De problematiek van de multiculturele samenleving vanuit stedelijk perspectief (Casus Gent). (Marc Vercoutere) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Deel 3. De stedelijke multiculturele samenleving: (casus Gent).
10. Inleiding: Gent voorbeeldstad of voorbeeld van een stad?
Wetenschappelijk onderzoek vereist toetsing van de theorie aan de praktijk. Hypothesen dienen met de realiteit geconfronteerd te worden. Ook deze scriptie wil dieper ingaan op de empirische realiteit.
De keuze om beleidsonderzoek te doen over het multiculturele samenleven in de stad Gent, heeft diverse oorzaken. Vooreerst is er de bezorgdheid als inwoner van de stad Gent over de toekomst van deze samenleving. Ondanks de vele actoren in het beleidsveld blijft er een grote discrepantie tussen de wens op een harmonieuze samenleving en de groeiende polarisering tussen de verschillende bevolkingsgroepen.
Een tweede reden is de naam die Gent door jaren van beleid onder de huidige burgemeester Frank Beke[211] heeft opgebouwd. Gent heeft de naam een voorbeeldstad te zijn qua multicultureel beleid. Getuige de prijs voor de democratie 2004 die de burgemeester mocht ontvangen. Met de eervolle vermelding: “Gent heeft zich uitgeroepen tot cultuurstad en cultuurstad voor iedereen. Het stadsbestuur heeft een politiek gevoerd van integraal beleid, met participatie en publieke discussie, gericht ook op deelname van uitgesloten groepen en kansarme buurten.”[212]
Dit zou een verklaring kunnen zijn, waarom het Vlaams Belang in Gent opmerkelijk lager scoort dan het Belgische gemiddelde. “Het Vlaams Blok haalde in de Vlaamse verkiezingen in 2004 21,92% (= + 2,1% tegenover 1999) van de stemmen in Gent. In 2003 haalden ze “slechts” 19,38%. Wat een achteruitgang van 2% was vergeleken met ‘99. In het algemeen haalt het Vlaams Blok in Gent scores die sinds kort onder het Vlaamse gemiddelde liggen.”[213]
Toch is er geen eensgezindheid over die positieve invloed van het Gentse beleid. Er zijn andere argumenten, die aan de basis kunnen liggen voor de relatief lagere score van het Vlaams Belang in Gent. Vooreerst is Gent een studentenstad en veel studenten blijven na hun studies in de stad wonen. Bij hooggeschoolden ligt het stemmenpercentage voor het Vlaams belang lager. Een andere en wellicht belangrijkere oorzaak zou het “verdringingseffect” zijn. Relatief rijkere en hooggeschoolde groepen verdringen de armere bevolkingsgroepen naar de steden in de buurt van Gent. [214]
Het eerste argument klopt slechts gedeeltelijk. Dit fenomeen manifesteert zich al lang voor de opkomst van het Vlaams belang en de impact op de totale bevolking is eerder beperkt. Ook het verdringingseffect heeft weinig invloed. Gent heeft van oudsher een arme bevolking. De verdringing gebeurt veeleer binnen de stad dan naar de omliggende gebieden, waar de huurprijzen trouwens vaak veel hoger liggen. Bij deze argumentatie wordt er trouwens geen empirisch bewijs geleverd, wat doet vermoeden dat het eerder om politieke argumentatie gaat, dan wel om maatschappelijk analytische beschouwingen.
Een andere mogelijke verklaring is het “Beke-effect”. Frank Beke is een burgemeester die zeer populair is in Gent. Dit komt grotendeels door zijn jarenlange inzet om direct contact te blijven houden met de burgers. Frank Beke gaat dan ook regelmatig op stap in de buurten en voert een grote aanwezigheidspolitiek. Dit bewijst enigszins het belang van direct contact en communicatie met de burger.
Al bij al haalt de algemene tevredenheid over het Gentse beleid bij de bevolking een betrekkelijk hoge score. [215] In gans deze discussie is het trouwens van minder belang wie welke verkiezingscijfers haalt, als wel wat de meerderheid wel of niet heeft verwezenlijkt en hoe dit door de bevolking wordt gepercipieerd. Het is ook relatief onbelangrijk om te gaan goochelen met algemene cijfers omdat juist in Gent de diversiteit zeer groot is, zowel binnen de stad als binnen de wijken.
Gent als voorbeeldstad bekampen met cijfers van de verkiezingen heeft weinig zin. Te meer daar de titel voorbeeldstad weinig vergelijkingsbodem heeft. Men kan enkel stellen dat het in Gent rustiger is dan op andere plaatsen. Soms wordt de stelling geponeerd, dat het Gentse stadsbestuur vooral streeft naar rust en minder bekommerd is om het beleid an sich.[216] Dit zou betekenen dat het Gentse beleid minimalistische doelstellingen nastreeft in haar beleid etnisch culturele minderheden. Gezien de vele inspanningen die er geleverd worden is deze stelling zeer twijfelachtig. Toch is er heel wat kritiek op het beleid. Vanuit de etnisch culturele minderheden wordt opgemerkt dat het beleid veel te bevoogdend werkt en dat de integratiedienst emancipatie eerder in de weg staat dan bevordert.[217]
Conclusie: zoveel opinies als er politieke invalshoeken zijn. Daarom is het van belang om rechtstreeks binnen te treden in de wereld van het beleid Etnisch Culturele Minderheden (ECM). Een beleidsonderzoek dat niet zozeer gevoerd wordt aan de hand van cijfers, maar aan de hand van percepties en gevoelens die leven in de stad, zowel aan de basis als bij de diverse beleidssectoren.
Binnen het kader van deze scriptie is het vooral de bedoeling om na te gaan hoe het beleid de problematiek aanpakt en wat hiervan de positieve en negatieve gevolgen zijn. Woord en wederwoord komen vanuit het beleid en vanuit de verschillende sectoren die participeren in het beleid en in de ontplooiing van het multiculturele samenleven. Wat is geweest, wat is en wat zal zijn. Een beleidsevaluatie is het aangewezen instrument om na te denken over toekomstige stappen die het stedelijke beleid kan ondernemen.
Een beeld van Gent als voorbeeld van een multiculturele stad, met een beleid ECM, met een ruime diversiteit aan actoren en met positivo’s en critici. Gent is een stad met mogelijkheden die vaak niet optimaal benut worden, doch ook een stad waar het doelgroepenbeleid in een nieuwe fase is terecht gekomen. Vanuit deze beleidsevaluatie zal dan ook een poging worden ondernomen om zowel de nieuwe elementen onder de loep te nemen als om enkele visies op de toekomst te ontwikkelen.
11.1.Diversiteit in de diversiteit.
Gent heeft onmiskenbaar een zeer diverse samenleving. Getuige de verschillende nationaliteiten die in Gent vertoeven.
“Binnen die etnisch-culturele minderheden vinden we zo'n 124 verschillende nationaliteiten terug. Wanneer we alle nationaliteiten in Gent in rekening brengen (Belgen, EU-ers en andere rijke landen inbegrepen) zijn er dat 148. Op wereldvlak zijn er 233 verschillende landen! “[218]
Het onderzoek in deze scriptie richt zich enkel op de Turkse, Marokkaanse, Algerijnse en Tunesische bevolkingsgroepen. Gezien dit 60,88% van alle ECM omvat is dit de meest omvangrijke groep. Voor alle inwoners van Gent betekent dit 7.65% op een totale bevolking van 233.236 personen, terwijl de totale groep ECM[219] 29308 of 12,57% omvat. De grootste groep is de Turkse die bijna de helft (46,81%) van de ECM vertegenwoordigd of 5,88% van de totale Gentse bevolking. Dit betekent dat ongeveer 2/3 van de allochtonen personen zijn van Turkse of Maghrebijnse afkomst.
Tabel 11.1(1): Opdeling naar nationaliteit, verhouding tot de totaliteit van de ECM* en de totale bevolking van Gent
|
NIET BELG |
BELG |
TOAAL |
% van de ECM |
% van de totale bevolking |
|
|
|
|
|
|
TURKIJE |
4982 |
8736 |
13718 |
46,81 |
5,88% |
MAROKKO |
1034 |
1603 |
2637 |
9 |
1,13% |
ALGERIJE |
271 |
373 |
644 |
2,2 |
0,28% |
TUNESIE |
227 |
615 |
842 |
2,87 |
0,36% |
|
|
|
|
|
|
kolomtotalen |
6514 |
11327 |
17841 |
60,88 |
7,65% |
|
|
|
|
|
|
% vd totale bevolking (=233 236) |
2,79% |
4,86% |
7,65% |
|
|
*ECM = Etnisch Culturele Minderheden
Bron: Stad Gent, Stedelijke Integratiedienst. Omgevingsanalyse 2003-2005.[220]
Een belangrijke opmerking: in deze cijfers is de groep die bij de geboorte “automatische toekenning” van de Belgische nationaliteit krijgt niet opgenomen. Voor de totale groep van ECM bedroeg dit ongeveer 2300 op 01/07/2001. Bij een schatting in april 2004 bedroeg dit aantal tussen de 4 à 5000. Deze schattingen gebeuren op basis van naamtellingen en zijn dus niet exact maar wel een realistische benadering. “M.a.w. een groeiend deel van de jonge allochtonen verdwijnt uit de officiële statistieken. Of dit positief of negatief is, is voorwerp van discussie en beleidskeuzes.”[221]
Zoals al gezegd wordt het begrip allochtoon in deze studie beperkt tot een deel van de doelgroep allochtonen en bijgevolg ook van de ruimere doelgroep ECM. Wat Gent betreft is dit de grote meerderheid (zie tabel 11.1(1)). De totale groep ECM omvat 4 doelgroepen die gedefinieerd zijn in het “Beleidsplan Etnisch Culturele Minderheden 2003-2005”[222]. De basis voor deze definiëring is het decreet van 28/04/1998: “Decreet inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden.”[223]
Tabel 11.1(2): ECM.
Bronnen |
Doelgroepen |
|
Aantal |
Totaal |
|
|
|
|
|
BR + VR |
Allochtonen |
met VREEMDE nationaliteit |
11 210 |
|
|
|
met BELGISCHE nationaliteit |
13 999 |
|
|
|
Totaal (* inclusief vluchtelingen) |
|
25209 |
BR + VR |
Vluchtelingen |
Erkende vluchtelingen Niet-Belgen |
157 |
|
|
|
Erkende vluchtelingen met B. nat. verwierven |
442 |
|
WR |
Asielzoekers |
|
4.099 |
4 099 |
|
TOTAAL |
|
|
29 308 |
BR+VR+WR |
Totale bevolking Gent |
|
|
233.236 |
|
% all.+vlucht. op totale bevolking |
|
|
12,57% |
SCHATTINGEN |
|
|
|
|
apr-04 |
Allochtonen |
allochtone kinderen met automatische toekenning Belg. nat. bij geboorte |
|
4 à 5000 |
apr-04 |
Woonwagen-bewoners |
|
|
+/- 50 |
2000 |
Mensen zonder papieren |
(ruwe schatting, wordt voorlopig door niemand bevestigd) |
|
3000? |
|
TOTAAL |
|
|
8000? |
(BR: Bevolkingsregister, VR: Vreemdelingenregister, WR: Wachtregister)
Bron: Stad Gent, Stedelijke Integratiedienst, Omgevingsanalyse 2003-2005 Inleiding & Index. Demografie. Laatste wijziging 01/07/2004. http://www.gent.be ( 02/02/2005)
De doelgroep ECM van de Stad Gent omvat dus vier belangrijke categorieën met elk hun specifieke problemen. De definiëring van de 4 doelgroepen is een evenwichtsoefening en bijgevolg vatbaar voor kritiek. Ze is echter zo opgevat dat de categorieën elkaar per definitie uitsluiten waardoor dubbeltelling vermeden wordt.
1. Allochtonen: de definiëring van deze doelgroep werd besproken in het deel 4.2. Enkel de allochtone kinderen met automatische toekenning bij geboorte vormen een problematische categorie bij het weergeven van de exacte cijfers. Hun verdwijnen in de autochtone bevolkingsgroep maakt hun problemen er niet minder door. Daarom is het noodzakelijk deze groep nauwgezet te blijven opvolgen. In de eerste plaats vanuit de bezorgdheid over gelijke onderwijskansen. Indien er gesproken wordt over allochtonen moet er dus steeds rekening gehouden worden met cijfers die hoger liggen dan het aantal zoals opgegeven in de tabel 11.1(1). Er is een dringende nood aan een objectief telsysteem. Waar nu nog schattingen mogelijk zijn, zal dat in de toekomst wellicht heel wat moeilijker worden. Uiteraard is dit een gevoelige kwestie omdat het onwillekeurig doet denken aan de registratie van de joden door de Nazi’s vanaf de jaren dertig. Toch is er een noodzaak aan werkbare cijfers. “Als het om harde cijfers moet gaan is het nodig goed af te spreken hoe er wordt geregistreerd. Alleen dat maakt het mogelijk zinvolle cijfers te produceren, cijfers die hard nodig zijn voor beleid en praktijk”[224]
Hoe belangrijk deze discussie wel is, wordt onder meer aangetoond door de internationale aandacht rond deze materie. Er wordt gewezen op de noodzaak maar ook op de gevaren van de registratie van leden van een specifieke doelgroep.
Uit: Registration of allochthnous persons, the experience in Flanders. (Dr. Caestecker F.)[225]
“Public authorities as a real power: avoiding abuse.” There may be a fear that a competent authority, controlled by a majority, may, through registration of origin, find itself in the position to act in a discriminatory way towards minorities who have become identifiable. Such a fear cannot be ignored in Flanders, where the 1990s saw the electoral advancement of a political grouping which is not in favour of the presence of the population that stems from immigration.
“The symbolic power of public authorities: social cohesion must not be weakened.” Officially registering origin may reinforce ethnic dividing lines in the sense that they are thus officially legitimised. This official registration of origin signifies, in fact, the institutionalisation of a line of demarcation drawn in the heart of society.
A Flemish model of self-identification. This concern brings us to reject ‘objective’ criteria to define the target group of a positive action policy: only self-identification recognises the subjective character of attribution to a social group. |
De tekst waaruit bovenstaande fragmenten afkomstig zijn, werd samengesteld op basis van een eerder rapport naar aanleiding van een beleidsvoorbereidend onderzoek, in opdracht van de Dienst Emancipatiezaken van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.[226]
2. Vluchtelingen: "Dit zijn personen die als vluchteling erkend zijn of asiel hebben aangevraagd en nog niet definitief afgewezen zijn."[227]
De grootste groep hier zijn de asielzoekers. Hun aantallen kunnen relatief nauwkeurig worden bijgehouden. Relatief, want veel asielzoekers die ingeschreven zijn in andere gemeenten houden zich anoniem op in de steden. Dit is te verklaren door de zoektocht van asielzoekers naar minimaal sociaal contact met lotgenoten. De aantallen die in tabel worden opgegeven, vertegenwoordigen enkel deze die ingeschreven zijn in de Gentse registers.
“Wij zijn ervan overtuigd dat OCMW’s de hun toegewezen asielzoekers in de eigen gemeente moeten opvangen, maar anderzijds kan een sedert geruime tijd scheef gegroeide situatie niet onmiddellijk recht gezet worden. Ook kunnen de asielzoekers zelf niet op straat worden gezet. Daarom is de Stad Gent bereid ook tijdelijke opvang te bieden aan asielzoekers van andere gemeenten mits die gemeenten zelf een inspanning doen om hun cliënten te herhuisvesten en zij ook financieel bijdragen in de opvang.”[228]
Voor november 2002 geeft dit de volgende aantallen: asielzoekers 4747, toegewezen aan OCMW’s van andere gemeenten: 2.757. Het probleem van de niet geregistreerde asielzoekers is gekend door de stad. Niet alle asielzoekers die in Gent verblijven doen dit op officiële basis. Dit leidt uiteraard tot andere cijfers. Het uiteindelijke aantal aanwezige asielzoekers op het grondgebied van Gent is niet exact gekend en zelfs een schatting is moeilijk[229].
3. Woonwagenbewoners: “personen met een nomadische cultuur, die zich legaal in België bevinden en die traditioneel in een woonwagen wonen of gewoond hebben.”[230]
Deze omschrijving heeft een bizarre bijklank. Nomadisch en legaal zorgt voor een ruime inperking van de betekenis woonwagenbewoner. Roma zonder papieren (categorie mensen zonder papieren) komen in deze categorie niet voor. Uiteraard is hun verblijf vaak tijdelijk, doch de beperking die het beleid hier doorvoert heeft weinig zin. De resterende doelgroep wordt geminimaliseerd en bedraagt in aantal ongeveer 50, een schatting na overleg met personen die met deze groepen werken. De grootste sociale en maatschappelijke problemen stellen zich net met de nomadische groepen die niet over de Belgische papieren beschikken en/of nomadisch zijn in de echte betekenis van het woord en bijgevolg niet door landsgrenzen gebonden zijn. De woonwagenbewoners waarover het beleidsplan spreekt zijn eigenlijk mensen die residentieel geworden zijn en in de problemen verkeren. Ze zijn vaak het slachtoffer van huisjesmelkers.[231]
4. Mensen zonder papieren: “De term 'mensen zonder papieren' is een verzamelnaam voor alle vreemdelingen die in Gent verblijven zonder wettig verblijfsstatuut.”[232]
“Onwettig statuut” betekent dat deze mensen nergens geregistreerd. Ruwweg wordt deze groep geschat op ongeveer 3000 personen. Voor deze cijfers staat echter niemand garant. Het is trouwens moeilijk om onderscheid te maken tussen de vele niet-Gentse asielzoekers (toegewezen aan OCMW’s van andere gemeenten) en mensen zonder papieren. Beide groepen zijn trouwens constant aan wijzigingen onderhevig.
11.2.Geografische spreiding van de ECM: Een argument pro gebiedsgerichte werking.
De voorbije jaren is er heel wat te doen geweest rond de uitbouw van modellen in het kader van de “nieuwe politieke cultuur”. Ook in Gent heeft dit geleid tot enkele stevige debatten. Na de goedkeuring van een nieuwe wet over de “mogelijkheid tot de installatie van districtraden in gemeenten met meer dan 100duizend inwoners”[233], ontstond al heel snel een pluralistisch platform dat pleitte voor de invoering van deze districtraden. Ondanks de jarenlange inzet voor het verkrijgen van voldoende handtekeningen om een referendum hierover te organiseren - wat uiteindelijk op de valreep is mislukt - heeft de stad Gent beslist deze denkpiste af te voeren. Voor Gent zou dit trouwens een terugkeer naar het verleden betekenen. De installatie van districten is een vorm van gedeeltelijke de-fusionering. Gezien de beperkte grootte van Gent, in vergelijking met bijvoorbeeld Antwerpen, zijn de districten geen oplossing voor het naderbij brengen van de burger. Het zou geleid hebben tot een grote versnippering van middelen en mogelijkheden.
Dit betekent niet dat het Gentse stadsbestuur geen oog heeft voor de vernieuwing van de bestuurlijke vormen. Het Gentse stadsbestuur heeft namelijk gekozen voor gebiedsgerichte werking, waarbij op basis van samenspraak met actoren en burgers een programma voor de specifieke wijk wordt opgesteld.
“De gemeenteraad gaf op 23 juni 2003 het groene licht om voor alle 29 wijken/gemeenten een programma op te maken. Een wijkprogramma geeft de kijk van de Stad op de wijk weer en ontvouwt de plannen voor de komende vijf jaar.”[234]
Dit is een beleidsbeslissing die nog volop in ontwikkeling is en bijgevolg nog niet geëvalueerd kan worden. Hopelijk heeft de stad geleerd uit het verleden. De hoorzittingen van de dienst “Actie Samenspraak”, die nu is omgebouwd tot de dienst “Stedenbeleid en Internationale Betrekkingen”, zijn geen groot succes gebleken. Niettemin is gebiedsgerichte werking de beste keuze.
Ook in het kader van het ECM-beleid biedt gebiedsgerichte werking de beste kansen. Wanneer we de spreiding van de ECM over het grondgebied van de stad Gent bekijken wordt dit overduidelijk. Bij een vergelijking van de kaart “Sociaal Impuls Fonds actiegebied Gent”[235] en de kaart “spreiding ECM Gent”[236] zien we enkele opmerkelijke overeenkomsten.
Nagenoeg het ganse “actiegebied Sociaal Impuls Fonds (SIF)”[237] ligt in de zone met hoge concentraties ECM. Of omgekeerd: het grootste deel van de ECM woont in SIF-buurten. Deze concentraties gaan van +10% tot +60%. Dit betekent dat de overgrote meerderheid van de ECM wonen in de kansarme buurten van de stad. De concentratie van de ECM in deze buurten leidt tot een extra belasting voor de draagkracht van buurten die op heel wat andere vlakken ook al achtergesteld zijn en waar dringende ingrepen nodig zijn.
Deze concentraties geven een extra dimensie aan de maatschappelijke problemen. In het onderwijs is er het fenomeen van concentratiescholen. Op zich is een concentratieschool niet verkeerd maar dan moet ze over de nodige middelen beschikken om de specifieke problematiek van dit fenomeen aan te pakken. De “SIF-buurten” zijn bovendien concentratiewijken van werklozen en leefloontrekkers, op zich geen ideale situatie om een rijk (inter)cultureel samenleven mogelijk te maken. Ook de woonkwaliteit is er heel wat lager, zowel qua infrastructuur als wat betreft de woonhuizen zelf.
Door de specifieke situatie van de deze wijken is het een goede zaak om aan gebiedsgerichte werking te doen. Toch wordt dit een dubbeltje op zijn kant. In deze wijken is er een grote diversiteit aan culturen. Het zal niet evident zijn om de samenspraak zo te organiseren dat ook de diversiteit aan bod komt. De verschillende gemeenschappen zijn dikwijls sterk op zichzelf teruggeplooid.
Een markant voorbeeld: op het “Stadsgesprek” op 15 november 2004[238], georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap in de Vooruit in Gent, waren 187 vooraf ingeschreven deelnemers. Van al deze personen waren er slechts twee deelnemers van vermoedelijk (telling op basis van voor- en familienaam) allochtone afkomst, waarvan één werkzaam in het stadsbedrijf AG SOB (stadsontwikkelingsbedrijf). Slechts één organisatie, die niet behoort tot de stedelijke structuren en duidelijk werkt rond de problematiek van de multiculturele samenleving, was aanwezig, “Divers & Actief”, een organisatie uit de Brugse Poort, die werkt aan een betere communicatie tussen (en samenleven van) de diverse culturen. Uiteraard waren er wel stedelijke organismen en aanverwanten aanwezig zoals het RISO (Regionaal Instituut voor de Samenlevingsopbouw Gent), ING (Intercultureel Netwerk Gent), de Stedelijke Integratiedienst, en enkele andere, maar er was geen vertegenwoordiging van de vele allochtone zelforganisaties.[239] Dit betekent dat deze stadsgesprekken de stem hebben gemist van een belangrijk deel van de bevolking. Bij navraag bij enkele allochtone organisaties naar de reden van die afwezigheid wordt meestal gewezen op een fundamenteel wantrouwen en een gebrek aan motivatie om het debat aan te gaan met buitenstaanders[240]. Het is bijgevolg nodig om nieuwe en/of alternatieve initiatieven te ontwikkelen om een evenwichtige participatie van de diversiteit te garanderen.
Een ander aspect is de ongelijke verdeling van confrontatiemomenten met de multiculturaliteit in de stad. Positieve of negatieve ervaringen hebben een heel andere betekenis en draagwijdte indien men in een concentratiewijk woont of in één van de “witte” buurten. Wie permanent leeft in een buurt met veel allochtonen zal anders aankijken tegen bepaalde problemen en beleidsmaatregelen. Dit maakt het voor de politieke klasse extra moeilijk om een beleid te voeren dat algemeen aanvaard is. Hier kan gebiedsgericht beleid een oplossing bieden. Een functioneel beleid is een beleid dat gedragen wordt door zoveel mogelijk mensen die er belang bij hebben. Hoe dichter bij deze mensen het beleid ontwikkeld wordt, hoe groter de draagkracht ervan zal zijn. Stedelijke subsidiariteit mag niet enkel een verkiezingsslogan zijn maar moet in de praktijk de regel worden.
