Noren in een ivoren toren: Belgische pers over de Noorse referenda over toetreding tot het Europese samenwerkingsverband (1972 en 1994). (An Janssen) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
I. Historisch Kader
Gebeurtenissen vinden zelden of nooit plaats zonder dat er een hele geschiedenis aan voorafgaat. Kennis van de voorgeschiedenis is, ook in het geval van de niet-toetreding van Noorwegen tot de Europese Unie, een belangrijke factor om het gebeuren en de reacties erop te duiden. In dit hoofdstuk wordt er een kort overzicht gegeven van de geschiedenis van Noorwegen en van de geschiedenis van de Europese eenmaking.
De schets van de Noorse geschiedenis begint bij de eerste nederzettingen, maar blijft vooral stilstaan bij de gebeurtenissen na de Tweede Wereldoorlog. Het overzicht focust op de internationale relaties van het land. Er wordt slechts aandacht geschonken aan de binnenlandse evoluties wanneer zij de verklaring vormen voor de buitenlandse politiek of wanneer zij van belang waren in de Europese referenda.
Van de Europese eenmaking worden er twee processen weergegeven. Enerzijds het ontstaan en de evolutie van de Europese Unie. Anderzijds wordt er ook aandacht geschonken aan de Europese Vrijhandelsassociatie en de band die, via de Europese Economische Ruimte, tussen de Europese Unie en een aantal van de leden van de Europese Vrijhandelsassociatie ontstond.
1. Kort overzicht van de geschiedenis van Noorwegen.
De eerste sporen van bewoning werden in Noorwegen gevonden tussen 11.000 en 8.000 voor Christus.[1] Pas vanaf het jaar 600 zijn er duidelijke vondsten die wijzen op het bestaan van georganiseerde volkeren die elk een deel van het land onder controle houden.[2] Vanaf het jaar 800 trekken ze op expansietochten, zo vormen de onafhankelijke stammen ‘Vikingen’ de eerste bekende groep van bewoners van het Noorse Schiereiland. Zij zorgden ervoor dat grote delen van West-Europa binnen de Noorse invloedsfeer vielen.[3] Ook werd Noorwegen nu erkend als onafhankelijk soeverein koninkrijk.[4] Het land slaagde er langzaam in om tot bloei te komen. De eerste steden ontstonden en wetten werden opgetekend.[5] Langzaam groeide Noorwegen uit tot een machtig land, met een aantal vruchtbare kolonies.[6] Als je dieper keek werd de economische, cultureel en politieke achteruitgang zichtbaar. Vooral in de 14e en 15e eeuw, nadat een pestepidemie stevig huishield in de bevolking van het land, werd het duidelijk dat de periode van grote bloei voorbij was.
Vanaf 1319 kwam er een einde aan de Noorse onafhankelijkheid en pas in 1905 zou Noorwegen weer erkend worden als onafhankelijke staat.[7] In 1319 stierf de koning, zijn opvolger werd in datzelfde jaar, ook gekozen als koning van Zweden en hij verenigde zo beide landen in een personele unie. Beide rijken werden na zijn dood, in 1355, verdeeld over twee van zijn zonen.[8] Ondertussen werden de banden met Denemarken steeds hechter.[9] Uit deze versterking van de onderlinge contacten ontstond er een tweede personele unie. Gedurende een korte periode werd de regering van de drie Scandinavische landen gecombineerd, in de in 1388 ontstane Unie van Kalmar. Deze naam zou blijven voortbestaan ook nadat Zweden opnieuw onafhankelijk werd.[10] Vanaf dat moment is de rol van de – verdeelde - Noren uitgespeeld. In 1536 slaagde de Deense koning Christiaan III erin Noorwegen te laten erkennen als een Deense provincie. Toch bleef Noorwegen herkenbaar als een afzonderlijk deel, omdat beide landsdelen eigen instellingen en wetten hadden.[11]
De zestiende eeuw bracht bloei zowel op economisch als cultureel gebied.[12] Om opstanden te voorkomen en omdat er een grote angst bestond voor een Zweedse inval, besteedde de Deense koning veel tijd en energie aan Noorwegen. Ook in de zeventiende eeuw duurde die situatie voort. De expansiedrang van de Zweden herleidde Noorwegen tot zijn huidige grenzen.[13] De achttiende eeuw was een politiek vrij rustige periode, wel werd zij getekend door grote armoede bij de bevolking. [14]
Het tijdperk van Napoleon zorgde wel voor onrust in Scandinavië. De keuze van Kopenhagen voor Frankrijk zorgde voor een blokkade door de Britten, deze blokkade bemoeilijkte de contacten tussen Denemarken en Noorwegen. Hierdoor kon er een versterking van het Noorse nationale bewustzijn tot stand komen. In 1814 deed de Vrede van Kiel de Deense koning Frederik VI Noorwegen, zonder haar kolonies, aan Zweden afstaan.[15] Het Noorse onafhankelijkheidsgevoel kwam echter de kop opsteken. Men zag in de overgang een kans om een grondwet op te stellen. [16] De grondwet, die op 17 mei 1814 in Eidsvoll werd aangenomen, zou ook de grondwet van het onafhankelijke Noorwegen worden, in 1905. Deze grondwet maakte een einde aan de absolute macht van de koning. De ministers waren juridisch (niet politiek) verantwoording verschuldigd aan een gekozen volksvertegenwoordiging, de Storting.[17] In de Storting besliste een uitzonderlijke vergadering de Zweedse koning als soeverein te aanvaarden als deze de grondwet waarborgde.[18] De verbetering van de economie in het midden van de negentiende eeuw zorgde voor staatskundige wrijvingen in de Zweeds - Noorse Unie. Aanpassingen van wetten en geplogenheden om opstand te voorkomen zorgde ervoor dat, vanaf 1884, het parlementaire stelsel een feit werd.[19]
In 1905 stelde de Noorse regering hervormingen voor. Koning Oscar II weigerde dit toe te staan en de Noorse regering nam ontslag. De Storting besliste dat het uitvoerende gezag, de koning, niet in staat was zijn functie uit te oefenen. De ministers werd gevraagd deze plichten over te nemen, een beslissing die in een referendum werd bekrachtigd.[20] Dit leidde tot de opheffing van de Unie. De Deense prins Karel werd gekozen als koning Haakon VII van Noorwegen.[21]
Vanaf 1905 was Noorwegen eindelijk een volledig onafhankelijke staat. Het was een rustige staat waar het normale politieke werk zijn gangetje ging.[22] Toen kon het land ook een eigen buitenlandse politiek voeren. Die werd getekend door twee tegengestelde perspectieven. Enerzijds ontwikkelde een extroverte houding die gebaseerd was op het feit dat Noorwegen aan drie zijden omringd is door zee. Hierdoor ontwikkelden industrie, handel en buitenlandsbeleid zich met het oog op het maritieme. Walvis- en gewone visvangst, scheepvaart en, later, petroleumwinning moesten Noorwegen een plaats geven in de Atlantische sferen. Anderzijds werd de angst voor deelname aan internationale samenwerking en het verlies van de eigen ‘Noorsheid’ de basis voor een isolationistische politiek. Zo plaatste het land zichzelf haast automatisch in de internationale periferie.[23] In 1905 veronderstelde de Noren dat het land militair onkwetsbaar was. Vanuit deze visie kon een buitenlandse en defensiepolitiek gevoerd worden die ongebondenheid in vredestijd combineerde met neutraliteit in oorlogssituaties. Deze houding werd ook beveiligd door de Britten. Zij werden beschouwd als beschermers van de Noorse neutraliteit en onafhankelijkheid. De band met de Groot-Brittannië was een impliciete band. Deze gaat in tegen de neutraliteitsgedachte maar was een alternatieve strategie om in geval van nood op terug te vallen.[24]
