De problematiek van de multiculturele samenleving vanuit stedelijk perspectief (Casus Gent). (Marc Vercoutere) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Deel 4 De multiculturele samenleving en de toekomst.
In het laatste deel van deze scriptie wordt aandacht besteed aan enkele cruciale thema’s in het debat over de multiculturele samenleving. Het is onmogelijk om alle thema’s van het maatschappelijk debat ECM in één scriptie te bespreken. Er is reeds herhaaldelijk op gewezen dat het multiculturele samenleven en de daarmee samenhangende problematiek, alle facetten van het maatschappelijke leven omvatten. Enkele van deze facetten zijn echter van cruciaal belang zijn, wil men het toekomstige samenleven van de verschillende culturen mogelijk maken.
13. Actuele thema’s in het debat.
Het is onmogelijk om alle thema’s van het maatschappelijke debat ECM in één scriptie te bespreken. Er is al herhaaldelijk op gewezen dat het multiculturele samenleven en de daarmee samenhangende problematiek alle facetten van het maatschappelijke leven omvatten. Enkele van deze facetten zijn echter van cruciaal belang voor het creëren van een harmonieuze multiculturele samenleving.
In een geslaagd debat staat goede communicatie voorop. Het is onmogelijk een samenleving op te bouwen indien de deelnemers geen weet hebben van elkaars noden en verwachtingen. Een goede kennis van de leefwereld van de ander kan immers aantonen dat er heel wat gelijkenissen zijn tussen allochtonen en autochtonen[471]. Op basis van deze gelijkenissen kan dan een breed maatschappelijk draagvlak worden uitgebouwd, waarop de maatschappij van de toekomst en uiteraard het beleid kunnen steunen.
De stedelijke multiculturele samenleving is een samenleving met veel verschillende bevolkingsgroepen. In de hedendaagse individualistische maatschappij is het een bizar gegeven dat men er niet in slaagt om alle mensen op individuele basis te beoordelen. Wanneer er gesproken wordt over gelijke kansen wordt vooral verwezen naar de gelijke kansen van groepen van mensen: vrouwen tegenover mannen, laaggeschoolden tegenover hooggeschoolden, allochtonen tegenover autochtonen en zo meer. Ondanks het belang van de aanpak van groepsspecifieke problemen zijn gelijke kansen voor een belangrijk deel een zaak van het individu. Wie bijvoorbeeld werk zoekt doet dit vanuit de hoop op een goed leven, de zorg voor het gezin of vanuit de wens op zelfontplooiing. Er wordt in dit deel nog even dieper ingegaan op de aspecten van gelijke kansen, meer specifiek met betrekking tot de stedelijke werkgelegenheid en het onderwijs.
Andere actuele thema’s die hier niet verder worden uitgediept, maken evenzeer het voorwerp uit van debat. Het zijn materies die grondig onderzoek vereisen, alsook een nieuwe kijk op hoe we onze samenleving kunnen organiseren. Het debat is zeer divers en elk element is cruciaal voor de toekomstige samenleving. Elk verlies van tijd op korte termijn zal zijn impact hebben op lange termijn. Het aantal allochtonen zal in de steden blijven toenemen. Dit blijkt uit de geboortecijfers maar is ook een gevolg van de vergrijzing, wat nieuwe migratie niet uitsluit. De steden zullen in de toekomst steeds multicultureler worden. Laten we nu de ruimte geven aan alle mensen om Vlaming te zijn of te worden. Laten we samen gewoon burger zijn.
13.1.Communicatie: naar de opbouw van een basis.
Het multiculturele debat wordt vaak bestempeld als een postmaterialistisch debat. “De sociaal-economische links-rechts breuklijn en levensbeschouwelijke breuklijn zijn nog steeds belangrijk in de politiek, maar er zijn nieuwe inhoudelijke breuklijnen bijgekomen die het politieke spectrum vorm geven. Zo is er de breuklijn tussen materialisme (materiële belangen) en postmaterialisme (non-materiële belangen zoals ethische vraagstukken, ecologie, ethische kwesties). Daarnaast, en deels mee verbonden maar er niet mee samenvallend, is de breuklijn tussen multiculturalisme (open samenleving, omgaan met diversiteit) versus etnocentrisme (gesloten samenleving, pleidooi voor homogeniteit). Deze wordt ook wel eens de universalisme-particularisme breuklijn genoemd. (Swyngedouw, 1993; Grunberg & Schweisguth, 1997; Perrineau, 2001)”[472]
Het debat wordt meestal gevoerd op het niveau van de hooggeschoolden die positiever staan tegenover de multiculturele samenleving dan de laaggeschoolden. Deze positievere instelling kan op verschillende wijzen worden verklaard. Er is enerzijds de theorie van de “maatschappelijke concurrentie”[473] die stelt dat maatschappelijke groepen elkaar beconcurreren in de strijd om de schaarse middelen zoals arbeid, huisvesting en sociale zekerheid. Het zijn vooral de laaggeschoolden die hierbij in concurrentie staan met de allochtonen, waardoor de negatievere houding van de laaggeschoolden tegenover de migranten kan verklaard worden. Een andere theorie spreekt over de “mate van bekendheid met andere culturen”[474]. Hooggeschoolden hebben meer geleerd over de ander waardoor de ander als minder bedreigend wordt aanzien.
Beide theorieën geven wellicht een deel van de verklaring. Het LBR (Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie, Rotterdam) trekt hieruit een opmerkelijke conclusie[475]. De tweede theorie zou moeten leiden tot een daling van het racisme. De landelijke scholingsgraad is immers nog steeds stijgend. Jongeren studeren langer en er zijn steeds meer hooggeschoolden of althans mensen met een zekere graad van opleiding. De eerste theorie is problematischer. Bij een economische crisis zal de concurrentie toenemen, waardoor de houding opnieuw in een negatieve spiraal zal terechtkomen. In 12.2.3. (Onderwijs, NT2-volwasseneneducatie, tewerkstelling: de Coets) is aangetoond dat een economische crisis nefast is voor de tewerkstellingsgraad bij allochtonen. Door de lage scholingsgraad van allochtonen is de concurrentie met de autochtone laaggeschoolden op de arbeidsmarkt zeker aanwezig. In 11.3. (De concentratiewijk: stadskanker of microkosmos) werd aangetoond dat de concentratie van allochtonen in achtergestelde wijken een verzwaring betekent van de problematiek die eigen is aan deze wijken (bijvoorbeeld huisvesting). Ook hier kan men spreken van een concurrentiestrijd om de schaarse middelen.
Het debat vanuit het perspectief van de hooggeschoolden over de multiculturele samenleving wordt bijgevolg gevoerd vanuit een andere invalshoek. Wie hooggeschoold is, heeft minder materiële problemen en woont in de betere buurten. Dit betekent geenszins dat de laaggeschoolden geen debat voeren, doch door de voortdurende concurrentiestrijd die zij moeten voeren om zich de best mogelijke maatschappelijke en materiële middelen toe te eigenen, is er een grote kloof ontstaan tussen autochtonen en allochtonen. In de wijken leven de gemeenschappen tegelijk door elkaar en geïsoleerd van elkaar.
Het debat van de hooggeschoolden wordt ook beter gehoord. Wie geschoold is, heeft betere toegang tot de gespreksfora en de media. Men kan in zekere zin stellen dat het debat van zij die de minste problemen hebben, de stem van de bevolkingsgroepen met de grootste problemen overheerst. Er is dus dringend noodzaak aan een herstel van het evenwicht in de inspraakmogelijkheden van de lagere klassen. Ook het beleid moet hier dringend ingrijpen. De bevoogding van ongeschoolden moet worden omgebogen in participatie en inspraak. Dit betekent dat er meer geluisterd moet worden naar de stem van de mensen die geconfronteerd worden met de actuele maatschappelijke problemen, zowel allochtonen als autochtonen. Het zou bijgevolg een eenzijdig verhaal zijn, indien men zou stellen dat er “meer met de allochtonen dan over de allochtonen” moet gesproken worden. Dit geldt immers evenzeer voor een groot deel van de autochtone bevolking. Er moet meer gesproken worden “met de autochtone laaggeschoolden dan over hen”.
De centrale gedachte bij elk communicatiebeleid moet zijn: een maatschappelijk debat organiseren waarbij alle geledingen van de maatschappij betrokken zijn. Er bestaat geen enkele gegronde reden om bepaalde bevolkingsgroepen niet aan het woord te laten. Het politieke niveau heeft de taak kanalen en technieken te ontwikkelen om een vlot debat mogelijk te maken. Dit staat trouwens ook vermeld in de doelstellingen van het Strategisch Project Communicatie.
“Begeleidt de interne en externe communicatie van Agora, geeft mee vorm aan communicatieacties die vanuit Agora worden opgezet. Verricht onderzoek naar goede praktijken op vlak van communicatie, ontwikkelt en experimenteert met nieuwe communicatiekanalen en –methodieken.”[476]
Het Strategisch Project Communicatie werkt momenteel enkel in het kader van het “betrekken van de doelgroep bij het beleid”[477], wat betekent dat er voorlopig enkel aandacht besteed wordt aan de communicatie van de allochtone doelgroep en niet aan de finale doelgroep van het beleid ECM, namelijk de ganse Gentse bevolking.
13.1.1. Voorstellen voor een vernieuwend communicatiebeleid.
13.1.1.1. Inleiding.
In Nederland is het VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) actief in het ondersteunen van de gemeenten in hun communicatiebeleid versus allochtonen, autochtonen en de beide groepen met elkaar. Ze vertrekken hierbij vanuit de sociale realiteit. In het hier onderstaande kader enkele bevindingen uit de SCP[478]-publicatie: “Uit elkaars buurt.”[479]. Een publicatie die vanuit de Nederlandse realiteit is tot stand gekomen maar toepasbaar op de Vlaamse stedelijke situatie.
Etnische concentratie belemmert contact tussen allochtonen en autochtonen.[480]
- Van de Turken gaat 70% in de vrije tijd overwegend met leden van de eigen groep om. Onder Marokkanen is dit 60%.
- Van de autochtone bevolking heeft twee op de drie weinig tot geen contact met allochtonen.
- Bij de Turken en Marokkanen zijn de afgelopen tien jaar de vrijetijdscontacten met autochtonen verminderd. Deze vermindering doet zich vooral voor bijde tweede generatie.
- Interetnisch contact is goed voor de beheersing van de Nederlandse taal, maar ook voor de beeldvorming tussen allochtonen en autochtonen.
- Allochtonen en autochtonen oordelen redelijk positief over elkaar. De Turken beoordelen de autochtonen wat minder positief waar het gaat om gastvrijheid en verdraagzaamheid.
Deze conclusies hebben enkele belangrijke implicaties. Vooreerst zijn er interculturele contacten doch deze zijn beperkt en bij de tweede generatie gaan ze er zelfs op achteruit. De meeste contacten blijven echter beperkt tot de eigen gemeenschap. Daarnaast wordt gewezen op de belangrijkheid en de positieve impact van interculturele contacten. Vooral dit laatste is belangrijk. Ook ander onderzoek heeft uitgewezen dat een grotere kennis van de ander leidt tot een positievere houding tegenover de multiculturele samenleving.[481]
“Communicatieve competentie wordt beïnvloed door allerlei factoren en komt tot uitdrukking in de effectiviteit van de communicatie, of de mate waarin mensen in staat zijn (geweest) de eigen boodschap en die van de gesprekspartner op een adequate manier over te brengen, respectievelijk te begrijpen. Op zoek naar factoren die invloed hebben op het slagen van interculturele communicatie heeft bijvoorbeeld Rubens (geciteerd in Hammer 1989: 250) zeven gedragsfacetten geïdentificeerd. Deze facetten zijn het vermogen om (1) anderen met respect te benaderen en te behandelen, (2) onbevooroordeeld op anderen te reageren, (3) te erkennen dat wat men weet subjectief en individueel van aard is, (4) de wereld via de bril van de ander te zien, (5) adequaat te kunnen handelen in situaties van probleemoplossing en relatieontwikkeling, (6) de interactie met anderen adequaat te beheren, met name door rekening te houden met hun wensen en (7) ambiguïteit te tolereren, hetgeen tot uitdrukking komt in het vermogen om zich aan nieuwe en onbekende situaties aan te passen. “[482]
De noodzaak aan goede communicatie en de voorwaarden om deze goede communicatie mogelijk te maken, tonen aan dat er een grote nood is aan een goede strategie en aan de ontwikkeling van goede technieken. De hierboven geschetste factoren voor goede communicatie tonen aan dat er voor heel wat bevolkingsgroepen extra begeleiding nodig is bij het interculturele communicatieproces. Goede communicatie omvat een juist begrip en respect voor de sociale positie van de ander. Hierbij spelen uiteraard ook de maatschappelijke verhoudingen een belangrijke rol. Zoals reeds aangetoond ligt de situatie voor laaggeschoolden of andere achtergestelde groepen heel wat moeilijker dan voor hooggeschoolden of groepen met een hoge maatschappelijke positie en/of status.
Hoe kan een stedelijk beleid dit aanpakken?
Men kan slechts effectieve interculturele communicatie realiseren indien er een zekere vorm van respect aanwezig is voor de andere cultuur, wanneer men zich bewust is van de andere culturen en de eigen cultuur en wanneer er een zekere kennis is van de culturele communicatiecodes. Extra voordelen zijn: sociale vaardigheden om de verschillen te overbruggen en de communicatie te voeren van mens tot mens (niet van mens tot cultuur).[483]
De aanpak van een project interculturele communicatie moet drieledig zijn: communicatie met de allochtone doelgroep, communicatie met de autochtone bevolking en de communicatie tussen de verschillende bevolkingsgroepen.
Voor elk van deze drie aspecten volgen hieronder enkele mogelijke technieken en/of ideeën die verder kunnen ontwikkeld worden in functie van een goed communicatiebeleid.
13.1.1.2. Communicatie met allochtone doelgroepen.
In de eerste plaats moet er, naast de vele gelijkenissen, rekening gehouden worden met de sociale en culturele verschillen. Deze zijn zeer divers en op zowat elk maatschappelijk vlak aanwezig. Her en der zijn er pogingen geweest om deze verschillen wetenschappelijk te beschrijven. Geert Hofstede bijvoorbeeld, ziet vier kenmerken van nationale culturen waarop landen of bevolkingsgroepen kunnen verschillen en die een wezenlijke invloed hebben op de houding tegenover de medeburger en/of het beleid: (1) hoge of lage machtafstand (ongelijk - gelijk), (2) wel of niet vermijden van onzekerheid (star - soepel), (3) individualisme versus collectivisme (alleen - samen) en (4) masculiniteit versus femininiteit (hard - zacht). [484] Vanuit deze vier assen kan een resem van verschillende culturele elementen gedestilleerd worden. Zowat alle verschillen die er in het maatschappelijke spectrum aanwezig zijn, kunnen op deze assen worden afgebeeld. Deze theoretische beschouwing mag dan al ver staan van het reële beleven van de verschillen, ze biedt het voordeel dat ze ook toepasbaar is op de autochtone samenleving. Het is duidelijk dat culturen op bepaalde vlakken verder van elkaar kunnen staan dan op andere. Niettemin zullen er ook steeds gelijkenissen aanwezig zijn. Weinig verschillen zijn trouwens van die aard dat ze onoverbrugbaar zijn. Het helpt ook te verklaren waarom tegenover de verschillende culturen een verschillende houding moet worden aangenomen. “Zo divers als de allochtone doelgroep is, zo divers is ook de wijze waarop deze bereikt kan worden.”[485]
Hoe kan men nu het best de allochtone gemeenschappen benaderen?
In een document, opgesteld door het “Participatieteam, Sector Bestuurszaken, afdeling Communicatie” van de stad Utrecht, worden enkele interessante ideeën naar voor gebracht.[486]
* Het gebruik maken van “intermediairs”. Dit zijn mensen die afkomstig zijn uit de allochtone gemeenschap en die het best geplaatst zijn om de deelgroepen te bereiken.