11.3.De concentratiewijk: stadskanker of microkosmos.
Om te kunnen spreken over concentratiewijken moet men eerst kijken naar de spreidingscijfers voor geheel Gent. Het spreidingsgemiddelde van de ECM in Gent op 01/10/2001 bedraagt 12%[241]; op 31/12/2003 is dit reeds 12.6%.[242] Meer dan 2/3 van het Gentse grondgebied heeft echter een ECM-aanwezigheid lager dan 5%. Dit betekent dat ongeveer 1/3 van Gent boven de 5% scoort, waarbij ongeveer 1/10 boven het gemiddelde, met concentratiewijken van 30% of meer. Deze percentages kunnen nogal eens verschillen, afhankelijk van de gebruikte criteria. Daarom is het belangrijk om even stil te staan bij de definiëring van het begrip “concentratiewijk”.
“Wij definiëren een wijk als concentratiewijk [243]
(a) als in deze wijk het aandeel niet-westerse allochtonen tenminste 10% bedraagt en
(b) als in deze wijk het aandeel niet-westerse allochtonen minimaal een derde groter is dan het aandeel niet-westerse allochtonen in de gemeente waartoe deze wijk behoort. Witte wijken worden gedefinieerd als wijken waar maximaal 10% van de bevolking (niet-westers) allochtoon is en waarin het aandeel allochtonen minimaal een derde onder het gemiddelde van het aandeel allochtonen in de gemeente ligt.”
Deze definitie betekent voor Gent, dat men kan spreken van een concentratiewijk vanaf 16 à 17% ECM en witte wijken indien het aandeel ECM lager is dan 8%. Bijna 3/4 van het Gentse grondgebied bestaat dus uit witte wijken. Bijna 10% kan duidelijk als concentratiegebied beschouwd worden. De rest zijn vooral overgangszones of gebieden rond het gemiddelde.
De bovenstaande definiëring kan als algemeen geldig beschouwd worden, gezien de hoge instapwaarde van 10%. Wat de Gentse situatie betreft, is het toch nodig de definitie ietwat te verfijnen om een beter overzicht te krijgen van de concentratiegebieden. Het gaat hierbij uiteraard niet om punten en komma’s.
Voor Gent kan men spreken over concentratiegebieden indien de aanwezigheid ECM in de wijk boven de 20% uitstijgt en over witte wijken indien de spreiding lager is dan 5%. Waarom deze nuancering. In de gebieden met een spreiding hoger dan 5% en lager dan 20 % zijn grote verschillen merkbaar. Veel van deze wijken kennen een concentratie binnen de wijk zelf, waarbij bepaalde delen van de wijk een hoge concentratie kennen en andere niet. Anderzijds zijn er ook wijken waar de spreiding evenwichtig is verdeeld. Er zijn bijgevolg wijken onder de 10% waar hoge deelconcentraties voorkomen, en wijken boven de 10 % waar een evenwichtige verdeling ervoor zorgt dat men niet echt over concentratiewijken kan spreken. Deze verschillen in verdeling ECM maken het noodzakelijk dat er een gediversifieerd beleid is voor de wijken. Zoals eerder gezegd kan de gebiedsgerichte werking hier in de toekomst een positieve bijdrage leveren.
Een extra belasting voor de concentratiewijken is de spreiding van vluchtelingen, asielzoekers en illegalen. Bij de asielzoekers bijvoorbeeld, met een gemiddelde spreiding van 2.7% over heel Gent, vindt men de hoogste concentraties terug in dezelfde concentratiegebieden als voor de ECM. Duidelijker gesteld: wanneer men de spreidingswaarden van de ECM en asielzoekers vergelijkt[244], is er nauwelijks verschil te zien. Deze concentraties leiden niet alleen tot spanningen tussen autochtonen en asielzoekers maar ook binnen de groep ECM.
Concentratiewijken krijgen meestal een negatieve stempel. In het populistische discours wordt al heel snel een link gelegd tussen de problemen en de grote aanwezigheid van ECM in deze wijken. Dit is echter een problematisering van de concentratie van etnische minderheden in woonwijken van de grote steden[245], die toelaat om de echte problemen onder de mat te vegen. Men zou eerder kunnen spreken over wijken met een “concentratie van problemen”, waardoor de concentratie ECM in diezelfde wijken, als primaire oorzaak wordt aangewezen. Via gebiedsgerichte werking wordt de kans geboden om per wijk de reële problemen in kaart te brengen en aangepaste actieschema’s op te stellen. “Problemen worden niet zozeer veroorzaakt door een bepaald aantal kansarmen of allochtonen, maar door de mismatch tussen de snel veranderende realiteit en bestaande instituties.”[246]
Buurten, die etnisch homogener zijn, hebben het gemakkelijker om te communiceren en om een gemeenschappelijk draagvlak voor beleid en actie te vinden. De gebiedsgerichte werking moet dus primair op zoek gaan naar een gemeenschappelijk draagvlak. Hoe heterogener de buurt, hoe moeilijker de opdracht. Het gevaar bestaat dat de zoektocht te veel beheerst zal worden door vooroordelen en politiek gekleurde of ideologisch getinte meningen en/of doelstellingen. Een goede samenlevingsopbouw moet dit overstijgen en de samenspraak van de burger terugbrengen naar het niveau van de leefbare wijk, het algemene belang en vooral naar de essentie.
Een belangrijke opdracht voor het politieke niveau is het vertrouwen en het geloof herwinnen in de kracht van de samenlevende burgers. Pas wanneer een overheid dat vertrouwen kan en wil uitstralen naar de bevolking, zal die bevolking ongetwijfeld een grotere bereidheid vertonen om te participeren. De overheid moet steeds voor ogen houden dat iedere actie die ze onderneemt, getoetst moet (zijn) worden aan het belang en/of de vooruitgang van de gehele wijk. Waar specifieke acties naar bepaalde doelgroepen nodig zijn, moet het beleid deze acties communiceren naar de andere wijkbewoners, waarbij deze acties duidelijk in het kader van het algemene wijkbelang geplaatst moeten worden of waarbij duidelijk uitgelegd moet worden wat de noodzaak ervan is. De vrees voor een beperkt draagvlak mag geen reden zijn om de burger deze informatie te ontzeggen. Een beleidsmaatregel wordt slechts zinvol bevonden als men ook begrijpt waarom en met welk nut deze is genomen.
Concentratiewijken moeten wijkspecifiek aangepakt worden. Net als deze wijken moet ook het beleid divers zijn. Door actief en participatief wijkbeleid moeten de overheid en burgers werken aan een samenlevingsmodel dat het best aangepast is aan de specifieke problemen van de wijk.
“Het zou echter evengoed kunnen dat buurten waar geen meerderheden voorkomen op de lange termijn instituties kunnen ontwikkelen die het samenleven in de buurt bevorderen. Door de lokale variëteit is het helaas onmogelijk om tot universele succesformules te komen.”[247]
Nieuwe lokale politieke cultuur is een cultuur van politieke diversiteit in beleid en actie. Creativiteit in de probleemgerichte aanpak is een opdracht.
12. De Gentse integratiescène.
12.1 Diversiteit in actoren: de stedelijke organisatie.
Om het beleid te kunnen analyseren is het noodzakelijk om na te gaan via welke organismen het stedelijke beleid wordt uitgevoerd. In het kader van het beleid ECM is er in Gent doorheen de jaren een complexe structuur gegroeid, die zonder gedegen studiewerk onmogelijk te doorgronden is. Het is niet de bedoeling om hier de volledige geschiedenis van het integratie- of het diversiteitsbeleid neer te schrijven. Wel is het noodzakelijk om enkele sleutelmomenten nader toe te lichten. De huidige structuren van het Gentse integratiebeleid zijn immers het gevolg van een lang proces. Doorheen de beschrijving van het beleidsdomein ECM worden bepaalde aspecten geëvalueerd en worden alternatieven besproken.
12.1.1 Van decreet naar beleidsplan.
In het kader van het Vlaams minderhedendecreet van 28 april 1998[248] werd overgegaan tot de erkenning van stedelijke integratiediensten. Er werden tegelijk subsidies voorzien op voorwaarde dat de integratiediensten langetermijnplannen voor het beleid ECM opstelden en deze door de Vlaamse Regering goedgekeurd werden.
In 2000 werd het Gentse Stedelijk Migrantencentrum (opgericht in 1991) erkend als Stedelijke Integratiedienst (SID). Deze dienst stelde in 1999 een beleidsplan op voor de periode 2000-2002 en de Vlaamse Regering keurde het goed. In dit beleidsplan stonden enkele belangrijke bepalingen, die tot op heden de leidraad vormen voor het integratiebeleid.
Wellicht één van de belangrijkste termen in het beleidsplan is de term “inclusief”. “Het minderhedenbeleid wil inclusief zijn. Daarmee wordt bedoeld dat de overheid haar algemene voorzieningen zo toegankelijk mogelijk zal maken voor minderheden, en het aantal afzonderlijke diensten of organisaties voor etnisch-culturele minderheden tot een minimum zal beperken.”[249]
Dit is een voortzetting van het tot dan toe gevoerde beleid. De Stedelijke Integratiedienst of het toenmalige Stedelijk Migrantencentrum werd opgericht om tegemoet te komen aan de specifieke problemen (onderwijs, tewerkstelling, wonen e.a.) van allochtone inwoners. Er werden in dit kader afzonderlijke diensten opgericht, terwijl ook aan een grotere toegankelijkheid van de bestaande diensten werd gewerkt, om deze afzonderlijke diensten op termijn overbodig te maken.[250]
Dit inclusief beleid staat ook duidelijk in het decreet ECM van 28 april 1998. “Het minderhedenbeleid is een inclusief beleid, dit wil zeggen: het beleid ten aanzien van de doelgroepen, dat gerealiseerd wordt in het algemene beleid van de verschillende sectoren, via algemene maatregelen en waar nodig via specifieke acties en voorzieningen.”[251]
Toch is de keuze om inclusief te werken ook een eigen keuze van de stad Gent, gezien de oprichting van het Gentse Migrantencentrum dateert van lang voor het decreet. Het decreet ontstond uiteraard niet op een eiland. Vanuit de ervaring die er in de steden leefde, is er vanaf de uitwerking van het decreet gekozen voor deze vorm van beleid: inclusief met tegelijk ondersteuning door de Vlaamse Gemeenschap, daar waar de oprichting van speciale of bijkomende diensten noodzakelijk is.
12.1.2 De organisatie anno 2000.
Art.36.
§ 1. In de steden Antwerpen en Gent
kan één lokaal integratiecentrum erkend worden.
§ 2. Het lokale integratiecentrum organiseert lokale steunpunten in de
stadswijken, bepaalt hun werkgebied en wijst er personeel aan toe op basis van
de lokale actieplannen. De artikelen 33, § 2, 34 en 35 zijn van overeenkomstige
toepassing.
§ 3. Bij een lokaal integratiecentrum worden cellen voor vluchtelingenwerk en woonwagenwerk opgericht. Artikel 27, § 1, tweede lid tot en met § 4, is van overeenkomstige toepassing.”[252]
Om dit te realiseren werd in Gent één particuliere (ING) en één openbare instelling (Stedelijke Integratiedienst) opgericht. In het decreet, dat van kracht werd op 1 januari 2000, staat duidelijk dat het Lokaal Integratiecentrum (LIC) een vereniging zonder winstoogmerk moet zijn. De bedoeling is er voor te zorgen dat er genoeg kritische impulsen komen op het beleid. In Gent werd het ING (Intercultureel Netwerk Gent vzw) erkend als lokaal integratiecentrum. Daarnaast is er de Stedelijke Integratiedienst (SID) die fungeert als openbare instelling.
Het ING is ontstaan op oude grondvesten, namelijk de vier vroegere LIC’s: De Poort-Beraber, Interculturele Werking De Brug, DHKD (Demokratik Halk Kültür Dernegi) en El Ele/Hand in hand. Deze organisaties hadden een jarenlange ervaring opgebouwd en hun krachten werden van dan af gebundeld in het ING.[253] Zoals zal blijken uit de beschrijving hebben de termen dienst (SID) en centrum (ING) een betekenisvolle inhoud.
In het hiernavolgende kader wordt een beperkte schets gegeven van de grondvesten van het ING. Verder in de scriptie zal aangetoond worden dat het opgaan van deze LIC’s in het grotere ING geen éénduidig gelukkig verhaal is geweest en de gevolgen nu merkbaar en voelbaar worden.
De grondvesten van het ING.
De Poort-Beraber (Gent Noord):
Dit erkende LIC was wellicht één van de bekendste op het Gentse grondgebied. Het ging vooral om eerstelijnswerk (directe dienstverlening): taallessen en lessen basiseducatie, jeugd-, kinder- en vrouwenwerking, jobwerking, studiebegeleiding … Naast de deelwerkingen was er ook participatie in buurtwerkingen zoals de buurtkrant en de buurtoverlegcomités. Na het opgaan in de ING werking, bleef de vzw bestaan, doch enkel als een soort infrastructuur of patrimonium vzw. Uit de werking van de Poort-Beraber is een afdeling van Job & Co[254] gegroeid die werkt vanuit het patrimonium van de vzw in de Sleepstraat. Kadanz is een jeugdwerking en is de verderzetting van een deelwerking. Kadanz is nu opgegaan in de koepel Jong vzw[255].
De Poort-Beraber is op veel vlakken een pionier geweest en heeft als model gestaan voor heel wat beslissingen op Vlaams en op Gents niveau. Bijvoorbeeld: “Het allereerste onthaalproject voor anderstalige nieuwkomers ging pas in 1992 van start. Het Gentse integratiecentrum de Poort-Beraber was de initiatiefnemer en de Turkse nieuwkomers vormden de doelgroep.”[256] Dit onthaalproject werd als voorbeeld gebruikt bij de uitwerking van andere gelijkaardige projecten in Vlaanderen.
Interculturele werking De Brug (Gent Oost).
Ook het LIC De Brug was een buurtgerichte werking. Enkele belangrijke activiteiten waren onder meer de studiebegeleidingsdienst, de speel-o-theek en de jeugdwerkingen. Momenteel is er nog de kinder- en tienerwerking “De Bonte Was”, een meisjeswerking en een speelpleinwerking. Vzw De Brug is nu opgegaan in de koepel Jong vzw.
DHKD (Gent Zuid –Ledeberg)
DHKD is ontstaan uit een zelforganisatie en is een uitzondering in het integratielandschap. Het is een van de weinige keren dat het verenigingsleven van de allochtonen zelf uitgroeide tot een lokaal integratiecentrum. Voor de rest werden de allochtone zelforganisaties gedirigeerd in de richting van het verenigingsleven voor volksontwikkeling. Het gebrek aan aandacht voor deze zelforganisaties, als centrale ijkpunten voor het beleid, is een gemiste kans geweest.[257] DHKD als LIC is met middelen en personeel opgegaan in het ING. DHKD als zelforganisatie is blijven bestaan als socio-culturele vereniging en wil de solidariteit op sociaal en cultureel vlak bevorderen tussen Belgen en Turken. Hiervoor heeft ze een ontmoetingscentrum en een bibliotheek. Ze organiseert taallessen, toneel, dans, muziek en folkloremomenten
De vroegere werking van DHKD was gelijkend aan die van de andere LIC’s zoals De Poort-Beraber, namelijk taallessen, vrouwenwerking, en zo meer. Na het opgaan van de vier LIC’s in het ING zijn de middelen voor de resterende werking drastisch verminderd. Dit is een probleem dat ook wordt aangekaart bij El Ele.[258]
El Ele (Gent West)[259]
El Ele is in 1982 van start gegaan als vrouwenwerking voor Turkse vrouwen van de 1ste generatie. Vanaf het begin werd er gekozen voor eerstelijnswerking die zo dicht mogelijk bij de mensen staat (tot bij de mensen thuis). Deze manier van werken zorgde voor de opbouw van een grote vertrouwensbasis bij de doelgroep. In 1994 kon El Ele een eigen huis bouwen met middelen van het SIF en op grond van de stad Gent (in erfpacht). De werking liep over drie wijken: de Brugse Poort, het Rabot en de Bloemekenswijk.
El Ele is vooral een vrouwenwerking. In de loop der jaren is de organisatie vaak pionier geweest. Vanaf het begin stond “empowerment” voorop, met andere woorden: er werd gewerkt vanuit de kracht van de vrouwen zelf. Er werd onder meer een “Schoonmoederswerkgroep” uitgebouwd. Deze richtte zich op de nieuw aangekomen vrouwen.
Naar aanleiding van een aantal allochtone drugdoden in Gent werd gestart met een drugwerkgroep. De voornaamste doelstelling was het interculturaliseren van de drugsector. Deze werking (en methodiek) werd nadien overgenomen door stad Gent maar het project is al lang niet meer de werking zoals door El Ele opgezet. Een ander project was “Ouder worden in Vlaanderen”. De methodieken die El Ele had ontwikkeld zijn nadien overgenomen door de provincie maar ook hier blijft er van de oorspronkelijke doelstellingen niet veel meer over.
El Ele ging als LIC op in het ING. Al heel snel kwam El Ele in conflict met de leiding van het ING. Vooral het verdwijnen van het basiswerk was onaanvaardbaar. El Ele stapte op en is teruggekeerd naar haar oorsprong. Voor El Ele is hulp- en eerstelijnsdienstverlening een cruciaal element, laagdrempelig en met een “open” huis.
Op haar hoogtepunt had El Ele 15 personeelsleden. Alle middelen zijn echter opgegaan in het ING. Momenteel beschikt El Ele voor eenzelfde werking als vroeger over 3,5 personeelsleden en dit tot eind 2005. Indien men geen nieuwe financieringsbronnen vindt, ziet de toekomst er behoorlijk donker uit. Door de beperking van de middelen kan de organisatie haar volledige doelstellingen niet meer nakomen. Voor de activiteiten die nu lopen is El Ele verplicht te werken met wachtlijsten.
Momenteel werkt El Ele ook als organisatie “waar armen het woord nemen” en zorgen ze maandelijks voor een voedselbedeling.
Het belang van deze grondvesten kan niet ontkend worden. Door de lange ervaring en een vaste voet aan de grond in de wijken met veel ECM zijn ze goed geplaatst om in het ING te fungeren als primaire fundamenten. Het ING is dan ook een prioritaire partner van de Stedelijke Integratiedienst. Het ING werkt nu steeds minder vanuit de basis. (Zie: 12.1.3.3. Agora zoals het is of worden zal.)
*****
De SID staat in voor de uitvoering van het beleidsplan in samenspraak met het ING. De SID werkt rechtstreeks onder het stadsbestuur, terwijl het ING naast haar taakafspraken ook een eigen bijkomende invulling kan geven aan haar opdracht. ING heeft dus een zekere autonomie om een minimum aan onafhankelijke impulsen en adviezen te voorzien en te verzekeren.
Fig. 12.1.2. De organisatie anno 2000.
Bron: Beleidsplan etnisch culturele minderheden Basis beleid 2000-2002.[260]
Het bovenstaande schema toont duidelijk de wisselwerking tussen de SID en het ING. Het is echter ook duidelijk dat de hoger genoemde autonomie beperkt is tot een gedeeltelijke eigen planning en taakafspraken. Door het permanent overleg wordt dit uiteraard meer een taakverdeling, die dan naar eigen inzicht geconcretiseerd kan worden, met input voor beide organisaties en vanuit grotendeels dezelfde bron, het beleidsplan. Omgekeerd liggen beide organisaties min of meer mee aan de basis van dat beleidsplan.
Hier is duidelijk de tendens te zien dat het stadsbestuur er vooral naar streeft zoveel mogelijk zelf de controle te behouden over de integratiediensten. De vraag is of in een dergelijke structuur de doelgroepen daadwerkelijk op het adviserende niveau geraken. Via ING en SID is er immers een sterke filter ingebouwd. Ook in de nieuwe structuur (zie verder) doet zich hetzelfde fenomeen voor. Vooral het ING, dat maximale autonomie zou moeten krijgen in verband met haar impulsfunctie ten aanzien van de SID en het beleid in het algemeen, moet het doen met vrijheid in onvrijheid, namelijk autonomie in functie van de eigen accenten en nieuwe impulsen, doch beperking van die autonomie in functie van een efficiënt en door de stad uitgeschreven beleid.
Het schema is duidelijk maar toch zijn er enkele toelichtingen nodig rond de gebruikte begrippen.
1) Omgevingsanalyse.
Elk beleidsplan moet gestoeld zijn op degelijk onderzoek en kennis van het terrein. Daartoe wordt er door de integratiediensten een omgevingsanalyse gemaakt. Door de voortdurende maatschappelijke veranderingen is het noodzakelijk deze analyse voortdurend te updaten. Gegevens die vandaag worden neergeschreven zijn morgen alweer geschiedenis. Het bijhouden van een levende omgevingsanalyse is de taak van vooral de Studie- & Documentatiedienst van de SID.
“Om een snelle veroudering van het basismateriaal te vermijden moet dit een permanente opdracht blijven. Een goed beleid mag immers niet achter de feiten aanhollen. Cruciaal daarbij is de beschikbaarheid van "objectieve", "betrouwbare" cijfers en de snelheid waarmee die de evoluties weergeven. Uiteraard maken wij die niet zelf aan maar doen we beroep op bestaande informatiebronnen bij de stad Gent of elders.”[261]
Deze informatiebronnen zijn zeer divers. Uiteraard zijn er in de eerste plaats de bronnen van de diverse stadsdiensten, naast de jaarverslagen van allerhande organisaties en diensten op de verschillende bestuurlijke niveaus. De voornaamste taak van de Studie- & Documentatiedienst is deze gegevens te verzamelen en te analyseren. Dit werk is cruciaal om een degelijk beleidsplan te kunnen opstellen. Veel van deze gegevens zijn online consulteerbaar. Toch moet gewaarschuwd worden dat niet alle gegevens, ook al zijn ze afkomstig van officiële instanties, altijd even correct of accuraat zijn.
2) Kernresultaatgebieden (KRG’s).
“Resultaatgebieden zijn gebieden waarop een organisatie resultaten moet bereiken. De resultaatgebieden welke direct gekoppeld zijn aan het primaire proces, noemen we kernresultaatgebieden.”[262]
De 19 KRG’s[263] voor Gent in het eerste beleidsplan 2000-2002:
1. Inclusief beleid en toegankelijkheid algemene voorzieningen: wonen. 2. Inclusief beleid en toegankelijkheid algemene voorzieningen: onderwijs. 3. Inclusief beleid en toegankelijkheid algemene voorzieningen: volwassenenonderwijs. 4. Inclusief beleid en toegankelijkheid algemene voorzieningen: arbeid en tewerkstelling. 5. Inclusief beleid en toegankelijkheid algemene voorzieningen: welzijn. 6. Inclusief beleid en toegankelijkheid algemene voorzieningen: gezondheid. 7. Inclusief beleid en toegankelijkheid algemene voorzieningen: volksontwikkeling en cultuur. 8. Inclusief beleid en toegankelijkheid algemene voorzieningen: sport en recreatie. 9. Inclusief beleid en toegankelijkheid algemene voorzieningen: levensbeschouwelijke stromingen. 10. Organisatie van de participatie van de doelgroep. 11. Informatieverstrekking over het gevoerde beleid. 12. Realiseren onthaalbeleid nieuwkomers. 13. Bestrijding racisme en discriminatie. 14. Harmonieus samenleven stimuleren. 15. Het op elkaar afstemmen van het stedelijk beleidsplan etnisch-culturele minderheden en de veiligheids- en samenlevingscontracten. 16. Het op elkaar afstemmen van het stedelijk beleidsplan etnisch-culturele minderheden en het stedelijk jeugdwerkbeleidsplan. 17. Het lokale beleid t.a.v. vluchtelingen. 18. Het lokale beleid t.a.v. woonwagenbewoners. 19. Het lokale beleid t.a.v. mensen zonder papieren.
|
Deze KRG’s zijn deels bepaald door de Vlaamse Regering, deels een toevoeging door de stad Gent. De toegevoegde gebieden (KRG 13 t.e.m. 19) zijn keuzes die gemaakt werden om een succesvol beleid te garanderen, de zogenaamde kritische succesfactoren.