Toch zorgden de toenemende welvaart en de politieke stabiliteit er niet voor dat de Noren in eigen land bleven. De emigratie naar de Verenigde Staten was omvangrijk en zorgde voor een emotionele band tussen deze twee landen.[25]
De Eerste Wereldoorlog bracht de Scandinavische landen dichter bij elkaar, hun neutraliteit zorgde immers voor vergelijkingspunten in hun buitenlandse politiek. Er kwam een Driekoningensamenkomst in Malmö, de drie landen besloten elkaar te steunen indien één van hen werd aangevallen.[26] De oorlog zorgde voor een economische bloei.[27] Toch was de neutraliteit van Noorwegen slecht gedeeltelijk omdat de schepen enkel leverden aan de geallieerde landen, die de Noorse politieke en ideologische keuzes weerspiegelden. Noorwegen was dus een neutraal lid van de Entente.[28]
Tijdens het interbellum werden het districtstelsel en het algemeen kiesrecht ingevoerd, waardoor de Arbeiderpartij, de Noorse socialistische partij, nu definitief zijn plaats in het parlement veroverde. In 1920 was er een omvangrijke staking die leidde tot een nederlaag voor de vakbeweging, de conservatieve krachten werden versterkt. De Arbeiderpartij werd na enige interne conflicten in 1927 de grootste partij van het land. De socialisten slaagden er even in de regering te vormen maar tot 1935 was er een feitelijke afwisseling tussen liberale en conservatieve kabinetten. Vanaf dan zouden de sociaal-democraten de macht in handen krijgen en houden tot in 1963. Totdat de Tweede Wereldoorlog de plannen doorkruiste, werden er aanzetten gegeven voor de sociaal-democratische welvaartstaat. De fascistische beweging wist nooit veel aanhang te verwerven.[29] Eén van de belangrijkste doelen voor Noorwegen tijdens de periode tussen de oorlogen was het land territoriaal en aan het politieke firmament groter te maken. Zo slaagden zij erin om in 1920 de Noorse soevereiniteit over Svalbard, waarvan Spitsbergen het belangrijkste deel is, internationaal te laten erkennen. Ook grote delen van de noordpool werden geannexeerd.[30] De groei van collectieve veiligheidsorganen, zoals de Volkerenbond, werd gesteund en bemoedigd. Noorwegen speelde een sleutelrol in het geven van humanitaire hulp aan oorlogsgevangenen. Hiermee werd een basis gelegd voor het latere belang van internationale en noodhulp in het land. Vanaf de jaren 30 werd duidelijk dat deze internationale politiek niet werkte zoals het hoorde en daarom plooiden de Noren zich terug naar een isolationistische, neutrale houding.[31]
Tijdens de eerste periode van de Tweede Wereldoorlog slaagde Noorwegen erin zijn neutraliteit te bewaren. Op 9 april 1940 was er echter de invasie van het land, die hier einde aan maakte. De Duitse bezetter organiseerde een burgerlijk bezettingsbestuur. Dat bleef aan de macht tot de Sovjets in oktober 1944 begonnen aan de bevrijding van het land. De Duitse capitulatie gaf Noorwegen zijn vrijheid terug.[32] De koning en de democratische gekozen regering probeerden het verzet te organiseren vanuit Londen. Daar stelden zij alle Noorse middellen ten diensten van de geallieerde strijdkrachten. Vooral de Noorse handelsvloot speelde een belangrijke rol om de bevoorradingslijnen te waarborgen. Deze periode in de geschiedenis van het land was het begin van een intense samenwerking met Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Deze samenwerking zou echter nooit meer zo intensief zijn als tijdens de oorlog. In de naoorlogse periode lagen de prioriteiten van de Angelsaksische landen immers bij de uitbouw van organisaties voor internationale solidariteit. De Noren zagen zich bovendien genoodzaakt om een goede relatie op te bouwen met de Sovjetunie die zich in de Scandinavische achtertuin ontwikkeld had.[33]
De naoorlogse periode werd getekend door een verdere uitbouw van de sociale welvaartstaat, waaraan al begonnen werd voor de komst van de Duitse bezetter. Het land werd vanaf 1945 tot 1961 geregeerd door de sociaal-democraten, die gesteund werden door de Socialistische Volkspartij.[34]
In deze periode vond Noorwegen aansluiting met de N.A.T.O. en breidde het zijn banden met de Atlantische wereld verder uit. Toch was die aansluiting niet zonder voorwaarden. De Noren probeerden een wankel evenwicht te bewaren tussen bescherming en afscherming. De Atlantische contacten leken noodzakelijk om het land te beschermen tegen eventueel invallen van de Sovjets, maar aan de andere kant hoopte men dat het niet meewerken aan de bewapening van Europa de wapenwedloop kon vertragen. Daarom zou Noorwegen nooit toelaten dat er, in vredestijd, buitenlandse militaire basissen geïnstalleerd werden. Ook kernwapens zouden nooit worden toegelaten op het Noorse grondgebied en bovendien werd het luchtruim nooit volledig opengesteld voor de militaire vluchten van N.A.T.O.-leden.[35]
De eerste contacten met de leden van de EGKS en de EEG werden gelegd, van zodra deze organisaties ontstonden. Deze contacten waren nooit bedoeld als deelnamegesprekken. Al in 1949 was er sprake geweest van het oprichten van een gelijkaardig verdrag tussen Scandinavië en Groot-Brittannië, het daaruit gegroeide UNISCAN bereikte nooit een echte status.[36] Noorwegen wilde liever geen inter-Europese samenwerking die verder ging dan een losse economische band. Om hun economie te beschermen volgden zij de politiek van Groot-Brittannië, dat de grootste exportmarkt voor de Noren was.[37] De Noren zagen, na het mislukken van de Europese Defensie Gemeenschap, het nut niet in van een Europese eenheidsmarkt. Terwijl men de vijftigste verjaardag van de onafhankelijkheid vierde, kon niemand de voordelen van het afgeven van de, zo hard bevochten, soevereiniteit inzien.[38]
Het is pas wanneer de Britten beginnen te praten over een eigen vrijhandelsassociatie dat de Noren zich willen engageren. Noorwegen voedde de band met de Britten, zowel in de Raad van Europa als in de O.E.E.S., om op die manier de steun uit de Atlantische wereld te behouden.[39] De kwetsbare Noorse economie werd op die manier beschermd tegen allerlei regeltjes van buiten uit.[40]
De O.E.E.S. (organisatie voor Europese Economische Samenwerking) en de Raad van Europa vormden geen bedreiging voor de Noorse identiteit en onafhankelijkheid, waardoor het lidmaatschap hiervan wel te verantwoorden was tegenover de bevolking. Bovendien speelden de Britten in deze organisaties een belangrijke rol, een essentiële factor voor de Noren.[41] Ook zorgde het ontbreken van een supranationale structuur voor een gemakkelijkere aanvaarding ervan in het land. De Noren stonden tijdens het onderhandelen ook steeds op de eigen rechten en op de mensenrechten, waaraan niet geraakt mocht worden.[42] De O.E.E.S.-onderhandelingen bleken echter lang te blijven hangen op een onvolledig punt. Daarom werd er gezocht naar een plan voor industriële vrijhandel tussen zeven niet-leden van de EEG In januari 1960 startten de onderhandelingen voor de EVA, een organisatie met nauwelijks een supranationale uitbouw.[43] Deze organisatie hielp Noorwegen zijn economie verder uit te werken.
