord ‘unie’ bij de meeste Noren geen erg positieve betekenis had. Toch kon men ook hier niet om de belangrijke tegenstelling heen die alle andere kranten vermeldden.[329]

 

Besluit

 

Het chauvinisme en soevereiniteitsgevoel van de gemiddelde Noor was een belangrijke troef voor de tegenstanders van de Noorse deelname aan Europese samenwerking.

Aan het eind van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig werden deze nationalistische gevoelens extra in de verf gezet tijdens de Noorse studentenprotesten. Het zijn dan ook deze jongeren die de campagne van de tegenstanders van toetreding tot de Europese Unie zullen trekken, ten voordele van de Noorse eigenheid. Ook de belangrijke rol van Noorwegen, als enige NAVO.-lidstaat die een grens deelde met Sovjet-Rusland, en de daaruit volgende bescherming van de Verenigde Staten zorgden ervoor dat deelname aan de Europese Economische Gemeenschap geen noodzakelijkheid was voor het Noorse volk. In de België werden er over dit nationalisme weinig berichten verspreid. Toen de dag van het referendum naderde werd er wel gewezen op het belang dat de Noren aan hun land en hun onafhankelijkheid hechtten. Toch kan er niet gezegd worden dat de pers het belang van het chauvinisme echt inschatte voor het referendum plaats had. Ook achteraf werd er nauwelijks meer informatie over het belang van de Noorsheid van Noorwegen als argument gegeven, er werd wel melding van gemaakt.

In de tweede campagne tegen toetreding die gevoerd werd, werden de gevoelens van nationaliteit en soevereiniteit sterker naar voor gebracht als twintig jaar eerder. De angst voor het vreemde was in 1994 grotere dan in 1972. Bovendien had Noorwegen bewezen, door zijn rol als bemiddelaar in het Israëlisch - Palestijnse conflict, dat het ook alleen in plaats kon verwerven in de wereldpolitiek. De rol van protesterende studenten van begin jaren zeventig kan ook niet vergeten worden. Zij waren nu de belangrijkste kiezers en zij hielden weinig rekening met de verandering in de internationale verhoudingen. Wat twintig jaar eerder goed leek voor Noorwegen, en goed gebleken was, zou het in de toekomende jaren ook wel zijn. Deze punten werden echter zelden aangehaald in de Belgische pers. Zij vallen voornamelijk terug op de jonge leeftijd van Noorwegen als een belangrijk argument. Ook is er sprake van de negatieve connotatie die het woord ‘unie’ met zich meebrengt. Over het algemeen werd er echter weinig aandacht geschonken aan de chauvinistische natuur van de meeste Noren.

Dit gebrek aan belangstelling vanwege de Belgische pers, zowel in 1972 als in 1994, kan misschien deels verklaard worden door het ontbreken van nationaliteitsgevoelens in België. De ligging, de politieke situatie en vooral de bevolking maakte het moeilijk om tot een typische Belgische identiteit te komen waarmee het hele volk zich, met trots, wil vereenzelvigen.

 

1.4 Besluit bij de argumenten tegen toetreding

 

Er was geen volledige gelijkenis tussen de argumenten die tegen de toetreding werden gebruikt in de Belgische pers en de argumenten die volgens Noorse onderzoekers de doorslag hadden gegeven voor de bevolking. Bovendien was er ook een duidelijk verschil in het belang van de argumenten in 1972 en in 1994. In 1972 werd er, over het algemeen, minder aandacht geschonken aan de referendumcampagnes. Toch werd er relatief veel aandacht geschonken aan de argumenten van tegenstanders van toetreding.

 

Voor de Belgische pers waren de landbouwers een belangrijke oorzaak van het Noorse ‘nee’. De aandacht die aan hen geschonken werd kan verklaard worden door het belang van het landbouwbeleid in het Europese samenwerkingsverband. In 1972 was het belang van de landbouwonderhandelingen in Noorwegen minder groot dan men in België deed uitschijnen. In 1994 moesten er meer aanpassingen gebeuren aan het Noorse landbouwbeleid. Toch ging het vaak om aanpassingen die hoogst waarschijnlijk toch zouden moeten doorgevoerd worden, omwille van een verandering van de economische realiteit en een daling van het belang van de landbouw. De belangrijkste tegenkantingen hadden echter meer te maken met het verdwijnen van tradities dan met de specificiteit van de landbouw.

Naast de landbouw was de visserij een belangrijk thema voor de tegenstanders van de toetreding tot de Europese Unie. Ook in de pers in België werd er veel aandacht geschonken aan het visserijbeleid. Er werd vooral gefocust op de voordelen die de Noorse politici wisten te bekomen. Maar men had ook aandacht voor de negatieve punten. Zoals halsstarrige houding van Spanje tijdens de tweede onderhandelingsronde in 1994. Ook de kritiek van de Noorse vissersorganisaties, die de tradities wilden beschermen en het economische belang van de Noorse visvangst wilden bewaken, werd vermeld. Er was een duidelijk verschil in houding in beide referenda. Dit kwam omdat het visserijbeleid pas na 1972 volledig ontwikkeld werd in de Europese Gemeenschap. De Noren konden tijdens het eerste referendum zelf het beleid mee bepalen. Terwijl ze in 1994 meer bestaande regelgeving moesten overnemen.

Voor de Noorse bevolking was echter de angst voor het verlies van de ‘Noorse’ eigenheid van het land een de belangrijkste reden om de toetreding tot het Europese samenwerkingsverband af te wijzen. Noren voelen zich erg verbonden met hun eigen cultuur en hun Noorse identiteit. Een punt dat in beide referenda de kop opsteekt. Maar in 1994 herinnerde de nieuwe naam van het Europese samenwerkingsverband, Europese Unie, de Noren te veel aan hun afhankelijke verleden en zal in het nadeel van Noorse toetreding spelen.

 

Het belang van de eigen identiteit werd niet altijd voldoende ingeschat door de Belgische pers. Het ontbreken van nationaliteitsgevoelens in België kan hierin een rol gespeeld hebben. Toch is het net deze reden die het stemgedrag van de meeste Noren heeft bepaald.

Er mag echter niet vergeten worden dat deze argumenten ook door de voorstanders van de toetreding werden gebruikt, maar zij hebben minder belang voor hen.

 

 

2. Argumenten voor toetreding

 

De belangrijkste argumenten van de voorstanders bevinden zich op economische vlak. Eerst was er de hoop dat toetreding tot het Europese samenwerkingsverband en vooral de toetreding tot een grote, gemeenschappelijke vrije markt een stimulans zou zijn voor de Noorse economie.

Bovendien hoopten de Noorse regering en de andere voorstanders van toetreding het land een belangrijkere rol te laten spelen in de internationale geledingen. Zij wilden afstappen van de isolationistische houding die men in het verleden aangenomen had.

Ten slotte hoopte men dat de toetreding een kans zou zijn om aan het Noorse model van de verzorgingsstaat de noodzakelijke aanpassing aan te kunnen doen om het systeem betaalbaar te houden. Tegelijkertijd wilde men het systeem te verspreiden over de andere landen in Europa.

 

2.1 Economische Groei

 

Noorwegen is, in de moderne periode, nooit arm geweest. Men heeft altijd voldoende economische en natuurlijke rijkdommen weten te vinden om iedereen voldoende overlevingsmiddelen te geven. Toch is er een evolutie te merken in de rijkdom van het land en deze is niet volledig gebonden aan de uitvoer van verschillende natuurlijke producten die het land en/of de zee voortbrengen. Precies daarom kan deel uitmaken van het Europese integratieproces een belangrijke stap betekenen voor de toekomst van het land.

Terwijl de tegenstanders van toetreding tot het Europese eenmakingsproces vasthielden aan sectoren uit de primaire industrie, waren het vooral de leiders van de secundaire industrie die pleitten voor een brede samenwerking tussen zo veel mogelijk Europese staten. Zij waren voor een groot deel van hun inkomsten aangewezen op export, en een gemeenschappelijke gemeenschappelijke vrije markt zou dit vergemakkelijken. De industriëlen slaagden er echter niet in even efficiënt campagne te voeren als de tegenstanders. Onder meer omdat zij, uit vrees voor represailles, hun naam niet bekend wilden maken aan het publiek.

 

1972: industrie en export

 

Tijdens de eerste poging tot toetreding was de rol van de industrie vrij groot. Zij zorgde voor het grootste deel van het exportcijfer van Noorwegen en had alle belang bij de toetreding. Zeker wanneer uit onderzoek bleek dat meer dan de helft van de Noorse export naar landen van de Europese Economische Gemeenschap ging - in 1979 ging het om tachtig procent.[330] Het ging hier bovendien vaak om grondstoffenexport, waarop weinig tol geheven kon worden door Noorwegen. Hier tegenover stond de import van afgewerkte producten, waarop de uitvoerende landen wel veel tol konden heffen. Het wegvallen van deze financiële barrière zou Noorwegen dus veel kunnen opleveren.[331]

Bovendien zou deelnemen aan de EEG ook een voordeel hebben ten opzichte van het tekenen van een vrijhandelsakkoord met dezelfde landen. In zulke vrijhandelsakkoorden slaagde de EEG er immers in om een bijzondere clausule mee te nemen. Deze clausule hield in dat de EEG steeds terug een tol mocht invoeren voor producten waarvan men vond dat het gebruik van een EEG-alternatief gestimuleerd moest worden.[332] Dit zou alle voordelen die Noorwegen had bij het verdrag steeds in vraag stellen. Daarom was het beter om rechtstreeks deel uit te maken van de EEG, waar deze voorwaarde onmogelijk gesteld kon worden.