Bij de opmaak van het beleidsplan ECM 2002-2005 werd het aantal KRG’s herleid tot 11. Dit is grotendeels een herschikking waarbij bepaalde KRG’s samengevoegd werden. De kritische succesfactoren die in het eerste beleidsplan als KRG geformuleerd werden zijn nu opgenomen in andere KRG’s.
3) Strategische en operationele doelen.
“Strategische doelen zijn doelen op middellange of lange termijn. Zij geven de richting aan waar een organisatie naar toe wil. In een strategisch doel wordt het resultaat of effect dat beoogd wordt globaal omschreven, in een langetermijnperspectief geplaatst en in een ruimere visie gesitueerd.”[264]
Per maatschappelijk domein en/of KRG worden de strategische doelstellingen uitgewerkt. Bij het opstellen van deze doelstellingen is de input van de SID en het ING van het grootste belang. De omgevingsanalyse van de SID en de terreinervaring van het ING zijn de noodzakelijke toevoer om ervoor te zorgen dat de doelstellingen realistisch zijn en beantwoorden aan de reële noden.
Om deze doelstellingen te realiseren is de opstelling nodig van concretere doelstellingen: de operationele doelstellingen. Ook hier is de inbreng van het werkveld een belangrijke vereiste.
“Operationele doelen zijn doelen op korte termijn. Zij worden gebruikt om de strategische doelen te realiseren. Zij worden vaak opgenomen in het jaarplan. Een operationele doelstelling geeft aan het handelen een welbepaalde richting en maakt de evaluatie van een actie op haar effectiviteit mogelijk. Bij de operationele doelstellingen worden steeds de middelen weergegeven. Tevens worden de criteria en de normen bepaald die gebruikt worden voor de evaluatie.”[265]
Dit betekent dat in het beleidsplan vooral de strategische doelstellingen centraal staan. De operationele doelstellingen zijn soepeler te interpreteren. Het zijn werkdoelen die vlot aangepast kunnen worden aan de veranderende realiteit. Ook bieden zij kansen op koerscorrecties indien blijkt dat bepaalde doelstellingen niet zullen gehaald worden. In de beleidsplannen van Gent zijn heel wat operationele doelstellingen opgenomen. Ze laten een grotere vrijheid aan de SID en het ING om hun werkplannen op te bouwen en de operationele doelstellingen concreet in te vullen in functie van hun acties en projecten. Een belangrijk element van deze operationele doelstellingen is hun functie als werkinstrument voor evaluatie.
Vooral binnen het ING, dat naast het beleidsplan ECM eveneens een eigen planning opmaakt, kunnen deze operationele doelen verder uitgewerkt en er nieuwe aan toegevoegd worden. In welke mate dat gebeurt, is afhankelijk van de mate waarin het ING gebruikt maakt van haar autonome speelruimte. Uiteraard zal ook veel af hangen van de politieke wil van de beleidsvoerders. Van de kant van het ING zal het belangrijk zijn om zich zoveel mogelijk uit het politieke machtsspel te weren.
4) Taakafspraken.
Taakafspraken zijn nodig om tot één werkbaar geheel te komen. De middelen zijn beperkt. Het zou dus nefast zijn mochten de verschillende diensten elkaar voortdurend voor de voeten lopen en zich bezig houden met identieke opdrachten of activiteiten. Het permanent overleg tussen de SID en het ING vormt hierbij de belangrijkste schakel. Pas na duidelijke taakafspraken kunnen de diverse diensten aan de slag.
Het ING kan deze taakafspraken naar eigen inzicht concretiseren en gaat op haar beurt via haar centrale werking, plannen opmaken en de taakafspraken delegeren naar de vier deelwerkingen: actieplan West, actieplan Noord, actieplan Oost en actieplan Zuid. Althans volgens het beleidsplan, want in de realiteit heeft het ING enkele belangrijke veranderingen ondergaan (zie 12.1.3.3. kader “ING van bottum up naar top down”).
5) Specificiteit van de beleidsdomeinen.
Het inhoudelijke aspect van het beleid ECM komt onder meer aan bod bij de bespreking van de strategische projecten in 12.1.4
12.1.3 De nieuwe organisatiestructuur.
Dit deel handelt over de huidige Gentse organisatiestructuur en over hoe hij initieel gewenst of gepland was. De interne structuur van de SID en de prioritaire partners in het beleid zullen uitvoerig behandeld worden.
De Gentse organisatie werkt niet in een vacuüm. Er zijn de overheidsorganisaties doch deze zullen in deze scriptie niet besproken worden. Naast de overheidsorganisaties zijn er uiteraard nog heel wat andere organisaties en verenigingen actief. Het beleidsveld ECM in Gent is een labyrint. De verwevenheid van de vele organisaties en structuren is zeer groot. Om enkele voorbeelden te geven: personeel is vaak werkzaam in verschillende organismen, leden van het ene organisme zitten in de beheerraad van een ander en omgekeerd en de stad is alom aanwezig op de verschillende niveaus en op verschillende wijze.
Voor een beter begrip van dit tekstdeel wordt nu reeds verwezen naar twee schema’s die in loop van deze scriptie worden besproken: Schema 12.1.3.3. “Agoramodel” en Bijlage 3: “de Agorastructuur zoals bedoeld in de conceptnota”.
12.1.3.1 De wording van Agora: naar een concept.
Beleid is pas functioneel wanneer het dynamisch is. Eén van de belangrijke facetten van deze dynamiek is de mate waarin de structuren zich kunnen aanpassen aan gewijzigde maatschappelijke omstandigheden. Een dynamiek waarbij naar de best aangepaste structuren wordt gestreefd, om op een optimale wijze de strategische en operationele doelstellingen te kunnen verwezenlijken.
De oprichting van de Agorastructuur kadert in deze dynamiek en kwam tot stand na een lange bezinnings- en overlegperiode waarbij de doelgroepen in ruime mate betrokken werden. “Het proces ‘betrekken van de doelgroep bij het beleid’ werd eind 2002 opgezet vanuit de bezorgdheid om dé cruciale pijler van het minderhedenbeleid – de participatie van de doelgroep – beter uit te bouwen. … Onder regie van de Stedelijke Integratiedienst werd gekozen voor een overlegmodel waarin de voornaamste betrokken actoren aan het woord dienden te komen.”[266]
De “Conceptnota voor het Betrekken van de Doelgroep Bij het Beleid” (BDBB)[267], die aan de basis ligt van de oprichting van de Agorastructuur, is het resultaat van een lange voorbereidende fase.
Een korte historiek.
1) Voorbereidende fase: informatieronde van 15 december 2002 tot 30 juni 2003 waarbij de verschillende actoren gepeild werden. 2) Weekendconferentie Wenduine van 3 tot 5 oktober 2003 met de bevraagde actoren. Hier werden analyses gemaakt rond de bevindingen uit de voorbereidende fase en gezocht naar een gemeenschappelijke visie. 3) De terugkomdag op 15 november 2003, waar de ontwerpnota werd besproken. 4) Opstellen nieuwe versie december 2003. 5) Laatste terugkoppeling op 26 januari 2004. 6) Definitieve versie 10 februari 2004, goedgekeurd door het College van Burgemeester en Schepenen op 4 maart 2004. |
De resultaten van deze lange voorbereidingsfase zijn niet alleen het resultaat van de creativiteit tijdens deze fase. Het decreet van 28 april 1998 (inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden) omschrijft vijf belangrijke functies of opdrachten[268] voor de gemeentebesturen.
De realisatie van een inclusief minderhedenbeleid.
Het betrekken van de doelgroepen bij het beleid.
De organisatie van een onthaalbeleid voor anderstalige nieuwkomers.
Het communiceren van het gevoerde beleid naar de bevolking toe.
Opnemen van de regiefunctie in verband met het minderhedenbeleid.
Bij het opstellen van beleidsplannen moet men met deze bepalingen uit het decreet uiteraard rekening houden. De eerste vier zijn de verplichte taken die de SID moet uitvoeren. De laatste is een opdracht voor het gemeentebestuur. Vanuit deze taakomschrijving (punt vijf) is het dus logisch dat het Gentse stadsbestuur het initiatief in handen heeft genomen. Ook het doel van het initiatief is een opdracht die in het decreet is vervat, namelijk: “Betrekken van de doelgroep bij het beleid”. Om de relatie te schetsen tussen de diverse partners van het integratiebeleid, onderstaande “ijzeren driehoek”.
Schema: “12.1.3.1. Model: betrekken van de doelgroep bij het beleid”
Bron: voor het betrekken van de doelgroep bij het beleid. (‘BDBB’) [269].
De drie kernspelers zijn het beleid (of: de overheid, samengesteld op basis van representatieve democratie), de doelgroep (de gehele bevolking of naargelang het specifieke beleid de specifieke doelgroep) en de voorzieningen (zowel de publieke als private dienstverlening). Centraal staat het middenveld, dat hiermee een belangrijke positie inneemt. In het kader van de “conceptnota voor het betrekken van de doelgroep bij het beleid” wordt de SID beschouwd als vertegenwoordiger van het beleid. De zelforganisaties en hun federaties vormen het middenveld. De voorzieningen zijn een taak van het ING, de diensten die ressorteren onder de SID, het RISO[270] en andere.
Uiteraard is deze driehoek een geïdealiseerde visie op de werkelijkheid. In de praktijk zal de overheid vooral werken via zijn eigen diensten en via het reguliere middenveld. Dit middenveld neemt de taak op zich om woordvoerder en belangenverdediger voor hun specifieke achterban te zijn en is daarbij vaak een tussenschakel of actieve partner in de dienstverlening. Het kan echter niet ontkend worden, dat heel wat delen van de bevolking in de realiteit niet vertegenwoordigd worden door het middenveld. Aan de ene kant zijn er de moeilijk bereikbare of maatschappelijk geïsoleerde groepen, aan de andere kant zijn er heel wat individuen die bewust of onbewust geen aansluiting hebben met het reguliere middenveld. Het is dan ook een vaak gehoorde kritiek op het beleid, dat de bevolking in zijn totaliteit, te weinig wordt bereikt. De verantwoordelijkheid hiervoor kan niet enkel bij het middenveld gelegd worden. Ook het beleid heeft hierin een grote verantwoordelijkheid. De communicatie naar de allochtone bevolking toe is vooral een communicatie naar het middenveld en niet naar de individuele burger. Veel allochtonen (en autochtonen) weten bijgevolg niet wat er zich boven de hoofden afspeelt.
Bovendien moet een integratiebeleid, dat streeft naar een werkbaar multicultureel “samen leven” - wat meer is dan het beheren van de multiculturele realiteit - steeds het begrip “doelgroep” in twee perspectieven plaatsen.
1) De allochtone doelgroepen: met aandacht voor de specifieke noden. Deze noden zijn enerzijds variabel binnen de diversiteit van de ECM en anderzijds algemeen specifiek voor de ganse groep van ECM.
2) De maatschappelijke doelgroepen (bijvoorbeeld jongeren, bejaarden, studenten, vrouwen, werklozen, zelfstandigen en andere), met aandacht voor de diversiteit binnen deze groepen, inclusief etniciteit.
Indien men tot een vernieuwend integratiebeleid wil komen is vooral dit tweede perspectief van groot belang. Inclusief beleid en streven naar integratie in de multiculturele samenleving van zowel autochtonen als allochtonen betekent dat men steeds moet uitgaan van een groeiende groep allochtonen die zichzelf als burger (Vlaming en Belg) van dit land beschouwd. [271] Het huidige beleid zorgt door de permanente nadruk op “allochtonen als doelgroep” voor een permanente stigmatisering.
De finale doelgroep van het beleid ECM is de totale Gentse bevolking. Het uiteindelijke doel: de creatie van één goedwerkende multiculturele samenleving. Mede daarom is het een spijtige zaak dat één van de vijf belangrijke functies of opdrachten voor de gemeentebesturen, vermeld in het decreet van 28 april 1998 niet ingevuld wordt, namelijk: de communicatie van het gevoerde beleid naar de bevolking toe. De Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie, Martine De Regge, bevestigt deze lacune[272]. Toch is er hoop. Het nieuwe beleidsplan is volop in opmaak.
12.1.3.2 De krachtlijnen en doelstellingen: een visie op het beleid ECM.[273]
“Een visie met duidelijke krachtlijnen vormt de basis om concrete doelstellingen af te leiden. Elke doelstelling proberen we zo SMART (Specifiek, Meetbaar, Aanvaardbaar, Realistisch, Tijdsgebonden) mogelijk te formuleren. Het geheel van de doelstellingen per krachtlijn moet het mogelijk maken de krachtlijn te realiseren en zo een stap vooruit te zetten op vlak van BDBB.”[274]
De krachtlijnen en doelstellingen, die geformuleerd zijn in de conceptnota, zijn gebaseerd op de ervaring uit de voorbije jaren. Tijdens de lange voorbereidingsfase zijn deze geëvalueerd, hernieuwd en vernieuwd. Nieuwe ideeën werden toegevoegd en bij het opstellen van deze krachtlijnen is vanaf het begin rekening gehouden met de diverse partners in het werkveld.
De doelstellingen en krachtlijnen zijn opgebouwd rond het schema “12.1.3.1. Model: betrekken van de doelgroep bij het beleid”.
(Na de bespreking van iedere krachtlijn volgt een boordeling over de formulering en de inhoud: “In de wandelgangen”.)
Krachtlijn 1: De vorming en ondersteuning van een krachtig allochtoon middenveld.
In deze krachtlijn wordt de nadruk gelegd op het belang van “krachtige woordvoerders”, die kunnen fungeren als spreekbuis van de allochtonen, die hun belangen kunnen verdedigen en die naar hun achterban toe, de rol als vertolker van het gevoerde beleid kunnen opnemen.
Om dit te realiseren moet men veel aandacht besteden aan vorming, begeleiding en ondersteuning van de meest diverse aard en dit met als doel: de realisatie van een krachtig middenveld dat de confrontatie kan aangaan met de andere actoren in het maatschappelijke veld. Speciale aandacht moet naar die groepen of individuen gaan, die moeilijk te bereiken zijn.
Subsidies kunnen deze processen ondersteunen. Gezien de wenselijkheid voor inclusief beleid zijn deze subsidies, die specifiek gericht zijn op categoriaal of doelgroepenbeleid, van tijdelijke aard.
“In de wandelgangen”.
Het is zeer onduidelijk wat er bedoeld wordt met tijdelijk. Het beleid heeft tot op heden betrekkelijk weinig inspanningen geleverd om effectief ervoor te zorgen dat categoriaal beleid op termijn overbodig wordt. Inclusief beleid moet het einddoel van het beleid ECM zijn. Pas wanneer iedereen terugvalt op de reguliere dienstverlening kan men het beleid geslaagd noemen. ING bijvoorbeeld, mag geen eerstelijnsdienstverlening meer doen wegens de verplichte inclusiviteit[275]. Daardoor komt de dienstverlening terecht bij het middenveld zelf, want de allochtonen zijn zeker nog niet zo ver dat categoriale eerstelijnsdienstverlening overbodig wordt. De einddoelstelling wordt hier dus als beleidsmiddel gebruikt.[276]
Het krachtige allochtone middenveld wordt gerealiseerd door de allochtone verenigingen (al dan niet met zachte dwang) te verenigen in koepels of federaties van zelforganisaties. Dit betekent niet dat losse zelforganisaties geen enkele ondersteuning kunnen krijgen, doch het gevaar is reëel, dat vooral de federaties de rol als enige belangenverdediger en gesprekspartner van het beleid gaan fungeren. Nu al klagen kleinere zelforganisaties dat er voor hen nog nauwelijks inspraakmogelijkheden in het beleid zijn. Het gevaar is ook reëel dat de organisaties van kleinere etnisch-culturele minderheden niet meer op het niveau van de inspraak zullen geraken of compleet uit de boot dreigen te vallen. De federaties zijn verzamelingen van de meest diverse verenigingen waarbij de grotere groepen van allochtonen (bijvoorbeeld de Turkse of Maghrebijnse gemeenschap) de scepter zwaaien en vooral de eigen doelgroep verdedigen[277]. Er is echter geen eensgezindheid over dit thema. Sommige actoren zien in de koepels wel degelijk een versterking van het allochtone middenveld. Vooral FMV meent dat zijn verenigingen hierdoor versterkt worden[278]
Voor de stad is het dus dansen op het slappe koord: de culturele diversiteit van de ECM in Gent versus een overheidsapparaat dat werkt volgens de 3 E’s (effectief, efficiënt en economisch). In het kader van het diversiteitsbeleid zou het wenselijk zijn om de regels van het moderne overheidsmanagement voorlopig minimaal toe te passen.
Een andere kritiek, die dan wel slaat op het gehele Gentse beleid, is dat het stadsbestuur een voorliefde heeft voor gefedereerde zelforganisaties, omdat dit de controle makkelijker maakt en tegelijk het stadsbestuur de mogelijkheid biedt, om via de uitgebouwde beleidsstructuren en subsidiëringssystemen, haar eigen beleid door te drukken zonder al te veel inspraak van de basis en externen. Vooral de oppositie ziet hierin een strategie van het stadsbestuur.[279] Voor deze uitspraken kan echter geen harde evidentie gevonden worden. De federaties weerleggen dit formeel en hebben meer vertrouwen. [280]
Krachtlijn 2: De uitbouw van communicatiekanalen tussen de doelgroep en het beleid.
Voor de realisatie van een efficiënt beleid is goede communicatie een essentiële voorwaarde. De dubbele richting van de pijlen in het schema 12.1.3.1. “Model: betrekken van de doelgroep bij het beleid”, duidt erop dat communicatie gezien wordt als een levendig proces van input en output. Aansluitend bij de eerste krachtlijn, is het noodzakelijk om te werken aan de professionalisering van de communicatie van de allochtone zelforganisaties. De stedelijke administratie is voor de leek of de onervaren leden van zelforganisaties, meestal een kluwen. Indien men krachtige woordvoerders wil, is het van belang om te voorzien in ondersteuning en opleiding. Goede communicatie, liefst via de juiste kanalen, is een primaire voorwaarde om effectief gehoord te worden.
Gefundeerd advies is een absolute vereiste om een doeltreffend beleidsplan te kunnen opstellen en om de operationele actiemiddelen te koppelen aan de juiste noden. In de conceptnota is sprake van een “Forum”, dat zou fungeren als het “officiële adviesorgaan van de etnisch-culturele minderheden”. Dit forum zou het communicatiekanaal zijn tussen het middenveld en het beleid en instaan voor advies aan het beleidsniveau, zowel op vraag van het College van Burgemeester en Schepenen (CBS) als op eigen initiatief. Het Forum zou hiervoor projectgroepen kunnen oprichten, die door het eventueel aantrekken van experten, gefundeerde voorstellen kunnen formuleren.
“In de wandelgangen”.
Het Forum komt niet meer voor in de nieuwe structuur. Midden 2004 werd het opgedoekt. Het Forum werkte niet en heeft zichzelf opgeheven[281], althans volgens de officiële versie. De meningen hierover zijn verdeeld.
Enkele keren heeft het Forum wel degelijk adviezen geformuleerd doch het CBS hield er geen rekening mee. Na het opdoeken van het Forum werd de adviesfunctie volledig overgenomen door de verschillende bouwstenen van de Agorastructuur.
Het CBS is verplicht om voor bepaalde zaken advies in te winnen, doch vaak is niet omschreven op welke wijze en waar dit moet gebeuren. De adviserende functie wordt nu opgenomen door zowel het platform, de strategische werkgroepen en andere actoren die er om verzocht worden.
Het Forum dat initieel gezien werd als de onafhankelijke vertegenwoordiger van het allochtone middenveld, heeft zichzelf dus opgedoekt. Betekent dit, dat de stad Gent geen onafhankelijke adviezen meer ontvangt? Op de gemeenteraad van december 2004 wordt deze kritiek verwoord door Mieke Valcke, gemeenteraadslid voor Groen!: “Waar vroeger het Forum voor Etnisch Culturele Minderheden Gent optrad als adviesorgaan van het stadsbestuur, vermeldt het besluit dat het Forum op 4 mei heeft beslist zijn mandaat neer te leggen en in de commissie wist de schepen te melden dat het Forum zichzelf heeft opgedoekt. De adviesfunctie komt terecht bij de stuurgroep. In de beleidsnota staat op pag. 6 dat de stuurgroep geen adviezen geeft, maar bepaalt hoe ze tot stand komen. In de commissie bepaalde de schepen (Martine De Regge, Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie, red.) dat het de strategische projecten zullen zijn die de adviezen zullen uitbrengen. Gezien de niet onbelangrijke aanwezigheid van het stadsbestuur in de stuurgroep én de aanwezigheid van het stadspersoneel in de projecten, ziet het er naar uit dat de stad zichzelf zal adviseren.”[282]
Het gevaar bestaat dat de adviserende rol te weinig de status van onafhankelijkheid zal hebben. In gesprekken[283] met de mensen die werkzaam zijn in de Agorastructuur, blijkt het vertrouwen echter groot. Ze hebben het gevoel onafhankelijk te kunnen werken en menen dat er kanalen genoeg zijn om onafhankelijk advies mogelijk te maken. Er is trouwens ook het Platform (zie: Schema 12.1.3.3. (1) “Agoramodel”), waar zowat iedereen die inspraak wil hebben terecht kan. Niettemin betekent het opdoeken van het Forum het verlies van een waardevol werkinstrument. Agora zit nog in een embryonale fase. De structuur werd pas opgericht op 1januari 2005 en verdient bijgevolg alle krediet. Uit de gesprekken is ook gebleken dat er een sterke wil is om een zekere graad van onafhankelijkheid te bewaren bij het bepalen van het beleid. Die onafhankelijkheid zal nodig zijn om van Agora een succes te maken. Het is de taak van het stadsbestuur om de Agorastructuur die onafhankelijkheid te garanderen.
Krachtlijn 3: Doorbraken realiseren op de prioritaire beleidsdomeinen via het stimuleren van samenwerkingsverbanden en netwerken.
Hier ligt de klemtoon op de specifieke beleidsdomeinen. De aandacht gaat vooral naar de thematische werkgroepen en de inspraakplatformen. Dit komt tot uiting in de strategische projecten en in de ondersteuning van pilootprojecten en zelforganisaties.
Het gebruik van expertise in het werkveld is van groot belang om krachtige voorstellen te kunnen lanceren. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat er voldoende aandacht moet besteed worden aan de expertise, aanwezig in de twee doelgroepomschrijvingen: die bij de allochtone en die bij de maatschappelijke doelgroepen[284].
Een voorbeeld ter verduidelijking.
Indien men het lager onderwijs voor allochtonen nieuwe impulsen wil geven, moet men de nodige aandacht besteden aan de ervaring van de diverse allochtone organisaties die al in het werkveld actief zijn. Daarnaast moet men ook werken op het niveau van de doelgroep “lagere school kinderen”. Kinderen zijn immers niet alleen allochtoon, maar in de eerste plaats kind. Indien men wil streven naar een effectief inclusief beleid, is het een primaire opdracht om de kinderen van allochtone afkomst te beschouwen als autochtone, Vlaamse of Gentse kinderen. Weliswaar met specifieke problemen als gevolg van hun etnisch culturele achtergrond, doch die problemen mogen geen alibi zijn om deze kinderen voor de rest van hun schoolse curriculum te categoriseren. Alle kinderen zijn in de eerste plaats Vlaamse kinderen. Laat het beleid ze dan ook maximaal zo behandelen.