De splitsing tussen twee handelsgroepen vanaf 1960 werd op de helling gezet, toen de Britten in 1961 een toetredingsaanvraag tot de Europese Gemeenschap indienen. Het is president de Gaulle van Frankrijk die hier al snel een einde aan maakt.[44] (Cfr. Infra, 2.1 Van Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal tot Europese Unie)
In 1965 kwam er een burgerlijke coalitieregering onder leiding van Per Borten (Centrumpartij).[45] In 1969 werden gesprekken over toetreding tot de EG gestart. Voornamelijk omdat de Britten in de komst van een nieuwe premier in Frankrijk een kans zagen om alsnog een plaats in de Europese eenmakingprocessen te veroveren.[46] In 1971 bezweek het kabinet - Borten precies aan interne verdeeldheid over de toetreding tot de EG[47] De Arbeiderpartij vormde een minderheidsregering en maakte het voortbestaan ervan afhankelijk van de uitslag van het EG-referendum. Noorwegen sprak zich uit tegen de toetreding. De pro-Europese-regering Bratteli werd afgelost door een minderheidsregering van EG-tegenstanders (regering-Korvald, 1972–1973). Deze regering onderhandelde wel over een vrijhandelsakkoord, waarin geen sprake was van landbouw of visserij, maar wel over de gevoelige producten en de belangrijkste exportproducten. Op 14 mei 1973 werd zo een nieuwe, lage, graad van integratie in de EG mogelijk. Dit was het minimum dat de economische en politieke elite wilde en het maximum dat het volk toeliet.[48]
In 1973 kon Trygve Bratteli opnieuw een sociaal-democratische minderheidsregering vormen. Hij werd in 1976 opgevolgd door zijn partijgenoot Odvar Nordli. De verkiezingen van 1977 leverden een meerderheid op voor de coalitie van de Arbeiderpartij en de Linkse Socialistische partij.[49]
Toen in 1970 de 200-mijlszones op de zeeën werden vastgelegd breidde het Noorse gebied uit met 2 000 000 km², een gebied dat 5 keer zo groot is als het feitelijke grondgebied van het land. Dit was niet alleen een territoriale uitbreiding maar het leverde de Noren meteen ook de controle op over een aantal gas- en olievelden. Zij zouden de basis vormen voor een spectaculaire economische groei van het land en, daaruit volgend, een opvallende groei in de welvaart van het land. De grote voorraad aan brandstof gaf Noorwegen ook een nieuwe rol in de wereld. Zij moesten hun buitenlandse politiek herdefiniëren, men slaagde hier wonderwel in. Noorwegen was slechts zelden betrokken in internationale – brandstof – conflicten en kreeg zo de naam een stabiel, welvarend gebied te zijn.[50]
De jaren tachtig leverden de eerste vrouwelijke premier voor Noorwegen. Odvar Nordli werd in 1981 opgevolgd door Gro Harlem Brundtland. Zij regeerde echter niet lang. In datzelfde jaar leidden de verkiezingen tot een conservatieve minderheidsregering onder Kåre Willoch, die in 1983 een coalitie aanging met de centum-rechtse partijen. De verkiezingen in 1985 zorgde ervoor dat deze regering, ondanks het verlies van de meerderheid verder kon regeren, met de steun van de Vooruitgangspartij. Grote arbeidsonrust in 1986 dwong Willoch tot ontslag. Een volgende minderheidsregering, opnieuw onder leiding van Gro Harlem Brundtland, slaagde er wel in noodzakelijke hervormingen en bezuinigingen door te voeren. Toch was ook Brundtland niet in staat om de verkiezingen te winnen. Na de verkiezingen van 1989 kwam er dan ook een conservatieve minderheidsregering aan de macht, onder leiding van J.P. Syse. [51]
In deze jaren werden er langzaam stappen gezet naar een hoger niveau van Europese integratie. De overname van allerlei regelgeving zorgde er voor dat er een bijna volledig integratie in de EG was, omdat in een tijd van liberalisering en economische crisis samenwerking belangrijk was. Maar de crisis was in Noorwegen niet zo groot als in andere landen, waardoor er geen volledig opgave van de soevereiniteit nodig leek te zijn.[52]
In oktober 1990 viel het kabinet - Syse over de eventuele toetreding tot de Europese Unie (EU). G.H. Brundtland vormde een derde keer een minderheidsregering, die voorstander was van een nauwere band met de Europese Unie.[53] In een tijd van neoliberalisme en de val van de Muur ontstond bovendien een nieuw kijk op de wereld. Deze maakte het noodzakelijk de contacten met de Europese Gemeenschap te herdenken.[54] Dit leidde in 1992 tot het aanvaarden van het akkoord over de Europese Economische Ruimte (EER). Bovendien werden er in 1993 nieuwe toetredingsonderhandelingen met de EU geopend.[55] De regeerders bekeken de toetreding tot EU als een extra stijging van hun mogelijkheden tot economische groei, meer nog dan wat de EER kon doen. Ook kon een EU-lidmaatschap zorgen voor steun bij de opbouw van een chemische industrie. Door de EER-akkoorden en het NAVO.-lidmaatschap van Noorwegen zou een toetreding weinig veranderingen brengen in de Noorse structuren. Toetreding zou wel medezeggenschap opleveren in de structuren die, door de EER, een groot deel van de Noorse wetten voorschreven.[56]
Het begin van de jaren negentig werd in Noorwegen ook getekend door de dood van Koning Olav V, op 17 januari 1991, en de kroning van een nieuwe koning, Harald V, op 23 juni van hetzelfde jaar.[57]
In 1993 zorgden nieuwe parlementsverkiezingen voor een kleine verkiezingswinst van de linkse partijen, zo kon G.H. Brundtland haar minderheidsregering voortzetten. Het afwijzen van het lidmaatschap van de EU in november 1994, zorgde even voor troebelen in de regering, maar leidde niet het ontslag van het kabinet.[58] De rol van Noorwegen als succesvol bemiddelaar tussen Israël en de Palestijnen in augustus 1993 zorgde er voor een Vredesakkoord over het Midden-Oosten werd getekend in Oslo, de Oslo-akkoorden. Dit succes zou enkele maanden later in het nadeel van de pro-Europese regering spelen.[59] Economisch bleef het land in eerste helft van de jaren negentig groeien. Deze groei was voornamelijk te danken aan de opbrengsten van olie en aardgas. Het gevolg was dat de Azië-crisis en de lage olieprijzen in 1998 een duidelijk achteruitgang betekenden van de economische groei.[60]
Eind 1996 liet Brundtland haar plaats in de regering aan partijgenoot Thorbjörn Jagland, die niet lang kon genieten van zijn status als premier van het land. De parlementsverkiezing van 1997 werden gewonnen door de Christelijke Volkspartij (K.F.P.) en de Vooruitgangspartij. De nieuwe regering werd een coalitie van de K.R.F., de rechtse centrumpartij en de liberale Linkse partij (Venstre) en stond onder leiding van Kjell Magne Bondevik. Ook hier ging het om een minderheidsregering met een wel erg krappe basis. Zij bezaten geen derde van de zetels in het parlement.
De regering van Bondevik is sindsdien aan de macht, met uitzondering van een kleine onderbreking in 2000. Op 9 maart van dat jaar viel de regering over één van de vele pogingen van de Arbeiderpartij om terug aan de macht te komen. De nieuwe premier, Jens Stoltenberg, slaagde er echter niet in om de populariteit van Kjell Magne Bondevik te evenaren. In november 2001 leverden de parlementsverkiezing een nieuwe kans voor Bondevik op. Zijn regering zal het land in normale omstandigheden blijven leiden tot de volgende parlementsverkiezingen in 2005.[61]
2. Geschiedenis van de Europese Eenmaking
2.1 Van Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal tot Europese Unie
De eenmaking van Europa kan beschouwd worden als een eeuwenlang proces waarin belangrijke historische figuren als Keizer Karel V, Napoleon en Hitler een plaats verdienen. Toch is het hier enkel de bedoeling om een beknopt overzicht te geven van de evoluties na de Tweede Wereldoorlog die hebben geleid tot de huidige Europese Unie. Zo wordt het mogelijk een duidelijk beeld te geven van de plaats die Noorwegen in deze evolutie inneemt en eventueel had kunnen innemen.
De idee om de vrede te waarborgen door het vormen van internationale overlegorganen werd al na de Eerste Wereldoorlog verwezenlijkt in de Volkerenbond. Alhoewel deze organisatie nooit naar behoren zou functioneren, was zij wel de schoot van het ‘vernieuwde pan-Europese gedachtegoed’. Het boek, Pan-Europa, van de Oostenrijks-Hongaarse graaf Coudenhove-Kalergi was het startschot voor deze beweging.[62] De Franse minister van Buitenlandse Zaken, Aristide Briand, verwoordde de idee in een begeesterende speech voor de Volkerenbond. Hij gaf daarmee de kern van het gedachtegoed weer. Maar door de opkomst van het nationaal-socialisme belandde de idee, een verenigd multicultureel Europa als middel om de vrede te bewaren op het ‘oude continent’, in het vergeethoekje. Ze zou pas na de val van Hitler weer aan de politieke oppervlakte opduiken.[63]
Terwijl de Tweede Wereldoorlog op een gruwelijke manier duidelijk maakte dat het oude internationale systeem niet meer werkbaar was, wordt er langzaam gedacht over een nieuw soort van internationale samenwerking. De Europese beweging zag haar heil in het opgeven van een deel van de soevereiniteit van staten aan een supranationale Europese instantie, die door samenwerking en onderling overleg een ruimte van vreedzame coëxistentie zou creëren.[64] Dit gedachtegoed ging niet verloren tijdens de oorlogsjaren. Een ondergronds circuit in het bezette Europa verspreidde de ideeën van de Europese beweging ook tijdens de oorlog. Zo waren er de twee manifesten die de Italiaans federalist, Altiero Spinelli, schreef tijdens zijn gevangenschap op een Italiaanse eiland. Onder meer als gevolg hiervan stond in een beginselverklaring van het Europese verzet een passage over ‘een federale unie van de Europese volkeren’.[65]
De ontreddering aan het eind van de oorlog, vooral bij het ontstaan van twee nieuwe machtsblokken in Oost en West, zorgde voor een klimaat dat openstond voor deze nieuwe ideeën. Het gedachtegoed werd ook sterk ondersteund vanuit de Verenigde Staten, waarvoor dit een kans was om hun economische en politieke macht in Europa te verankeren en te vergroten. Het is trouwens dit land dat via het Marshallplan een belangrijke aanzet heeft gegeven voor werkelijke Europese samenwerking. De oprichting van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO.) en, vooral, de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (O.E.E.S.) leerde de Europese staten dat economisch-politieke samenwerking mogelijk was en ondersteunde de inter-Europese samenwerkingsinitiatieven, zoals die bijvoorbeeld ontstonden tussen eeuwige aartsvijanden Frankrijk en Duitsland. Bovendien verleenden de Amerikanen hun uitdrukkelijke steun aan het plan van Robert Schuman en Jean Monnet.[66]
De Amerikaanse steun was echter nutteloos geweest indien de Europese beweging geen dynamiek had gestoken in de uitwerking van haar gedachtegoed. Het is net de gedragenheid hiervan door een brede basis van actieve militanten en toonaangevende politici, zoals Winston Churchill, die ervoor zorgde dat de uitvoering ervan in een stroomversnelling kwam. De beweging van het eengemaakte Europa, waarin Churchill een sleutelrol speelde, had een andere visie op deze eenmaking als de Unie van Europese Federalisten van Spinelli. Churchill verzamelde een groep unionisten rond zich die voorstander waren van een minimale band, waarbij de groepering van verschillende nationale ministers de basis vormde. Daartegenover stond de sterkere Europese band die de federalisten wilden, met een eigen parlement en een grondwet van de Verenigde Staten van Europa. Deze tegenstellingen werden besproken en naast elkaar gelegd op een groot congres, waarbij iedereen die van ver of dichtbij een idee had over de toekomst van Europa werd uitgenodigd.[67] Dit congres van de Europese Beweging dat in mei 1948 plaatsvond in Den Haag legde de grondslag voor de Raad van Europa. Deze leek een compromis van beide groeperingen, maar bleek een toegeving van de federalisten aan de unionisten te zijn.[68] Op 5 mei 1949, precies een jaar na het congres, werd de Raad van Europa opgericht. Het ontbrak haar echter aan voldoende slagkracht om uit te groeien tot een volwaardige overkoepeling van de Europese staten.
