Nieuw Rechts in Vlaanderen. Het gedachtegoed van het Nieuw Rechtse tijdschrift ‘Teksten, Kommentaren en Studies’ (Sofie Delporte)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL III: Nieuw Rechts in een breder perspectief

 

1. Nieuw Rechts en de conservatieve revolutie

 

1.1 De conservatieve revolutie: een inleiding

 

‘Conservatieve revolutie’ verwijst naar een bepaalde politieke denkstroming. De term kreeg een vaste plaats in de wetenschappelijke politicologische terminologie na de publicatie van Die Konservative Revolution in Deutschland. Grundriss ihrer Weltanschauung in 1950 van Armin Mohler. Revolutie van rechts of rechtse revolutie zijn synoniemen voor deze beweging. De term is geen creatie van Mohler. Hij wijst zelf op een aantal vroegere vindplaatsen (de eerste is het Berlijnse dagblad ‘Die Volksstimme’ van 24 mei 1848). In het begin van de jaren ’30 werd het een bestanddeel van de politieke woordenschat.[437] De conservatieve revolutie wordt hier vooral belicht zoals die in TeKoS naar voor wordt gebracht. TeKoS beroept zich voor deze beschrijving op die van Mohler. Het is dus vooral zijn visie die hier wordt gevolgd.

 

De conservatieve revolutie heeft een positief en een negatief luik: enerzijds wil zij reageren tegen een samenlevingsmodel dat beschouwd wordt als inadequaat en anderzijds stelt zij daar het eigen model tegenover. De conservatieve revolutie wil een vernieuwingsbeweging zijn, hoe paradoxaal deze benaming ook mag lijken voor een beweging die zich conservatief noemt. De alternatieve maatschappijmodellen die worden geformuleerd zijn divers, maar datgene wat wordt afgewezen is zeer eenduidig. De conservatieve revolutie keert zich tegen de Franse Revolutie en haar gevolgen. Ze wil een ‘Gegenrevolution’ zijn. Tegenover het optimistisch vooruitgangsgeloof en het geloof in de maakbaarheid van de mens en de samenleving stelt zij een sceptischer kijk op de mogelijkheden tot fundamentele verandering van de wereld. De verheerlijking van het rationalisme wordt in vraag gesteld en principes als vrijheid en gelijkheid worden niet zo maar aanvaard. Hoewel men met de term conservatieve revolutie meestal verwijst naar een denkrichting uit het interbellum, is het duidelijk dat ze geen product is van het interbellum alleen. De contrarevolutie ontstond bijna tegelijk met de Franse Revolutie en zou op het einde van de achttiende en de hele negentiende eeuw door haar eigen woordvoerders hebben. Justus Möser, Edmund Burke, Joseph de Maistre, Louis de Bonald zijn slechts enkele die, ieder met zijn eigen klemtonen, kritiek leverden op de Franse Revolutie, haar ideologie en gevolgen en een eigen alternatief formuleerden. Dit kon soms op populariteit rekenen, werd soms in de marginaliteit gedrongen, maar het verdween nooit.[438]

 

De conservatieve revolutie kan dus beschouwd worden als een tegenkracht die de Franse Revolutie en het maatschappijmodel dat daarop gebaseerd is, ongedaan wil maken. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat alles wat gericht was en is tegen de Franse Revolutie en haar gevolgen, tot de conservatieve revolutie kan gerekend worden. De revolutie van 1789 had vanaf het begin te maken met twee groepen van tegenstanders die geen voorlopers van de conservatieve revolutie zijn. Ten eerste waren er de tegenstanders binnen het eigen kamp die de resultaten van de Franse Revolutie en/of haar egalitaire theorie niet vergaand genoeg vonden. Deze kritiek op de Franse Revolutie en haar gedachtegoed heeft natuurlijk niets te maken met de conservatieve revolutie. Ten tweede waren er degenen die een terugkeer wensten naar de toestand zoals die aan de vooravond van de revolutie had bestaan. Zij bestreden het nieuwe regime met de bedoeling hun vroegere of door de jacobijnen bedreigde posities te heroveren of te behouden. Deze houding en de actie die eruit voortvloeide, werd, volgens Mohler, door de conservatief-revolutionairen onderscheiden van de eigen houding en aangeduid als ‘restauratie’, ‘reactionair’, ‘oud-conservatief’ enz. De conservatief-revolutionairen zijn diegenen die de grondslagen van de hedendaagse maatschappij in vraag stellen zonder te willen terugkeren naar het Ancien Régime. De gemeenschappelijke vijand in de 19de eeuw dwong hen echter vaak met de reactionairen in hetzelfde politieke kamp en dezelfde tactische opstelling waardoor het onderscheid tussen beiden voor buitenstaanders moeilijk waarneembaar was en ook in eigen rangen onduidelijkheid en verwatering ontstonden.[439]

 

Samenvattend kan men stellen dat de conservatieve revolutie beschouwd kan worden als een beweging die reageerde tegen de Franse Revolutie en haar burgerlijke en egalitaire waarden. Het Westers samenlevingsmodel werd als erfgenaam van de Franse Revolutie in vraag gesteld en bekritiseerd. Tegelijk werd een terugkeer naar het Ancien Régime verworpen. In de plaats daarvan werden alternatieve maatschappijmodellen, gebaseerd op rechtse uitgangspunten, geformuleerd.[440] Deze invulling van de term conservatieve revolutie verklaart ook de paradox die in de term schuilt: de tegenstelling tussen een conservatieve houding en revolutionair pathos.[441] Een conservatieve wereldvisie en waardensysteem werden binnen de conservatieve revolutie gekoppeld aan vernieuwingswil. Het hield dus geen streven in naar een loutere contrarevolutie, maar de wil tot het creëren van een nieuw maatschappijmodel overeenkomstig rechtse en dus conservatieve principes.

 

In zuivere vorm is de conservatieve revolutie altijd een theoretische zaak gebleven. Geen enkele stroming die tot de conservatieve revolutie kan gerekend worden, is op het vlak van de politieke verwezenlijking verder geraakt dan een eerste begin van praktische uitvoering, tenzij als element binnen andere stromingen die haar in wezen vreemd waren.[442] De beweging is altijd sterk verbrokkeld geweest, de grenzen tussen verschillende stromingen waren vaag en de beweging omvatte een groot aantal thema’s en denkrichtingen van totaal uiteenlopende aard. Mohler stelt daarom dat iedere samenhangende beschrijving van de geschiedenis en de inhoud van de conservatieve revolutie noodzakelijkerwijs een ideeëngeschiedenis is en dat de afbakening van het onderwerp gebaseerd is op een aantal arbitraire scheidingslijnen.[443] Als men de conservatieve revolutie wil beschrijven als onderdeel van de politieke werkelijkheid, dan wordt dit een beschrijving van gebeurtenissen die ‘onderaards’ of aan de rand plaats vonden.[444]

 

            Alhoewel het zwaartepunt van de revolutie van rechts in Duitsland lag, kan men niet spreken van een uitgesproken Duits fenomeen. Mohler verwijst daarvoor naar een aantal figuren uit andere landen die tot de conservatieve revolutie kunnen gerekend worden. Deze namen zijn volgens hem slechts toevallig aangehaald en beogen zeker geen volledig of representatief overzicht te geven van de conservatief-revolutionaire beweging in andere landen. Voorbeelden zijn Dostojewski uit Rusland, Georges Sorel en Maurice Barrès uit Frankrijk en voor Italië Julius Evola en Vilfredo Pareto. Ook in Vlaanderen kunnen bepaalde figuren tot de conservatieve revolutie gerekend worden (zie volgend hoofdstuk). Volledigheidshalve moet men ook opmerken dat Mohler meent dat men ook conservatief-revolutionaire verschijnselen buiten Europa aantreft. Hij haalt in deze context onder meer de leider van de Chinese nationalistische Kwomintang aan, Sun Jat Sen. Dit Europees en zelfs mondiaal karakter van de conservatieve revolutie neemt niet weg dat zij in elk land andere trekken en kenmerken vertoonde.[445]

 

            In zijn artikel ‘Veranderen om te kunnen behouden’ in TeKoS geeft Luc Pauwels een enigszins andere voorstelling van de conservatieve revolutie. De Franse Revolutie en de industriële revolutie worden daarin voorgesteld als een ‘tweeledige revolutie’. Op deze tweeledige revolutie volgde volgens Pauwels een drieledige respons. Ten eerste een conservatieve die in de eerste plaats ideologisch en politiek gericht was tegen het gedachtegoed en de praxis van de Franse Revolutie. Ten tweede een romantische die het rationalisme en de radicale vleugel van de Franse Revolutie bekritiseerde en tegelijk reageerde op zowel de Franse Revolutie als de industriële revolutie met haar materialisme en productivisme. De derde reactie was een socialistische die zich afzette tegen de sociale gevolgen van de Industriële Revolutie en tegen het liberalisme dat er de ideologische legitimatie voor leverde. Naarmate de modernisering zich doorzette, ontstond in de loop van de negentiende eeuw een diepgaande en definitieve splitsing bij de drie genoemde stromingen. Bij de conservatieven ontstond een breuk tussen reactionairen die naar zuivere restauratie streefden en de jongconservatieven die meenden dat de klok niet kon worden teruggezet. Bij socialisten vond een splitsing plaats tussen marxisten en niet-marxisten. Bij de romantici ten slotte ontstond een kloof tussen enerzijds de individualisten en anderzijds degenen die hun organisch wereldbeeld wilden realiseren door maatschappelijke engagement. Volgens Luc Pauwels is de eigenlijke conservatieve revolutie net voor en net na de eerste wereldoorlog ontstaan door het samenvloeien van impulsen van jongconservatieven, niet-marxistische socialisten en romantische volksnationalisten. Wat ze gemeen hadden en wat het eigenlijke doel was van de conservatieve revolutie was “een originele synthese tussen de waarden van de traditie en de instrumenten van de moderniteit”.[446]

 

1.2 De conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek

 

1.2.1 De focus op de Weimarrepubliek

 

De conservatieve revolutie kende zijn grootste ontwikkeling, verspreiding en invloed tijdens het interbellum. De revolutie van rechts zoals die zich ontwikkelde na de eerste wereldoorlog sloot zoals gezegd aan bij een politieke denkstroming die reeds lang voordien bestond. De specifieke omstandigheden en problemen van de tussenoorlogse periode hebben wel een eigen gestalte en invulling gegeven aan deze traditie. De conservatieve revolutie wilde een vernieuwingsbeweging zijn en in het interbellum wilde ze het puin ruimen dat de negentiende eeuw had achtergelaten. De Europese samenleving evolueerde in die periode naar een egalitaire democratie met gerationaliseerde politieke structuren en een steeds grotere autonomie voor het onafhankelijke individu binnen de context van een geïndustrialiseerde en seculariserende maatschappij. De eerste wereldoorlog betekende een zware schok en deed deze nieuwe constructie wankelen. De impact van de ‘Grote Oorlog’ was in gans Europa voelbaar en gaf een nieuwe impuls aan het rechts revolutionaire denken.[447]

 

Door deze ingrijpende veranderingen bereikte ‘rechts’ in Duitsland een punt dat Mohler de “Achsenzeit” noemt. Volgens hem bereikt elk conservatisme in haar ontwikkeling eens het punt waarop ze merkt dat het niet voldoende is zich te beperken tot het vrijwaren van het status-quo, omdat er geen status-quo meer is dat de moeite waard is om te vrijwaren. Elke rechtse beweging bereikt een punt waarop men duidelijk ziet dat het onvoldoende is om het herstel van het Ancien Régime na te streven, omdat men het Ancien Régime niet meer kan herstellen. Dit punt noemt hij de “Achsenzeit”. Dit is het punt waarop rechts merkt dat men de blik voorwaarts moet richten. In Frankrijk deed deze “Achsenzeit” zich voor in de periode 1880-1920. In Duitsland bereikte het oude conservatisme in de jaren ’20 van de twintigste eeuw dit problematisch stadium. Deze “Achsenzeit” heeft ontstaan gegeven aan de conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek.[448]

 

Hoewel het vooral om een Duits of toch Duitstalig fenomeen ging, was de geest van de rechtse revolutie ook in andere landen aanwezig. Heel Europa en andere delen van de wereld waren tijdens de jaren ’20 en ’30 van de twintigste eeuw in de ban van het rechtse denken. Toch staat het vast dat Duitsland in die jaren de belangrijkste denktank was voor de conservatieve revolutie.[449] Dit is ook de reden waarom hier zal gefocust worden op de conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek. De wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp is nogal eenzijdig gericht op Duitsland.[450] In een recentere uitgave verwijst Mohler wel naar het werk van Zeev Sternhell over het fascisme in Frankrijk: wat Sternhell fascisme noemt is voor Mohler conservatieve revolutie (zie 1.2.5 De conservatieve revolutie versus het nazisme). In TeKoS staat de Duitse conservatieve revolutie centraal. Op geregelde tijdstippen verschijnen er in TeKoS artikels over de rechtse revolutie in Duitsland en haar vertegenwoordigers (tot begin 2001 een veertigtal), terwijl over deze stroming in andere landen veel minder artikels gepubliceerd zijn. Over de conservatieve revolutie in Frankrijk zijn bijvoorbeeld tot nu toe slechts twee artikels verschenen.

 

1.2.2 De situatie voor de eerste wereldoorlog

           

Om deze “Achsenzeit” in de Weimarrepubliek te begrijpen is het noodzakelijk de sociaal-politieke situatie en het mentale klimaat in het Duitse rijk voor de eerste wereldoorlog in rekening te brengen. In 1871 werd een eengemaakte nationale Duitse staat gevestigd. Na het fiasco van de burgerlijke revolutie van 1848 werd de eenmaking gerealiseerd door de militaire macht van Pruisen. De burgerij en de intellectuelen, die de dragers waren geweest van de eenheidsgedachte en ze verbonden hadden met democratie en liberalisme, moesten met de conservatieve Junkersstaat tot een vergelijk komen. Burgerlijke vrijheden werden wel verleend en mogelijkheden tot particulier initiatief waren er te over, maar de werkelijke politieke macht kwam te liggen bij de oude Pruisische machtselite. Deze was van oudsher conservatief, antimodern en antiliberaal gezind. Na de eenmaking ontstond er een integratie van de nieuwe en oude elite. De nieuwe staat rekruteerde uit de gevestigde adel en uit de nieuwe burgerlijke krachten. De burgerij werd op die manier ingekapseld in het regime. Twee peilers ondersteunden het Duitse rijk: het leger waarin de adel primeerde en de industrie en economie die gedragen werden door de ondernemende burgerij. Er werd met andere woorden een verbond gevormd tussen de op traditie gesteunde feodale orde en de op rationalisme steunende techniek en wetenschap. Deze integratie van de burgerij in de oude machtsstructuren werd bovendien bevorderd door de angst van de burgerij voor het verlies van haar recent verworven sociale status en voor het opkomende, als bedreigend ervaren proletariaat. Ook de cultivering van het burgerlijke Bildungsideaal droeg bij tot deze integratie. Dit ideaal stelde cultuur als hoogste goed en beriep er zich op “unpolitisch” te zijn en was daarom van grote politieke relevantie. “Unpolitisch” betekende immers overeenstemming met het status-quo en politiek liberalisme werd hoogstens nog met de mond beleden.[451] Deze politieke evolutie vond plaats in een context van vlugge en ingrijpende sociaal-economische veranderingen die zich voordeden op het einde van de negentiende eeuw als gevolg van de bliksemsnelle industriële revolutie. Deze veranderingen leidden bij een deel van de elite tot het ontstaan van een cultuurpessimisme dat brak met het overheersend rationalisme en vooruitgangsgeloof. Er ontstond een nieuw denkklimaat waarin diverse stromingen naar boven kwamen: gemeenschapszin in plaats van individualisme, ‘nationaal’ in plaats van marxistisch socialisme, sociaaldarwinisme, racisme, biologisch antisemitisme, eugenetica en elitarisme. Dit was allerminst een typisch Duits verschijnsel, maar het kreeg in Duitsland wel een eigen invulling.[452] Dit denkklimaat, samen met het uitblijven van een invloed van betekenis van de burgerlijke liberale en democratische ideeën, zou de ontwikkeling van de conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek in de hand werken.

 

Ook in deze vooroorlogse periode was er reeds sprake van een conservatieve oppositie die het Duitse rijk en het bestaande maatschappijmodel bekritiseerde. Enerzijds waren dat de aanhangers van een onaangetaste feodale staat, anderzijds degenen die kunnen omschreven worden als de voorlopers van de conservatieve revolutie van het interbellum. Zij zagen deze tijd volgens Mohler “wie eines der seit damals die deutschen Städte zierende Häuser im ‘Gründerstil’: hinter der pompösen Stückfassade voll aufgeklebter Embleme sinnerfülter Zeiten ist längst die Wirtschaft zum Schicksal geworden…[453] Binnen deze beweging ontstond er een splitsing. Langs de ene kant stond de getalsmatig sterkste groep die geloofde dat het zijn doelstellingen zou kunnen realiseren via reformistische weg binnen het keizerrijk. Langs de andere kant stond de vleugel die het Tweede Rijk niet zag als een eerste onvolmaakte stap, maar als een foute stap. Binnen deze groep heerste de opvatting dat het eigen alternatieve rechtse maatschappijmodel enkel gerealiseerd kon worden door een radicaal herbeginnen.[454]

 

De belangrijkste vertegenwoordigers van deze laatste stroming waren, naast enkele zogenaamde “Einzelgänger”, zoals Paul de Lagarde (1827-1891) en Justius Langbehn (1851-1907), de Völkischen en de jeugdbewegingen.[455] Paul de Lagarde was de grote verkondiger van het Duitse culturele pessimisme. Voor hem vormde de natie een spirituele essentie, die opgebouwd moest zijn als een standenstaat volgens een feodale orde. Het volk diende samen te vallen met de natie. Lagarde wees de Franse Revolutie af omdat ze het verleden op een hoop geveegd had. Hij pleitte voor een revolutie doorgevoerd door het volk die vervuld moest zijn van een nieuwe levenskracht en van het volkswezen. Hij stond negatief tegenover de toestand van zijn eigen tijd en zijn eigen volk.[456] Hij wilde de Duitse gemeenschap ‘genezen’ van de kwaden van de moderniteit. In zijn ogen waren de joden de aanstekers en de bevoordeelden van de algemene malaise. Er moest een nieuwe, nationale en politieke, religie gecreëerd worden om de Duitse gemeenschap samen te bundelen en te hernieuwen. Het christendom moest daarom onderworpen worden aan een wetenschappelijke kritiek en gezuiverd worden van de joodse erfenis. Lagarde was overigens de mentor van Theodore Fritsch, die wordt beschouwd als de ‘oude meester’ van het Germaanse antisemitisme in het Derde Rijk.[457] Justius Langbehn heeft vooral bekendheid verworven met zijn boek Rembrandt als Erzieher. Het was een cultuurkritiek en een pleidooi voor mysticisme en subjectieve intuïtie.[458] De Völkischen verdedigden een populistische ‘Blut und Boden’ ideologie. Ze gingen er van uit dat de mens essentieel bepaald wordt door zijn oorsprong (ras, volk, stam) en huldigden dan ook racistische theorieën. De völkische ideologie steunde ook op een mystieke visie op de Duitse cultuur. Met het oog op het Teutoonse verleden moest Duitsland een eigen sociaal bestel ontwikkelen, gestoeld op orde, harmonie en hiërarchie. De Duitse cultuur werd superieur geacht, maar werd bedreigd door inferieure Slavische en joodse krachten. Er werd sterk de nadruk gelegd op de noodzaak om het ras zuiver te houden en een nieuwe elite in het leven te roepen die de erfvijand van het “Deutschtum”, de “Judengeist”, moest verdelgen.[459] De jeugdbewegingen kunnen gezien worden als de sociologische uitdrukking van het protest van de jeugd tegen de burgerlijke, materialistische samenleving van de belle epoque. De eerste Wandervögel-groep werd opgericht in 1901 door Karl Fischer.[460] De oprichting van deze eigen jeugdbeweging beantwoordde aan een bij jongeren van dat moment diepe behoefte aan een uitlaatklep voor wat zij beschouwden als het bedompte en bekrompen burgerbestaan van de oudere generaties. Deze Wandervögel-beweging werd gekenmerkt door een nieuw romantisme. Het ‘terug naar de natuur’ stond in het centrum van hun activiteiten. Tegenover het artificiële, stedelijke, gestroomlijnde en civiele bestaan werd voor de ongereptheid en vitaliteit van de vrije natuur gekozen. Ze wilden doorheen de natuur en de traditie komen tot een nieuwe band met ‘het volk’. Door de jeugdbeweging werd de natuur verbonden met de levende gemeenschap en de traditie waaraan het individu ondergeschikt was. De interesse en aandacht voor de eigenheid van de Germaanse volksaard bood een weg voor het nastreven van een nationalistische politiek.[461] Deze jeugdbeweging was volgens Mohler zeer belangrijk voor de conservatieve revolutie tijdens het interbellum omdat veel van haar vertegenwoordigers eruit zijn voortgekomen.[462]

 

1.2.3 De impact van wereldoorlog I en het mentale klimaat in het interbellum

           

De eerste wereldoorlog was van groot belang voor het denken in het interbellum en betekende een decisieve impuls voor de conservatieve revolutie. De algemene schok van de nederlaag, de wanorde die volgde op de oorlog en de revolutie, de misnoegdheid over het ‘Diktat’ van Versailles en de economische crisis versterkten het conservatief-revolutionaire denken.[463] De ‘Grote Oorlog’ bracht ook een nieuwe ideologisering van de ‘Duitse Geest’ met zich mee en een verheerlijking van ideeën als het vergoten bloed, de gemeenschap en de nationale missie.[464] Daarbij kwam nog dat er bij de bevolking maar weinig waardering bestond voor de kersverse democratische staat. Tal van elementen van het radicaalrechtse revolutionaire ideeëngoed konden op die manier in brede kring in zwang raken.[465]

 

Vooral de jongere generaties werden getekend door de Kriegserlebnis. Ze had een diepe invloed op hun voelen en denken. Terwijl de oudere conservatieven wilden terugkeren naar de situatie zoals die was geweest in het keizerrijk, zagen de jonge conservatieven zichzelf als revolutionairen. Zij wilden een omwenteling teweeg brengen.[466] Volgens Mohler, en Boehme volgt hem hierin, zou vooral oud rechts terugvallen op de zogenaamde dolkstootlegende (die stelde dat de democraten en de socialisten op het thuisfront een dolk in de rug van het leger hadden geplant), waarmee de aristocratie en de militaire elite de schuld voor de nederlaag afschoven op de verachte democratie en republiek. Vele (maar niet alle) conservatief-revolutionairen trachtten daarentegen de nederlaag te begrijpen als iets noodzakelijk en wilden de zin ervan ontrafelen. Voor hen betekende de oorlog het noodzakelijke opruimen van een vermolmde wereld. Duitsland stond volgens hen voor een nieuw begin.[467]

 

            Zoals gezegd kon het nieuwe staatsbestel op weinig sympathie rekenen. Het verdrag van Versailles werd aanzien als een zware vernedering voor Duitsland. De afwijzing van dit ‘Diktat’ richtte zich niet alleen tegen de Westerse machten die het hadden opgedrongen, maar ook tegen de regering in Weimar die het ten slotte geratificeerd had.[468] Partijen werden bovendien gezien als kunstmatig, star en mechanisch. Ze drukten geen eensgezinde staats- en volkswil uit, maar verdedigden hun eigen particuliere belangen. Het eigenbelang van elk van hen leidde tot wat werd beschouwd als belachelijke compromissen.[469] Met deze kritiek op het nieuwe democratische staatsbestel werd overigens aangesloten bij een traditie die reeds voor de oorlog aanwezig was in Duitsland, met name de nationalistische gedachte dat pluraliteit iets onnatuurlijk en ongezond was. Alle conflicten en verschillen moesten worden overwonnen om plaats te maken voor een gezonde en eensgezinde volksgemeenschap.[470] Het meerpartijensysteem verdeelde volgens deze logica het Duitse volk en werd daarom afgewezen. De chaos in het land die volgde op de oorlog en later de zware economische crisis waartegen de regering onmachtig leek, versterkten de afkeer nog. Met de afwijzing van het nieuwe staatsbestel werd tevens de democratie zelf in vraag gesteld en het maatschappijmodel dat er aan gekoppeld was. De idealen van de Franse Revolutie, waarop het nieuwe model was gebaseerd, werden door steeds meer mensen bekritiseerd.

 

De oppositie tegen de republiek entte zich op een nieuwe golf van irrationalisme, die zijn filosofische uitdrukking vond in de zogenaamde ‘Lebensphilosophie’. Deze filosofische stroming plaatste beweging en worden voor het starre zijn, zag de werkelijkheid als iets organisch en legde de nadruk op de beperkingen van het logische en de waarde van het irrationele.[471] Samen met de nieuwe irrationele argumentatie trad de nadruk op ‘het volk’ naar voor. Het volk werd gezien als een transcendent verschijnsel met eigen onveranderlijke karaktertrekken en een eigen cultuur. Het was een organisch geheel waarin alles een eigen plaats en functie was toebedeeld. Het volk werd tevens in verband gebracht met de specifieke natuur waarin het geworteld was. Hiermee werd de aanzet gegeven voor de ‘biologisering’ ervan en voor de mythe van ‘Blut und Boden’. Het kreeg een religieuze en metafysische dimensie. Het idee van het volk leek een alternatief voor de decadentie van de kapitalistische maatschappij met haar geatomiseerde en losgeslagen individuen enerzijds en de nivellering en het collectivisme van het communisme anderzijds. Hoewel dit pleidooi voor ‘het volk’ vaak was verweven met raciale connotaties, was het daarom niet altijd bewust of consequent raciaal of racistisch, bovendien bestonden er ook gradaties van racisme.[472]

 

De enorme wanorde die op de oorlog volgde gaf de decisieve impuls aan een groepering van radicaalrechts. ‘November’, ‘Versailles’, ‘Weimar’, het ‘bolsjewisme’, de economische crisis, maar ook de oproep tot het verdedigen van de enige ‘Duitse Geest’ waren thema’s die radicaalrechts bijeenbracht. De noodzaak voor alle Duitsers om herenigd te worden in een sterke ‘Volksgemeinschaft’ om een einde te maken aan de vernedering veroorzaakt door vijandige buitenlandse machten en de ‘novembercriminelen’ (socialisten en joden) waren thema’s die met vuur werden verdedigd. Deze groepering van radicaalrechts was uitermate complex, niet alleen vanuit organisatorisch gezichtspunt (kringen, liga’s, kleine partijtjes,…), maar ook door het feit dat er sterke inhoudelijke verschillen bestonden en er zeer verscheiden klemtonen werden gelegd.[473]

 

1.2.4 De conservatieve revolutie: een indeling

           

1.2.4.1 De conservatief-revolutionairen

De conservatief-revolutionairen behoorden ook tot deze radicaalrechtse groep. In tegenstelling tot de zogenaamde ‘Alt-Konservativen’ verbonden ze de afwijzing van Weimar met een al even scherpe kritiek op het Wilhelminisme dat met de geest van een sterk materialisme en kleinburgerschap werd geïdentificeerd. Ze wilden zoals gezegd een ‘Neugestaltung’ van Duitsland.[474] Men mag zich deze conservatieve revolutie niet als een monolitisch geheel voorstellen. Hoewel de verschillende conservatief-revolutionaire stromingen een aantal analoge ideeën verdedigden, weken ze op andere wezenlijke punten hemelsbreed van elkaar af. Om het geheel nog wat complexer te maken, vertoonden al deze stromingen nog een interne verdeeldheid. Dit alles resulteerde in een onoverzichtelijke mozaïek van groepjes, die meestal slecht rond één persoon en/of periodiek gecentreerd waren. De conservatief-revolutionairen hebben zich in Duitsland nooit tot één drukkingsgroep of partij weten te formeren.[475] Armin Mohler onderscheidt binnen de conservatieve revolutie een vijftal stromingen (zie verder).