Een ander voordeel van het lidmaatschap was de kans tot specialisatie. Terwijl het, in een beschermd economisch klimaat, een voordeel was om zoveel mogelijk producten zelf te produceren, is het in een gemeenschappelijke vrije markt veel voordeliger om van een beperkt aantal producten het beste te maken. Op die manier wordt de productie veeleer gericht op de export, binnen de vrijhandelszone. Het wegvallen van tol en de bijzondere specialisatie die hieruit zou volgen, leidde dan tot economische groei.[333]

Deelname aan de EEG zou Noorwegen ook beschermen indien er meer protectionisme kwam in de wereldhandel. Binnen de gemeenschap waren er immers voldoende regelingen om nog een aanzienlijke, vrij onbeschermde markt over te houden. Zo zou een economische crisis vermeden kunnen worden.[334] Voor industriëlen zijn er dus verschillende redenen om lid te worden van de Europese Economische Gemeenschap. Hun steun aan de voorstanders van lidmaatschap was dus niet onverwacht. Zij gaven gul om de campagne van de ‘Ja-Beweging’ te steunen, maar enkel als hun anonimiteit bewaard kon blijven.

 

1972: Aanpassen aan Europa volgens Belgische pers

 

De pers in België zag in de Noorse economie ook een belangrijke reden om lid te worden van de EEG. Toch werd er in sommige artikelen niet alleen gewezen op de voordelen. In De Standaard had de Nederlandse Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken het ook over de angst voor het faillissement van de kleine lokale bedrijfjes, die omwille van de onderlinge afstand, moeilijk konden fusioneren.[335] Twee jaar later wist men in dezelfde krant echter dat Noorwegen zonder de EEG een straatarm land zou worden.[336]

De Nieuwe Gids en De Nieuwe wijzen heel kort op het economische voordeel dat EEG- lidmaatschap zou opleveren maar gaan er niet verder op in.[337] In Knack had men het over de bijzondere technieken die de ondernemers hadden om hun werknemers te overtuigen van de noodzaak om voor toetreding te stemmen. Er zijn verhalen van bedrijfsleiders die affichecampagnes voerden met slogans als: ‘stem ja, anders verlies je je job’. In hetzelfde artikel werd ook een combinatie gemaakt van de argumenten van voor- en tegenstanders over de economie van het land. Voorstanders gebruikten exportcijfers, exportdaling en de daaruit volgende bedrijfssluitingen als argument. Tegenstanders hadden het over duurdere import, over de grote uitvoer naar Zweden, dat geen EEG-lid was, en over de concurrentie met supranationale reuzen die tot bedrijfssluitingen zou leiden. Uiteindelijk kwam men tot de conclusie dat er, op economisch vlak evenveel voor als tegen de toetreding tot de Europese Gemeenschap te zeggen was.[338]

Ook in Le Soir wijzen een aantal deskundigen op het belang van de economische argumenten bij de voorstanders van de toetreding. Volgens deze krant was de export van traditionele goederen en machinerie naar EEG-landen een van de belangrijkste argumenten van de voorstanders.[339]

 

1994: Export en (olie-) industrie

 

In 1994 verliep het debat over de economie volgens dezelfde parameters als twintig jaar eerder. Vrijhandelsakkoorden behielden de clausule die Europese producten beschermde en de bescherming die de Europese gemeenschappelijke vrije markt tegen protectionisme bood, bleef nuttig voor de Noorse economie. Alleen de verwachting dat toetreding de economie zou gaan specialiseren was minder belangrijk, de gas- en oliereserves hadden deze specialisatie immers al opgestart. Ondanks de grotere rijkdom van het land, was het nog steeds noodzakelijk om zichzelf een goede toegang tot een afzetmarkt te verzekeren, de export verliep immers nog steeds naar de Europese landen. Zij waren ook de belangrijkste afnemers van de Noorse energiebronnen, en namen daardoor een steeds belangrijker plaats in in de Noorse economie. Tegelijk zorgden olie en gas voor een verbetering van de positie van Noorwegen aan de onderhandelingstafel.[340](cfr. Infra, 3.1 Noordzeeolie en-gas)

Opnieuw waren het de leidende industriëlen van het land die de campagne van de regeringsgetrouwe voorstanders financieel steunden. Maar deze keer hielden zij zichzelf nog veel meer op de achtergron dan in 1972. Reacties op hun houding net na de eerste tegenstem deden hen nu nog voorzichtiger zijn.[341]

 

1994: De noodzaak voor de industrie, niet voor de economie aldus de Belgische pers

 

Toch verscheen er in De Standaard een uitspraak van Terje Osmundsen, topman van energiebedrijf Kværner. Hij wist dat toetreden niet noodzakelijk was voor de Noorse economie, die werd immers gedragen door gas en petroleum, maar toetreding was wel noodzakelijk om de chemische industrie en de scheepsbouw te laten voortbestaan. Een vrijhandelsakkoord liet het mee opstellen van de reglementeringen niet toe. Osmundsen waarschuwde de Noorse bevolking ook nog. Hij stelde dat Kværner naar Zweden zou verhuizen indien dat land de toetreding wel zou goedkeuren en Noorwegen niet.[342] Een dreigement dat hij uiteindelijk niet volledig uitvoerde.

In De Morgen kwam Erik Kennes, geïnspireerd door de grote politicoloog Stein Rokkan, tot een tweeledige economische scheiding van het land waarbij de rijkeren steeds voor de toetreding waren. De werkgevers, die tegelijk ook producenten waren, stemden bijna eensgezind in met de regering over de noodzaak van toetreding. Werknemers, die tegelijk ook de belangrijkste groep consumenten vormden, waren het niet eens met de toetredingsvoorwaarden. Voor hen hoefde lidmaatschap niet. Bovendien wees men er in hetzelfde artikel ook op dat de argumenten van de voorstanders van de Europese Unie enkel economisch waren, het was niet duidelijk of dit voldoende doorslag kon geven[343] De tijd heeft uitgewezen dat dit niet het geval was.

In Het Laatste Nieuws werd de komst van nieuwe buitenlandse investeringen als een argument voor de toetreding gebruikt.[344] In Le Peuple werd de tewerkstelling gebruikt als reden om toe te treden tot de EU Hier werd ook melding gemaakt van het dreigement van Kværner en werd er kort gewezen op eventuele obstakels bij de toetreding tot een grote, gesloten markt.[345] Maar, zoals in de meeste artikelen, werd er hierover nauwelijks uitgeweid. In Knack werd weinig aandacht geschonken aan de economische argumenten. Wel vermeldde men dat het de zakenlui waren die als belangrijkste sponsors dienden voor de ‘Ja’-beweging. Maar deze zakenlieden hadden zelf besloten niet in de media te komen met hun steun, omdat zij schrik hadden dan te dienen als troefkaart voor de tegenstanders. Die slaagden er immers in een aantal bedrijfsleiders als duivels voor te stellen.[346] Zo bleef het dus bij korte vermeldingen van de belangrijkste argumenten van de voorstanders van Noors lidmaatschap van de Europese Unie.

 

Besluit

 

De economie leek voor vele journalisten een niet onbelangrijke rol te spelen in de toetreding van Noorwegen tot het Europese samenwerkingsverband. Zeker in 1972, toen het land economisch nog geen belangrijke rol speelde, werd er aandacht geschonken aan de economie als een belangrijke reden om toe te treden.

De Noorse export zorgde ervoor dat toetreding vooral de industriëlen en de industrie ten goede zou komen. Kansen op specialisatie en op goedkopere toegang tot de afzetmarkt overtuigen vooral de belangrijke Noorse industriëlen van het nut van toetreding tot de Europese Unie, zowel in 1972 als in 1994. Iets waar ook de pers in België op wees.

Arbeiders stonden sceptisch tegenover de grote gemeenschappelijke vrije markt, omdat de concurrentie dan ook vergrootte. De werkgevers gebruikten alle mogelijke middelen om hun werknemers van de voordelen van toetreding te overtuigen, zelfs chantage, maar het heeft niet mogen baten. De angst om openlijk de eigen mening te verkondigen en de schrik voor de gevolgen daarvan hielden de werkgevers tegen, en zorgden er tegelijk voor dat slechts weinig werknemers overtuigd raakten van de voordelen van lidmaatschap. Hiervan werden voorbeelden verspreid in alle lidstaten van de Europese Unie. Toch werd er slechts sporadisch melding gemaakt van de economie als een argument in de Noorse discussies over toetreding in de Belgische pers.

 

2.2 Internationale Samenwerking en de angst voor isolement

 

De Noorse regering vond deelname aan het Europese eenmakingsproces noodzakelijk om het land zijn plaats in de vaart der volkeren te laten behouden. Tweemaal kwam de regering van een koude kermis thuis, maar ondanks kritiek van vele bevolkingsgroepen bleef zij haar plannen doorzetten.

 

1972: Noorwegen als leermeester

 

In 1970 is het de economische groei en het ontstaan van de onderlinge samenwerking tussen verschillende landen die de regering van Noorwegen doet beslissen om opnieuw een toetredingsaanvraag in te dienen. Natuurlijk mag men dit niet los zien van de toetredingsaanvragen van Denemarken en vooral Groot-Brittannië. Deze twee landen waren immers niet alleen belangrijke economische partners van het land, maar zij waren ook bondgenoten. De Noorse regering vond het belangrijk om, na samenwerking via GATT-akkoorden en de OEEC, nu een stap verder te gaan. Bovendien zag de regering veel minder voordelen in een vrijhandelsakkoord, waardoor zij geen inspraak meer had in de regelvorming.[347]

Er werd ook gewezen op de Noorse kracht om de democratisering verder te verspreiden. Het belang van het economische aspect van de politieke samenwerking en van de internationalisering van de economie kwam ter sprake. Bovendien werd er gewezen op de rol van kleine landen in de gemeenschap, die mee gestuurd werd door het systeem van stemmen met een gekwalificeerde meerderheid.[348] De regering besteedde ook veel tijd aan de uitdieping van samenwerking met landen waarmee al werd samengewerkt. Zo werd er expliciet vermeld dat men ging proberen de andere noordse landen ervan te overtuigen het lidmaatschap ook na te streven. Tenslotte werd er ook vermeld dat het, ondanks lidmaatschap van de EEG, niet verboden werd nog contacten met derde landen te onderhouden. Hierbij werd ook aandacht geschonken aan de ontwikkelingssamenwerking.[349]

Toch mogen we in deze periode de aandacht niet enkel schenken aan de politiek-economische belangen waar de Noorse regering op focuste. Noorwegen had ook een belangrijke rol te spelen in de Koude Oorlog, als één van de stabiliserende factoren in het noorden. De drie Scandinavische staten waren er in geslaagd een wankel evenwicht uit te bouwen, zo hoopten ze een aanval tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie op hun grondgebied te voorkomen. Noorwegen was in dit evenwicht de band met de westerse wereld, en kon zonder al te veel problemen het lidmaatschap aanvragen, maar het blijft een feit dat het land een stukje grens deelde met de Sovjetunie.[350] De regering had hiervoor weinig aandacht en ook in de meeste artikels in de Belgische pers komt dit nauwelijks ter sprake.