De kritiek die hij had op de organisatorische vormgeving van de Raad leidde Jean Monnet naar de structuur van een nieuwe organisatie die hij samen met de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Robert Schuman, uitdacht.[69] Het plan dat zij bedachten, had niet hetzelfde glamourgehalte als de Raad van Europa. De pragmatische Monnet opteerde eerder voor de weg van de functionele integratie, samenwerking op belangrijke economische gebieden als basis voor verdere integratie.[70]
Het plan Monnet-Schuman is de basis waarop alle verdere Europese samenwerking werd gebouwd.
Op 9 mei 1950 werd aangekondigd dat de Franse regering een ‘groot gebaar’ zou doen naar de Duitsers. Het plan om de Franse kolen- en staalsector onder een supranationale Hoge Autoriteit te plaatsen waarin andere staten konden volgen, werd door Robert Schuman de wereld in gestuurd. De Duitse kanselier, Adenauer, greep deze kans om uit het internationale isolement te stappen meteen. Het was duidelijk dat de Fransen een verzoening met Duitsland concrete inhoud wilden geven. Bovendien konden beiden landen hun economische en politieke sterktes en zwaktes bundelen en zo samen een krachtige speler op de wereldmarkt worden.[71] Al vlug verschenen er partners om de Frans-Duitse as te verbreden. Italië en de BeNeLux-landen lieten een positief signaal horen. Groot-Brittannië en Scandinavië stonden eerder sceptisch tegenover de gebeurtenissen en beslisten om niet mee te stappen in de onderhandelingen.[72] Ook de Amerikanen zagen niet alleen heil in de samenwerking op het ‘oude’ continent. De angst voor een te sterk Europa en een te grote concurrentie positie zorgde al meteen voor wantrouwen in het departement Justitie van de Amerikaanse regering. Dit zou blijven groeien en de relatie tussen Europa en de Verenigde Staten bemoeilijken.[73]
Op 18 april 1951 werd het Verdrag van Parijs ondertekend dat de stichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS) inhield en op tien augustus 1952, nadat alle parlementen het verdrag hadden geratificeerd, werd de Hoge Autoriteit geïnstalleerd.[74] Deze werd de hoogste instantie van de EGKS Verder werden er een Raad van Ministers, een Hof van Justitie en een parlement opgericht. Het parlement bestond uit delegaties van de nationale parlementen. De Raad van Ministers was een instelling die er kwam op vraag van de deelnemende landen en die niet in het oorspronkelijke plan voorzien was. Deze raad die initieel als een adviesraad bedoeld was, zou in de loop van de tijden steeds meer een rem op het supranationalisme van de gemeenschap worden.[75]
Een verandering in de internationale verhoudingen leidde vaak tot een verandering van de Europese instellingen. Zo zorgde de Koreaanse oorlog, en vooral de Amerikaanse vraag om ook de Duitsers hierin te betrekken, dat de vraag naar een Europees leger op tafel gebracht werd. De Raad van Europa slaagde er niet in om dit idee uit te werken door tegenstand vanuit Groot-Brittannië en Scandinavië. Frans premier Pléven probeerde het plan nieuw leven in te blazen door na de EGKS nu de Europese Defensie Gemeenschap (E.D.G.) te lanceren. De leden van de EGKS waren gewonnen voor deze nieuwe vorm van samenwerking en op 27 mei 1952 werd het E.D.G.-verdrag ondertekend. De euforie rond deze samenwerking leidde ook tot ideeën over een politieke samenwerking, de Europese Politieke Gemeenschap (E.P.G.), die een federaal kader voor de samenwerking zou vormen.[76]
De dood van Stalin in 1953 en de verwikkelingen die de Fransen ervoeren bij de dekolonisatie van Indochina en Afrika zorgden er echter voor dat de E.D.G. en de E.P.G. nooit geratificeerd raakten in Frankrijk. In de crisis die hierop volgde, leek het of de ‘Europese Droom’ een vroegtijdige dood zou sterven, maar Jean Monnet bleef geloven in de EGKS De andere lidstaten hebben de nederlaag nooit geaccepteerd, maar ze konden niet anders dan hem aanvaarden en verder gaan met de uitbouw van de EGKS[77] Wel is het zo dat het falen van de E.D.G. en de E.P.G. er voor zorgen dat de Europese integratie nog steeds niet volledig is. De tijd heeft ons geleerd dat net daar de grenzen van de Europese samenwerking liggen.[78] Latere initiatieven die eenzelfde integratie beoogden kregen geen kans of werden gekortwiekt. Recente plannen in die richting, de Europese grondwet van de Conventie, lijken geen ander resultaat op te leveren.
Het was voor Jean Monnet duidelijk dat de EGKS niet eeuwig de belangrijkste economische grondstoffen van de Europese industrie zou controleren. Steenkool was al op zijn retour als basis van alle energie. Daarom vond hij dat er zich een verandering van de gemeenschap opdrong. Toch zag Monnet zichzelf deze verandering niet doorvoeren, hij nam ontslag uit de Hoge Autoriteit.[79] In Messina werden er in juni 1955 niet alleen gezocht naar een opvolger voor Monnet, er werden ook plannen gemaakt om de Europese samenwerking verder te ontwikkelen. De Belg Spaak leidde een expertencommissie die hiervoor een scenario mocht uitwerken. Het plan van deze commissie bevatte twee routes tot verdere samenwerking.[80]
Ten eerste stelde men voor om op één zeer specifiek terrein, de kernenergie, de krachten te bundelen en een Europese regelgeving te ontwikkelen. Uit dit idee, dat Jean Monnet nog gelanceerd had, groeide de Europese gemeenschap voor Atoomenergie (EGA.) meestal EURATOM genoemd. [81]
Ten tweede stelde men voor om ook een project op langere termijn op te starten met een algemeen economisch doel, de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Dit nieuwe samenwerkingsverband zou binnen de twaalf tot vijftien jaar moeten leidden tot een douane-unie met een gemeenschappelijke markt. Voor de zes lidstaten kon dit plan enkel doorgevoerd worden indien de beslissingen via consensus of meerderheid binnen een intergouvernementeel orgaan zouden genomen worden. De supranationale instelling, vanaf nu Commissie genoemd, behield wel een initiatiefrecht om voorstellen te formuleren.[82] Deze nieuwe constructies vormen een derde weg die federalisten en confederalisten binden op economisch vlak. Vanaf dan zal de intergouvernementele weg het halen boven een supranationale visie op Europa.[83]
In de verdragen van Rome, in 1957, werden de ideeën van Spaak in een vernieuwde Europese structuur gegoten. Vanaf nu stonden er drie instellingen, EEG, EGKS en EURATOM, naast elkaar. Zij werden juridisch onderbouwd door een gemeenschappelijk hof van Justitie en wettelijk gesteund door het Europees parlement. Deze situatie zou voortbestaan tot het Fusieverdrag in 1967 één enkele Commissie en één ministerraad zou laten optreden als de Europese Gemeenschappen.[84]
Al in 1959 konden de eerste verlagingen van invoerrechten worden doorgevoerd. Een bewijs dat de EEG haar doelstellingen wel degelijk tot uitvoer wilde en kon brengen.[85]
Vooral voor de Britten was dit een streep door de rekening. Zij waren er wel in geslaagd hun belangrijkste overzeese relaties onder te brengen in het ‘Commonwealth’, maar hun scenario voor Europese vrijhandel werd nu gedwarsboomd door blokvorming op het continent. Bovendien zagen zij met lede ogen toe hoe, onder Franse druk, ook (ex-)koloniale gebieden in Afrika bij het vrijhandelsakkoord betrokken werden.[86] In een reactie op deze gebeurtenissen besloten de Britten dan maar om een eigen Europese Vrijhandelsassociatie op starten, de EVA (Cfr. Infra: 2.2 Europese Vrijhandelsassociatie en Europese Economische Ruimte)
Ook de Verenigde Staten waren niet onverdeeld gelukkig met deze verdere vereniging van Europa. Ondanks het feit dat zij het proces bleven steunen en verdedigen, maakte men zich toch zorgen over het verdere verloop van de gesprekken rond de G.A.T.T.-akkoorden. Een Europa dat verdeeld was in twee blokken kon een probleem opleveren wanneer er eenheid moest bereikt worden over aangelegenheden van algemeen belang. Om dit te vergemakkelijken werd de O.E.E.S. omgevormd tot de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (O.E.S.O.). Een organisatie waarin ook de landen aan de andere kant van Atlantische oceaan een rol te spelen hadden.[87] Opnieuw zorgde Europese onenigheid ervoor dat de Amerikanen een stevigere voet aan de grond kregen op het oude continent.