 

            Hoewel de conservatieve revolutie gekenmerkt werd door een grote diversiteit, kunnen er toch een aantal gemeenschappelijke elementen worden onderscheiden. Eerst en vooral de scherpe afkeer van de decadente cultuur en maatschappij ten tijde van Weimar. Er bestond ook een nauwe band tussen ‘conservatieve’ en ‘nationalistische’ revolutionaire principes. Dit nationalisme stond in rechtstreeks verband met het idee van de vooropgestelde eeuwige organische eenheid van de traditionele ‘Gemeinschaft’. De natie was een ‘Schicksalsgemeinschaft’, een door het lot verbonden gemeenschap. Het democratische meerpartijensysteem van de Weimarrepubliek verdeelde deze gemeenschap en drukte geen eensgezinde volkswil uit. Het verdrag van Versailles had Duitsland bovendien zijn soevereiniteit ontnomen en gedegradeerd tot een tweederangs natie. Het Duitse volk moest de verloren eenheid herstellen en een ware Duitse natie vestigen. Om de Duitse natie te bepalen gebruikten de conservatief-revolutionairen verschillende criteria variërend van taal over cultuur tot samenhorigheidsgevoel, afstamming en bloedband. Deze natie had een ‘bepaalde’ politieke wil, die haar uitdrukking moest vinden in een autoritaire staat. De leiding van die autoritaire staat moest in handen zijn van een bekwame ‘elite’ die de wil van het volk aanvoelde. Hoe deze staat moest georganiseerd worden verschilde sterk van auteur tot auteur. Vast staat wel dat het individualistische liberalisme werd afgewezen. Veel auteurs pleitten voor een vorm van corporatisme of nationaal-socialisme dat het volk verenigde en waarin iedereen een eigen plaats en functie had.[476] Volk, gemeenschap, natie, organische samenleving, leiding, elite, autoriteit, totaliteit en daadkracht zijn enkele van de voornaamste leidmotieven van de conservatieve revolutie (maar natuurlijk niet de enige). Rond de concrete invulling van deze elementen draaide de onderlinge discussie van de conservatief-revolutionairen, maar eensgezindheid bestond wel over de overtuiging dat ze konden dienen om er de problemen mee te lijf te gaan die in die tijd als fundamenteel werden ervaren.[477]

 

            1.2.4.2 De ‘aartsvaders’ van de conservatieve revolutie

            De conservatief-revolutionaire ideeën kwamen niet zomaar uit de lucht vallen. De impact van Nietzsche (1844-1900) op de conservatief-revolutionairen was onmiskenbaar. Mohler beschouwt Nietzsche dan ook als een van de “aartsvaders” van de conservatieve revolutie.[478] Hij stelt zelfs dat “zonder Nietzsche de conservatieve revolutie “ondenkbaar” geweest was”.[479] Het pleidooi voor het vernietigen van het oude voor een nieuw en krachtiger leven, de verheerlijking van de voorchristelijke, Griekse opvatting van de wereld en wantrouwen voor de rationele reductie van de mens zijn allemaal elementen die in min of meerdere mate aanwezig waren in de conservatief-revolutionaire ideeën. Nietzsche reageerde tegen een cultuur die meende met rede en wetenschappelijke vooruitgang de graal te hebben gevonden. Voor hem moesten zowel het christendom als het moderne vooruitgangsdenken het ontgelden. Deze laatste ontmaskerde hij als een geseculariseerd geloof, een ‘vooruitgangsgeloof’ dat met waarden als ‘objectiviteit’ en ‘waarheid’ zich even metafysisch opstelde als het christendom. In zijn visie was religie iets voor de zwakken, die met hun moraal van naastenliefde de sterkeren aan banden wilden leggen. Wreedheid en de aanvaarding van de meedogenloze strijd om het leven beschouwde hij daarentegen als een teken van de levenskracht van de aristocratie.[480] Het nihilisme van Nietzsche, met zijn kritiek op de godsdiensten, zijn relativisme en zijn daarmee samenhangende destructie van alle waarden wist hij te combineren met het geven van een positieve betekenis aan het leven. Hij introduceerde opnieuw een soort waarde door het feit dat hij als centrale drijfveer van de mens de wil tot zelfbevestiging, de ‘Wille zur Macht’, aannam. Het probleemwezen dat de mens is, door het feit dat hij alle richtingen uit kan, uiteenlopende mogelijkheden heeft en openstaat voor de toekomst, wordt voor zichzelf een opgave: door zijn eigen machtsdrang en alleen daardoor kan hij zichzelf tot een nieuw wezen herscheppen. Dat nieuwe hoge wezen is de Übermensch. Het is een opgave die men zichzelf stelt. Het is de mens die volledig ja zou zeggen tegen het leven zoals het is met al zijn moeilijkheden, zijn zin- en doelloosheid en die alleen in zichzelf zijn rechtvaardiging vindt.[481] Nietzsche beantwoorde met andere woorden het verlies van de religie en de pseudo-religie van de moderne wetenschap met nieuwe filosofische concepten zoals de zichzelf overstijgende mens en het idee van de eeuwige wederkeer (de cyclische of sferische geschiedenisvisie). Deze dualiteit van afbreken en het proberen creëren van een alternatief waardensysteem is ook in de conservatieve revolutie duidelijk aanwezig. Koortsachtig zoeken naar waarden en zingeving en nihilisme lagen op die manier dicht in elkaars buurt. De ideeën van Nietzsche konden al tijdens zijn leven en vooral tijdens het interbellum op heel wat populariteit rekenen.[482] Ook de Nieuw Rechtse stroming van na de tweede wereldoorlog refereert vaak aan deze denker (zie verder). Armin Mohler rekent Nietzsche niet tot de conservatieve revolutie, maar hij argumenteert volgens Luc Pauwels wel zeer overtuigend dat deze zonder Nietzsche niet tot haar typische en gemeenschappelijke “Leitbilter” was gekomen. Nietzsche’s filosofie heeft over heel Europa kiemmogelijkheden voor conservatief-revolutionaire stromingen geschapen.[483] De conservatief-revolutionairen remodelleerden zijn denken in functie van hun eigen idealen. Hun benadering was dan ook een partiële benadering en een fundamenteel politieke lezing van zijn ideeëngoed. Volgens Alain de Benoist is elke lezing van Nietzsche echter partijdig zoals blijkt uit de linkse of individualistische interpretatie van zijn ideeën… De Nietzsche van de conservatieve revolutie is volgens hem dan ook “een authentieke Nietzsche en tezelfdertijd één Nietzsche onder de vele”.[484] Deze redenering impliceert in feite de rechtvaardiging van de radicaalrechtse interpretatie van het gedachtegoed van deze filosoof.

 

Een andere “aartsvader” van de conservatieve revolutie is volgens Mohler Georges Sorel (1847-1922). Deze Franse denker komt in TeKoS echter amper aan bod. Volgens Luc Pauwels is hij in België en Nederland steeds een grote onbekende gebleven. Hij kwam in het interbellum bij ons nauwelijks aan de orde.[485] Ook Olivier Boehme vermeldt hem niet als inspiratiebron of invloed voor de rechtse revolutie in Vlaanderen. Er is slechts één artikel over Sorel verschenen in TeKoS. Het belang van Sorel voor de conservatieve revolutie situeerde zich in de introductie van het idee van de mythe in de politiek. Hij interpreteerde de mythe als een geloof, door de mens geschapen en verbonden met de vraag naar het menselijke bestaan. Daarnaast was er aandacht voor zijn antidemocratische, antiwetenschappelijke en ethisch-heroïsche ingesteldheid.[486]

           

            Naast deze beide aartsvaders erkent Mohler ook Carl Schmitt, Ernst Jünger en Martin Heidegger, die behoren tot de generatie na Nietzsche en Sorel, als aartsvaders van de conservatieve revolutie. Carl Schmitt wordt echter ook tot de jongconservatieve stroming binnen de conservatieve revolutie gerekend, terwijl Ernst Jünger ook als nationaal-revolutionair wordt gerangschikt.[487] Volgens Luc Pauwels vormen deze drie het leidend driemanschap van de conservatieve revolutie in Duitsland. Dit moet echter niet als een soort ‘generale staf’ worden begrepen, maar als een inschatting van hun invloed.[488]

 

            1.2.4.3 Vijf conservatief-revolutionaire stromingen

Zoals gezegd onderscheidt Mohler vijf conservatief-revolutionair geïnspireerde stromingen. Zijn indeling wordt hier overgenomen omdat ze in verschillende publicaties wordt gevolgd en omdat ook TeKoS deze indeling hanteert. Deze vijf stromingen zijn: de ‘Völkische’, de ‘Jungkonservative’, de Nationalrevolutionäre’ de ‘Bündische’ en de ‘Landvolkbewegung’. De eerste drie groepen zijn duidelijk ideologische denkrichtingen, terwijl de laatste twee concrete historische uitbarstingen zijn, die in de eerste plaats activistisch geïnspireerd waren.[489] De twee laatste stromingen zijn voor deze thesis in feite niet echt van belang, maar worden volledigheidshalve toch kort vermeld.

 

1) De Völkischen

De eerste reeds aangehaalde groep, de Völkischen, stelde ‘de oorsprong’ centraal waaraan termen als volks-, ras-, stam- en/of taalgemeenschap werden gekoppeld. Volk en taal werden voor de Völkischen verheerlijkt als ordescheppende principes. Dit leidde al snel tot een reactionaire, romantische en racistische wereldbeschouwing.[490] De Völkischen verwierpen de moderniteit en streefden naar de 'renaissance' van een eenvormige nationale 'volksstaat' waarin de volks-, ras-, stam- of taalgemeenschap centraal stond.[491] De invloed van Arthur de Gobineau (1816-1882) en Houston Steward Chamberlain (1855-1927) was in deze groep overduidelijk aanwezig. Er werd sterk de nadruk gelegd op de noodzaak om het ras zuiver te houden. Uit dit racisme trad ook een raciaal antisemitisme naar voor. Dit antisemitisme richtte zich tegen de ‘inhalige jood’ die het zuivere Duitse ras bedreigde en de drager was van het al evenzeer gewantrouwde kapitalisme. De ‘Judengeist’ werd voorgesteld als de erfvijand van het ‘Deutschtum’. Ook de Slavische volkeren werden als minderwaardig beschouwd. Het sociaaldarwinisme was eveneens een centraal onderdeel van dit völkische gedachtegoed. Een ander kenmerkend element was hun mystieke kijk op de Duitse of Teutoonse cultuur. De Duitse cultuur werd superieur geacht en het grootse Teutoonse verleden werd verheerlijkt. Duitsland moest met het oog op dit verleden een eigen maatschappelijk systeem tot stand brengen waarin orde, harmonie en hiërarchie centraal stonden.[492]

 

In deze groep tierden twijfelachtige en obscure theorieën welig. Een voorbeeld hiervan is de Ariosofie, een racistisch occultisme, die in deze groep sterk verspreid was. Deze denkstroming was ontstaan rond de eeuwwisseling en was in feit een combinatie van de Theosofie van Blatavsky[493] met het völkisch nationalisme. De meest bekende Ariosofist was ongetwijfeld Guido von List (1848-1919). Volgens Kershaw geldt List als de goeroe van de cultus van de superioriteit van het Arisch-Germaanse ras dat geroepen zou zijn om over de aarde te heersen.[494] List wilde vooral aantonen dat de Oostenrijkers en Duitsers geen culturele navolgers, maar wegbereiders waren die onder meer de oertaal hadden ontwikkeld waaruit alle andere talen waren voortgekomen. List ging uit van een Germaanse hoogcultuur die ten onder was gegaan en heropgebouwd moest worden. De grote schuldige van deze ondergang was het christendom omdat het de oude Germaanse religie vernietigd had en omdat tegelijk met de kerstening andere volkeren Europa binnendrongen die zich vermengden met het zuivere Arische ras waardoor het Arische ras degenereerde.[495] Een belangrijke Ariosofische beweging tijdens het interbellum was de beweging van Georg Lanz (1874-1954) die door het leven ging als Lanz von Liebensfels. Hij ontwikkelde een rassenreligie, Theozoology genaamd. Voor Lanz was het Arische ras het superieure ras dat door vermenging met andere rassen was gedegradeerd. Hij geloofde dat de oorspronkelijke Ariërs grote magische gaven bezaten en dat door middel van raciale segregatie en selectieve voortplanting deze krachten opnieuw tot leven konden worden gebracht. Lanz ging er van uit dat God een panpsychische oerkracht was waaruit alle andere energieën en krachten waren afgeleid. In deze hiërarchie zag hij krachten als ‘Theozoa’ en ‘Elektrozoa’ aan het werk die de mens zouden veredelen. Zo zouden de godmensen ontstaan zijn, de voorouders van het hedendaagse ‘Arische heldenras’. Maar enkele godmensen hadden zich vermengd met de dieren en door deze ‘zondeval’ waren hun ‘elektrische’ organen, die hen in contact konden brengen met het goddelijke, verzwakt. Lanz noemde hen diermensen, de voorouders van de lagere rassen. Volgens hem was Christus een zuivere Ariër, een godmens die in het mysterie van de bevrijding de weg toonde uit de ellende van de rassenvermenging naar een raciale perfectie.[496] In hoeverre deze obscure theorieën werden nagevolgd is moeilijk te achterhalen, vast staat wel dat het in 1905 opgerichte magazine van Lanz, ‘Ostrara’, relatief wijd verspreid was in Oostenrijk en Duitsland.[497]

 

Veel jong-conservatieven en nationaal-revolutionairen zaten enigszins verveeld met de verwantschap die ze deelden met de Völkischen, van wie de meeste volgens hen niet ernstig te nemen waren. Nochtans stond de nadruk op het ras bij de Völkischen in het teken van dezelfde organische opbouw en verbondenheid met landschap, taal en traditie die ook voor zoveel andere conservatief-revolutionairen centrale notities vormden. Bij elke groep binnen de rechtse revolutie waren racisme en antisemitisme overigens nooit ver weg.[498]

 

Vertegenwoordigers van deze völkische stroming waren onder meer Erich Ludendorff en Herman Wirth. Erich Ludendorff was de oorlogsheld die in 1914 de Russische troepen uit Oost-Pruisen had verjaagd en die de laatste oorlogsjaren de facto dictator van Duitsland was. Hij was het symbool van het Duitse ultranationalisme en werd door radicaalrechts vereerd. Hij was een völkische nationalist met een grondige afkeer voor de republiek en voor de katholieke kerk. Hij onderhield nauwe contacten met Hitler en zou deelnemen aan zijn putsch in 1923. Ludendorff werd vrijgesproken in het proces dat volgde op deze poging tot staatsgreep. De onenigheid met Hitler nam in de daaropvolgende jaren toe, wat uiteindelijk zou leiden tot een totale breuk in 1927.[499] Herman Wirth (1885-1981) was medestichter en voorzitter van de Ahnenerbe, de ‘wetenschappelijke’ afdeling binnen de SS, die beïnvloed was door de Ariosofie.[500] Deze afdeling sponsorde onder meer archeologische expedities die moesten aantonen dat alle grote beschavingen in wezen Arisch van oorsprong waren. Wirth werd echter al in 1937 gedwongen om af te treden. Hij bleef wel goede contacten onderhouden met Himmler.[501]

 

2) De Jungkonservativen

Een tweede groep zijn de Jungkonservativen. Deze stroming strookt het meest met de definiëring van conservatisme als politieke gezindheid. Volgens Mohler wilde deze stroming zich door het bijwoord ‘jong’ onderscheiden van het reactionaire conservatisme: “der Altkonservatismus”. De jongconservatieven verzetten zich tegen de erfenis van 1789 en trokken uit deze oppositie duidelijk revolutionaire consequenties.[502] Ze streefden naar een “deutsche Revolution, waarmee de vergissing van 1789 rechtgezet zou worden en waarmee tegelijk een nieuwe eenheid en een nieuw maatschappijmodel zou worden gecreëerd. Dit betekende voor hen niet de omverwerping van het overgeleverde, maar wel het smeden van een nieuwe eenheid uit het bestaande. Ze wilden met andere woorden een nieuwe synthese bewerkstelligen tussen de oude Europese beschaving en de nieuwe geïndustrialiseerde samenleving.[503]

 

Nationale verbondenheid was ook voor de jongconservatieven een centraal gegeven. Volk en taal, de sleutelbegrippen van de Völkischen, werden door de jongconservatieven niet geloochend. Voor hen waren ze alleen niet bruikbaar als ordescheppende principes omdat ze volgens hen leiden tot gesloten eenvormige staten van jacobijnse inspiratie. Het centrale begrip bij de jongconservatieven was het Reich. Onder het rijk verstond men “een historisch gegroeide Europese samenlevingsvorm die volkeren en stammen, talen en regio’s hun eigen identiteit en ontwikkeling laat, maar ze in een bovengeordende structuur wil bundelen.[504] Het rijk stond voor een verband tussen verschillende en ongelijke volkeren, die ieder met behoud van hun eigenheid geschaard zouden zijn onder dezelfde principes en die tot samenwerking zouden komen op een aantal gemeenschappelijke domeinen. Het particuliere volk werd zo niet verloochend, maar overstegen. Van dit rijk, dat geenszins beschouwd kon worden als een statenbond tussen gelijkwaardige partners, zou Duitsland de kern uitmaken.[505]

 

Deze groep onderscheidde zich ook door zijn sterke nadruk op orde. Ze werden gekenmerkt door een uitgesproken neiging tot juridisch denken, het ontwerpen van structuren en van een rechtsorde.[506] De invulling van deze rechtsorde verschilde van auteur tot auteur, maar was altijd wezenlijk autoritair. Een voorbeeld hiervan vindt men terug in het werk Das Dritte Reich van Arthur Moeller van den Bruck. Daarin herdefinieert hij democratie als “Anteilnahme des Volkes an seinen Schicksal”.[507] De Weimarrepubliek moest het daarom ontgelden als een schijnstaat en in haar plaats moest een ware staat komen. Deze kon niets anders zijn dan een machtsstaat, die zijn legitimatie in zichzelf vond en in staat zou zijn naar binnen de orde te handhaven en naar buiten macht uit te stralen. Deze ware staat kon een standenstaat zijn of een autoritaire staat. Het idee van een standenstaat mondde echter meestal uit in een autoritaire staat. Dergelijke autoritaire staat moest de belangenstrijd tussen de verschillende maatschappelijke groepen ongedaan maken door zelf van boven uit soeverein en met het oog op het welzijn van het geheel de juiste beslissingen en maatregelen te treffen. Op die manier zou een organische samenwerking gecreëerd worden tussen de verschillende standen, wat ook de bedoeling was van de standenstaat.[508]

 

Men wilde komen tot een harmonieuze organische maatschappij waarin iedereen een eigen functie en plaats had. De jongconservatieve stroming zette zich dan ook heftig af tegen het communisme.[509] Tegelijk werd ook het als verlopen beschouwde kapitalistische systeem scherp bekritiseerd.[510] Men ging in plaats daarvan op zoek naar een niet–marxistisch socialisme, een ‘conservatief socialisme’.[511] Het hoopvolle perspectief van een nationaal verbonden volk leidde tot de opvatting van een ‘nationaal-socialisme’. Men wilde tot een nieuwe synthese komen tussen de oude Pruisische orde, met haar strenge discipline, soberheid en hiërarchie en het nieuwe industriële tijdperk, waarin de techniek heerste en de massa’s naar voor waren getreden.[512] De jongconservatieven aanvaarden dus wel de moderniteit maar trachtte ze naar haar hand te zetten.[513] Ze wilden de bestaande situatie niet louter bewaren, maar haar ombuigen en aanpassen aan het eigen (rechtse) ideaal.

 

De christelijke invloed is binnen deze stroming zeker het grootst. Het christendom werd gezien als een eenheid brengende factor die de vele samenstellende delen in al hun veelvuldigheid en variatie zou overspannen.[514] Het christendom werd dus niet gezien als doel op zich, maar als een werktuig die de rijksgedachte mee kon realiseren en eenheid kon brengen.[515] Deze christelijke invloed ging samen met het ideaalbeeld van de middeleeuwse samenleving die binnen deze stroming leefde. De middeleeuwse samenleving zoals zij die zagen, bezat een harmonische geleding van de onderling verschillende en slechts voor god gelijkwaardige groepen.[516] Ook de middeleeuwse rijksgedachte, die als essentieel christelijk werd gezien, werd verheerlijkt.[517]

 

Volgens Mohler was deze groep de meest ‘geciviliseerde’ of burgerlijke van de conservatieve revolutie. Ze waren de enigen die de Weimarrepubliek niet totaal en onverzoenlijk afwezen. Daardoor konden ze nog als gesprekspartner fungeren en bleven er steeds bruggen bestaan tussen hen en het establishment “hoe diep de scheiding der geesten ook was”.[518] Deze jongconservatieven lieten zich gelden op het niveau van de regering in 1932 met het kabinet van Franz von Papen. Met zijn “Kabinett der Barone” heeft die niet eens geprobeerd de schijn van een parlementaire democratie op te houden. Hij regeerde via nooddecreten en steunde sterk op de steun van de NSDAP. Edgar Jung, een jongconservatieve intellectueel, was de auteur van de redevoeringen van von Papen.[519]

 

Voor deze jongconservatieven was de meest invloedrijke “Ideenzentrale” de Berlijnse Juniklub rond Moeller van den Bruck en de aanverwante tijdschriften ‘Der Ring’ en ‘Das Gewissen’. De jongconservatieve invloed liet zich ook voelen in andere tijdschriften en via het optreden van jongconservatieven op colloquia, congressen en voordrachten. De bekendste vertegenwoordigers van deze stroming, die ook buiten Duitsland bekend werden, waren naast de eerde vermelde Moeller van den Bruck en Edgar Jung, Othmar Spann, Carl Schmitt en Oswald Spengler.[520]

 

3) De Nationalrevolutionären

De nationaal-revolutionairen telden bijna uitsluitend leden van de jonge oorlogsgeneratie. Deze generatie was door de ‘Kriegserlebnis’ getekend. De nationaal-revolutionaire beweging, als typische uitloper van de frontgeneratie, is nooit verankerd geweest in de traditionele burgerlijke wereld.[521] Deze stroming werd dan ook gekenmerkt door radicale vervreemding van en twijfel aan de burgerlijke samenleving. Het nihilisme van deze nationaal-revolutionairen leidde tot een anarchistische opstelling en een obsessieve vernietigingsdrang.[522] Ze wilden de burgerlijke Weimarrepubliek op radicale wijze hervormen en een Duitse antikapitalistische maatschappij tot stand brengen.[523]

 

Wat deze nationaal-revolutionairen met de andere stromingen binnen de conservatieve revolutie gemeen hebben, wat met andere woorden als conservatief kan bestempeld worden, is hun verlangen naar een nieuwe eenheid, een nieuwe bindende kracht die het individuele leven overstijgt en van zijn centrale positie berooft.[524] Deze nieuwe bindende kracht werd bij hen echter zeer nihilistisch ingevuld. Ze waren niet conservatief door terug te grijpen naar wat eens geweest was, maar door hun visie op de eeuwige strijd die amoreel was. In de eeuwige vernietiging, vond de eeuwige wedergeboorte plaats. Het progressieve geloof in een betere wereld verwierpen ze totaal. De industriële maatschappij was het slagveld waar deze eeuwige strijd gevoerd zou worden. Zij leverde steeds opnieuw het vernietigende materiaal en zelf zou zij ook telkens weer vernietigd en weer opgebouwd worden.[525] ‘Beweging’ en ‘natie’ waren voor hen de sleutelwoorden. De beweging op zich was het belangrijkste. Wat de nieuwe tijd zal brengen, wisten ze nauwelijks en wilden ze ook niet weten. De natie was voor hen de uitdrukking van de lotsverbondenheid van een volk. De natie vormde de synthese van werkelijkheid en geloof, instinct en inzicht, natuur en geest. Nationalisme was voor hen het streven naar de Duitse klasseloze maatschappij.[526]

 

Deze nationaal-revolutionaire stroming ontstond uit een samengaan van elementen van extreemlinks en extreemrechts. Zowel het linkse als het rechtse kamp waren volgens deze nationaal-revolutionairen voorbijgestreefd en hadden afgedaan. “Stalin is voor hen een konservatief, Hitler een liberaal…”.[527] In deze stroming ontmoetten nationalistische en socialistische tendensen elkaar. Men vond hier ook de meeste aanhangers terug van het nationaal-bolsjewisme, een fusie van radicale socialistische en radicale nationalistische doelstellingen, die in het bolsjewistische Rusland een bondgenoot zagen in de strijd tegen het kapitalistische Westen.[528] Ze zetten zich af tegen de Völkischen, in hun ogen niet meer dan romantici en de jongconservatieven die een synthese wilden realiseren tussen het oude Europa en de nieuwe geïndustrialiseerde wereld. De nationaal-revolutionairen verwierpen dit idee volledig. Zij wilden de ondergang van de burgerlijke wereld bewerkstelligen. Ze wilden de Weimarrepubliek als exponent van de kapitalistische decadentie zo snel mogelijk ten grave dragen.[529]

 

De meest gekende en belangrijkste vertolker van deze strekking was ongetwijfeld Ernst Jünger.[530] Andere belangrijke nationaal-revolutionaire auteurs waren Friederich Hielscher en Arthur Manraun. Enkele andere personen die tot deze strekking behoorden, danken hun bekendheid aan andere activiteiten, met name Ernst von Salomon (de auteur van succesromans) en Otto en Gregor Strasser (medestanders van Hitler die respectievelijk een rabiaat tegenstander en slachtoffer werden). Ook Ernst Niekisch behoorde tijdens het interbellum tot deze nationaal-revolutionaire stroming.[531]

 

4) De Bündischen

De Bündischen worden door Luc Pauwels omschreven als “een typisch Duits jeugdbewegingfenomeen”. Als erfgenaam van de Wandervögelbeweging heeft deze groep alle andere groepen van de conservatieve revolutie gevoed.[532] In deze Bündische groeperingen vonden jongeren elkaar terug die een autonoom leven buiten de starre vormen van de volwassenenwereld wilden opbouwen. Er werden echter geen pogingen gedaan om de explosieve kracht van deze beweging te kanaliseren naar een concreet programma, noch om ze ideologisch te onderbouwen.[533] Ideologisch was deze beweging dus nauwelijks van belang. Ze wordt hier dan ook slechts volledigheidshalve vermeld.

 

5) De Landvolkbewegung

Ook deze beweging wordt hier slechts volledigheidshalve vermeld. De Landvolkbewegung was in feite een korte hevige boerenopstand in Sleeswijk-Holstein tussen 1928 en 1932. De boeren verzetten zich tegen het vernietigende landbouwbeleid van de Weimarregering. Deze beweging had echter evenmin als de Bündischen een theoretische grondslag.[534] Het is wel de enige strekking die het de heersende machten moeilijk maakte door praktische actie.[535]

 

Mohler zou in latere publicaties enige afstand nemen van zijn vroegere indeling in vijf groepen. De Landvolkbewegung was wellicht te kortstondig, te weinig ideologisch en te zeer afhankelijk van woordvoerders uit andere groepen van de conservatieve revolutie (vooral nationaal-revolutionairen) om als evenwaardige vijfde groep te kunnen worden beschouwd.[536]

 

1.2.5 De conservatieve revolutie versus het nazisme

           

De vraag luidt of het nationaal-socialisme van Hitler als een deel van de conservatieve revolutie kan worden beschouwd. Mohler trekt een duidelijke scheidingslijn tussen de conservatieve revolutie en het nazisme. Hij onderstreept het verzet van vele conservatief-revolutionairen die als “trotskisten van het nationaal-socialisme” zich niet wilden laten inkapselen door de nazistische massabeweging.[537] Ze vormden kleine intellectuele kringen die echter maar weinig invloed uitoefenden op de massa. Bij de individuele vertegenwoordigers van de conservatieve revolutie vindt men grote verschillen terug in de houding ten opzichte van het nazisme. Een klein deel emigreerde, maar de overgrote meerderheid bleef in Duitsland. Van deze laatste trok een deel zich terug uit de politieke sfeer.[538] Wat Mohler omschrijft als het vluchten in een “innere Emigration”.[539] Anderen probeerden hun kritiek op bedekte wijze te uiten via de literatuur of traden toe tot het verzet. Kritiek was echter gevaarlijk. Sommige conservatief-revolutionairen belandden in een gevangenis of een concentratiekamp. Anderen werkten mee met de NSDAP uit persoonlijke ambitie of uit hoop om via het middel van de massapartij toch nog hun doelstellingen te realiseren.[540]

 

            TeKoS legt sterk de nadruk op het feit dat de conservatieve revolutie weinig met het nazisme en Hitler te maken heeft. Een voorbeeld hiervan is het artikel van Peter Logghe ‘Het rechtse verzet tegen Hitler’ uit 1995. In dit artikel wordt het boek van Claus Wolfschlag Hitlers rechte Gegner besproken. Logghe levert daarbij kritiek op de identificatie die zou zijn ontstaan tussen ‘rechts=nazi=Hitler=slecht’ en ‘links=antifascistisch=weerstand=goed’. Hij beklaagt zich over het feit dat er voor de rechtse tegenstanders van het Hitlerregime weinig of geen interesse bestaat. Integendeel zelfs, steeds weer wordt de voorlopersrol van de rechtse denkers voor het nazisme op alle mogelijke vlakken uitgepeeld. Logghe staat dan ook zeer positief ten opzichte van het opzet van het boek van Wolfschlag die wil aantonen dat “de zogenaamde Duitse “rechtse” beweging zeker geen nationaal-socialistische was, wel integendeel, en dat ze ook niet volledig verdwenen is in de nationaal-socialistische partij. Hij (Wolfschlag) brengt hulde aan die mannen en vrouwen die in zeer moeilijke tijdsomstandigheden hun idealen trouw bleven en verder bleven uitdragen, en dit soms met hun leven moesten betalen…”.[541]

 

Ook andere historici zien breuklijnen in het rechts-revolutionaire veld. Maar de strijd tussen een tot regime geworden strekking en andere strekkingen van dezelfde antidemocratische stroming wettigt nog niet van een absolute scheiding te spreken tussen de conservatieve revolutie enerzijds en het nationaal-socialisme anderzijds.[542] Er bestaat wel degelijk een verwantschap tussen de conservatieve revolutie en het nationaal-socialisme. Het is daarbij vooral de völkische beweging met haar rassenideologie die een belangrijke invloed heeft uitgeoefend op de nazistische politiek.[543] Volgens Kershaw erkende Hitler in Mein Kampf dat er geen essentieel verschil bestond tussen de ideeën van het nationaal-socialisme en die van de völkische beweging. De nazistische ideologie was in feite een samenraapsel van völkische en andere conservatief-revolutionaire ideeën vermengd met vooroordelen en ressentimenten. De ideologie was bij de nazi’s echter niet van wezenlijk belang. Het was vooral het krachtige en dynamische imago van de nationaal-socialisten en hun gedrevenheid die Hitler uiteindelijk aan de macht zouden brengen.[544] Toch kan men een principieel onderscheid tussen de verschillende rechts-radicale stromingen niet ontkennen. Men kan ze dan ook niet louter onderbrengen onder dezelfde noemer ‘fascisme’.[545] Wanneer men het begrip fascisme als een generisch begrip hanteert en het dus loskoppelt van zijn historische betekenis kan men dit wel. Onder meer Zeev Sternhell, die verschillende boeken over het fascisme in Frankrijk publiceerde,[546] behoort tot de school in de literatuur die de term ‘fascisme’ als generisch begrip gebruikt. Mohler erkent dat hij en Sternhell het in feite over hetzelfde hebben, wat Mohler conservatieve revolutie noemt is voor Sternhell fascisme. TeKoS wijst elk gebruik van de term ‘fascisme’ voor conservatief-revolutionaire stromingen met klem af. Het etiket ‘fascistisch’ zou ten onrechte stigmatiseren en bijgevolg een onbevooroordeeld beeld van het verleden in de weg staan.