 

In De Standaard wordt de internationale samenwerking als voornamelijk negatief bekeken, zeker voor een land als Noorwegen. Men had het over het ontstaan van een democratisch deficit door binnen de EEG en over internationale monopolies die kleine nationale bedrijven wegconcurreren.[351] La Libre Belgique sprak de angst uit voor isolatie van Noorwegen nadat bekend werd dat de Noren tegen toetreding gestemd hadden.[352] Ook in Le Peuple werd dezelfde bezorgdheid geuit.[353] In de Nieuwe Gids werd gewezen op het belang van de Scandinavische neutraliteit.[354] Knack had het over de rol van het Russische veto om een Noordelijke Economische Unie te vormen. Indien de Russen hiertegen niet geprotesteerd hadden zouden de Noren en de Denen zeker geen lidmaatschap van de EEG overwogen hebben.[355] Politieke samenwerking lijkt dus van heel weinig belang geweest, terwijl dit toch als één van de belangrijkere argumenten van de voorstanders van de deelname te boek staat.

 

1994: Het nieuwe evenwicht in Europa

 

In 1994 werd, behalve aan het politiek-economische belang van de toetreding, ook aan het louter politieke gedacht. De Europese eenmaking was ondertussen in een nieuw stadium, waarbij de politieke samenwerking van groter belang werd en ook de veranderingen van de wereldorde zorgden voor een nieuw evenwicht in Noord-Europa.[356] Deze veranderingen zorgden voor nieuwe kansen voor Zweden en Finland, die zich nu niet meer gedwongen voelden om hun neutraliteit te bewaren. Maar ook voor Noorwegen zorgde de val van het communisme voor een nieuwe situatie. Het land verloor zijn bevoorrechte rol ten opzichte van de Verenigde Staten en moest nu een nieuwe plaats zoeken in de wereldpolitiek.[357]

Lidmaatschapsaanvragen van Zweden en Finland deden de Noorse regering uiteindelijk besluiten om zelf een nieuwe poging te doen om aansluiting te vinden bij het Europese continent. Men hoopte dat de duidelijke steun van de twee andere Scandinavische landen de Noorse bevolking mee over de streep zou trekken. Op deze manier kon er immers opnieuw een noordelijk blok gevormd worden binnen de Europese Unie. De onderlinge samenwerking van de 4 landen zou kunnen vergemakkelijken, wanneer ze zich alle vier aan de regels van de EU zouden moeten houden.[358]

Bovendien is de verdere internationale samenwerking ook een voordeel voor een klein land als Noorwegen. Alhoewel de Oslo-akkoorden, tussen de Palestijnen en de Israëlieten, bewezen dat Noorwegen onafhankelijk ook een rol kon spelen op het internationale vlak, leek het toch gewenst om verdere internationale samenwerking via de Europese instanties door te voeren, om op die manier de stem van Noorwegen meer gewicht te geven. Bovendien zou het de onderlinge samenwerking van Noorwegen met de andere lidstaten kunnen vergemakkelijken.[359]

Tenslotte schonk de regering ook aandacht aan de grens die Noorwegen deelde met Rusland. Als NAVO.-lid was het land het enige dat een grens deelde met Rusland, maar binnen de Europese Unie zou ook Finland deze blijvende dreiging met Noorwegen delen. Een dreiging waarvan het toen al duidelijk was dat zij binnen afzienbare tijd, vanaf 1 mei 2004, ook gedeeld zou worden met een aantal Oost-Europese landen. Bovendien zou het toekomstig lidmaatschap van de Baltische staten het Noordelijke deel van Europa een belangrijke plaats binnen de EU opleveren.[360]

 

Toch werd er in de Belgische pers opvallend weinig aandacht geschonken aan deze aspecten van het Noorse EU-debat. In De Standaard werd enige twijfel geuit over de toetreding van Noorwegen. Hier wees Christophe Boval erop dat Noorwegen, door haar onderhandelingsrol in Israel en Palestina, al bewezen had dat het als klein land ook een verschil kon maken.[361] De Morgen wees op het belang van het veroveren van een goede plaats voor Noorwegen in Europa, als een belangrijk motief in het debat tijdens de onderhandelingen.[362] De Standaard zei enkele maanden later dat de angst voor isolement die stond tegenover een angst voor bureaucratie in Brussel een belangrijk argument was. Maar men was er niet uit welk het belangrijkst zou worden.[363] De Morgen wees wel even op het belang van het kunnen meebeslissen op internationaal niveau, over regels die het land sowieso zou moeten overnemen om concurrentieel te blijven.[364] In Le Soir wist men dat voor de Noorse bevolking de EU geen verplicht deel is van hun eigen, unieke manier van internationaal samenwerken.[365]

 

Besluit

 

De toetredingsaanvragen van de Noorse regering werden steeds gedaan uit een angst om politiek geïsoleerd achter te blijven in een verbonden Europa. Tijden de eerste drie toetredingsaanvragen was de eventuele toetreding van Groot-Brittannië een katalysator voor de aanvragen vanuit Noorwegen. In 1994 gingen Zweden en Finland Noorwegen voorgegaan.

De toetreding in 1972 was voor de Noorse regering een kans om de democratie verder te verspreiden en om als klein land een rol te gaan spelen in de internationale politiek. Het land wilde erkend worden voor zijn ontwikkelingssamenwerking en wilde steun in zijn contacten met de Sovjetunie.

In de Belgische pers werd de internationale samenwerking negatief beoordeeld voor Noorwegen. De Scandinavische neutraliteit en de gedeelde grens met de Sovjetunie bemoeilijken het voor Noorwegen om zich overduidelijk tot de westerse invloedssfeer te bekennen. Toch is de deelname aan de EEG een manier om isolatie te voorkomen, iets waarmee de pers in België ook rekening hield.

In 1994 had de verandering van de internationale constellatie Noorwegen in een nieuwe positie gebracht. Toetreding tot de Europese Unie zou deze kunnen consolideren en leiden tot het vormen van een gelijkwaardige samenwerking tussen de Scandinavische landen. Bovendien versterkte lidmaatschap de stem van Noorwegen, het kleine landje kon groot worden. De grens met Rusland bleef een reden om toe te treden tot een Unie die Noorwegen kon beschermen tegen aanvallen, nu de Verenigde Staten minder aandacht hadden voor Noordelijk Europa.

In België werd er echter weinig aandacht geschonken aan de angst voor isolement als een reden om toe te treden. De Oslo-akkoorden hadden deze angst voor een stuk weggenomen en bovendien hadden de Noren een eigen manier van internationaal samenwerken. Toch was er de mogelijkheid dat het land zijn kans om mee te beslissen over regels, die het hoogst waarschijnlijk toch moest overnemen, niet aan zich zou laten voorbij gaan.

Dit bleek achteraf een ijdele hoop, en de negatieve ideeën zijn waarheid gebleken.

 

2.3 De zorg om de toekomst van de Noorse verzorgingsstaat

 

Het Noorse welvaartsysteem wordt bewonderd door vele buitenlandse staten. Deze bewondering zorgde ervoor dat verschillende buitenlandse kranten bijzonder veel aandacht schonken aan de gevolgen van deelname aan het Europese integratieproces voor de Noorse sociale zekerheid. Voor de Noren was dit geen uitzonderlijk belangrijk thema, alhoewel het wel door beide kampen werd aangegeven als een reden om te stemmen.[366] Omdat het thema in de eerste plaats door de Noorse regering naar voren werd gebracht, werd het besproken als een thema ten voordele van toetreding.

 

1972: weinig belangrijk

 

In 1972 was er weinig aandacht voor deze argumenten. Zowel voor- als tegenstanders waren ervan overtuigd dat hun standpunt het Noorse systeem zou bewaren en betaalbaar houden. Bovendien waren beide groepen er evenzeer van overtuigd dat een stem in de andere richting sowieso het einde van het systeem zou betekenen.[367]

In Belgische persartikels werd het welvaartsysteem belicht als een argument van tegenstanders. De angst voor het verlies van het niveau van de welvaart en de ontwikkelingen die daaruit volgden, werd in een aantal artikels beschouwd als een reden, waarom de Noren tegen de toetreding stemden.[368] Knack breidde een vrouwelijke kant aan het argument. Het weekblad wees immers op de emancipatie in Noorwegen. Volgens Knack zouden vele vrouwen tegen toetreding stemmen, omdat zij vreesden dat de conservatieve leden van de Europese Unie, Frankrijk en Italië, hen geen kans zouden geven op het Europese niveau.[369] Enkel in Le Soir werd gezegd dat hetzelfde argument ook gebruikt werd door de voorstanders van de EEG-deelname. Het was immers, volgens de voorstanders, een noodzaak om de economie van het land te verbeteren om zo het systeem van sociale zekerheid en ondersteuning blijvend betaalbaar te houden.[370]

 

1994: druk op het systeem

 