Net toen het leek dat de samenwerking een nieuwe adem kreeg, ontstonden er nieuwe, interne problemen. De nieuwe Franse president, Charles de Gaulle, kon samen met twee van zijn landgenoten beschouwd worden als één van de vormgevers van de Europese Gemeenschap, maar in tegenstelling tot Jean Monnet en Jacques Delors werden de veranderingen van De Gaulle eerder beschouwd als stilstand en achteruitgang dan als vooruitgang. Toch was de bijdrage van de generaal niet negatief. Hij was ondermeer verantwoordelijk voor het ontstaan van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.[88] De Franse president zag Frankrijk als de belangrijkste natuurlijke leider van Europa. De nieuwe ideeën die de Fransen verkondigden, leidden tot een herschrijven van de verdragen, maar omdat de Gaulle niet toegaf in de discussies werden deze plannen al vlug verticaal geklasseerd. [89] Bovendien waren de andere lidstaten, naarmate de plannen van de Gaulle vorderden, het hoe langer hoe minder eens met zijn visie op Europa.[90] De EEG bleek wel een economisch succes, iets waar de Britten meteen oog voor hadden. Zij probeerden daarom mee op de kar te springen, maar hun lidmaatschapsaanvraag werd in de loop van de jaren zestig tweemaal afgewezen door een Frans veto. Hierdoor werden de gesprekken die met een aantal andere EVA-leden, waaronder Noorwegen, gevoerd werden ook meteen stopgezet.[91] Het Franse veto leek negatief, maar voor de verdere groei van de EEG was een toetreding van Groot-Brittannië in die periode nefast geweest. De Britten zouden een gemeenschappelijk landbouwbeleid geblokkeerd hebben.[92]
Ondertussen zorgde de houding van de Fransen voor interne problemen in de Europese organen. Zij hadden geen oren naar uitbreidingsplannen en verdere communautisering van het Europa van de Zes. Hun houding leidde ertoe dat alle gesprekken hierover geblokkeerd werden gedurende zeven maanden. Pas begin 1966 werd een compromis bereikt, het zogenaamde compromis van Luxemburg. In deze compromistekst stelde men vast dat men niet tot een overeenkomst is kunnen komen en dat er daarom geen vernieuwing zou zijn. De bestaande regels bleven echter gelden. Op deze basis kon verder worden gewerkt met de bestaande instanties en langzaam een verdere groei worden ingezet. Dit is één van de meest uitzonderlijke regels van de Europese Gemeenschap.[93]
Aan het eind van de jaren zestig was Europa zijn kinderschoenen ontgroeid. De fundamenten zijn gegoten en een tweede generatie van eurocraten was klaar om het roer over te nemen. Bovendien was er een nieuwe generatie politici in de verschillende lidstaten klaar om een vernieuwende politiek te voeren. Vooral het aftreden van generaal de Gaulle in Frankrijk maakte ruimte voor vernieuwing, ook op Europees vlak. [94] Na een periode van euroscepticisme en europessimisme kwam er een periode van ‘voltooiing, versterking en uitbreiding’, zoals de nieuwe Franse president, Pompidou, het uitdrukte.[95] Intern leidde dit tot de aanpassing van de instellingen en het opstellen van nieuwe doelstellingen voor de toekomst. Er kwamen werkgroepen onder leiding van Pierre Werner, Luxemburgs premier, en Etienne Davignon, Belgisch topdiplomaat, die het respectievelijk hadden over de monetaire convergentie en over nauwere politieke samenwerking. Het is deze laatste werkgroep die als eerste de term Europese Unie op tafel werpt. Het zou dan gaan over een Unie waarin verschillende beleidsdomeinen gecombineerd worden, net zoals de feitenlijke Unie in 1992.[96] In 1976 zou Belgische Premier Leo Tindemans de opdracht krijgen concrete voorstellen te formuleren voor de uitwerking hiervan.[97] Verscheidene andere comités en werkgroepen zouden zich buigen over deze onderwerpen en manieren zoeken om de integratie en samenwerking te verbreden en te verbeteren. Dit leidde in 1986 tot de eenheidsakte. Deze zou, ondanks de aanvankelijke ontgoocheling, een belangrijk instrument blijken in de verdere uitwerking van het Europese project. De ééngemaakte markt zou er ten laatste in 1993 komen, efficiënte besluitvorming werd mogelijk gemaakt en nieuwe beleidsterreinen werden toegevoegd aan de Europese bevoegdheden. Enkel het sociaal beleid bleef een struikelblok, en dat is het nog steeds. [98] Toch zouden de meeste rapporten die in de late jaren zeventig geproduceerd worden, en dat zijn er veel, pas in de jaren negentig naar waarde geschat worden. Wanneer nieuwe onderzoeken tot dezelfde conclusie als twintig jaar eerder leiden, worden zij uitgevoerd, op het moment zelf belanden deze rapporten ergens onderaan op het lijstje van prioriteiten.[99]
Vanaf het ontslag van generaal de Gaulle staat de deur ook opnieuw open voor Groot-Brittannië dat, na twee vergeefse pogingen, eindelijk lid kan worden van de Europese Gemeenschap. De Britse toetredingsaanvraag werkt als een katalysator voor verscheidene andere landen. De Europese Gemeenschap zal uitbreidden van 6 tot 12 en later tot 15 lidstaten.[100] De mogelijkheid tot uitbreiding van de EG kwam er na een referendum in Frankrijk waarin de meerderheid van de kiezers ermee instemde.[101]
Groot-Brittannië was de eerste en moeilijkste staat die de Europese geledingen kwam vervoegen. De onderhandelingen met hen duurden bijna een vol jaar en zelfs tot jaren nadien werd hierover gediscussieerd. Vooral de financiële regelingen waren niet naar de zin van de Engelsen. Zelfs nadat het verdrag getekend is, zijn nog niet alle problemen van de baan. Het debat in het parlement en de houding van de oppositie zorgde ervoor dat de andere lidstaten hun hart vasthielden en de toetreding van Groot-Brittannië sceptisch bekeken. Het zou later blijken dat deze houding niet onnodig was, de Britten bleven eurosceptici, ondanks hun lidmaatschap van de Europese Gemeenschap.[102]
In het kielzog van Groot-Brittannië dienden nog drie EVA-leden hun kandidatuur in. Denemarken, Ierland en Noorwegen vonden het moeilijk hun rechtstreekse toegang tot de Britse afzetmarkt te verliezen en besloten daarom ook de lidmaatschapsonderhandelingen met de EG op te starten. De Noorse bevolking was het niet eens met de overheid, in een referendum werd het lidmaatschap niet aanvaard. [103] Beide andere landen zagen duidelijk in dat zij politiek-economisch gezien geen andere keuze hadden dan het lidmaatschap te aanvaarden, ondanks binnenlandse tegenstand. Vooral de Ieren verwachtten veel van de toetreding, zij hoopten op landbouwsteun en een algemene economische ontwikkeling. Door de toetreding van de Britten, de Ieren en de Denen kon men, vanaf 1 januari 1973 spreken van het Europa van de Negen.[104] De nieuwe leden, en dan vooral de eurosceptische Britten en Denen, zouden een uitdaging vormen voor de toekomst van de EG Vanaf de jaren zeventig zorgden zij, samen met het moeilijke economische klimaat, ervoor dat de EG zelden om werk verlegen zat.[105] Met de andere leden van de EVA werden er, bilaterale, vrijhandelsakkoorden gesloten, waardoor langzaam een verdere integratie van beide blokken kon ontstaan.