 

1.3 Nieuw Rechts een erfgenaam van de conservatieve revolutie? Een kort overzicht

           

1.3.1 De conservatieve revolutie: een voorloper van Nieuw Rechts?  

 

De vraag of de conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek kan beschouwd worden als een voorloper van het Nieuw Rechtse gedachtegoed moet genuanceerd worden beantwoord. Het is in ieder geval duidelijk dat tussen beide ideologische stromingen een band bestaat. De conservatief-revolutionaire stromingen uit het interbellum worden zowel door Patrick Commers als Patrick Rentmeesters erkent als voorlopers van Nieuw Rechts.[547] Ook Erik Arckens stelt in zijn thesis dat de Nouvelle Droite in feite een verder zetten en een uitwerken is van de ideeën van de conservatieve revolutie.[548] Deze stelling wordt bij alle drie echter louter geponeerd en niet uitgewerkt. Nieuw Rechts zelf refereert vaak aan de conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek. TeKoS besteedt veel aandacht aan de conservatieve revolutie in Duitsland en haar vertegenwoordigers en staat er duidelijk zeer positief tegenover. Regelmatig worden er in TeKoS artikels over gepubliceerd (tot begin 2001 een veertigtal). Daarbij wordt, zoals gezegd, benadrukt dat deze conservatieve revolutie weinig met het nazisme en Hitler te maken heeft. De conservatief-revolutionairen eenvoudigweg als voorlopers van de fascistische ideologie aanduiden noemt Luc Pauwels “grotesk”.[549] Deze nadruk op het verschil tussen de conservatieve revolutie en het nazisme is nodig in die zin dat Nieuw Rechts de band met de conservatieve revolutie slechts als dusdanig kan erkennen als deze duidelijk onderscheiden is van het nazisme. De reden hiervoor ligt voor de hand: door zichzelf in verband te brengen met een beweging die banden had met het nazisme zou de ganse Nieuw Rechtse beweging onmiddellijk worden gestigmatiseerd en in diskrediet worden gebracht.

 

Toch kan men Nieuw Rechts niet zo maar gelijk stellen aan de conservatieve revolutie. De wezenlijke overeenkomst tussen de verschillende conservatief-revolutionaire stromingen is de fundamentele kritiek op de erfenis van 1789 EN de wil haar door een revolutie op alle terreinen te keren.[550] Revolutie impliceert omverwerping en volgens Luc Pauwels is dat een attitude die door TeKoS aan de kaak wordt gesteld en verworpen.[551] Het feit dat de historische omstandigheden helemaal anders zijn speelt hierin natuurlijk een belangrijke rol. Een rechtse revolutie lijkt in deze tijd niet zo voor de hand liggend.[552] Door de nadruk te leggen op de metapolitieke strategie erkent Nieuw Rechts ook deze onmogelijkheid. Het artikel van Mohler ‘Van de konservatieve revolutie tot nieuw rechts: kontinuïteit en diskontinuïteit’[553] uit 1986 handelt over wat de conservatieve revolutie en Nieuw Rechts met elkaar gemeen hebben en wat zij niet met elkaar gemeen hebben. Wat hierbij opvalt is het feit dat vooral het verschil in context wordt benadrukt. De verschillen tussen beide stromingen komen volgens Mohler neer op de verschillende tijdgebonden omstandigheden zoals die door hem worden geïnterpreteerd. De conservatieve revolutie kon steunen op een massabeweging, vond plaats in een tijdperk waarin het opiniedelict niet bestond en men beoordeeld werd op zijn handelingen in plaats van op zijn meningen. Nieuw Rechts daarentegen is een geïsoleerde beweging die niet wordt gedragen door een massabeweging -rechts geldt immers nog steeds als de verliezende partij van de tweede wereldoorlog- en rechtse opvatting gelden nog steeds als ‘het kwade’. Bovendien heeft Nieuw Rechts geen toegang tot de media omdat het totalitair liberalisme de ganse maatschappij doordringt. Een gevolg van dit alles is dat Nieuw Rechts zich vooral moet verdedigen tegen de etiketten die het door zijn tegenstanders krijgt opgekleefd. Wat betreft de inhoud van beide denkstromingen stelt Mohler “In zijn ideeën is NIEUW RECHTS niet zomaar een nieuwe uitgave der konservatieve revolutie. Het streeft wel in dezelfde richting, maar geniet van oneindig veel nieuw gewonnen ervaringen en inzichten…[554]

 

Nieuw Rechts kan dus niet gelijkgesteld worden aan de conservatieve revolutie, maar ‘streeft’ wel in dezelfde richting. Het valt inderdaad niet te ontkennen dat er overeenkomsten bestaan tussen het gedachtegoed van TeKoS en de ideeën van de conservatieve revolutie. Toch moet men voorzichtig zijn met het aanduiden van dergelijke ideologische overeenkomsten. De invulling van gelijkaardige thema’s kan grondig verschillen. Het probleem van het aanduiden van overeenkomsten wordt nog versterkt door het ontbreken van een algemeen conservatief-revolutionair ideologisch opzet. Sommige Nieuw Rechtse thema’s

 

waren ook leidmotieven binnen de conservatieve revolutie, andere kwamen slechts zijdelings aan bod of hadden een andere invulling, van nog andere was gewoon nog geen sprake. Terwijl omgekeerd bepaalde thema’s uit de conservatieve revolutie niet aanwezig zijn in het Nieuw Rechtse gedachtegoed. Nieuw Rechts erkent zelf de gemeenschappelijke filosofische basis van beide denkstromingen, met name het verwerpen van de erfenis van de Franse Revolutie en de wil die erfenis ongedaan te maken (Nieuw Rechts opteert daarvoor voor de metapolitieke strategie, het revolutionaire aspect wordt zoals gezegd verworpen). Men kan daarom stellen dat Nieuw Rechts tot dezelfde radicale contrarevolutionaire traditie gerekend kan worden waartoe ook de conservatieve revolutie behoort, maar niet aan deze laatste kan worden gelijkgesteld.

 

1.3.2 De verwantschap tussen Nieuw Rechts en de conservatieve revolutie: een kort overzicht [555]

 

Het volgende overzicht van overeenkomsten tussen de conservatieve revolutie en het gedachtegoed van Nieuw Rechts is beperkt en niet exhaustief. In het kader van deze thesis was het niet mogelijk om de conservatieve revolutie grondig en diepgravend te bestuderen. Het enige wat ik hier wil aantonen, is het feit dat de Nieuw Rechtse ideeën niet uit de lucht zijn komen vallen en in min of meerdere mate refereren aan ideeën die ook leefden binnen de conservatieve revolutie.

 

Het is duidelijk dat het uitgangspunt van beide bewegingen hetzelfde is. Nieuw Rechts reageert net als de conservatief-revolutionairen enerzijds tegen een samenlevingsmodel dat beschouwd wordt als inadequaat, met name het model dat gebaseerd is op de idealen van de Franse Revolutie en anderzijds formuleert zij een alternatief. Het alternatief van Nieuw Rechts is geen loutere overname van een conservatief-revolutionair model geformuleerd in het interbellum, maar het bevat wel elementen die duidelijk refereren aan conservatief-revolutionaire voorlopers.

 

Een andere overeenkomst is de invloed van Nietzsche. Het Nieuw Rechtse discours refereert vaak aan Nietzsche. Zijn afkeer voor het christendom, zijn ophemeling van de heidense, Griekse opvatting van de wereld, zijn kritiek op het rationalisme en het vooruitgangsdenken, zijn relativisme, zijn pleidooi voor de zichzelf overstijgende mens, het concept van de eeuwige wederkeer etc. zijn allemaal elementen die terugkomen in het gedachtegoed van Nieuw Rechts. TeKoS publiceerde reeds verschillende artikels die uitsluitend aan deze filosoof gewijd zijn (tot begin 2001 een twintigtal). In andere artikels en publicaties wordt ook vaak naar hem verwezen.

 

Het cultuurpessimisme dat beide stromingen kenmerkt is een andere gelijkenis. De scherpe afkeer van de decadente cultuur van de eigen tijd, die duidelijk aanwezig was in de conservatieve revolutie, vinden we ook terug bij Nieuw Rechts: de (gepercipieerde) crisis van de Westerse beschaving is een centraal element binnen haar gedachtegoed. Nieuw Rechts is ervan overtuigd dat de huidige Westerse beschaving afgegleden is naar een stadium van verval en degeneratie. Nieuw Rechts gaat er daarbij van uit dat deze decadentie kan worden tegengegaan door het realiseren van een ‘Europese culturele renaissance’. Europa bevindt zich weliswaar op een dieptepunt, maar dit is slechts een tussenfase waarin de heropstanding van de Europese cultuur wordt voorbereid. Nieuw Rechts formuleert daartoe een eigen tegenproject dat een uitweg moet bieden uit de huidige cultuurcrisis. Dit uitdenken van een alternatief is vooral een aspect dat ook aanwezig was bij de jongconservatieven. De nationaal-revolutionairen waren niet echt geïnteresseerd in de creatie van een nieuwe orde, de beweging op zich stond bij hen centraal en de Völkischen beriepen zich nogal vaak op eerder obscure en weinig realistische theorieën.

 

Volgens Nieuw Rechts is het egalitarisme verantwoordelijk voor de huidige cultuurcrisis. De aanduiding van het ‘virus van het egalitarisme’ als voornaamste vijand in al zijn metamorfoses, is een betrekkelijk nieuw aspect binnen het rechtse kamp en was binnen de conservatieve revolutie niet als dusdanig aanwezig. Van een reductie van alle vijanden tot één was er nog geen sprake, maar er bestond wel reeds een afkeer ten opzichte van het egalitarisme, een erfenis van de Franse Revolutie. Vooral de jongconservatieven wezen het egalitaire gedachtegoed af. Zij pleitten voor een organische samenwerking tussen de verschillende standen onder auspiciën van een autoritaire staat en stonden zeer afkerig ten opzichte van het communisme. Bij de Völkischen werd het anti-egalitarisme sterk raciaal ingekleurd. De joden en de slavische volkeren werden beschouwd als minderwaardig aan het Arische ras, maar ook binnen het Arische ras bestonden er volgens hen gradaties van raciale zuiverheid. Ook het samenlevingsmodel dat ze voor ogen hadden was zeker niet gestoeld op egalitaire waarden. Ze pleitten voor de totstandkoming van een specifiek Duits maatschappelijk bestel steunend op orde, harmonie en hiërarchie. Er was volgens hen nood aan een nieuwe elite die de erfvijand van het Deutschtum, de Judengeist, moest verdelgen. Bij de nationaal-revolutionairen, die pleitten voor een klasseloze Duitse maatschappij, was het anti-egalitarisme logischerwijs veel minder aanwezig.

 

De afkeer tegenover het kapitalistisch liberalisme lijkt Nieuw Rechts met de conservatief-revolutionaire stromingen gemeenschappelijk te hebben. Het staat in ieder geval vast dat het individualistische liberalisme door zowel de conservatieve revolutie als Nieuw Rechts wordt afgewezen. Het kapitalistisch liberalisme rukt volgens beide bewegingen het individu los uit de organische samenleving en laat hem verweesd en ontworteld achter. Ook het afwijzen van de almacht van de economische waarden, de rede en het vooruitgangsideaal is bij beide bewegingen aanwezig. De meest radicale tegenstanders van het kapitalistisch liberalisme waren terug te vinden bij de nationaal-revolutionairen. Zij wilden de traditionele burgerlijke wereld op radicale wijze omvormen tot een Duitse antikapitalistische maatschappij. De jongconservatieven verdedigden een vorm van corporatisme of nationaal-socialisme dat de harmonie en de orde binnen de maatschappij zou waarborgen. Ook de Völkischen wezen het kapitalistisch liberalisme af en pleitten voor de totstandkoming van een eigen Duits maatschappijmodel waarin orde, eendracht en hiërarchie centraal stonden.

 

Het afwijzen van het communisme ligt wat complexer. Nieuw Rechts beschouwt het liberalisme niet als tegenhanger van het communisme, beiden worden gezien als twee tegenpolen binnen een zelfde egalitair en economisch waardensysteem en als gelaïciseerde vormen van het joods-christelijke egalitarisme. Deze koppeling werd door de conservatief-revolutionairen nog niet gemaakt. Hun houding ten opzichte van het communisme verschilde nogal. De jongconservatieven zetten zich heftig af tegen het communisme dat in tegenspraak was met hun elite-denken en hun opvatting van een organische samenleving. Binnen die organische samenleving pleitten ze wel voor een of andere vorm van nationaal-socialisme dat echter anti-marxistisch diende te zijn. Bij de nationaal-revolutionairen daarentegen ontmoetten nationale en socialistische tendensen elkaar wat uitmondde in een pleidooi voor een Duitse klasseloze maatschappij. Binnen deze stroming vindt men ook de aanhangers terug van het nationaal-bolsjewisme die in het bolsjewistische Rusland een bondgenoot zagen in de strijd tegen het kapitalistische Westen. Van een radicaal anticommunisme was in deze stroming dus geen sprake.

 

De afwijzing van het christendom en het pleidooi voor het terug aansluiten bij onze heidense erfenis is ook niet eenduidig. De jongconservatieve stroming werd gekenmerkt door een sterke christelijke invloed. Het christendom werd beschouwd als een eenheid brengende factor die de verschillende delen in al hun veelvuldigheid zou omvatten. Dergelijke ideeën vindt men duidelijk niet terug bij Nieuw Rechts. De wortels van het Nieuw Rechts heidendom liggen in de völkische stroming. In de negentiende eeuw werd in het völkische milieu de heidense erfenis van de Germaanse voorouders herontdekt en gekoppeld aan de opkomst van de rassenleer. Religie werd iets dat inherent was aan een bepaald ‘ras’. Sommige Völkischen waren openlijk heidens, antichristelijk en zeker antirooms, maar dat gold zeker niet voor allemaal.[556]

 

Een voorbeeld van een voorloper van het noordse heidendom zijn de theorieën van de eerder vermelde Guido Karl Anton List (1848-1919) of Guido von List, de eerste en meest bekende vertegenwoordiger van de Ariosofie. Ten gevolge van een oogkwaal was deze auteur in 1902 gedurende elf maanden blind. Hij verkondigde dat hij in die periode via visioenen uit vorige levens de betekenis van de heidense religie en de runen had leren kennen.[557] De paper waarin hij zijn ideeën uiteenzette, werd zonder commentaar afgewezen door de Keizerlijke Academie der Wetenschappen. Desondanks werden zijn theorieën door völkische nationalisten verwelkomd. List verdedigde de superioriteit van het Arisch-Germaanse ras dat geroepen zou zijn om over de aarde te heersen.[558] Hij ontwikkelde een ganse theorie over de inhoud van de oorspronkelijke Germaanse religie. Hij ging daarbij uit van het idee dat alle religies in hun kern dezelfde esoterische leer bezitten, enkel de uiterlijke verschijningsvorm zou specifiek volksgebonden zijn. Deze etnische religies waren noodzakelijk voor de laagste sociale klassen omdat die mentaal niet voldoende ontwikkeld waren om abstracte begrippen te begrijpen en daarom nood hadden aan meerdere gepersonaliseerde goden. Dit polytheïsme maakte deel uit van de Ario-Germaanse religie die List ‘Wuotanismus’ (cultus van Wotan) noemde. Alleen de selecte groep hoger ontwikkelden begrepen dat de goden personificaties waren van het ene, grote en goddelijke wezen dat alles doordringt.[559] Volgens von List werden de wijsheid en magie van het ‘Wuotanismus’ bewaard door de klasse van de Armanen. Zij zouden een geheim ondergronds genootschap, de Kalanders, gevormd hebben na de kerstening van Europa. De kennis van de Armanen zou onder meer blijven bestaan hebben in de middeleeuwse ridderorden, de alchemie, de vrijmetselarij en de hekserij. Von List geloofde dat de Armanen intrinsieke fysische en magische gaven bezaten die men kon doen herleven bij hun afstammelingen, die deel uitmaakten van de oude Germaanse koninklijke en adellijke families.[560] Het christendom vernietigde de oude Germaanse religie en tegelijk met de kerstening sijpelden andere volkeren Europa binnen die zich vermengden met het zuivere Arische ras wat leidde tot de degeneratie van het Arische ras en de ondergang van de Germaanse hoogcultuur.[561] Een andere Ariosofische beweging werd in het begin van de twintigste eeuw gecreëerd door de voormalige cisterciënzermonnik Georg Lanz (zie vroeger).

 

Het is wel duidelijk dat het heidendom waar Nieuw Rechts voor pleit in feite weinig te maken heeft met dergelijke obscure theorieën. Het enige waar ik hier wil op wijzen is het feit dat een dergelijke anti-christelijke en heidense stroming reeds vanaf de negentiende eeuw, vooral in völkische milieus, aanwezig was. Deze stroming zou beperkt voortleven binnen de NSDAP, vooral binnen de SS van Himmler. Binnen het nazisme was het heidendom maar gering aanwezig. De NSDAP nam wel symbolen, beeldspraak en ceremonieën over die ze zogezegd ontleenden aan de Germaanse traditie, maar dat had vooral te maken met het creëren van een nieuwe Duitse eigenwaarde die werd gezocht in het glorieuze Duitse verleden. Het gebruik van het heidense swastikasymbool was ingegeven door een pragmatische redenering: Hitler wilde een dramatisch en herkenbaar symbool voor zijn partij en zijn keuze voor het hakenkruis had niets te maken met eventuele heidense sympathieën. Hij opteerde er ook voor een concordaat met de Kerken af te sluiten. Toch bestond er binnen het nazisme wel degelijk een groep Germaanse heidenen, waarvan Heinrich Himmler, Rudolf Hess en Alfred Rosenberg wellicht de bekendste vertegenwoordigers waren.[562] Vooral de Ahnenerbe, de ‘wetenschappelijke’ afdeling binnen de SS, was beïnvloed door Ariosofische en heidense theorieën.[563]

 

Met deze aandacht voor het heidendom ging ook interesse voor het (vermeende) grootse verleden van de Germanen samen. Deze aandacht voor het verre verleden, die samenhangt met de behoefte aan een roemrijke nationale traditie, sluit aan bij een beweging die reeds in de negentiende eeuw was ontstaan.[564] Bij de jongconservatieven was het ideaalbeeld van de harmonieuze middeleeuwse samenleving duidelijk aanwezig. De Völkischen ondersteunden hun doctrine van de superioriteit van het Arische ras door te wijzen op het glorieuze Germaanse verleden van voor de kerstening. Deze tendens was ook sterk aanwezig bij de Ahnenerbe die archeologische zoektochten ondersteunde die bewijzen moesten leveren dat alle grote beschavingen Arische wortels hadden. De Nieuw Rechtse voorstelling van onze Indo-europese erfenis, die vooral steunt op de theorie van Dumézil, verschilt natuurlijk sterk van de voorstelling die werd aangehangen in de nationalistische völkische milieus. Een duidelijke overeenkomst is echter de sterke nadruk die wordt gelegd op de grootsheid van de autochtone Europese beschaving en de grootse verwezenlijkingen van de Indo-europese cultuur. De aandacht voor het ‘grote’ verleden vormt zowel bij de conservatieve revolutie als bij Nieuw Rechts een aansporing om die grootsheid in de huidige tijd na te streven.

 

Ook het verlangen naar een nieuwe eenheid is terug te vinden bij de conservatieve revolutie en bij Nieuw Rechts. De zoektocht naar een nieuwe bindende kracht die het individuele leven overstijgt, is bij beide stromingen duidelijk aanwezig. Het antwoord wordt door Nieuw Rechts gezocht in een organische samenleving met aandacht voor verworteling, traditie en gemeenschapszin. Ook voor veel conservatief-revolutionairen waren de organische opbouw van de maatschappij en de verbondenheid met natuur en traditie centrale notities.

 

Een zeer duidelijk overeenkomst is de rijksgedachte die zowel bij Nieuw Rechts als de jonconservatieven aanwezig was. Onder het rijk verstonden de jongconservatieven een historisch gegroeide Europese samenlevingsvorm die volkeren en stammen, talen en regio’s hun eigen identiteit en ontwikkeling laat, maar ze in een bovengeordende structuur wil bundelen. Het particuliere volk werd zo niet verloochend, maar overstegen. Deze invulling komt overeen met de Nieuw Rechtse invulling van de rijksgedachte. Ook voor Nieuw Rechts tracht het rijk te unificeren op een hoger niveau, zonder de diversiteit van de verschillende culturen en volkeren te onderdrukken. Het wil de verschillen dus niet afschaffen, maar integreren. Voor de conservatief-revolutionairen was het duidelijk dat Duitsland de kern van dit rijk zou uitmaken. Deze gerichtheid op Duitsland is ook bij Nieuw Rechts aanwezig. Het pleidooi voor de totstandkoming van een “Midden-Europa” (tot 1990) waarvan de kern het herenigde Duitsland zou zijn, getuigt hiervan. Alain de Benoist heeft het zelf over een “herontdekt konservatief-revolutionair thema”.[565] Duitsland moet volgens Nieuw Rechts binnen Europa zijn ‘klassieke’ rol van bemiddelaar tussen Oost en West opnemen.

 

De aandacht voor de natuur en de ecologie is zowel bij Nieuw Rechts als bij de conservatieve revolutie terug te vinden. De natuurgerichte wereldvisie wordt daarbij geplaatst tegenover de decadente samenleving. Nieuw Rechts pleit voor een organische samenleving die in harmonie leeft met zijn natuurlijke omgeving. Deze verbondenheid met de natuur en het landschap was ook voor veel conservatief-revolutionairen een centrale notitie in hun wereldvisie. De invulling van deze natuurgerichtheid bij Nieuw Rechts en de conservatieve revolutie verschilt echter, onder meer als gevolg van de sterk veranderde omstandigheden. De verdergaande industrialisering, de vervuiling en de overbevolking speelden een belangrijke rol in de heropleving van de ecologische bewogenheid na de tweede wereldoorlog. Deze natuurgerichtheid was daarbij veel minder ingegeven door een nostalgische en romantisch ‘terug naar de natuur’ gevoel zoals tijdens de conservatieve revolutie. Dergelijk romantisch gevoel was vooral sterk aanwezig bij de Bündischen, maar ook in het völkische milieu was een dergelijk sentiment sterk verspreid. Tegenover het kunstmatige burgerlijke bestaan werd de ongereptheid en vitaliteit van de natuur geplaatst. De natuur werd verbonden met de levende gemeenschap en de traditie. ‘Het volk’ werd in verband gebracht met de specifieke natuur waarin het geworteld was. Bij Nieuw Rechts is de ecologische bewogenheid vooral gericht tegen het industriële utilitarisme en de consumptiemaatschappij en de vervuiling die dat met zich mee brengt. De Benoist wijst elk “banaal naturalisme” af. Het ‘terug naar de natuur’ credo van “bepaalde volkse sekten” kan bij hem op weinig sympathie rekenen. Toch zijn er ook binnen het Nieuw Rechtse gedachtegoed echo’s van dit romantisch ecologisme terug te vinden. Dit blijkt onder meer uit het pleidooi voor een nauwere verbondenheid met de natuur en een groter bewustzijn van het feit dat wij deel uitmaken van de natuur. Het radicaal ecologisme dat wordt verdedigd door De Martelaere gaat hierin het verst. Hij pleit voor een bewust reactionaire politiek en een terugkeer naar een soort ‘dorpsmaatschappijen’ die dicht bij de natuur leven. Dit nostalgisch ecologisme sluit duidelijk veel meer aan bij het romantisch ‘terug naar de natuur’ streven van sommige conservatief-revolutionairen.

 

Binnen de conservatieve revolutie bestond er een nauwe band tussen conservatisme en nationalisme. Dit nationalisme stond in rechtstreeks verband met het idee van de vooropgestelde eeuwige organische eenheid van de traditionele ‘Gemeinschaft’. Volk, gemeenschap en natie zijn zowel bij de conservatieve revolutie als bij Nieuw Rechts belangrijke thema’s. De Duitse natie was een centraal element in het gedachtegoed van de conservatieve revolutie. Bij Nieuw Rechts staat de Vlaamse natie centraal. Nieuw Rechts sluit aan bij de radicaalrechtse en heelnederlandse strekking binnen de Vlaamse Beweging (zie volgend hoofdstuk).

 

 

2. Nieuw Rechts en de Vlaamse beweging

 

2.1 Nieuw Rechts en de band met de radicaalrechtse traditie in de Vlaamse beweging

 

2.1.1 Is Nieuw Rechts radicaalrechts?

           

De rechts-radicale traditie binnen de Vlaamse beweging heeft, net als de conservatieve revolutie, haar wortels in de rechtse conservatieve gedachtestroming die zich ontwikkelde in de loop van de negentiende eeuw. Dit rechtse gedachtegoed kantte zich tegen het Verlichtingsdenken en vooral tegen het maatschappijmodel van de Franse Revolutie die deze ideeën in praktijk bracht. Deze contrarevolutionaire stroming ontstond bijna tegelijk met de Franse Revolutie en zou vanaf het einde van de achttiende eeuw tot op de dag van vandaag haar eigen woordvoerders hebben. Tegenover het optimistisch vooruitgangsgeloof en het geloof in de maakbaarheid van de mens en de maatschappij verdedigden ze een meer sceptische kijk op de mogelijkheden tot fundamentele verandering van de wereld. De ophemeling van de rede werd bekritiseerd en principes als vrijheid en gelijkheid werden niet zo maar geaccepteerd. Deze opvattingen waren in sommige periodes wijdverspreid, in andere slechts beperkt aanwezig, maar bleven steeds doorleven.[566]

 

            Volgens Jan Sizoo wordt de rechtse gedachtewereld gekenmerkt door een vijftal elementen. Ten eerste een onveranderlijke transcendentale norm die onafhankelijk van tijd en plaats het maatschappelijk leven beheerst. Ten tweede de overtuiging dat de rechten en plichten van de mensen historisch bepaald zijn en dus ongelijk zijn. Een derde kenmerk is de verdediging van godsdienst, christelijke moraal en geestelijke waarden. Ten vierde wordt de samenleving niet gezien als een samenleving die bestaat uit individuen of elkaar bestrijdende klassen, maar uit historisch gegroeide, geografisch en biologisch bepaalde gemeenschappen. Het vijfde kenmerk ten slotte is de opvatting dat de politieke leiding over die gemeenschappen toekomt aan een elite. Dit rechtse ideeëngoed staat in contrast met de verdergaande individualisering, secularisering en democratisering van de Westerse wereld. Rechts heeft deze ontwikkelingen niet kunnen tegenhouden en heeft zich meestal aangepast. De rechtse ambities werden beperkt tot het haalbare, namelijk zoveel mogelijk elementen van het rechtse ideeëngoed verdedigen en in stand houden in een maatschappij gestoeld op de linkse idealen van de Franse Revolutie.[567]

 

            Het rechts-radicalisme is ingebed in dit rechtse ideeëngoed, maar legt zich niet neer bij de dominantie van de ‘linkse’ ideeën. Het verwerpt op radicale wijze de filosofische basis van de Verlichting en de Franse Revolutie. Radicaalrechts wil een maatschappij creëren waarin de basiswaarden van het rechtse ideeëngoed integraal gelden. Dit kan enkel via een rechtse revolutie die geleid moet worden door een elite.[568] Men kan globaal genomen vijf samenhangende componenten onderscheiden in dit radicaalrechtse gedachtegoed. Ten eerste een biologisch racisme dat gelooft in erfelijke superioriteitsverschillen tussen rassen en volkeren. Ten tweede een extreme vorm van volksnationalisme dat de klemtoon legt op de natie in plaats van op de staat. De doelstelling van een sterk, verenigd volk staat daarbij centraal. Een derde aspect is de sterke nadruk op het leidersprincipe. Dit hangt samen met het vierde element, namelijk de verwerping van de parlementaire democratie. Een democratisch gekozen parlement wordt beschouwd als een te zwak en te inefficiënt bestuurssysteem om de maatschappelijke problemen op te lossen. Ten vijfde wordt alles wat links is verworpen. Naast een uitgesproken anticommunisme en antisocialisme impliceert dit tevens het geloof dat onze samenleving misleid en ondermijnd wordt door links georiënteerde organisaties, zoals de vakbeweging, progressieve leerkrachten en linkse journalisten. Deze vijf componenten verwijzen naar dezelfde basiswaarde: het geloof in de fundamentele ongelijkheid van individuen, groepen en volkeren. Radicaalrechts verwerpt principieel de gedachte dat mensen gelijk zijn en dus ook het linkse ideeëngoed die deze gelijkheidsgedachte propageert.[569]

 

            De vraag luidt nu of Nieuw Rechts tot deze radicaalrechtse traditie kan gerekend worden.[570] Het is in ieder geval duidelijk dat Nieuw Rechts zich niet neerlegt bij de huidige dominantie van het ideeëngoed van de Franse Revolutie. Nieuw Rechts verdedigt een eigen rechts tegenproject, maar wil die NIET realiseren via een revolutie van rechts, die in de gegeven omstandigheden overigens geen kans op slagen heeft. Ze wil haar project realiseren via een metapolitieke strategie. Nieuw Rechts vertrekt van het principe dat het verwerven van de politieke macht slechts mogelijk is na het verwerven van de culturele macht. Deze laatste wordt de dag van vandaag gemonopoliseerd door links. Nieuw Rechts streeft daarom een “contre-pouvoir culturel” na en engageert zich in een strijd op het culturele niveau tegen de hegemonie van links. Het Nieuw Rechtse tegenproject steunt op het radicaalrechtse basisprincipe, met name het anti-egalitarisme. De gedachte dat mensen gelijk zijn wordt principieel verworpen. Wat betreft de vijf deelaspecten moet men nuanceren.