Bijvoorbeeld: Imams voor de doelgroep Turkse/Marokkaanse mannen 1ste generatie.
Vrouwen voor Turkse/Marokkaanse vrouwen 1ste generatie.
Vertegenwoordigers van zelforganisaties.
Allochtone jongeren benaderen als autochtonen (o.a. via het internet).
En andere.
Belangrijk hierbij is om die technieken te gebruiken die het best aangepast zijn aan de doelgroep of een deelgroep ervan: mond tot mond en/of face to face benadering, eerst vertrouwen winnen, persoonsgericht in plaats van organisatiegericht werken en de nodige tijd uittrekken. De intermediairs mogen niet overlast worden en er moet steeds rekening gehouden worden met het principe van “dienst wederdienst” (niet-financieel), wat in deze culturen gebruikelijk is.
* Er kunnen diverse communicatiemiddelen worden aangewend. Taal(vaardigheid) is wellicht de belangrijkste, vooral bij face to face contacten. Een vaak gemaakte fout bij de vertaling van de teksten is de te letterlijke vertaling. Om optimaal de doelgroep te bereiken is het beter de vertalingen te laten nalezen door “native speakers”. Zij kunnen de juiste nuances leggen die anders misschien zouden verloren gaan of het document minder aantrekkelijk maken. Deze voorstellen komen uit een Nederlands beleidsdocument. Voor Vlaamse overheidsdiensten, zoals de Stedelijke Integratiedienst Gent is dit een probleem. De taalwetgeving in Vlaanderen is bijzonder rigide wat betreft het gebruik van andere talen. Telkens wanneer de SID iets dergelijks probeert, kan ze zich verheugen op een schriftelijke vraag in de gemeenteraad, meestal van de hand van het Vlaams Belang doch ook soms van de CD&V.[487]
Andere belangrijke communicatiemiddelen zijn de verschillende media. De lokale omroepen en de papieren pers zijn geschikt, doch in beperkte mate. Allochtonen van de 1ste en de 2de generatie kijken vooral naar Turkse of Arabische zenders. Ze hebben ook niet de taalvaardigheid om de lokale pers te begrijpen.[488] Men mag zich dus niet enkel op deze media richten om de allochtone bevolking te informeren. Om hieraan te verhelpen kan men werken met folders of brochures allerhande. Jongeren kan men wel via deze media bereiken. Een populair medium bij hen is het internet.
Zeer effectief is het organiseren van bijeenkomsten, al dan niet via de moskeeën of de zelforganisaties.
* Zelforganisaties en moskeeën. Men moet er wel op letten dat men de juiste organisaties gebruikt om de informatie zo goed mogelijk te verspreiden. Er zijn zowel organisaties die groepsgericht zijn (bijvoorbeeld: jongeren of vrouwen) als functionele organisaties (bijvoorbeeld: drugpreventie, Ouder-Kind, studentenvereniging en dergelijke meer). Deze organisaties bestaan grotendeels uit vrijwilligers. Er mag dus geen overbelasting zijn en het is aangeraden niet louter op één organisatie te rekenen. De eindverantwoordelijke voor het goed informeren blijft steeds bij de beleidsverantwoordelijke zelf liggen.
In Utrecht heeft men op basis van de verschillende mogelijkheden een “Utrechtse Mix”[489] samengesteld waarmee een zo ruim mogelijk deel van de allochtone bevolking bereikt wordt. Het spreekt voor zich dat iedere stedelijke integratiedienst een eigen mix dient op te zetten. De samenstelling van de doelgroep ECM is in Vlaanderen van stad tot stad verschillend. In bijlage zeven is een checklist te vinden die het beleid kan gebruiken bij elke communicatie met de ECM.
Het belang van een goede communicatiemix kan niet ontkend worden. Wil men een goede integratie creëren dan moet men de allochtone Vlaamse burgers maximaal informeren. Hoe dit gebeurt, moet voorwerp zijn van een grondige voorafgaande studie, in ruim overleg met de doelgroepen en zonder onderscheid te maken tussen het seculiere werkveld en de religieuze instellingen.
“Waar voor de autochtone bevolking van ons land geldt dat hun binding met representerende organisaties (partij, kerk, vakbeweging) onmiskenbaar losser is geworden, geldt voor deze migranten dat zij zich juist nog wel sterk oriënteren op 'eigen' opinieleiders en sleutelfiguren. Wie overheidsinformatie binnen migrantengroepen effectief wil communiceren kan voorshands niet om deze opinieleiders heen. Het vraagt op relevante deelterreinen (bijvoorbeeld onderwijs, sociale zaken en werkgelegenheid, justitie) om een grondige heroriëntatie van de overheidscommunicatie.”[490]
In deze scriptie is al ruime aandacht besteed aan het belang van de allochtone stem. In deel 2 is duidelijk naar voor gekomen dat deze stem ook opgeëist wordt door de allochtonen, vooral door de jongeren. De bovenstaande technieken en ideeën gelden zowel voor de communicatie vanuit het beleid als voor het aan het woord laten van de allochtonen. Belangrijk is de juiste stem op de juiste plaats. Acties rond onderwijs (meer allochtone hooggeschoolden) en gelijke kansen op de arbeidsmarkt (meer allochtone rolmodellen) zullen noodzakelijk zijn. Het beleid heeft naast een voorbeeldfunctie, een cruciale en regisserende taak om dit mogelijk te maken. De media van hun kant hebben de verantwoordelijkheid een nieuwe deontologie te ontwikkelen om de multiculturele samenleving realiteitsgetrouw weer te geven.
Er is nog een hele weg te gaan. De Gentse Agorastructuur heeft de capaciteiten in zich om een voorbeeldfunctie te vervullen. Binnen Agora is het Strategisch Project Vrouwenwerking alvast op de goede weg (zie 12.1.4.2. Strategisch Project Vrouwenwerking). Het werken met een brede basis, waarbij ook de moskeeverenigingen en individuele vrouwen worden betrokken, is een model dat zeker navolging verdient.
In de hele communicatieproblematiek is het belangrijk om maximaal middelen in te zetten. Gezien deze middelen beperkt zijn moet het beleid de juiste keuzes maken. Dit kan enkel na grondig en breed overleg met alle actoren in de samenleving. Het Strategisch Project Communicatie moet er zorg voor dragen, niet alleen in te staan als communicator van de overheid of als stimulator van de stem van het allochtone middenveld, maar ook de nodige energie steken in de juiste thematische stem van de allochtonen in de verschillende samenlevingsdebatten.
13.1.1.3. Communicatie met autochtone Vlaming.
Er is al verschillende keren op gewezen en dit werd ook bevestigd door Martine De Regge (Schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie en voorzitter van de stuurgroep Agora)[491] dat het Gentse beleid schromelijk faalt op een van de vijf belangrijke opdrachten uit het “decreet inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden van 28/04/1998”[492], namelijk de communicatie van het gevoerde beleid ECM naar de burgers toe.
Dit zou één van de belangrijke opdrachten moeten worden in het nieuwe beleidsplan dat geldt vanaf 1 januari 2006. Het is bovendien noodzakelijk om een aantal doelstellingen, acties of maatregelen nu al structureel te verankeren in dit beleidsplan. Eind 2006 zijn er immers nieuwe gemeenteraadsverkiezingen en dit mag geen vertraging veroorzaken in het beleid ECM. Daarvoor is de achterstand nu al veel te groot.
Er heerst heel wat onbegrip en ongenoegen bij de burger over het beleid ECM. In de volksmond heet het dat er teveel geld naar dit beleid gaat en dat dit ten koste gaat van andere beleidsdomeinen. Nochtans is het budget voor het beleid ECM in vergelijking met het ganse stadsbudget niet zo groot. Indien men er bijgevolg in zou slagen de positieve kanten van dit beleid kenbaar te maken bij de bevolking, dan kan dit enkel het multicultureel samenleven ten goede komen. Schepen Martine De Regge is het hier volmondig mee eens en beseft dat dit een belangrijk beleidsitem wordt in de toekomst.[493]
Hoe kan men de autochtone burger bereiken? Passief en actief beleid.
In de eerste plaats kan men gebruik maken van de bestaande kanalen. Het stadsmagazine zou bijvoorbeeld regelmatig kunnen rapporteren over bereikte resultaten en over activiteiten waarbij de stad een belangrijke rol speelt. Zoals al gezegd in 12.1.4.5. (Strategisch Project Communicatie) is de publieke voorstelling van Agora een gemiste kans geweest. Dit kan echter op eenvoudige wijze worden rechtgezet. In het kader van een grote stedelijke gebeurtenis kan men bijvoorbeeld een informatieve tentoonstelling organiseren, waar de burger op eenvoudige wijze kennis kan maken met de Stedelijk Integratiedienst, Agora en organisaties die actief zijn in het beleidsveld ECM. De Gentse feesten of de kerstmarkt zijn voorbeelden van uitgelezen momenten daarvoor.
De stad kan een distributiesysteem voor informatie opzetten, waarbij thematische informatie wordt verspreid via het reguliere middenveld. Ook de media kunnen een belangrijke rol spelen. Via de persconferenties kunnen de Stedelijke Integratiedienst en Agora zorgen voor een actieve en positieve informatiedoorstroming. Deze diensten maken hier momenteel heel weinig gebruik van. In het totaalpakket van de wekelijkse persberichten van de stad Gent is het aandeel van de SID en Agora op één hand te tellen. “Zelden worden er berichten doorgestuurd.”[494]
Opmerkelijk en hoopvol is de overweging van Schepen Martine De Regge om via AVS (Oost-Vlaamse televisie) informatiecampagnes te voeren, al dan niet in de vorm van informatieve reclamespots. Er is binnen de politieke wereld echter nog heel wat weerstand te overwinnen.[495]
Binnen de stadsdiensten is er een grondige vorming nodig. Heel wat stadsdiensten zijn verre van geïntegreerd in de multiculturele samenleving. De vorming die nu gegeven wordt, is te beperkt en vaak te vrijblijvend. Nochtans wordt streeft men naar een vormingstraject voor alle ambtenaren. Dit kan positieve resultaten met zich meebrengen. Het mag echter niet eindigen bij dit ene vormingsmoment en vorming alleen mag niet overschat worden.[496] Via de reguliere informatiekanalen voor het personeel van de stad moet er een continue doorstroom zijn van informatie. Een belangrijk element is ook de aanwerving van allochtoon stadspersoneel. De meeste stadsdiensten zijn “witte” diensten. Dit is uiteraard niet bevorderlijk voor een multiculturele houding. Het weinige allochtone stadspersoneel is nu vooral geconcentreerd in de integratiesector en bij de politie.[497]
Wil de autochtone burger wel bereikt worden?
“Aan de hand van een vijftal indicatoren wordt de maatschappelijke en politieke betrokkenheid van de bevolking in beeld gebracht: van interesse, over volgen van de politieke actualiteit, het voeren van politieke discussie tot lidmaatschap en zelf politiek handelen. De helft van de bevolking zegt geen interesse te hebben in politiek, slechts iets meer dan tien procent beweert de politieke actualiteit in geen enkel medium te volgen. Televisie blijft het meest populaire medium om de politieke actualiteit te volgen. Meer dan een kwart van de bevolking doet dit dagelijks.”[498]
Met deze stelling kan men twee kanten op. Dit betekent enerzijds dat de helft van de bevolking geen interesse betoont in politiek, anderzijds is er de andere helft die dat wel doet. Van de ene helft niet politiek geïnteresseerden kan men bovendien niet stellen dat zij geen enkele interesse in bepaalde maatschappelijke onderwerpen zouden betonen of nooit in discussie gaan over bepaalde gebeurtenissen, die zich al dan niet in de nabije omgeving voordoen. Belangrijker is echter de helft wel geïnteresseerden. Het is de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat zij die dit willen, optimaal geïnformeerd worden.
Het beleid kan hierbij twee wegen volgen: het passieve informatieaanbod en het actieve. Het passieve aanbod bestaat uit het ter beschikking stellen van informatie wanneer een burger daarom verzoekt. Dit is meestal beperkt tot documenten die in een afgewerkt stadium verkeren. Bij een actief aanbod stapt de overheid zelf met haar informatie naar de burger. In welke mate dit gebeurt, is afhankelijk van de politieke wil van de overheid. In bepaalde gevallen bestaat de formele verplichting tot informatie. Wat hier terzake doet, is de informatie die de overheid vrijwillig en vanuit een politieke openheid aanbiedt aan de burger, bijvoorbeeld de mate waarin het beleid de burger informeert en consulteert in het beleidsvormingsproces.
“De aanbevelingen van de Commissie beogen een meer transparante overheid te bewerkstelligen. Daarbij is het passieve openbaar maken van veel informatie, dat wil zeggen eerst als er om gevraagd wordt, in feite een gemiste kans. Het actieve openbaar maken getuigt immers van de behoefte aan de kant van de overheid informatie met de burger te delen, ook over vraagstukken waarover beleidsmatig nog geen conclusies zijn getrokken. Het vraagt een andere werkwijze van ministeries, waarbij beleidsadviezen gescheiden worden gehouden van informatie die voor burgers net zo van betekenis is als voor beleidsbepalers. Aan een dergelijke verandering in de omgang met informatie moet systematisch worden gewerkt.”[499]
De overheid moet bijgevolg ernstig nadenken over haar communicatiebeleid. Bij actieve informatie worden meer mensen bereikt. De vraag om passieve informatie is een proces dat inspanning vraagt van de burger en slechts een minderheid zal die stap zetten. Bij een actief aanbod zullen politiek geïnteresseerde burgers sneller en in groter aantal bereikt worden. Bovendien is de kans groot dat burgers, die door de band weinig interesse vertonen, via actieve informatie toch deels bereikt worden. Een actief proces van informatieverspreiding heeft bijgevolg belangrijke voordelen.
Deze redenering geldt uiteraard ook wanneer het informatieverspreiding over het beleid ECM betreft. Actieve informatie biedt de overheid het voordeel van sturing. Ze kan haar informatieaanbod richten op de maatschappelijke of thematische doelgroepen, positieve tendensen creëren of ingrijpen waar informatietekorten gesignaleerd worden. In bijlage acht worden de 17 aanbevelingen uit het eindrapport van de “Nederlandse Commissie Toekomst Overheidscommunicatie” weergegeven[500]. Deze aanbevelingen zijn gemaakt voor de Nederlandse regering, maar zijn evenzeer van toepassing op de lagere bestuurlijke niveaus. Het zou te ver leiden om al deze aanbevelingen te bespreken. Toch moeten er enkele bemerkingen gemaakt worden bij het Gentse beleid, meer bepaald in verband met het beleidsdomein ECM.
De 17 aanbevelingen getoetst aan het Gentse beleid ECM.
1. Maak overheidsinformatie actief openbaar.
De website van de stad Gent is een voorbeeld van een goede informatiebron, ook wat betreft het beleid ECM. Via www.gent.be kan men de link “wonen & leven” aanklikken en daarna de link “migranten”. Daar vindt men een uitgebreid informatiepakket over de Stedelijke Integratiedienst. Een minpunt is een aantal belangrijke fouten of tekorten op de site, bijvoorbeeld: de adresvermelding van slechts drie allochtone koepels terwijl er vijf zijn. Deze fouten blijken te liggen bij de webmaster. De juiste gegevens worden doorgegeven, doch de webmaster volgt dit niet altijd correct op.[501]
Een website alleen is niet voldoende om van een actief informatieaanbod te spreken. Het betreft hoofdzakelijk beschrijvende informatie en vertelt heel weinig over het effectieve beleid. De doelstellingen vermelden is één ding, wat er reeds gepresteerd is of wat er in de pijplijn zit is een ander ding. Actieve informatie betekent ook dat de burger in zekere mate kan deelnemen aan de beleidsvorming. Daartoe moet de burger op de hoogte zijn van de actuele ontwikkelingen in het beleid.