In 1994 werd de verzorgingsstaat anders gewaardeerd dan twintig jaar eerder. Veranderingen van het economische klimaat hadden de verzorgingsstaat onder druk gezet. Bovendien werd hoe langer hoe duidelijker dat zelfs alle olie-miljarden het systeem niet eeuwig zouden kunnen blijven betalen. Alhoewel de druk op het systeem in Noorwegen minder hoog was dan in Zweden en Finland, was er toch ook een stijging merkbaar van het aantal werklozen.[371] Tezelfdertijd werden de Scandinavische landen bewonderd voor hun industriële vrede en over de rol die vakbonden in de samenleving speelden. Door de betere werkomgevingen, zowel hygiënisch als psychisch, en door centralisering van het arbeidsoverleg werden de arbeidsomstandigheden aangenaam. Bovendien zorgde het overleg ervoor dat alle partijen zich betrokken voelden bij de regelgeving en bewaarde men zo de sociale rust. Deze manier van werken wilde men exporteren naar het Europese sociaal beleid. De voorstanders van toetreding hoopten dan ook zelf deel uit te maken van dat implementatieproces.[372]

 

Opnieuw werd het debat rond de verzorgingsstaat door beide partijen op een tegengestelde manier gevoerd. De tegenstanders zagen in EU-lidmaatschap de dood van het Noorse systeem, terwijl voorstanders uitkeken naar de EU voor verbetering en verspreiding van het systeem.[373] Toch mag er niet vergeten worden dat de Noorse regering aankondigde om het sociale beleid van de Europese Unie zoveel mogelijk te blijven volgen en, indien mogelijk, te blijven beïnvloeden via de EER en de Scandinavische buren.[374]

 

In deze periode zag de pers zowel de positieve als de negatieve kant van de debatten. Zelfs tijdens de onderhandelingen werd er al gewezen op de mogelijke negatieve uitslag van het referendum, net omdat de Noren dan de kans zouden hebben om hun eigen sociale koers te blijven varen.[375] Deze opmerking verscheen ook in De Standaard, waar men het sociale aspect echter duidelijk als minder belangrijk dan het economische beschouwde.[376]

Uitgebreidere besprekingen van de argumenten werden gepubliceerd in de aanloop naar het referendum. Toen werd er enerzijds gewezen op het hoge werkloosheidscijfer van de Europese Unie als een reden om tegen te stemmen, werd er anderzijds ook aandacht geschonken aan de druk die economische crisissen uitoefenden op het Noorse systeem. Zo werden beide aspecten aangeraakt in De Standaard, waar men het onder meer had over het stijgende Noorse werkloosheidscijfer en de veroudering van de bevolking. De stijgende overheidsuitgaven, die nu meer dan de helft van het BNP uitmaakten, werden aangestipt door de krant. Ook de kritiek op de hoge ‘sociale zekerheidsbelasting’ werd niet over het hoofd gezien en de korte loopbanen in het land werden evenmin vergeten. Daartegenover stelde Christophe Boval de angst van de werknemers in de openbare sector voor het verlies van hun baan wanneer het beleid zou worden aangepast aan dat van de EU. Toch concludeerde men dat een verandering van het beleid op termijn onafwendbaar zou worden.[377] Diezelfde angst werd herhaald in een artikel dat de dag voordat de uitslag van het referendum bekend werd gemaakt, verscheen.[378] De Morgen zag de veranderingen van de Noorse verzorgingsstaat vooral als een argument van de tegenstanders van de EU[379] La Libre Belgique bekeek het welvaartsysteem op een vergelijkbare manier als de Morgen, maar hier werd de nationale trots mee in rekening genomen. Men had het dan over de trots op het systeem als een Noorse verwezenlijking.[380] Die trots op de eigen verwezenlijking op sociaal vlak bleek ook uit de straatinterviews van Knack, waarin de angst voor het gelijk behandelen van landen met een minder uitgewerkt sociaal systeem tot uitdrukking kwam. Bovendien besteedde men ook veel aandacht aan de rol van de vrouwen in dit debat. Zij kregen een plaats buitenshuis door het Noorse sociaal systeem, een plaats die zij niet wilden verliezen door toe te treden tot de EU [381] Le Vif/L’Express zag de dingen op een andere manier. Hier werd de Noorse toetreding beschreven vanuit een Europees standpunt. Het belang van de Noorse sociale verwezenlijking was volgens dit weekblad bijzonder groot, niet voor het land zelf, maar wel om de Europese Unie een degelijk sociaal beleid te laten voeren. Hiermee bevestigde het weekblad zelf de visie die het optekende uit de mond van commissievoorzitter Jacques Delors.[382]

 

Besluit

 

De verzorgingsstaat was voor vele Noren een gegeven waaraan niet te tornen viel en waaraan men ook niet zou raken door de toetreding tot de Europese Unie.

In 1972 was er ook weinig nood aan verandering. In Noorwegen was het dan ook iets waar men nauwelijks aandacht aan schonk in de debatten. Toch komt dit argument terug in artikels in de pers in België. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de interesse die men in de zuidelijkere delen van Europa toonde voor het Scandinavisch model. De Belgische kranten en tijdschriften evalueerden de aanpassingen die zouden moeten worden doorgevoerd aan de verzorgingsstaat meestal nadelig voor de Noren. Toch vond Le Soir dat de toetreding tot de EEG de sociale zekerheid betaalbaar kon houden.

In 1994 was de appreciatie voor de Scandinavische sociale zekerheid in Europa groter dan twintig jaar eerder. Toch stond het systeem onder druk, omdat het bijzonder duur was. Door de toetreding hoopte men niet alleen de financiële druk van het systeem weg te nemen, maar men wilde ook proberen het systeem te verspreiden over Europa. Dit laatste kon echter ook zonder Noors lidmaatschap. Dan zou de verspreiding een taak worden voor Zweden, Finland en Denemarken. In de Belgische pers werden vooral de nadelen die toetreding zou kunnen hebben voor de verzorgingsstaat opgenoemd, maar men vergat de economische druk van het Scandinavische systeem niet. De pers wees bovendien tijdens beide referenda op de bijzondere rol die vrouwen kregen in deze debatten. Zij waren veel geëmancipeerder in Scandinavië dan in de rest van Europa, en zouden uit angst voor een terugschroeven van hun rol in de maatschappij tegen de toetreding stemmen. Slechts één artikel had het over de voordelen die de Noorse toetreding zou kunnen hebben voor de uitbouw van een socialer Europa. Voor vele anderen was dit geen prioriteit, en bovendien zouden de andere kandidaat-lidstaten uit Noord-Europa en Denemarken hiertoe kunnen bijdragen.

 

2.4 Besluit bij de argumenten voor toetreding

 

In de Belgische pers was er opvallend minder aandacht voor de argumenten vóór Noorse toetreding tot de Europese Unie, dan voor de argumenten tegen toetreding. Zij werden slechts af en toe vermeld en er werd weinig uitleg bij gegeven.

De drie argumenten die aan bod kwamen werden ook gebruikt door de tegenstanders van de toetreding, maar ze werden in de eerste plaats door de Noorse regering naar voren geschoven.

 

De economische aspecten van de toetreding waren de belangrijkste reden om toe te treden tot het Europese Samenwerkingsverband. De Noren wilden de band met hun belangrijkste exportmarkt niet verliezen en hoopten voordelen te halen uit de Europese gemeenschappelijke vrije markt. Zeker in 1972 speelde dit een belangrijke rol, omdat het land toen nog erg aangewezen was op de export van industriële producten.

De rol die Noorwegen speelde op het internationale toneel was voor de Noorse regering een belangrijke reden om de toetredingsaanvraag in te dienen. De regering hoopte op bescherming tegen de dreiging uit de Sovjetunie. In 1989 werd deze dreiging niet weggenomen door het ontstaan van Rusland. Bovendien hoopte men dat de Noorse stem beter gehoord zou worden indien deze versterkt werd door de lidstaten van het Europese samenwerkingsverband. Ook hoopte de Noorse regering in 1994 dat toetreding tot de Europese Unie de Noorse positie in een nieuwe internationale constellatie kon vastleggen. In de Belgische pers werd de internationale politiek van Noorwegen echter als een reden om niet toe te treden bekeken. Vooral in 1972 leek het niet opportuun dat de Noorse regering zich definitief in de westerse invloedssfeer nestelde. Tijdens het tweede referendum was er minder aandacht voor de internationale rol van Noorwegen in de Belgische pers. Toen verwachtte men eveneens dat de Noren hun eigen rol op het internationale toneel zouden willen behouden. Bovendien was de belangrijkste dreiging vanuit Oost - Europa verdwenen, waardoor men minder belang hechte aan de internationale rol van Noorwegen.

De Noorse verzorgingsstaat had de Europese Unie hoe langer, hoe meer nodig. Economische crisissen leidden tot een enorme stijging van de prijs van de sociale zekerheid. Door toetreding tot het Europese samenwerkingsverband hoopte de regering de financiële druk die op het systeem kwam te staan weg te nemen. De Noren waren ook erg trots op hun systeem en zij hoopten het te kunnen verspreiden door Europa. In de Belgische pers werd echter vooral aandacht geschonken aan de negatieve gevolgen die toetreding op de Noorse verzorgingsstaat zou hebben.

 

De argumenten om toe te treden zijn erg nationaal op Noorwegen gericht. Dat is vermoedelijk de reden dat de Belgische pers er weinig aandacht aan schonk. Zij hielden zich immers vooral bezig met de aanpassingen die het Europese samenwerkingsverband zou ondergaan door de toetreding van Noorwegen en niet zo zeer met de veranderingen die in Noorwegen zouden gebeuren. Indien er toch aandacht werd geschonken aan deze argumenten in de Belgische pers had men het vooral over de negatieve aspecten. Zo werden zelfs deze argumenten voorgesteld als redenen om tegen toetreding te stemmen.