De jaren tachtig werden getekend door drie grote gebeurtenissen die samen hoop gaven voor de toekomst. Later zou blijken dat de Europese Monetaire Samenwerking (E.M.S.), de rechtstreekse verkiezing van de leden van het Europees parlement en de toetreding van drie nieuwe landen, het Europese eenmakingproces precies die dynamiek gegeven hebben die nodig was om vooruit te gaan.[106] Dat wil niet zeggen dat alles rozengeur en maneschijn was. De Britse premier Thatcher onderhandelde jarenlang om een gelijke retour van de financiële inbreng te verkrijgen en ook de creatie van één markt zorgde voor conflicten, toch werd er in deze periode en enorme vooruitgang geboekt in de vorming van een Europese Unie.[107]
De E.M.S. was een systeem dat ruimte moest maken om, op termijn, een Europese Muntunie (E.M.U.) in uitvoering te brengen. De E.M.S. werd een voorzichtige poging tot monetaire samenwerking, die niet verplicht werd voor de lidstaten. De Britten deden niet mee. Toch kan de E.M.S. worden beschouwd als een mijlpaal in de Europese geschiedenis. Zij legde ondanks allerlei eigenaardigheden en uitzonderingsregels, de grondslag voor de Europese Nationale Bank en de Euro.[108]
De Eenheidsakte werd in de tweede helft van de jaren tachtig de belangrijkste verwezenlijking van de Europese Gemeenschap. Hierin speelde de nieuwe Commissievoorzitter Jacques Delors een sleutelrol. Het witboek dat hij schreef vormde de basis van de volgende stap van economische integratie binnen de Economische Gemeenschap, de eenheidsmarkt. Dit was voor Delors één van de belangrijkste agendapunten van zijn eerste legislatuur als voorzitter van de Commissie. [109]
Voor de drie nieuwe lidstaten waren de economische motieven niet de belangrijkste reden om toe te treden. Griekenland, Portugal en Spanje zagen vooral politieke voordelen in de toetreding tot de EG Zij wilden hun rechtse regimes vervangen door regimes die meteen de steun vonden in het belangrijkste democratische orgaan in Europa in de jaren tachtig. Bovendien was voor deze landen de economische steun van de Europese Gemeenschap niet overbodig. In Griekenland werd het kolonelsregime weggedacht door EG-lidmaatschap, op 1 januari 1981, en men hoopte er tegelijkertijd op een economische verbetering voor de landelijke regio’s.[110] Spanje wachtte acht jaar na de dood van Franco eer het kon toetreden tot de EG Voor Spanje, dat economisch er een stuk beter aan toe was, was de toetreding in nog grotere mate dan in Griekenland een politieke zet. Voor de EG betekende de toetreding wel een volledige verandering van de handelsstromen, één van de redenen waarom de onderhandelingen zo lang duurden. Toch konden de Spanjaarden, in januari 1986, samen met Portugal, de EG op 12 lidstaten brengen. Portugal probeerde door EG-lidmaatschap de economische en politieke chaos recht te trekken. Ook wilde men de internationale steun verzamelen die het land nodig had voor zijn stabilisering, heropbouw en rehabilitering. De komst van deze vier armere gebieden eisten een zware financiële inspanning van de negen eerdere lidstaten.[111]
Vanaf 1984 vernieuwde de samenwerking met de EVA-landen zich. In plaats van bilaterale akkoorden met de afzonderlijke EVA-landen, leidde het Luxemburgproces tot een samenwerking tussen beide verbonden.
De val van het communisme in 1989 zorgde voor een onrechtstreekse uitbreiding van de EG, toen Oost- en West-Duitsland weer eengemaakt werden. Dit bracht een enorme economische uitdaging met zich mee, omdat het communistische deel van het land een economische achterstand had die moeilijk bij te benen was.[112]
De EG zou negen jaar met twaalf lidstaten verdergaan. In deze periode zou zij zich ontwikkelen van EG tot Europese Unie (EU).[113] Terwijl de term Europese Unie al leefde vanaf het rapport van Davignon zou zij pas in 1992, door het verdrag van Maastricht, effectief tot stand komen. In de periode vanaf 1985 ontstonden er intergouvernementele conferenties (I.G.C.) waar de onderhandelingen over de hervormingen van de EG gevoerd werden. Na vijf jaar onderhandelen slaagde men erin om, tijdens het congres dat Nederland hield aan het einde van zijn voorzitterschap, tot een consensus te komen over een plan voor de vernieuwing van de Europese instanties. De Europese Unie zou een koepel vormen die steunde op drie pijlers, de Economische Gemeenschap, een gemeenschappelijk buitenlands- en Veiligheidsbeleid en een politieke unie. Ook werd het belang van het Europees parlement vergroot en werden de functies van de Commissie herzien. Alhoewel de ratificatie van het verdrag niet van een leien dakje liep, slaagde men er toch in om hiermee de toekomst van de Europese samenwerking te verzekeren.[114] De ratificatieproblemen, die vooral in Denemarken speelden, werden opgelost door het subsidiariteitprincipe voorop te stellen. Dit wil zeggen dat de Europese Unie buiten haar vaste bevoegdheden enkele aanvullend mag optreden, dus alleen op die punten waar er geen valabel nationaal alternatief bestaat.[115] Ten slotte kregen de Denen nog een ‘opt-out’ formule aangeboden om in het verplicht ratificatiereferendum aan een nipte helft ja-stemmen te komen. Hierdoor werden zij niet verplicht deel te nemen aan de punten die moeilijk lagen in eigen land, zoals het opgeven van de eigen munt en het voeren van een gemeenschappelijk defensiebeleid.[116]
De toetreding van 3 rijke landen tot de EU was een belangrijke stap in de eenmaking van het gehele continent. Niet alleen werd de financiële druk van gebieden zoals Spanje, Griekenland en Portugal nu meer verdeeld. De toetreding van deze 3 wees ook op het kwalitatieve belang van de samenwerking op politiek vlak, de economische aspecten waren niet meer de enige redenen van het bestaan van een Europees samenwerkingsverband. Zweden, Finland, Oostenrijk en ook Noorwegen zagen in de kwalitatieve aanpassingen van de Europese Gemeenschap een kans om zelf toe te treden. De veranderingen waren zo ingrijpend dat het haast onmogelijk was om zichzelf uit te sluiten van deelname aan deze Europese dynamiek. Bovendien werd het langzamerhand duidelijk dat Europa een belangrijke rol te spelen had op het internationale toneel, een rol die de individuele staten nooit op een vergelijkbare manier konden invullen. Toch zou de Noorse bevolking de deelname nog steeds niet aanvaarden. Het was integendeel moeilijker dan twintig jaar eerder om stemmen voor de EU te winnen. Dus traden op 1 januari 1995 slechts drie nieuwe lidstaten toe tot de Europese Unie: Zweden, Finland en Oostenrijk.[117] De toetreding van deze landen kwam tegelijk met een nieuwe de interne dynamiek in het Europa van de Twaalf. De omvorming van de EG tot de EU en andere beslissingen die genomen werden tijdens de top van Maastricht deden de Scandinavische landen en Oostenrijk de stap naar lidmaatschap zetten. Vanaf nu was er niet meer enkel sprake van een economische constructie. De veranderingen die zich in de loop van de tijd hadden doorgezet in de Europese instanties werden nu erkend door het samenvoegen van de drie belangrijkste pijlers van het Europese beleid onder één overkoepelende naam en een aantal overkoepelende instellingen. [118] Deze veranderingen en vooral de toetreding van drie nieuwe EVA-lidstaten leidde ook tot nieuwe gesprekken over een nauwere EVA-EU samenwerking. Hieruit groeide de Europese Economische Ruimte (EER).