De keuze van de prioritaire beleidsdomeinen is wellicht één van de belangrijkste opdrachten voor de opstellers van een beleidsplan. Gezien de schaarste aan middelen en mensen is het noodzakelijk de juiste keuzes te maken. De strategische projecten zijn hiervan het resultaat. Er is na grondig advies en overleg gekozen voor 5 strategische projecten. Dit betekent niet dat er geen ruimte is voor nieuwe projecten of initiatieven die los staan van de projecten, wel dat het beleid vindt dat deze projecten beantwoorden aan de primaire noden van het beleid ECM.
“De reeks projecten en acties is niet limitatief. Nieuwe projecten/acties zijn op termijn mogelijk. Deze keuzes zullen echter mede worden ingegeven door de beschikbare mensen en middelen.”[285]
“In de wandelgangen”.
Een belangrijke kritiek op de strategische projecten is dat deze projecten voorbij gaan aan de oorspronkelijke doelstelling van het beleid om vooral te werken met projecten die van onderuit komen. De acties, die de allochtone gemeenschap kunnen ondernemen, liggen door de projecten reeds vast. Dit zou wijzen op het niet au serieux nemen van de het allochtone middenveld en bij uitbreiding van de allochtone gemeenschap.[286]
Deze kritiek zelf is in ruime mate vatbaar voor kritiek. Zoals al gezegd zijn de middelen (en mensen) beperkt. Er moeten keuzes gemaakt worden. Een verantwoordelijk beleid moet vanuit de schaarste aan middelen prioriteiten stellen. De keuze voor de vijf strategische projecten is genomen na uitgebreid advies en in overleg met de doelgroepen. De beleidsnota stelt ook duidelijk dat er ruimte is voor andere projecten en acties, indien de middelen dit toelaten. Ook zijn er op de andere bestuurlijke niveaus mogelijkheden gecreëerd, om initiatieven op te starten. Eens deze initiatieven er zijn, kan de stad via de Agorastructuur ondersteuning geven. Het beleid ECM is niet een beleid van de stad alleen.
Ridvan Can:”Natuurlijk zullen er tekorten zijn, maar er zijn alternatieven.”[287]
Het kan ook niet zo zijn, dat de stad alles zelf moet doen of voorzien voor de allochtone gemeenschap. Steeds meer wordt gewezen op het belang van “self-empowerment”. Binnen de allochtone gemeenschap groeit de idee dat de kracht van de emancipatie uiteindelijk ligt in het zelf ontplooien van initiatieven. Indien de allochtone gemeenschap op autonome wijze zijn plaats wil veroveren in de multiculturele samenleving zal dit “self-empowerment” een centraal element zijn.
“Diversity policy wants to leave behind the criticised (elements of) target group policy such as being paternalistic, stigmatising and coarse. On the contrary, the new policy promises to have more sensibility for diversity among groups and individuals, with more of a view towards self-empowerment and self-initiatives.”[288]
Dit laatste citaat wijst trouwens op een andere kritiek, namelijk deze van de paternalistische houding die het beleid inneemt in het beleid ECM. Het beleid moet voortdurend zoeken naar een evenwicht tussen voldoende ondersteuning en het bieden van voldoende ruimte voor dit self-empowerment.
Het zou intellectueel oneerlijk zijn, om het beleid enerzijds te verwijten niet de volledige allochtone samenleving te coveren en tegelijk, zij het in andere situaties, te verwijten te paternalistisch te zijn. Dit betekent niet dat het beleid in Gent zich niet bezondigd aan paternalistische houdingen tegenover allochtone organisaties en initiatieven. De oorzaken hiervoor moeten echter niet gezocht worden in de structuur van Agora op zich, doch eerder in politieke motieven zoals bijvoorbeeld: de electorale capaciteit van de ECM.
12.1.3.3 Agora zoals het is of worden zal.
“Op zaterdag 4 juni vanaf 15u00 wordt in de Pacificatiezaal van het stadhuis (Botermarkt 1, Gent) Agora aan een breder publiek voorgesteld. Dit kersverse Gentse partnerschap tussen vijf erkende landelijke socio-culturele verenigingen van allochtonen, het stadsbestuur, het opbouwwerk en het integratiecentrum heeft tot doel de participatie en inspraak van de Gentse etnische culturele gemeenschappen te verhogen.” [289]
Agora ging definitief van start op 1 januari 2005. Na een lange periode van informatievergaring, bezinning en overleg met de verschillende actoren (periode van december 2002 tot en met december 2003), werd in 2004 de conceptnota: “Betrekken van de Doelgroep Bij het Beleid (BDBB)” geoperationaliseerd. Dat jaar werd een periode van verfijning en afstemming op de mogelijkheden van de stad en de wensen van het werkveld.
In het hiernavolgende deel worden, na een chronologische schets van de groeiperiode en een schema van Agora, de diverse onderdelen van Agora besproken: het platform, de stuurgroep en de strategische projecten.
Een chronologische schets:
1) Voorbereidende fase: december 2002 tot en met december 2003. 2) Definitieve goedkeuring van de conceptnota door het College van Burgemeester en Schepenen (CBS) op 2 december 2004 en door de gemeenteraad op 21 december 2004. 3) Akteneming van de conceptnota door het CBS op 26 februari 2004. 4) Goedkeuring door het CBS van de implementatienota “Betrekken van de Doelgroep Bij het Beleid (BDBB)” op 4 maart 2004. Dit was meteen ook de start van het proces van operationalisering van de conceptnota. 5) Goedkeuring door de gemeenteraad van de beleidsnota Agora op 16 december 2004. 6) De Agorastructuur wordt operationeel op 1 januari 2005. 7) Publieke presentatie van Agora op het stadhuis op 4 juni 2005. |
De krachtlijnen en doelstellingen werden in 12.1.3.2. uitgebreid behandeld en zullen hier slechts zijdelings ter sprake komen. De strategische projecten, die als fundamenten van de structuur fungeren, worden enkel naar vorm en in hun relatie tot de andere elementen behandeld. Het inhoudelijke perspectief van deze projecten wordt uitgebreid behandeld in 12.1.4. “Het levende beleid ECM: de strategische projecten”.
Schema: “12.1.3.3. (1) Agoramodel (Beleidsnota).
Bron: Beleidsnota Agora – 17 november 2004.[290]
Het bovenstaande schema wijkt duidelijk af van het schema uit de conceptnota BDBB[291]. Zoals eerder vermeld (12.1.3.2.) in het kader bij krachtlijn 2, is er van het Forum Etnisch Culturele Minderheden geen sprake meer. Alle andere elementen van het oorspronkelijke model komen wel terug, al dan niet in gewijzigde vorm. Verder zijn er een aantal nieuwe elementen die in de beleidsnota Agora worden naar voor geschoven.
Het Platform
Het platform is wellicht het breedste onderdeel van de structuur.
Het is “een open conferentie (platform) waar al wie zich potentieel op het thema betrokken voelt en de uitgangspunten van de conceptnota “betrekken van de doelgroep bij het beleid” onderschrijft, kan deelnemen.”[292]
Dit is dus een heel ruime uitnodiging tot overleg, die enkel beperkt wordt tot het onderschrijven van de conceptnota. Het is het forum bij uitstek waar alle actoren, die in het ECM-domein actief zijn, samenkomen. Met andere woorden, alle actoren die hun plaats vinden in de ijzeren driehoek Schema 12.1.3.1. (1) “Model: betrekken van de doelgroep bij het beleid”: het beleid, de doelgroep, de voorzieningen en het middenveld.
Wat zegt dit in de praktijk?
Het platform zal twee maal per jaar samenkomen. De voorbereiding is één van de taken van de stuurgroep, die vooraf de agenda en de te volgen werkwijze vastlegt. De stuurgroep staat ook in voor het uitnodigen van de verschillende actoren.
* Het beleid: het College van Burgemeester en Schepenen, de Stedelijke Integratiedienst (SID) en de andere overheidsactoren.
* Het middenveld: De vertegenwoordigers van de federaties en zelforganisaties met een maatschappelijke zetel of afdeling in Gent. Voor het ogenblik zijn er vijf federaties actief in Gent: de twee federaties met hoofdzetel in Gent (FZOVL en CDF) en de drie federaties met hoofdzetel in Antwerpen (FMV, VOEM. en het Platform van Afrikaanse Gemeenschappen). Zelforganisaties kunnen ook participeren zonder tot een koepel te behoren. Niet alle allochtone verenigingen zijn immers aangesloten bij een koepel. Niettemin worden deze organisaties sterk gepusht om toe te treden tot een grotere koepel, onder andere via de subsidiedruk.
1) FZOVL (Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen)
Dit is een socio-culturele vereniging, die een 60-tal zelforganisaties overkoepelt. Centraal staat: integratie, emancipatie en participatie van de migrantengemeenschap. Ze streeft naar volwaardige erkenning van het allochtone middenveld en zorgt voor ondersteuning van allochtone zelforganisaties. FZOVL is bovendien multicultureel samengesteld.[293]
2) CDF (Federatie van Turkse Vooruitstrevende Verenigingen vzw)
De afkorting staat voor Çaĝdaş Dernekler Federasyonu en is een vereniging die ijvert voor de erkenning en aanvaarding van allochtonen als volwaardige burgers in Vlaanderen. De vereniging noemt zichzelf een progressieve pluralistische multiculturele vereniging, doch de meerderheid van verenigingen is Turks.[294]
Opmerking: bij deze koepel zien we duidelijk een fenomeen dat ook merkbaar is bij andere koepels in andere maatschappelijke sectoren in het Vlaamse landschap. Door enerzijds de verplichting om aan te sluiten bij een koepel, vaak in functie van het al dan niet verkrijgen van subsidies en anderzijds het aantal van 60 leden dat noodzakelijk is om op termijn als koepelvereniging erkend te worden, worden koepels verzamelingen van verenigingen zonder enige binding met elkaar en louter omwille van het aantal. Dit leidt tot vervreemding binnen de koepel en onmacht van de koepel om op degelijke wijze zijn lidverenigingen te verdedigen.
Een voorbeeld uit de sociale sector is de koepel Uilenspiegel vzw, een organisatie voor belangenbehartiging van patiënten in de gezondheidszorg. Een deel van de aangesloten organisaties hebben totaal geen voeling bij wat er in de koepel gebeurt. Veel zogenaamde leden zijn trouwens slechts afdelingen van verenigingen en geen verenigingen op zich.[295] Ook zij waren verplicht om niet al te selectief te zijn bij het werven van leden. In functie van het al dan niet verkrijgen van subsidies telde enkel het aantal.
3) FMV (Federatie van Marokkaanse Verenigingen vzw)
Deze door migranten zelf opgerichte federatie overkoepelt bijna 60 verenigingen, waarvan de helft in de provincie Antwerpen en de rest gespreid over Vlaanderen is. Centraal staan integratie, emancipatie en participatie van de Marokkaanse migrantengemeenschap. FMV zorgt ook voor ondersteuning van haar lidorganisaties. Mohammed Chakkar, algemeen coördinator van de FMV, is in Vlaanderen een gekend woordvoerder van de allochtone gemeenschap.[296]
4) VOEM (Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims vzw)
VOEM is een federatie van 66 verenigingen, waarvan 14 in de provincie Oost-Vlaanderen en waarvan 10 in Gent actief zijn. De vzw is ontstaan uit de VILV (Vereniging Islamgodsdienst Leerkrachten Vlaanderen) en sinds 1996 erkend als landelijke vereniging. VOEM streeft naar een open, vrije en verdraagzame gemeenschap waarin alle levensbeschouwingen verdraagzaam naast elkaar kunnen leven. Samen met andere verenigingen en netwerken wil de vzw helpen met de uitbouw van de interculturele dialoog. De activiteiten zijn gericht naar zowel de Vlaamse bevolking als naar de migrantenpopulatie. Ondanks de multiculturele invalshoek hebben de meeste lidorganisaties een Maghrebijns-culturele origine.[297]
5) Het Platform van Afrikaanse Gemeenschappen.
Het platform telt 33 verenigingen, waarvan enkele in Gent. Het helpt de Afrikaanse gemeenschappen om zich te integreren en te ontwikkelen. Het platform fungeert als tussenpersoon voor haar leden en de overheidsdiensten. Deze relatief kleine koepel streeft naar meer leden, doch legt de nadruk op actieve organisaties.[298]
* De voorzieningen: Deze omvatten een ruime waaier aan organisaties die betrokken zijn bij de dienstverlening, zowel overheids- als particuliere of private organisaties. Het platform staat open voor alle voorzieningen die willen bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen en tot het uitvoeren van de acties in het kader van deze doelstellingen.
“De voorzieningen zijn die entiteiten die uitdrukkelijk door de overheid zijn ingesteld om in opdracht van die overheid een specifiek dienstverlenend aanbod uit te zetten naar de bevolking toe.”[299]
“Voorzieningen” is een ruim begrip en omvat een diversiteit aan maatschappelijke dienstverleningen: Centra voor welzijnswerk, Kind en Gezin, organisaties rond werkgelegenheid en vele andere. Twee belangrijke en structurele organisaties, het ING en het RISO worden hieronder besproken.
ING: (Intercultureel Netwerk Gent)
In 12.1.2. werden de grondvesten van het ING omschreven alsook de positie van het ING in de oorspronkelijke structuur anno 2000.
Elke Vlaamse provincie en de twee grootste steden (Gent en Antwerpen) hebben decretaal een integratiecentrum opgericht. Voor Oost-Vlaanderen is dat het PICO (Provinciaal Integratie Centrum Oost-Vlaanderen) en voor Gent het ING. Ondersteuning van de integratiediensten wordt voorzien door het VMC (Vlaams Minderheden Centrum).
De Algemene doelstelling: “Bijdragen tot een volwaardige positie van etnisch-culturele minderheden in Gent, op alle maatschappelijke domeinen, en tot de realisatie van een multiculturele samenleving. Verdedigen van de rechten van de mens en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat bestrijden.”[300]
Daarom werkt het ING samen met alle partners in het beleidsveld ECM, zowel op stedelijk als wijkgericht niveau. Naar de overheid toe worden voorstellen gedaan en informatie aangebracht. Samen met de overheidsdiensten en het middenveld worden projecten opgezet. De nadruk ligt op het interculturaliseren en het verruimen van de mentaliteit bij zowel de overheid, de voorzieningen, het middenveld als bij de burgers. Uiteraard is het geven van vorming een belangrijk werkinstrument.
De doelgroep van het ING is uiteraard dezelfde als deze die vermeld is in het “Beleidsplan ECM 2003-2005”. Daarbij wordt het drie-sporen beleid gevolgd uit het Decreet (inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden).
Emancipatorisch beleid in functie van volwaardig burgerschap voor de ECM en het wegwerken van de sociale achterstand in de diverse maatschappelijke gebieden.
Onthaalbeleid met aandacht voor het door de Vlaamse Gemeenschap uitgestippelde inburgeringsbeleid.
Opvangbeleid voor precaire groepen met precair of zonder verblijfsstatuut.
De interne werking is opgebouwd uit 2 teams, met elk hun eigen specifieke opdracht. Voor het uitvoeren van die opdracht wordt samengewerkt met de meest diverse partners. Naast de eigen concrete acties en projecten is er ook ondersteuning voorzien voor het vrijwilligerswerk (bijvoorbeeld: het Gents vrijwilligersoverleg rond mensen zonder papieren, e.a.)
Team 1: Mensen zonder papieren (o.a. lessen in de
Nederlandse taal en maatschappelijk oriëntatie), projecten en acties rond
interculturalisering (vooral rond het leiden van de ECM naar de reguliere
voorzieningen) en sensibilisering. Dit laatste is een specifieke opdracht uit
het decreet: namelijk het informeren van de burger over de sector en het beleid
ECM. Deze opdracht wordt deels uitgevoerd door het ING. Ook vorming over en
voor ECM is in dit kader een taak voor het team.
Belangrijke partners: Het PICO, de welzijnsvoorzieningen: Centrum
Algemeen Welzijnswerk Artevelde, het Lokaal Dienstencentrum voor senioren De
Thuishaven, Thuiszorg Bond Moyson en enkele andere. De organisaties uit het
allochtone middenveld kunnen zowel doelgroep als partner zijn. De
stadsdiensten, zoals het OCMW, zijn van nature prioritaire partners.
Team 2: Tewerkstelling (met nadruk op de kwetsbare groepen, waarbij de
belangrijke subgroep “laaggeschoolde, anderstalige alleenstaande vrouwen die
OCMW-steun genieten en in Gent wonen”.[301]),
doelgroepenwerking en opvoedingsondersteuning (met o.a. het “Leerwerkproject”
en het opvoedingsondersteuningsprogramma “Ouder & Kind”)[302]
Belangrijke partners: het Opleidings- en Tewerkstellingscentrum van
het OCMW, Leerpunt (Centrum Basiseducatie Gent), de stadsdiensten, het
allochtone middenveld (als doelgroep en partner) en andere.
Het is duidelijk dat het ING als erkend stedelijke integratiecentrum een belangrijke rol te vervullen heeft in het kader van het beleid ECM. Het ING heeft daarom een belangrijke stem in het platform en is één van de prioritaire partners van het stadsbestuur.
De vier oorspronkelijke fundamenten waren tot voor kort de “steunpunten” van het ING: respectievelijk steunpunt Oost, steunpunt West, steunpunt Noord en steunpunt Zuid. Dit vanuit de wens te kunnen steunen op degelijke veldervaring en een werking te kunnen opbouwen die deels vanuit de wijken zelf komt.
Deze logica is echter verdwenen. Momenteel is het ING gehuisvest op één centrale plaats: “Dok Noord 7”. Het werken vanuit de wijk is geëvolueerd naar werken vanuit het ING naar de wijken toe. Over deze ommekeer, een toelichting in het onderstaande kader.
ING-werking: van bottum-up naar top-down.
In tijden waarin men spreekt van meer efficiëntie en een administratie die dicht bij de burger staat, is het ING wellicht een slechte leerling. De vier oorspronkelijke fundamenten van het ING waren in het verleden sterk verbonden met de buurten. Dit was zeker zo voor El Ele en De Poort-Beraber alsook voor de twee andere, de Brug en DHKD.[303] Door hun eerstelijnsdienstverlening hadden ze een direct contact met de doelgroepen.
Bij het opgaan van de vier lokale integratiecentra in één groot stedelijk integratiecentrum, het ING, was de hoop nochtans groot. Doch centralistische sturing leidde tot het van de kaart vegen van vele buurtgebonden projecten, wat de misnoegdheid bij heel wat oud-werknemers van de vroegere LIC’s deed toenemen. Er schiet van die vier lokale centra trouwens weinig meer over, althans niet in de vroegere vorm. El Ele bijvoorbeeld is uit het ING gestapt. Figuurlijk want de vroegere middelen blijven in handen van het ING. [304]
Eerstelijnswerk is niet toegelaten binnen de werking van het ING. Het decreet bepaald dat de werking inclusief moet zijn. Zoals al gezegd: “de wereld op zijn kop”. Het einddoel (inclusiviteit van de dienstverlening) wordt vooruitgeschoven als een bestaande realiteit van waaruit dan gewerkt wordt.[305]
De projecten van het ING worden nu ontwikkeld vanuit hun kantoren, al dan niet in samenspraak met organisaties uit het allochtone middenveld. Met deze projecten stapt men dan naar de wijk. Dit wordt door de bevolking, die nog lang niet geïntegreerd is in de multiculturele samenleving, ervaren als bevoogdend en als een gebrek aan respect voor de eigen inbreng in het maatschappelijke leven.[306]
RISO Gent: (Regionaal Instituut voor de Samenlevingsopbouw Gent)
De actuele Samenlevingsopbouw in Vlaanderen is een gevolg van het decreet Maatschappelijk opbouwwerk (1991) en het uitvoeringsbesluit van 2000 (ter vervanging van het uitvoeringsbesluit van 1991). In Vlaanderen zijn er 5 provinciale RISO’s, 3 grootstedelijke RISO’s (Brussel, Antwerpen en Gent) en vijf “zelfstandige” opbouwwerkinstellingen. Daarnaast fungeert het VIBOSO (Vlaams instituut voor de samenlevingsopbouw) als ondersteuningspunt en de FESO (Federatie samenlevingsopbouw) als belangenbehartiger van de sector.[307]
De kernpartners van de samenlevingsopbouw zijn: onderwijsopbouwwerk, buurtwerk, de actoren in de sector ECM, armenverenigingen, sociaal-culturele verenigingen, bewegingen die bijdragen tot de samenlevingsopbouw en lokale besturen voor wat betreft hun beleid “samenlevingsopbouw”.
Het zou te ver leiden om de hele sector van de samenlevingsopbouw toe te lichten. Deze sector is immers actief op diverse maatschappelijke gebieden. In het kader van deze scriptie zal enkel het Gentse RISO beknopt toegelicht worden en meer specifiek de plaats van het RISO in de context van het beleid ECM.
o RISO Gent vzw: Samenlevingsopbouw algemeen.
“Het opbouwwerk biedt deskundige en onafhankelijke ondersteuning aan bevolkingsgroepen in hun participatie aan de samenleving, in het bijzonder van maatschappelijk kwetsbare groepen.
Het opbouwwerk komt samen met hen op voor het verwerven van hun basisrechten én ontwikkelt samen met hen oplossingen voor collectieve problemen. Het mobiliseert daartoe alle betrokkenen.
Dat alles in het perspectief van een duurzame samenleving.”[308]
Deze missie verwoordt concreet drie doelstellingen waaruit de kerntaken gedestilleerd kunnen worden. Doelstellingen en kerntaken zijn één ding, de uitwerking van de kerntaken zal uiteindelijk bepalen of het beleid voldoet aan zijn doelstellingen.[309]
1) Het ondersteunen van de doelgroepen, met nadruk op de kansarme groepen die al te vaak uit de boot vallen in het reguliere circuit. Er wordt gewerkt met leer- en groeiprocessen om de doelgroepen te versterken. Tegelijk wordt er gewerkt aan en met kansrijke groepen omdat hun engagement en solidariteit noodzakelijk zijn om te slagen.
2) Het ontwikkelen van vernieuwende oplossingen.
Veel aandacht gaat hierbij uit naar de stem van de doelgroepen. Problemen kunnen worden aangebracht en in overleg kan naar oplossingen gezocht worden. Het RISO speelt een sturende rol en betrekt de nodige actoren die kunnen bijdragen tot een oplossing. Dit is belangrijk om zo over een brede basis te kunnen beschikken van ervaring, techniciteit en beleidsbevoegdheid.
3) Het ontwikkelen van structurele maatregelen.
Nuttige oplossingen moeten structureel in het beleid verankerd worden. Met andere woorden: succesvolle actie moet zichzelf op termijn overbodig maken. Om deze duurzaamheid in het beleid te importeren, moet het RISO mee kunnen wegen op de politieke agenda. Daarom is de relatie met andere partners in het veld zeer belangrijk, ook deze met de hogere bestuursniveaus (provinciaal, Vlaams, federaal).
o RISO Gent vzw: De doelgroepen.
Centraal staan groepen die uitgesloten zijn of groepen die in een bedreigende situatie verkeren. Voor het RISO Gent zijn dat enerzijds de langdurig werklozen en kansarmen/laaggeschoolden. Anderzijds de confrontatiegroepen: autochtoon versus allochtoon of ECM, mannen versus vrouwen e.a., dit alles in het perspectief van de ruimere samenleving. Uiteindelijk is één van de belangrijkste doelstellingen de integratie of herintegratie van de doelgroepen.
o RISO Gent vzw: “Werkdomein 5: Intercultureel samenleven” als voorbeeld.