 

 

3. Noordzeeolie en -gas

 

Noorwegen heeft jarenlang gestreden met een tekort aan natuurlijke grondstoffen. Vanaf de eerste landbouwer, die met veel moeite zijn groenten gekweekt kreeg, tot aan het einde van de jaren zestig leek het alsof het land geen enkele natuurlijke grondstof had die een stimulans kon betekenen voor de economie. De ontdekking van olie- en vooral gasreserves in de Noordzee was een bonus voor een land dat nog weinig geïndustrialiseerd was. De uitbreiding van de nationale economische zeezones van 6 naar 12 mijl buiten de kust heeft de off-shore industrie in Noorwegen aan belang doen winnen. Daardoor heeft de Noorse economie een enorme groei doorgemaakt vanaf het midden van de jaren zeventig.

 

1972: Net ontdekt, weinig belang

 

Tijdens de eerste toetredingsreferenda was deze vorm van natuurlijke rijkdom van het land nog niet zo belangrijk. De reserves waren net ontdekt, maar het was nog niet duidelijk hoeveel voordelen de ‘schatkamers van de zee’ Noorwegen zouden opleveren. Dat deze natuurlijke grondstof een grote bron van inkomsten zou worden, werd wel verwacht.[383]

Omwille van de beperkte kennis van de reserves in 1972 was er toen ook geen sprake van het belang van de olie-industrie in de onderhandelingen. Toch beïnvloedde de olie ook het eerste debat. De Europese lidstaten begrepen dat zij voordeel zouden halen uit de Noorse oliereserves wanneer het land lid werd van de EEG Men probeerde dit voordeel zoveel mogelijk te vergroten, zonder opvallend veel aandacht aan de vondsten te schenken. Een lek van een memorandum van Europese Commissie waarin de Noorse olie als een grondstof van de gemeenschap werd omschreven deed de campagne van de Noorse regering geen goed.[384] Toch ging het hier eerder om een klein incident en was de olie geen belangrijk breekpunt. In de kranten werd er dan ook weinig aandacht aan geschonken.

 

Er zijn slechts een minimum aan referenties naar de oliewinning in Noorwegen in de artikels die in 1972 in de Belgische pers verschenen. Zo vermeldde de Nieuwe Gids petroleum als één van de redenen waarom de meeste Noren tegenstander waren van de Europese Unie, maar er werd verder geen uitleg gegeven over de reden waarom.[385] Een klein artikeltje in de Gazet van Antwerpen had het niet over de Noorse toetreding tot de Europese Unie, maar wist wel te melden dat het land vanaf 1973 voldoende olievelden kon exploiteren om ook olie uit te voeren. Dit gebeurde nog niet in 1972. In datzelfde artikel staat heel duidelijk vermeld dat de Noorse regering, ondanks de aanvoer van buitenlandse deskundigen, de zeggenschap over de olievelden wilde behouden. Dit leek geen slechte zaak omdat men, terecht, veronderstelde dat de exploitatie van de op dat moment gekende olievelden een uitvoer van rond de 44 miljoen ton kon bereiken in 1978. Waarbij men het net ontdekte, bijzonder grote, gasveld van Stratfjord nog niet had meegenomen in de berekeningen.[386] Dit artikel is van belang om te duiden dat men ook in 1972 al op de hoogte was van de rooskleurige, financiële toekomst die de olie Noorwegen zou bezorgen. Ook Knack zag het toekomstige belang van de petroleumindustrie in. In dit weekblad werd de jonge industrietak gezien als een nieuwe kans voor Noorwegen. Bovendien wees men op het besluit van de Noorse regering om de olie niet alleen op te pompen, maar ook de verwerking in eigen land te organiseren en pas daarna uit te voeren. Deze beslissing zou de Noorse kustdorpjes een nieuw elan kunnen geven.[387] Maar net hierdoor werd lidmaatschap van de Europese Economische Gemeenschap minder noodzakelijk.

 

1994: Olie- en gasmiljarden

 

In 1994 was de offshore-industrie zodanig uitgebouwd dat zij de basis vormde voor de Noorse verzorgingsstaat. Vele van de voordelen die de Noorse bevolking genoot, konden enkel worden doorgevoerd met het geld dat de regering ontving van Statoil, het nationale oliebedrijf. Er moest in de jaren negentig wel degelijk rekening gehouden worden met deze industrietak. Bovendien zorgde het zogenaamde oliefonds voor een bijzondere onafhankelijkheid van Noorwegen. Niet alleen was er voldoende geld om de verzorgingsstaat te betalen, de regering slaagde er ook in om een aardig spaarpotje opzij te zetten voor rampen in de toekomst. Het land had de Europese Unie niet nodig om het toenmalige welvaartsniveau te behouden.

Voor de Europese Unie lag dit enigszins anders. De oliecrises van het einde van de jaren zeventig hadden de lidstaten van de Europese Unie erg gevoelig gemaakt als het over energiebronnen ging. De kans op een goede toegang tot de Noorse olie- en gasreserves wilden zij dan ook niet aan zich voorbij laten gaan. De start van de Britse uitbating van olie- en gasreserves in 1977 had de toegang tot deze energiebronnen al vergemakkelijkt.[388] Toch hoopte men ook op de Noorse reserves om de noodzaak van onderhandelingen met het wispelturige Midden-Oosten te verminderen. De Europese Unie was bovendien de grootste afnemer van Noorse olie, die dus al een belangrijke rol speelde in de Europese economie. De lidstaten zaten, wat olie betreft, in een zwakke onderhandelingspositie.[389]

Toch probeerde de Europese Unie tijdens de onderhandelingen over de toetredingsvoorwaarden zoveel mogelijk voordelen los te weken. Er werd een voorontwerp van een richtlijn gemaakt over de licenties van offshore gas- en oliewinning. In deze richtlijn zou vooral het vastgelegde eigendom dat de Noorse staat, via Statoil, in de winningen had, ter discussie komen te staan. Het ontwerp bevestigde wel dat de offshore-bronnen eigendom waren van de staat in wiens wateren zij zich bevonden en niet van de volledige Europese Unie.[390] Deze bevestiging was noodzakelijk om de Noorse bevolking gerust te stellen dat er geen vergelijkbare problemen zouden ontstaan als in 1972. Om de olie- en gaswinning geen deel te laten uitmaken van de campagne werd er een protocol geschreven dat aan de toetredingsakte werd gehecht. In dit protocol werd opnieuw heel duidelijk vermeld dat de olie- en gaswinning een nationale aangelegenheid was.[391] Toch werd er in het protocol ook gesteld dat men rekening moest houden met de verdragen en overige bepalingen van het gemeenschapsrecht. Dit kon nog een probleem vormen omdat er reeds een aantal richtlijnen gestemd waren die invloed konden hebben op het Noorse beleid. Zo maakte de concessierichtlijnen 90/351/EEG en 93/38/EEG het bijvoorbeeld moeilijk om het staatsbezit van energie te rechtvaardigen.[392] Maar deze richtlijnen werden niet uitgebreid bediscussieerd omdat zij ook aangenomen zouden moeten worden in het kader van de Europese Economische Ruimte waarvoor de gesprekken werden afgerond tijdens de eerste dagen van de Noorse toetredingsonderhandelingen.[393] Het feit dat het protocol over de koolwaterstoffen wel kon worden geschreven had veel te maken met de wil van de lidstaten van de Europese Unie om Noorwegen als lid te accepteren. Denemarken speelde hierin een voortrekkersrol. Die rol had te maken met de binnenlandse politiek in Denemarken, waar tegenstanders van de Europese Unie, en vooral van het verdrag van Maastricht, Noorwegen als een ideaal voorbeeld van hoe het wel zou moeten, aanhaalden. Terwijl de andere lidstaten net de natuurlijke rijkdommen van het land bereikbaarder wilden maken voor hun inwoners.[394]

Voor de drie andere kandidaat-lidstaten speelden de energievoorzieningen geen belangrijke rol tijdens de onderhandelingen. Dit was vermoedelijk omdat zij niet dezelfde grondstoffen bezaten als Noorwegen. Ook in Noorwegen speelde de energierijkdom van het land slechts heel even een rol in de debatten, wanneer het ging over de concessierichtlijnen. Maar het debat verdween al vlug van het publieke toneel, het gaat immers om een saai en technisch debat dat moeilijk te begrijpen is voor de bevolking.[395]

 

1994: Offshore-bronnen enkel economische factor volgens de Belgische pers

 

De Belgische pers hecht weinig belang aan deze offshore-bronnen als deel van de onderhandelingen. Wel werden de natuurlijke rijkdommen van de Noorse Zee erkend als een belangrijke economische factor. Christophe Boval maakte even het sommetje en ontdekte dat er nog voldoende olie was om gedurende 20 jaar te blijven pompen, de gasvoorraden volstonden nog voor de komende 70 jaar. Het zijn net deze laatste die er voor zouden zorgen dat Noorwegen het grootste gasexporterende land ter wereld buiten de OPEC zou worden, door de afname van de export uit de ex-Sovjetlanden. Bovendien wist de journalist ook dat het net dit gas en deze olie waren die de Noorse bevolking hun welvaart en hun hoge levensstandaard garandeerden. Ook lokten de petroleum en het aardgas energie-intensieve industrie, petrochemie, papier- en pulpindustrie. Daarbij zagen de laatste twee natuurlijk ook de bosbouw als een belangrijke factor om zich in Noorwegen te vestigen. Ten slotte liet men in het artikel ook duidelijk blijken dat het net deze industrietakken waren die het regionale beleid financierden.[396] In De Morgen vertelde de Noorse eerste minister, Gro Harlem Brundtland, dat de deelname aan het Europese integratieproces ook voordelen voor de oliewinning en de petrochemie zou opleveren.[397]

In de artikels die verschenen tijdens het hoogtepunt van de campagne naar aanleiding van het referendum verdween de referentie naar olie- en gasonderhandelingen volledig. Als deze rijkdommen van de Noren nog vermeld werden, was dat als een economisch voordeel waardoor het mogelijk was om buiten de Europese Unie te bestaan. Gas en olie waren belangrijk als bewaarders van de verzorgingsstaat. Toch mochten de Noren, aldus De Standaard, niet vergeten dat Europa, als afzetmarkt, een rol had in het Noorse petroleumverhaal. Bovendien zou de overgang van exploitatie van olie naar de uitbating van gas druk op de verzorgingsstaat kunnen leggen. Ondanks deze twijfel kwam men in het artikel toch tot de conclusie dat Noorwegen de EU evenmin nodig had als de EU Noorwegen.[398] Ook Le Soir en Le Peuple gaven even weer dat het de petroleum was die de Noren hun comfortabele levensstijl garandeerde.[399] In Knack werd aandacht geschonken aan de olie die nog opgepompt kon worden. Hier kwam men tot 45 jaar olie.[400] In De Standaard hield men het bij 20. In het artikel in Knack werd opnieuw de Noorse levensstandaard gelinkt aan de rijkdommen van de zee.[401] Van problemen met de nieuwe regels die van kracht zouden gaan, was in geen enkel artikel sprake.