 

Het biologisch racisme, gedefinieerd als uitingen van vijandigheid van het ene ras jegens het ander voortkomend uit een gevoel van meerwaarde, vindt men NIET in dergelijke vorm terug bij Nieuw Rechts. Nieuw Rechts verdedigt ‘le droit à la différence’ en pleit voor het behoud van de culturele eigenheid van elk volk. Daarbij wordt voortdurend benadrukt dat geen enkel ras of cultuur superieur is. Het gevaar van het opduiken van wat Taguieff noemt ‘differentieel racisme’ is hier echter reëel.[571] Het bestaan van superieure rassen of culturen wordt weliswaar verworpen, maar in plaats daarvan wordt de afstand tussen de verschillende culturele gemeenschappen benadrukt en verabsoluteerd. Dit leidt tot een ‘differentieel racisme’ gekenmerkt door de vaste wil om de verschillen tussen culturen tegen elke prijs te bewaren en de angst voor hun vernietiging door rassen- of culturele vermenging. Dit neoracisme wordt dan vaak gepresenteerd als een ‘authentiek’ antiracisme dat ijvert voor de aanvaarding van de ‘ander’ met zijn specifieke eigenheid, maar tegelijk wordt het multiculturalisme afgewezen en een terugkeerbeleid voor migranten bepleit uit ‘respect voor hun culturele identiteit’. De migrant zou immers zijn eigenheid verliezen in de Westerse wereld die niet de zijne is en deze ontworteling werkt criminaliteit in de hand. De multiraciale maatschappij vormt bovendien ook een groot gevaar voor de Europese beschaving omdat het de etnische en culturele homogeniteit van de inwoners van Europa zou vernietigen waarop de Europese identiteit en samenhorigheidsgevoel berusten. Nieuw Rechts verdedigt dan wel niet de superioriteit van de blanke Europese cultuur, maar heeft wel blijk van onverdraagzaamheid ten opzichte van niet-Europese migranten.

 

Het tweede kenmerk van het radicaalrechtse gedachtegoed, een volksnationalisme dat de klemtoon legt op de natie in plaats van op de staat, is aanwezig in het Nieuw Rechtse gedachtegoed. Bij Nieuw Rechts is het volk de onherleidbare eenheid waartoe elk individu behoort. De natie moet berusten op het organisch karakter van de samenleving en de collectieve identiteit van een volk. Behoren tot een land is volgens Nieuw Rechts in de eerste plaats behoren tot een geschiedenis, een erfenis, een taal, een origine. De staat berust op de natie en niet omgekeerd.

 

De sterke nadruk op het leidersprincipe vindt men bij Nieuw Rechts terug in het pleidooi voor een nieuwe elite. Nieuw Rechts stelt dat een elite een noodzakelijkheid is voor elke maatschappij die een beetje georganiseerd is. Er zijn bovendien bekwame leiders nodig die de Westerse beschaving kunnen redden van de decadentie en de cultuurcrisis. Er is volgens Nieuw Rechts immers sprake van een ‘slecht’ gebruik van de goede moderne middelen. Een goed gebruik zou slechts een kwestie zijn van een goede leiding door een bekwame elite. Er moet daarom een einde gesteld worden aan de verheerlijking van de mediocriteit en de negatieve houding tegenover autoriteit die door het egalitarisme wordt uitgedragen.

 

De verwerping van de parlementaire democratie ligt complexer. Nieuw Rechts verwerpt de parlementaire democratie als dusdanig niet. Ze is voorstander van een zogenaamde participatiedemocratie, met directe participatie van de burger onder meer via referenda. Tegelijk worden politici voorgesteld als geldgeil en corrupt en wordt de noodzaak aan ‘bekwame staatsmannen’ benadrukt. Er is met andere woorden nood aan een politieke elite die de verantwoordelijkheid draagt voor de gemeenschap in zijn totaliteit. Deze elite is in feite de incarnatie van de volksziel. Het autoritaire idee dat de staatsmacht afkomstig is uit de volkswil, kunnen we hierin terugvinden: de politieke elite voelt op een mystiek-rechtstreekse manier aan wat het volk wil.[572]

 

De verwerping van het linkse gedachtegoed vinden we ook bij Nieuw Rechts terug. Zowel het egalitarisme, het liberalisme, het communisme als het multiculturalisme worden door Nieuw Rechts afgewezen. Nieuw Rechts gaat er ook van uit dat de culturele macht vandaag de dag gemonopoliseerd wordt door links. Het geloof dat onze samenleving gedomineerd wordt door links georiënteerde organisaties, zoals de vakbeweging, progressieve leerkrachten en linkse journalisten is ook bij Nieuw Rechts aanwezig.

 

Samenvattend kan men stellen dat Nieuw Rechts een genuanceerd rechts-radicaal gedachtegoed verdedigt dat uitgebreid wordt onderbouwd in talrijke artikels in TeKoS. Het is ook de expliciete bedoeling van Nieuw Rechts om het rechtse gedachtegoed een nieuwe ideologische basis te verstrekken.

 

2.1.2 De inbedding in de Vlaamse beweging: de voorgeschiedenis van TeKoS

 

De directe voorlopers van TeKoS vindt men terug in het rechts-radicale en Vlaams-nationalistische milieu van de jaren ’60 en ‘70. Volgens Patrick Rentmeesters, en Patrick Commers volgt hem hierin, begint de voorgeschiedenis van Nieuw Rechts in 1960 met de oprichting van CABDA (Comité d' Action et de Défense des Belges en Afrique).[573] In het overzicht dat in deze thesis wordt gegeven, wordt ook kort aandacht besteed aan de jaren ’50. Deze periode is van cruciaal belang geweest voor het doorleven van de rechts-radicale Vlaams-nationalistische traditie na de tweede wereldoorlog. Men kan stellen dat de wortels van radicaalrechts in Vlaanderen vandaag, zowel ideologisch als organisatorisch, voor een groot deel liggen in het nostalgisch en revanchistisch Vlaams-nationalistisch biotoop van na de tweede wereldoorlog. Voor TeKoS is ook het doorleven van het gedachtegoed van Van Severen direct na de oorlog van groot belang geweest. Ook het in 1956 opgericht tijdschrift ‘Dietsland Europa’ speelde een belangrijke rol in de wegbereiding van de Nieuw Rechtse ideeën. Op die manier kunnen de jaren ’50 beschouwd worden als een essentieel onderdeel van de voorgeschiedenis van Nieuw Rechts. De beschrijving van de voorgeschiedenis van TeKoS vanaf de jaren '60 is ook veel uitgebreider dan het overzicht van de wordingsgeschiedenis van het tijdschrift dat wordt gegeven in de thesissen van Commers en Rentmeesters omdat dit overzicht vooral wil aantonen dat TeKoS deel uitmaakt van de radicaalrechtse traditie die na de tweede wereldoorlog in de Vlaamse beweging doorleefde.

 

2.1.2.1 Het doorleven van het rechts-radicalisme in de Vlaamse beweging

De collaboratie van een deel van de Vlaamse beweging bracht de beweging als geheel in diskrediet. De repressie die er op volgde, speelde echter een belangrijke rol in het doorleven van het rechts-radicale Vlaams-nationalisme. De felheid waarmee niet-katholieke dagbladen en partijen de voornamelijk katholieke collaborateurs aanklaagden, leidde tot de verspreiding in brede katholieke kring van het idee dat het ging om een bewuste aanval tegen het Vlaams-katholieke idealisme. Daar kwam bij dat tijdens de oorlog de katholieke zuil en de kerk een accommodatiepolitiek hadden gevoerd die door het linkse verzet nu als collaboratie werd gebrandmerkt. Het gevolg hiervan was dat de Vlaams-katholieke solidariteit werd versterkt en de reïntegratie van de 'zwarte' flaminganten in de Vlaamse beweging werd vergemakkelijkt. Deze tendens werd nog versterkt door de koningskwestie die de Belgische publieke opinie polariseerde. Rechts -zowel katholiek rechts als extreemrechts- stond lijnrecht tegenover links. Dit alles zorgde ervoor dat de rechts-radicale traditie, die zich in het interbellum stevig in het Vlaams-nationalisme had genesteld, kon blijven doorleven. De 'door de repressie getroffenen' verbreidden het beeld van de 'Vlaamse underdog' die door de Belgische staat (niet het Belgische vaderland) onrechtvaardig was behandeld. De collaboratie werd voorgesteld als een tactische vergissing van een beweging die het goed meende met het Vlaamse volk. Het rechtse aspect werd weggegomd en de nadruk kwam te liggen op de 'foutgelopen' repressie. Het idee ontstond dat de Belgische staat de repressie had gebruikt om de Vlaamse beweging te breken en dat de repressie hard en onrechtvaardig was. Via deze beeldvorming werd de sympathie verkregen van de doorsnee Vlaamsgezinde katholiek die niet gecollaboreerd had. Dit beeld versterkte overigens ook het nieuwe wantrouwen tegenover de Belgische staat en zijn politieke elite. Een harde kern van Vlaams-nationalisten verenigde zich na de oorlog en weigerde de oorlog stilzwijgend achter zich te laten. Allerlei Vlaams-nationalistische verenigingen en blaadjes werden opgericht. De belangrijkste van dergelijke bladen was het Antwerpse weekblad ‘’t Pallieterke’.[574] Er werden ook een aantal 'zelfhulpnetwerken' opgericht die de 'slachtoffers van de repressie' materieel konden helpen en er werden gelegenheden en verenigingen gecreëerd waarop gelijkgezinden konden samenkomen. Een van die zelfhulpgroepen was het Sint-Maartensfonds die vanaf 1953 oud-oostfronters van alle strekkingen groepeerde.[575]

 

Terwijl de voormalige collaborateurs zich na de bevrijding in een positie van zelfverdediging bevonden, was dat niet het geval voor de oud-leden van het Verdinaso die niet in de collaboratie waren gestapt. Na de oorlog werden verscheidene neo-Dinasogroepen opgericht en periodieken uitgegeven die de persoon van Van Severen en zijn solidaristische ideeëngoed opnieuw onder de aandacht moesten brengen.[576] De verschillende groepen van neo-Dinasostrekking kwamen echter zelden of nooit tot een betekenisvolle eenheid en bleven versplinterd.[577] In hun publicaties werd sterk de nadruk gelegd op de ideologische verschillen tussen Van Severen en het nazisme of de völkische Nieuwe Orde. Ze plaatsten Van Severen niet bij de Völkischen, maar bij de Jungkonservativen die de moderniteit en de technisch-industriële ontwikkeling aanvaardden, maar die probeerden in te passen in een nieuwe politieke orde die geïnspireerd was op de als christelijk beschouwde middeleeuwse rijksgedachte (zie hoofdstuk “De conservatieve revolutie”).[578] De inhoudelijke constanten binnen deze neo-Dinasogroepen waren een negatieve houding tegenover de Franse Revolutie, een afwijzen van het liberale kapitalisme, een virulent anticommunisme, een verwerping van de parlementaire democratie en het meerpartijenstelsel en een pleidooi voor een organische samenleving, meestal gebaseerd op het solidarisme-corporatisme dat men voorstelde als een ‘echte’ democratie. In deze groepen was ook een sterke idealisering van Van Severen, ‘de Leider’, aanwezig.[579] De 'traditie' van het bekritiseren van de democratie werd na de oorlog in de neo-Dinasogroepen verder gezet. Deze kritiek op de instabiele parlementaire democratie kon op het einde van de jaren ‘40 gemakkelijk inpikken op de koningskwestie. Er werd gepleit voor een sterke staat, ontdaan van de 'particratie' en gebaseerd op een hiërarchische politieke en sociale orde, waarvan de dynastie de hoeksteen zou zijn. Die ideeën vonden gemakkelijker ingang omdat tegen de achtergrond van de koude oorlog het anticommunisme in brede kringen toenam. Toen Leopold III aftrad, versterkte dat bij degenen die nog droomden van een 'autoritaire democratie', de vaste wil om het bestaande politieke systeem te vervangen door een ander dat zou gebaseerd zijn op rechts-radicale uitgangspunten.[580]

 

Tussen deze neo-Dinaso’s en de radicale rechterzijde van het Vlaams-nationalisme bestonden er nauwe contacten. De neo-Dinaso’s oefenden in het bijzonder een grote invloed uit in de Vlaamsgezinde jeugdbewegingen.[581] Er werden daartoe vormingsbladen gelanceerd die zich richtten tot de herlevende Vlaams-nationalistische jeugdbewegingen, in het bijzonder het Jeugdverbond der Lage Landen (met onder meer Staf Vermeire), dat na een crisis in 1949 werd omgevormd tot Algemeen Diets Jeugdverbond (ADJV).[582] Het Bourgondisch nationalisme van het ADJV en aanverwanten kwam tot uiting in de tijdschriften van de bewegingen. Men kan zich echter de vraag stellen in hoeverre de basis van de jeugdbewegingen van de neo-Dinaso-ideeën doordrongen was. Rekruteringsdomein bij uitstek waren immers de kinderen van ‘zwarten’ en dit waren overwegend Vlaams-nationalisten. Voor hen waren op de eerste plaats het antibelgicisme en het Vlaams-nationalisme aantrekkingspolen van de jeugdbeweging. Diets-nationalisme was geen bezwaar, maar voor de meeste bleef dit allicht refereren aan een taalnationalistische vereniging van Vlaanderen en Nederland. Doorheen deze bewegingen bleef dus een scheidingslijn lopen tussen enerzijds een traditioneel katholiek völkisch nationalisme en aan de andere kant een neo-Dinasostrekking die de rijksgedachte vooropstelde en heelnederlands was.[583] Het is in ieder geval wel duidelijk dat van dergelijke Vlaams-nationalistische jeugdgroepen een grote invloed uitging omdat ze enerzijds een 'kweekschool' waren voor een nieuwe generatie rechts-radicalen, die op zijn minst vertrouwd waren met de solidaristische en heelnederlandse ideeën van Van Severen, en anderzijds oefende hun propaganda ook invloed uit op niet-leden. Met name jeugdleiders uit de katholieke jeugdbewegingen, in het bijzonder de Katholieke Studentenactie (KSA), maakten op die manier kennis met het gedachtegoed van Van Severen.[584]

 

Naast de Vlaamse neo-Dinasobeweging ontstond er ook een Belgische neo-Dinasostrekking. Zij verdedigde op nationalistisch en maatschappelijk vlak hetzelfde project als de Vlaamse strekking, maar ze onderscheidde zich ervan doordat ze de Vlaamse beweging vooral als een tegenstander zag. De belangrijkste vertegenwoordiger hiervan was Louis Gueuning, voormalige leider van de provinces romanes van het Verdinaso.[585] Hij werd in 1947 de uitgever van het toen al twee jaar bestaande tijdschrift ‘L'Actualité Politique’. Daarin verdedigde hij Leopold III en pleitte hij voor Benelux en Europese samenwerking. De dag dat Leopold abdiceerde stichtte hij een Comité d'action pour la Liberté et L'ordre/ Actiecomité voor Vrijheid en Orde, dat onder meer de tijdschriften ‘Hier Dinaso!’ en ‘De Uitweg’ (later ‘Politiek Nu’) uitgaf, waarin het parlementarisme werd verworpen en werd gepleit voor een sterke staat in een aristocratisch Benelux/Groot-Nederland.[586]

 

De stijl van het Verdinaso was ook inspirerend voor meer op de daad gerichte militanten die in 1950 een extreemrechtse Vlaams-nationalistische militie vormden met als naam Vlaamse Militanten Orde (VMO). Dit VMO werd opgericht als een propaganda- en actiegroep ter ondersteuning van de Vlaams-nationale partijpolitiek. Ze evolueerde doorheen de jaren ‘70 geleidelijk van "vooral Vlaams-nationalistisch" naar een "uiterst rechtse” militie en knokploeg (in 1983 werd de organisatie ontbonden na een gerechtelijke veroordeling als privé-militie). Het VMO onderhield een gespannen relatie met de leiding van de in 1954 nieuw opgerichte VU, waarvan het zichzelf als een soort voorhoede presenteerde. [587]

 

Een discussieforum dat oud- en neo-Dinaso's en 'zuivere' Vlaams-nationalisten bij mekaar bracht en op die manier het meest invloedrijke vehikel werd langs waar de ideologische herbewapening van het rechts-radicale Vlaams-nationalisme werd gerealiseerd, was het in 1956 door Karel Dillen opgerichte solidaristische tijdschrift ‘Dietsland Europa’, dat deel uitmaakte van een breder Europees netwerk. ‘Dietsland Europa’ werd vooral in de jaren ‘60 belangrijk toen het uitgroeide tot het orgaan van het in 1965 opgerichte Were Di.[588]

 

2.1.2.2 De directe voorlopers van TeKoS in de Vlaamse beweging

In de jaren ‘60 zagen nieuwe rechts-radicale groepen in België het licht. Sommige waren voorlopers van de Nouvelle Droite in de jaren ‘70, andere bleven verwijzen naar Nieuwe Orde-formaties uit het verleden. Twee ontwikkelingen speelden een centrale rol in deze opleving: enerzijds het snelle dekolonisatieproces van Afrika met de onafhankelijkheid van Belgisch-Congo in 1960, anderzijds de toenemende communautaire spanningen die leidden tot een nieuwe doorbraak van het Vlaams-nationalisme bij een jongere generatie.[589]

 

De onafhankelijkheid van Belgisch Congo in juni 1960 leidde tot het ontstaan van enkele rechts-radicale groepen die misnoegd waren over deze onafhankelijkheid. Louis Gueuning richtte in 1960 de CABDA (Comité d' Action et de Défense des Belges en Afrique) op en in 1961 de OSP/AOW (Organisation du Salut Publique/Organisatie voor Algemeen Welzijn). Deze organisaties keerden zich af van het parlementarisme en pleitten voor een sterk gezag. Gueuning wilde een regering 'van algemeen welzijn' gevormd zien, los van de politieke partijen en onder leiding en gezag van de koning, die een nieuwe staat van meer autoritaire signatuur zou creëren. Een andere rechts-radicale formatie was de Mouvement d' Action Civique (MAC ) met Jean Thiriart, die snel evolueerde van Belgisch nationalistisch naar een rechts-radicale 'westerse' ideologie van fascistische inspiratie.[590] 

 

Deze vereniging werd in 1962 de Belgische tak van het Franse Jeune Europe (JE). Al een jaar eerder was Jeune Europe erin geslaagd in het Nederlandse taalgebied een afdeling op te richten onder de naam Jong Europa, die zowel Nederlanders als Vlamingen groepeerde.[591] In deze vereniging waren onder meer Karl van Marcke, Paul Hendrik Leenaards en Luc Pauwels actief, die allen deel zullen uitmaken van de kernredactie van TeKoS vanaf haar oprichting.[592] In 1963 kwam het tot een rebellie tegen Thiriart die zelf een aantal leden uit Jong Europa stootte, formeel wegens de te sterke Germaanse oriëntering van het blad van de vereniging (‘Jeugdbrief’) en de te uitgesproken neonnazi-sympathieën van enkele leden.[593] Verhoeyen noemt in dit verband Karl van Marcke die neonazistische sympathieën zou hebben en lid zou geweest zijn van de Teutoonse Orde.[594] De Belgische en Nederlandse opposanten van Thiriart, onder wie Luc Pauwels, de redacteur van 'Jeugdbrief', en Paul Hendrik Leenaards, stichtten daarop de vereniging Europafront. Hun gelijknamig tijdschrift ijverde voor de eenheid van de Nederlanden, voor de verdediging van het blanke ras en een nieuwe Europese orde en kantte zich tegen het belgicisme, het communisme, de politieke corruptie en de afhankelijkheid van de Verenigde Staten. Europafront verdween in 1965.[595] De Europese focus en het anticommunisme en anti-Amerikanisme zijn thema's die later ook in TeKoS duidelijk aan bod zullen komen.

 

De meeste Vlaamse leden van Europafront vonden elkaar terug in het Aktiecentrum Delta, dat volgens Louis Vos beschouwd kan worden als een van de meest authentieke vertegenwoordigers van radicaalrechts in Vlaanderen in die periode.[596] Deze vereniging groepeerde vooral de rechtervleugel van de VU die zich kantte tegen de verruimingspolitiek die de partij voerde vanaf de jaren ’60.[597] Aan het tijdschrift van de groep, ‘De Anderen’, werkten onder meer Roeland Raes, Pauwels en Leenaards mee, met als correspondent voor Frankrijk de Nouvelle Droite ideoloog Alain de Benoist.[598] Allemaal mensen die later in TeKoS zullen publiceren. Het blad verdedigde traditionele thema's zoals de herstructurering van België op federale basis, het bewaren van de integriteit van het Nederlands, de hereniging van de Nederlanden door actualisering van de Benelux en een uitgesproken anticommunisme. Ook nieuwe thema’s kwamen aan bod zoals het pleidooi voor het handhaven van het etnisch karakter van Vlaanderen, de eenmaking van Europa op een zo breed mogelijke basis en onafhankelijk van de grootmachten, het behoud van een blank Europa en solidariteit met het blanke ras in andere continenten.[599] Het besteedde ook veel aandacht aan het zoeken naar 'wetenschappelijke' bewijzen voor de ongelijkheid van de mensen en werkte aan een blauwdruk voor een sociale orde waarin de positie van het individu bepaald zou worden door zijn dienstbaarheid aan de gemeenschap.[600] Elementen die duidelijk terug te vinden zijn in het gedachtegoed van TeKoS. Het belang van het aktiecentrum Delta lag volgens Rentmeesters vooral in het geven van een vernieuwende input aan het rechtse Vlaams-nationalistische gedachtegoed door te wijzen op de noodzakelijkheid van een wetenschappelijke ondersteuning van de ideologie.[601] Een idee dat ook door TeKoS wordt uitgedragen. Vanaf 1967 verscheen ‘De Anderen’ veel onregelmatiger. Twee jaar later kreeg het zware financiële moeilijkheden en werd het stopgezet. Pas in 1972 kreeg het zeer kortstondig een nieuwe adem vanuit de toen pas in Antwerpen opgerichte Nouvelle Europe Magazine-clubs (zie verder).[602]

 

In deze periode kwam ook het politieke Vlaams-nationalisme terug meer op de voorgrond. Door het schoolpact van 1958 kwam er ruimte vrij om 'de taalkwestie' op te lossen, wat de regering via een aantal maatregelen in het begin van de jaren ‘60 ook probeerde. Intussen groeide de electorale aanhang van de Volksunie, een Vlaams-nationalistische partij die zich als democratisch profileerde, maar ook solidair was met de 'slachtoffers van de repressie', pleidooien hield voor amnestie en de collaboratie vergoelijkte door het beeld van de 'Vlaamse underdog', die door de Belgische staat onrechtvaardig was behandeld, te verdedigen. Op die manier hielp de VU de rechts-radicale traditie in het Vlaams-nationalisme te continueren. Anti-Belgische propaganda in allerlei Vlaams-nationale verenigingen brachten ondertussen de oude radicaalrechtse ideologische concepten terug op de voorgrond. De völkische rechtervleugel van het Vlaams-nationalisme ging zich steeds sterker manifesteren als gevolg van de ontwikkeling van een democratisch en progressief Vlaams-nationalisme in en buiten de VU in de jaren ’60.[603].

 

Als reactie op de ontwikkeling van dit linkse Vlaams-nationalisme richtten Bert van Boghout en Karel Dillen in 1964 de Vlaams-nationalistische vormings- en drukkingsgroep Were Di op, waarvan ‘Dietsland Europa’ de spreekbuis werd. Volgens Patrick Rentmeesters kan men in Were Di -evenals in de latere afscheuring Voorpost- een duidelijke Nieuw Rechtse lijn onderscheiden. In het ideeëngoed van Were Di (zoals verkondigd in de brochure ‘Onze Grondslagen’ van 1975) kan men drie centrale elementen onderscheiden: het streven naar de vernietiging van de Belgische staat en het herstel van de heelnederlandse gemeenschap, het pleidooi voor het ‘Europa der volkeren’ en het solidarisme.[604] Het ideeëngoed van Were Di was dus in de eerste plaats gestoeld op de heelnederlandse gedachte. Vanuit deze opvatting was Were Di voorstander van een hertekening van de Europese kaart op basis van het etnische nationalisme. Op socio-economisch vlak kunnen haar ideeën omschreven worden als conservatief-revolutionair met een solidaristische inslag. Were Di kantte zich tegen kapitalisme, communisme en technocratie. Het wilde een volksgemeenschap opbouwen die gebaseerd was op de solidaire samenwerking van alle leden van de gemeenschap en die geleid werd door een dienende elite.[605] Het afwijzen van het egalitarisme, het communisme, het kapitalistisch liberalisme en het multiculturalisme en het pleidooi voor een Europees perspectief en een organische gemeenschap gebaseerd op het volk en geleid door een elite zijn thema’s die later ook centraal zullen staan in het gedachtegoed van TeKoS. Volgens Louis Vos werd Were Di een van de belangrijkste ideologische waakhonden van het Vlaams-nationalisme, dat sterk geïnspireerd was door het vooroorlogse Vlaams-nationalisme en dus ook veel aandacht besteedde aan de oude rechts-radicale thema's. Tegelijk was een aantal van haar voormannen ook erg geïnteresseerd in de Franse Nouvelle Droite ideeën. Roeland Raes bijvoorbeeld stelde in 'Dietsland Europa' regelmatig de opvattingen van Alain de Benoist aan de orde.[606] De Nouvelle Droite werd echter binnen Were Di bekritiseerd voor haar strijd tegen het egalitaire christendom en omdat ze te veel belang zou hechten aan het staatse in plaats van aan het volkse.[607] Het traditionele christelijk geïnspireerde en volkse rechts-radicalisme was in Were Di dus nog duidelijk aanwezig. In TeKoS zal de nadruk op het volk (als basis voor de staat) blijven bestaan, maar wordt het christendom radicaal afgewezen.