2. Open een website.
Aansluitend bij het vorige is er positief nieuws te melden. Agora is volop bezig met de ontwikkeling van een eigen website. De verwachtingen zijn hoog gespannen, gezien er een interactief gedeelte beschikbaar zal zijn, met een forum waarop voorstellen kunnen besproken worden. Ook kunnen alle verenigingen gebruik maken van dit medium om zich voor te stellen en activiteiten te melden. De activering is gepland voor september 2005.[502]
3. Voer een pro-actief mediabeleid.
Zoals al gezegd scoort de Stedelijke Integratiedienst op dit vlak bijzonder slecht. Het aantal persmededelingen is dramatisch laag.[503] Er wordt te weinig aandacht besteedt aan het belang van de media. Communicatie met de burger is nochtans een cruciale voorwaarde om de burger bij het beleid te betrekken. Meer nog, goede informatie zorgt voor positiever ingestelde burgers, ook tegenover de multiculturele samenleving.[504] Dit geldt ook voor de media. Via een goede informatiestrategie kan de stad positieve accenten leggen in de berichtgeving.
4. Voorlichting over niet-aanvaard beleid mag, mits…
Althans voorlopig is op dit vlak geen verbetering te verwachten. De schaduw van het Vlaams Belang weerhoudt het stadsbestuur en de Stedelijke Integratiedienst om zelfs het aanvaarde beleid ECM en de actuele acties te communiceren. “Dit ligt o zo gevoelig.”[505] Het zal er in de eerste plaats op aankomen om een wijziging te realiseren in de hoofden, vooraleer er daden mogen verwacht worden. Het politieke klimaat in Vlaanderen is behoorlijk vergiftigd. Een overleg en/of studiedag over de partijgrenzen heen kan wellicht een oplossing bieden. Meer inhoudelijk verwoorde en duidelijker omschreven maatregelen gekoppeld aan de vooropgestelde doelstellingen moeten het beleid ECM uit de taboesfeer halen. Er is een grote inhaaloperatie nodig, doch er mag geen ongecontroleerde informatiestroom door ontstaan. Een goede communicatiemix en een goede communicatiedienst kunnen dit in goede banen leiden (zie verder 5. en 10.).
5. Voor elke doelgroep de juiste mix.
(Zie: 13.1.1.1.)
6. Lastig bereikbare doelgroepen bereik je samen!
Het gebruik van intermediaire kanalen kan de stad heel wat goede informatiekanalen bezorgen. De huidige Agorastructuur en de strategische projecten zijn momenteel actief bezig met het in kaart brengen van het beleidsveld ECM. Een uitgelezen kans om ook meteen de actoren in het beleidveld aan te spreken. Verschillende projecten hebben dit in hun doelstellingen verwerkt.
7. Betrek de burgers eerder bij het beleid.
In 11.2. (Geografische spreiding van de ECM: een argument voor gebiedsgerichte werking) is al aangetoond welke belangrijke rol de gebiedsgerichte werking kan innemen in het beleid ECM. Dit wordt een uitgelezen kans om de burger in een vroeg stadium te betrekken bij de beleidsvorming. Indien dit goed wordt aangepakt kan dit een nieuwe motor vormen in een democratischer stadsbeleid, waarbij de burger meer betrokken is en zich ook meer betrokken voelt. Extra aandacht moet uitgaan naar moeilijk te bereiken groepen.
8. Zet een extra stap voor de democratie.
Extra aandacht voor moeilijk te bereiken groepen, communicatie over tot op heden gesloten beleidsdomeinen, kortom een actiever communicatiemanagement. Zoals al gezegd staan er heel wat vernieuwingen op stapel in Gent. Dit creëert hoop voor de toekomst. In het belang van de democratie moeten alle actoren in de Gentse samenleving meewerken aan het slagen van de plannen die momenteel op de tekentafel liggen: de gebiedsgerichte werking, de strategische projecten en andere.
9. Blijf bereikbaar.
Een goed functionerend communicatiebeleid vraagt voortdurende opvolging. Een professionele communicatiedienst is hierbij onmisbaar. (Zie verder 10.)
10. Communicatie is een managementtaak.
Het communicatiebeleid moet verschillende richtingen uitgaan. Er is de communicatie van het beleid ECM naar de autochtone én allochtone burger en er is de communicatie van het beleid op inclusieve basis. Dat betekent dat de maatschappelijke aspecten van het beleid ECM ook moeten opgenomen worden in de communicatie van de departementen waar het respectievelijke aspect eigenlijk thuis hoort. Een dergelijke communicatie vraagt een behoorlijke coördinatie en opvolging. Daarom kan gesteld worden dat communicatie een voltijdse managementtaak is. Te meer daar de media sterk geprofessionaliseerd zijn, waardoor het communicatiebeleid professioneel moet aangepakt worden. Een aparte cel overheidscommunicatie is hierbij onmisbaar.
In Gent is er wel een communicatiecel, doch te weinig communicatie stroomt door en te veel diensten voeren nog steeds een eigen (of geen) communicatiebeleid. Een professionele dienst kan verder kijken dan één departement alleen en ervoor zorgen dat de berichtgeving van de verschillende departementen op elkaar wordt afgestemd.
Uiteraard moet er inspraak zijn van de departementen. Dit kan via communicatieverantwoordelijken in de verschillende diensten, die samenkomen in één vergadering waar alles op elkaar wordt afgestemd. Nu gebeurt dit te vrijblijvend. Wanneer de Stedelijke Integratiedienst niet voldoende communiceert moet de communicatiecel kunnen optreden. Dit betekent dat de communicatieverantwoordelijken een opdracht krijgen, niet vanuit hun departement, maar vanuit de communicatiecel zelf. Verantwoording moet dan worden afgelegd tegenover deze cel, waardoor de verantwoordelijken meer zullen gestimuleerd worden om een goed communicatieaanbod te leveren.
De bestaande communicatiedienst in Gent (Dienst Voorlichting)[506] moet verder uitgebouwd worden tot een professionele organisatie die aangepast is aan de huidige mediawereld en die vlot kan inspelen op berichtgeving en actualiteit. Deze dienst moet ook volledig los komen te staan van andere departementen en gebruik maken van externe expertise. Momenteel is Gent Info (centralisatiepunt voor informatie aan de burger) een onderdeel van deze dienst. Er is echter een groot verschil tussen wat Gent Info doet (vooral passieve communicatie) en wat een echte communicatiecel moet doen om bijvoorbeeld het beleid extern te communiceren (vooral actieve communicatie).
De middelen zijn grotendeels aanwezig in Gent. Een betere structuur en een verdere professionalisering kunnen het communicatiebeleid op het goede spoor zetten. Uiteraard zullen extra middelen nodig zijn, doch gezien er al heel wat middelen aanwezig zijn, kan dit niet echt onoverbrugbaar zijn.
Dit betekent niet dat de departementen geen eigen functionele communicatie meer mogen voeren, wel dat elke communicatie in overleg met de communicatiecel moet gebeuren.
11. Communicatie in het regeerakkoord.
Voor de stad betekent dit uiteraard het beleidsplan. In dit beleidsplan moet er een goed uitgewerkte communicatiestrategie worden uitgewerkt, met algemene doelstellingen en bindende operationele doelstellingen voor de verschillende departementen. Communicatiebeleid moet ook op lange termijn denken. Voor het beleid ECM is dit heel belangrijk. Door de grote achterstand moet er een professionele inhaaloperatie komen, waarbij de einddoelstellingen vooraf worden geformuleerd. Een regelmatige evaluatie zal hierbij onmisbaar zijn.
12. Alle vragen naar één adres.[507]
Met het oog op de toegankelijkheid voor de burger is dit een cruciaal element. Dit adres moet in ruime mate naar de burger worden gecommuniceerd. Vragen naar informatie moet als positief worden gezien en er moet een actieve reactie komen op elke vraag. Uiteraard is centralisatie van de informatie noodzakelijk. Indien dit niet mogelijk is, moet de burger duidelijk doorverwezen worden naar het juiste informatiepunt. In Gent is dit de taak van Gent Info.
Gent Info is merkwaardig genoeg niet te vinden in het centrum van de stad maar in Gentbrugge en heeft geen loket. De dienst kan enkel bereikt worden via telefoon, email, brief of fax. Voor eenvoudige informatie kan men wel terecht in de stadswinkel, de loketten van de administratie aan de Zuid en aan het loket van de dienst voorlichting aan de Botermarkt (onder het stadshuis). Voor beleidsvragen kan men niet terecht bij Gent Info. Daarvoor moet men zich wenden tot de departementen zelf. Gent Info beperkt zich hierbij tot het doorgeven van het juiste contactadres.[508]
Onnodig op te merken dat Gent Info meer mensen zou bereiken indien het zich centraal in de stad zou bevinden en bovendien over een loketfunctie zou beschikken. In het kader van actief informatiebeleid is een open dienst de beste keuze. Het Gentse stadsbestuur investeert veel in het informeren van de burgers. Niettemin is er meer actief beleid nodig. De uitbouw van een open dienst, met loketfuncties zal ongetwijfeld leiden tot een laagdrempeliger informatieaanbod. Er is ook dringend nood aan een sneller en eenvoudiger aanbod van beleidsinformatie. Dit kan deels worden opgenomen door Gent Info. Voor meer gespecialiseerde informatie kan dan nog steeds worden doorverwezen naar de respectievelijke departementen.
Het beleid ECM beschikt over een behoorlijk informatie- en documentatiecentrum. Momenteel is dit gehuisvest bij de Stedelijke Integratiedienst zelf. Een belangrijke stap voorwaarts is de opname van de collectie in de bestanden van de openbare bibliotheek. Ideaal zou echter zijn dat deze documentatiedienst verhuist naar een meer centraal gelegen punt in de stad, bijvoorbeeld naar de gebouwen van de openbare bibliotheek zelf en daar als zelfstandige afdeling opereert.
13. Maak alle informatie digitaal.
Op dit punt heeft stad Gent al heel wat verwezenlijkt. Er zijn altijd wel verbeteringen mogelijk, doch de website van de Stad Gent (www.gent.be) kan zeker als voorbeeld dienen voor heel wat steden en gemeenten. De toegankelijkheid is groot en het is gemakkelijk surfen op de site. Ook Agora is volop bezig met de ontwikkeling van een interactieve website, wat de informatiedoorstroming zeker zal verhogen. Uiteraard mag dit geen aanleiding zijn om minder schriftelijke informatie te voorzien. Heel wat mensen zijn immers nog steeds computeranalfabeet of beschikken niet over de middelen om in een internetaansluiting te voorzien. Positief is de gratis internetvoorziening in de stedelijke bibliotheken. Er is echter dringend nood aan meer internetpunten in de wijken. Desnoods met enkel een databank met gegevens over de stad. Voor het bereiken van de burger kunnen laagdrempelige locaties worden gebruikt: postkantoren, supermarkten en dergelijke.
14. Vraag het één keer in plaats van telkens weer.
Iedereen kent het fenomeen. Indien overheidsdiensten om informatie vragen, gebeurt het regelmatig dat steeds weer dezelfde documenten moeten worden bezorgd. Een goede coördinatie en een centraal informatieverzamelpunt kunnen hier soelaas brengen.
15. Formuleer spelregels voor interactiviteit.
Dit betekent het opstellen van duidelijke regels die goed gecommuniceerd worden naar de gebruikers.
16. Waar blijft het geld.
Dit is een tweeledig probleem. De kosten van het communicatiebeleid kunnen alleen goed onder controle worden gehouden indien er één centrale dienst is, die alle gegevens verzamelt.
Aan de andere kant moet er volledige openheid zijn over de bestede middelen. Momenteel wordt er negatief gecommuniceerd over de bestede middelen voor het beleid ECM. Een goede en open communicatie moet zorgen voor een positiever beeld.[509]
17. Investeer in communicatie.
Een vernieuwd communicatiebeleid zal uiteraard meer middelen kosten. Een langetermijnvisie is hierbij nodig. Goede communicatie verhoogt het democratisch gehalte van het bestuur en de samenleving. Op lange termijn werpt dit zijn vruchten af. Goede en professioneel aangepakte communicatie zal op termijn een ontlasting betekenen van de verschillende diensten. Of de extra middelen echt zo groot zullen zijn, is nog maar de vraag. Bij niet gecentraliseerde communicatie wordt er vaak dubbel werk geleverd. Aparte communicatie vraagt bovendien ook aparte investeringen.
Opmerking.
Internet heeft vele deuren geopend en zorgt voor een stortvloed aan informatie. Dit moet absoluut professioneel worden aangepakt. Internet mag geen gemakkelijkheidsoplossing worden. Er moet nog steeds ruime aandacht worden besteed aan burgers die geen toegang hebben tot het internet. Dit zijn in de eerste plaats de laaggeschoolden, die al te vaak in de kou blijven staan.
Er moet ook meer aandacht besteed worden aan mensen die het Nederlands te weinig beheersen. Een gevoelige kwestie in Vlaanderen, maar noodzakelijk om de integratie te bevorderen. Alleen Nederlands gebruiken kan enkel en alleen een doelstelling zijn voor een geslaagd beleid op lange termijn en mag niet gebruikt worden als beleidsinstrument. Zoniet worden er heel wat mensen op korte termijn niet bereikt. Omgekeerd mag een meertalig aanbod geen excuus worden om de taalvaardigheid niet bij te schaven.
Op heel wat punten is Gent op de goede weg. Er zijn niettemin nog heel wat extra inspanningen en middelen nodig. Gent kan beschouwd worden als een voorbeeld van positieve evolutie. De huidige situatie mag echter niet het eindpunt zijn.
13.1.1.4. Communicatie tussen de gemeenschappen.
Een samenleving kan niet functioneren zonder communicatie tussen de gemeenschappen. Interculturele communicatie is geen evidentie (wegens de socio-culturele, religieuze en andere verschillen), maar toch een noodzakelijke voorwaarde voor een functionerende multiculturele samenleving.
“Maar als iets zo belangrijk is, is het natuurlijk essentieel goed te begrijpen wat het betekent. Concreet: wanneer men de mond vol heeft van `cultuur', `interculturaliteit' en `interculturele communicatie', mag men ook verwachten dat er een precies begrip heerst over deze begrippen, dat ze met de nodige nuancering en precisie gehanteerd worden, en dat ze op een consistente en consequente wijze aangewend worden in het denken en werken in dit domein. En dat is nu precies het merkwaardige aan de zaak. Ondanks de gebruiksinflatie van deze begrippen, ondanks de proliferatie aan trainingscursussen en publicaties over interculturele communicatie, blijft dit domein in de greep van de grootst denkbare terminologische en theoretische vaagheid.”[510]
Het is vanuit praktische hoek onmogelijk om interculturele communicatie te definiëren. Niet alleen de diversiteit van de doelgroepen is groot, ook de verschillende vormen van communicatie en situaties waarin communicatie nodig is, zijn uiterst divers. In eenvoudige termen betekent interculturele communicatie: “communicatie tussen verschillende culturen”. In de praktijk is deze communicatie van situatie tot situatie verschillend, zowel qua inhoud als qua vorm.
“Interculturele communicatie is en blijft in de eerste plaats communicatie, dat wil zeggen: variabiliteit, aanpasbaarheid, en onregelmatigheid, en dit alles sterk bepaald door de concrete context waarin een communicatieproces verloopt. Enkel wanneer men een precieze tekening heeft gemaakt van de echte context en van de echte communicatieprocessen kan men, van onder uit, beginnen werken aan communicatiemodellen die die precieze cultuur gestalte geven, en zo een efficiënte, doelgerichte interculturele communicatie ontwikkelen.”[511]
Wanneer men de term “interculturele communicatie” intikt in Google krijgt men ongeveer 11500 verwijzingen (enkel Belgische sites, bij selectie op Nederlandstalige sites zijn er dat circa 50600)[512]. Wanneer men deze pagina’s doorloopt krijgt men een beeld van de diversiteit binnen het begrip communicatie. Iedereen in het beleidsveld is ervan overtuigd dat communicatie tussen de burgers noodzakelijk is, indien men een stabiele samenleving wil creëren. Getuige de vele sites van de meest diverse sectoren waar interculturele communicatie aan bod komt: onderwijs, de werkvloer, hulpverlening, sociale sector, vakbonden en zo meer. Zowat elk domein van de samenleving wordt ermee geconfronteerd. Het is dan ook de taak van elke organisatie om op ernstige wijze na te gaan welke de interculturele communicatiemodellen zijn die het best passen bij de opdracht en eigenheid van de organisatie.