Het belichten van de doelgroep en/of het doeldomein “intercultureel samenleven” is een logische keuze, gezien het onderwerp van deze scriptie.
Voorheen is al aangetoond dat de echte problemen zich niet situeren in “het bestaan” van de multiculturele samenleving. De multiculturele samenleving is immers een onomkeerbaar feit waardoor het accent behoort te liggen op het streven naar een goed functionerende samenleving Bij uitbreiding betekent dit: “een goed functionerend multicultureel samenleven”.
De visie van het RISO sluit hier grotendeels op aan, namelijk met de doelstelling: “verhogen van de kwaliteit van het intercultureel samenleven op buurtniveau.” Deze doelstelling heeft een dubbel belang. Ten eerste spreekt het RISO expliciet over multicultureel samenleven. Ten tweede vertrekt de actie vanuit het buurtniveau. Er kan immers geen twijfel over bestaan dat een streven naar verbetering tussen de verschillende culturen, primair moet aangepakt worden op de laagst mogelijke niveaus. In functie van een efficiënt beleid is dit uiteraard het buurtniveau. Het naast elkaar leven, zonder minimale interactie of zonder minimale participatie aan gemeenschappelijke doelen, is nefast voor elke buurt. De gevolgen hiervan blijven immers niet beperkt tot de buurt, maar hebben invloed op alle niveaus van het maatschappelijke leven. Tevredenheid over de buurt en het buurtleven (bij uitbreiding de wijk, de stad,…) wordt mede bepaald door de kwaliteit van het samenleven in die buurt.[310]
Het is dan ook een meer dan positieve ingesteldheid dat het RISO een deel van haar werking hierop richt. Belangrijk is tevens dat het niet alleen bij doelstellingen en acties blijft, maar dat het RISO ook voorziet in een tweejaarlijks tevredenheidsonderzoek over het intercultureel samenleven in de buurt, op basis van effectindicatoren[311].
Naast het uitbouwen van interculturele samenlevingsprojecten ontwikkelt het RISO ook methodes om de realisatie van samenlevingsprojecten op buurtniveau te ondersteunen. Bestaande initiatieven/projecten worden verder ontwikkeld of verder uitgebouwd. Het zoeken naar steeds nieuwe methodes en actiemiddelen kan een krachtige impuls geven aan de samenlevingsopbouw en uiteraard ook aan het intercultureel samenleven.
o RISO Gent vzw: niet op een eiland!
RISO Gent neemt deel aan heel wat overlegstructuren. Vooral in het kader van duurzaamheid is dit meer dan noodzakelijk. Gezien de vele maatschappelijke domeinen waarmee het RISO verwantschap heeft, zijn dit er heel wat en uiteraard zijn ze zeer divers. Tegelijk participeert het RISO in verschillende organisaties. De onderstaande opsomming van de overlegstructuren en organisaties is beperkt tot het vermelden van de grote lijnen uit de “Programmatie 2005”[312], waarbij toch melding wordt gemaakt van de drie belangrijkste overlegstructuren in het kader van het beleid ECM. Uiteraard hebben de meeste van de overlegstructuren en organisaties, al dan niet zijdelings, te maken met de problematiek rond het beleid ECM.
19 niet-projectgebonden overlegstructuren met onder meer:
- Intercultureel Netwerk Gent vzw in een samenwerkingsovereenkomst.
- Lokaal Overlegplatform Basisonderwijs in het kader van het GOK-decreet. [313]
- Stuurgroep Agora.
Verscheidene project en wijkgebonden overlegstructuren (in relatie met de respectievelijke specifieke projecten).
De overlegstructuren binnen de sector maatschappelijk opbouwwerk.
Ook binnen de RISO structuur zijn heel wat overlegmechanismen actief. Dit is nodig om de verschillende projectenteams op elkaar af te stellen.
Schema: “12.1.3.3. (2): Projectteams per werkdomein RISO. [314]
Iedereen binnen het RISO heeft de verantwoordelijkheid bij te dragen tot het geheel. Een samenleving fungeert als een motor. Het goed functioneren is afhankelijk van de goede afstelling van de verschillende onderdelen. In een organisatie die werkt rond samenlevingsopbouw, is dit een logische en noodzakelijke keuze. Daarnaast zijn er nog een aantal tijdelijke activiteiten- en organisatiegroepen.
Tot slot is er nog de belangrijke “Werkgroep Rising”, die een gezamenlijke werkgroep is van het RISO en het ING. Hier wordt het overleg voorbereid en worden standpunten bepaald in functie van het overleg op Vlaams niveau en het Gentse stedelijke niveau.[315] Het hoeft geen uitleg dat dit belangrijk is om een grotere slagkracht te verkrijgen en zo zwaarder te kunnen wegen op het politieke en bestuurlijke niveau.
* Deskundigen: Deze worden aangesproken waar nodig geacht. De deskundigen kunnen afkomstig zijn uit het gehele maatschappelijke veld. Hun expertise moet er toe bijdragen de doelstellingen efficiënt te verwezenlijken en de kans op succes van de diverse acties te verhogen. De ideeën van de experten worden echter dikwijls niet gevolgd. Politiek en administratie hebben vaak heel wat moeite om nieuwe wegen in te slaan en er spelen diverse belangen mee, die vaak primeren op de beste keuze. Deze belangen situeren zich zowel op het politieke niveau als binnen de stadsdiensten en/of de organisaties met de sterkste input en invloed. Er bestaat geen structureel kader om adviezen verplicht te doen navolgen of bij het niet navolgen voldoende motivering af te dwingen, met uitzondering van adviezen die formeel verplicht zijn. De uiteindelijke beslissing ligt bij het stadsbestuur dat een deel van haar beslissingen overlaat aan de stuurgroep. In deze stuurgroep is het College van Burgemeester en Schepenen echter sterk vertegenwoordigd (zie verder: stuurgroep).
* Individuele burgers: Voorwaar een wonderlijk element bij de beschrijving van het platform in de “Beleidsnota Agora”. Men kan zich de vraag stellen, hoe het stadsbestuur of de stuurgroep dit zal weten te realiseren. Vooreerst moeten de burgers minimaal de kans krijgen om de data van de samenkomsten van het Platform te kennen en om de agenda ervan in te kijken. Bovendien moet de burger op de hoogte zijn van het bestaan van Agora, het Platform en de werking. Dit is een verplichting die decretaal vast ligt. “8° aan de bevolking en aan de doelgroepen informatie verstrekt over het gevoerde beleid;”[316]
Aangezien deze verplichting tot op heden niet is vervuld, is het wachten op beterschap bij de opmaak van het nieuwe beleidsplan. In ieder geval is het momenteel voor de burger nagenoeg onmogelijk om op de hoogte te zijn over wat zich afspeelt op en rond de Gentse integratiescène. In het beste geval zijn actieve burgers geïnformeerd wat betreft de eigen vereniging of organisatie. Over het integrale beleid ECM, mede door de complexiteit van de structuren en de regelgeving, weet de burger nagenoeg niets. Dit gebrek aan fundamentele communicatie van het stadsbestuur naar de burger toe, komt verder nog aan bod.
De stuurgroep.
De stuurgroep operationaliseert de strategie die Agora heeft uitgezet en concretiseert en coördineert de diverse acties en projecten. De stuurgroep staat ook in voor de contacten tussen de diverse actoren en het beleidsniveau en is verantwoordelijk voor de organisatie van de samenkomsten van het Platform, waarbij de stuurgroep een grote impact heeft op de agendasetting, uiteraard op basis van de adviezen en voorstellen van de diverse actoren en experten.[317]
Op de adviesprocedure kan wel wat kritiek geformuleerd worden. In de beleidsnota staat duidelijk: “Hij bepaalt de wijze waarop een advies tot stand komt, maar levert zelf geen adviezen.”[318] Niettemin heeft schepen De Regge in de Commissie Sociale Zaken verklaard, dat het vooral de strategische projecten zijn, die de adviezen zullen aanbrengen.[319] Daarenboven komen alle adviezen, ook deze die door de diverse actoren zijn aangebracht, op de tafel van de stuurgroep terecht. Een stuurgroep, die tegelijk verantwoordelijk is voor de agendasetting en het omzetten van ideeën in acties en projecten. Het stadsbestuur is echter heel sterk aanwezig in zowel de stuurgroep als in de strategische projecten. In haar tussenkomst op de gemeenteraad van december 2004 formuleerde gemeenteraadslid Mieke Valcke het zo: “Gezien de niet onbelangrijke aanwezigheid van het stadsbestuur in de stuurgroep én de aanwezigheid van het stadspersoneel in de projecten ziet het er naar uit dat de stad zich zelf zal adviseren.”[320]
Voor alle duidelijkheid is het nodig om eerst eens de samenstelling en spreiding van het personeel in zijn geheel te bekijken.
Schema: “12.1.3.3. (3) Personeelsspreiding stuurgroep en Strategische Projecten.
Stuurgroep: 1,75 VE[321]
Strategische projecten 13 VE
Steunpunt Allochtoon Middenveld 6VE |
Vrouwenwerking 3VE |
Levensbeschouwing 1,75 VE |
Onderwijs 1 VE |
Communicatie 1,75 VE |
Bron: Beleidsnota Agora – 17 november 2004[322]
Opmerking bij het schema: In de presentatienota Agora van 4 juni 2005[323] is sprake van 15,25 VE. Het belangrijkste is echter dat de verhoudingen min of meer dezelfde zijn. Er zijn trouwens verschillende mensen die actief zijn in verschillende strategische projecten. Daarom volgt hieronder ook een schets van het aantal personeelsleden, dat actief is in de projecten, al dan niet voltijds of deeltijds of personeelsleden die slechts een deel van hun voltijdse/deeltijdse job uitvoeren in de projecten. Hoeveel van hun tijd de personeelsleden besteden aan hun functie in de projecten is moeilijk exact af te bakenen. De beide schema’s zijn enkel bedoeld om een idee te krijgen van de personeelssamenstelling, met andere woorden de personele middelen die nodig geacht worden om het project tot een goed resultaat te leiden. Er wordt behoorlijk wat gegoocheld met de personeelsleden en de gepresteerde uren. Het zou te ver leiden om dit allemaal uit te dokteren. In ieder geval is er een zeer grote vermenging tussen de verschillende onderdelen. In de nagesprekken na de interviews werd enkele keren de opmerking gemaakt dat het opvalt hoe ieder organisatiedeel wel ergens voet in huis heeft bij een ander, bijvoorbeeld door participatie in beheers- of bestuursorganen. De vraag is of dit op langere termijn wel een goede situatie is. Dit kan leiden tot intellectueel en operationeel immobilisme.
Schema: “12.1.3.3. (4) Personeelsspreiding Strategische Projecten.
Stuurgroep: 2 personeelsleden.
Strategische projecten
Steunpunt Allochtoon Middenveld 8 pers. |
Vrouwenwerking 4 pers. |
Levensbeschouwing 4 pers |
Onderwijs 2 pers. |
Communicatie 3 pers. |
Bron: Beleidsnota Agora – 17 november 2004[324]
De juridische werkgevers zijn de stad Gent en BAAB vzw (zie 12.1.3.4.). Het grootste deel van de middelen is afkomstig uit het stedenfonds.[325]
De stuurgroep heeft naast de 2 personeelsleden uiteraard zijn eigen samenstelling die bestaat uit: de voorzitter, vertegenwoordigers van de leden en enkele voorgedragen personen. Voorzitter is Schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie, Martine De Regge. De leden vertegenwoordigen 9 personen/actoren: de Stedelijke Integratiedienst, BAAB vzw, Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen vzw, Federatie van Vooruitstrevende Verenigingen vzw (CDF), Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims vzw, Federatie van Marokkaanse Verenigingen vzw, Platform van Afrikaanse Gemeenschappen vzw, RISO Gent vzw en ING vzw. Daarnaast zijn er nog 4 leden, die zijn voorgedragen, respectievelijk door de Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen vzw, de Federatie van Vooruitstrevende Verenigingen vzw (CDF), de Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims vzw en de Federatie van Marokkaanse Verenigingen vzw.[326]
Deze lijst met de leden van de stuurgroep Agora toont een brede vertegenwoordiging. Niettemin is er een sterke vertegenwoordiging van de stad in aanwezig. In de eerste plaats de voorzitter, gevolgd door 2 kaderfiguren van de Stedelijke Integratiedienst en drie voorname leden van BAAB vzw (voorzitter, penningmeester en secretaris). Deze laatste drie vertegenwoordigen een federatie, maar staan toch met één voet stevig in het stedelijk beleid ECM. De verdediging van de belangen van de federaties, die ze vertegenwoordigen, kan in het gedrang komen. Wat niet betekent dat dit ook zo zal zijn. Ook de vertegenwoordigers van RISO en ING kan men in grote mate beschouwen als aan de overheid gebonden personeel.
De goede werking van het geheel en de ruimte voor autonoom handelen die men zal krijgen, zal uiteindelijk afhankelijk zijn van de goodwill van het stadsbestuur. Bij navraag bij diverse mensen uit het werkveld bleek dat het vertrouwen groot is. Er werd bevestigd dat het stadsbestuur, indien het wil, nagenoeg het ganse beleid ECM naar zijn hand kan zetten. Dit betekent dat er geen structurele procedures bestaan die bescherming kunnen bieden tegen eventuele politieke belangen. Ook al is het vertrouwen in deze bewindsploeg hoog, bij een eventuele wissel na verkiezingen is het afwachten hoe de ingesteldheid zal zijn van de nieuwe bewindsploeg. Er is dus zeker nood aan een meer structureel vastleggen van allerhande werkingsprocedures en de wijze waarop met de adviezen wordt omgegaan.
De strategische projecten
De strategische projecten zijn wellicht het belangrijkste element in de Agorastructuur. Het zijn immers de uitvoerders van de actie en projecten die door de stuurgroep zijn uitgezet. De uitvoering wordt sterk gestuurd via het stadspersoneel (zie: Schema: “3.1.3.3. (3) Personeelsspreiding stuurgroep en Strategische Projecten). Toch zijn er heel wat actoren actief in de projecten. Zowel professionelen als vrijwilligers, gestructureerde organisaties als verenigingen allerlei. Kortom, wie functioneel nuttig kan zijn voor de goede uitvoering kan worden aangesproken.
In de conceptnota BDBB was reeds beslist om te starten met vijf strategische projecten. De strategische projecten kunnen zowel tijdelijk als permanent zijn. Er is ook voorzien om eventueel nieuwe projecten eraan toe te voegen, afhankelijk van de voorziene en beschikbare middelen.
De Vijf Projecten 1) Steunpunt Allochtoon Middenveld.
2) Vrouwenwerking.
3) Levensbeschouwing.
4) Onderwijs.
5) Communicatie.
De stuurgroep fungeert als regisseur en bereidt de strategische projecten voor . Ook de opvolging en eventuele bijsturing zijn taken van deze stuurgroep.
Voor een meer inhoudelijke bespreking van de strategische projecten, zie 12.1.4. “Het levende beleid ECM: de strategische projecten”.
12.1.3.4 BAAB VZW.
“Personeel van de stad en van vzw BAAB (samengesteld uit vertegenwoordigers van het allochtone middenveld) staat in voor de uitvoering”[327] van de strategische projecten. Waarom deze extra vzw nog nodig was in het meer dan goed bevolkte landschap, is een vraag die velen zich reeds hebben gesteld. Andere organismen waren immers best in staat de taken van BAAB vzw uit te voeren.
Mieke Valcke stelt het zo: “In de conceptnota was er geen sprake van de oprichting van een nieuwe vzw. In de commissie is gesteld dat de vzw niet meer is dan een juridisch vehikel voor het tewerk stellen van 7,75 VE, die voorheen bij andere werkingen tewerkgesteld waren.”[328]
Dit onnodig complex maken van de ganse integratiesector zal zeker niet bijdragen tot een beter integratiebeleid. Openheid en autonomie worden sterk beperkt door de grote aanwezigheid van stadspersoneel in alle structurele onderdelen en doordat de verantwoordelijkheden steeds weer bij dezelfde mensen liggen, die overal in de structuren terug te vinden zijn. Het was trouwens opmerkelijk dat de publieke voorstelling van Agora[329] grotendeels een verplicht nummer was van het stadsbestuur en voor de eigen entourage en de “inner circle” van de integratiesector in Gent. Vermoedelijk om voor zichzelf en de hogere overheden te bewijzen hoe goed Gent wel bezig is. Slechts een heel kleine minderheid van de aanwezigen was niet op de hoogte van wat er werd voorgesteld. Een gemiste kans. De geïnteresseerde burger werd vakkundig geweerd. Een zonderling die toevallig op de uitnodiging, ergens verscholen op de site van de Stedelijke Integratiedienst, botste.[330]
Een ander heikel punt: door de complexiteit van de structuren is er heel wat vergader- en overlegwerk en dit zowel op het hogere als op het lagere niveau. Een kritiek die dan ook vaak geuit werd in de verschillende interviews luidt: “Veel van de mensen die nu opgeslokt zijn in de structuur rond het Agoraproject, waren vroeger aan basis bezig. Nu zie je ze enkel nog achter de computer. Tussen de mensen zie je ze niet meer.”[331] Deze kritiek komt vooral naar voor in de interviews en gesprekken met mensen uit het allochtone middenveld. Dit duidt erop, dat het gevaar reëel is, dat er een steeds grotere afstand zal ontstaan tussen het beleids- en organisatieniveau en het werkveld zelf. Er zijn heel wat filters ontstaan die de informatiedoorstroming van de basis naar het beleidsniveau beperken. Bij El Ele waren ze er duidelijk over: “De stad weet niet meer wat er gebeurt in de wijken. De echte problemen dringen niet meer door. Vroeg of laat loopt dit verkeerd af.”[332]
12.1.4 Het levende beleid ECM: de Strategische Projecten.
In dit deel wordt het inhoudelijke aspect van de strategische projecten belicht. Waar gaan ze voor? Wat zijn de doelstellingen die elk project wil bereiken en welke operationele doelstellingen moeten dit mogelijk maken? Met andere woorden: welke keuzes zijn er gemaakt, waarom en waarvoor? Wat in dit hoofdstuk beschreven staat is deels gebaseerd op de informatie, die vanuit de strategische projecten zelf naar buiten is gebracht, alsook op de beleidsnota Agora en informatie die verspreid is door de Stedelijke Integratiedienst. Daarnaast worden de moeilijkheden en/of buffers besproken, die de projecten ondervinden of zullen moeten overwinnen. Veel van de hier weergegeven informatie is het gevolg van een leerproces, van jarenlange lectuur en gesprekken. Voor ieder project werd ook iemand geïnterviewd. Dit om de reële werking minimaal te toetsen aan de doelstellingen op papier en om zicht te krijgen op de stand van zaken (weergegeven in een kader bij ieder strategisch project). Deze interviews zijn afgenomen begin juli 2005 (zie bijlage 2(b) Slotinterviews strategische projecten.). Deze interviews werden zo laat mogelijk afgenomen om maximaal informatie te verkrijgen, gezien het officiële opstarten van Agora pas op 1 januari 2005 gebeurde.
Werkwijze bij de bespreking van de strategische projecten: 3 fasen.
1) Bespreking van de respectievelijke projecten aan de hand van de oorspronkelijke doelstellingen.
2) Stand van zaken aan de hand van een interview met de verantwoordelijke van de projecten.
3) Beoordeling, onder meer op basis van 1 en 2.
12.1.4.1 STEUNPUNT ALLOCHTOON MIDDENVELD.
“Het steunpunt heeft tot doel het allochtone middenveld te versterken en te diversifiëren door verschillende vormen van ondersteuning, advies en informatie op maat aan te bieden.”[333]
Dit betekent dat het allochtone middenveld wordt gezien als een zeer belangrijke partner in het beleid ECM. Dit is trouwens ook te zien aan de verdeling van de personeelsinzet. Zes van de (in de beleidsnota voorziene) 13 personeelsleden[334] werken dit project.
Via het allochtone middenveld kan men heel wat efficiënter de doelgroep bereiken. De vele verenigingen zijn meestal ontstaan vanuit de doelgroepen. Het zijn vaak organismen die bemand zijn met vrijwilligers, die ooit hebben beslist de handen in elkaar te slaan rond een specifiek probleem van de eigen gemeenschap. De diversiteit aan verenigingen is zeer groot. Het is dus geen evidente opdracht om dit allochtone middenveld in goede banen te leiden.
Het beleid gaat expliciet uit van de nood aan een krachtig allochtoon middenveld.[335] Dit staat tegenover de visie dat allochtonen zich moeten aansluiten bij het bestaande Vlaamse middenveld, omdat alleen dit kan leiden tot absolute integratie. De heersende visie is echter, dat er eerst een sterk allochtoon middenveld uitgebouwd moet worden, omdat dit de beste garantie is voor de emancipatie van de ECM. Ook in andere steden gaat men voluit voor dit principe. In Antwerpen bijvoorbeeld is er het project “Divers!City”[336] van onder meer het RISO-Antwerpen en de stad zelf, dat streeft naar een sterk ondersteuningsnetwerk, waar alle actoren bij betrokken worden en het mee helpen uitbouwen, met het uiteindelijke doel een sterk allochtoon middenveld te creëren.
Waarom deze nood aan een sterk allochtoon middenveld? Dikwijls wordt er verwezen naar de vrouwenbeweging. Het kan niet ontkend worden dat de vrouwenbewegingen al heel wat hebben gerealiseerd en het grootste deel van hun maatschappelijke achterstand hebben weggewerkt. Zij hebben dit vooral gedaan door zelf sterke organisaties op te zetten, die na een zekere tijd konden optornen tegen de gevestigde machten uit de zogenaamde “mannenwereld”. Veel van deze bewegingen zijn ondertussen opgegaan in het reguliere bestel van organisaties en verenigingen. De emancipatie werd echter gestuwd door het uitbouwen van een eigen krachtig middenveld, dat nu onomkeerbaar zijn plaats heeft veroverd in de maatschappij. In het verleden is het wel eens anders geweest. De machten, die toen meenden tegen de emancipatietendens van de vrouw en dit middenveld te moeten ingaan, hebben het emancipatorisch en tegelijk integrerend karakter van de vrouwenbewegingen moeten erkennen. Het is deze ervaring, die velen ertoe aanzet om het allochtone middenveld te versterken. Een sterk allochtoon middenveld kan door “self-empowerment” eenzelfde emancipatorisch en integrerend elan teweeg brengen.
Een ander voorbeeld is de arbeidersbeweging. Door de ontwikkeling van een sterk middenveld van arbeiders, dat raakpunten had en heeft met alle mogelijke facetten van het maatschappelijke leven, hebben de arbeiders zichzelf kunnen ontvoogden. De kracht van het middenveld als emancipatorische motor kan dus niet ontkend worden. Wat mogelijk was voor arbeiders en vrouwen, moet ook mogelijk zijn voor andere groepen die in een onderdrukte of achtergestelde positie verkeren. Wie zwak staat in de maatschappij moet zich verenigen om een krachtige stem te verwerven op het maatschappelijke forum.
Toch is er een belangrijk en zeer belastend verschilpunt bij het streven naar een sterk allochtoon middenveld. Binnen de ECM is er namelijk een grote diversiteit. Dit is iets wat bijvoorbeeld in de vrouwen- of arbeidersbeweging minder aanwezig was. Binnen de ECM is de diversiteit uitermate groot en bovendien van verscheidene aard: etnisch, religieus, taalverschil, cultuurpraktijken en andere. Deze grote verscheidenheid houdt een extra opdracht in voor het steunpunt allochtoon middenveld. Dat dit geen gemakkelijke opdracht is, was ook te zien bij de vorming van de moslimexecutieve. Bij de vorming van deze executieve is één van de criteria uiteraard: “volgeling zijn van de islamitische religie”. Binnen de islam zijn er echter verschillende strekkingen (en nationaliteiten). De problematische vorming van de executieve is een schoolvoorbeeld van de problemen die door de interne allochtone diversiteit kunnen ontstaan.