 

Een andere heelnederlandse solidaristische vereniging was het Verbond Recht en Orde (VRO), in 1961 ontstaan uit de Berchemse afdeling van het Blauwvoetjeugdverbond. De groep stelde zich onder leiding van Louis Gueuning en telde verschillende oud-Dinaso's in zijn rangen. In 1964 kwam het tot een breuk met de groep Gueuning waardoor de werking van het Verbond verschrompelde. In 1966 hervatte het VRO zijn werking en vanaf 1967 werd gestart met het tijdschrift ‘Samen’ dat in 1969 werd opgevolgd door ‘Vrij Dietsland’. In 1969 leidden interne moeilijkheden tot de ontbinding van het groepje. In de plaats daarvan werd de Diets Solidaristische Beweging (DSB) opgericht dat erin slaagde de meeste voormalige VRO-leden aan te trekken. Het VRO volgde de leer van Joris Van Severen en streefde naar de eenheid der Nederlanden in de geest. Het kantte zich tegen het bestaande politieke regime, was sterk anticommunistisch en pleitte voor een nieuwe solidaristische sociale orde, een gefedereerd Europa en solidariteit met de blanke volksgroepen in Zuid-Afrika. Er werd tevens gestreefd naar de creatie van een nationaal front dat de rechtse nationale oppositie zou bundelen. Daartoe zocht men contact met de Franstalige nationalistische studenten van Révolution Européenne en met het Actiecentrum Delta.[608]

 

Veel van de radicaalrechtse initiatieven in de jaren ’60 stonden in de traditie van een heelnederlandse samenwerking en het solidarisme. Deze ideeën beïnvloedden sterk de rechts-radicalen in Vlaanderen, vooral de bewonderaars van Joris Van Severen. Vanaf het begin van de jaren '60 werden die figuur en zijn ideeën opnieuw voorgesteld in grotere publicaties voor het bredere publiek. Van Severens nadruk op zelfvorming en zijn beklemtoning van een aristocratische levensstijl bleven de leden van de Vlaams-nationalistische jeugdbeweging fascineren. In deze jaren groeide de aandacht voor Van Severen ook in de katholieke jeugdbewegingen, waar in de jaren '50 de Vlaamsgezindheid opnieuw een vast bestanddeel was geworden van de werking.[609] Bart De Wever wijst er echter op dat de neo-Dinaso’s met de nieuwe doorbraak van het Vlaams-nationalisme in de loop van de jaren ’60 steeds meer invloed verloren in de Vlaams-nationalistische beweging. Pogingen tot beïnvloeding door infiltratie liepen op niets uit. Allianties van nationalistisch rechts lagen nochtans voor de hand gezien het insijpelen van linkse invloeden in het Vlaams-nationalisme. De kloof tussen taalnationalisme en Dietse rijksgedachte zou echter steeds te groot blijken.[610]

 

Het radicaalrechtse gedachtegoed kreeg een belangrijke impuls door de ‘verlinksing’ van eerst de studentenbewegingen en later de traditioneel rechtse katholieke jeugdbewegingen en scholen. De studentenrevolte in Leuven in 1963 was voor vele studentactivisten het begin van een antiautoritaire oriëntering, die zich in de tweede revolte om 'Leuven Vlaams' in ‘68 zou doorzetten tot een globale linkse maatschappijkritiek. Sinds 1968 maakte de studentenbeweging -op een traditionalistische restant na- zich los van het Vlaams-nationalisme en koos het voor universele en linkse waarden. Vanaf 1968 kwam er dan ook een einde aan de traditionele voorhoederol van de Vlaamse studentenbeweging in de Vlaamse beweging zoals die al meer dan een eeuw had bestaan. Deze ideologische ommezwaai naar links in studentenkringen veroorzaakte een antioffensief in behoudende, traditioneel Vlaams-nationalistische en rechts-radicale kringen. In de jaren ‘70 werd de politiek bovendien beheerst door communautaire tegenstellingen die door de eerste staatshervorming van 1970 eerder werden aangewakkerd dan afgezwakt. Vanaf 1973 versmolten de communautaire problemen bovendien met de economische crisis. De verschillende economische snelheden in Vlaanderen en Wallonië werd nu een belangrijk thema van het communautaire debat. Daarnaast zorgde de groeiende werkloosheid en de toename van allochtonen in bepaalde stadswijken voor een sterker wordende onvrede bij bepaalde bevolkingsgroepen in Vlaanderen. Radicale Vlaams-nationalisten gingen daarop inspelen door de allochtonen verantwoordelijk te stellen voor de economische crisis en de criminaliteit en dat te verbinden met een radicaalrechts nationalisme. Tegen deze achtergrond kreeg een nieuw rechts-radicalisme vorm. Deze nieuwe radicaalrechtse golf hield zich niet bezig met een nostalgisch terugkijken naar het verleden, maar werkte aan een bruikbaar concept voor de toekomst. In deze nieuwe radicaalrechtse doctrine stond de ongelijkheid tussen mensen en volkeren centraal.[611]

 

De Franse Nouvelle Droite speelde een centrale rol in deze vernieuwing van de rechtse ideologie. De culturele vereniging GRECE (Groupement de Recherche et d'Etudes pour la Civilisation Européenne), met als belangrijkste ideoloog Alain de Benoist, was en is er de belangrijkste vertegenwoordiger van. GRECE werd in de tweede helft van de jaren ’60 opgericht met als taak een coherente en onderbouwde rechtse ideologie te ontwikkelen, de dominante linkse cultuur te ondermijnen en een rechtse maatschappijvisie algemeen ingang te doen vinden via een metapolitieke strategie.[612] Het wil deze metapolitieke strijd onder meer voeren door de uitgave van boeken en tijdschriften (waarvan ‘Nouvelle Ecole’ en ‘Eléments’ de belangrijkste zijn) en het organiseren van colloquia.[613] De doctrine van deze Franse Nouvelle Droite inspireerde ook een aantal rechts-radicale groepen in België. Een direct gevolg ervan was de lancering van het ‘Nouvel Europe Magazine. La voix de la majorité silencieuse’ (NEM) in 1971. Rond het blad werden NEM-clubs gevormd in heel het land die uitgroeiden tot een indrukwekkend netwerk met vertakkingen aan de Franstalige universiteiten. Ook de voormalige militant van Jeune Europe, Jean Thiriart, sloot er zich bij aan. De ideologische herleving van radicaalrechts drong op het einde van de jaren ‘60 ook in Vlaanderen door via de groep rond het Aktiecentrum Delta, de verspreiding van ‘Nouvelle Ecole’ door Luc Pauwels en de bijdragen van Roeland Raes in ‘Dietsland Europa’. De Nouvelle Droite ideeën waren ook gemakkelijk te versmelten met de doctrine die de Van Severen aanhangers propageerden.[614] Het lag voor de hand dat de Nouvelle Droite ideeën ook veel weerklank zouden vinden bij de sterk door de Van Severen verering getekende Vlaams-nationalistische jeugdbewegingen, waarvan het in het begin van de jaren '60 ontstane Vlaams Nationaal Jeugdverbond (VNJ) de belangrijkste was geworden.[615] Dit VNJ sloot volgens Bart De Wever evenwel steeds meer aan bij de traditionele stroming binnen het Vlaams-nationalisme. Dietsland in zijn taalnationalistische betekenis, was voor het VNJ wel het utopisch einddoel, maar de facto bleef het een anti-Belgische stijlfiguur.[616] Dit neemt niet weg dat de Nouvelle Droite ideeën via de Vlaams-nationalistische jeugdbewegingen bij de jongere generatie radicaalrechtse Vlaams-nationalisten verspreid zouden raken en ingang zouden vinden.[617]

 

Aan de Vlaamse universiteiten vonden de ideeën van de Nouvelle Droite gemakkelijk gehoor bij een radicale studentenminderheid die de Vlaams-nationalistische traditie nieuw leven inbliezen. Dat gebeurde aanvankelijk nog in de oude studentenvereniging Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond, maar in 1976 ontstond een afscheuring naar aanleiding van onenigheid binnen het toenmalige presidium tussen een radicaalrechtse, in Were Di-richting georiënteerde groep enerzijds en een meer pluralistisch nationalistische strekking anderzijds. De eerste groep stichtte de Nationalistische Studentenvereniging (NSV). Het NSV combineert radicale Vlaams-nationalistische doelstellingen met Nieuw Rechtse ideologische thema's. Inhoudelijk leunt het sterk aan bij Were Di en ‘Dietsland Europa’. Dit tijdschrift wordt overigens door de NSV-leiding beschouwd als de ideologische basis voor de eigen activiteiten.[618] Het NSV slaagde erin zich te consolideren en in 1981 een eigen scholierenvereniging op te richten, het Nationalistisch Jongstudentenverbond of NJSV. Het werd een verzamelpunt voor de jonge Nieuw Rechtse intelligentsia en een vormingscentrum voor een nieuwe generatie rechts-radicale Vlaams-nationalisten.[619] Verschillende redactieleden van TeKoS van de jongere generatie zijn in het NSV actief geweest, onder meer Eric Arckens, Peter Logghe en Jan Creve. Koenraad Logghe was in zijn jeugd lid van het NJSV.[620]

 

Halfweg de jaren ‘70 ontstonden er in Were Di wrijvingen tussen enerzijds op actie gerichte 'militanten' en ideologische 'intellectuelen' en anderzijds tussen 'rigoristen' en 'toleranten' inzake persoonlijke morele standaarden.[621] Dit leidde in 1976 tot de oprichting van Voorpost door een aantal leden van Were Di die op zoek waren naar een manier om meer actiegericht te kunnen werken. Stichter was Roeland Raes. Voorpost werd een extreemrechtse radicale Vlaams-nationale actiegroep met vooral jonge militanten. Qua programma bleef er een grote overeenstemming bestaan met Were Di en ‘Dietsland Europa’.[622] Voorpost wordt door Patrick Rentmeesters beschouwd als een duidelijke vertegenwoordiger van Nieuw Rechts binnen de Vlaamse beweging. De Nieuw Rechtse thematiek is volgens hem in nagenoeg elk nummer van ‘Revolte’, het blad van Voorpost, aanwezig. Nieuw Rechtse thema’s zijn onder meer de aandacht voor metapolitiek, het anti-egalitarisme, de afwijzing van het christendom en het pleidooi voor het Indo-europese heidendom, het antikapitalisme, anti-Amerikanisme en anticommunisme en het pleidooi voor een organische maatschappij geleid door een elite. Verantwoordelijk voor deze nieuw Rechtse invulling zijn medewerkers als Peter Logghe en Roeland Raes en de artikels van Frank Goovaerts.[623] Namen die men later ook in TeKoS zal terugvinden.

 

Spanningen binnen het VMO leidden in 1978 tot het vertrek van Xavier Buisseret, die toen samen met Raes en anderen 'Haro' begon uit te geven, een maandblad "voor de conservatieve revolutie".[624] Het blad beschouwde de Vlaamse strijd als inherent aan zijn streven, maar zag het niet als zijn taak hier verder op in te gaan. Het wenste zich vooral rechts en vrijzinnig-nationalistisch te profileren. ‘Haro’ besteedde onder meer aandacht aan rechts-nationalistische groepen elders in Europa, het negationisme, het ideeëngoed van de conservatieve revolutie en Nieuw Rechts. Er werden ook heel wat artikels vertaald overgenomen uit ‘Nouvelle Ecole’. Het blad had nooit meer dan 200 abonnees. In 1980 werd het een louter contactblad en het jaar nadien verdween het.[625]

 

Het Egmontpact zorgde ervoor dat in de radicale Vlaams-nationalistische kringen het ongenoegen over de oriëntering van de Volksunie (VU) zijn culminatiepunt bereikte. Die radicale kringen hadden al in 1973 en 1974 -nog voor het Egmontpact- op initiatief van Were Di Vlaams-nationale landdagen gehouden en een Vlaams-Nationale Raad opgericht onder voorzitterschap van Karel Dillen. Aanvankelijk moest die nog druk uitoefenen op de VU, maar na de ondertekening van het pact in 1977 schreef ze de VU af en begon ze te werken aan een alternatieve rechts-radicale Vlaams-nationalistische partij. Ook de solidaristische groep Stichting Deltapers, met Pauwels als spilfiguur, was intussen al begonnen zijn positie daarover in te nemen. In 1977 was gestart met maandelijkse conferenties in kasteel Steytelinck te Wilrijk, waar thema's uit de Nouvelle Droite ideologie aan de orde kwamen en ook Alain de Benoist het woord voerde. Na de goedkeuring van het Egmontpact werden in 1977 twee nieuwe rechtse partijen opgericht: de Vlaams-Nationale Partij (VNP) van Dillen, die een exclusief volksnationalistische en separatistische anti-Belgische lijn volgde en de Vlaamse Volkspartij (VVP) van Lode Claes met Luc Pauwels als partijsecretaris, die een brede conservatieve partij wilde zijn en een Nieuw Rechtse maatschappelijke blauwdruk wilde ontwikkelen. In 1978 vormden deze partijen met het oog op de verkiezingen een kartel onder de naam Vlaams Blok. Toen enkel Dillen werd verkozen, werd het kartel verbroken en verdere samenwerking met het VNP werd door Claes afgewezen. Hierop liepen de voorstanders van samenwerking, onder meer Roeland Raes en Francis van den Eynde, over naar de partij van Dillen. Daarmee werd het verval van de VVP als partij ingeluid. De Nieuw Rechtse lijn bleef wel bestaan in het in '79 opgerichte tijdschrift 'Teksten, Kommentaren en Studies' van Pauwels. Dit tijdschrift zou de volgende twee decennia steeds meer de ideologische oriëntering van het rechts-radicalisme in Vlaanderen bepalen. Het werd sinds de jaren '80 zelfs belangrijker dan ‘Dietsland Europa’ en sprak vooral de jongere radicaalrechtse generatie aan.[626]

 

2.1.3 De inbedding in de Vlaamse beweging: de Vlaamsgezinde achtergrond van enkele redacteurs van TeKoS

 

Deze band met de rechts-radicale traditie in de Vlaamse beweging weerspiegelt zich ook in de achtergrond van sommige redacteurs van TeKoS. Het volgende overzicht steunt onder meer voor een deel op gegevens uit de thesis van Patrick Commers die zijn informatie haalde uit een vragenlijst die verschillende redactieleden van TeKoS op zijn verzoek hebben ingevuld.

 

In een interview met Patrick Commers uit 1997 zegt Luc Pauwels dat zijn Nieuw Rechtse levensbeschouwing doorheen de jaren gegroeid is vanuit de Katholieke Actie en de traditionele Vlaamse beweging. In zijn jeugd was hij actief in verschillende katholieke en Vlaamsgezinde bewegingen, onder andere de Eucharistische Kruistocht en Pro Apostolis, Europakring, het Algemeen Diets Jongeren Verbond en de Katholieke Studentenactie-Jong Vlaanderen.[627] Later trad hij toe tot de Vlaamse Volksbeweging, een Vlaams-nationale drukkingsgroep opgericht in 1952, en werd hij lid van de Volksunie. Daarnaast was hij ook lid van Jong Europa en later Europafront. In 1965 werd Pauwels stichter en voorzitter van de Stichting Deltapers, die vormingsavonden en colloquia organiseert en sinds 1979 ook Teksten, Kommentaren en Studies (TeKoS) uitgeeft.[628] Hij werkte verder mee aan het tijdschrift ‘De Anderen’ van het Aktiecentrum Delta en hij is ten slotte ook lid van de Beweging voor de Verenigde Staten van Europa van Walter Kunnen.[629] Uit onvrede met de ondertekening van het Egmontpact verliet hij de VU in 1977. Zijn grootste verwijt aan Hugo

Schiltz was dat regeringsdeelname het streefdoel was geworden. Samen met Lode Claes richtte hij de Vlaamse Volks Partij op, waarvan hij algemeen secretaris was. Sinds de ondergang van het VVP beschouwt Pauwels zich als “politiek dakloos”. [630] Op latere leeftijd studeerde hij geschiedenis aan de KU Leuven. Zijn licentiaatsverhandeling handelde over de ideologie van Van Severen, deze verscheen in 1999 in boekvorm en werd uitgegeven door het Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen. Luc Pauwels behoort ook tot de kernredactie van deze vzw.[631] Verschillende artikels van zijn hand in TeKoS gaan over de Vlaamse beweging en Van Severen.

 

            Frans de Hoon maakte vanaf de oprichting van TeKoS deel uit van de kernredactie van het tijdschrift. Hij kan duidelijk geplaatst worden binnen het radicaalrechtse milieu in de Vlaamse beweging. Hij was tijdens de tweede wereldoorlog een overtuigd lid van de SS-DeVlag. Na de oorlog schreef hij voor ‘Periodiek Contact’, het tijdschrift van Hertog Jan Van Brabant, een vereniging die oud-Oostfronters groepeert.[632] Hij schreef ook voor verschillende tijdschriften van oud-collaborateurs zoals ‘Wachtpost’. Daarnaast was hij ook gastschrijver voor het blad ‘Branding’, het maandblad van het NSV. Frans de Hoon was tevens lid van de Beweging voor de Verenigde Staten van Europa en de VVP van Lode Claes waar hij in contact kwam met Luc Pauwels.[633] Hij wordt door Bart De Wever omschreven als een gewezen jong-Dinaso en onverbeterlijke nationaal-socialist. Dit zou ook de reden zijn waarom hij uit de BVSE stapte.[634] Hij publiceerde in TeKoS verschillende artikels over de collaboratie. Hij overleed in 1999.[635]

 

            Guy de Maertelaere wordt door Patrick Commers omschreven als “het buitenbeentje van TeKoS”. Hij werd in 1985 actief medewerker van TeKoS en publiceerde voornamelijk artikels over spiritualiteit en ecologie. In zijn studententijd was hij een Belgische patriot en jongerenvoorzitter van het Nationaal Aktiekomitee voor de eenheid van het land en de taalvrijheid. De reden waarom hij hier toch wordt vermeld, is het feit dat hij medewerker was van ‘Mjollnir’ en de ‘Vrijbuiter’.[636] ‘Mjollnir’ was het tijdschrift van de vzw Orde der Eeuwige Wederkeer dat eind 1983 opgericht werd door Koenraad Logghe en Peter Devaere. Beiden waren afkomstig uit het Brugse Nationalistisch Jong Studenten Verbond. Het was een vereniging waarin een volksgerichte wereldbeschouwing, het heidendom en de Indo-europese eigenheid en erfgoed centraal stonden. Roeland Raes leverde enkele bijdragen en in ‘Revolte’, het blad van Voorpost, en in TeKoS werden enkele advertenties opgenomen.[637] De organisatie en haar blad verdwenen in 1986. De ‘Vrijbuiter’ ontstond als tijdschrift in 1982 in het Waasland. Oorspronkelijk ging het om het tijdschrift van het plaatselijke Nationalistisch Jong Studentenverbond. In oktober 1986 hervormde deze afdeling zich tot de onafhankelijke jeugdwerking De Vrijbuiter. Onder meer Jan Creve en Koenraad Logghe behoorden tot de medewerkers. Ook verschillenden van hun collega’s maakten deel uit van het Vlaams nationalistische milieu. Dirk Leen en Patrick Molle bijvoorbeeld zijn beide actief geweest in het Brusselse NSV. De vereniging kenmerkt zich door zijn sterke volkse inslag, zijn aandacht voor de conservatieve revolutie en zijn Nieuw Rechtse standpunten zoals het heidendom en het antiliberalisme. Vrijbuiter reageert ook tegen de verburgerlijkte rechtse Vlaamse beweging en het opduikend populisme. Zo werd het Vlaams Blok een aantal keren zwaar op de korrel genomen.[638]

 

            Koenraad Logghe vervoegde de redactie van TeKoS in 1989. Hij was in zijn jeugd lid van het Nationalistisch Jong Studentenverbond. In 1983 richtte hij samen met Peter Devaers de Orde der Eeuwige Wederkeer op. Hij was ook hoofdredacteur van ‘Mjollnir’. Nadat deze vereniging ophield te bestaan, stapte hij over naar De Vrijbuiter.[639] In 1993 richtte hij de vzw Traditie op waarvan hij de voorzitter werd.[640] Deze vzw wordt op haar website omschreven als “een werkgroep (…) een overkoepeld orgaan voor families die de Weg van het Noorden volgen, in vakjargon Asatrú (…)”.[641] In het linkse tijdschrift ‘De Fabel van de Illegaal’ wordt Logghe een belangrijke schakel genoemd tussen radicaalrechtse organisaties en Asatrú-bewegingen.[642] Ook Jan de Zutter schrijft rechts-radicale sympathieën toe aan Logghe. Hij zou onder meer goede relaties onderhouden met de Vlaams Blok senator en heiden Wim Verreycken. Traditie publiceert in het gelijknamige tijdschrift voornamelijk onschuldige artikels over Asatrú, maar bijvoorbeeld ook bijdragen van de Friese oud-SS’er Hans Klinkenberg die na de oorlog actief was in verschillende rechts-radicale groeperingen.[643] Koenraad Logghe wordt in het nummer 100 (2001) van TekoS niet meer vermeld als redacteur.

 

            Erik Arckens is redactielid van TeKoS van 1989 tot 1999. Tijdens zijn studententijd was hij actief in het NSV te Leuven waarvan hij praeses was in het academiejaar 1982-1983. Hij schreef zijn licentiaatsverhandeling over de Nouvelle Droite.[644] Na zijn studies werd hij lid van de studiedienst van het Vlaams Blok.[645] Tegenwoordig is hij afgevaardigde van het Vlaams Blok in de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.[646]

 

            Peter Logghe schreef zijn eerste artikel voor TeKoS in 1990. In zijn studententijd was hij bestuurslid van de Vlaams Nationale studentenunie (VNSU), praeses van het NSV en Voorpost militant. In 1989 werd hij hoofdredacteur van ‘Revolte’ het tijdschrift van Voorpost. Hij is ook lid van het Davidsfonds en bestuurslid van de Vlaamse Volksbeweging.[647]

 

            Pieter Jan Verstraete publiceerde verschillende artikels over de Vlaamse beweging in TeKoS. In 1994 trad hij toe tot de redactie van het tijdschrift, maar zijn eerste artikel verscheen reeds in 1993. In zijn studentenperiode was hij actief in de Vlaams Nationale studenten Unie te Gent en in het anti-Egmontkomitee te Kortrijk. Later was hij hoofdredacteur (1989-1990) van het tijdschrift ‘Nieuw Vlaanderen’[648], een tweemaandelijks heelnederlands jongeren- en vormingstijdschrift (1967-1990).[649] Hij is tevens actief lid van het Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen.[650] Hij is nooit actief geweest binnen de partijpolitiek. Zijn publicaties getuigen van een interesse voor het radicaalrechtse segment binnen de Vlaamse beweging. Zo kreeg hij in 1990 de Dr. Snellaertprijs voor zijn werk Odiel Spruytte, een priesterleven in dienst van het vlaams-nationalisme. Hij is tevens de auteur van “Karel Dillen. Portret van een rebel”, coauteur van het gedenkboek Joris Van Severen en van een boek over Tollenaere.[651] Ook zijn artikels in TeKoS getuigen van deze interesse.

 

            Jan Creve trad toe tot de redactie van TeKoS in 1995. Hij was verschillende jaren lid van de KSA. In zijn studententijd was hij actief in het NSV en het VMO.[652] Hij studeerde geschiedenis en schreef zijn licentiaatsverhandeling over het Verdinaso (‘Recht en trouw. De geschiedenis van het Verdinaso en zijn milities’). Hij is ook actief in De Vrijbuiter en de milieugroep Polders in Nood die ageert tegen de uitbreiding van het Verrebroeckdok.[653] Zijn artikels getuigen van zijn Vlaams-nationalistische sympathieën. Creve wordt niet meer vermeld als redactielid vanaf het nummer 99 (2000).

 

            Koenraad Elst trad in 1992 toe tot de redactie van TeKoS, hij stapte er echter in 1995 al uit.[654] In 2002 maakte hij deel uit van het redactieteam van ‘Punt’ een Vlaams conservatief tijdschrift dat echter geen lang leven beschoren bleek.[655] In dat zelfde jaar werd het al opgedoekt. Hij is oriëntalist en in die hoedanigheid heeft hij voordrachten over de Islam gegeven voor het Vlaams Blok en het Vormingsinstituut Wies Moens.[656] Op het Vlaams Blok colloquium “Immigratie: het westen voor de keuze” trad hij op als gastspreker. De titel van zijn voordracht luidde “De dreiging van de Islam”.[657] In 1993 heeft hij voor het Vormingsinstituut Wies Moens in het kader van een vormingscyclus een lezing “Islam zonder sluier” gegeven.[658]

           

            Jan Sergooris werd in 2000 redacteur van TeKoS. Hij verliet echter de redactie reeds het jaar daarop. Hij studeerde geschiedenis in Gent. In 2002 maakte hij deel uit van de redactie van het Vlaams conservatief tijdschrift ‘Punt’.[659]

 

            Kurt Ravyts ten slotte werd in 1994 opgenomen in de redactie. Hij is fractievoorzitter van het Vlaams Blok in de provincie West-Vlaanderen.[660]

           

Ook sommige auteurs waarvan slechts sporadisch artikels verschijnen in TeKoS kan men situeren in het Vlaams-nationale en rechts-radicale milieu. Van de hand van Maurits Caillieau verschenen tot begin 2001 drie artikels in TeKoS. Caillieau was actief in diverse heelnederlandse jeugdverenigingen. Hij was lid van het ADJV en kwam in 1958 in de verbondsleiding van het tot Blauwvoetjeugdverbond omgedoopte ADJV terecht.[661] Na de ontbinding van dit verbond in 1961 was hij medeoprichter van het Algemeen Diets Jongerenverbond (ADJoV). Dit nieuwe verbond stond net als het vroegere ADJV op een heelnederlands standpunt. Het had als voornaamste doel de bestaande jeugdgroepen ideologisch op de neo-Dinasolijn te krijgen.[662] Cailliau bleef actief in het ADJoV en zijn opvolger het Algemeen Nederlands Jongerenverbond (ANJV) tot de groep in 1973 verdween. In 1964 kwam hij ook in de redactie van ‘Dietsland Europa’ terecht waar hij redactielid bleef tot 1983.[663] In 1970 werd Cailliau bestuurslid van de Zannekin-vereniging, in 1971 secretaris en in 1990 eindredacteur van het Jaarboek Zannekin.[664] Hij was ook stichtend lid en is secretaris van de vzw Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen.[665]

 

Marc Grammens werd in Knack omschreven als “de senior van de radicale Vlaamse beweging”.[666] Tot begin 2001 verscheen slechts één artikel in TeKoS van zijn hand: ‘Integratie van migranten is een ideologie. De polarisatie-ijver van pater Leman’.[667] Grammens publiceert op regelmatige tijdstippen in het Vlaams-nationalistische satirische weekblad ‘’t Pallieterke’ en zijn eigen eenmansblad ‘Journaal’.[668] Dit tweewekelijks opinieblad werd overigens uitgedeeld op het zevende colloquium van TeKoS (11 november 2001) “Globalisering of lot in eigen handen”.

 

Er verschenen ook reeds vier artikels van de hand van Roeland Raes in TeKoS. Hij was en is actief in tal van extreemrechtse organisaties. In zijn studententijd aan de RUG werd Raes secretaris van het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV). Nog als student sloot hij zich aan bij de Volksunie (VU). Een jaar later, in 1958, richtte hij aan de RUG de Volksunie-studenten op. Tussen 1968 en 1971 was Raes VU-provincieraadslid voor Oost-Vlaanderen en tussen 1970 en 1977 voorzitter van de VU-afdeling Gent. Van meet af aan stond hij in de rechtervleugel van de VU en ageerde hij tegen elke ‘verlinksing’, onder meer via het in 1967 mee door hem opgerichte Aktiecentrum Delta, dat het nationaal-revolutionaire tijdschrift ‘De Anderen’ uitgaf. Tussen 1962 en 1964 was hij medewerker van ‘Ter Waarheid’, hij stapte in 1964 samen met de andere redactieleden over naar ‘Dietsland Europa’. In 1970 werd hij ondervoorzitter van Were Di en in juli 1975 voorzitter. In maart 1976 stapte Raes op bij Were Di (hij bleef wel meewerken aan ‘Dietsland Europa’) om samen met enkele andere voormalige leden van Were Di de heelnederlandse organisatie Voorpost op te richten. Raes was tot 1980 voorzitter van Voorpost en tot 1989 hoofdredacteur van haar vormingsblad ‘Revolte’. Tussen 1977 en 1980 was hij tevens redactielid van ‘Haro’. Raes onderhield ook nauwe contacten met gelijkgezinde buitenlandse groepen. Na het Egmontpact in 1977 stapte Raes uit de VU en sloot hij zich aan bij de Vlaamse Volkspartij (VVP). De kartelgesprekken met de Vlaams-Nationale Partij (VNP) leidden tot de oprichting van het Vlaams Blok. Na de verbreking van het kartel door Claes stapte hij over naar de partij van Dillen. Raes werd ondervoorzitter van deze partij en in 1988 voorzitter van het partijbestuur. In november 1991 werd Raes verkozen tot senator; in mei 1995 werd hij herkozen. Raes heeft ook zitting in diverse nevenorganisaties van het Vlaams Blok als secretaris van de vzw’s Vlaamse Concentratie en het Frank Goovaerts Fonds en van de Nationalistische Omroepstichting.[669] Hij fungeert nog steeds als een belangrijke verbindingsman tussen het Vlaams Blok en bevriende radicaalrechtse verenigingen.[670]

 

Jos Vinks (eigenlijk Adriaan Jozef) publiceerde een drietal artikels in TeKoS. Voor de oorlog was Vinks betrokken in de Vlaams- nationalistische jeugdbeweging. Later werd hij lid van het VNV. Hij was actief op gewestelijk niveau in de vormingsdienst. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte hij deel uit van de Vlaamsche Wachtbrigade. Na de oorlog werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens collaboratie. Na zijn vrijlating publiceerde hij talloze bijdragen gaande van literaire kritieken tot hagiografische studies en portretten van vooral bekende Vlaams-nationalisten in onder meer ‘’t Pallieterke’. Tot 1977 was hij redacteur van het Volksunie-weekblad ‘Wij’ en werkte hij mee aan ‘Dietsland Europa’ waarvan hij in 1976 hoofdredacteur werd. Daarnaast was Vinks onder meer hoofdredacteur van ‘Wachtpost’ en losse medewerker van ‘Gazet van Antwerpen’, ‘Alternatief’[671] en ‘’t Pallieterke’. Hij stichtte de Vereniging van Vlaams-Nationale Auteurs waarvan hij penningmeester en voorzitter werd en was erelid van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. Vinks publiceerde ook gedichten.[672]

 

Marc Joris schreef tot begin 2001 drie artikels voor TeKoS. Ook hij kan gesitueerd worden in het Vlaams-nationalistische radicaalrechtse milieu. Dit blijkt vooral uit zijn engagement in het Vlaams Blok. Op de website van de Vlaams Blok Jongeren wordt hij omschreven als de “huiscolumnist van de VBJ”.[673] Hij was een medewerker van het Vlaams Blok en sinds mei 1995 zetelt hij voor deze partij in de provincieraad van Oost-Vlaanderen.[674]

 

2.2 De visie van TeKoS op de Vlaamse beweging

 

2.2.1 De aandacht voor de Vlaamse beweging

 