Dit laatste geldt natuurlijk ook voor de stad Gent. Ook binnen de stad kan men niet één communicatiemodel naar voor schuiven. Het is de opdracht van elk beleidsdomein om de best passende communicatie te ontwikkelen. Hierbij dient men gebruik te maken van alle mogelijke interne en externe expertise. Wanneer men bijvoorbeeld nadenkt over het domein werkgelegenheid, moet er een uitwisseling tot stand komen tussen alle maatschappelijke actoren die bij werkgelegenheid zijn betrokken.
Hoe kan de ontwikkeling van een communicatiemodel en de communicatie zelf het best worden aangepakt?
Een van de modellen die hierbij gebruikt wordt is het TOPOI-model van Edwin Hoffman[513]. Dit staat voor: Taal, Ordening, Personen, Organisatie en Inzet. Dit zijn de plaatsen of gebieden in de communicatie waar je culturele verschillen en misverstanden kunt achterhalen en aanpakken.[514] Het TOPOI-model komt voort uit de systeemtheoretische traditie en is een vorm van pluralistische systeembenadering.[515]
“Wil men een persoon begrijpen, dan moet men de gehele context bekijken. Iedereen bezit meerdere sociale identiteiten. De erkenning die men iemand geeft is essentieel, er moet ruimte zijn voor andersdenkenden. Er moet verder gekeken worden dan uiterlijke kenmerken, men moet iemand niet reduceren tot zijn etnische afkomst.”[516]
Dit is uiterst belangrijk indien men naar een volledig inclusief beleid wil toegroeien. Naast de werking die specifiek gericht is op de doelgroep ECM, met het oog op emancipatie van de doelgroep, kan men via een pluralistische systeembenadering diversifiëren volgens de problemen zelf en volgens de specifieke personen die met de problemen geconfronteerd worden.
Een voorbeeld: Arafat Bouaciba van “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw” (drugpreventie), beklaagt zich erover dat de documenten die hij vanuit de stad doorgestuurd krijgt, steeds algemeen gericht zijn aan alle allochtone verenigingen, “van een kaartersvereniging tot een vereniging die werkt rond drugspreventie”. Vanuit zijn organisatie heeft hij meer behoefte aan briefwisseling die gericht is aan alle allochtone én autochtone organisaties die werken rond drugspreventie.[517]
Een veralgemeende doelgroepgerichte visie mist de essentie van de problematiek en verhindert het doorbreken van de etnische breuklijnen. Indien men werkt vanuit een meer contextuele benadering kan men gemakkelijker de link leggen over de etnische grenzen heen.
Deze manier van werken wordt reeds gedeeltelijk toegepast vanuit de strategische projecten in Gent. Toch is er nog heel wat inspanning en vorming nodig om de mensen in het werkveld te overtuigen van het primaire belang van het werken volgens modellen zoals het TOPOI-model. Er is ook een dringende nood aan meer intercultureel beleid, waarbij de strategische projecten verder gaan dan alleen het doelgroepenbeleid. Interculturele contacten zijn onmisbaar voor een beleid dat als streefdoel volledige inclusiviteit nastreeft.
Een naam die in deze context zeker het vermelden waard is, is die van professor Prof. dr. Wasif A. R. Shadid.[518] Shadid beschouwt cultuur als een dynamisch concept. Elke ontmoeting tussen culturen of groepen uit de samenleving heeft zowel een interculturele als een intraculturele impact. Meer nog, elke vorm van communicatie maakt en wijzigt cultuur. Hij zet zich dan ook helemaal af tegen een tweedeling van culturen, namelijk het “wij-zij” concept dat vaak volgt uit de culturalistische benadering (zie hierna). Bepalende factor is de identiteit die door de participanten in de communicatie aan de ander wordt toegeschreven.
Om een juiste of althans passende identiteit toe te schrijven aan iemand is een zekere mate van kennis over de ander onontbeerlijk. Goede interculturele communicatie moet dus berusten op een minimale kennisbasis over de andere culturen. Aan de andere kant leidt communicatie tot een betere kennis van de ander. Dit vormt een cirkelbeweging die in positieve zin kan evolueren door een goed communicatiebeleid van de overheid. Enerzijds moet de overheid in een zo ruim mogelijke mate de burgers voorzien van correcte en voldoende informatie. Anderzijds moet de overheid een sturende of regisserende rol opnemen in het tot stand brengen van de communicatie. Zonder een goede informatiepolitiek is elke poging tot een goed intercultureel communicatiebeleid zinloos. Uiteraard zal dit alles niet van vandaag op morgen van een leien dakje lopen. Een goede vorming van het overheidspersoneel kan een goede start zijn. De stad Gent is hier al mee bezig, maar het zou wellicht beter zijn om een grotere coördinatie te realiseren. Daarmee komen we terug bij een al eerder vermeld uitgangspunt: er is een professionele communicatiedienst nodig die deze taken op zich kan nemen. Via deze dienst kan het stadsbestuur zorgen voor de invulling van haar regisserende opdracht, althans wat de communicatie betreft.
Een andere benadering is de culturalistische benadering. Deze benadering stuit echter op heel wat kritiek.
“In de media bedient men zich echter veelal van een culturalistische terminologie die aansluit bij het jargon in de samenleving waar men spreekt in termen van wij en zij.”[519]
“… verkeerd gebruik van casuïstiek (m.n. culturalistische casuïstiek waarin alleen het verschil in culturele achtergrond tussen hulpverlener en cliënt verantwoordelijk gesteld wordt voor de ontstane miscommunicatie)… “[520]
“We zijn, al met al, het integratievraagstuk de afgelopen jaren dus steeds meer als een cultureel probleem gaan zien, als een botsing van culturen. Impliciet of expliciet gebruiken we daarbij een culturalistische denkwijze c.q. een essentialistische cultuuropvatting die in de culturele antropologie als verouderd en onhoudbaar geldt.”[521]
Vooral Professor Snel (laatste citaat) gaat zwaar in tegen een culturalistische benadering. Hierbij haalt hij vier bezwaren (zie onderstaand kader) aan die gedestilleerd zijn uit de bestaande literatuur.[522]
1. De misvatting om culturen als homogene gehelen voor te stellen zonder rekening te houden met de diversiteit binnen deze culturen.
2. De neiging om culturen als vaststaande dingen te beschouwen. Het begrip “culturele bagage” die mensen uit andere culturen zogezegd met zich meedragen duidt op een veralgemening en is een irrealistische begrenzing van het cultuurbegrip.
3. Culturalisten beschouwen cultuur als een verklaring voor menselijk gedrag. Dit betekent dat cultuur als een extern besturingselement wordt gezien en er geen rekening wordt gehouden met de individualistische kracht van mensen. “Alsof mensen marionetten zijn van wie het gedrag van bovenaf door hun cultuur wordt gestuurd.”
4. Culturalisten beschouwen culturele continuïteit als een natuurlijke situatie en hebben weinig aandacht voor culturele verandering, die enkel tot stand kan komen door contacten met andere culturen.
Een culturalistische benadering leidt onvermijdelijk tot een “wij-zij” discours, dat elke souplesse mist om intercultureel de problemen aan te pakken waar ze zich voordoen of op het niveau waar de kern van het probleem zich bevindt. Werkgelegenheid bijvoorbeeld is een sociaal-economisch probleem dat niet alleen de allochtonen treft en zeker niet cultureel bepaald is. Het is eerder een kwestie van concurrentie tussen de verschillende bevolkingsgroepen om de schaarse arbeidsplaatsen. In de MO*gesprekken is duidelijk naar voor gekomen dat de problemen waarmee de allochtone gemeenschappen geconfronteerd worden, ver weg staan van cultuureigen elementen en nauwelijks verschillen van de bezorgdheden van de autochtonen. Men kan zelfs de conclusie trekken dat de culturele verschillen eigenlijk niet het probleem vormen, maar wel de manier waarop ermee wordt omgegaan. Indien men bijvoorbeeld bepaalde gemeenschappen uitsluit op basis van hun culturele eigenheid, heeft dit meestal te maken met een gemakkelijkheidsoplossing en een beschermingsreflex. Het is namelijk eenvoudiger om een groep collectief, op basis van bepaalde veralgemeende eigenschappen die aan de ganse groep worden toegeschreven, uit te sluiten dan dit te doen tegenover ieder individu afzonderlijk. In dergelijk geval hoeft men immers geen rekening te houden met de intrinsieke eigenschappen en vaardigheden van het individu.
Een culturalistische invulling kan dus nefaste gevolgen hebben. Een doelgroepenbeleid dat vanuit een dergelijk principe vertrekt zal de integratie niet dichterbij brengen. De doelgroep wordt immers voortdurend gepercipieerd als een extern geheel. Om een degelijk inclusief beleid te kunnen realiseren is een pluralistische systeembenadering aangewezen. De context en de persoon in die context is de enige benadering die integratie kan bewerkstelligen. Allochtone jongeren keren zich sterk af tegen de groepsbenadering.[523] Ze willen in de eerste plaats als Vlaamse burger behandeld worden en gelijke kansen krijgen. Hun wensdromen verschillen in niets van deze van de autochtone jongeren. Meer nog, racisme en vooroordelen zijn meestal een gevolg van een culturalistische benadering, met andere woorden: door de veralgemening die ontstaat vanuit de “wij-zij” benadering.
Ook redeneringen zoals van Paul Cliteur over monocultuur komen voort uit deze culturalistische benadering. “Er tekenen zich nieuwe vormen van superioriteit af, zoals het superieure ethische monisme van Cliteur. … Monisme eist het recht op eigen cultuur op waar het recht op etnocentrisme uit voortkomt en stelt de eigen opvatting centraal.”[524] Dit leidt dan tot uitspraken van Cliteur zoals in het NRC Handelsblad: “Niet alle culturen zijn gelijkwaardig”[525]. Een standpunt dat in Vlaanderen met nuances vertolkt werd door Patrick Dewael met: “Mijn uitgangspunt is dat alle mensen gelijkwaardig zijn, maar niet alle culturen zijn gelijkwaardig”.[526] “Dewael zegt dat opnieuw de vraag moet worden gesteld hoe tolerant de Vlaamse samenleving moet zijn voor gedragingen van andere culturen.”[527] Niet alleen worden in deze artikels cultuur en religie door elkaar gehaspeld, er wordt ook geen enkele nuance gemaakt naar de grote verscheidenheid aan opinies binnen de allochtone culturen. Negatief gepercipieerde elementen worden aan de islam toegeschreven, die tegelijk het etiket meekrijgt een monocultuur te zijn. Alle individuele allochtone burgers worden hierdoor geraakt. Dit is een duidelijk “wij met onze cultuur en zij met hun cultuur”. Dit leidt tot verregaande veralgemeningen. Er bestaan trouwens geen gedragingen van culturen. Enkel individuen kunnen gedrag stellen.
Wil men op open wijze aan de integratie in de multiculturele samenleving van de verschillende groepen werken dan moet de aanpak uit het culturalistische discours worden gehaald. Er moet ook aandacht zijn voor de soms wel grote variaties in cultuurbeleving bij de allochtone bevolkingsgroepen, zowel intercultureel als intracultureel. Denk hierbij maar aan de positie van de jongeren, die zich meer en meer gaan afzetten tegen bepaalde culturele elementen van de oudere generaties. Problemen moeten daar waar ze thuishoren aangepakt en gecommuniceerd worden.
“Wil men een goed zicht krijgen op de problematiek dan is het culturaliseren van maatschappelijke problemen uit den boze. Minderhedenonderzoek zou daarom altijd comparatief van opzet moeten zijn, waarbij dus ook autochtone groepen met een vergelijkbare sociaal-economische achtergrond worden betrokken. Alleen op deze wijze is de invloed van de culturele factor op het gedrag en op de achtergestelde positie van de groepen enigszins na te gaan. In deze stellingname ligt impliciet de boodschap besloten dat de verschillende culturele groepen meer met elkaar gemeen hebben dan men op het eerste gezicht zou denken.”[528]
13.1.2. Communicatie in de Gentse gemeenschap.
Deze uitgebreide en tegelijk beperkte beschouwing toont vooral de complexiteit van het communicatiethema. Doorheen deze tekst is duidelijk naar voor gekomen dat professionalisering van het thema meer dan nodig is. Het stadsbestuur moet hiervoor ruimschoots tijd en middelen uittrekken.
Aan de ene kant is er het interculturele debat over de multiculturele samenleving. Dit is niet de taak van de stadsdiensten en het beleid. Hoogstens kan dit debat een hulp zijn bij de keuze van de juiste uitgangspunten. Het beleid heeft eerder de taak ervoor te zorgen dat functionele communicatie mogelijk wordt, namelijk communicatie over de verschillende thema’s op de juiste niveaus en via de juiste platformen of communicatiepunten.
De stad Gent heeft heel wat communicatiefora. De ontelbare overlegplatforms, die de stad heeft opgezet of waarin de stad participeert, zijn functionele communicatiecentra, waar burgers over de gemeenschapsgrenzen heen over thema’s communiceren. Denk maar aan de onderwijsplatformen, de Gentse Overlegtafel (GOT) van de verenigingen waar armen het woord nemen, het Agoraplatform en nog vele anderen. Ook binnen de stedelijke organisatiestructuren (bijvoorbeeld vzw Jong) is er interculturele communicatie die themagebonden is.
Er is echter een fundamenteel probleem. Tussen de diverse communicatiekanalen is er geen doorstroming van bereikte resultaten of van “best practises”. Ook dit is een argument pro professionalisering van de communicatieproblematiek van de stad Gent. Er moet een centralisatiepunt komen waar alle communicatie gevolgd wordt en daar waar nodig met elkaar in verband kan gebracht worden. Bovendien moet er voorzien worden in een structurele evaluatie. In Utrecht bijvoorbeeld, is de “Utrechte Communicatiemix” grondig geëvalueerd.[529] De conclusie was dat de mix een krachtig beleidsinstrument is, maar bijsturing nodig heeft. Een goed beleid staat steeds open voor kritische evaluatie en stelt zich soepel op indien er bijsturing nodig is.
De stad Gent is op veel vlakken een voorbeeld voor andere steden. Dit betekent niet dat de constructie voltooid is. Er is nog veel werk aan de winkel om interculturele communicatie op een inclusieve wijze tot stand te brengen. De Agorastructuur is een netwerk van onderlinge contacten. Enerzijds maakt dit de structuur behoorlijk ondoorzichtig, doch anderzijds betekent dit dat bijvoorbeeld de verschillende Strategische Projecten in een voortdurende communicatie staan met elkaar. Voor het beleid is de belangrijke taak weggelegd om dit ook intercultureel te realiseren.
Het beleid kan dit echter niet alleen. Het middenveld is een belangrijke actor in het communicatiedomein. In het Stadsgesprek op 15 november 2004 kwam een duidelijke oproep: “Diversiteit is hét probleem van de toekomst. Een oproep om vanuit de civiele maatschappij onderling constant contact te zoeken, dat er een soort constante communicatie ontstaat. Momenteel is er geen onderlinge communicatie op niveau van de burgers en het is enkel het middenveld dat de burgers hiertoe kan aanzetten.”[530] Dit voorstel werd met gehele instemming door de aanwezigen onthaald. Het middenveld met zijn vele en meest diverse organisaties kan de kanalen bij uitstek bieden om het intercultureel communiceren te bevorderen. Dit middenveld kan op het eigen specifieke domein communicatie creëren. Het middenveld heeft trouwens het grote voordeel dat het zowat het ganse maatschappelijke spectrum vertegenwoordigt. De communicatiestrategie van de stad moet hier dankbaar gebruik van maken. In de vele middenveldorganisaties is heel wat expertise aanwezig, vooral in het autochtone middenveld. Het allochtone middenveld is nog volop in opbouw. Het is bijgevolg een goede keuze van de stad om middelen en energie te steken in de versterking van het allochtone middenveld. Voor de toekomst betekent dit gelijkwaardige (sterke) partners in een intercultureel debat. De koepels van allochtone verenigingen kunnen momenteel het voortouw nemen in het debat met het autochtone middenveld, gezien zij over meer middelen en (professionele) mensen beschikken. Op relatief korte termijn moeten de verenigingen dit debat echter zelf kunnen organiseren. Dan pas zullen burgers elkaar in de echte zin van het woord ontmoeten.