“Binnen de huidige Belgische context concurreren deze verschillende islamitische tradities onderling met elkaar. Dit gebeurt in een klimaat waar het belang, toegekend aan het ethnonationale behoren, in volle verandering is en waar de verankering die in de Belgische socio-politieke context steeds belangrijker wordt, de verschillende actoren ertoe brengt hun posities opnieuw te gaan onderhandelen. … Door de komst van nieuwe migranten uit landen als Bosnië, Pakistan, Afghanistan en Afrika merken we ook een verhoging van de diversiteit van de gemeenschap.”[337]
Deze diversiteit zien we ook bij tellingen van de moskeeën in België. In onderstaand schema, een beperkte schets. Voor meer gedetailleerde en meer inhoudelijke informatie over de diverse strekkingen en verscheidenheid aan moskeeën, wordt in de voetnoot bij het schema verwezen naar een meer dan leerrijke studie van de Koning Boudewijnstichting, waaruit ook gegevens in de hierna volgende schema’s afkomstig zijn.
Schema 12.1.3.4 (1): Verdeling van 162 moskeeën naar herkomt en per provincie in Vlaanderen.
|
Arabofone |
Turkse |
Pakistan |
overige |
Vlaams Brabant |
9 |
2 |
/ |
1 |
Oost-Vlaanderen |
15 |
19 |
1 |
/ |
West-Vlaanderen |
5 |
/ |
3 |
/ |
Limburg |
20 |
23 |
/ |
1 |
Antwerpen |
33 |
23 |
2 |
5 |
Bron: Moskeeën, imams en islamleerkrachten in België. Stand van zaken en uitdagingen. Koning Boudewijnstichting.[338]
Deze diversiteit wordt nog markanter indien op verdeling wordt gelet binnen één bevolkingsgroep. Als voorbeeld: de verdeling van de Turkse moskeeën in Vlaanderen.
Schema 12.1.3.4 (2): Verdeling van de 67 Turkse moskeeën in Vlaanderen.
|
Aantal Moskeeën in Vlaanderen |
% |
Diyanet |
35 |
52,24 |
Milli Görüs (MG) |
18 |
26,87 |
Süleymanlı |
5 |
7,46 |
Nakş ibendi-broederschap |
4 |
5,97 |
Kadirii-broederschap |
1 |
1,49 |
Nurcu, Alevi en andere |
4 |
5,97 |
Bron: Moskeeën, imams en islamleerkrachten in België. Stand van zaken en uitdagingen. Koning Boudewijnstichting.[339]
De betekenis van deze twee schema’s is drieledig. Ten eerste duidt het op een etnische verdeling binnen het totale aspect “islamreligie”. Ten tweede is er binnen de verschillende etnische groepen zelf, een diversiteit aan religieuze strekkingen die vaak grote verschillen incorporeren, bijvoorbeeld wat betreft de religiebeleving. Dit kan gaan van orthodox-religieus tot een bijna seculiere beleving van de islam. Tot slot zijn er duidelijk merkbare meerderheden en minderheden binnen de beide verdelingen. Ook dit geeft soms aanleiding tot spanningen doordat bepaalde belangen het debat proberen te sturen.
Religie wordt als voorbeeld aangehaald omdat het zo treffend is. Uiteraard zijn er nog andere belangrijke verschillen waar het beleid rekening moet mee houden, bijvoorbeeld taal. In (11.1. Diversiteit in de diversiteit) werd reeds ingegaan op de verdeling van de nationaliteiten binnen de Gentse ECM. Heel wat van de ECM in Gent hebben moeite om te communiceren met elkaar. Uiteraard is het leren van Nederlands de ultieme oplossing. Toch toont de realiteit dat de ECM prefereren om onder elkaar de eigen taal te spreken. Op die manier worden andere groepen ECM uit heel wat publieke communicatiemomenten uitgesloten.
Ook historische achtergronden kunnen een belangrijke rol spelen. Zo is de houding tussen de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroepen niet echt vriendschappelijk te noemen. Ook binnen de nationaliteiten zijn er soms spanningen, bijvoorbeeld tussen de “Turkse Turken” en de “Turkse Koerden” of tussen de Berbers en Arabische Marokkanen.
Er kan ook niet ontkend worden dat er een stijgend racisme is binnen de ECM. Met de komst van de vele vluchtelingen, illegalen en bewoners uit de nieuwe lidstaten, is het er niet beter op geworden. Dit racisme is een psychologische vorm van territoriumverdediging. De eigen moeilijk verworven plaats in de samenleving wordt bedreigd door de nieuwkomers. Nu reeds zijn er verschillende leden van de ECM die stemmen voor het Vlaams Belang omdat ze verwachten dat deze partij de toevloed van nieuwkomers zal kunnen stuiten.[340]
Het is dus duidelijk dat het “Steunpunt Allochtoon Middenveld” voor een zeer moeilijke opdracht staat. Een positieve noot: bij de jongeren is de tendens om zichzelf te beschouwen als één sterke groep, die gezamenlijk moet emanciperen, veel sterker aanwezig. Toch is er nog veel werk voor de boeg. Ook bij de vrijwilligers en werknemers in het allochtone middenveld is een positievere tendens merkbaar.
Concrete doelstellingen “Steunpunt Allochtoon Middenveld”.[341]
Het allochtone middenveld op alle mogelijke wijzen adviseren en ondersteunen (organisaties, federaties en individuele initiatieven).
En dit op alle vlak: vorming, boekhouding, subsidieaanvragen, organisatiestructuren, wetgeving, promotie, relatie met de stad, opstarten initiatieven, het ontwikkelen van werkinstrumenten en dergelijke meer.
Is ook het luisterende oor en coördineert, brengt samen en stimuleert de groeps- en organisatievorming, alsook de deelname aan de overlegstructuren.
Zorgt voor het in kaart brengen van het middenveld
Stand van zaken.[342]
Het project Steunpunt Allochtoon Middenveld (SPAM) is voorlopig actief in drie projecten.
- Ondersteuning vzw Nakhla: samen met Andalus en Victoria Deluxe neemt Nakhla deel aan het Festival van Vlaanderen (enscenering van een traditioneel Vlaams-Maghrebijns huwelijksfeest, een traditionele optocht en een avondfeest).
Doel: kennismakingsdag voor een Vlaams publiek.
- Ondersteuning samenwerkingsverband: Senegal Bantamba vzw, Urunana vzw, Semassi vzw en Amical Belgo-Guinéene (Afrodag “Glamour in Diversity”: tentoonstelling, modeshow, muziekoptreden en standjesmarkt).
Doel: jong Afrikaans talent een forum bieden en kennismaking met en voor een breder publiek.
- Ondersteuning sporttoernooi.
- 3 aanvragen zijn in behandeling: een activiteit op de Gentse feesten, een boekenbeurs en een activiteit van een Afrikaanse vereniging.
Het project SPAM werkt voorlopig enkel op vraag van de verenigingen zelf. In de toekomst is het mogelijk dat het SPAM ook zelf naar de verenigingen zal stappen om ze te stimuleren. De ondersteuning van het verenigingsleven is tweeledig. Enerzijds werkt men aan de verzelfstandiging. Dit gebeurt via de inzet van personeel dat enkele uren per week en gedurende enkele maanden tot een jaar de vereniging gaat helpen bij de uitbouw tot een zelfstandig werkende vereniging. Momenteel zijn er nog geen dergelijke ondersteuningen geweest of voorzien. Anderzijds is er de ondersteuning van de projecten, waarbij tegelijk vorming wordt gegeven aan de medewerkers van de vereniging. Slechts uitzonderlijk wordt er financiële ondersteuning geboden. De ondersteuning is gericht op éénmaligheid. Er wordt gewerkt aan het autonoom maken van de vereniging, zodat ze in de toekomst zelf haar projecten kan verwezenlijken. Voor het ogenblik is het SPAM enkel bezig met deze vorm van ondersteuning van projecten.
Daarnaast is het SPAM ook bezig met het samenbrengen van alle gegevens over het allochtone middenveld (organisaties, behoeften of tekorten, lokalen of de vraag ernaar en dergelijke). De verzamelde informatie is zowel bedoeld voor intern gebruik als om ter beschikking te stellen van belanghebbenden. Hierbij is er tevens aandacht voor het centraliseren van alle informatie over de nieuwe vzw- en vrijwilligerswetgeving.
De doelgroepen van het SPAM: feitelijke verenigingen, groeperingen, individuen en vzw’s. Ook opstartende verenigingen kunnen een beroep doen op het SPAM voor ondersteuning. Het gaat dus niet alleen om erkende verenigingen. Er wordt rechtstreeks met de verenigingen gewerkt en niet met de koepels. Indien een vereniging ondersteund wordt en deze is lid van een koepel, wordt de betreffende koepel wel gecontacteerd. Moskeeverenigingen vallen niet onder de bevoegdheid van het SPAM maar onder het Project Levensbeschouwing.
Er zijn momenteel geen activiteiten (ook niet gepland) om nauwere samenwerking te creëren tussen het autochtone en het allochtone middenveld. Het SPAM houdt zich ook niet bezig met het evalueren van de verenigingen. Enkel de versterking van het allochtone middenveld staat centraal en dit vanuit de idee dat sterke organisaties de koepels versterken, waardoor ze beter kunnen wegen op het beleid.
Beoordeling.
Hoewel Agora nog in de kinderschoenen staat, is het opvallend dat juist het strategisch project met het meeste personeel (SPAM) zo weinig ambitieus is in zijn doelstellingen en taken uitvoert die eigenlijk niet thuishoren bij Agora zelf. Verscheidene taken kunnen beter op een ander niveau worden uitgevoerd. De koepels zijn ideaal geplaatst om de eigen verenigingen te ondersteunen. Er zou dus best meer aandacht worden besteed aan de inhoudelijke en materiële versterking van de koepels zelf. Verenigingen die geen lid zijn van de koepels kunnen dan eventueel wel terugvallen op het SPAM.
Er wordt enkel aandacht besteed aan de versterking van de allochtone verenigingen. De bedoeling is om op termijn de verenigingen rechtstreeks te laten ressorteren onder de betreffende stedelijke departementen (bijvoorbeeld sport of cultuur). Vanuit een inclusieve beleidsvisie is dit uiteraard een na te streven doelstelling. Het gebrek aan aandacht voor interculturele contacten tussen het allochtone en het autochtone middenveld zal echter een tweedeling doen ontstaan bij de departementen zelf. Bijvoorbeeld: allochtone en autochtone sportclubs zullen in concurrentie komen te staan tegenover elkaar wegens een gebrek aan een gedeelde basis. Er zou dus tweeledig moeten worden gewerkt: de versterking van de doelgroep allochtoon middenveld en de uitbouw van een gemeenschappelijke basis voor alle Gentse verenigingen die onder eenzelfde departement zullen ressorteren. Op deze wijze kunnen de allochtone verenigingen hun belangen als “allochtone vereniging” verdedigen via de eigen koepels en hun belangen als bijvoorbeeld sport- of cultuurvereniging via een gedeelde basis van alle sport- en culturele verenigingen. Dit maakt zowel het allochtone middenveld als het specifieke “activiteitenveld” sterker. De belangen van bijvoorbeeld voetbalclubs zijn vaak gelijklopend. Indien zij samen naar het beleid stappen hebben ze een grotere slagkracht.
De afsplitsing van de moskeeverenigingen is eveneens discutabel. Verschillende van die verenigingen hebben een werking met socio-culturele inslag en zijn niet specifiek religieus. Dergelijke verenigingen moeten, net als bijvoorbeeld de katholieke socio-culturele verenigingen, in de eerste plaats beschouwd worden op hun waarde als socio-culturele vereniging. Alle moskeeverenigingen worden nu gevolgd vanuit het Project Levensbeschouwing. Dit betekent niet dat de stad hier geen oog voor heeft. Er wordt geprobeerd deze verenigingen los te koppelen van de moskeeën via de vorming van vzw’s. [343] De moskeeverenigingen moeten beschouwd worden als een onderdeel van het middenveld. Er is hier een tweeledig inclusief beleid nodig. Moskeeverenigingen moeten ingebed worden in het allochtone middenveld, terwijl het allochtone middenveld moet ingebed worden in het gehele maatschappelijke middenveld. Dit is dus ook een taak van het SPAM. Deze dubbele inclusiviteit heeft trouwens nog een ander voordeel. De maatschappelijke controle op de moskeeverenigingen en in het verlengde daarvan op de moskeeën, wordt daardoor heel wat groter. Grotere maatschappelijke integratie van moslims zal ongetwijfeld leiden tot minder isolatie en bijgevolg minder jongeren vatbaar maken voor extremistische ideeën. Dit biedt de kans aan progressieve allochtonen, die hun vrijheiden aanwenden in het belang van de maatschappij, om meer impact te hebben op de ontplooiing van het gehele allochtone middenveld.[344]
12.1.4.2 STRATEGISCH PROJECT VROUWENWERKING.
Dit strategisch project richt zich op de versterking van de allochtone vrouw en vrouwenverenigingen, zodat ze een sterkere stem krijgen in de diverse maatschappelijke debatten en binnen de eigen gemeenschap. Om dit te realiseren moeten in de eerste plaats de bestaande allochtone vrouwenorganisaties voldoende steun krijgen. Enerzijds om zich te ontwikkelen binnen de eigen gemeenschap, anderzijds binnen de gehele maatschappij. Belangrijk hierbij is het respect voor de eigenheid van deze vrouwen, hun eigen specifieke levenssituatie en culturele achtergrond.
“Niemand kan beter dan de allochtone vrouwen zelf aanhalen welke achterstellings-mechanismen zij ondervinden in de samenleving en welke oplossingen hiervoor kunnen aangereikt worden vanuit het beleid.”[345]
Wat men wil bereiken verschilt op zich niet van de eisen die andere vrouwenbewegingen stellen en in het verleden gesteld hebben. Centraal staat het streven naar gelijke kansen, zowel binnen de eigen gemeenschap als in de ganse samenleving.
Het beleid is vooral categoriaal, namelijk specifiek op allochtone vrouwen gericht en geraakt maar moeilijk los uit dit perspectief. Toch is het een belangrijk streefdoel om de allochtone vrouwenorganisaties, in functie van het inclusieve beleid van de stad Gent, te leiden naar het reguliere beleid (en organisatiestructuren).
Het belang van de emancipatie van de allochtone vrouw gaat echter verder dan de belangen van de vrouw zelf.
“Emancipatie van allochtone vrouwen vormt een sleutelfactor in de integratie van minderheden als geheel. En de tussenliggende stap is participatie. Dat wil zeggen: deelnemen aan het arbeidsproces, aan maatschappelijke activiteiten, aan het openbare leven. Kortom, deelnemen aan de Nederlandse samenleving.”[346]
In de eerste plaats is het een zaak om de allochtone vrouw te bereiken. In de “heersende politieke filosofie” rond het probleem van allochtone vrouwen zitten enkele hinderpalen ingebouwd. Zo is er de religieuze en culturele achtergrond. Onze geseculariseerde samenleving heeft het moeilijk met de verwevenheid van religie (islam) met aspecten van het dagdagelijkse leven. Islam, cultuur en het dagdagelijkse bestaan zijn heel wat minder geseculariseerd. Het komt er dus op aan om deze specifieke situatie te aanvaarden als startpositie.
Veel (“moderne”) allochtone vrouwen hebben al lang onderscheid weten te maken, althans daar waar nodig is, tussen religieuze en maatschappelijke aspecten van het leven. Deze groep van vrouwen is dan ook niet zo moeilijk te bereiken. Beleidsmiddens hebben nogal de neiging het leven van de allochtone vrouw te willen loskoppelen van alle religieuze aspecten. Verenigingen die, én maatschappelijk willen werken, én hun religieuze basis willen behouden worden vaak beschouwd als verenigingen die niet mee willen gaan in de doelstellingen van het stedelijke beleid. Het gevaar bestaat echter, dat juist de vrouwen die de meeste nood hebben aan emancipatie, niet bereikt zullen worden. Het gebeurt immers vaak dat vrouwen van hun echtgenoten het verbod krijgen om lid te zijn van organisaties met seculiere inslag of deel te nemen aan activiteiten van deze organisaties. Daardoor worden deze vrouwen verdrongen uit het integrerende en emanciperende gemeenschapsleven.[347]
Het is ondertussen een algemeen aanvaarde stelling dat de vrouw een sleutelrol speelt in het ganse integratieproces. In de eerste plaats is zij, veel meer dan in de autochtone westerse cultuur, de belangrijkste persoon in het opvoedingsproces van de kinderen. Ook bij de opvoeding van jongens tot aan de puberteit is dit zo. Dit betekent dat in deze cruciale periode van het ontwikkelingsproces, de vrouw een uiterst belangrijke rol speelt bij de overdracht van waarden en last but not least van de taalkennis van de kinderen. Het is dus heel belangrijk om de allochtone vrouw uit het isolement van de eigen cultuur te halen. Niet om een andere cultuur op te dringen, wel om de kennis van het moderne maatschappelijke leven te laten meegeven in de opvoeding. Dat ook de taal belangrijk is, is al lang geen discussiepunt meer. Allochtone kinderen hebben vaak een blijvende schoolse achterstand door hun taalachterstand. Bij de aanvang in het kleuter- en later in het lager onderwijs is de taalachterstand dermate groot, dat deze kinderen ook op andere schoolse vlakken een achterstand opbouwen. Veel vrouwenorganisaties beschouwen taalonderwijs dan ook als een prioritaire activiteit.
Taal is niet het enige aspect van belang. Integratie van de allochtone vrouw in het arbeidsproces is even belangrijk. Wie werkt, plaatst zich automatisch in de ruimere samenleving en zal een bredere blik verwerven op de maatschappij.
Het Strategisch Project Vrouwenwerking heeft uiteraard een sterke ondersteunende rol in het emancipatieproces. Toch zijn de meningen verdeeld over de mate waarin dit emancipatieproces ondersteund en gestuurd moet worden. Twee citaten maken dit duidelijk.
Ayaan Hirsi Ali: De derde feministische golf. [348]
“Destijds hebben vrouwen uit deze golf de vrouwen en mannen die toen uit andere landen en culturen naar Nederland en België kwamen geen deelgenoot gemaakt van hun emancipatieproces. Althans, lang niet genoeg. De algemeen aanvaarde wijsheid was toen: ze moeten het in eigen kring doen en in hun eigen tempo. Enkele prominente feministen uit die tijd, zoals Cisca Dresselhuys in Nederland, geeft nu volmondig toe dat zij dat verkeerd heeft ingeschat. Zij heeft daar nu spijt van. Zij heeft de kans gegrepen om dat verzuim nu volop goed te maken. Want juist zij en haar generatiegenoten kunnen zich als geen ander inleven in de psyche en de situatie van de mensen die onderdrukt worden vanuit gewoonte en geloof.”
S. Boode: De derde feministische golf.[349]
“Er word ook over gepraat dat de derde feministische golf er moet zijn voor de moslimvrouwen. Nou moet u mij niet verkeerd begrijpen, want ik wil alles behalve discriminerend overkomen, maar je kunt vrouwen niet zomaar een feministische golf opleggen. Zoiets moet vanzelf ontstaan. Moslimvrouwen, en vrouwen uit andere culturen waarin de vrouw nog onderdrukt wordt door de man, moeten zichzelf vrijvechten. Dat kunnen wij westerse vrouwen niet voor ze doen. Wij kunnen niet voor hun strijden doordat wij een andere cultuur hebben. En wij dus eigenlijk niet goed weten hoe hun cultuur in elkaar zit. We kunnen ze zeker wel ondersteunen, maar ze moeten het grotendeels zelf doen!”
Steeds meer feministen sluiten zich aan bij de stelling dat er actieve ondersteuning moet komen. Ook het Gentse beleid gaat uit van die stelling. Het beleid wil ondersteunen, helpen organiseren, projecten lanceren en zo meer.
De stelling in het tweede citaat gaat niet echt op. Enerzijds maken de allochtone vrouwen reeds deel uit van de maatschappelijke minderheidsgroep ECM, die zelf zeer divers is. Vooral deze diversiteit maakt het nagenoeg onmogelijk om één sterke feministische allochtone golf tot stand te laten komen. Anderzijds gaat feminisme over grotendeels universele en fundamentele waarden en rechten. Het zou trouwens weinig eervol zijn om de allochtone vrouwenorganisaties geen gebruik te laten maken van de expertise, die in de autochtone vrouwenbeweging aanwezig is. De autochtone vrouwenbeweging heeft er meer dan een eeuw over gedaan. Er is geen enkel argument dat kan verantwoorden, waarom de allochtone vrouwen eenzelfde lang proces zouden moeten doorlopen. Dit kan alleen maar het algemene integratieproces vertragen.
Toch is het belangrijk om zoveel mogelijk te werken vanuit de bestaande allochtone vrouwenorganisaties en verenigingen, of daar waar nodig de allochtone vrouwen te stimuleren om zich rond bepaalde thema’s of problemen te organiseren. Bovendien is het belangrijk om rond een sterke allochtone vrouwenbeweging te werken, vanuit dezelfde redenering waarom het nodig is om een sterk allochtoon middenveld te ontwikkelen. Dit moet één van de belangrijkste opdrachten zijn van het Strategisch Project Vrouwenwerking.
Concrete doelstellingen “Strategisch Project Vrouwenwerking”.[350]
Centraal: De allochtone vrouwen een krachtige stem geven in het maatschappelijk debat en het beleid. Hiertoe stimuleren van netwerkvorming, advies geven en ondersteunen op de meest diverse wijze.
Hiertoe worden verschillende acties uitgestippeld.
De 5 uitgestippelde acties:
1) Een visietekst ontwikkelen waar iedereen kan achter staan.
2) Bevraging om de reële noden en behoeften te achterhalen.
3) Een krachtige stem geven en zichtbaar maken.
4) Netwerkvorming.
5) Basiswerk voor en door vrouwen stimuleren, zowel categoriaal als intercultureel. Het beleid en de diverse andere actoren worden hierbij betrokken.
Stand van zaken.[351]
Net zoals de andere strategische projecten is dit project van start gegaan op 1 januari 2005. Het opstarten van de projecten gebeurde vanuit de bestaande ervaring en was grotendeels gebaseerd op de vroegere werking ECM. Bij het Strategisch Project Vrouwenwerking is dit niet anders. Twee van de vier personeelsleden zijn afkomstig uit de koepels (CDF en FZOVL), waar ze gelijkaardige activiteiten uitvoerden. Vanuit de ervaring en na ruim overleg met verschillende organisaties die rond vrouwen werken, werden de nieuwe doelstellingen naar voor gebracht (zie bovenstaand kader). De vijf uitgestippelde acties zijn er concreet vier geworden.[352]
- Visieontwikkeling.
Er werd een projectgroep allochtone vrouwen samengesteld en er wordt verkennend onderzoek verricht bij alle mogelijke vrouwenverenigingen, ook bij informele vrouwengroepen (soms niet meer dan samenkomsten van vriendinnen of buren). Omdat niet alle vrouwen lid zijn van een organisatie of vereniging worden ook individuele vrouwen betrokken bij de projectgroep. De bedoeling is een zo breed mogelijk gedragen visietekst “Strategisch Project Vrouwenwerking” op te stellen. Deze projectgroep komt twee maal per jaar samen om te evalueren en te plannen.
- Een stem geven.