Nog kwam er geen einde aan de groei van de Europese Unie. De val van het Sovjetimperium in 1989 zorgde er voor dan een aantal nieuwe staten zich naar Europa wendden om de broodnodige ondersteuning bij de heropbouw van hun land te ontvangen. Ook wilden zij graag deelnemen aan de gemeenschappelijke vrije afzetmarkt, die nog steeds de belangrijkste troef van de Europese Unie was. Deze landen wilden, net als Spanje, Portugal en Griekenland enkele jaren eerder, hun bezoedelde verleden uitwissen door deelname aan de belangrijkste democratische organen in hun omgeving. Dit leidde tot een overvloed van lidmaatschapsaanvragen bij de NAVO. en bij de EU Beide instituties kozen ervoor om de nieuwe landen geleidelijk voor te bereiden op een toetreding. Dit was in het voordeel van beide partijen, de organisatie kregen zo de tijd om hun instellingen aan te passen aan de grote instroom en ook de toekomstige lidstaten konden hun wetten aanpassen aan het lidmaatschap van een multinationale overkoepeling.[119]
Om zoveel mogelijk obstakels uit de weg te ruimen vooraleer de gewezen communistische staten lid werden van de EU, werden er hulpprogramma’s opgezet. Het gaat hier om twee verschillende programma’s die, vanaf 1989, verschillende staten begeleiden in de richting van een democratische markteconomie. Vanaf 1991 werden de handelsovereenkomsten, die met de meeste van deze landen werden afgesloten, vervangen door Europa-akkoorden en werd er nagedacht over toetredingsvoorwaarden. Deze laatste werden in Kopenhagen in 1993 geformuleerd. Om alle landen een eerlijke kans tot toetreding te bieden werden, met het project ‘Agenda 2000’, de vorderingen van de kandidaat lidstaten gevolgd en zo werd er een rangorde van toetreding opgesteld. In 1999 werd deze rangorde overboord gezet en besloot men de landen te laten toetreden van zodra er akkoorden waren. Bovendien werden de instellingen van de EU aangepast aan het groot aantal nieuwe leden tijdens topbijeenkomsten in Amsterdam en Nice. Toch is dit proces niet afgerond en lijken de hoofden nog steeds niet in dezelfde richting te kijken.[120]
Vanaf dit jaar, 2004, kwam de langverwachte toetreding er voor deze landen. Een eerste groep van 10 landen werd 1 mei lid van de EU en in de komende jaren zullen er nog verscheidene landen volgen.[121]
In de halve eeuw dat de Europese Unie nu bestaat, is zij uitgegroeid van een voorzichtige samenwerking tussen zes landen, over een zeer beperkt aantal onderwerpen, tot een groepering van vrijwel alle West-Europese en, binnenkort, ook Oost-Europese landen, die haast over elk economisch en politiek belangrijk thema een mening heeft gevormd. Behalve de verder uitbreiding naar Oost-Europa, zal dan ook de groei van een sociaal Europa één van de belangrijkste uitdagingen voor de toekomst vormen.
2.2 Europese Vrijhandelsassociatie en Europese Economische Ruimte
De European Free Trade Association (EVA) verenigde zeven landen. Groot-Brittannië, Noorwegen, Zweden, Oostenrijk, Zwitserland en Portugal vormden samen ‘de zeven’ die zich tegenover de zes lidstaten van de EEG stelden.[122] De EVA werd een gemeenschappelijke vrije markt van ongeveer 300 miljoen mensen.[123] Ze was gebaseerd op de Conventie van Stockholm die in 1959 werd ondertekend. De EVA werd gesticht om de leden ervan te binden aan onderlinge tariefverlagingen en quota voor het vrij verhandelen van industriële goederen. Er werden echter ook mogelijkheden voorzien om de markt weer te sluiten, wanneer de vrije invoer een te grote druk zette op de nationale industrie van de lidstaten. Rond 1967 waren de invoerrechten op de meeste industriële goederen, binnen de EVA, verdwenen.[124] De EVA verschilde vooral van de EEG in haar administratieve structuur, op eenzelfde manier als de vrijhandelsassociatie nu verschilt van de EU De administratieve ondersteuning van de EVA is er om een heel losse band met enkel ministeriële ontmoetingen die tweemaal per jaar plaatsvinden en tweewekelijkse ontmoetingen tussen topambtenaren in te richten. De beslissingen worden door de verschillende regeringen geïmplementeerd, er zijn geen supranationale instellingen.[125] De EVA kende uitbreiding in 1961 toen Finland zich associeerde, in 1970 toen Ijsland lid werd, in 1986 werd Finland definitief lid en in 1991 werd Liechtenstein als laatste toegevoegd aan dit vrijhandelssysteem. Maar toen was er al lang geen sprake meer van dezelfde aantrekkingskracht als bij het ontstaan van de EVA.[126] De kracht van de EEG bleek immers al toen de Britten, nauwelijks enkele jaren na de oprichting van de EVA het lidmaatschap van de EEG aanvroegen.[127] De afwijzing hiervan zorgde ervoor dat de EVA zonder aanpassingen kon verder werken tot in 1972, toen de toetreding een feit werd.
Ondertussen werden er wel contacten gelegd met de EG. In 1977 leidden die tot een vrijhandelszone tussen de leden van beide organisaties, behalve voor een aantal gevoelige producten.[128] Deze bestond uit een groep van bilaterale handelsakkoorden afgesloten tussen verschillende lidstaten van de EVA en de EG. Maar de langzame toenadering had de idee doen ontstaan om een formeel verdrag te sluiten tussen beide organisaties. Het ‘Luxemburgproces’ dat in 1984 werd opgestart, door een gemeenschappelijke ministerraad in Luxemburg, zou die toenadering in een vast kader gaan gieten.[129] Zowel de EVA- als de EG-leden vonden dat de samenwerking verdere uitbreiding verdiende, zodat beide Unies een vergelijkbare groei en regelgeving zouden kennen. Indien het anders zou lopen kon men immers de bestaande samenwerking op het spel zetten.[130] De verklaring van Luxemburg, die de basis vormde van de nieuwe samenwerking, was een opsomming van allerlei, oude en nieuwe, domeinen. Deze domeinen kwamen in aanmerking om er, deels of volledig, een gezamenlijk beleid over te voeren.[131] De samenwerking kwam zonder veel rumoer op gang. Een groep van hooggeplaatste EVA- en EG-ambtenaren vormden samen de contactgroep van het hoogste niveau, bovendien werd er een jaarlijkse vergadering van ministers van EVA-landen belegd om de vooruitgang te checken.[132] In mei 1987 werden de eerste resultaten van de samenwerking bekend gemaakt. Er kwamen twee multilaterale akkoorden waarvan het ene over een gemeenschappelijke transitprocedure ging en het andere één enkel administratief document introduceerde dat alle handel binnen de EVA en de EG regelde.[133] Het Luxemburgproces dwong de EVA bovendien de onderlinge samenwerking te verstrengen en te herzien. Zij moesten eerst onderling regels en wetten aanpassen om de verschillende samenwerkingsakkoorden om te zetten in bruikbare regelgeving. Door deze verdere samenwerking wilde de EVA na verloop van tijd het proces versnellen. Hierdoor en door de vernieuwingen binnen de EG zouden in de jaren negentig de onderhandelingen over de Europese Economische Ruimte (EER) beginnen.[134]
Tijdens het veranderingsproces binnen de Europese instanties werden er ook veranderingen voorbereid in de verhouding tussen de EG en de EVA. In mei 1992 leidde dit tot de ondertekening van een akkoord met betrekking tot een Europese Economische Ruimte (EER). Dit was een controversiële samenwerking die slechts met veel moeite erkend raakte.[135] De zaak-per-zaak aanpak van het Luxemburgproces werd door de EU zelf niet als fout bekeken, en verder samenwerking zou wel erg veel op lidmaatschap met enkele positieve aspecten lijken. Toch slaagde men erin om de tegenstand binnen de EU van het voordeel van de EER te overtuigen. Dit wil niet zeggen dat iedereen uiteindelijk in de EER zou stappen. Finland, Oostenrijk en Zweden werden volledig lid van de EU[136] De Zwitsers weigerden deelname, waardoor Liechtenstein ook niet kon meedoen. Dit land is immers gebonden aan zijn unieverdrag met Zwitserland.[137]
De EER heeft tot doel om een groot aantal van de economische voordelen binnen de EG, en later binnen de EU, toegankelijk te maken voor EVA leden.[138] In deze ruimte worden vier belangrijke vrijheden gewaarborgd; vrije beweging van goederen, diensten, kapitaal en personen. Bovendien is er een samenwerking op verschillende domeinen, zoals onderzoek en ontwikkeling, opleiding, consumenten- en milieuzaken, statistieken en arbeidscondities.[139] Er waren wel enkele uitzonderingen in deze samenwerking, waarbij er rekening werd gehouden met de domeinen die de EVA-landen weerhield lid te worden van de EU, zoals EURATOM, directe en indirecte belastingen, het gemeenschappelijke visserij- en landbouwbeleid. Maar er werden ook een aantal domeinen geblokkeerd door de EU, zoals de deelname aan het EU-verdrag en het gemeenschappelijk handelsbeleid.[140] De onderhandelingen verliepen erg moeizaam en duurden ruim een jaar. Zowel de EVA als de EU wilde zoveel mogelijk uit de brand slepen. Dat betekende dat de EVA-leden zoveel mogelijk medezeggenschap wilden. De EU-landen wilden daarentegen zo min mogelijk beslissingsmacht uit handen geven.[141] Het was echter heel duidelijk dat de EU de beste kaarten had tijdens de onderhandelingen. Daardoor zouden de EVA-landen grote delen van het acquis communautaire moeten overnemen, terwijl hun medezeggenschap in de beslissingen erg beperkt bleef. Dat was vooral duidelijk in opbouw van de nieuwe instellingen voor de EER. De EU stond op een tweepijler structuur waarbij de EVA een eigen controleorgaan, de EVA Toezichtsraad (E.S.A.), en een eigen, onafhankelijk hof van justitie oprichtte. De EVA wilde liever een gemeenschappelijk controleorgaan, maar dat weigerde de EU[142]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] “Norway- History (Settlements)” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[2] Ib.