13.2.Het gelijkekansendebat.
13.2.1. Inleiding.
“Het uitgangspunt blijft dat we streven naar een samenleving zonder discriminatie(s). We willen de hinderpalen die een volwaardige deelname van allochtonen in de weg staan, wegwerken. We concentreren ons op de vier belangrijkste domeinen – daar waar de achterstelling en discriminatie van gevestigde allochtonen en nieuwe migranten het sterkst voelbaar is - met name onderwijs, arbeid, burgerschap en het migratie- en asielbeleid (cfr. platformtekst Initiatief).”[531]
Met dit uitgangspunt opent “Initiatief” zijn website waarin een warme oproep gedaan wordt aan iedereen om deel te nemen aan gesprekken in 2005, bij succes ook in 2006, over de multiculturele samenleving, meer bepaald over gelijke kansen op het vlak van onderwijs, arbeid, burgerschap en het migratie- en asielbeleid. In een platformtekst[532] wordt kort de motivatie achter het initiatief uitgedrukt.
De “Gelijke Kansen Gesprekken” is een project van “Initiatief”, een antiracistisch samenwerkingsverband van 11.11.11 (Koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging), ABVV, ACV, ACW, Brussels Gekleurd, Charta 91, Chirojeugd Vlaanderen, Forum van Etnisch-Culturele Minderheden, Kerkwerk Multicultureel Samenleven voor Netwerk Caritas Solidariteit, Objectief, SoCius, Vaka/Hand in Hand en het Vlaams Minderhedencentrum.[533] Meer dan 100 organisaties of verenigingen hebben reeds de platformtekst ondertekend en hebben zich bijgevolg bereid verklaard deel te nemen aan het debat, het debat op te volgen en/of het in de eigen kring te voeren of minstens de standpunten uit de tekst te helpen verdedigen.
Het initiatief werd na een lange voorbereidingsfase opgestart. Er waren al gesprekken in 2004 maar het initiatief is pas volop van start gegaan in het voorjaar 2005. De voorbereiding voor een volgende gespreksronde (najaar 2005) is volop aan de gang. De resultaten zijn voorlopig beperkt en de verwachtingen waren aanvankelijk groter, dan wat er momenteel al gerealiseerd is, maar men werkt verder om het initiatief tot een succes te maken. (Zie onderstaand kader.)
Chris Goossens, ACW: “Intussen lopen de gesprekken doch in aanvang waren er wel wat vooroordelen te overwinnen. Gelijke kansen is niet prioriteit nummer 1 op de lijst van de meeste organisaties en er zijn veel beroepskrachten die de daver op het lijf hebben om met gelijkekansengesprekken af te komen bij de achterban.”[534]
Toon Machiels, VMC (Vlaams Minderheden Centrum vzw): “We hadden zeker gehoopt op meer gesprekken op lokaal niveau. In plaats van enkele honderden gesprekken zijn er slechts enkele tientallen geweest. We zijn dus in zekere zin teleurgesteld over de respons en dat is behoorlijk frustrerend. Toch zijn we volop bezig met de voorbereiding van nieuwe gesprekken. We rekenen (en dat is ook de bedoeling) op een multiplicator effect. De deelnemers aan de voorbije gesprekken moeten dit nu ook doen bij hun achterban. In het najaar hopen we op vooruitgang/doorbraak in de gesprekken, in vooral de socio-culturele sector.”[535]
Er werden een 100-tal mensen uit de lijst met de verschillende ondertekenaars opgeleid om de methodische werkwijze eigen te maken. De methodiek bestaat uit een aanbod van een aantal stellingen met betrekking tot de vier thema’s onderwijs, arbeid, burgerschap en het migratie- en asielbeleid, geïllustreerd met een aantal cases. De groep kiest een case en bespreekt deze.
Voor een evaluatie is het nog te vroeg maar toch kunnen er al enkele belangrijke bemerkingen gemaakt worden. Vooreerst is dit een initiatief vanuit het middenveld. Dit is uitermate belangrijk. Zoals al vermeld in de scriptie kan en moet het middenveld een voorname plaats innemen in het multiculturele debat. Critici kunnen opmerken dat dit toch beperkt blijft tot een aantal organisaties. Niettemin gaat het om toonaangevende middenveldorganisaties die een voorbeeldfunctie kunnen vervullen en anderzijds een belangrijke stem hebben, die ook meestal gehoord wordt. Organisaties zoals de vakbonden bijvoorbeeld, kunnen input geven aan het politieke niveau en aan de achterban, die op zijn beurt actief is in vele verenigingen en/of organisaties.
Ten tweede beperkt men zich niet tot één thema, maar worden de cruciale en actuele thema’s van het moment gezamenlijk aangepakt. Dit is een grote vooruitgang in het debat. De verschillende onderwerpen staan immers in direct verband met elkaar. Het is dan ook uitkijken of deze gespreksronden zullen uitmonden in syntheses die de juiste verbanden kunnen leggen.
Verder is er expliciet gekozen voor een actie die het debat aan de basis moet aanzwengelen. “We hopen op die manier aan bewustmaking in dialoog te doen: i.p.v. voor te schrijven hoe mensen moeten denken, moeten zij hun argumenten kunnen brengen en geconfronteerd kunnen worden met tegenargumenten.”[536] Het debat wil vooral inclusief zijn. De wij-zij tegenstelling moet doorbroken worden en het gelijkekansendiscours moet in het kader van het algemene belang geplaatst worden. Gelijke kansen worden dus niet gezien als een gunst of een “missioneringsgedachte” maar als een noodzaak om voor iedereen een functionerende samenleving uit te bouwen.
Het is de bedoeling om in de eindresultaten van de gesprekken mogelijke oplossingen naar voor te brengen, deze politiek te vertalen en actief te bepleiten. Ook dit is belangrijk want het is uiteindelijk de politieke klasse die deze voorstellen zal moeten vertalen naar maatregelen op beleidsniveau.
Van de aspecten die aan bod komen in de gesprekken (onderwijs, arbeid, burgerschap en het migratie- en asielbeleid) worden enkel onderwijs en arbeid nog even verder toegelicht. Wat arbeid betreft, wordt het stedelijke aanwervingsbeleid getoetst aan gelijke kansen, wat onderwijs betreft komen enkele voorstellen aan bod om een betere doorstroming van allochtonen in het onderwijs mogelijk te maken.
13.2.2. Allochtonen bij de stad: een moeilijk verhaal.
Het aanwervingsbeleid van de stad Gent is geen éénduidig verhaal. Er is een betrekkelijk groot onevenwicht in de verhouding allochtone/autochtone tewerkgestelden. Toch kunnen de oorzaken niet eenzijdig op de rug van het stadsbeleid worden afgeschoven.
Schema 13.2.2. (a) Tewerkstelling door de stad Gent.
|
Okt. 2002* |
Apr. 2003* |
Okt. 2003* |
Autochtonen |
5111 |
5210 |
4854 |
Allochtonen |
84 |
104 |
108 |
Totaal |
5195 |
5314 |
4962 |
% allochtonen |
1,62% |
1,96% |
2,18% |
* Bron: STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Jaarverslag 2003. Gent, SID, 2004, p. 25. In deze cijfers is het onderwijzend personeel niet inbegrepen.
|
Okt. 2004 (a)** |
Okt. 2004 (b)** |
Okt. 2004(c)** |
Autochtonen |
//////// |
//////// |
//////// |
Allochtonen |
//////// |
//////// |
//////// |
Totaal |
//////// |
//////// |
//////// |
% allochtonen |
2.39% |
2,45% |
2,41% |
** Bron: Informatie verkregen via E-mail: Poffyn Krist (krist.poffyn@Gent.be), stafmedewerker planning Stedelijke Integratiedienst - Stad Gent op 24/11/2004. De eerste kolom (a) is het percentage zonder onderwijskrachten, de tweede kolom (b) het percentage onderwijskrachten, de derde kolom (c) het percentage (a) en (b) samen. (Zie ook onderstaande opmerking.)
Opmerking door Krist Poffyn bij de email van 24/11/2004.
“Op basis van eigen tellingen van personeelsleden van allochtone afkomst (die niet officieel kunnen gemaakt worden omdat ze op basis van naamherkenning gebeuren, m.a.w. geen sluitend criterium) komen we tot deze vaststellingen voor okt. 2004. Onder allochtoon wordt voor deze oefening begrepen: mensen die (hoogstwaarschijnlijk) niet afkomstig zijn uit een Europees land. Op basis van objectievere criteria, bvb. nationaliteit, kan men tot andere conclusies komen, die vermoedelijk nog minder gunstig zouden zijn.” [537]
Er is een duidelijke evolutie te zien bij het stadspersoneel. Het aandeel allochtone personeelsleden is gestegen van 1,62% in 2002 naar 2,39% in 2004 (onderwijskrachten niet inbegrepen). Dit kan men echter niet als een eenzijdig positieve vooruitgang beschouwen. Ongeveer ¼ van de allochtone stedelijke werkkrachten (inclusief onderwijs) werkt bij het departement Bevolking en Welzijn en dit bijna uitsluitend bij de welzijnsdiensten. Hiervan werkt het grootste deel trouwens bij de integratiedienst. Een ander vierde werkt als onderwijskracht. Van de resterende helft werkt een groot deel bij de politie die actief allochtonen stimuleert om deel te nemen aan ingangsproeven en sollicitaties, wat zijn vruchten afwerpt. Hiervoor wordt in samenwerking met de Coets extra begeleiding voorzien.[538] Van alle allochtone tewerkgestelden werkt 25,5% met een tewerkstellingsmaatregel (meestal art. 60) terwijl dit bij de autochtone werknemers slechts 2,3% is. “Dit vierde werkt voor het departement Werk en Economie en dat vooral bij het Lokaal Werkgelegenheidsbureau (projectwerking met arbeidscontracten verbonden aan een tewerkstellingsmaatregel).”[539] Dit zijn geen vaste arbeidscontracten maar éénjarige werkervaringsprojecten. Een meerderheid van de allochtone tewerkgestelden is vrouwelijk (61%) en een overgrote meerderheid (87 %) werkt op de lagere niveaus (C, D of E).[540]
Er is dus niet alleen een onevenwicht in de tewerkstelling autochtonen/allochtonen, maar ook in de spreiding over de verschillende departementen. Dit heeft nefaste gevolgen voor het integratiebeleid van de stad Gent. In Gent werken er geen allochtonen in zogenaamde “vensterfuncties” of “zichtbaarheidsfuncties”, met uitzondering van de werknemers bij de Stedelijke Integratiedienst. Dit betekent dat de zichtbaarheid van allochtonen in de stadsdiensten nagenoeg onbestaande is.
Dit betekent niet dat de stad Gent geen beleid voert om hier verandering in te brengen. Wanneer er vacatures bij de stad zijn worden deze ook naar de allochtonen toe kenbaar gemaakt. Het gebeurt vaak dat er uiteindelijk geen allochtone kandidaten zijn of dat de allochtone kandidaten niet slagen voor de sollicitatieproeven. Bij vergelijkende examens is het trouwens steeds de beste sollicitant die de job krijgt en autochtonen scoren blijkbaar beter. Dit is ook de reden waarom men bij de politie voorbereidende vorming geeft, aan zowel autochtonen als allochtonen.[541]
Daarnaast is er nog steeds (in absolute én relatieve cijfers) een ondervertegenwoordiging aan hooggeschoolden bij de allochtonen. Dit betekent dat er sowieso minder kandidaten beschikbaar zijn indien er vacatures zijn voor hooggeschoolden. Dit is meteen een pleidooi voor het stimuleren van allochtonen om hogere studies te volgen. Ook dit is een belangrijk onderdeel van de creatie van gelijke kansen.
Schema 13.2.2. (b) Niet werkende werkzoekenden (NWWZ) volgens etnische afkomst.
(Cijfers voor de periode 2002-2003)
|
Etnisch EU |
Etnisch niet-EU (Turkse en Maghrebijnse pers.) |
Niet-EU andere |
totaal |
NWWZ op potentiële Beroepsbevolking (18-64j) |
8,88% |
25,05% |
21,26% |
9,84% |
Bron: STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Jaarverslag 2003. Gent, SID, 2004, p. 24.
De Werkloosheid onder de allochtonen wijkt proportioneel sterk af van deze bij de autochtonen. Dit betekent in de eerste plaats dat er maatregelen nodig zijn die specifiek op de doelgroep gericht zijn. Over de mogelijkheden (positieve discriminatie, positieve actie en quota) werd reeds geschreven in 12.2.3.2. “Tewerkstelling: fundament en zin van integratie. De diversiteit van diversiteit”. Deze maatregelen kunnen slechts beperkt in overweging worden genomen, wat betreft het stedelijke beleid. Aanwervingen bij de overheid zijn immers gebonden aan strikte regels. Positieve discriminatie en quota zijn dan ook uit den boze, tenzij er een wetswijziging komt. De stad heeft wel heel wat ruimte om aan positieve actie te doen, zowel wat betreft het eigen personeelsbeleid als het stedelijke werkgelegenheidsbeleid in het algemeen, al dan niet in samenwerking met andere maatschappelijke actoren.
“Last minute” bericht!
In een persmededeling[542] kondigt Frank Vandenbroucke, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en vorming, dat de Vlaamse Regering heeft beslist dat werkzoekenden en kortgeschoolde schoolverlaters vanaf 15 augustus 2005 terecht kunnen in instap-opleidingen. “Ze moeten dan wel minder dan 4 maanden tevoren een opleiding of leerplichtonderwijs gevolgd hebben.”
Voordeel voor de werkgever: de eerste 2 maanden betaalt de RVA het grootste deel van het loon.
Voordeel voor de werknemer: na de instapopleiding moet er een vast contract komen.
Deze maatregel geldt voor kortgeschoolde schoolverlaters en werkzoekenden na een beroepsopleiding van minstens 400 uur.
Opmerking:
Deze positieve maatregel is een uitgelezen kans om ook mensen die met een tewerkstellingsmaatregel aan de slag zijn verder te helpen. Het jaar werkervaring kan daarbij beschouwd worden als evenwaardig aan een beroepsopleiding.
13.2.3. Stad Gent en positieve actie: de weg naar een positief verhaal?
Positieve actie kan uit verschillende elementen bestaan, doch steeds moet de stad binnen de bestaande regels werken. In het beleidsplan 2003-2005 worden enkele initiatieven vermeld, die door de Dienst Personeelsbeheer zijn genomen, om tot een “gekleurder” personeelsbestand te komen.[543]
- Allochtonen worden beter geïnformeerd over de jobaanbiedingen bij de Stad.
- Psychotechnische proeven worden slechts als richtinggevend beschouwd, en zijn niet langer eliminerend.
- Tijdens de loopbaan is er vorming voorzien.
- Alle werknemers krijgen de mogelijkheid een cursus “omgaan met diversiteit” te volgen.
- Er wordt personeel aangeworven met specifieke taalkennis (Turks, Arabisch of andere buitenlandse talen).