 

Besluit

 

Terwijl Noorwegen een relatieve bekendheid geniet als olie- en gasexporterend land bleek deze natuurlijke rijkdom weinig van belang tijdens de Europese toetredingscampagnes. De beperkte belangstelling kan men op verschillende manieren verklaren.

In het eerste toetredingsdebat is de afwezigheid van de olierijkdom in de campagnes te begrijpen door de recente ontdekking ervan. Het was voor niemand duidelijk welk belang deze ontdekking zou gaan hebben in de ontwikkeling van het land, alhoewel het leek dat de vondst Noorwegen in een industriële stroomversnelling zou brengen. Deze opmerkingen verschenen ook in de Belgische pers, maar de energiebronnen speelden nauwelijks een rol in de debatten in 1972.

In 1994 lag de situatie iets anders. Omdat het duidelijk was welk belang de Noorse energiereserves hadden, werden zij een belangrijke troef van de Noorse regering. De Europese Unie hoopte, door de Noorse toetreding, zichzelf extra in te dekken tegen een nieuwe oliecrisis. Toch speelden de olie- en gasreserves geen grote rol in de publieke debatten en werd er nauwelijks aandacht aan geschonken in de pers in België. Niet alleen ging het hier om een saai en zeer technisch onderwerp, bovendien zou een groot deel van de afgesproken regulering toch aangenomen worden. Deze regels kwamen immers ook terug in de EER-onderhandelingen, waar Noorwegen instapte toen de uitslag van het referendum negatief was. Wel werd er niet vergeten dat het net de olierijkdom was, die Noorwegen zijn sociaal beleid kon doen voeren en die de onafhankelijkheid van het land kon betalen. Op die manier werd de energierijkdom van het land eerder een basis, een zekerheid waardoor de Noren het aandurfden om tegen toetreding tot de Europese Unie te stemmen.

 

 

4. Besluit

 

De gelijkenis tussen de debatten in 1972 en 1994 was opvallend. En ook al verliepen de onderhandelingen soms stroever tijdens één van beide toetredingscampagnes, toch bleven de resultaten vergelijkbaar. Er zijn slechts enkele argumenten waarbij er een wezenlijk verschil is tussen beide debatten. Zo veranderde de internationale rol van Noorwegen in de tweeëntwintig jaar tussen de referenda. De val van het communisme zorgde er immers voor dat Noorwegen een nieuwe plaats moest zoeken in een veranderde wereld.

 

Alle argumenten die genoemd werden in dit hoofdstuk werden zowel door voor- als tegenstanders van de toetreding gebruikt. Toch kan men de argumenten in verschillende groepen indelen naargelang de groeperingen die het meeste gebruik maakten van een bepaald argument.

De tegenstanders van toetreding gebruikten vooral argumenten die te maken hadden met de traditionele waarden in Noorwegen. Want de Noren waren erg gehecht aan tradities, die het lange bestaan van hun cultuur bewezen. Men wilde deze tradities en de onafhankelijkheid van het land bewaren. De tegenstanders vreesden echter dat toetreding tot het Europese samenwerkingsverband de Noorse eigenheid zou schaden. Bovendien vreesden zij dat aanpassingen aan landbouw en visserij een groot aantal arbeidsplaatsen over zou laten gaan naar inwoners van andere lidstaten.

Voorstanders van toetreding daarentegen gebruikten vooral economische argumenten. Zij rekenden erop dat toetreding tot het Europese eenmakingsproces de economie in Noorwegen zou verbeteren. Ook rekenden zij erop dat toetreding Noorwegen een grotere bekendheid in de wereld zou geven en dat de Noorse verzorgingsstaat verder verspreid zou worden. Kortom, de voorstanders van toetreding wilden van de voordelen van het economische en politiek Europa meegenieten. Zelf wilden zij een stimulans zijn voor de ontwikkeling van een sociaal Europa.

Er is één argument dat een uitzondering vormde op al het bovenstaande. De bespreking van het belang van de olie- en gaswinning gebeurde niet omdat het een belangrijke twistpunt in de toetredingsonderhandelingen was. De olie- en gaswinning was de belangrijkste reden waarom het Noorse volk kon besluiten geen deel uit te gaan maken van de Europese Unie, in 1994. De opbrengsten van olie- en gasexport zorgden ervoor dat Noorwegen voldoende financiële draagkracht had om eventuele rampen af te wenden. Bovendien waren deze energiebronnen noodzakelijk voor de lidstaten van de Europese Unie, waardoor Noorwegen niet vergeten kon worden in Europese onderhandelingen. Deze natuurlijke rijkdommen vormden een verzekeringspolis voor het land.

 

Ondanks het onderscheid in de argumenten bekeek de Belgische pers alle argumenten vanuit een negatief standpunt. Zo werden ook argumenten die volgens secundaire literatuur eerder door voorstanders aangehaald werden, in België als negatieve gevolgen van Noorse toetreding besproken. De redenen die vooral werden aangehaald door tegenstanders van toetreding kregen bovendien meer ruimte in de Belgische pers, dan degenen die door voorstanders gebruikt werden. Er werd in België vermoedelijk ook minder aandacht geschonken aan de argumenten die de voorstanders gebruikten omdat deze argumenten vooral handelden over de interne Noorse politiek. In België was er meer interesse voor beleidsdomeinen die ook binnen het Europese samenwerkingsverband zouden veranderen. Aan de interne aanpassingen van het Noorse beleid werd nauwelijks aandacht geschonken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[216] HODNE T.E. en NILSEN J.A. Norge i EU: En demokratisk nødvendighet. Oslo, 1994. 59-60.

[217] ID. 63.

[218] SOGNER I. en ARCHER C. „Norway and Europe: 1972 and Now“400-402.

[219] SUNDSBØ S.  ”Hva vil medlemskap i EEC bety for norsk jordbruk.” in: O. EIKESTØL, red. Vil Norge overleve EEC? Hva er EEC og hvilke konsekvenser vil medlemskap få for Norge? Oslo, c1971. 90-93.

[220] Stortingsmelding 50 (1971-1972) Om Norges tilslutning til De Europeiske Felleskap. Tilråding fra utenriksdepartementet 10. mars 1972, godkjent ved kongelig resolusjon. Oslo, Departement Buitenlandse Zaken, 1972. 12-13.

[221] STØRE T. ”E.F. og Norden – konsekvenser av Norges valg.” In: V. ANGELL, J.J. HOLST red. E.F., Norges vei?  Oslo, Bergen, Trondheim, 1972, 144 –168. 152-153, 166-167. 

[222] VAN DONINCK B. “Agricultural policy” in: M.A.G. VAN MEERHAEGHE “Belgium and EC membership evaluated” Londen, 1992.27-39. 29

[223] BARNES I. “Agriculture, fisheries and the 1995 Nordic enlargement” in: L. MILES red. “The European Union and the Nordic countries” Londen, New York, 1996

[224] MARSH J.“The impact of EEC Membership upon UK industrial performancein: R. JENKINS ed. “Britain and the EEC” Londen, 1983. 89-91.

[225] Ib.

[226] VAN DONINCK B. “Agricultural policy” 27-28

[227] “Nieuwe leden moeten zich aanpassen aan de bestaande EG” De Standaard (22-23 januari 1972) 9.

[228] «Derniers escarmouches aux parlements anglais et norvégiens” Le Peuple (22-23 januari 1972) 5.

[229] DOORNAERT M. “Vele Denen en Noren willen niet bij EG.” De Standaard (22-23  september 1972) 3.

[230] «Mansholt wist wel dat we de Noren niet waard zijn» Knack (11 oktober 1972) 119-121.

[231] JAEKEN G. “Een groot natuurpark voor Europa” Knack (20 september 1972) 107-108.

[232] «Mansholt wist wel dat we de Noren niet waard zijn» Knack (11 oktober 1972) 119-121. en “Niemand kan voorspellen wat de Denen gaan doen” Vooruit (30 september-1 oktober 1972) 5.

[233] HODNE en NILSEN, Norge i EU 59- 60, 63.

[234] SOGNER I. en ARCHER C. „Norway and Europe: 1972 and Now“.400-402.

[235] BARNES I. “Agriculture, fisheries and the 1995 Nordic enlargement”. 225.

[236] SOGNER I. en ARCHER C. „Norway and Europe: 1972 and Now“.401.

[237] Ib.

[238] Stortingsmelding 40. Oslo, Departement Buitenlandse Zaken, 1993. 40.

[239] SOGNER I. en ARCHER C. „Norway and Europe: 1972 and Now“. 401.

[240] BARNES I. “Agriculture, fisheries and the 1995 Nordic enlargement”. 222.

[241] DELMARTINO, “Profiel van de Europese Unie”  150.

[242] BARNES I. “Agriculture, fisheries and the 1995 Nordic enlargement”. 222.

[243] DELMARTINO, “Profiel van de Europese Unie” .151.

[244] BARNES I. “Agriculture, fisheries and the 1995 Nordic enlargement”. 222.