TeKoS publiceerde tot begin 2001 een vijftigtal artikels over de Vlaamse beweging en haar vertegenwoordigers. Wat daarbij opvalt is het feit dat de overgrote meerderheid van die artikels gepubliceerd zijn in de jaren ‘90. Vóór 1989 zijn er maar vijf artikels verschenen die te maken hadden met dit onderwerp. Ongeveer de helft van alle artikels over de Vlaamse beweging handelt over individuele vertegenwoordigers. Meestal blijft de inhoud daarvan beperkt tot een schets van de levensloop van de persoon en worden zijn/haar ideeën maar kort aangeduid. Volgens Georgi Verbeeck vertoonden de standpunten van TeKoS aanvankelijk weinig raakvlakken met de klassieke thema's uit de Vlaamse beweging. Hij stelt dat de belangstelling voor het Vlaams-nationalisme toenam naarmate overeenkomsten werden ontdekt met 'conservatief-revolutionaire' stromingen in het buitenland.[675] Deze stelling moet worden gecorrigeerd. Zoals in het vorige hoofdstuk is aangetoond, kan TeKoS worden ingepast in de radicaalrechtse traditie binnen de Vlaamse beweging: verschillende thema’s die in TeKoS worden behandeld, leefden reeds in het radicaalrechtse Vlaams-nationalistische milieu. Luc Pauwels erkende in 1981 in TeKoS al dat Nieuw Rechts een duidelijke relatie heeft met de Vlaamse beweging (hij onderstreepte daarbij wel dat het daarin een eigen geluid laat horen).[676] Het jaar daarvoor verschenen overigens al twee artikels die de conservatieve revolutie in Vlaanderen behandelden.[677] De toename van de artikels over de Vlaamse beweging is voor een groot deel toe te schrijven aan de toetreding van enkele nieuwe auteurs tot de redactie van TeKoS. Pieter Jan Verstraete, die in 1994 in de redactie werd opgenomen, publiceerde reeds tien artikels over figuren uit de Vlaamse beweging. Ook van de hand van Koenraad Logghe, Kurt Ravyts en Jan Creve, respectievelijk toegetreden tot de redactie in 1991, 1994 en 1995, verschenen verschillende artikels over de Vlaamse beweging.[678]

 

2.2.2 De Vlaamse beweging volgens Nieuw Rechts: volksgericht en heelnederlands

 

Nieuw Rechts verwerpt de enge taaloriëntering van de Vlaamse beweging. ‘De taal is gans het volk’ is volgens haar een volkomen fout uitgangspunt. Ze erkent wel dat de eigen taal een belangrijk deel uitmaakt van de cultuur van een volk. Nieuw Rechts pleit er dan ook voor dat de eigen taal met alle macht verdedigd wordt, maar wijst er tegelijk op dat ‘volk’ veel meer betekent. Volk is een gemeenschappelijke afkomst en cultuur bezitten en vooral een samenhorigheidsgevoel voor de toekomst, geworteld in het bewustzijn van een gemeenschappelijk verleden.[679] De stelling van Marc Reynebeau dat de Vlaamse identiteit een mythe is die gecreëerd is in de laatromantische stroming van de 19de eeuw,[680] wordt dan ook scherp bekritiseerd. Peter Logghe ziet daarin een zoveelste poging van de heersende intelligentsia om komaf te maken met nationalistische concepten.[681] Volgens Nieuw Rechts moet de Vlaamse beweging streven naar het herstel van het eigen Vlaamse wezen, het eigen normbesef, het eigen gemeenschapsbesef en naar de herintegratie van het eigen heelnederlandse verleden. We moeten “onze eigenheid terug tot de spil maken van ons voelen en denken”.[682]

 

            Nieuw Rechts maakt deel uit van de heelnederlandse strekking in de Vlaamse beweging. Vlamingen en Nederlanders behoren volgens haar tot hetzelfde volk. In TeKoS wordt er van uitgegaan dat het bewustzijn van de ‘generaliteit’ van de Nederlanden de scheiding van de zeventiende eeuw heeft overleefd. Dit bewustzijn heeft zich ook telkens opnieuw geuit doorheen de geschiedenis. Deze generaliteitsgedachte zou ook aan de grondslag liggen van de Vlaamse beweging, die in haar oorsprong geenszins een anti-Belgische, in de zin van separatistische, beweging was, omdat ze gans het zuiden, met inbegrip van de ‘Romaanse provincies’, als integraal deel van de Nederlanden bleef zien.[683]

 

            Verschillende artikels in TeKoS weerspiegelen deze heelnederlandse en volksgerichte (i.p.v. taalgerichte) visie op de Vlaamse beweging. Het zijn vooral personen, tijdschriften en verenigingen die een zelfde standpunt vertolk(t)en die aandacht krijgen. Een voorbeeld hiervan is het artikel van Koenraad Logghe over Jan Frans Willems. In de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging wordt hij omschreven als de "vader van de Vlaamse beweging" wiens visie de Vlaamse beweging voor lange tijd tot een hoofdzakelijk cultureel georiënteerde beweging maakte.[684] Zijn heelnederlandse oriëntering en zijn gerichtheid op het culturele, in plaats van enkel op de taal, kunnen logischerwijs op veel sympathie rekenen van Nieuw Rechts. Jan Frans Willems wordt in TeKoS voorgesteld als de strategisch en tactisch begaafde historische vader van de Vlaamse beweging die de jonge beweging een metapolitieke impuls gaf die vele decennia zou doorwerken. Hij wordt omschreven als een markant strijder die na zijn literaire en maatschappelijke doorbraak te Antwerpen tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, in 1931 werd ‘verbannen’ naar Eeklo tijdens de eerste jaren “van de kunstmatige staat België” omwille van zijn orangistische sympathieën. Na zijn rehabilitatie als ambtenaar in 1835 zou hij in Gent de Vlaamse beweging oprichten. Zijn pleidooi voor de bevestiging van de Vlaamse volksaard, voor de erkenning en heropleving van de Nederlandse taal en voor de toenadering van Noord- en Zuid-Nederland worden in TeKoS geprezen.[685]

 

            Aan de Nederlander Gerardus Bolland wijdde TeKoS reeds twee artikels. Daarin gaat de aandacht niet naar zijn filosofie, maar wel naar zijn beperkte vooroorlogse rol in de Vlaamse beweging, toen die volop in de strijd verwikkeld was voor een Nederlandstalige universiteit in Gent. De artikels focussen op de voordrachtreeks Het Nederlandsch als taal voor hoogere aangelegenheden des geestes die Bolland eind 1911, begin 1912 in verschillende Belgische steden heeft gegeven. Bolland legde daarin sterk de nadruk op de geschiktheid van het Nederlands als taal voor de filosofie. Frans was volgens hem goed genoeg voor gebruik in de opera, boulevardkranten en de roman. Hij maande de Vlamingen aan om het Frans te verloochenen en hij geselde de “Vlaamsche laksheid”. Zijn heelnederlandse gezindheid en volksgerichtheid moeten onder meer ook blijken uit het feit dat hij zijn redevoering begon met “geliefde stamgenoten”.[686]

 

            Een laatste voorbeeld ten slotte is de beschrijving van het ANV in TeKoS naar aanleiding van het honderdjarig bestaan van deze vereniging. Het Algemeen Nederlands Verbond werd in 1895 door Hippoliet Meert te Brussel opgericht en had aanvankelijk de belangen van de Nederlandse taal als strijddoel, maar later ook die van de zogenaamde 'Nederlandse stam'.[687] Het idealisme en de militante heelnederlandse overtuiging van de initiatiefnemers worden in TeKoS geloofd. De kloof die vanaf de eerste wereldoorlog ontstond tussen de Nederlandse en Vlaamse afdeling van het verbond, als gevolg van de kleinnederlandse houding in Nederland -“een nette herenclub, voortdurend bezorgd om de staatssubsidies”- en de Vlaams-nationalistische tendensen, wordt aangeklaagd. Ook de hiermee samenhangende verschaling van de werking na de eerste wereldoorlog en de dominantie van de ‘politieke correctheid’ in ‘Neerlandia’, het blad van het verbond, worden bekritiseerd.[688]

 

2.2.3 De visie op het rechts-radicalisme in de Vlaamse beweging tijdens het interbellum en de tweede wereldoorlog

           

        2.2.3.1 De conservatieve revolutie als kader

In TeKoS wordt zeer veel aandacht besteed aan de zogenaamde conservatief-revolutionairen binnen de Vlaamse beweging. Het model van de conservatieve revolutie van Mohler wordt in TeKoS getransponeerd naar Vlaanderen, hoewel wordt erkend dat de overdraagbaarheid van zijn indeling naar andere landen moeilijk is. De meeste personen en verenigingen die in TeKoS tot de conservatieve revolutie worden gerekend, maakten deel uit van de rechts-radicale strekking in de Vlaamse beweging en velen stapten tijdens de oorlog in de collaboratie. Zij worden in TeKoS consequent aangeduid als conservatief-revolutionairen. Het etiket fascisme wordt met klem afgewezen.

 

        1) De Völkischen

Hoewel gans de Vlaamse beweging in feite rond taal en volk draait, de twee centrale notities bij de Völkischen, kan volgens Nieuw Rechts slechts een kleine fractie als völkisch worden beschouwd, met name een deel van de heelnederlandse strekking die expliciet het ‘organisch volksbeginsel’ of ‘volksnationaal beginsel’ boven iedere andere politiek-filosofische overweging stelde. Volgens TeKoS sluit Cyriel Verschave volledig bij deze stroming aan.[689] Deze Vlaams-nationalistische priester legde sterk de nadruk op de cultuurpolitieke eenheid van Vlaanderen, Nederland en Zuid-Afrika. Aan deze opvatting koppelde hij een uitgesproken anti-Belgische houding. Tijdens de eerste oorlog behoorde hij niet formeel tot de Frontbeweging, maar dankzij veelvuldige contacten en geschriften verwierf hij er een grote invloed. Verschaeve radicaliseerde tijdens het interbellum verder in anti-Belgische en antidemocratische zin en raakte sterk onder de invloed van het Duitse nationaal-socialisme. De Duitse bezetting betekende voor hem de kans voor de instelling van Vlaams zelfbestuur. Hij stapte overtuigd in de collaboratie. Verschaeve was ook sterk anticommunistisch en steunde onvoorwaardelijk de oostfrontstrijders. Na de oorlog werd hij bij verstek ter dood veroordeeld. Hij vond onderdak te Solbad Hall in Oostenrijk, waar hij op 8 november 1949 overleed.[690] In de TeKoS-reeks verscheen de brochure Verschaeve’s visioen van een Germaans beleefd christendom en van een Germaans Rijk (Wijnegem, Deltapers, 1995, 132p.) van de hand van Kurt Ravyts.

 

Ook het tijdschrift Dietbrand van Wies Moens behoorde volgens Pauwels tot de völkische strekking.[691] Dietbrand, "Tijdschrift van het Dietsche Geslacht", werd in oktober 1932 op initiatief van Wies Moens opgericht en hield na december 1939 op te verschijnen. De toon van het blad was in hoofdzaak heelnederlands. De solidaristische opvattingen van de redactie gaven onvermijdelijk aanleiding tot pro-Duitse en pro-Italiaanse sympathieën. In het tijdschrift klonken ook vrij regelmatig antisemitische geluiden en nogal wat medewerkers uit Noord en Zuid kozen uiteindelijk voor het nationaal-socialisme en de collaboratie.[692]

 

De Jong Nederlandse gemeenschap van Robrecht de Smet kan volgens Pauwels eveneens gerekend worden tot de völkische stroming.[693] Deze ‘Jong Nederlandsche Gemeenschap’ werd in 1931 opgericht en fungeerde de facto als een jongerenorganisatie, met nogal wat jeugdbewegingskenmerken. Het ideaal dat de vereniging nastreefde was de vorming van een Groot-Nederlandse autoritaire staat. De Smet wilde daartoe een elite vormen en niet de massa veroveren. Als gevolg van interen strubbelingen werd het verbond al in 1935 ontbonden.[694] Kurt Ravyts noemde deze Jong Nederlandse gemeenschap “ongetwijfeld een uniek experiment van directe samenwerking tussen katholieke Vlamingen en calvinistische Nederlanders met betrekking tot de realisatie van een Heelnederlands ideaal”. [695] Volgens hem is de beweging er echter nooit in geslaagd boven haar wat romantische en mystieke inslag uit te groeien.[696]

 

Naast deze personen en verenigingen van een duidelijk rechts-radicale signatuur, vermeldt Pauwels ook de antropoloog Gustaaf Schamelhout bij de völkische stroming.[697] Schamelhout was van opleiding arts. In Brussel raakte hij actief betrokken bij de Vlaamse studentenbeweging. Hij zette zich onder meer in voor de vernederlandsing van de wetenschapsbeoefening. Als antropoloog poogde hij het etnische onderscheid tussen Vlamingen en Walen wetenschappelijk aan te tonen. Hij weerlegde vooral de thesis van de Brusselse antropoloog Emile Houzé als zouden de Vlamingen tot een inferieur ras behoren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef Schamelhout buiten de collaboratie. Als overtuigd nationalist, vrijzinnig humanist en pacifist stond hij in oppositie tegenover elke vorm van totalitarisme of vreemde overheersing.[698] In TeKoS wordt sterk de nadruk gelegd op het feit dat Schamelhout én Vlaming én Europeaan was. Hij wordt geloofd omwille van zijn antropologisch en etnologisch werk. Met zijn boek Herkomst en etnische samenstelling van het Vlaamse volk heeft hij volgens Frank Goovaerts een belangrijke bijdrage geleverd aan de Vlaamse ontvoogding op het gebied van antropologie en de etnologie.[699] Het is mij niet volledig duidelijk waarom Schamelhout door Pauwels wordt ingedeeld bij de conservatieve revolutie. Schamelhout had weliswaar een grote belangstelling voor volk en etnie, maar hij kantte zich niet tegen de idealen van de Franse Revolutie…

 

2) De Jongconservatieven

De twee grote namen die door Luc Pauwels tot de jongconservatieven in Vlaanderen worden gerekend zijn Odiel Spruytte en Joris van Severen.[700] Odiel Spruytte wordt in TeKoS omschreven als “een van de voornaamste conservatief-revolutionaire theoretici in Vlaanderen tussen de twee wereldoorlogen”.[701] Odiel Spruytte, een Vlaamsgezinde priester en aanhanger van de heelnederlandse gedachte, wilde in het begin van de jaren ’20 een nieuwe volksbeweging opbouwen die zowel op sociaal als op Vlaams gebied voldeed aan de moderne maatschappijopvattingen en geïnspireerd was op een soort katholiek nationalisme. Zijn poging om tot een volksbeweging te komen mislukte echter. Vanaf dan ging hij steeds meer de weg op van het radicaal Vlaams-nationalisme en antibelgicisme. Hij zocht een rechtvaardiging van het Vlaams-nationalisme in het thomistisch natuurrecht en was een van de eersten om in Vlaanderen de corporatistische gedachte van Othmar Spann te propageren. Spruytte ontwikkelde zich tot een uitgesproken tegenstander van de parlementaire democratie en opteerde voor een elitair, katholiek en nationaal-solidaristisch gedachtegoed. Na de stichting van het VNV werd Spruytte in het midden van de jaren ’30 de geestelijke raadsman van Staf de Clercq. Hij was de belangrijkste 'denktank' van de rechts-radicale, anti- parlementaire en Dietse fractie binnen het VNV. Hij overleed in 1940.[702] In TeKoS wordt een lovend portret van hem geschetst. Er wordt opnieuw benadrukt dat Spruytte een conservatief-revolutionair is en zeker geen fascist. Frank Goovaerts verwoordt het zo: “Van Odiel Spruytte kan met zekerheid worden vastgesteld dat hij tot de konservatief-revolutionaire strekking binnen de Vlaamse beweging behoorde. En met een even grote zekerheid dat hij zowel intuïtief als intellectueel het fascisme en het nationaal-socialisme heeft verworpen. Hij heeft er nooit de potentiële realisatie van zijn denkrichting in gezien. Daarvoor had hij een te lucide, afstandelijke benadering van het tijdsgebeuren, gepaard aan een grote onverschilligheid t.o.v. uiterlijkheden en openbaar vertoon.[703] Een ander voorbeeld van het positieve beeld dat van hem geschetst wordt is de omschrijving van zijn antiparlementarisme: “Spruytte stond bekend als een scherp en intelligent tegenstander van het als “demokratie” geserveerde parlementaire treurspel der dertiger jaren maar hij heeft vanuit zijn positie als theoreticus niets nagelaten om de demokratie in gezondere banen te leiden. Voor hem betekende demokratie: volksmedezeggenschap in de ruimste zin van het woord.”[704] Het artikel over Odiel Spruytte is overigens één van de weinigen waarin dieper wordt ingegaan op de ideeën van de persoon. Aan Joris Van Severen wijdde TeKoS verschillende artikels waaruit duidelijk een zekere bewondering blijkt. Daarom wordt daar in het volgende deel wat dieper op ingegaan.

 

3) De nationaal-revolutionairen

Deze groep is volgens Pauwels een typisch product van de Duitse frontgeneratie en daardoor voor Vlaanderen moeilijk toepasbaar. Dit nationaal-revolutionaire type was in Vlaanderen wel aanwezig, maar het was zelden of nooit meer dan een ‘doorgangsfase’. Een aantal extreme flaminganten hebben een eigen synthese gezocht van Vlaams-nationale inzet en sociaalrevolutionair streven. Na korte of lange aarzeling is dat bij de enen geëvolueerd naar nationaal-socialisme (in de etymologische betekenis van het woord). Bij anderen leidde dit tot een uitgesproken linkse koers, een Vlaams getint socialisme of zelfs communisme. Boudewijn Maes wordt door Pauwels genoemd als voorbeeld van een nationaal-revolutionair.[705] Boudewijn Maes was een overtuigd vrijzinnige flamingant. Bij de Duitse inval was hij van oordeel dat de Vlamingen de Duitsers moesten bestrijden en dat ze daarvoor na de oorlog zouden worden beloond. Tijdens de bezetting verzette hij zich openlijk tegen het activisme. In de nadagen van de oorlog bracht hij er echter begrip voor op, al bleef hij zich onthouden van openlijk engagement. Hij verloor in ieder geval zijn vertrouwen in België en hoopte dat revolutionair geweld vanwege Fronters en activisten de 'Belgische' macht in Vlaanderen zou breken. Maes leidde na 1919 het Gentse Vlaamsche Front en werd voor die partij tot volksvertegenwoordiger gekozen. Hij was een aanhanger van de Groot-Nederlandse strekking van het weekblad ‘Vlaanderen’ (1922-1933). Als overtuigd vrijzinnige kwam hij in botsing met de katholieke en groeiende rechtse krachten binnen het Vlaams-nationalisme. In 1926 stichtte hij daarom de Vlaamsch-Nationale Partij. In 1929 en 1932 kwam die met een dissidente lijst op, maar de partij behaalde slechts een onbeduidend aantal stemmen. Maes verafschuwde het Duitse nationaal-socialisme, de toenemende ideologische verwantschap met de hoofdstroom van het Vlaams-nationalisme en het feit dat vele Vlaams-nationalisten rekenden op deze Duitse bondgenoot. Hij trad terug uit het Vlaams-nationalisme en evolueerde naar een vaag communisme.[706] Volgens Luc Pauwels vertegenwoordigde hij “een niet te overtreffen zuiver radicalisme, waarmee hij socialisten en kommunisten links wilde voorbijsteken”.[707]

 

4) De Bündischen

Volgens Luc Pauwels kunnen de Vlaamse jeugdbewegingen Rodenbach, het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond (AKVS) en het Diets Jeugdverbond, ideologisch niet vergeleken worden met de Bündischen. Het grootste deel van deze jeugdbewegingen maakte volgens hem deel uit van de völkische groep, terwijl anderen aansluiting vonden bij de christen-democratie.[708] In een ander artikel wijst Luc Pauwels er wel op dat er een duidelijke gelijkenis bestaat tussen de Duitse Wandervögelbeweging (zie hoofdstuk “De conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek”), de voorloper van de Bündischen, en de Vlaamse Blauwvoeterij,[709] de eerste fase van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (1875-1880) en de inspiratiebron voor latere heelnederlandse jeugdbewegingen. Deze Blauwvoeterij werd gekenmerkt door de cultus van de gewesttaal, kritiek op de classicistische opvoeding en op het gezag en een gering vertrouwen in staat en politiek.[710] Zowel de Blauwvoeterij als de Wandervögel werden volgens Pauwels gekenmerkt door een autonoom jeugdbewegingkarakter, een romantische basis, het positief beleven en uitbouwen van een generatiekloof enz.[711]

 

5) De Landvolkbewegung

Deze beweging was zoals gezegd een boerenopstand in Sleeswijk-Holstein en heeft dus niets te maken met Vlaanderen.

 

            2.2.3.2 De bewondering voor Joris Van Severen

TeKoS telt verschillende bewonderaars van Joris Van Severen onder zijn redacteurs. Hildegonde de Bois, de voormalige echtgenote van Luc Pauwels, is afkomstig uit een Dinaso-familie.[712] Hoofdredacteur Luc Pauwels schreef zijn licentiaatsverhandeling over Van Severen, evenals Jan Creve. Beiden zijn ook actieve medewerkers van het Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen, evenals de redacteurs Kurt Ravyts en Pieter Jan Verstraete. Tot begin 2001 werden er in TeKoS een tiental artikels gepubliceerd die uitsluitend gewijd waren aan Van Severen en zijn ideeën. Vooral zijn aristocratische stijl en zijn pleidooi voor een dienende elite kunnen bij Nieuw Rechts op veel goedkeuring rekenen (zie verder). Omwille van de positieve houding van TeKoS tegenover Van Severen wordt hier dieper ingegaan op zijn persoon en zijn ideeën.

 

Joris Van Severen werd op 19 juli 1894 geboren als oudste zoon in een notarisgezin. Hij groeide op in een tweetalig burgergezin op het platteland, waar de ‘Vlaamsvoelendheid’ een onderdeel van het katholicisme vormde. Na zijn schoolopleiding aan het Sint-Barbaracollege te Gent, schreef hij zich in 1912 in aan de Gentse universiteit in de kandidatuur wijsbegeerte en letteren als voorbereiding op de rechten. Aan de universiteit werd hij voorzitter van de Rodenbach’s Vrienden, de katholieke flamingantische studentenkring.[713] Begin augustus 1914 viel Duitsland België binnen, zes weken later, op 24 september 1914, werd Van Severen opgeroepen. Hij ging voor een kaderopleiding naar Frankrijk en in maart 1915 kwam hij als sergeant aan het IJzerfront. In januari 1917 werd hij bevorderd tot onderluitenant.[714] Hildegonde de Bois schrijft over deze periode in TeKoS: “In januari 1917 wordt Joris van Severen onderluitenant, een uitzondering –Vlaamse officieren zijn schaars in het Belgische leger, dat nochtans voor bijna 80% uit Vlamingen bestaat. Als officier wordt hij gewaardeerd door zijn oversten én door zijn soldaten, wegens zijn dapperheid en onverstoorbare koelbloedigheid: zijn sektie heeft bijzonder weinig verliezen te betreuren, alhoewel ze aanhoudend in de vuurlinie staat. (…) Hij eet, slaapt, vecht en lijdt samen met zijn manschappen; hij doet ook alles om hun leven te sparen (…)”.[715] De Bois schetst hier een heel lovend portret van Van Severen, die wordt voorgesteld als een ware leider en held. Van Severen onderhield aan het front goede contacten met Cyriel Verschaeve. Hij maakte ook deel uit van een groep Vlaamsgezinde studenten en intellectuelen, die zich tussen mei en september 1916 verenigden met de bedoeling om via de pers en studiekringen een Vlaamsgezinde werking onder de soldaten te organiseren. Het blad ‘Ons Vaderland’ werd de dagelijkse spreekbuis van deze radicale flaminganten.[716] De groepering steunde de vraag naar een belofte van de regering voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit na de oorlog. Toen de regering in oktober 1916 dit publiekelijk weigerde te beloven, radicaliseerde deze groep en ging ze een geheime werking uitbouwen, de Frontbeweging.[717] Volgens Vanlandschoot was Van Severen niet actief betrokken bij deze Frontbeweging. Toch zou hij in 1917 tweemaal te maken hebben met repressieve maatregelen omwille van zijn Vlaamsgezindheid.[718] Volgens Lode Wils nam Van Severen weliswaar deel aan de Frontbeweging, maar na 1916 speelde hij daarin geen rol van betekenis.[719] Deze visie wordt tegengesproken in TeKoS. De Bois benadrukt dat Van Severen actief deelnam aan de Frontbeweging en dat hij daardoor twee keer in een militair strafkamp belandde. Twee keer wordt hij eruit gehaald “omdat men een officier van zijn kwaliteit maar al te graag in de vuurlinie heeft.”[720] Ook Jan Creve onderstreept dat Van Severen wel actief was in de Frontbeweging. Hij verwijst hiervoor naar “de maatregelen” die in 1917 tegen Van Severen genomen zijn, “de taal die hij in zijn brieven hanteerde” en “de getuigenissen van Theo Hoste en Vital Haesaert”.[721] Jan Creve gaat er dus blijkbaar van uit dat hij voor een publiek schrijft die in grote mate vertrouwd is met de geschiedenis van Van Severen.