Deze maatregelen zijn vooral kansenverhogend. Tegelijk zijn er specifieke wervingscampagnes naar de ECM om zich kandidaat te stellen (onder andere via de scholen en via het verspreiden van de vacatures en de sollicitatieformulieren), dit met het oog op een grotere instroom. Bij sollicitatie blijft de taalvaardigheid en bijgevolg het taalexamen één van de grootste drempels. Dit examen behoort echter niet tot de bevoegdheid van de stedelijke overheid. Verder onderzoek moet uitwijzen welke stappen de stad kan nemen om dit op te lossen.[544]
Dat het de stad menens is met positieve actie, blijkt ook uit het volgende citaat uit het beleidsplan onder de titel 1.4.4. “De Actieve Welvaartstaat AWS, 1.4.4.1. Minderheden in de actieve welvaartstaat”:
“De realisatie van de formele gelijkheid op het terrein veronderstelt vanwege de overheid :
- een krachtig anti-racisme dat optreedt tegen elke vorm van discriminatie die de volwaardige maatschappelijke deelname van allochtonen in de weg staat;
- een politiek van stimulering en positieve actie die streeft naar een evenredige vertegenwoordiging van allochtonen;
- een streven naar maximale participatie van allochtonen in de maatschappelijke besluitvorming.”[545]
Bij positieve actie kan de stad verschillende paden bewandelen. Verplichte quota zijn voorlopig niet aan de orde. Noch de publieke opinie, noch de politieke wereld staan hier momenteel voor open. Ook in allochtone middens is er geen eenheid over het al dan niet invoeren van verplichte quota. Dit kwam duidelijk naar voor in een debat in Leuven, georganiseerd door Groen!.[546] Sommigen zien in de quota een vorm van positieve discriminatie, anderen hopen via verplichte quota de oplossing van de achterstandsproblematiek in een stroomversnelling te brengen. De discussie is open en de quota zijn momenteel nog niet van toepassing op het stedelijke beleid. Hoogstens wordt er nagedacht over streefcijfers. Het ACV gaat het verst in de discussie en bepleit “slimme quota”. Dit zijn quota die aangepast zijn aan de verschillende sectoren. Het ACV gaat hierbij uit van de vaststelling dat er niet voor alle sectoren of beroepsgroepen een voldoende aanbod is van allochtone werknemers. De quota kunnen afgestemd worden op zowel de juiste verhouding in het aanbod van allochtone/autochtone werknemers als op de vraag en dit al dan niet met stimulerende maatregelen vanuit de overheid.[547]
Welke zijn de wegen die een stadsbestuur kan volgen? Theoretisch gezien zijn er verschillende invalshoeken.
De differentiebenadering.
Deze benaderingswijze focust op de culturele verschillen. Dit kan op twee manieren: vanuit de culturaliserings- of de individualiseringsgedachte.[548] In het eerste geval worden de verschillen collectief benaderd. In het tweede geval wordt elke persoon als een individu gezien die op dynamische wijze een eigen cultuurpatroon ontwikkelt vanuit de confrontatie met verschillende culturen. “De stelling is daarbij dat ieder mens cultureel uniek is en een kruispunt is van allerlei culturele en sociale invloeden.”[549]
De deficitbenadering.
Bij deze benadering richt men zich vooral op de aanbodzijde. De eisen van de arbeidsmarkt worden als een vaststaand gegeven beschouwd en er wordt gewerkt aan de kwalitatieve tekorten die men vaststelt bij de allochtonen.[550] Hiermee kan men twee wegen uit. Er kan een actief beleid gevoerd worden waarbij men de kwalitatieve capaciteiten van de allochtonen naar een hoger of aangepast niveau brengt (bijvoorbeeld via vooropleidingen, vorming of bij/herscholing). Een andere en veel voorkomende mogelijkheid is dat de allochtonen systematisch naar jobs geleid worden, die aangepast zijn aan hun capaciteiten.
De discriminatiebenadering.
Hierbij richt men zich vooral op de vraagzijde en worden de vooroordelen, achterstellings- en uitsluitingsmechanismen aangepakt. Hierbij kan het beleid actief interveniëren in de vraagzijde (bijvoorbeeld door antidiscriminatiemaatregelen, positieve discriminatie en dergelijke meer.).[551]
Een actief diversiteitsbeleid of diversiteitsmanagement vereist een creatieve mix van de drie genoemde benaderingswijzen.
Toegepast op het Gentse stadsbeleid.
Een differentiebenadering laat toe daar waar nodig aan categoriaal beleid te doen. Soms is het nodig om een explicite doelgroepbenadering toe te passen. Wanneer er bijvoorbeeld structurele taalachterstand wordt vastgesteld kan men via doelgroepenbeleid actief interveniëren. Dit kan echter slechts van tijdelijke aard zijn. Bij allochtone jongeren is dit veelal uit den boze. Ze willen individueel als Vlaming worden behandeld en gelijke kansen zijn bij hen dan ook echt gelijke kansen. Veel allochtone jongeren zeggen dat ze zich Vlaming voelen en willen dan ook zo behandeld worden.[552]
Dit laatste is niet algemeen geldend. Toch is een individuele benadering van allochtone jongeren de beste manier om hen te bereiken. Een deficitbenadering kan hierbij een sterke hulpbron zijn. Dit past trouwens in het kader van de actieve welvaartstaat. Via vooropleidingen, vorming of bij/herscholing kan men werklozen opnieuw activeren voor de arbeidsmarkt. Deze manier van handelen wordt trouwens in Gent met succes toegepast bij de politieaanwerving (in samenwerking met de Coets).
Ook een discriminatiebenadering is noodzakelijk. De arbeidsmarkt kan niet werkloos blijven toekijken en alles overlaten aan de goodwill van de werkgevers. Allochtonen moeten op basis van hun persoonlijke capaciteiten gelijke kansen krijgen. Het kan niet langer zijn dat allochtonen geweigerd worden, louter en alleen omdat ze allochtoon zijn. De stad kan hier dan wel het voorbeeld geven maar actieve samenwerking en inzet van de vakbonden en werkgeversorganisaties is onmisbaar. Hiertoe moet een grondig overleg worden georganiseerd waarbij de overheid als regisseur kan optreden. Dit overleg mag echter niet het zoveelste vrijblijvende overleg zijn. Er moeten resultaatsverbintenissen aan gekoppeld worden. Zowel de vakbonden als de werkgeversorganisaties verklaren zich voortdurend bereid tot overleg en handelen. Ze vragen echter ook meer middelen. Er wordt voor het ogenblik te weinig geïnvesteerd in diversiteitsconsulenten.[553]
Wat de deficitbenadering betreft maakt ook Gent zich schuldig aan het toeleiden van allochtonen naar bepaalde sectoren. Het overgrote deel van de allochtonen (onderwijs niet inbegrepen) werkt immers voor de integratiedienst of de politie. Het overige allochtone stadspersoneel is vooral te vinden in de sectoren met éénjarige werkervaringsprojecten. Deze projecten zijn dan wel bedoeld om werkervaring op te doen, doch na afloop van het project blijven deze mensen veelal in de kou staan, iets wat trouwens ook geldt voor autochtonen in een dergelijk project.[554] Deze projecten zouden moeten verbonden worden met een verbintenis of verklaring van verdere opvolging of outplacement na afloop. Er is bijgevolg heel wat werk aan de arbeidswinkel. Wellicht zou het niet slecht zijn om met de nodige urgentie een extra strategisch project op te starten, namelijk “het Strategisch Project Gelijke Kansen en Werkgelegenheid”.
Het stadsbestuur is zich wel degelijk bewust van de problematiek. Het aandeel van allochtone werknemers stijgt, doch te traag. Er is een versnelde beweging nodig. Het is duidelijk dat dit een verhaal is van verschillende actoren. Het onderwijs speelt een cruciale rol in dit verhaal, alsook de werkgevers- en werknemersorganisaties.
In het verhaal van de zichtbaarheidsfuncties of de frontdesk functies scoort Gent bijzonder slecht. In de verschillende interviews in het kader van deze scriptie is het meermaals aan bod gekomen. Het probleem wordt erkend, doch oplossingen werden er in het verleden niet direct geformuleerd. Het is nochtans zeer belangrijk om hierin vooruitgang te boeken en wel om twee redenen. Vooreerst verhogen allochtonen in deze functies de “confrontatie”[555] tussen de verschillende bevolkingsgroepen op een positieve wijze. Daarnaast fungeren deze allochtonen als rolmodel voor de eigen gemeenschap.
In het hiernavolgende schema wordt een vergelijking gemaakt tussen enkele Vlaamse steden: Aalst, Genk, Mechelen, Leuven en St.Niklaas.
Schema 13.2.3.: Aandeel allochtonen (%) in een korf van publieke frontdesk functies.
|
stad |
stad |
ocmw |
ocmw |
politie |
politie |
totaal |
totaal |
|
Abs. |
% |
Abs. |
% |
Abs. |
% |
Abs. |
% |
Aalst |
1/64 |
1,6 |
0/166 |
0,0 |
2/149 |
1,3 |
3/379 |
0,8 |
Genk |
6/72 |
8,3 |
25/158 |
15,8 |
6/31 |
19,4 |
37/261 |
14,2 |
Mechelen |
4/96 |
4,2 |
2/110 |
1,8 |
0/117 |
0,0 |
6/323 |
1,9 |
Leuven |
2/101 |
2,0 |
1/298 |
0,3 |
1/123 |
0,8 |
4/522 |
0,8 |
St.Niklaas |
0/95 |
0,0 |
1/106 |
0,9 |
1/143 |
0,7 |
2/344 |
0,6 |
Bron: Stadsmonitor voor leefbare en duurzame steden. Editie Gent.[556]
Koppel deze gegevens aan de onderstaande definitie[557] van de frontdesk functies en de cijfers spreken voor zich.
“De publieke frontdesk functies hebben betrekking op loketten, onthaalfuncties of zorg, waarbij het personeel rechtstreeks in contact komt met de klanten van openbare diensten. Een korf van publieke functies staat hier voor een keuze uit de diensten van het Stadsbestuur, de politie en het OCMW, diensten waar zowel inwoners, ondernemers of bezoekers van de stad komen of beroep op doen. Dit zijn:
a) het Stadsbestuur: de diensten van Bevolking, Burgerlijke Stand, het KMO-loket, Bouwvergunningen, Bibliotheken, Toerisme, Ombudsdienst.
b) de politie: hoofdprocessen, wijkwerking, onthaalbalie, interventie, recherche, handhaving openbare orde, slachtofferbejegening, Ombudsdienst.
c) het OCMW: balie voor administratie, maatschappelijk assistenten, balie van het ziekenhuis, (thuis)verplegers, Poetshulp, Ombudsdienst.”
Enkel Genk kan spreken van een voorbeeldfunctie. Alle andere steden hebben een dramatisch laag aantal. Ook Gent scoort bijzonder laag alhoewel hierover geen cijfers beschikbaar zijn. Tijdens verschillende interviews werd gepeild naar Gentse voorbeelden, niemand kon een voorbeeld aanbrengen. Ook Schepen Martine de Regge bevestigde dat er in Gent bij haar weten geen allochtonen functioneren in “echte” frontdesk functies[558]. Gezien de ruime definiëring zullen er vermoedelijk wel enkele zijn doch het totale aantal zal wellicht niet afwijken van dat van de andere steden.
Er moet ook opgemerkt worden dat er een nogal brede definitie van het begrip allochtoon vermeld staat in de stadsmonitor: “Allochtonen worden in het kader van diversiteit gedefinieerd als etnische groepen die een niet-Belgische achtergrond of herkomst hebben.”[559] In de toelichting wordt ook verwezen naar mogelijke overschatting of dubbeltelling. Niettemin duiden de cijfers op een zwakke aanwezigheid van de allochtonen in de frontdesk functies.
13.2.4. De rol van het onderwijs in het gelijkekansenbeleid.
13.2.4.1. Inleiding.
Onderwijs is in deze scriptie al uitgebreid aan bod gekomen. In dit deel wordt aandacht besteed aan enkele nieuwe voorstellen of acties die een betere doorstroming van allochtonen kunnen helpen realiseren. Het is al meermaals gezegd: onderwijs is een van de sleutelfactoren voor een succesvol integratiebeleid. Bijzonder aan de nieuwigheden is de inzet van de allochtonen zelf, vooral jongeren. Zij willen het heft in eigen handen nemen en zetten zelf initiatieven op. Vooral de jongeren beseffen dat de emancipatie van de etnisch culturele minderheden pas kan slagen als er voldoende mensen zijn die én een diploma halen én een volwaardige functie vervullen in de samenleving. De jongeren hebben nood aan rolmodellen om hun leven richting te kunnen geven. Ook het beleid beseft dit en bijgevolg besteedt men hieraan aandacht in de beleidsnota’s.
“Correcte informatie en rolmodellen waarmee je je kan identificeren, je omgeving en een ruimere samenleving die je aanvaarden, positieve contacten met mensen met wie je dat identiteitskenmerk gemeenschappelijk hebt, maar ook met mensen met wie je dat aspect van je identiteit niet deelt, zijn cruciaal voor de ontwikkeling van een positief en bewust zelfbeeld.”[560]
Allochtone jongeren zijn vaak ontmoedigd om verder te studeren ten gevolge van de vele negatieve ervaringen bij sollicitaties.[561] Dit leidt tot een vicieuze cirkel die enkel kan doorbroken worden door meer jongeren naar hogere studies te leiden. Zo kan althans één van de argumenten van de bedrijfswereld doorbroken worden, namelijk dat er niet voldoende gekwalificeerde kandidaten bij de allochtonen aanwezig zijn. Het is ook opvallend dat meer allochtone meisjes de stap naar hogere studies zetten dan jongens. Zij zien dit als een belangrijk element in hun emancipatieproces[562]
13.2.4.2. De eerste grote stap: van kleuter naar leerling.
Deze eerste grote stap is cruciaal in de gehele schoolloopbaan. Dit werd reeds uitgebreid behandeld in deze scriptie. Initiatieven zoals Mocef en Ouder-Kind proberen actief in te grijpen om de achterstand die kinderen opgelopen hebben om te bouwen in gelijke startkansen. Toch zijn er mensen die nog een stap verder willen gaan. Deze voorstellen zijn voor veel tegenargumentatie vatbaar, maar de essentie verdient wel degelijk de nodige aandacht.
De overgangsproef.
In gesprek met Özgür Balci, voorzitter en verantwoordelijke voor de Cel Uitstroom van de Turkse Studentenvereniging Flux, kwam een voorstel op tafel om kinderen voorafgaand aan het eerste studiejaar te testen op hun vaardigheden. Indien kinderen niet voldoen, kan men de kinderen, of een jaar langer in het kleuteronderwijs laten (mits specifieke voorbereidingslessen op de overgang naar het volgende jaar), of de kinderen verwijzen naar een studiejaar “nul” waar specifiek wordt gewerkt aan de achterstand. De voordelen hierbij zijn duidelijk: allochtone kinderen kunnen op die manier hun lagere schoolloopbaan beginnen met voldoende kansen op succes en met gelijke vaardigheden. Een belangrijk tegenargument is dat er verschillende factoren zijn die bijdragen aan een succesvolle schoolloopbaan (bijvoorbeeld de thuissituatie, het opleidingsniveau van de ouders, de peergroup) en dat de achterstand in bepaalde vaardigheden evengoed kan weggewerkt worden tijdens de eerste jaren van de lagere school. In het Gentse stedelijke Freinetonderwijs wordt hier, met wisselend succes en afhankelijk van de school, aandacht aan besteed. De brugfiguren spelen hierbij een cruciale rol.
Moedertaalonderwijs.
“Het onderwijs in de eigen taal is echter belangrijk voor de emotionele, taalkundige en cognitieve ontwikkeling van het kind. Indien het kind zich juist op deze punten vrij kan ontwikkelen, zal het goed in de maatschappij kunnen integreren.”[563]
Dit is zowat de hoofdgedachte achter het pleiten voor moedertaalonderwijs. Dit betekent niet dat het volledige onderwijspakket in de moedertaal wordt aangeboden, maar wel een deel van de vakken, met andere woorden: een tweetalig onderwijssysteem. In 2000 werd in Nederland een manifest “Het Multiculturele Voordeel: Meertaligheid als Uitgangspunt.”[564] aangeboden dat door een honderdtal wetenschappers werd ondertekend. In dit manifest worden de argumenten op een rij gezet. Deze argumentatie is uitgebreider terug te vinden in de publicaties van onder meer Professor Guus Extra, hoogleraar Taal en Minderheden en directeur van Babylon, Centrum voor Meertaligheid in de Multiculturele Samenleving van de KUB (Katholieke Universiteit Tilburg). [565]
Uitgangspunten.