[245] «EU wil vrijhandelsakkoord met 3 Baltische Staten» De Morgen (9 februari 1994) 11.

[246] “Akkoord lokt gemengde gevoelens uit” De Standaard (18 maart 1994) 4.

[247] BOVAL C. “Noorwegen: vierde poging tot toetreding ” De Standaard (2 maart 1994) 6.

[248]Noren blijven gekant tegen EU lidmaatschap ” De Morgen (19 maart 1994) 14.

[249] BOVAL, C. “Ekonomisch sterke Noren hebben grote twijfels bij EU” De Standaard (4 november 1994) 5.

[250] KENNES, E. “Opinie: gespletenheid in Noorwegen” De Morgen (26 november 1994) 15.

[251] LOUYOT, A. «Le poids du modèle nordique» Le Vif/L’Express (25 november 1994) 50. en GOOSSENS, P. «Trouwen is houwen» Knack (23 november 1994) 144-148.

[252] HODNE T.E. en NILSEN J.A. Norge i EU 59-60

[253] STØRE T. ”E.F. og Norden – konsekvenser av Norges valg.” 153. 

[254] VARTDAL K.  ”Fiskenæringen – en norsk stormakt i EEC?.” in: O. EIKESTØL, red. Vil Norge overleve EEC? Hva er EEC og hvilke konsekvenser vil medlemskap få for Norge? Oslo, c1971, 93- 111. 109-110.

[255] VARTDAL K.  ”Fiskenæringen ”. 109-110.

[256] Stortingsmelding 50. 1972. 13

[257] STØRE T. ”E.F. og Norden.” 153

[258] Stortingsmelding 50. 1972. 13.

[259] ANGELL V. en LØVÅS, S. V. ”Økonomiske aspekter ved norsk medlemskap i EF.” In: V. ANGELL, J.J. HOLST red. E.F., Norges vei?  Oslo, Bergen, Trondheim, 1972, 84-100. 87-88. 

[260] “Noren zien niet alle heil in EG.” De Standaard (20 februari 1970) 4.

[261] “Nieuwe leden moeten zich aanpassen aan de bestaande EG” De Standaard (22-23 januari 1972) 9.

[262] «Le traité d’élargissement sera signé ce samedi» La Libre Belgique (22-23 januari 1972) 5.

[263] DOORNAERT M. “Vele Denen en Noren willen niet bij EG.” De Standaard (22-23  september 1972) 3.

[264] JAEKEN G. “Een groot natuurpark voor Europa” Knack (20 september 1972) 107-108.

[265] «Mansholt wist wel dat we de Noren niet waard zijn» Knack (11 oktober 1972) 119-121.

[266] “In Noorwegen werd een reeks leugens gepubliceerd.” De Nieuwe Gids (4 oktober 1972) ?.

[267] “Madrid blij met Noors ‘neen’.” De Standaard (30 september – 1 oktober 1972) 2.

[268] SOGNER I. en ARCHER C. „Norway and Europe: 1972 and Now”  398.

[269] Verordening (EEG) nr. 170/83 van de Raad van 25 januari 1983 tot instelling van een communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden. 1983. http://europa.eu.int/servlet/portail/RenderServlet?search=DocNumber&lg=nl&nb_docs=25&domain
=Legislation&coll
=&in_force=NO&an_doc=1983&nu_doc=170&type_doc=Legislation

[270] BARNES I. “Agriculture, fisheries and the 1995 Nordic enlargement” 229-230.

[271] ID. 229-233

[272] SOGNER I. en ARCHER C. „Norway and Europe.“ 197.

[273] Ib.

[274] ID. 197-398.

[275] Stortingsmelding 40 .1993. 42- 48.

[276] BARNES I. “Agriculture, fisheries and the 1995 Nordic enlargement” 231

[277] Ib.

[278] SOGNER I. en ARCHER C. „Norway and Europe.“ 197-199.

[279] BARNES I. “Agriculture, fisheries and the 1995 Nordic enlargement”  233-234.

[280] Ib.

[281] Willy Claes in LAMFALUSSY, C. «Londres et Madrid provoquent une crise» La Libre Belgique (10 maart 1994) 5.

[282] «EU wil vrijhandelsakkoord met 3 Baltische Staten» De Morgen (9 februari 1994) 11..

[283] ALBERS, C. «Noors visserijbeleid en blokkeringsminderheid in ministerraad vormen laatste hindernissen  » De Morgen (8 maart 1994) 11.

[284] “Le cas norvégienne ” Le Peuple (8 maart 1994) 2.

[285] BOVAL, C.“EU uitbreiding met Zweden en Finland is rond ” De Standaard (2 maart 1994) 1.

[286] BOVAL, C.“EU uitbreiding met Zweden en Finland is rond ” De Standaard (2 maart 1994) 1.en “Griek valt uit tegen Europese partners” De Standaard (4 maart 1994) 4.

[287] BOVAL, C. “Vertraging uitbreiding zet EU te kijk ” De Standaard (10 maart 1994) 4. en “Derniers marchandages pour élarger l‘Europe  ” La Libre Belgique (1 maart 1994) 5. en LAMFALUSSY, C. «La flotte espagnole attend l’heure de la revanche» La Libre Belgique (10 maart 1994) 5.

[288] BOVAL, C. “Vertraging uitbreiding zet EU te kijk ” De Standaard (10 maart 1994) 4. en “Derniers marchandages pour élarger l‘Europe  ” La Libre Belgique (1 maart 1994) 5. en LAMFALUSSY, C. «La flotte espagnole attend l’heure de la revanche» La Libre Belgique (10 maart 1994) 5.

[289] «Norvège: accord en vue» La Libre Belgique (9 maart 1994) 5.

[290] LAMFALUSSY, C. «La flotte espagnole attend l’heure de la revanche» La Libre Belgique (10 maart 1994)5.

[291] LAMFALUSSY, C. «L’Elargissement retarde les 12» La Libre Belgique (16 maart 1994) 4. en “Robert Urbain: La pêche est un problème d’une rare sensibilité ” Le Peuple (12 maart 1994) 2.

[292]  “Uitbreiding EU in Britse handen” De Standaard (17 maart 1994) 4.

[293] LAMFALUSSY, C. «Commentaire: Les cabillauds norvégiens» La Libre Belgique (17 maart 1994) 4.

[294] ALLAGUI, S. “L’air du référendum souffle déjà sur Oslo”  La Libre Belgique (17 maart 1994) 4 en “Akkoord lokt gemengde gevoelens uit” De Standaard (18 maart 1994) 4.

[295] «Norvège contre l’Union Européenne» Le Peuple ( 21 november 1994) 4.

[296] GOOSSENS, P. «Een mooie dag in Luxemburg”  Knack (9 november 1994) 22-24.

[297] GOOSSENS, P. «Trouwen is houwen”  Knack (23 november 1994) 144 -148.

[298] LAMFALUSSY, C. «A la périphérie de l’ Europe» La Libre Belgique (26-27 november 1994) 6.

[299] NABER, C. “Referendum illustreert kloof in Noorse Samenleving” De Standaard (28 november 1994) 1. en BOVAL, C. “ Noorwegen dobbert tussen vrees voor isolering en wantrouwen tegen Brussel” De Standaard (28 november 1994) 4. en BOVAL, C.  “’Nei’ doet EU niet wankelen” De Standaard (30 november 1994) 1.

[300] NABER, C. “Noren blijven EU afwijzen” De Standaard (29 november 1994) 1.

[301] BOVAL, C.  “’Nei’ doet EU niet wankelen” De Standaard (30 november 1994) 1.

[302] HODNE T.E. en NILSEN J.A., Norge i EU 69.

[303] HODNE T.E. en NILSEN J.A. Norge i EU 61.

[304] ID. 59-60.

[305] DE SCHOUTHEETE P. “Sovereignty and supranationality” in: M.A.G. VAN MEERHAEGHE red. Belgium and EC Membership evaluated” Londen, 1992. 109-117. 110-111.

[306] ID. 111-113.

[307] VAN MEERSHAEGHE M.A.G. “National identity and cultural policy” in: M.A.G. VAN MEERHAEGHE red. Belgium and EC Membership evaluated” Londen, 1992.165-172. 168-169

[308] TUNADER O. La collaboration nordique. 1-2, 4-5.

[309] HODNE T.E. en NILSEN J.A. Norge i EU.71-74.

[310] ID.72-73.

[311] UNNEBERG B.  ”Norge- et utkantstrøk i Europa. Skal vi bygge vår framtid på distriktpolitikk fra Brussel?” in: O. EIKESTØL, red. Vil Norge overleve EEC? Hva er EEC og hvilke konsekvenser vil medlemskap få for Norge? Oslo, c1971. 130-135.133.

[312] DOORNAERT M. “Vele Denen en Noren willen niet bij EG.” De Standaard (22-23  september 1972) 3.

[313] «Mansholt wist wel dat we de Noren niet waard zijn» Knack (11 oktober 1972) 119-121.

[314] “Noorse emoties losgebarsten” Vooruit (29 september 1972) 4.

[315] HOLTHE O.K. en d’ OLIVIERA E SOUSA J. “Les Norvégiens se prononcent sur l’adhésion à la CEE«  Le Soir  (24-25 september 1972) 5

[316] HODNE T.E. en NILSEN J.A, Norge i EU 64.

[317] Ib.

[318] HODNE T.E. en NILSEN J.A. Norge i EU. 68

[319] ID. 69

[320] ID. 70

[321] ID. 71-74.

[322] ARCHER C. “The NATO Nordics and the CFSP” in: L. MILES red. “The European Union and the Nordic countries” Londen, New York, 1996. 252-272. 262-264.

[323] SOGNER I. en ARCHER C. „Norway and Europe: 1972 and Now“ 402 - 403.

[324] BOVAL C. “Ja’ in referendum betekent nog niet automatisch toetreding” De Standaard (28 november 1994)4

[325] KENNES, E. “Opinie: gespletenheid in Noorwegen” De Morgen (26 november 1994) 15.