 

De verstrooiing van de frontsoldaten na 11 november 1918 veroorzaakte een diepe depressie bij Van Severen, die wenste dat de Frontbeweging op haar elan van 1917 zou doorgaan in de strijd tegen de oorlog en tegen de vaderlandsliefde die oorlogen veroorzaakt. Op 6 februari 1919 keerde hij naar de Gentse universiteit terug en werd hij voorzitter van de afdeling van het Algemeen Vlaamsch Hoogstudentenverbond. Hij zou zijn studies echter nooit afmaken. Na de demobilisatie slingerde hij tussen het internationalisme en de volksnationalistische meetings van de Fronters. De toon en de inhoud van zijn toespraken uit de jaren 1919 en 1920 verraden dat Van Severen de algemene opinie van de Frontpartij vertolkte. Hij behoorde niet tot de groep rond priester Robrecht de Smet die de activistische verzuchtingen wilde doordrukken en liet zich ook niet in met de eerste naoorlogse verkiezingen van 16 november 1919. Mede gesteund door Verschaeve, richtte Van Severen in januari 1921 een tijdschrift op onder de titel ‘Ter Waarheid’.[722] In de woorden van Hildegonde de Bois “Een prachtig kultureel maandblad (…) Het blad blinkt uit door zijn hoog niveau en zijn verzorging. Want ook hier toont Joris van Severen stijl.[723] Op 20 november 1921, werd Van Severen in het arrondissement Roeselare-Tielt tot volksvertegenwoordiger gekozen. Hij verwaarloosde echter zijn parlementaire werk en beperkte zich in 1922 en 1923 tot een vijftal redevoeringen in de Kamer.[724] Volgens de Bois was dit omdat “het parlementaire spel hem niet lag: te veel voze verbaliteit, te veel schijnvertoning.”[725] In ‘Ter Waarheid’ bepleitte Van Severen aanvankelijk een radicaal democratisch gedachtegoed en een volstrekt antimilitarisme. Vanaf het midden van 1922 oriënteerde hij zich naar een meer uitgesproken katholieke koers en in januari 1923 meldde de redactie dat ze de rooms-katholieke levensleer als de enige en absoluut ware beschouwde. In maart 1923 vroeg hij om de opheffing van de Godsvrede, de zogenaamde neutraliteitsafspraak binnen Het Vlaamsche Front, hierin vagelijk gesteund door zijn West-Vlaamse achterban. Daarmee zette hij het proces in gang van omvorming van de nationalistische partijformatie. Dit leidde tot een ideologische en organisatorische verwarring die jaren zou aanslepen en uiteindelijk uitmondde in de stichting van het Verdinaso. Het nationalisme kreeg bij Van Severen niet alleen een katholiek karakter, maar ook een conservatief-integralistische overtuiging. In verscheidene artikels uit 1923-1924 zette hij daaromtrent zijn theoretische beschouwingen uiteen. Die moesten volgens Van Severen klaarheid scheppen in de Vlaams-nationale organisatie voor de aanstaande verkiezingen van april 1925. Dit opzet mislukte. In de Vlaams-nationalistische kringen heerste verdeeldheid en Van Severen kreeg steeds meer kritiek te verduren omwille van zijn eigengereid denken, zijn aristocratische handelwijze en zijn reactionaire, antidemocratische gezindheid. Dit belette niet dat hij in 1925 voor het tot Katholiek Vlaamsch Nationaal Verbond (KVNV) omgedoopte Vlaamsch Front werd herkozen tot volksvertegenwoordiger.[726]

 

Van Severen evolueerde steeds verder weg van de nationalistische partijorganisatie. De electorale perikelen van 1925 en de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1926 deden hem het geloof in de democratische ordening geheel verliezen. Meer en meer verkondigde hij een autoritaire staats- en maatschappijopvatting.[727] Ook Lode Wils gaat ervan uit dat de radicalisering van het anti-Belgische en antidemocratische denken van Van Severen in verband stond met het echec van de Frontpartij in de verkiezingen. Ook de weigering om de gelijkheid van de landstalen te erkennen, de verwerping van de vernederlandsing van de Gentse universiteit en de afwijzing van Nederlandstalige legereenheden door de regering zouden tot deze radicalisering hebben bijgedragen.[728] In TeKoS wijst Jan Creve er echter op dat Van Severen reeds veel eerder bedenkingen had bij de democratie, een stelling die ook door de Bois wordt gevolgd.[729] Ook Luc Pauwels verwerpt de redenering dat Van Severen een radicaal tegenstander van de democratie geworden is doorheen alle electorale perikelen en zijn ervaringen als volksvertegenwoordiger. Volgens hem was Van Severen reeds jaren een radicaal tegenstander van de democratie. Hij was in zijn periode als volksvertegenwoordiger een pragmatisch democraat, maar één met een revolutionaire agenda die op een onverholen dictatuur was gericht en toen nog van linkse signatuur was.[730]

 

Van Severen ging steeds meer zijn eigen weg. Zijn heelnederlandse bekommernis kwam meer op de voorgrond. Het ging hem ook niet meer in de eerste plaats om de oplossing van een Vlaams of Belgisch probleem, maar om de vestiging van een nieuwe orde in het door oorlog en revolutie verscheurde Europa.[731] Op het Groot-Nederlands Studentencongres te Gent op 29 maart 1926, kondigde hij zijn nieuwe doelstellingen aan: politiek Groot-Nederland, de corporatieve staatsordening en de verovering van de macht door de vorming van milities. Zijn politiek voorbeeld was het Italiaanse fascisme. Van Severen manoeuvreerde zich steeds meer in een uitzonderlijke positie. Hij deed de pogingen tot unificatie van de Vlaams-nationalistische groepen steeds verder van een oplossing afdrijven. Bij hem ging het steeds meer over een fundamentele herinrichting van staat en maatschappij, waarbij zijn integralistische uitgangspunten van 1923 nu in versneld tempo opschoven naar een rechts radicalisme. De reorganisatie van het feitelijk bestaande Vlaams-nationalisme, de aanpassing van de partijstructuren lieten hem omzeggens koud.[732] In 1928 kwam het lang nagestreefde Algemeen Vlaamsch Nationaal Verbond (AVNV) op papier tot stand, met Van Severen als een van de vijf leden van het directorium. Dit AVNV heeft echter op geen enkel ogenblik gefunctioneerd. Het mislukte in eerste instantie omdat het door Van Severen doelbewust werd gekelderd. Hij hanteerde een integraal Grootneerlandisme om een radicaliseringproces op gang te brengen. In een rede in de kamer in november 1928 stelde hij dat het doel van het Vlaams-nationalisme het herstel van de Nederlandse nationale eenheid was. Hij bracht hulde aan het activisme en de ‘sublieme deserteurs’.[733] Na de verkiezingen van mei 1929 viel Van Severen uit de boot bij de zeteltoewijzing. Deze verkiezingen waren voor de nationalisten succesrijk, maar leken weinig indruk op Van Severen te maken. In de zomermaanden dacht hij reeds hardop aan een eigen militie. Op 3 mei 1930 nam hij ontslag uit het KVNV, dat hij in 1925 had helpen stichten. Ook buiten West-Vlaanderen werden de scheidingslijnen duidelijker. Alle voormannen stonden eind 1930 voor de keuze: voor Van Severen of voor de meer gematigden die door hem smalend de "neobelgicistische advocaten" werden genoemd. De ontknoping viel in het voorjaar 1931. Van Severen werd in het AVNV-directorium in de minderheid gesteld. Toen hij in september de oprichting aankondigde van een nieuwe organisatie werd hij uitgesloten. Op 6 oktober maakte hij officieel de stichting van een Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) bekend: Moens, Thiers, Antoon Samyn, Pol van Herzeele, De Clercq, Jef François, Jef Missoorten en Leo Poppe volgden hem. Ook Cyriel Verschaeve betuigde ostentatief zijn sympathie voor de nieuwe beweging. ‘Hier Dinaso!’ werd het blad van de beweging.[734]

 

Het Verdinaso combineerde de heelnederlandse gedachte met een solidaristische maatschappijvisie. Met het Italiaans fascisme als voorbeeld werd gepleit voor een corporatistische nieuwe orde in een autoritaire Dietse staat. Volgens professor Bruno De Wever werd het Verdinaso gesticht als een zuiver fascistische groepering. Een bewijs daarvoor is terug te vinden in het programma dat door Wies Moens op de eerste landdag op 10 juli 1932 in Roeselare werd afgekondigd en dat door Pol le Roy een jaar later in brochurevorm werd uitgegeven. Het Verdinaso was antiliberalistisch, antimarxistisch en anticonservatief. Het was tegen de democratie en tegen het partijenstelsel. Het had een pannationaal doel en ijverde voor een nieuwe staat met een totale transformatie van de sociale relaties: het nationaal-solidarisme (in feite een corporatieve staat). ‘De vreemden’ waren per definitie vijanden van de staat. De stijl van het Verdinaso beantwoordde volledig aan die van een fascistische partij. Militarisme was er de hoofdtrek van. De geweldfactor ontbrak niet.[735] De stelling dat het Verdinaso fascistisch zou zijn wordt met klem verworpen door TeKoS. Hildegonde de Bois schrijft bijvoorbeeld “(…) bij alle aversie die hij (Van Severen) zal ontwikkelen voor het partijenregime, wordt hij geen fascist in de gemeenzame betekenis van dit woord. Hij zal dit aan Degrelle en enkele andere overlaten, voor wie hij nooit anders dan diep misprijzen zal betonen.[736] Ook Jan Creve benadrukt dat Van Severen geen fascist was.[737] Luc Pauwels stelt dat het Verdinaso weliswaar duidelijk antidemocratisch was, “maar eerder in de traditionalistische variant en niet in de fascistische laat staan de nationaal-socialistische”. Verder schrijft hij: “In 1937, op een openbare redevoering te Antwerpen neemt Van Severen afstand van fascisme en nationaal-socialisme met de woorden “Geen Duitsche orde, geen Italiaansche Orde (…) Neen: de Dietsche Orde: een orde aangepast aan ons wezen en aan dezen tijd.” Men kan zich een krachtiger distantiëring voorstellen, maar goed.[738]

 

De ideologische evolutie van Van Severen en tactische bekommernissen leidden tot een radicale ommezwaai in 1934. Van Severen zag duidelijk in dat de Belgische regering maatregelen tegen het Verdinaso zou nemen die de groei van zijn beweging fel zouden kunnen hinderen. Bovendien werd hij meer en meer gesterkt in zijn overtuiging dat de politieke machtsverwerving over een Belgische weg moest gaan. Deze inzichten leidden tot de zogenaamde 'nieuwe marsrichting' die Van Severen openlijk proclameerde in augustus 1934.[739] Het ging daarbij om twee koerscorrecties. Ten eerste een tactische: Van Severen wilde de staat niet langer omverwerpen, maar veroveren met vreedzame middelen. De tweede correctie was een inhoudelijke: Dietsland moest niet samenvallen met het Nederlands taalgebied. De Walen mochten zich afscheiden als ze dat wilden of ze mochten binnen het Dietse rijk blijven met een autonoom statuut. Hetzelfde gold mutadis mutandis voor de Friezen en de Luxemburgers.[740] Vanaf 1936 liet Van Severen ook de term Dietsland vallen, voortaan sprak hij achtereenvolgens meer en meer over ‘het Dietse Rijk’, ‘De Lage Landen’, ‘de Nederlanden’, ‘het Dietsche Rijk der Nederlanden’ en ten slotte vanaf 1938 over ‘de Zeventien Provinciën’. Het taalcriterium werd nu geheel verlaten, naast geopolitieke argumenten kwam het gemeenschappelijk verleden van de Nederlanden in de plaats. De eeuwenoude lotsverbonden gemeenschap van Dietsers, Friezen, Walen en Luxemburgers moest worden hersteld door staatkundige eenmaking in een rijksgemeenschap onder Dietse hegemonie. Niet veel later verklaarde Van Severen de Walen op basis van afstamming en bloed tot geromaniseerde Dietsers. De historische gemeenschap der Nederlanden werd nu eveneens een volwaardige volksgemeenschap. De weg naar de Dietse natiestaat lag nu over de staatkundige hereniging van België, Nederland en Luxemburg. In dit feitelijk hersteld Verenigd Koninkrijk der Nederlanden zou de verscheidenheid van de Dietsers worden beschermd via provinciaal federalisme, een restauratie van de zeventien provinciën.[741] De nieuwe marsrichting betekende het einde van het antibelgicisme waarvan het Verdinaso de radicale voorvechter was geweest. De nieuwe koers leidde tot het vertrek van een aantal medestanders waaronder Wies Moens.[742] Door de 'nieuwe marsrichting' raakte het Verdinaso ook steeds meer in een geïsoleerde positie in de Vlaamse beweging. Door de afwijzing van het Vlaams-nationalisme was de Dietse oriëntering de enige band met de Vlaamse beweging die overbleef.[743] Van Severen pleitte voor een vernieuwde staat België in een Diets rijk, een autoritaire Dietse staat gebaseerd op het corporatisme en de vernietiging van de erfenis van de Franse Revolutie.[744] Zijn ideeën voerden hem naar een haast naïeve verering van koning Leopold III wiens neutraliteitspolitiek hij volledig onderschreef. In een antidemocratisch en autoritair versterkt koninklijk regime zag hij een bevestiging van de staatsorganisatie zoals hij die voor ogen had. Ondertussen kwamen in het weekblad ‘Hier Dinaso!’ onmiskenbaar sympathieën voor nazi-Duitsland en anti-joodse uitspraken naar voren. Van Severen weigerde die tegen te spreken, hoewel hij persoonlijk van mening was dat het Verdinaso geen boodschap had aan buitenlandse fascistische en nationaal-socialistische stromingen. Vanaf 1935 haalde hij ook uit naar het communisme als de grote bedreiging van het Westen.[745]

 

Op het hoogtepunt van de Tsjechoslowaakse crisis op 28 september 1938 stuurde Van Severen een telegram aan eerste minister Spaak waarin stond dat het Verdinaso "in volkomen loyaliteit en tucht achter koning Leopold, in de onvoorwaardelijke dienst van volk en land" stond.[746] In de jaren voordien had Van Severen contacten gelegd met personen uit het Belgische politieke establishment, onder ander met De Man. Na 28 september verhoogde Van Severen nog zijn steun aan de regering en aan de neutraliteitspolitiek. De internationale toestand heeft hem er ongetwijfeld toe gebracht een aantal doctrinaire scherpe kanten af te slijpen. Zelfs een toenadering tot de verkiezingen van 2 april 1939 zat erin. Maar tezelfdertijd bleek dat sinds 1936 vele vooraanstaande Dinaso's het moeilijk met hem eens konden zijn. Eigenlijk was hij als leider, na het wegvallen van Wies Moens, steeds meer vereenzaamd. De mobilisatie ontkrachtte verder het organisatiekader van de beweging.[747] Op 10 mei 1940 werd Van Severen door de Staatsveiligheid aangehouden. Interventies van onder meer senator Pierre Nothomb richtten niets uit. Op 15 mei werden Van Severen, Rijckoort en Léon Degrelle op transport geplaatst, vier dagen later arriveerden de gevangenen in Abbeville. Op 20 mei 1940 werd hij door Franse soldaten dood geschoten. De dood van Van Severen was meteen een fatale slag voor het Verdinaso. De beweging die sterk aan zijn persoon gebonden was geweest en steeds slingerde tussen een politieke vormingsformatie en een uitdagende militie, viel uiteen. Een deel van de volgelingen stapte in 1940-1941 de collaboratie binnen, een ander deel verkoos de kant van het verzet.[748]

 

Van Severen en het Verdinaso worden door TeKoS zeer positief benaderd. Het Verdinaso wordt voorgesteld als een beweging die een constructieve strategie hanteerde in een decadente en verloederde periode. “Het Verdinaso wilde niet profiteren van de decadentie van de parlementaire democratie om aan de macht te komen, zoals de rexisten hoopten en evenmin in blinde woede de Belgische staat vernietigen, zoals vele Vlaams-nationalisten. Het Verdinaso wilde de oorzaken van het verval bestrijden en een nieuwe staat opbouwen.”[749] Net als Nieuw Rechts, wilde het Verdinaso een tegenproject uitbouwen dat een alternatief moest bieden voor de (gepercipieerde) decadentie van het eigen tijdperk. De afwijzing door Van Severen van het gedachtegoed van de Franse Revolutie is een ander aspect waarom hij op zo veel sympathie kan rekenen. TeKoS beschouwt Van Severen als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de conservatieve revolutie in het interbellum in Vlaanderen. Hij wordt omschreven als de meest uitgesproken jongconservatief in Vlaanderen.[750] Zijn nadruk op orde, elite en staat, zijn anticommunisme en zijn keuze voor het rijk zijn elementen die duidelijk overeenkomsten vertonen met de jongconservatieve stroming in Duitsland (zie hoofdstuk “De conservatieve revolutie in de Weimarrepubliek”). TeKoS benadrukt daarbij dat Van Severen een geheel eigen conservatief-revolutionaire beweging uitbouwde en zeker geen kopie nastreefde van de bewegingen van Hitler en Mussolini.[751] Hij wordt voorgesteld als een groot politiek denker: “Wanneer politiek betekent “macht veroveren” dan dienen Joris Van Severen en Louis Gueuning gerangschikt te worden onder de grandioze mislukkingen. Wanneer met dit dubbelzinnig begrip de zorg om de “polis” bedoeld wordt en het zoeken naar wegen die leiden naar een menswaardig bestaan, waarbij persoon en gemeenschap naar hun ultieme bestemming worden geleid, dan behoort Joris van Severen, samen met Louis Gueuning tot de grote politici. Beide behoren zij tot de falanks die de strijd aanbonden tegen “de ideeën van 1789”. In denken en handelen ontwikkelden zij alternatieven voor een samenleving op maat van de mens en beantwoordend aan de hoge roeping van de mens. [752] Volgens Luc Pauwels was het Verdinaso vooral een vormingsbeweging en geen militie. De politieke methode van Van Severen steunde volgens hem op de voorbeeldfunctie en de veroveringskracht van de nieuwe elite die door het Verdinaso moesten worden belichaamd. Van Severen gaf zijn volgelingen een “fiere ziel” mee. De aristocratische elite waar Van Severen voor pleitte, moest een dienende elite zijn, een elite die offervaardigheid en discipline voorstond.[753] Volgens Nieuw Rechts is er vandaag de dag dringend nood aan een dergelijke elite. Er is nood aan een staatsdragende klasse, een door onbaatzuchtigheid en plichtsbesef gekenmerkte politieke elite die garant staan voor de rechtsstaat en bekwaam leiding kan geven.[754] Het ontbreekt ons de dag van vandaag aan “fiere zielen”, aan belangloze, soevereine persoonlijkheden zoals Van Severen.[755] Luc Pauwels stelt het in een artikel uit 1994 in TeKoS zo: “De morele kwaliteiten van Joris van Severen, zijn aristocratisch non-konformisme, zijn beleefde waarachtigheid en zijn tot het eindpunt doorgezette stoische levenshouding blijven het voorbeeld van een werkzaam tegengif tegen de Zeitgeist van deze late twintigste eeuw.[756]

 

2.2.3.3 De vergoelijking van de collaboratie

In TeKoS zijn een vijftal artikels verschenen die specifiek aan de collaboratie gewijd zijn, daarnaast zijn er ook verschillende bijdragen gepubliceerd die handelen over individuele collaborateurs. Van die vijf artikels zijn er vier geschreven door Frans de Hoon, zelf een voormalig collaborateur. Frans de Hoon was tijdens de tweede wereldoorlog een overtuigd lid van de SS-DeVlag. Na de oorlog schreef hij voor verschillende tijdschriften van verenigingen van oud-collaborateurs (zie 2.1.3 De Vlaamsgezinde achtergrond van enkele redacteurs van TeKoS ). Frans de Hoon kan geplaatst worden in het milieu van Vlaams-nationalistische collaborateurs die zich na de oorlog verenigden en weigerden de oorlog stilzwijgend achter zich te laten. Binnen deze kringen werd de oorlog geïdealiseerd. De collaboratie werd voorgesteld als een tactische vergissing van een beweging die het goed meende met het Vlaamse volk. Het rechtse aspect werd weggegomd en de ‘foutgelopen’ repressie werd scherp bekritiseerd. Het idee ontstond dat de Belgische staat de repressie had gebruikt om de Vlaamse Beweging te breken en dat de repressie hard en onrechtvaardig was.

 

In zijn artikels over de collaboratie in TeKoS volgt Frans de Hoon in grote mate hetzelfde discours. Hij idealiseert de oorlog wel niet, maar de collaboratie wordt wel vergoelijkt. Volgens de Hoon kan niet ontkend worden “dat de Vlaamse collaboratie in haar overgrote meerderheid ingegeven was door een Vlaamse motivering.” De verwerping van het begrip België als ‘un et indivisible’ is volgens hem de kern van de oorzaken en beweegredenen van de Vlaams-nationale collaboratie. “Zij, deze Vlamingen hadden geen vaderland om te beminnen maar waren integendeel reeds lang op zoek naar een vaderland (…) In 1914 trokken duizenden jonge bewuste Vlamingen vrijwillig ten strijde met het Belgische leger in de overtuiging en betrouwend op het woord van hun koning, een nieuwe “slag der gulden sporen” voor Vlaanderen te kunnen slaan. Voor zover zij niet als Vlaming moedwillig aan het front geofferd werden, keerden de meeste van hen terug: gegriefd, vernederd, verslagen en als vijanden van de staat!” Frans de Hoon legt de nadruk op de tweederangspositie die Vlamingen in het België van voor de tweede wereldoorlog zouden hebben bekleed. Ze werden achteruitgesteld of geweigerd in de Belgische administratie, de Belgische magistratuur, de Belgische politiek en het Belgische leger alleen maar om hun bewust Vlaming zijn. Ze moesten de wortels van hun cultuur gaan zoeken in het buitenland omdat zij als Vlamingen geen perspectieven en geen waardering vonden in het Belgische establishment.[757] De Hoon wijst ook met een beschuldigende vinger in de richting van koning Albert I. Had de koning zijn belofte gehouden omtrent gelijkheid in recht en feit voor de Vlamingen dan was het waarschijnlijk anders gelopen.[758]

 

Een ander beweegreden is volgens de Hoon te vinden in het feit dat de toenmalige ‘zogenaamde democratische regimes’, in hoofdzaak door eigen schuld, niet meer opgewassen waren tegen de toenemende moeilijkheden.[759] De Hoon stelt dat de Westerse democratieën tijdens het interbellum overspoeld werden door een golf van schandalen en corruptie en dat ze met het begrip democratie enkel nog de term gemeenschappelijk hadden. Het is volgens hem dan ook niet verwonderlijk dat velen hoopvol in de richting van Duitsland keken en hoopten op dezelfde vergaande en ingrijpende hervormingen die het recht en de orde in eigen land zouden herstellen.[760]

 

Een derde en laatste historische omstandigheid die men volgens de Hoon in rekening moet brengen om de collaboratie te begrijpen, is het anti-bolsjewisme die toen een belangrijke rol speelde. De Hoon benadrukt dat het marxistisch bolsjewisme toen de publieke vijand nummer één was.[761]De antichrist was toen het Bolsjewisme, het gevaar voor Europa het kommunisme.”. In Duitsland ging het volgens hem niet meer over de vraag of dit land al dan niet democratisch zou zijn, maar wel of het communistisch of nationaal-socialistisch zou zijn.[762]

 

Op het verwijt dat ex-collaborateurs niet moeten doen alsof zij gans Vlaanderen vertegenwoordigden, repliceert hij dat doorheen heel de geschiedenis het steeds beperkte minderheden zijn geweest die de revolutie en de evolutie mogelijk hebben gemaakt, de massa volgde gewoon. “De massa is steeds niet meer dan de bij uitstek manipuleerbare “openbare mening” (...) Bij een Duitse overwinning zou deze “openbare mening” op minder dan geen tijd achter de nieuwe orde zijn gaan staan zoals zij nu na de bevrijding, in grote massa aan weerstand is gaan doen”.[763]

 

De Hoon stelt de repressie voor als hard en onrechtvaardig. Ook het idee dat de Belgische staat de repressie heeft aangewend om de Vlaamse Beweging klein te krijgen, klinkt door in zijn betoog: “Wie zich in de repressieperiode en in de eerstvolgende jaren daarna durfde te beroepen op Vlaams-nationale motieven voor zijn kollaboratie, mocht er zeker van zijn dat dit hem als ekstra bezwarende omstandigheid zou aangerekend worden.”. De Hoon stelt dat de repressie in België voor een groot gedeelte doorgevoerd werd op basis van retroactieve wetgeving en voor uitzonderingsrechtbanken, maar hij klaagt vooral het feit aan dat de repressie doorgevoerd zou zijn louter op basis van haat en wraakgevoelens. In 1981 heeft de Hoon het over 600.000 repressiedossiers (in een later artikel uit 1997 citeert hij Luc Huyse die het heeft over 405.067 collaboratiedossiers). Samen met de onrechtstreeks betrokkenen (de familie) komt de Hoon tot een aantal dat schommelt tussen het anderhalf en twee miljoen betrokkenen bij de collaboratie… Volgens de Hoon zou men de vraag moeten stellen waarom zoveel mensen in dit land zich niet meer met de staat konden vereenzelvigen.[764] In een later artikel haalt hij Paul Struye aan “van wie we weten” dat onmiddellijk na de capitulatie op 28 mei 1940 80% van de bevolking bereid was om met de Duitsers samen te werken. Ook hier stelt de Hoon dat men zich de vraag moet stellen waarom zoveel mensen in dit land bereid waren om met ‘de vijand samen te werken’.[765] De Hoon pleit dus voor begrip voor de collaboratie. Zoals gezegd was die volgens de Hoon ingegeven door een combinatie van bekommernis om de Vlaamse belangen, afkeer voor de decadente democratie en een oprecht anticommunisme. Het rechtse aspect van de beweging wordt weggegomd, evenals de misdaden die sommige collaborateurs op hun geweten hadden.

 

Dit pleidooi voor begrip voor de collaboratie echoot ook door in de afwijzing van TeKoS van de stelling van professor Bruno de Wever dat het VNV vanaf het begin een fascistische partij was. Luc Pauwels onderstreept met klem dat het VNV niet fascistische was. Het geschilpunt betreft niet het historisch werk of het bronnenonderzoek, maar de “ideologische interpretatie” die er aan wordt gegeven. In feite stelt Pauwels dat het beeld dat professor Bruno De Wever schetst van het VNV juist is, maar dat de term fascistisch zou moeten vervangen worden door conservatief-revolutionair. Het etiket ‘fascistisch’ stigmatiseert volgens Pauwels ten onrechte het VNV en staat een coherent en onbevooroordeeld beeld in de weg. Het VNV was een coalitie van verschillende gezindheden, bijna alle varianten van het Vlaams-nationalisme waren er in terug te vinden, maar fascisten waren er niet bij. Pauwels stelt dat het VNV vooral bijeengehouden werd door het antibelgicisme. Ondanks veel verbale aandacht voor het solidarisme, een organische volksstaat e.d. heerste er bij een groot deel van de leden een relatieve onverschilligheid tegenover dit soort intellectuele maatschappijvisies. Het emotionele antibelgicisme verdrong alle andere ideologische componenten naar een tweede plaats. De kracht van dit antibelgicisme, deze “mythische emotionele prioriteit”, verklaart waarom het VNV in de jaren ’30 qua maatschappijvisie zo ver naar rechts kon opschuiven, zonder een noemenswaardig aantal leden of kaders te verliezen, zelfs bij die fracties die het er duidelijk niet mee eens waren. Dit antibelgicisme was een belangrijke collaboratiemotief en deze attitude werd bevestigd door de willekeurige aanhouding en de wegvoering van een aantal prominente Vlaams-nationalisten in mei 1940 én het gedrag van de Belgische regering. Hiernaast waren vooral opportunisme en het beeld dat leefde bij Vlaams-nationalisten van het idealistische en integere activisme belangrijke collaboratiemotieven. Pauwels erkent wel dat dit natuurlijk niet de rechtvaardiging van de collaboratie inhoudt, maar het maakt ze wel meer begrijpbaar. De collaboratie was fout, maar…[766]

 

2.2.4 De visie op de Vlaamse beweging na de tweede wereldoorlog en nu

           

In TeKoS wordt de dominantie van het katholiek traditionalisme sinds 1945 in de Vlaamse beweging aangeklaagd. Volgens Luc Pauwels stemmen de waarden en het ideologisch klimaat van de hele Vlaamse beweging duidelijk overeen met de karakteristieken van het confessionele flamingantisme “kleinburgerlijk, statisch, toch altijd weer wat hypocriet, Romehorig, vrij fanatiek in de eigen Vlaamse rangen en vrij toegeeflijk in het onderhandelen met de tegenstrever, eenzijdig taalgericht”.[767] Peter Logghe heeft het over “de primitivisering van de Vlaamse beweging”.[768]

 

In TeKoS wordt de stelling verdedigd dat de Vlaamse numerieke meerderheid moet worden omgezet in een politieke meerderheid, dit wil zeggen “de staat veroveren door het laten gelden van het democratisch beginsel.[769] Deze stelling sluit aan bij het programma van de Vlaamsche Volkspartij van Lode Claes. Ook daarin stond de valorisatie van de Vlaamse meerderheid al centraal.[770] Zoals gezegd heeft Nieuw Rechts weinig op met de sterke taaloriëntering van de traditionele Vlaamse beweging. Om de eentaligheid van Vlaanderen te bereiken zijn er veel te vergaande concessies gedaan. De Vlamingen hebben een federale staatsinrichting aanvaard die formeel op een 50/50 machtsverdeling stoelt. Het feitelijk federalisme met drie brengt het Vlaamse machtsaandeel ruim beneden de vijftig procent. Dat wil zeggen dat Vlaanderen zijn enige politieke machtsinstrument uit handen gaf waarover het beschikte, namelijk zijn demografische meerderheid. De Vlaamse meerderheid zit nu ‘opgesloten’ in een pariteit.[771]

 

Nieuw Rechts laat echter de moed niet zakken. Volgens haar valt het langzaam, maar versneld uiteenvallen van de Belgische staatsconstructie niet te ontkennen. De splitsing van de geesten is voltrokken en het bestaan van een dynamiek naar een onafhankelijk Vlaanderen is onmiskenbaar. Het separatisme verliest zijn taboe, niet als gevolg van een separatistisch propagandaoffensief, maar louter als gevolg van de Waalse arrogantie.[772] Hier wordt instemmend Mark Grammens geciteerd die het heeft over “de Waalse arrogantie die het federalisme beschouwt als een middel om de francofone heerschappij in België te bestendigen en om Vlaanderen te doen betalen voor de Waalse onmacht een leefbaar gewest tot stand te brengen.[773] Met de onafhankelijkheid in zicht moet de Vlaamse beweging zijn strategie aanpassen. Het moet streven naar de bescherming en de ontwikkeling van de identiteit van ons “Nederlands deelvolk”, naar het verwerven van de onafhankelijkheid op korte termijn en naar de opleiding van een eigen Vlaamse elite die die onafhankelijkheid kan invullen.[774] Vlaanderen moet er zich ook mentaal op voorbereiden dat het aan zijn zuidgrens in de toekomst twee kleine staten zal vinden: Wallonië (beperkt tot de huidige provincies Henegouwen, Namen en het grootste deel van Luik) en Luxemburg (het Groothertogdom, met de provincie Luxemburg en het Duitstalig gebied dat nu in de provincie Luik ligt). Het is daarbij niet in het belang van Vlaanderen dat aan zijn zuidgrens “een verarmd Wallonië vegeteert als haard van economisch verval, permanente sociale onrust en politieke instabiliteit”. Een nieuw Benelux samenwerkingsverband zal nodig zijn, met een strikt respect voor elkaars zelfstandigheid en met Vlaanderen als natuurlijk centrum.[775]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[437] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie in de Lage Landen (I) Methodologische problemen van een ongeschreven geschiedenis’, Tekos, I, 1980, 11

[438] O. Boehme, ‘Academici en de revolutie van rechts tijdens het interbellum’, Wetenschappelijke Tijdingen, LVII, 1998, 1, p.45

[439] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie tijdens de Republiek van Weimar, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1990, pp.3-4

[440] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.1

[441] O. Boehme, Revolutie van rechts en intellectuelen in Vlaanderen tijdens het interbellum:ideeënhistorische bijdragen, Leuven, Acco, 1999, p.60

[442] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie…(I)’

[443] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, Tekos, X, 1989, 55, pp.11-26

[444] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie…(I)’

[445] D. De Smet, De Konservatieve Revolutie…, pp.5-6

[446] L. Pauwels, ‘Veranderen om te kunnen behouden’, Tekos, XXII, 2001, pp.9-10

[447] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.20-21

[448] A. Mohler, ‘Van de konservatieve revolutie tot nieuw rechts: kontinuïteit en diskontinuïteit.’, Tekos, VII, 1986, 44, pp.3-6

[449] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.18-22

[450] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.10-12

[451] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.22-26

[452] I. Kershaw, Hitler 1889-1936: hoogmoed, Utrecht, Het Spectrum, 1999, p.196

[453] A. Mohler, Die Konservative Revolution in Deutschland, 1918-1932, Darmstadt, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, 1989, p.26, geciteerd in: D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.8

[454] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.9

[455] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.10

[456] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.32

[457] S. Tabary, ‘De l’anti-judaïsme religieux à l’antisémitisme politique’, Revue d’Allemagne et des pays de langue allemande, XXXII, 2000, 2, pp.177-188