- De samenleving is meertalig en veel kinderen worden thuis opgevoed in een andere taal dan het Standaardnederlands.
- Exclusieve benadering van het Nederlands als standaardtaal is paradoxaal.
- De school moet een afspiegeling zijn van de samenleving met diversiteit als uitgangspunt.
- Allochtone leerlingen hebben een te geringe beheersing van het Nederlands wat een negatief effect heeft op hun perspectieven.
De oplossing is tweeledig:
- het vergroten van het respect voor en de vaardigheid in de thuistaal van de allochtonen,
- het vergroten van de vaardigheid Nederlands door speciaal daarvoor ontwikkelde methoden.
Voorstellen:
- doelgericht onderwijs voor allochtone leerlingen waarbij Nederlands wordt beschouwd als tweede taal,
- verbetering van de didactiek van het vak Nederlands,
- meertaligheid in het onderwijs als uitgangspunt,
- interculturele didactiek voor algemene vakken.
Ook in Gent werd het debat geopend. Freya Van den Bossche stelde, als toenmalige Schepen van Onderwijs in Gent, in 2000 voor om moedertaalonderwijs in te voeren in het kleuteronderwijs en in de eerste jaren van het lager onderwijs. Dit is een systeem waarbij de kinderen grotendeels onderwijs krijgen in de eigen taal. Dit voorstel stuitte op een storm van protest. Een ander en meer politiek haalbaar voorstel is wellicht het OETC (onderwijs in de eigen taal en cultuur), waarbij enkele uren les worden gegeven over de eigen cultuur in de moedertaal. Toch is er ook hier heel wat weerstand.
Een overzicht van de tegenargumenten.[566]
- OETC zal de integratie nog meer bemoeilijken.
- OETC is onmogelijk toe te passen voor alle talen van de minderheiden wardoor er nieuwe discriminaties zullen ontstaan.
- Waarom moet dit kunnen voor Turks wanneer dit voor Frans niet kan.
- Dit zal gebruikt worden als promotie in het buitenland waardoor nog meer vreemdelingen naar België zullen komen.
- OETC leidt tot een nieuwe opsplitsing tussen allochtonen en autochtonen terwijl het beleid inclusief moet zijn.
- Dit leidt tot een vertraging in de ontwikkeling van Nederlandse taalvaardigheid.
- Dit zal de interactie tussen allochtonen en autochtonen doen afnemen.
OETC bestaat nu reeds, doch deze lessen worden gegeven buiten het normale lessenpakket. OETC is (nog) niet geïntegreerd in de onderwijswetgeving. “Het ernstig menen van dit dossier zal voor de etnische groepen in ons land een signaal zijn dat men daadwerkelijk hun talen en culturen als evenwaardig beschouwd.”[567] Er zijn wel openingen gecreëerd via het Gok-decreet maar er zijn geen structurele maatregelen genomen om overal in het onderwijs en over de netten heen het OETC te realiseren. Alles berust op vrijblijvendheid en hangt af van de keuzes die de school maakt.
Een belangrijk argument om snel het OETC te integreren is de vaststelling dat kinderen net op de leeftijd dat ze leren abstraheren en redeneren dit moeten doen in een taal die hen nog niet eigen is.[568] Dit invoeren zal uiteraard een verzwaring betekenen van het budget. Een stad als Gent kan dit niet op eigen houtje invoeren. Gent heeft een uitgebreid stedelijk onderwijs waardoor de onderwijsuitgaven nu al een grote hap uit het stedelijke budget betekenen. Het is de taak van de Vlaamse overheid om extra middelen, alsook een wetgeving die deze initiatieven structureel kan vastleggen, te voorzien.
Om dit deel af te sluiten nog deze nadenker:
“In Vlaanderen en Brussel is een eigenaardige dualiteit aan het groeien tussen de wereld, enerzijds van de jongeren die universitaire studies (en dus Erasmusprogramma’s) kunnen volgen, en de jongeren van wie de ouders een onderwijs in internationale scholen kunnen bekostigen (zoals de meertalige Europese scholen voor kinderen van ambtenaren), en anderzijds de meest kansarmen onder de anderstaligen voor wie hun moedertaal in tegenstelling tot de welgestelden in de internationale scholen plots een handicap blijkt te zijn.”[569]
13.2.4.3. De stap naar het middelbaar onderwijs.
Op dit niveau wordt dikwijls met de vinger naar het CLB gewezen. In de focusgesprekken van MO* Magazine, doch ook in andere gesprekken met mensen uit het veld, krijgt het CLB het verwijt te snel jongeren door te verwijzen naar TSO en BSO. Voor een deel klopt dit, doch de oorzaken kunnen niet eenzijdig bij het CLB gelegd worden.
De voorbereiding op de middelbare school is een proces dat reeds aanvangt in het kleuteronderwijs en volledig gestalte krijgt in de lagere schoolloopbaan. Er zijn dus heel wat momenten dat men kan ingrijpen om allerhande achterstanden weg te werken. Er is geen enkele biologische reden waarom allochtonen minder capabel zouden zijn om ASO studies te volgen. De oorzaken zijn dus van menselijke aard: sociaal, economisch en dergelijke. Dit betekent dat men kan ingrijpen. Het CLB heeft de taak om precieser om te gaan met zijn selectie- en beoordelingscriteria. Het is haar taak om verder te kijken dan de “uiterlijke” resultaten. Jongeren die niet slagen voor bepaalde testen zijn niet noodzakelijk incapabel om een bepaalde richting te volgen. De testen bij het CLB zijn nog altijd vooral afgestemd op een Vlaams en zuiver westers publiek. Sommige jongeren die testen van het CLB voorgeschoteld krijgen, begrijpen delen van de testen niet, met het gevolg dat hun scores lager liggen dan hun capaciteiten.[570]
Bij het CLB is men zich bewust dat er af en toe iets fout loopt, doch het CLB neemt niet alle verantwoordelijkheid op zich. “CPMS[571] en CLB erkennen dat doorverwijzingen soms onterecht gebeuren. Er is nood aan meer bijscholing en strengere regelingen inzake verwijzingen. Tegelijk kan de problematische schoolloopbaan - en de doorverwijzing naar het BuO in het bijzonder - niet alleen op conto van het CPMS of CLB geschreven worden, maar is het een gevolg van het falen van het onderwijssysteem in zijn geheel.”[572]
Het watervalsysteem.
Dit is een gekend probleem in het onderwijs. Kinderen starten, vaak door sociale druk of de druk die voortkomt uit onze kennismaatschappij, op een te hoog niveau in het onderwijs. Door schoolmoeheid komen ze in een neerwaartse spiraal terecht waarbij ze uiteindelijk in het BSO belanden of helemaal geen diploma behalen. Een andere oorzaak is het onderwaarderen van leerlingen waarbij ze te snel worden verwezen naar een lager studieniveau. Met minimale inspanningen van het onderwijssysteem zou dit kunnen vermeden worden. De allochtone jongeren zijn zich hier ten volle van bewust.[573]
“Ervaringen met het PMS zijn niet altijd positief. Een groep allochtone studenten reageren emotioneel en verontwaardigd over de rol die het PMS in hun ogen speelt. Volgens hen is het PMS de instantie die het watervalsysteem in gang zet. Deze uitspraken zijn uiteraard niet te veralgemenen, maar vragen toch om aandacht. De Centra voor Leerlingenbegeleiding hanteren een nieuwere manier van opvolging. Er is hoop en argwaan.”[574]
Modellen voor het heden en de toekomst.
1) de mentor of coach.
Deze fungeert als rolmodel of identificatiefiguur voor de leerling of een groep leerlingen en voorziet in extra begeleiding om vaardigheden aan te leren of bij te schaven. Bij allochtone leerlingen is dit best een allochtoon zelf die vanuit de eigen ervaring de leerlingen beter kan bijstaan en een sterkere vertrouwensband kan creëren.
2) Promotieteams.
Deze zijn vooral bedoeld voor de doorstroming naar hogere studies. Zie 13.3.3.
3) Huiswerkbegeleiding.
Het nut van dergelijke actie spreekt voor zich. Meestal zijn het vrijwilligers die deze taak op zich nemen, al dan niet vanuit een organisatie of buurtcentrum. Ouders zijn hierbij belangrijke partners en kunnen zelf soms wat steun en opleiding gebruiken om hun kinderen beter te begeleiden.
Deze drie initiatieven richten zich vooral op het versterken van het zelfvertrouwen en de motivatie van de leerlingen. Het onderwijs zelf moet echter ook initiatieven nemen, die het systeem een nieuwe wending kunnen geven. Scholen met vooruitstrevende projecten kunnen dan als rolmodel fungeren voor andere.
1) Comprehensief onderwijs.
Deze vorm van onderwijs heeft slechts één leerplan zonder verwijzingen naar TSO, ASO of BSO. De keuze voor een definitieve richting wordt opgeschoven naar de leeftijd van 16 jaar. Belangrijke voordelen zijn: het vermijden van het watervalsysteem en meer tijd om vaardigheden bij te werken. De druk die bij twaalf- tot veertienjarigen ligt, is dikwijls te groot en op dergelijke jonge leeftijd is het heel wat moeilijker om definitieve keuzes te maken.
2) Modulaire systemen.
Deze systemen hebben het voordeel dat de leerling het eigen leertraject kan uitbouwen. Dit kan op verschillende manieren worden ingevuld, zowel wat de tijdsbesteding betreft als wat het studiepakket betreft. In de loop van een dergelijk traject moet het voor de leerling mogelijk zijn om stap voor stap zijn of haar richting te bepalen.
Al deze modellen zijn ook toepasbaar op andere groepen van kansarme leerlingen. Voor veel allochtone leerlingen zou het een extra kans betekenen om bepaalde achterstanden weg te werken. Een groter zelfvertrouwen en minder schoolmoeheid kunnen er toe leiden dat meer jongeren kiezen voor hogere studies.
13.2.4.4. Meer hooggeschoolden, minder afhakers.
Het belang van meer allochtone hooggeschoolden is al ruim aan bod gekomen in deze scriptie. Het vermelden waard hier is een initiatief van Turkse studenten uit Gent. Flux is een studentenvereniging die de onderwijsproblematiek van de allochtone jongeren actief wil aanpakken. Ze willen de ondervertegenwoordiging van allochtonen in het hoger onderwijs wegwerken. Ze willen geen positieve discriminatie, maar positieve actie vanuit de onderwijswereld. Zelf fungeren ze als promotieteam.[575]
“Sinds dit academiejaar is er in Gent ,,Flux''. Dat is een studentenvereniging die in plaats van met lintjes en petjes brallend door Gent te trekken, de allochtone eerstejaars begeleidt, ze taalbegeleiding geeft en een eigen infodag organiseert. Voorzitter Özgur Balci vindt dat de allochtone studenten een brugfunctie tussen de instellingen en de jongeren hebben. ,,Want de kloof is wel groot, maar niet diep.''[576]
Bij de begeleiding van de studenten staan zowel instroom (infodagen in middelbare scholen), doorstroom (begeleiding, bijvoorbeeld wegwerking taalachterstand) als uitstroom in het voetlicht. Dit betekent dat het niet alleen belangrijk is om allochtone jongeren in het hoger onderwijs te krijgen, maar dat ze ook het hele traject doorlopen en slagen.
Sedert kort krijgt Flux subsidies, onder andere van de Koning Boudewijnstichting. Hierdoor kunnen ze meer gestructureerd te werk gaan en krijgen meer mensen een kans tot ondersteuning. Het initiatief is ontstaan vanuit de allochtonen zelf. Betere ervaringsdeskundigen kan men zich niet indenken.
13.2.4.5. Hoopvolle toekomst.
Ondanks de vele negatieve berichtgeving over allochtonen en onderwijs zijn er duidelijk heel wat initiatieven en mogelijkheden. Gent als universiteitsstad kan ongetwijfeld een voortrekkersrol spelen om de nieuwe initiatieven tot een succes te maken. Ook het stadsbestuur moet zich bewust zijn van wat er leeft in deze stad. Met alle mogelijke middelen moet Gent de aangereikte initiatieven ondersteunen. Waar mogelijk moet men in het stadsonderwijs de nodige ruimte hiervoor bieden. Het politieke niveau kan met de bereikte resultaten de hogere overheden overtuigen van de noodzaak aan meer middelen en mensen.
In dit kader is het een spijtige zaak dat het Strategisch Project Onderwijs onderbemand is. Dit project is een uitgelezen kans om bestaande en nieuwe initiatieven te ondersteunen en om zelf op zoek te gaan naar mogelijke opportuniteiten.
De toekomst is hoopvol. De allochtone jongeren vragen om meer en willen er zich ook zelf voor inzetten. De steun van de stad is hierbij onontbeerlijk.
Na de uitstroom uit het onderwijs is er het leven. De stad kan actief de deuren van al zijn diensten openzetten voor allochtone sollicitanten. Ook dit zal een sterke motivatie zijn voor de jongeren om verder te studeren.
Onderwijs is een fundamentele basis voor gelijke kansen, doch moet in de eerste plaats binnen de eigen structuren gelijke kansen creëren.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[471] Zie: hoofdstuk 9.
[472] JACOBS, Dirk, RUMMENS, Stefaan, “Wij zeggen wat u denkt”. Extreem-rechts in Vlaanderen en nieuw radicaal rechts in Europa. In: Krisis, Tijdschrift voor Empirische Filosofie, 2003, nr. 4(2), pp. 41-59.
[473] NIEUWENHUIZEN, E., Publieke opinie en multiculturele samenleving in Nederland – Factsheet. Rotterdam, Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR), 6 september 2003. http://www.lbr.nl/?node=1926 (20/04/2005).
[474] Id.
[475] Id.
[476] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 12.
[477] Interview met Rebecca Van Gestel, Agora/SID, Afgevaardigde Strategisch Project Communicatie. Digitale opname (07/07/2005)
[478] SCP = Sociaal en Cultureel Planbureau (Nederland).
[479] GIJSBERTS, Mérove, DAGEVOS, Jaco, Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. Den Haag, SCP, juni 2005, 119 p.
[480] Beknopte conclusies opgemaakt door VNG op basis van: GIJSBERTS, Mérove, DAGEVOS, Jaco, o.c.. http://www.vng.nl/smartsite.dws?ID=47608
[481] VINK, Nico, Grenzeloos communiceren: een nieuwe benadering van interculturele communicatie. Amsterdam, KIT, 2001, 218 p.
[482] SHAHID, W.A., Interculturele communicatieve competentie. In: Psychologie en Maatschappij, 2000, jrg. 24, nr. 1, pp. 5-14.
[483] VAN DER WULP, Conny, Aangenaam kennismaken. Trainingsboek interculturele communicatie. Arnhem, Uitgeverij Angerenstein, 2003, p. 41.
[484] HOFSTEDE, Geert, Allemaal andersdenkenden. Omgaan met cultuurverschillen. Amsterdam, Contact, 2005, 431 p.
[485] JANS, Peter, ROMBACH, Ida, Checklist communicatie en participatie allochtonen. Utrecht, Participatieteam, Sector Bestuurszaken, afdeling Communicatie, p. 2.
http://www.vng.nl/Documenten/Extranet/Sez/WI/Checklist.pdf (23/06/2005)
[486] Id. pp. 2-8.
[487] Interview met Rebecca Van Gestel, Agora/SID, Afgevaardigde Strategisch Project Communicatie. Digitale opname (07/07/2005).
[488] Interview met Ilse Devroe, Assisterend Academisch Personeel (A.A.P.), Vakgroep Communicatiewetenschappen, UGent. Digitale opname (14/06/2005).