[3] EMBLEM, T., LIBÆK I., STENERSEN, Ø. En SYVERTSEN T. Norge 1: Historiebok for vidergående skole.: Vikingtiden. 800–1066
2003. http://www.cappelen.no/fp-cuv/historie/n1innhbm.htm
[4] “Norway- History (Christianization)” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[5] EMBLEM e.a., Norge 1: Middelalderen 1066- 1537
[6] Ib.
[7]EMBLEM e.a., Norge 1: Middelalderen 1066- 1537
[8] “Norway- History (Union with Sweden)” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999. “Norway- History (Conflict of church and State)” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[9] Ib.
[10] EMBLEM e.a., Norge 1: Middelalderen 1066- 1537
[11]Ib.
[12] “Norway- History (Union with Sweden)” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999. ENANDER H. en SANDVIK G. “Norway- History (Kalmar Union)” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[13] Ib.
[14] EMBLEM e.a., Norge 1: Næringer i vekst 1500–1800
[15] EMBLEM e.a., Norge 1: 1814
[16] ” Norway- History” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[17] EMBLEM e.a., Norge 1: Mot en ny tid
[18] Ib.
[19] Ib.
[20] Ib.
[21] ” Norway- History” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[22] Ib.
[23] BLAKKISRUD, H. Norwegian foreign policy in the 20th century. Oslo, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nytt fra Norge, 2000. Blz, 1.
[24] Ib.
[25] ” Norway- History” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[26] EMBLEM, T., LIBÆK I., STENERSEN, Ø. En SYVERTSEN T. Norge 2: Historiebok for vidergående skole.: Det nye Norge 1905-1940
2003. http://www.cappelen.no /fp-cuv/historie/N2innhbm.htm
[27] Ib.
[28] BLAKKISRUD, H. Norwegian foreign policy, 2000, 1.
[29] EMBLEM e.a., Norge 2: Norge i krig
[30] BLAKKISRUD, H. Norwegian foreign policy, 2000, 2.
[31] Ib.
[32] EMBLEM e.a., Norge 2: Norge i krig
[33] BLAKKISRUD, H. Norwegian foreign policy, 2000, 2.
[34] EMBLEM e.a., Norge 2: vekst og velstand 1945-1972.
[35] BLAKKISRUD, H. Norwegian foreign policy, 2000, 2.
[36] GSTOHL, S. “Reluctant Europeans: Norway, Sweden, and Switzerland in the process of integration.” Keulen, 2002. 53
[37] GSTOHL, S. “Reluctant Europeans». 53
[38] ID. 62
[39] Ib.
[40] ID. 63
[41] ID. 64
[42] ID. 71-72
[43] ID. 73
[44] EMBLEM e.a., Norge 2: vekst og velstand 1945-1972.
[45] Ib.
[46] GSTOHL, Reluctant Europeans, 123-124
[47] ” Norway- History” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[48] GSTOHL, Reluctant Europeans, 137
[49] ” Norway- History” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[50] BLAKKISRUD, H. Norwegian foreign policy, 2000, 3.
[51] ” Norway- History” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[52] GSTOHL, Reluctant Europeans, 153-154, 157-158
[53] ” Norway- History” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[54] GSTOHL, Reluctant Europeans, 167
[55] EMBLEM e.a., Norge 2: Olje-Norge.
[56] GSTOHL, Reluctant Europeans, 188-189
[57] EMBLEM e.a., Norge 2: Olje-Norge.
[58] Ib.
[59] FOSSLI K. L. ” Norway, Yearbook 1994” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.Norway
[60] EMBLEM e.a., Norge 2: Olje-Norge.
[61] ” Norway- History” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[62] COUDENHOVE-KALERGI, R. N. Pan-Europa, Wenen, 1924.
[63] DINAN, D. Ever Closer Union? Londen, 1994. 11.
[64] DELMARTINO, F. Profiel van de Europese Unie, Leuven-Apeldoorn, 2001. 11.
[65] DINAN, Ever Closer Union? 12.
[66] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 12-13
[67] DINAN, Ever Closer Union? 12.
[68] Ib.
[69] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 13-15
[70] DINAN, Ever Closer Union? 14
[71]DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 15-16
[72] ID. 16-17
[73] DINAN, Ever Closer Union? 23
[74] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 17
[75] DINAN, Ever Closer Union? 26
[76] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 20-21
[77] ID. 21-22
[78] DINAN, Ever Closer Union? 26
[79] ID. 30-31
[80] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 23
[81] ID. 24
[82] Ib.
[83] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 24 - 25
[84] ID. 25
[85] ID. 27
[86] Ib.
[87] Ib.
[88] DINAN, Ever Closer Union? 39
[89] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie . 28
[90] DINAN, Ever Closer Union? 48
[91]URWIN, D.W. The community of Europe: a history of European integration since 1945. 2e uitg. Londen, New York, 1995. 117-123.
[92] DINAN, Ever Closer Union? 40.
[93] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 29-31
[94] URWIN, The Community of Europe. 139-145.
[95] DINAN, Ever Closer Union? 69
[96] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 46
[97] URWIN, The Community of Europe. 218-219.
[98] ID. 53
[99] DINAN, Ever Closer Union? 94-96
[100] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 34-35
[101] DINAN, Ever Closer Union? 79-80
[102] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 35-36
[103] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 37
[104] Ib.
[105] DINAN, Ever Closer Union? 81
[106] ID. 100-101.
[107] ID. 109-125
[108] ID. 108-109
[109] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 51-53
[110] ID. 37-38
[111] ID. 38
[112] URWIN, The Community of Europe.245-252.
[113] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie.39
[114] DINAN, Ever Closer Union? 168-183.
[115] ID. 188-190
[116] ID. 190-191.
[117] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 40
[118] DELMARTINO, Profiel van de Europese Unie. 60-65
[119] ID. 41
[120] ID. 65-75
[121] ID. 43
[122] URWIN, The Community of Europe. 96-97.
[123] DINAN, Ever Close Union? 44
[124] URWIN, The Community of Europe. 96-97.
[125] URWIN, The Community of Europe. 98-99.
[126]“European Free Trade Association” Encyclopædia Brittanica, CD-Rom. Londen, 1999.
[127] DINAN, Ever Close Union? 44
[128]“European Free Trade Association” Encyclopædia Brittanica.
[129] GSTOHL, S. “The Nordic countries and the European Economic Area” in: L. MILES red. The European Union and the Nordic Countries. New York, 1996. 48.
[130] ID. 48-49
[131] ID. 50-51
[132] ID. 51
[133] Ib.
[134] ID. 52
[135] DINAN, Ever Closer Union? 446
[136] GSTOHL, The Nordic countries and the EEA. 55-56
[137] “European Free Trade Association” Encyclopædia Brittanica.
[138] DINAN, Ever Closer Union? 446
[139] Norway and the EEA. Oslo, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nytt fra Norge, 1995. 1.
[140] GSTHOL, The Nordic countries and the EEA.. 58
[141] ID. 57-59
[142] Ib.