[326] “Noren houden de spanning erin tot het laatste moment” Het Belang van Limburg (28 november 1994) 3..

[327] LAMFALUSSY, C. «A la périphérie de l’ Europe» La Libre Belgique (26-27 november 1994) 6.

[328] «La Norvège indécise aux portes de l’ Europe» Le Soir ( 26 november 1994) 1. en LOUYOT, A. «Le poids du modèle nordique» Le Vif/L’Express (25 november 1994) 50. en LOUYOT, A. «Le soufflet norvégien » Le Vif/L’Express (2 december 1994) 78. en «Les Norvégiens balance entre oui et non» Le Peuple ( 26 november 1994) 4.

[329] GOOSSENS, P. «Trouwen is houwen» Knack (23 november 1994) 144-148.

[330] CRIPPS F. ”Britain, Europe and Macroeconomic policy” in: R. JENKINS “Britain and the E.E.C.” Londen, 1983. 111-130. 114-115.

[331] ANGELL V. en LØVÅS S. V. ”Økonomiske aspekter ved norsk medlemskap i EF.” 87-90. 

[332] ID. 94-95. 

[333] ID. 96-98. 

[334] ID. 98-100. 

[335] «Noren zien niet alle heil in EG» De Standaard (20 februari 1970) 4.

[336] DOORNAERT M. “Vele Denen en Noren willen niet bij EG.” De Standaard (22-23  september 1972) 3.

[337] “Noorwegen zegt ‘neen’ tot de EEG.” De Nieuwe Gids (27 september 1972) 3.  en “Notities: EEG.” De Nieuwe (6 oktober 1972) 15.

[338] «Mansholt wist wel dat we de Noren niet waard zijn» Knack (11 oktober 1972) 119-121.

[339] HOLTHE O.K. en d’ OLIVIERA E SOUSA J. “Les Norvégiens se prononcent sur l’adhésion à la CEE«  Le Soir  (24-25 september 1972) 5.

[340] MATLARY J.H. “The Nordic countries and EU-membership; The energy-factor” in: L. MILES red. “The European union and the Nordic countries” Londen, 1996. 235- 244.

[341] BJØRKLUND T. “Public opinion in Norway, Sweden and Finland towards membership in the EU prior to the referenda in the autumn 1994” 20-22.

[342] BOVAL, C. “Ekonomisch sterke Noren hebben grote twijfels bij EU” De Standaard (4 november 1994) 5.

[343] KENNES, E. “Opinie: gespletenheid in Noorwegen” De Morgen (26 november 1994) 15.

[344] “Waarschijnlijk ‘nei’: Noren willen paradijs niet kwijtspelen” Het Laatste Nieuws (28 november 1994) 7.

[345] «Les Norvégiens balance entre oui et non» Le Peuple ( 26 november 1994) 4.

[346] GOOSSENS, P. «Trouwen is houwen» Knack (23 november 1994) 144-148.

[347] Stortingsmelding 50. 6-8.

[348] ID. 9.

[349] ID.17.

[350] TUNADER O. La collaboration nordique1-2, 4-5.

[351] DOORNAERT M. “Vele Denen en Noren willen niet bij EG.” De Standaard (22-23  september 1972) 3.

[352] “Le ‘Non’ norvégien: une erreur, une mauvaise affaire, une leçon«  La Libre Belgique (27 september 1972)1.

[353] «La Norvège quitte les rangs de la Communauté et sera absente au «sommet» de Paris» Le Peuple (27 september 1972) 1 en 5.

[354] “Ja eller Nei.” De Nieuwe Gids (2 oktober 1972) 1.

[355] «Mansholt wist wel dat we de Noren niet waard zijn» Knack (11 oktober 1972) 119-121. 120.

[356] Stortingsmelding 40 . 1

[357] BLAKKISRUD H. Norwegian foreign policy in the 20th century. 3-4.

[358] Ib.

[359] Stortingsmelding 40 . 12-13.

[360] Stortingsmelding 40 . 15. en  WÆVER O. ”Nordic Nostalgia: Northern Europe after the Cold War.” International Affairs, LXVIII (1992), 77-102. 94 -102.

[361] BOVAL C. “Noorwegen: vierde poging tot toetreding ” De Standaard (2 maart 1994) 6.

[362] ALBERS, C. «Noors visserijbeleid en blokkeringsminderheid in ministerraad vormen laatste hindernissen  » De Morgen (8 maart 1994) 11.

[363] BOVAL, C. “’Ja’ in referendum betekent nog niet automatisch toetreding” De Standaard (28 november 1994) 4.

[364] KENNES, E. “Opinie: gespletenheid in Noorwegen” De Morgen (26 november 1994) 15.

[365] «La Norvège indécisé aux portes de l’ Europe» Le Soir ( 26 november 1994) 1.

[366] RINGDAL K. “Velgernes argumenter” in A.T. JENSSEN en H. VALEN ”Brussel midt imot: folkeavstemningen om EU” Oslo, 1995.45- 64. 49-51

[367] Ib.

[368]DOORNAERT M. “Vele Denen en Noren willen niet bij EG.” De Standaard (22-23  september 1972) 3. en “Ja eller Nei.” De Nieuwe Gids (2 oktober 1972) 1. en «Une majorité de 7% au référendum populaire» Le Soir (27 september 1972) 1 en 3. en FALONY R. «Au-dela d’une déception» Le Peuple (27 september 1972) 1. en HOLTHE O.K. en d’ OLIVIERA E SOUSA J. “Les Norvégiens se proconcent sur l’adhesion à la CEE«  Le Soir  (24-25 september 1972) 5.

[369] «Mansholt wist wel dat we de Noren niet waard zijn» Knack (11 oktober 1972) 119-121.

[370] HOLTHE O.K. en d’ OLIVIERA E SOUSA J. “Les Norvégiens se proconcent sur l’adhesion à la CEE«  Le Soir  (24-25 september 1972) 5.

[371] JOHNSON D. “The impact of the Nordic countries on EU social policy” in: L. MILES red. “The European union and the Nordic countries” Londen, 1996. 186-202.  187-188

[372] ID. 195-197.

[373] RINGDAL K. “Velgernes argumenter” 49-51.

[374] JOHNSON D. “The impact of the Nordic countries on EU social policy”. 200.

[375] ALBERS, C. «Noors visserijbeleid en blokkeringsminderheid in ministerraad vormen laatste hindernissen  » De Morgen (8 maart 1994) 11.

[376] “Akkoord lokt gemengde gevoelens uit” De Standaard (18 maart 1994) 4.

[377] BOVAL, C. “Noorse welvaarstaat ook zonder EU onder druk” De Standaard (8 november 1994) 4.

[378] BOVAL, C. “ Noorwegen dobbert tussen vrees voor isolering en wantrouwen tegen Brussel” De Standaard (28 november 1994) 4.

[379] KENNES, E. “Opinie: gespletenheid in Noorwegen” De Morgen (26 november 1994) 15.

[380] LAMFALUSSY, C. «A la périphérie de l’ Europe» La Libre Belgique (26-27 november 1994) 6.

[381] GOOSSENS, P. «Trouwen is houwen» Knack (23 november 1994) 144-148.

[382] LOUYOT, A. «Le poids du modèle nordique» Le Vif/L’Express (25 november 1994) 50.

[383] SOGNER I. en ARCHER C. „Norway and Europe: 1972 and Now”. 399

[384] Ib.

[385] “Geen 10, slechts 8?.” De Nieuwe Gids (27 september 1972) 1.

[386] “Noorwegen volgend jaar energie-exporterend land” Gazet van Antwerpen (9 september 1972) 6.

[387] JAEKEN G. “Een groot natuurpark voor Europa” Knack (20 september 1972) 107-108.

[388] GRANT R. “The impact of EEC Membership upon UK industrial performancein: R. JENKINS ed. “Britain and the EEC” Londen, 1983. 89-91.

[389] MATLARY J.H. “The Nordic countries and EU membership: the energy factory”  242-244

[390] SOGNER I. en ARCHER C. „ Norway and Europe“ blz. 399.

[391] SOGNER I. en ARCHER C. „ Norway and Europe“ blz. 399 en “Protocol IV betreffende de sector koolwaterstoffen in Noorwegen” in: “Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassingen van de verdragen waarop de Europese Unie is gegrond”. Brussel, Commissie van de Europese Unie, 1994.

[392] Richtlijn 90/531/EEG van de Raad van 17 september 1990 betreffende de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie. 1990. http://europa.eu.int/smartapi/cgi/sga_doc?smartapi!celexapi!prod!CELEXnumdoc&lg=
NL&numdoc=31990L0531&model=guichett en Richtlijn 93/38/EEG van de Raad van 14 juni 1993 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie .1993.  http://europa.eu.int/smartapi/cgi/sga_doc?smartapi!celexapi!prod!CELEXnumdoc&lg
=nl&numdoc=31993L0038&model=guichett

[393] SOGNER I. en ARCHER C. „ Norway and Europe“.399-400.

[394] MATLARY J.H. “The Nordic countries and EU membership: the energy factory”. 242-244

[395] MATLARY J.H. “The Nordic countries and EU membership: the energy factory”. 244

[396] “Noorwegen: vierde poging tot toetreding ” De Standaard (2 maart 1994) 6

[397] “Noren blijven gekant tegen EU lidmaatschap ” De Morgen (19 maart 1994) 14.

[398] BOVAL, C. “ Noorwegen dobbert tussen vrees voor isolering en wantrouwen tegen Brussel” De Standaard (28 november 1994) 4.

[399] «La Norvège indécise aux portes de l’ Europe» Le Soir ( 26 november 1994) 1 en «??» Le Peuple ( 26 november 1994) 4.

[400]GOOSSENS, P. «Trouwen is houwen”  Knack (23 november 1994) 144 -148.

[401] GOOSSENS, P. «Trouwen is houwen”  Knack (23 november 1994) 144 -148.