Het belang van een stem in het beleid is in deze scriptie al verschillende keren aan bod gekomen. Er zijn verschillende acties gepland:
(1) opvolgen van adviesorganen rond vrouwenwerking (gebiedsgerichte werking, ’t Vergiet, SAMV, Ouder en Kind, Minderhedenforum, …);
(2) werken aan positieve beeldvorming (bijvoorbeeld rond de islam in België);
(3) inspelen op pers en media rond vrouwenthema’s;
(4) beleidsadviezen formuleren. Deze adviezen zijn bijgevolg gebaseerd op een grondige verkenning van het terrein en worden ontwikkeld in overleg met een brede waaier van diverse actoren.
- Ondersteuning.
Gezien de recente startdatum is de ondersteuning voorlopig beperkt gebleven. Het project is nog volop in de verkenningsfase. Wel zijn er al enkele vormingssessies geweest, onder andere rond seksuele gezondheid. Voor volgend jaar zijn er vormingssessies gepland voor het personeel van de verschillende (stads)diensten.
- Netwerkvorming.
Dit zal een belangrijk thema worden. Het is immers noodzakelijk om de verschillende verenigingen samen rond dezelfde tafel te krijgen om zo een doeltreffender stem te krijgen in het beleid.
De doelgroep van het project.
In de eerste plaats zijn dit alle allochtone vrouwenverenigingen, van welke aard ook. Daarnaast wordt aandacht besteed aan individuele vrouwen die geen lid zijn van één of andere groep of vereniging. Ten slotte wordt aandacht besteed aan groepen en organisaties die met allochtone vrouwen geconfronteerd worden (bijvoorbeeld de stadsdiensten).
Er wordt zowel gewerkt met de hele groep als met subgroepen. Dit gebeurt onder meer via thematische werking, bijvoorbeeld rond gezondheidszorg, wat dan nog wordt opgesplitst naar problemen die geconstateerd worden bij de doelgroep (seksualiteit, verzorging, ouder worden en dergelijke). Andere thema’s zijn: huiselijk geweld, schoolgaande kinderen, religieuze beleving,…
Beoordeling.
De problematiek die door dit project wordt behandeld is bijzonder ruim. De vraag is of er voldoende personeel (4 = 3 VE) is voorzien om het project in zijn geheel uit te voeren. Veel zal afhankelijk zijn van de medewerking van de verenigingen zelf. Dit is op zich geen verkeerde instelling maar het zou wellicht wenselijk zijn om in de aanvangsfase meer mensen ter beschikking te stellen. Vooral omdat deze groep met cruciale problemen geconfronteerd wordt. Naast de emancipatiebeweging die de allochtone gemeenschap moet doormaken, moeten de allochtone vrouwen ook binnen de eigen gemeenschap een grote achterstand goed maken. Beide emancipatiebewegingen staan uiteraard niet los van elkaar en wederzijdse beïnvloeding is een zekerheid. Niettemin is de achterstand te groot om hier niet met volle “vrouwkracht” tegen aan te gaan.
Positief in het Strategisch Project Vrouwenbeweging is de aandacht voor de moskeeverenigingen voor vrouwen, die nu al betrokken worden bij de visieontwikkeling. Dit is een keuze die in de toekomst zeker zijn vruchten zal afwerpen en ook als voorbeeld dient voor andere projecten. De werking binnen de islam volledig loskoppelen van de seculiere werking is een artificiële maatregel die voorbijgaat aan de realiteit. In dit project heeft men ingezien dat dergelijke loskoppeling heel wat vrouwen in de kou zou laten staan. Indien men een zo breed mogelijk gedragen beleid wil ontwikkelen, dan zijn de moskeeverenigingen een noodzakelijke partner.
Momenteel wordt er slechts sporadisch intercultureel gewerkt. Dit gebeurt dan meestal in het kader van het overleg. Indien men een vlot werkende multiculturele samenleving wil ontwikkelen, zal er meer aandacht besteed moeten worden aan de werking in twee richtingen. Enerzijds is er de emancipatie van de allochtone vrouw en de ontwikkeling van een krachtige stem in het beleid, anderzijds is er de crossculturele themawerking. Veel van de onderwerpen die van toepassing zijn op de allochtone vrouw zijn dat ook op de autochtone vrouw. Dit is echter niet alleen een taak van het beleid. Ook de autochtone vrouwenbewegingen moeten er aandacht aan besteden.[353] Het beleid moet hier haar (decretale) regisserende rol opnemen.
12.1.4.3 STRATEGISCH PROJECT LEVENSBESCHOUWING.
In het onderdeel over het Steunpunt Allochtoon Middenveld is reeds de aanzet gegeven om de problematiek van het beleidsveld weer te geven. Zowel de diversiteit binnen de islam als de diversiteit binnen de ECM spelen een belangrijke rol bij het zoeken naar effectieve beleidsmaatregelen.
Een van de doelstellingen van het Strategisch Project Levensbeschouwing is het contact en de dialoog met de moslimgemeenschap in Gent uit te bouwen. Dit is gezien de diversiteit bij de ECM én de islam zeker geen evidentie.
In bijlage 6: “De 14 moskeeën in Gent”. Daarbij zijn er zes Turkse, vier Maghrebijnse, één Pakistaanse, één Bosnische en één studentenmoskee. Over een veertiende moskee zijn er nog geen exacte gegevens bekend.[354]
Doch er is meer aan de hand dan enkel de diversiteit bij de ECM. Vlaanderen is doorheen de laatste decennia uitgegroeid tot een zeer sterk geseculariseerde samenleving. Bij het definiëren van dit secularisatieproces komt één van de belangrijkste problemen, die het debat tussen seculiere samenleving (inclusief het beleid) en de islam bemoeilijken naar voor.
“Onder secularisatie wordt dan verstaan dat ‘profane’ functies zich terecht onttrekken aan de godsdienstige en kerkelijke bevoogding. De evaluatieve inhoud van het secularisatiebegrip is duidelijk: het gaat om een ontvoogdingsproces dat reeds gedeeltelijk gerealiseerd is en dat zeker verder gerealiseerd moet worden. De maatschappelijke functies worden zo terug wat ze in essentie steeds waren, namelijk seculier.”[355]
Deze definitie klinkt in westerse oren evident, in de moslimgemeenschap is dat niet zo. Dit heeft helemaal niets te maken met de eigenheid van de islam. Wel met het niveau van secularisatie waarop de islamitische gemeenschap zich bevindt én nog belangrijker, met de graad van secularisatie tot waar de islamitische gemeenschap bereid is te gaan. Vlaanderen kan en mag zijn eigen secularisatie-ideaal niet opdringen aan andere culturen of groepen. Secularisatie is niet de enige en alles heilig makende weg. Ook binnen de westerse culturen bestaan heel wat landen waar de secularisatie niet zo ver gevorderd is en waar religie nog sterk het maatschappelijke leven beheerst: delen van Nederland en Spanje, Polen en het schoolvoorbeeld van de wisselende impact van religie op politiek en maatschappij, met name de Verenigde Staten van Amerika.
Het Gentse beleid moet zich dus terughoudend opstellen. Dit betekent niet dat men niet kritisch mag zijn. Dit betekent wel dat het beleid moet aanvaarden dat het geen evenbeeld kan scheppen van de manier waarop het secularisatieproces in de autochtone samenleving is gegroeid en nog voortdurend evolueert.
Nauw verwant met de secularisatiethematiek is uiteraard de rol van de moskeeën. Van oudsher zijn de moskeeën centra van religieuze, maatschappelijke en culturele voorzieningen.
“Begonnen als bescheiden plaatsen van samenkomst voor gebed, zijn veel moskeeën in de steden ondertussen uitgegroeid tot centra waar moslims een scala van activiteiten wordt aangeboden. De moslims hier gebruiken de moskee voor zakenwaarvoor ze in de islamitische landen in feite zelden wordt gebruikt”[356]
De multifunctionele rol van de moskeeën is een rechtstreeks gevolg van het falende integratiebeleid in het verleden. De ECM waren min of meer gedwongen om maatschappelijke alternatieven te zoeken. Ze werden immers gedurende lange tijd aan hun lot overgelaten. Bij aanvang waren de moskeeën vaak niet meer dan kamergrote gebedsruimtes. Gezien er voor de arbeidsmigranten geen integratiebeleid werd gevoerd, om de drempels naar de reguliere voorzieningen weg te nemen, hebben de moskeeën heel wat voorzieningen, die normaal ressorteren onder de hoede van het beleid, overgenomen. Op deze wijze zijn ze uitgegroeid tot multifunctionele ontmoetingsplaatsen. Het zou al te simpel zijn om dit dwingend terug te willen schroeven. Bij een deel van de jongeren is er trouwens een revival aan de gang om de moskeeën nog meer en vooral cultureel uit te bouwen.[357]
Ook in Gent is de evolutie van de moskeeën niet anders verlopen: “Uit onze gegevens verkregen via veldwerk in Gentkunnen we stellen dat Gentse moslims om verschillende uiteenlopende redenen een moskee bezoeken. Net als uit de literatuur blijkt, neemt de moskee in de diaspora verschillende functies op die we kunnen onderverdelen in de religieuze, educatieve, sociale en recreatieve functie.”[358]
Een ander belangrijk aspect is het bestaan van de vele moskeeverenigingen. Het bestaan van deze verenigingen leidt vaak tot een dubbelzinnige houding in het beleid ECM. Aan de ene kant streeft men naar een versterking van het allochtone middenveld, anderzijds worden de moskeeverenigingen daar meestal buiten geplaatst. Nochtans nemen de moskeeën heel wat maatschappelijke taken op zich. Het is in zekere zin onbegrijpelijk dat het beleid voortdurend onderscheid maakt tussen de seculiere organisaties van de allochtonen en deze verbonden met één of andere moskee of islamstrekking. Nochtans heeft Vlaanderen een brede historiek van een sterk ideologisch gekleurd verenigingsleven. De geschiedenis van België en Vlaanderen is er een van doorkruisende tegenstellingen[359], waarvan de levensbeschouwelijke breuklijn heel wat conflicten én oplossingen heeft veroorzaakt. Ook nu nog zijn de sporen daarvan duidelijk in het Vlaamse verenigingsleven te zien. Denken we maar aan de discussie over het pluralistisch worden van de Vlaamse scouts, of de discussie enkele jaren geleden over het al dan niet schrappen van de “C” bij de CD&V[360] (toen nog CVP). Vanuit het pacificatiemodel heeft het Belgische beleid (en ook het Vlaamse) er steeds voor gezorgd dat de middelen altijd netjes waren verdeeld, los van het feit of een organisatie christelijke of niet-christelijke banden had.
Er moeten dan ook geen uitzonderingen gemaakt worden voor organisaties met islamitische of andere religieuze banden, zeker niet wanneer het erkende godsdiensten zijn. Wat geldt voor organisaties met christelijke of joodse banden, moet ook gelden voor organisaties met islamitische banden. Door het huidige klimaat van wantrouwen tegenover de islam ligt dit in politieke middens zeer gevoelig. Nochtans zijn fundamentalisten bij alle godsdiensten, ook bij de islam, in de absolute minderheid. Trouwens, gezien de islam een officieel erkende godsdienst is, is het dus ook een kwestie van gelijke rechten en plichten.
Eén belangrijke nuance: een deel van de islamitische gemeenschap heeft helemaal geen behoefte aan subsidiëring en ondersteuning. Dit deel van deze gemeenschap wil vooral zelfstandig blijven en wil geen pottenkijkers in hun interne structuren en werking. Financieel worden ze gesteund uit eigen middens, al dan niet van buitenlandse oorsprong, wat hen een grotere machtspositie bezorgt[361]. Doch ook hier is het de taak van de overheid om op evenwichtige wijze toezicht te houden. Wat daar gebeurt, gebeurt niet op een eiland. Gezien iedereen een stuk verantwoordelijkheid draagt voor het goed functioneren van de gehele samenleving, is een zekere vorm van toezicht zonder twijfel een daad van goed bestuur.
Het Strategisch Project Levensbeschouwing staat dus voor een gevoelige opdracht met belangrijke maatschappelijke implicaties. Een grondige studie van het beleidsveld en een even grondige screening van de vele organisaties die verbonden zijn met moskeeën, moet de basis vormen van een structureel en rechtvaardig “gelijke rechten en plichten” beleid.
Concrete doelstellingen Strategisch Project Levensbeschouwing.[362]
Centraal: Overleg creëren tussen stad, levensbeschouwingen en eventuele partners.
De actie:
- Het uitbouwen van communicatiekanalen.
- Organisatie van een overlegstructuur binnen de islamitische gemeenschap stimuleren en ondersteunen. Doch ook tussen de verschillende levensbeschouwingen in Gent.
- Opvolging van het maatschappelijke discours rond levensbeschouwing.
- De thematiek opvolgen op de verschillende beleidsniveaus.
- Specifiek islamitische aspecten: onder andere de dossiers rond het offerfeest en de vraag naar islamitische begraafplaatsen.
Tot slot nog één belangrijke opmerking: het zou wellicht niet slecht zijn, mocht dit strategisch project direct veel breder en naar alle levensbeschouwingen open getrokken worden. De islamitische eredienst werd bij wet erkend op 19 juli 1974. Om de erkenning uitvoerbaar te maken, is er echter een officiële vertegenwoordiger of vertegenwoordigend orgaan nodig dat optreedt als gesprekspartner met de federale overheid.[363] Rond deze vertegenwoordiging is al een jarenlange polemiek aan de gang. De oorzaak van deze polemiek heeft verschillende oorzaken. De meest evidente en vaakst aangehaalde is de diversiteit van de moslimgemeenschap in België. Een andere oorzaak, waar minder vaak rekening wordt mee gehouden, is de afwezigheid van hiërarchische structuren binnen de islam.
“W.A. Shahid, als antropoloog verbonden aan de Rijksuniversiteit Leiden, zag drie problemen met betrekking tot een islamitische zuil. Eén: de meerderheid der moslims is niet belijdend; twee: de moslimgemeenschap is heterogeen; drie: binnen de moslimgemeenschap is slechts een beperkt religieus en intellectueel kader aanwezig dat bovendien veelal geseculariseerd is.”[364]
Is het ganse debat rond de moslimexecutieve niet een non-debat? Met andere woorden: gaat het ganse debat niet voorbij aan de reële eigenheid van de moslimwereld? Het is opmerkelijk, hoe weinig soepel het beleid zich opstelt, wanneer dit thema wordt aangeraakt. Waarom kan er niet gezocht worden naar een specifiekere organisatievorm die beter voldoet aan de eigen aard van de moslimgemeenschap? Het ziet er immers naar uit dat de ganse executieve een vehikel is, dat opgedrongen wordt aan een gemeenschap, op basis van financiële dwang (bijvoorbeeld de verloning van imams en meer subsidies voor de erkende moskeeën) en inspraakrecht in het beleid.[365] Wat de Executieve uiteindelijk beslist, de diverse strekkingen zullen niet nalaten om hun eigen ding te doen. Het gaat immers om een religie met geen enkele religieuze autoriteit, die dwingende maatregelen kan nemen. Door de moslimexecutieve vanuit het beleid te bombarderen tot een zogezegd hoogste orgaan, dreigt zich een ongewenst neveneffect te manifesteren. Strekkingen binnen de Belgische islam die zich niet kunnen vinden in de meer algemene en gelijke behandeling die de executieve ongetwijfeld zal voorstaan, zullen nog meer dan nu gedreven worden in de handen van buitenlandse financiering. Net deze inmenging door buitenlandse islamitische organisaties, die geen enkele voeling hebben met de westerse cultuur, zijn een fundamenteel gevaar voor de integratie van bepaalde moslimgroepen in de multiculturele samenleving.
Tot daar de realiteit. Binnen de moslimwereld gaan ondertussen nieuwe stemmen op, die wellicht een voorbode zijn voor de toekomst en pleiten voor het respecteren van het bestaande pluralisme. Aan het woord: Tariq Ramadan:[366]
“Burgers van de islamitische confessie, verdeeld over rituele structuren, gespecialiseerde ‘islamitische verenigingen’ en ten slotte verenigingen waarin mensen worden verenigd met pluralistische overtuigingen en gemeenschappelijke waarden. Dat is uiteindelijk de universele dimensie van de islamitische boodschap die het pluralisme en menselijke veelvormigheid integreert en die iedereen oproept de volgende wijsheid na te leven: weet wie je bent en werk samen met de ander, omwille van de waardigheid, gerechtigheid en vrede, voor hem zowel als voor jou.”[367]
Men kan zich hierbij niet blijven blindstaren op de eeuwenoude organisatiestructuren. Voor veel hebben ze hun degelijkheid bewezen. Voor de nieuwe maatschappelijke problematiek zijn ze niet altijd toereikend.
“Zoals het decreet[368] nu bepaalt, zijn de geplande structuren zuivere kopieën van de kerkfabrieken.” [369]
Het is de taak van de overheid om creatief te zijn. Dit kan een belangrijke taak worden voor het Strategisch Project Levensbeschouwing, namelijk er niet enkel op gericht zijn om de islam in de gevestigde organisatievormen te dwingen, maar in samenspraak te zoeken naar creatieve middelen om op een even efficiënte wijze beleid te voeren. Niet alleen allochtone en autochtone burgers moeten integreren in de multiculturele maatschappij, doch ook het autochtone beleid en de (reeds aanwezige) leidende figuren en organisaties binnen de ECM.
Dit betekent niet dat er binnen de ECM reeds een antwoord is. Het is een zoektocht die volop aan de gang is. Het onderstaande citaat wijst erop dat de dialoog zeker nog niet is afgerond. Het is een zoeken naar de structuren en mogelijkheden die het best passen om de islam in het westen te organiseren. Nu zijn er te veel figuren die zichzelf, al dan niet gewild of door de opgelegde structuren genoodzaakt, opwerpen als woordvoerders, maar die niet beschikken over een brede achterban. In een democratisch model, dat steunt op overlegmodellen en pacificatiemechanismen is deze achterban noodzakelijk[370].
“Ondanks de feitelijke individualisering van het geloof wordt er nog steeds even sterk aangedrongen op de noodzaak van een gemeenschapsleven. Tariq Ramadan wordt niet moe te herhalen dat de islam een communautaire godsdienst is en dat het ‘islamitische geloof niet tot strikte privé-aangelegenheid kan worden herleid’. Het probleem is de status van die gemeenschap. Ze kan een denkbeeldige gemeenschap zijn, zoals we bij de neofundamentalisten zullen zien, omdat ze weigeren zich te voegen in een geografische of conceptuele ruimte – die in feite door het Westen zou worden ingericht. Ze kan ontstaan op het niveau van micro-gemeenschappen, met een moskee, vereniging of wijk als middelpunt; in dat geval gaat het om de door Khosrokhavar[371] besproken nieuwe gemeenschappen. Maar ze kan ook worden opgebouwd binnen een wettelijk kader, door de autoriteiten worden erkend en zich inpassen in de geldende wetgeving. Zoiets veronderstelt dat de islam zich voegt in niet-islamitische categorieën (in Frankrijk is dat de wet van 1902, die scheiding van kerk en staat en culturele verenigingen regelt.”[372]
Belangrijkste element in gans de discussie is het respect voor de bestaande diversiteit. Professor Anton Blok verwoordt dit zo: “Dat sociale stijging of zelfs assimilatie ook op vreedzame wijze kan verlopen, is toe te schrijven aan het geweldsmonopolie van de staat. Maar de spanningen neem je er niet mee weg. Het is daarom belangrijk om verschillen te erkénnen. Culturele diversiteit heeft een functie. Het geeft niet alleen kleur aan het leven, het bevordert ook integratie. … Maar als je iedereen tot gelijkheid dwingt, schep je ongeleide projectielen. Onder moslims, maar zeker ook onder extreemrechts.”[373] Deze stelling geldt evenzeer voor het proces van institutionalisering van het allochtone middenveld en van de westerse islam.
Stand van zaken.[374]
Het Strategisch Project Levensbeschouwing is een verderzetting van de vroegere werking rond de islam in Gent met onder andere de organisatie van het offerfeest en de contacten met de verschillende moskeeën. Met het opstarten van dit project wordt alles structureler aangepakt. Het eerste halfjaar is er vooral energie gegaan naar het zoeken van contactpersonen in de moskeeën. In iedere moskee is er nu minstens één contactpersoon (niet noodzakelijk de voorzitter of de imam).
Grote aandacht ging naar de informatiedoorstroming over de verkiezing van de nieuwe executieve. “Veel gebeurde over de hoofden en er was slechte communicatie vanuit de commissie die de verkiezing moest organiseren.”[375]
Rond het interreligieus overleg zijn er geen activiteiten gepland. Wel is er een personeelslid bezig met eerste contacten en het in kaart brengen van de mogelijkheden. De organisatie van dit overleg wordt niet gezien als een taak van het project. Er wordt wel onderzocht welke rol het Strategisch Project Levensbeschouwing kan spelen in het overleg zelf.
De vraag naar islamitische begraafplaatsen in Gent is een steeds terugkerend thema. Het CIE (Centrum voor Islam in Europa van de Universiteit Gent) en VOEM vzw (Vereniging voor Ontwikkeling en Emancipatie van Moslims) waren rond dit thema al actief, onder meer via studiedagen. Op basis van de informatie van deze organisaties wordt een dossier voorbereid. De verzamelde gegevens worden getoetst aan zowel de wettelijke mogelijkheden als aan de wensen van de moslimgemeenschap. Op basis daarvan zullen de mogelijkheden geïnventariseerd worden en voorstellen geformuleerd. “Er wordt vooral uitgekeken naar de verkiezingen van 2006 en de vorming van een nieuwe meerderheid, want met de huidige meerderheid kan geen doorbraak in het dossier verwacht worden.”[376] In het nieuwe beleidsplan, dat in voege treedt vanaf 1 januari 2006, is enkel vermeld dat dit thema in de nabije toekomst opnieuw op de overlegtafel komt. De uiteindelijke beslissing zal een politieke beslissing zijn. Het is dus heel belangrijk om het dossier grondig voor te bereiden.
Zoals al gezegd in 12.1.4.1. (Steunpunt allochtoon middenveld) ressorteren de moskeeverenigingen onder het Strategisch Project Levensbeschouwing. Binnen Agora is er geen eensgezindheid over de plaats van deze verenigingen. De moskeeverenigingen zijn immers op verschillende vlakken actief, bijvoorbeeld als ontmoetingsruimte of socio-culturele activiteiten naast religieuze. De niet-religieuze activiteiten zouden eigenlijk ondergebracht moeten worden bij het Project Steunpunt Allochtoon Middenveld. Binnen het Strategisch Project Levensbeschouwing is men voorstander van een dergelijk scenario, mits er enkele problemen worden opgelost. De moskeeverenigingen zitten nu teveel onder één en dezelfde paraplu, namelijk de moskeestructuur. Er moet gestreefd worden naar een splitsing tussen religieuze en niet-religieuze activiteiten, althans administratief. Nu al worden moskeeverenigingen voor administratieve ondersteuning doorgeschoven naar het SPAM.