[458] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.32-33

[459] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.197

[460] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.11

[461] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.27

[462] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie …, p.12

[463] I. Kershaw, Hitler 1889-1936..., p.198

[464] L. Duplex, ‘Religion, religiosités et politique dans les extrêmes droites allemandes de 1870 à 1933. Panorama et questions d’ensemble’, Revue d’Allemagne et des pays de langue allemande, XXXII, 2000, 2, p.170

[465] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.198

[466] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.28 en p.248

[467] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.15

     O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.28

[468] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.16

[469] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.29-30

[470] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.125

[471] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.29-30

[472] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.31-33, p.210 en p.221

[473] L. Duplex, ‘Religion, religiosités et politique…’, pp.169-173

[474] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.20

[475] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.22

[476] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.1-4

[477] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.60-61

[478] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.14 en p.17

[479] A Mohler, La révolution conservatrice en Allemagne, 1918-1932, Pardès, Puiseaux, 1993, p.55,

     geciteerd in: A. de Benoist, ‘Nietzsche en de konservatieve revolutie’, Tekos, XVI, 1995, 79, p.14

[480] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.28, p.59, p.103 en p.112

[481] E. Vermeersch, Historisch overzicht van de wijsbegeerte, Gent, RUG (onuitgegeven syllabus), 1998-1999, pp.144-147

[482] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.112

[483] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie…(I)’

[484] A. de Benoist, ‘Nietzsche en de konservatieve revolutie’, pp.18-19

[485] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.14 en pp.17-18

[486] P. Commers, De Conservatieve revolutie…, p.15

[487] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.6; P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.7;

L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.14

[488] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.13

[489] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.22

[490] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.5-6

[491] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt Lannoo, 1998 (CD-rom)

[492] I. Kershaw, Hitler 1889-1936..., p.197

[493] De Theosofische beweging van Blatavsky promootte een mengeling van Oosterse en Westerse occulte filosofieën. Binnen deze beweging werd veel aandacht besteed aan mystieke ervaringen, esoterie en occulte fenomenen. Volgens Blatavsky maakt de kosmos deel uit van een cyclisch proces van creatie en vernietiging: er is sprake van een progressie door stadia van chaos, minderwaardige materie en duisternis naar stadia van harmonie, spiritualiteit en licht. Er zijn zeven stadia van kosmische creatie die elk op hun beurt corresponderen met een stadium van de menselijke evolutie die ze een “root race” noemde. Het huidige stadium van de menselijke evolutie, namelijk het Arische “root race”, markeert een centraal punt in de ontwikkeling van de mens. Het collectieve bewustzijn zou namelijk verschuiven van een stadium van materiële corruptie naar een staat van spirituele verlichting. Het Theosofische gedachtegoed verspreidde zich, samen met andere occulte filosofieën, doorheen Europa op het einde van de negentiende eeuw (Encyclopaedia Britannica, CD-rom)

[494] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.86

[495] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, pp.66-68

[496] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, p.69

[497] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, pp.87-88

[498] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.39-42

[499] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.253, p.262, p.283 en p.350

[500] http://dhme.dhm.de/lemo/html/biografien/ListGuido/index.html (dit is de website van het Deutsches Historisches Museum, Berlin)

[501] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, p.76

[502] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.19

[503] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.36-37

[504] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, pp.19-20

[505] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.36

[506] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, pp.20-21

[507] A. Moeller van den Bruck, Das Dritte Reich, Hamburg, Hanseatische Verlagsanstalt, 1931, p.168,

     geciteerd in: O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.35

[508] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.35

[509] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.16

[510] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.36

[511] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.17

[512] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.36-37

[513] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.6

[514] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.37

[515] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.20

[516] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.38

[517] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.7

[518] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.21

[519] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.473 en p.661

[520] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.34-37

[521] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.23

[522] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.38-39

[523] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.23

[524] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.24

[525] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.39-40

[526] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.8

[527] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.22

[528] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, p.23

[529] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.23

[530] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.38

[531] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.22

[532] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.24

[533] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.23

[534] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., pp.23-24

[535] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.8

[536] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.24

[537] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.47-48

[538] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.25

[539] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.49

[540] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie…, pp.25-26

[541] P. Logghe, ‘Het rechtse verzet tegen Hitler’, Tekos, XVI, 1995, 79, pp.20-27

[542] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.49-50

[543] D. de Smet, De Konservatieve Revolutie..., p.24

[544] I. Kershaw, Hitler 1889-1936…, p.199 en p.436

[545] O. Boehme, Revolutie van rechts…, pp.51-55

[546] zie onder meer Z. Sternhell, La droite révolutionnaire 1885-1914: les origines françaises du fascisme, Paris, Seuil, 1978, 441p. en Z. Sternhell, Ni gauche, ni droite: l’idéologie fasciste en France, Bruxelles, Editions Complexe, 1987, 470p.

[547] P. Rentmeesters, Nieuw rechts in Vlaanderen…, p.28

     P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.8-10

[548] E. Arckens, De Nouvelle Droite…, p.75

[549] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.25

[550] O. Boehme, Revolutie van rechts…, p.54

[551] L. Pauwels, ‘Veranderen om te kunnen behouden’, p.6

[552] Het economisch en politiek liberalisme en de egalitaire waarden worden vandaag de dag nog steeds door velen verdedigd en zeker niet massaal in vraag gesteld.

[553] Dit artikel is de vertaling van het referaat dat Armin Mohler gegeven heeft op het colloquium ‘Nieuw Rechts als kultureel alternatief’ in 1981; A. Mohler, ‘Van de konservatieve revolutie tot nieuw rechts: kontinuïteit en diskontinuïteit’, Tekos, VII, 1986, 44, pp.3-6

[554] A. Mohler, ‘Van de konservatieve revolutie…’, pp.4-6

[555] Dit korte overzicht is nog niet door een andere auteur gethematiseerd en is dan ook volledig gebaseerd op eigen inzichten in het gedachtegoed van Nieuw Rechts en de conservatieve revolutie zoals die in deze thesis zijn beschreven

[556] L. Duplex, ‘Religion, religiosités et politique…’, p.171

[557] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, p.67

[558] I. Kershaw, Hitler 1889-1936..., p.86

[559] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, p.66

[560] http://dhme.dhm.de/lemo/html/biografien/ListGuido/index.html ( dit is de website van het Deutsches Historisches Museum, Berlin)

[561] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, pp.67-68

[562] J. De Zutter, Heidenen voor het Blok…, pp. 63-64

[563] http://dhme.dhm.de/lemo/html/biografien/ListGuido/index.html

[564] J. Leerssen, Nationaal denken in Europa. Een cultuurhistorische schets, Amsterdam, University Press, 1999, pp.90-93

[565] A. de Benoist, ‘Midden-Europa. Een herontdekt konservatief-revolutionair thema’, Tekos, X, 1989, 55, pp.62-65

[566] O. Boehme, ‘Academici en de revolutie van rechts…’, p.45

[567] J. Sizoo, Inzake rechts. Verkenningen van een politieke gedachtenwereld, Boom, Meppel, 1971, 254p.

[568] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[569] H. De Witte, J. Billiet en P. Scheepers, ‘Hoe zwart is Vlaanderen? Een exploratief onderzoek naar uiterst-rechtse denkbeelden in Vlaanderen in 1991’, Res Publica, XXXVI, 1994, 1, pp.88-89

[570] Deze bespreking van de radicaalrechtse kenmerken van Nieuw Rechts is gebaseerd op het gedachtegoed zoals dat in het vorige deel van de thesis naar voor is gebracht

[571] P.A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.66

[572] J. Leerssen, Nationaal denken in Europa…, p.65

[573] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen… en P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.28

[574] ’t Pallieterke werd opgericht in 1945 en had vanaf het begin een eigen stijl gekenmerkt door een bijtende en hekelende humor. Vanaf de oprichting nam het blad stelling tegen de repressie die het zag als een "reusachtige anti-Vlaamse machinatie”, hoewel ook de collaboratie werd afgewezen. Het evolueerde van een satirisch blad dat de 'repressie' van zwarten aanklaagde en opnieuw het anti-belgicisme propageerde, tot een wekelijks forum en verzamelpunt van extreemrechts en het radicaal anti-Belgische Vlaams-nationalisme.

[575] Dit overzicht is gebaseerd op de visie op de collaboratie zoals die naar voor is gebracht op het colloquium “Met welk verleden gaat Vlaanderen de toekomst tegemoet?”(georganiseerd door Charta 91, Unesco-Centrum-Vlaanderen, UFSIA en Point Critiques, 24.11.2001) en op het artikel van L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[576] Het is hier niet de bedoeling een overzicht te geven van de verschillende solidaristische groepen en periodieken, voor een overzicht zie E. Verhoeyen, ‘L’extrême droite en Belgique III Les mouvements solidaristes’, CRISP, 1976, 715-716, pp.2-44

[577] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider. Joris Van Severen en het na-oorlogs Vlaams-nationalisme (1945-1970)’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XXXI, 2001, 1-2, p.186

[578] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[579] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, p.185

[580] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[581] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, p.244

[582] Het ADJV was een Vlaams-nationale, heelnederlandse jeugdvereniging, ontstaan in 1949 als gevolg van het uiteenvallen van het Jeugdverbond der Lage Landen. Aanvankelijk werden hoofdzakelijk leden geworven uit collaboratiemilieus en waren de sociale acties vooral gericht op het opvangen van de repressiegevolgen. Na enige tijd nam de invloed in niet-collaboratiemilieus toe. De beweging verdedigde een radicaal volks-Dietse opvatting en een duidelijk christelijke geloofsbeleving. Het predikte onafhankelijkheid ten opzichte van de partijpolitiek en de kerkelijke overheid en streefde naar samenwerking met andere nationalistische jeugdgroeperingen. Het ADJV was anti-repressie gericht, maar stond ook kritisch tegenover de collaboratie. Het beschouwde die als een tactische vergissing, omdat de bezetter duidelijk de Dietse idealen had afgekeurd en bestreden. Het totale ledenaantal bleef steeds beperkt. Toen de Katholieke Jeugdscharen Jong-Vlaanderen tot het ADJV toetraden, werd de naam in 1957 gewijzigd in Blauwvoetjeugdverbond (BJV). In 1961 werd dit BJV ontbonden.              N. Wouters, ‘Algemeen Diets Jeugdverbond’, in: R. De Schrijver e.a.(eds), NEVB (CD-rom)

[583] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, p.200

[584] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[585] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, pp.187-196

[586] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[587] B. De Wever, ‘Vlaamse Militanten Orde -- Vlaamse Militanten Organisatie (VMO)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[588] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[589] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[590] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[591] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[592] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.29

[593] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[594] E. Verhoeyen, ‘L’extrême droite en Belgique…’, p.47

[595] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[596] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[597] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.30

[598] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[599] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, pp.55-56

[600] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[601] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, p.65

[602] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.31

[603] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[604] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, p.95

[605] N. Wouters, ‘Verbond van Nederlandse Werkgemeenschappen Were Di’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[606] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[607] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, p.96

[608] J. Creve, ‘Verbond Recht en Orde (VRO)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[609] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[610] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, p.244

[611] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[612] L. Pauwels, ‘G.R.E.C.E., een werk- en ideeëngemeenschap’, Tekos, I, 1980, 7-8

[613] P. A. Taguieff, Sur la nouvelle droite…, p.20

[614] De aanhangers van Joris Van Severen waren onder meer verenigd in de Diets Solidaristische Beweging. Deze Diets Solidaristische Beweging versmolt in 1974 met het in 1973 in Gent opgerichte Solidaristisch Verbond tot één Solidaristische Beweging (SB).

    J. Creve, ‘Diets Solidaristische Beweging (DSB)’ in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[615] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[616] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, pp.202-203

[617] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[618] P. Verlinden, ‘Nationalistische Studentenvereniging (NSV)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[619] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[620] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp. 38-60

[621] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[622] P. Verlinden, ‘Voorpost’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[623] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, p.99

[624] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[625] J. Creve, ‘Haro’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[626] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[627] KSA-Jong-Vlaanderen was de meest Vlaamsgezinde katholieke jeugdbeweging van na de tweede wereldoorlog. In de basiskeur van 1957 werd uitdrukkelijk beklemtoond dat de KSA een voorhoederol wilde spelen in de Vlaamse beweging. Vooral in de jaren ‘50 en ‘60 speelde deze jeugdbeweging een belangrijke rol op Vlaams gebied, door de naoorlogse generaties studerende jongeren kennis te laten maken met de traditie van de Vlaamse beweging en een nieuw ongecompliceerd Vlaams cultuurnationalisme tot stand te brengen, dat uiteindelijk -met 'Leuven Vlaams' als katalysator- uitmondde in een democratisch Vlaams-nationalisme. Na 1968 volgde een verschuiving naar links en een zich losmaken van de Vlaamse beweging. Vanaf de jaren 70 verdween het Vlaamsgezinde element grotendeels uit de werking en werd het jeugdbewegingselement het belangrijkst.

L. Vos, ‘Katholieke Studentenactie-Jong Vlaanderen (KSA)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[628] H. Defoort, ‘Luc Pauwels’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[629].Begin 1961 richtte Kunnen een Vlaamse afdeling op van de Beweging voor de Verenigde Staten van Europa (BVSE), een vereniging binnen de in 1948 opgerichte internationale koepel Unie van Europese Federalisten. De BVSE wees het 'kleine' Vlaams-nationalisme af en propageerde een Europa op federalistische basis. Voor België stelde de BVSE een zesledig federalisme (Vlaanderen, Brabant, Limburg, Luik, Henegouwen en Ardennen) voor. Hoewel er in de BVSE verschillende mensen van radicaalrechtse signatuur actief waren, werd de vereniging nooit anti-democratisch of anti-partijpolitiek. Als orgaan verspreidt de BVSE het tijdschrift ‘Europa Eén’. Vooral tijdens de jaren 1960 en 1970 ondernam Kunnen vele initiatieven om de BVSE en haar gedachtegoed te promoten. In de jaren 1980 werd hij minder actief wegens de geringe politieke realisatie van zijn ideeën. In 1992 droeg hij het voorzitterschap van de BVSE over aan Roger Peeters, hij bleef wel actief binnen de beweging                     B. De Wever, ‘Walter Kunnen’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[630] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, pp.42-45

[631] L. Pauwels, De ideologische evolutie van Joris van Severen, Ieper, Studie- en Coördinatiecentrum Joris van Severen, 1999, 272p.

[632] N. Wouters, ‘Sint-Maartensfonds’, in: R. De Schrijver, NEVB (CD-rom)

[633] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.38 en p.47

[634] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, pp.242-243

[635] H. de Bois, ‘Afscheid van Frans de Hoon’, Tekos, XIX, 1999, 93, pp.3-4

[636] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.50

[637] zie Tekos, XIX, 1998, 88, p.101

[638] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, pp.61-68

[639] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, pp.61-68

[640] J. De Zutter, Heidenen voor het blok…, p.132

[641] http://home.planetinternet.be/~logghe/info.html

     Asatrú is een synoniem voor Noordse traditie, dit is de heidense stroming die ook door Nieuw Rechts wordt aangehangen

[642] H. Westerwink, ‘Hedendaagse heidenen en hun Blut und Boden-goden, in: De Fabel van de Illegaal, juni 1999 (elektronische versie, htttp://www.gebladerte.nl)

[643] J. De Zutter, Heidenen voor het blok…, pp.135-137

[644] E. Arckens, De Nouvelle Droite als ideologie tegen de Westerse consumptie-maatschappij: een benadering, Leuven, KUL (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1990, 364p.

[645] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.55

[646] http://www.vlaams-blok.be

[647] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.57

[648] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.59

[649]Nieuw Vlaanderen’ was in hoofdzaak een initiatief van jonge leerkrachten die via een tijdschrift de jongeren beter wilden informeren over de Vlaamse beweging. Het blad stond los van jeugdbewegingen en partijen. De initiatiefnemers stonden echter wel dicht bij de Volksunie. Nieuw Vlaanderen beleed een volksnationalistisch en democratisch federalisme. In haar beginselverklaring stelde het tijdschrift dat het voorstander was van culturele verheffing en taal- en sociaal-economische ontvoogding van het Vlaamse volk. Gestreefd diende te worden naar een autonoom Vlaanderen en een "Heel-Nederlandse kulturele integratie" waarbij de "Franse-unitaire staatsstruktuur" diende afgebroken te worden. Het "verleden van de Vlaams-nationale ontvoogding" mocht voor de jongeren geen "hinderlijke ballast" maar een "krachtbron en een waarborg voor de toekomst" zijn. Nieuw Vlaanderen ging in 1990 ten onder aan persoonlijke tegenstellingen en financieel wanbeheer

E. Vandewalle, P.J Verstraete, ‘Nieuw Vlaanderen (1967-1990)’, in: R. De Schrijver e.a.(eds.), NEVB (CD-rom)

[650] L. Pauwels, De ideologische evolutie…, p.2

[651] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.59

[652] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.60

[653] P. Rentmeesters, “Nieuw Rechts” in Vlaanderen…, p.65

     zie ook B. De Schrijver, ‘Zwarte Vrijbuiters bedreigen Doel’, De Morgen, 31.03.2001/8

[654] P. Commers, De Conservatieve Revolutie…, p.38

[655] zie Punt, I, 2002, 1 t.e.m 9, p.4

[656] Het Vormingsinstituut Wies Moens is een Vlaams-nationalistische en katholieke vereniging, opgericht in 1983. De vereniging stelt zich statutair tot doel "het wetenschappelijk onderzoek te bevorderen inzake de nationalistische levensbeschouwing en inzake de politieke, economische, historische en culturele ontwikkeling van de Nederlandse volksgemeenschap, die verspreid leeft in België, Nederland en Frankrijk". Verder wil het "een archief en documentatiecentrum uitbouwen rond de figuur van Wies Moens". Het instituut geeft een tweemaandelijks tijdschrift, ‘Kort Manifest’, uit en organiseerde een aantal vormingscycli. De vereniging situeert zich duidelijk in de integraal nationalistische en radicaalrechtse hoek. Buiten dit milieu geniet ze vrijwel geen bekendheid.

     B. De Wever, ‘Vormingsinstituut Wies Moens’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[657] M. Spruyt, Wat het Vlaams Blok verzwijgt, Leuven, Van Halewyck, 2000, p.321

[658] http://www.vormingsinstitiuutwiesmoens.be

[659] zie Punt, I, 2002, 1 t.e.m 9, p.4

[660] http://www.vlaams-blok.be/wie/wie-prov-west.html

[661] J. Creve, ‘Maurits Cailliau’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[662] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, p.203

[663] J. Creve, ‘Maurits Cailliau’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[664] In 1966 werd de heden nog bestaande vereniging Zannekin opgericht. In 1977 verscheen het eerste jaarboek Zannekin. Zannekin wenst het "thuisfront te zijn van iedere persoon en van iedere vereniging die er naar streeft een Nederlands volksbewustzijn op te wekken, te versterken of in stand te houden in alle gebieden binnen onze oudste volksgrenzen". Utopisch doel is het herstel van de 17 provinciën.

L. Verbeke en B. De Wever, ‘Zannekin-Werkgemeenschap’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[665] L. Pauwels, De ideologische evolutie…, p.2

[666] F. Rogiers, ‘Een nieuw Vlaams blok’, Knack, XXXII, 2002, 3, p.16

[667] M. Grammens, ‘Integratie van migranten is een ideologie. De polarisatie-ijver van pater Leman’, Tekos, XV, 1994, 73-74

[668] F. Rogiers, ‘Een nieuw Vlaams blok’, Knack, XXXII, 2002, 3, pp.16-17

[669] M. Spruyt, ‘Roeland Raes’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[670] M. Spruyt, ‘Een gentleman-fascist in de Senaat’, De Morgen, 03.03.2001/44

[671]Alternatief’ (1973-1981), een driemaandelijks jongerentijdschrift, noemde zich volksnationaal en christelijk geïnspireerd, was Vlaamsgezind en verzette zich tegen het Egmontpact. Het blad pleitte voor het solidarisme als derde weg tussen kapitalisme en communisme. In de praktijk werd de meerderheid van de artikelen gekenmerkt door een virulent anticommunisme, een ideologie die het tijdschrift onverenigbaar achtte met de christelijke levensbeschouwing.            

J. Creve, ‘Alternatief’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[672] N. Wouters, ‘Jos Vinks’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[673] http://www.vbj.org

[674] http://www.vlaams-blok.be/wie/wie-prov-oost.html

[675] G. Verbeeck, ‘Teksten, Kommentaren en Studies (TeKoS)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[676] L. Pauwels, ‘Wat Vlaamse beweging en economische krisis te maken hebben met “nieuw rechts”’, Tekos, II, 1981, 23

[677] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie in de Lage Landen (I) Methodologische problemen van een ongeschreven geschiedenis’, Tekos, I, 1980, 11 en L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie in de Lage Landen (II) Methodologische problemen van een ongeschreven geschiedenis’, Tekos, I, 1980, 12

[678] Voor een overzicht van de verschillende artikels die elk redactielid geschreven heeft zie bijlage

[679] L. Pauwels, ‘Wat Vlaamse beweging…’

[680] M. Reynebeau, Het klauwen van de leeuw. De Vlaamse identiteit van de 12de tot de 21ste eeuw, Leuven, Van Halewyck, 1995

[681] P. Logghe, ‘De Vlaamse Beweging en de anti-identiteitsmaffia’, Tekos, XVIII, 1997, 84, pp.57-58

[682] L. Pauwels, ‘Wat Vlaamse beweging…’

[683] M. Cailleau, “…ik koos de partij van Oranje!” Voor een Heelnederlandse geschiedenis.’, Tekos, X, 1989, 57, p.18

[684] A. Deprez, ‘Jan F. Willems’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[685] K. Logghe, ‘Jan Frans Willems (1793-1846). Bij de tweehonderdste verjaardag van zijn geboorte’, Tekos, XIV, 1993, 72, pp.35-46

[686] P. J. Verstraete, ‘Bolland en de Vlaamse beweging’, Tekos, XVII, 1996, 81, pp.48-57

[687] F. van Berne, ‘Algemeen-Nederlands Verbond (ANV)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[688] R. Raes, ‘Een eeuwfeest in mineur: het ANV 1895-1995’, Tekos, XVI, 1995, 78, pp.79-82

[689] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.19

[690] R. Vanlandschoot, ‘Cyriel Verschaeve’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[691] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.19

[692] M. Boey en P. van Hees, ‘Dietbrand’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[693] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.19

[694] L. Vandeweyer, ‘Jong Nederlandsche Gemeenschap’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[695] K. Ravyts, ‘Robrecht de Smet, de tragische levensloop van een kompromisloos Heelnederlander’, Tekos, XVII, 1995, 77, p.70

[696] K. Ravyts, ‘Robrecht de Smet…’, p.71

[697] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.19

[698] R. Vervliet, ‘Gustaaf Schamelhout’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[699] F. Goovaerts, ‘Dr. G. Schamelhout, antropologie en Vlaamse Beweging’, Tekos, VII, 1985, 40

[700] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.21

[701] L. Pauwels, ‘De konservatieve revolutie…(I)’

[702] P. J. Verstraete, ‘Odiel Spruytte’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[703] F. Goovaerts, ‘Odiel Spruytte. Een vergeten konservatief-revolutionair thema’, Tekos, XI, 1989, 55, p.44

[704] F. Goovaerts, ‘Odiel Spruytte…’, p.45

[705] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.23

[706] L. Vandeweyer, ‘Boudewijn Maes’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[707] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.23

[708] L. Pauwels, ‘Armin Mohler en de konservatieve revolutie’, p.24

[709] L. Pauwels, ‘Staf Vermeire en het A.D.J.V.’, Tekos, XI, 1989, 55, p.54

[710] L. Gevers, ‘Blauwvoeterij’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[711] L. Pauwels, ‘Staf Vermeire…’, p.54

[712] L. Vos, ‘Rechts-radicalisme’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[713] L. Wils, Joris van Severen. Een aristocraat verdwaald in de politiek, Leuven, Davidsfonds, 1994, pp.9-12

[714] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)

[715] H. de Bois, ‘Joris van Severen of wat de Nederlanden ontbreekt’, Tekos, XI, 1990, 59, p.17

[716]Ons Vaderland’ werd in 1914 opgericht. Eind mei 1915 kwam de redactie van het blad in handen van enkele radicale flaminganten, die later de leiding van de Frontbeweging zouden vormen. Dit blad kan beschouwd worden als het officieuze orgaan van deze beweging. Vanwege zijn radicale Vlaamse houding had het blad af te rekenen met sterke officieuze en officiële tegenwerking, maar dankzij goede relaties met de censuur glipte er toch meer door de mazen dan volgens de Belgische normen geoorloofd was. Na de oorlog werd ‘Ons Vaderland’ het orgaan van Het Vlaamsche Front. Het was echter de door activisten gedomineerde Opperste Raad die het blad in handen had en niet de vroegere leiding van de Frontbeweging. Het blad werd slecht geleid en begin 1922 werd met de publicatie gestopt. De overblijvende middelen werden geïnvesteerd in het weekblad ‘Vlaanderen’.

Luc Schepens en Luc Vandeweyer, ‘Ons Vaderland (1914-1922)’, R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[717] L. Wils, Joris van Severen..., p.15

[718] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)

[719] L. Wils, Joris van Severen..., pp.15-16

[720] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.17

[721] J. Creve, ‘Joris van Severen. Bij een honderdste verjaardag”, Tekos, XVI, 1995, 76, p.40

[722] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)

[723] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.17

[724] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)

[725] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.17

[726] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)

[727] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)

[728] L. Wils, Joris van Severen..., p.33

[729] J. Creve, ‘Joris van Severen…’, p.40     H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.17

[730] L. Pauwels, De ideologische evolutie…, pp.63-66

[731] L. Wils, Joris van Severen..., p.34

[732] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)

[733] L. Wils, Joris van Severen..., p.38

[734] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)

[735] B. De Wever, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, Tielt, Gent, Lannoo, Perspectief Uitgaven, 1994, p.73

[736] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.17

[737] J. Creve, ‘Joris van Severen…’, p.43

[738] L. Pauwels, De ideologische evolutie…, p.201

[739] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)

[740] L. Pauwels, De ideologische evolutie…, p.86

[741] B. De Wever, ‘De schaduw van de leider…’, pp.181-182

[742] L. Wils, Joris van Severen..., p.47

[743] L. Wils, Joris van Severen…, p.48

[744] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)

[745] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver (eds.), NEVB (CD-rom)

[746] L. Wils, Joris van Severen…, p.54

[747] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[748] R. Vanlandschoot, ‘Joris van Severen’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[749] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.18

[750] J. Creve, ‘Joris van Severen…’, p.41

[751] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.18

[752] M. Cailliau, ‘De krachtlijnen in het politieke denken van Joris van Severen en Louis Gueuning’, Tekos, XV, 1994, 75, p.17

[753] L. Pauwels, ‘De Dinaso-generatie’, Tekos, XVII, 1996, 81, pp.3-4

[754] H. de Bois, ‘Joris van Severen…’, p.21

[755] L. Pauwels, ‘De Dinaso-generatie’, p.5

[756] L. Pauwels, ‘Joris van Severen indachtig’, Tekos, XV, 1994, 75, p.46

[757] F. de Hoon, ‘Verraad, kollaboratie en “de (Wilde’s) nieuwe orde” ‘, Tekos, III, 1982, 29

[758] F. de Hoon, ‘Waarom? Enkele collaboratiemotieven uit 1940-1945’, Tekos, XVIII, 1997, 86, p.42

[759] F. de Hoon, ‘Waarom?…’, p.43

[760] F. de Hoon, ‘Verraad, kollaboratie…’

[761] F. de Hoon, ‘Verraad, kollaboratie…’

[762] F. de Hoon, ‘Waarom?…’, p.43

[763] F. de Hoon, ‘Verraad, kollaboratie…’

[764] F. de Hoon, ‘Verraad, kollaboratie…’

[765] F. de Hoon, ‘Waarom?…’, p.41

[766] L. Pauwels, ‘Er komt ruimte voor een stigmatisering van een deel van de Vlaamse beweging. Het VNV van Bruno De Wever’, Tekos, XVII, 1995, 76, pp.51-64

[767] L. Pauwels, ‘Politiek en metapolitiek…(III)’

[768] P. Logghe, Na ons analfabeten? Pleidooi voor de opvoedende taak van het Vlaams-nationalisme’, Tekos, XVII, 1995, 77, p.59

[769] L. Pauwels, ‘Gemeenschap en eigen identiteit’, Tekos, 1991, 64, p.10

[770] N. Moyaert, ‘Vlaamse Volkspartij (VVP) (1977-1979)’, in: R. De Schrijver e.a. (eds.), NEVB (CD-rom)

[771] H. de Bois, ‘België valt uiteen. En dan? De strijd binnen België is gestreden. Wij hebben hem niet gewonnen’, Tekos, XVI, 1995, 76, p.3

[772] H. de Bois, ‘België valt uiteen. En dan? (2) Wat komt er na België’, Tekos, XVI, 1995, 76, p.8

[773] M. Grammens, Essay over de toekomst van Vlaanderen, Leuven, Davidsfonds, 1992, p.10 geciteerd in: H. de Bois, ‘België valt uiteen…(2)’, p.9

[774] P. Logghe, Na ons analfabeten?…’, p.59

[775] H. de Bois, ‘België valt uiteen…(2)’, p.10