[489] JANS, Peter, ROMBACH, Ida, Checklist communicatie en participatie allochtonen. Utrecht, Participatieteam, Sector Bestuurszaken, afdeling Communicatie, p. 7.
http://www.vng.nl/Documenten/Extranet/Sez/WI/Checklist.pdf (23/06/2005)
[490] COMMISSIE WALLAGE, In dienst van de democratie. Het rapport van de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie. Slotbeschouwingen. Den Haag, Ministerie van Algemene Zaken (Nederland), 12 augustus 2004. http://www.minaz.nl/wallage/ (02/06/2005).
[491] Interview met Martine De Regge, Sp-a, Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie Digitale opname (06/04/2005).
[492] Decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden. In: Belgisch Staatsblad, 19 juni 1998. http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm (02/02/2005)
[493] Interview met Martine De Regge, Sp-a, Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie Digitale opname (06/04/2005).
[494] Interview met Jean De Meyer, Stad Gent, Coördinator Stadsmagazine. Digitale opname (26/04/2005).
[495] Id.
[496] Interview met Rebecca Van Gestel, Agora/SID, Afgevaardigde Strategisch Project Communicatie. Digitale opname (07/07/2005)
En: Interview met Bart Van Causenbroeck, Agora/SID, inspraakbegeleider Agora en projectafgevaardigde voor het Strategisch Project Levensbeschouwing. Digitale opname (06/07/2005).
[497] Interview met Herman Huvenne, Inspecteur politiezone Gent, operationele Steundienst, maatschappelijke cel, Integratiedienst. (niet geregistreerd interview ) (23/06/2005)
[498] BRAL, Luc, VERGEYNST, Thierry, PELFRENE, Edwin, e.a., VRIND 2004/2005. Vlaamse Regionale Indicatoren. Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Planning en Statistiek, Juni 2005. http://statbel.fgov.be/studies/thesis_nl.asp?n=289 (13/07/2005)
[499] COMMISSIE WALLAGE, In dienst van de democratie. Het rapport van de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie. Slotbeschouwingen. Den Haag, Ministerie van Algemene Zaken (Nederland), 12 augustus 2004. http://www.minaz.nl/wallage/ (02/06/2005).
[500] Id.
[501] Interview met Mohamed El Bakali, SID/Agora, Strategisch Project Allochtoon Middenveld – projectafgevaardigde. Digitale opname (04/07/2005)
[502] Interview met Rebecca Van Gestel, Agora/SID, Afgevaardigde Strategisch Project Communicatie. Digitale opname (07/07/2005)
[503] Interview met Jean De Meyer, Stad Gent, Coördinator Stadsmagazine. Digitale opname (26/04/2005).
[504] Interview met Martine De Regge, Sp-a, Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie Digitale opname (06/04/2005).
[505] Id.
[506]http://webcrm.gent.be/zsgi(bD1ubA==)/z_stadsgids/frameset_fiche.htm?zoekresknop=false&prev_page=index&CIC=&i_number=000000001255&i_type=Y&i_title=GF:%20Dienstregeling%20diensten (24/06/2005).
[507] Telefonische informatiebevraging, Gent Info (09/2101010 – Gentbrugge), (14/07/2005).
[508] Id
[509] Interview met Martine De Regge, Sp-a, Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie Digitale opname (06/04/2005).
[510] BLOMMAERT, Jan, Interculturele communicatie in de sector. In: Vonk, 1995, nr. 24/4, pp. 31-38.
[511] Id.
[512] Laatst getest op http://www.google.be/firefox?client=firefox-a&rls=org.mozilla:nl-NL:official (14/07/2005).
[513] HOFFMAN, Edwin, Interculturele gespreksvoering: theorie en praktijk van het TOPOI-model. Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 2002, 369p.
[514] WIERINGA, Francien, Begeleiding en training. Interculturele communicatie: het TOPOI-model in begeleidingsgesprekken. Den Haag, Tweede kamer, Landelijke Sectorcontactpersonen ICO.
http://www.tijm.nl/rubriek4/topoi1.htm (21/06/2005).
[515] HOFFMAN, Edwin, WIERINGA, Francien, TOPOI. In: Congresverslag Diversiteit werkt, Driebergen, 3 en 4 april 2003, verslagen workshops vrijdagochtend (4 april), pp. 4-8.
[516] HOFFMAN, Edwin, WIERINGA, Francien, TOPOI. In: Congresverslag Diversiteit werkt, Driebergen, 3 en 4 april 2003, verslagen workshops vrijdagochtend (4 april), pp. 4-8.
[517] Interview met Arafat Bouaciba, Voorzitter “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw. Digitale opname (31/05/2005).
[518] SHADID, W.A., Interculturele communicatie. In: PENNINX, R., MÜNSTERMANN, H., ENTZINGER,H. (red.), Etnische minderheden en de multiculturele samenleving. Groningen, Wolters-Noordhoff, 1998, pp. 137-168.
[519] VAN ASPEREN, E., Interculturele communicatie & ideologie. Samenvatting. Utrecht, Pharos, 2003.
http://www.pharos.nl/Publ/Pp-publ1G1.html (22/06/2005).
[520] SCHEIRLINCK, Marie, Allochtone burgers in nood: Is hulpverlening aan allochtonen iets aparts? De noodzaak van (professionele) interculturele communicatie. Gent, UGent, C.I.E., November 2003.
http://www.flwi.ugent.be/cie/CIE/scheirlinck2.htm (22/06/2005).
[521] SNEL, E., De vermeende kloof tussen culturen. Rede uitgesproken bij het aanvaarden van het ambt van bijzonder hoogleraar Intercultureel Bestuur aan de faculteit Bedrijf, bestuur en technologie van de Universiteit Twente. Enschede, KISS (Kennis Instituut Stedelijke Samenleving), Steunpunt Minderheden Overijssel, Universiteit Twente, 15 mei 2003, p. 22.
[522] Id, pp. 22-24.
[523] Zie hoofdstuk 8 en 9 (de focusgesprekken van MO* magazine).
[524] VAN ASPEREN, E., Interculturele communicatie & ideologie. Samenvatting. Utrecht, Pharos, 2003.
http://www.pharos.nl/Publ/Pp-publ1G1.html (22/06/2005).
[525] CLITEUR, Paul, Niet alle culturen zijn gelijkwaardig. In: NRC Handelsblad, 16 oktober 2001.
[526] FRANSEN, Guy, Meerderheid van opgepakte illegalen blijft in België. Maandaginterview met Patrick Dewael. In: De Standaard, 4 oktober 2004, pp. 10-11.
[527] FRANSEN, Guy, Islam moet waarden als gelijkheid van man en vrouw en scheiding van kerk en staat aanvaarden. Dewael vindt niet alle culturen gelijkwaardig. In: De Standaard, 4 oktober 2004, p. 1.
[528] SHADID, W.A., Cultuurverschil en maatschappelijke marginaliteit. In: BANTON, M.(red.), Met het oog op de toekomst. Bundel ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het LBR. Zwolle, Tjeenk Willink, 1995, pp. 27-48.
[529] ISABELLA, Gilbert (red.), Advies over het rapport ‘De kracht van de Mix. Evaluatie Interculturalisatiebeleid van de gemeente Utrecht. Utrecht, Saluti (onafhankelijk adviesorgaan Interculturalisatie van de gemeente Utrecht), september 2004, 14 p.
[530] MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP, THUIS IN DE STAD, Het thuis in de stad project. Stadsgesprek Gent 15/11/2004. Verslag werkgroep rood. Brussel, Ministerie Van De Vlaamse Gemeenschap, Thuis In De Stad, 15/11/2004.
[531] INITIATIEF, De gelijkekansen gesprekken over arbeid, onderwijs, burgerschap en asiel/migratie. Actie: doelstellingen. http://www.gelijkekansengesprekken.be/new/ (12/06/2005).
[532] Zie bijlage 9: Platformtekst Initiatief.
[533] Initiatief, o.c., Samenwerkingsverband Initiatief. http://www.gelijkekansengesprekken.be/new/ (12/06/2005).
[534] Telefonische informatiebevraging aan Chris Goossens, ACW, Koepel van Christelijke Werknemersorganisaties, contactpersoon Initiatief, Gelijke Kansen Gesprekken. (20/07/2005)
[535] Telefonische informatiebevraging aan Toon Machiels, VMC, Stafmedewerker methodiekontwikkeling - specifieke doelgroepen en mainstreaming etnisch-culturele diversiteit, contactpersoon Initiatief Gelijke Kansen Gesprekken. (20/07/2005)
[536] INITIATIEF, De gelijkekansen gesprekken over arbeid, onderwijs, burgerschap en asiel/migratie. Actie: doelstellingen. http://www.gelijkekansengesprekken.be/new/ (12/06/2005).
[537] POFFYN, Krist, Email met informatie over tewerkgestelde allochtonen bij de stad Gent. Gent, Stedelijke Integratiedienst, 24/11/2004, 1 p. (krist.poffyn@Gent.be)
[538] Zie: 13.2.3.2. Tewerkstelling: fundament en zin van integratie. Andere activiteiten van de Coets – tewerkstelling.
[539] STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Jaarverslag 2004. Gent, SID, 2005, 16 p.
[540] STAD GENT, De stad Gent kleurt je wereld. Het minderhedenbeleid. Beleidsplan 2003-2005 (publiek). Gent, Versie augustus 2004. http://www.gent.be/ (20/02/2005)
[541] Interview met Martine De Regge, Sp-a, Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie. Digitale opname (06/04/2005).
[542] VERHAEGHE, Ward, Persmededeling Frank Vandenbroucke: Vanaf 15 augustus instap-opleiding voor snelle tewerkstelling na opleiding. Brussel, Vlaanderen.be, Persdienst Vandenbroucke, 22 juli 2005.
[543] STAD GENT, Beleidsplan etnisch culturele minderheden 2003-2005. Goedgekeurd door de Gentse gemeenteraad dd. 25 juni 2002, p 70.
[544] Id.
[545] Id. p. 18.
[546] Debat: Trefdag “Groen! Licht” met diverse panelgesprekken, Panelgesprek: “Solidariteit met andere culturen”. Leuven, Maria Theresiacollege, 21 mei 2005. Zie: bijlage 5.
[547] DIELEN, Ilse (Nationaal secretaris ACV). Op: Debat: “Waarom vinden zgn. allochtonen geen werk?” Antwerpen, UA- Stadscampus, organisatie Kifkif, 30 mei 2005. Zie: bijlage 5.
[548] GROFFY, Luc, JANSSEN, Piet, VINK, Judith, Samenlevingsopbouw en integratie van minderheden. Antwerpen, Riso-Antwerpen, ?, p. 10. http://www.riso-antwerpen.be/publicaties.php (10/07/2005).
[549] VMC, Samenvatting van een lezing door Folke Glastra “Naar een contextuele en innovatieve benadering van diversiteit”. Brussel, VMC, 19/11/2002. http://www.vmc.be/main/maind05.htm (10/07/2005).
[550] GROFFY, Luc, JANSSEN, Piet, VINK, Judith, o.c., p.10.
[551] Id.
[552] Zie deel 2: Wie is die andere burger. 8. Focusgesprekken.
[553] VAN EETVELT, Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO), DIELEN, Ilse (Nationaal secretaris ACV). Op: Debat: “Waarom vinden zgn. allochtonen geen werk?” Antwerpen, organisatie Kifkif, 30 mei 2005. Zie: bijlage 5.
[554] Interview met Arafat Bouaciba, Voorzitter “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw. Digitale opname (31/05/2005).
[555] Id. (De nood aan confrontatie komt ook voor in de focusgesprekken van MO* magazine – 8.6. Woordvoerders)
[556] UNIVERSITEIT GENT (CENTRUM VOOR DUURZAME ONTWIKKELING – CDO), HOGESCHOOL GENT (DEPARTEMENT HANDELSWETENSCHAPPEN EN BESTUURSKUNDE - HABE), Stadsmonitor voor leefbare en duurzame steden. Editie Gent. Brussel, Thuis in de stad, 2004, p. 253.
[557] Id.
[558] Interview met Martine De Regge, Sp-a, Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie. Digitale opname (06/04/2005) alsook de andere inteviews met stedelijk personeel. Zie bijlage 1 (a).
[559] UNIVERSITEIT GENT (CENTRUM VOOR DUURZAME ONTWIKKELING – CDO), HOGESCHOOL GENT (DEPARTEMENT HANDELSWETENSCHAPPEN EN BESTUURSKUNDE - HABE), o.c., 2004, p. 253.
[560] VAN BREMPT, Kathleen, Beleidsnota gelijke kansen 2004-2009. Brussel, Vlaams Parlement, Zitting 2004-2005, 25 oktober 2004, p. 14.
[561] Studienamiddag: “Arbeidsmarktpositie van migranten in Vlaanderen.” Borgerhout, organisatie FMV, 12 oktober 2004.
[562] Zie 8. De focusgesprekken spreken.
[563] STICHTING TURKS ONDERWIJS NEDERLAND (TON), Het belang van tweetalig onderwijs. http://turkce-icin-el-ele.nl/nederlands.html (20/06/2005).
[564] BENNIS, Hans, EXTRA, Guus, MUYSKEN, Pieter, NORTIER, Jacomine, Het Multiculturele Voordeel: Meertaligheid als Uitgangspunt. Taalkundig Manifest. Utrecht, Lot Universiteit Utrecht, 2000.
http://home.planet.nl/~stuur013/Manifest.html (20/06/2005).
[565] EXTRA, Guus, AARTS, Rian, e.a., De andere talen van Nederland, thuis en op school. Bussum, Coutinho, 202, 377 p.
[566] Deze argumenten zijn niet toe te schrijven aan één bron maar zijn verzameld doorheen deze studie.
[567] LAQUIERE, Marc, Toespraak hoorzitting over de visietekst voor een discussie in het Vlaams Parlement: Naar een geïntegreerd gelijkekansenbeleid in het onderwijs (Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid). Brussel, Vlaams Parlement, 18 januari 2001.
http://www.flwi.ugent.be/cie/CIE/laquiere1.htm (14/07/2005).
[568] Debat: “Denken over taal en taal(in)onderwijs”. Gent, M.j.g., F.T.O., Agora, 18 mei 2005.
[569] LEMAN, Johan, Een talige onderwijsomgeving in een wereld van globalisering en nieuwe migraties. Project migratie. Colloquium onderwijs onderweg in de immigratiesamenleving. Gent, Stichting Gerrit Kreveld, 28-29 april 2005. http://users.telenet.be/samenleving-en-politiek/migratieonderwijs_teksten/Johan%20Leman.htm (30/06/2005).
[570] Interview met Arafat Bouaciba, Voorzitter “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw. Digitale opname (31/05/2005). En: Interview met Saban Gök, Agora, Educatief medewerker. Digitale opname (21/02/2005). En: Interview met Meryem Usta en Tine Devaere, Agora, Strategisch Project Onderwijs. Digitale opname (08/07/2005).
[571] CPMS = Centres Psycho-médico-Sociaux en is de Franstalige tegenhanger van het CLB (Centrum voor Leerlingen Begeleiding), dat vroeger PMS heette (Psycho-Medisch-Sociaal Centrum).
[572] STEUNPUNT TER BESTRIJDING VAN ARMOEDE, BESTAANSONZEKERHEID EN SOCIALE UITSLUITING, Discussienota: Recht op onderwijs, tien jaar na het algemeen verslag over de armoede. Brussel, april 2005, 12 p.
[573] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. Het allochtone zevenpuntenprogramma. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, pp. 29-34.
[574] DE METS, Jan, Synthesenota: Doorstroming allochtone leerlingen naar het hoger onderwijs. Brussel, Koning Boudewijnstichting, april 2000, pp. 5-6.
[575] http://www.studentenverenigingflux.be/ (14/07/2005).
[576] LESAFFER, Pieter, De kloof is groot maar niet diep. In: De Standaard, 1 juni 2005.