Ook het politieke niveau zorgt voor heel wat hoofdbrekens. Het bovenvermelde scenario staat en valt met wat er op het beleidsniveau gebeurt. Er is bijvoorbeeld een decreet dat in de erkenning van moskeeën[377] voorziet, doch de uitvoeringsbesluiten laten nog altijd op zich wachten. Tegelijk zijn de provincies bevoegd voor de erkenningen, maar zij hebben geen enkele voeling met wat de moskeeën ter plaatse eigenlijk voorstellen. De uiteindelijke financiering zal komen vanuit het provinciale niveau. Er zijn echter nauwelijks middelen voorzien. “Indien de helft van de moskeeën een erkenning krijgt, dan kan de provincie dat onmogelijk betalen.”[378] De Moslimexecutieve is verantwoordelijk voor de voordracht van de moskeeën voor erkenning. Probleem: er is voor het ogenblik geen executieve en het dossier zit muurvast door onenigheid binnen de islamitische gemeenschap. Kortom: “Met wat moeten wij naar de moskeeën en hun verenigingen stappen. Voor het ogenblik hebben we niets te bieden, waarmee we hen zouden kunnen motiveren om zich te herstructureren.”[379]
De moskeeverenigingen kunnen belangrijke maatschappelijke schakels vormen in het integratieproces. Een voorbeeld[380]. Het PCVO (Provinciaal Centrum voor Volwassenen-Onderwijs) was op zoek naar locaties om computercursussen te geven aan groepen die ze anders moeilijk bereiken. De moskee uit Ledeberg (Sultan Selim Camii) stelde voor dit bij hen te doen. Dit bleek een schot in de roos. Meer nog, er kwam onmiddellijk een vraag naar het PCVO om ook cursussen eenvoudig Nederlands te geven voor senioren, zodat deze zichzelf beter zouden kunnen behelpen in de samenleving. Belangrijk in het hele verhaal is de voorbeeldfunctie van deze activiteiten. Door het succes ervan zullen vermoedelijk andere moskeeën volgen met gelijkaardige vragen. Het Strategisch Project Levensbeschouwing kan hier voorlopig optreden als tussenpersoon. Uiteindelijk zullen de contacten in de toekomst zelfstandig moeten verlopen.
Beoordeling.
Met slechts twee voltijds equivalenten is het niet gemakkelijk om dit ganse takenpakket tot een goed einde te brengen. Er zullen dan ook keuzes moeten worden gemaakt. Net zoals bij het Project Steunpunt Allochtoon Middenveld kan de kritiek geformuleerd worden, dat niet alle huidige keuzes en initiatieven tot de taak van het Strategisch Project Levensbeschouwing behoren of zouden moeten behoren.
De ondersteuning van de verkiezingen van de moslimexecutieve mag in de toekomst niet meer opgenomen worden door het project. De koepels en moskeeverenigingen zullen deze taak op zich moeten nemen. Het kan immers niet dat de overheid enerzijds het verwijt krijgt zich teveel te bemoeien met de islam als religie en tegelijk te verwachten van die overheid dat ze energie en tijd steekt in de verkiezing van het structurele beleidsorgaan van de moslimgemeenschap. Er zijn trouwens reeds structuren aanwezig die deze taken op zich kunnen nemen. De Unie van Moskeeën en Islamitische Verenigingen van Oost- en West-Vlaanderen (UMIVOW) is samengesteld uit zestien organisaties. Ook de vijf erkende koepels in Gent moeten hun verantwoordelijkheid opnemen. Tenslotte houdt het stedelijke niveau zich ook niet bezig met het samenstellen van de kerkfabrieken.
Uiteraard heeft het Strategisch Project Levensbeschouwing gehandeld uit bezorgdheid wegens het chaotische verloop in de voorbereiding naar deze verkiezingen. Men mag echter niet in de tweeledige val trappen, die bij deze verkiezing zeker aanwezig was. Aan de ene kant heeft een groot deel van de allochtone gemeenschap doelbewust de verkiezing geboycot wegens ontevredenheid met de gang van zaken. Niet iedereen was akkoord met het gedwongen ontslag van de vorige executieve. Het is niet de taak van de overheid om in te staan voor de gevolgen van een dergelijke boycot. Enkel de moslimgemeenschap zelf kan een oplossing bieden. Het excuus zowel vooraf als achteraf van bepaalde moslimgroepen, dat hun achterban onvoldoende voorbereid was, was grotendeels aan die groepen zelf te wijten. Aan de andere kant fungeerde het Strategisch Project Levensbeschouwing in zekere mate als reddingsvehikel voor een uitermate slecht gevoerd beleid op hoger niveau. In de toekomst zal de overheid zich grondig moeten bezinnen over de aanpak van deze verkiezingen, zodat uiteindelijk de volledige organisatie in handen van de moslimgemeenschap kan gegeven worden.
Een andere en zeer opmerkelijke uitspraak in het interview: “Wanneer het woord moskee valt is er steeds reactie van de man in de straat. … Er bestaat zoiets als schriftelijke vragen in de gemeenteraad. En ik kan je verzekeren, als we iets ondernemen dan weten ze ons wonen.” (Als voorbeeld werd een folder aangehaald, die was opgesteld naar aanleiding van het offerfeest. Dit was een folder met louter basisinformatie, maar niet alle regels van de taalwetgeving werden gevolgd.) “Ondanks dat men weinig aandacht besteedt aan deze schriftelijke vragen, speelt dit toch onbewust mee. Dit beperkt in ruime mate het experimentele in de werking.” [381] Deze remmende factor komt ook naar voor bij de andere projecten van Agora. De schaduw van de “Vlaams Belang oppositie” en in mindere mate die van de CD&V beperkt de creativiteit binnen Agora en de integratiedienst. Dit is uiteraard nefast bij elke poging tot vernieuwing. Het beleid heeft hier echter grotendeels zelf schuld aan. Door het ganse beleid ECM in een taboesfeer te hullen, heeft men de oppositie carte blanche gegeven om in te beuken op het beleid. Een goede communicatie van het beleid ECM naar de burgers toe zou hier veel kunnen aan verhelpen.[382]
12.1.4.4 STRATEGISCH PROJECT ONDERWIJS.
Onderwijs kan beschouwd worden als een van de belangrijkste factoren in het integratieproces. Onderwijs is mede verantwoordelijk voor de vorming van de nieuwe generaties, die vorm zullen geven aan de maatschappij van de toekomst. Toch kan niet ontkend worden dat dit onderwijs op heel wat vlakken faalt en dit op punten, die mits enige inspanning van het beleid en het onderwijsveld weggewerkt kunnen worden. Het is uiteraard ook een zaak van beschikbaarheid van middelen. Zijn die wel beschikbaar en in welke mate is het beleid bereid om middelen te herschikken en er nieuwe te voorzien? Het is onmiskenbaar dat het beleid hier voor fundamentele keuzes staat. Het is bijgevolg niet te verwonderen dat “onderwijs” één van de strategische projecten is geworden.
Het Strategisch Project Onderwijs is geen nieuw project, maar eerder een middel tot versterking van bestaande initiatieven: onder meer het MOCEF-project, het brugfiguren-project en de “Werkgroep Onderwijs Gent (WOG). De eerste twee projecten zullen hier worden toegelicht. De WOG wordt besproken in het volgende deel over de Stedelijke Integratiedienst. Deze werkgroep wordt geleid vanuit de deelwerking van de SID: “de Coets”. Het Strategisch Project Onderwijs ondersteunt deze WOG conform de doelstellingen van deze werkgroep. De andere initiatieven werken vaak los van elkaar of zijn gericht op een deelgroep van de ECM. Daarom zal het project ook werken aan de vorming van netwerken en overlegtafels om de slagkracht en draagwijdte van de initiatieven te verbreden.[383]
Het MOCEF-project
“MOCEF staat voor Mother en Child Education Foundation. Dit is de Engelstalige tegenhanger van AÇEF, Anne-Çocuk Eðitim Fondasyon.”[384], vertaald: “Stichting Moeder en Kind (i.v.m. opvoeding)”, naar de Vlaamse situatie vertaald: “Ouder-Kind-Project”. Deze twee vertalingen worden niet zo maar vermeld. De oorspronkelijke term duidt op een moeder-kind relatie. Zoals voordien al aangehaald, speelt de moeder in de islamitische cultuur een belangrijke rol in de opvoeding van de kinderen. Het begrip ouder-kind, zoals in Vlaanderen gebruikt, legt de nadruk op beide ouders, wat uiteindelijk een streefdoel is. In de realiteit staat de moeder in veel allochtone gezinnen nog steeds centraal bij de opvoeding van kleine kinderen. Bij de jongere gezinnen is een gestage evolutie merkbaar, waarbij de beide ouders bij de opvoeding van de kinderen centraal staan.
MOCEF werd oorspronkelijk in Turkije ontwikkeld om opvoedingsondersteuning te geven aan moeders met 5-jarige kinderen, bedoeld als voorbereiding op de school (in Turkije gemiddeld op 6 jarige leeftijd). In 1997 werd het project opgestart in Gent door de stedelijke Pedagogische Begeleidingsdienst. Sinds 2004 valt het project onder het ING.[385]
De hoofddoelstelling is tweeledig. Ten eerste wil men de moeders (ouders) ondersteunen om hun kind beter te kunnen voorbereiden op de school. Tijdens de eerste jaren van de lagere schoolloopbaan kan men ook nog op dit project intekenen. Ten tweede wil men er voor zorgen dat de kinderen op alle vlakken klaar zijn voor de school en daardoor gelijke kansen op slagen krijgen. Het is immers bewezen dat de lagere schoolprestaties van allochtonen vooral te wijten zijn aan een achterstand op fundamentele vaardigheden. Deze achterstand is niet te wijten aan het intellectuele niveau van de kinderen. Wel aan vaardigheden zoals taalachterstand, het ermee verbonden leren abstract denken in het Nederlands, zelfwaardering en enkele andere factoren. Iedereen in de sector is ervan overtuigd dat deze kinderen op basis van gelijke kansen zeker even goed zouden presteren. Veel ouders zijn niet echt op de hoogte van de Vlaamse schoolse verwachtingen tegenover het kind. Ook daarom is dit project belangrijk. De ouders leren om een kind voor te bereiden op de school en het te begeleiden tijdens het schooljaar.
De resultaten liegen er niet om. De kinderen van begeleide ouders hebben meer zelfvertrouwen, betere resultaten en een positiever zelfbeeld (in vergelijking met kinderen van ouders die niet begeleid worden). De moeders (ouders) hebben ook meer zelfvertrouwen en kunnen hun kinderen beter ondersteunen[386]. De vraag kan dus gesteld worden, waarom dit project niet op grotere schaal wordt doorgevoerd. Momenteel gebeurt het enkel bij Turkse moeders en dan nog enkel in bepaalde wijken. Er worden voorbereidingen getroffen om het project uit te breiden naar andere groepen ECM, doch iedere dag die voorbij gaat is een verloren dag. Het project zou eigenlijk algemeen doorgevoerd moeten worden bij alle ECM. Het gaat hier om een fundamentele keuze, die voor gelijke kansen en tegelijk voor een betere integratie kan zorgen. De middelen zijn beperkt, doch niet zo beperkt. Misschien biedt een verschuiving van de middelen een oplossing. De opvoeding van kinderen en vooral de voorbereiding op de school, inclusief de eerste schooljaren, zijn de primaire en meest cruciale levensfase om aan gelijkekansenbeleid te doen.
Te vaak wordt er aan “achteraf-beleid” gedaan. Kinderen die zwak presteren worden verwezen naar beroepsscholen terwijl ze eigenlijk capabel zijn om hogere studies of zelfs universitaire te volgen. Er zijn heel wat voorbeelden gekend van allochtonen, die ondanks hun capaciteiten, in het beroepsonderwijs zijn terechtgekomen en nadien toch nog hogere studies hebben aangevat. Ook bij de Stedelijke Integratiedienst en binnen enkele allochtone organisaties, lopen voorbeelden van deze mensen rond.[387] Actie en liefst in een hogere versnelling is dus aangewezen. Niet iedereen, die onterecht in het beroeps is terecht gekomen, heeft nog de moed om opnieuw hogere studies aan te vatten.
Moeder-kind ondersteuningsprogramma concreet.[388]
Het programma duurt 25 weken en is primair bedoeld voor moeders van 5 jarige kinderen (3de kleuterklas).
Het programma omvat twee hoofdbestanddelen:
1) Moeder ondersteuningsprogramma: het geven van alle mogelijke informatie die belangrijk kan zijn bij de opvoeding van de kinderen. Middel: thematische gespreksmomenten.
2) Cognitief ontwikkelingsprogramma: het voorbereiden van de kinderen op de lagere school. Middel: 25 oefenboeken en 8 verhaalboeken. De kinderen oefenen dagelijks 10 à 15 minuten samen met de moeders. |
Tot slot nog enkele vaststellingen. In dit Gentse project wordt vooral met moeders gewerkt. In de aanvangsfase is dit onvermijdelijk omdat de moeder, enerzijds een cruciale rol speelt in de opvoeding van kleine kinderen, anderzijds liggen gemengde activiteiten nog steeds heel gevoelig bij verschillende groepen ECM (waaronder een groot deel van de Turkse bevolking). Op deze manier bereikt men dus heel wat vrouwen die men anders niet zou bereiken. Voor de mannen of vaders zou een dergelijk project anders ook positief kunnen zijn.
Een andere vaststelling is de aanvangsperiode van 5 jaar (3de kleuterklas). Er gaan steeds meer stemmen op om vroeger in te grijpen in de opvoeding van de kinderen. Het jaar voor de lagere school is wel cruciaal, maar op vroegere leeftijd zouden nog betere resultaten bereikt worden.
“Ook hier kunnen de nieuwe accenten in de CLB-werking, zoals de lichte accentverschuiving in de richting van het kleuteronderwijs, nieuwe kansen creëren voor een preventieve en vroegtijdige aanpak van leerachterstanden bij kansarme leerlingen. Al van in de kleuterklas kan aandacht worden besteed aan hun begeleiding.”[389] (Hierbij bedoelt men: het ganse kleuterklastraject van een kind).
Het brugfiguren-project.
Het Brugfiguren-project werkt voornamelijk in de 19de eeuwse gordel (grotendeels voormalig SIF-gebied) en wil een netoverschrijdende brugfunctie vervullen tussen de ouders en de basisschool. Bij de overgang van SIF naar Stedenfonds werd een balans opgemaakt van de 6 jaren dat het project reeds liep en werd er gezocht naar de strategische lijnen voor de toekomst. Om deze evaluatie over de periode 1997-2003 te doen slagen, werd een studiedag ingericht waarover een uitgebeid rapport ter beschikking werd gesteld.[390]
De brugfiguur fungeert als schakel tussen de ouders, de school en de kinderen die er allen een beroep op kunnen doen. De brugfiguur fungeert dus als “go between” tussen het leven van de kinderen buiten de school en op de school. Tegelijk bevordert hij/zij de communicatie tussen de ouders en de school. Ook bepaalde leerkrachten kunnen de rol van brugfiguur vervullen, zij het op een ander niveau. Zo kan bijvoorbeeld de islamleerkracht als brugfiguur optreden tussen autochtone leerkrachten, de school en de leefwereld van de allochtone kinderen. In het Brugfiguren-project gaat het echter over de eerst genoemde rol als brugfiguur.
Het project werkt in Gent niet alleen rond ECM, maar rond alle groepen die minder kansen hebben. De ganse idee achter het project is, dat falen op school vaak een gevolg is van een verkeerde afstemming tussen de verschillende werelden van de kinderen. Dit falen of gebrek aan kennis en inzicht in de leefwerelden van het kind, zowel door de ouders en de school en/of leerkrachten, leidt al te vaak tot verkeerde conclusies of gedragspatronen. Via communicatie en interactie, waardoor een grotere betrokkenheid kan ontstaan, wil men dit euvel uit de weg ruimen. Enkele van de (meetbare) indicatoren voor evaluatie zijn: de evolutie in de doorstroming naar het secundair onderwijs of beroepsonderwijs, schoolverzuim, duur van het schoolse curriculum en het verloop tussen verschillende scholen.
Het brugfiguren-project onderscheidt een achttal actieterreinen (of operationele doelstellingen).[391]
- Het contact tussen ouders en school bevorderen.
- Informeren, communiceren en overleg tussen ouders en school.
- Ouders begeleiden op het gebied van schoolmateries.
- Stimuleren van schoolondersteuning door de ouders.
- Participatie van de ouders bevorderen.
- Kortlopende begeleiding van kinderen.
- Informeren, communiceren en overleg tussen de leerkrachten onderling en tussen de leerkrachten en de brugfiguur.
- Sensibiliseren, ondersteunen en vormen van het schoolteam.
De aandacht van het project gaat uit naar de drie actoren. Nochtans blijkt uit de evaluatie, dat het vooral de ouders zijn die actief in het project betrokken zijn, in de tweede plaats de leerkrachten en pas op de derde plaats de kinderen. Dit komt grotendeels voort uit de kortetermijndoelstellingen van het project, die zich primair richten op de ouders. Op middellange termijn zal meer gewerkt worden richting schoolteams.
De scholen in Gent, die in aanmerking komen voor een brugfiguur, zijn gekozen op basis van de SIF-criteria. Dit betekent voor gent (2003) 31 scholen waarvan 11 vrije en 15 stedelijke basisscholen. Van deze 31 brugfiguren zijn er 6 allochtonen (5 Turkse en 1 Marokkaanse).[392]
Om na te gaan of het project als positief kan beschouwd worden, werd zowel een interne als externe evaluatie gehouden. Wat de interne evaluatie betreft, zijn alle actoren tevreden over de bereikte resultaten (getoetst aan de operationele doelstellingen). De externe evaluatie werd gemaakt door de Vakgroep Onderwijs van de Universiteit Gent (onder leiding van Professor Jean-Pierre Verhaeghe) op basis van verzamelde gegevens van september 1997 tot juni 2000.[393] De input van de brugfiguren wordt als positief ervaren, wat niet betekent dat de problemen verdwenen zijn. Bepaalde problemen in verband met sociale achterstand, taalvaardigheid, en enkele andere zijn zelfs toegenomen. Dit kan echter niet toegeschreven worden aan de brugfiguren, zonder wie het wellicht nog slechter zou zijn. In het kader van deze scriptie zal op dit rapport niet verder worden ingegaan. De belangrijkste conclusie van beide evaluaties is dat het “Brugfiguren-project” een positieve impact heeft.
Wat met de toekomst? Uiteraard wordt het project verder aangehouden en ontwikkeld. Ondertussen is een nieuw criterium in gebruik om te bepalen welke scholen in aanmerking komen. Namelijk het GOK-decreet[394] en de daarin vermelde indicatoren. Dit gaat verder dan enkel de SIF-gebieden. Door de overschakeling van SIF- naar Stedenfonds is er ook een verschuiving geweest in de middelen. Het project werkt nog altijd vooral gericht op de ouders, toch wil men zich ook meer en meer richten op het schoolteam.
De aandacht voor het schoolteam is uitermate belangrijk omdat leerkrachten vaak met een verkeerde instelling tegenover de leerlingen staan. Dit leidt tot “self-fulfilling prophecy” wat zich ook manifesteert in het beruchte “watervalsysteem” (zie ook: 13.2.3.2 De stap naar het middelbaar onderwijs). De verwachtingen tegenover allochtone kinderen worden systematisch lager ingeschat, enkel op basis van hun allochtoon zijn. Dit heeft uiteraard impact op zowel hun zelfvertrouwen als op hun schoolse resultaten. Ondanks het feit dat deze kinderen niet minder intellectueel capabel zijn, komen ze door die verkeerde inschatting, in een neerwaartse spiraal terecht, die dan vaak aanleiding geeft tot doorverwijzing naar het bijzonder of beroepsonderwijs. Leerkrachten moeten dringend leren inzien dat “Nederlandstalige” taalvaardigheid niet het enige criterium is voor de beoordeling van het intellect van kinderen. Ook moet men beseffen dat de achterstand, die deze kinderen ongetwijfeld vaak hebben, meestal met relatief weinig inspanning en/of middelen kan weggewerkt worden.
Saban Gök: “Toen mijn kleine thuiskwam van school met een laag cijfer en ik hem daarmee confronteerde, was de reactie: de meester heeft gezegd dat het goed genoeg was voor mij. Ik ben toen naar de school geweest en heb geëist dat de eisen ten opzichte van mijn kind, dezelfde moeten zijn als die tegenover de andere kinderen. De leerkracht keek mij verwonderd aan.”[395]
Concrete doelstellingen Strategisch Project Onderwijs.[396]
Vooral de ondersteuning van de Werkgroep Onderwijs Gent (WOG)
De acties in overeenstemming met de dolstellingen van de WOG zijn onder meer:
- Informeren naar doelgroep, groot publiek en beleid.
- Lokale overlegplatforms ondersteunen en er aanbevelingen naar voor brengen.
- Adviseren.
- De maatschappelijke discussie rond onderwijsthema’s ondersteunen en stimuleren.
- Netwerkvorming en bundeling van expertise.
Deze samenvatting van de doelstellingen toont dat er niet veel nieuws is onder de zon. Eigenlijk is dit project een soort koepeladministratie die wat is, verder zal beheren en stimuleren. Op zich is het positief dat goedlopende projecten uit het verleden verder ontwikkeld worden. Toch is het een gemiste kans om origineel uit de hoek te komen en eventueel nieuwe initiatieven te lanceren.
Hierbij moeten wel drie nuances gemaakt worden. Vooreerst is de vrijheid van de stad op gebied van onderwijs beperkt. Onderwijs is een gemeenschapsmaterie en is onderhevig aan heel wat decreten en andere regels. Ten tweede is het onderwijs de facto al een dure zaak voor de stad. In Gent is het stedelijk onderwijs ruimschoots ontwikkeld. Iedere school gelijkwaardig behandelen vergt een voortdurend afwegen van de middelen. Extra acties gebeuren dan ook vooral vanuit de bestaande, veelal door hogere overheden gesubsidieerde structuren. Ten derde subsidieert de stad heel wat verenigingen, waaronder een deel ook (zijdelings) actief is op het vlak van onderwijs. Het stadsbestuur mag terecht verwachten dat er ook initiatieven komen vanuit de burgers of het middenveld die ze hetzij financieel, hetzij via haar diensten volop kan ondersteunen. Heel wat onderwijsprojecten worden op dit moment door de stad ontplooid en dit kost heel wat geld (bijvoorbeeld het secundaire freinetonderwijs). Toch mag dit geen excuus zijn om nieuwe projecten, al dan niet via of in samenwerking met het bestaande middenveld, op te starten of te ondersteunen.
Het kleuteronderwijs en het lageronderwijs zijn cruciaal in het integratiebeleid. De aanpak van het “watervalsysteem”, de achterstand in diverse vaardigheden, zowel bij kleuters als bij lagere school kinderen en enkele andere aspecten liggen aan de basis van achterstand in de latere schoolloopbaan. Dit leidt uiteraard tot ongelijke kansen in het latere beroepsleven. Veel kinderen kunnen met relatief minimale middelen deze achterstand wegwerken. Gezien onderwijs een cruciale factor is voor succesvol integratiebeleid, moet er dringend nagedacht worden over een herverdeling van de middelen die nu besteed worden aan de ganse integratiesector. Indien er geen nieuwe middelen te vinden zijn, moeten de keuzes bijgesteld worden. Indien men de achterstand, die momenteel nog steeds nadrukkelijk aanwezig is in het onderwijs niet wegwerkt, is het ganse integratiebeleid een dweilen met de kraan open.
In de vele interviews en gesprekken, in het kader van deze scriptie, is er een grote constante: “Het onderwijs is de belangrijkste schakel in het gelijkekansen- en integratiebeleid. Met nadruk op de lagereschoolcarrière”.
Opmerking vooraf: de stand van zaken en de beoordeling worden hier samen verwerkt. Deze beoordeling is een kritische kijk die grotendeels door de twee personeelsleden[397] zelf naar voor is gebracht en spreekt ruimschoots voor zichzelf. Veel opmerkingen over het onderwijsbeleid ECM zijn doorheen deze scriptie ruimschoots verwerkt. (Letterlijke uitspraken staan cursief aangeduid.)
Stand van zaken en beoordeling.[398]
Het Strategisch Project Onderwijs beschikt over twee halftijdse personeelsleden. Dit ervaren ze als zeer frustrerend. Onderwijs wordt gezien als één van de grootste pijnpunten in het beleid ECM, er is grote druk om resultaten te behalen en toch wordt er nauwelijks personeel voorzien. Het noodzakelijke overleg neemt daarenboven nog heel wat van de beperkte beschikbare tijd in beslag.
Toch een lichtpunt: beide personeelsleden komen uit contracten bij de koepels FZOVL en CDF, waar ze een mandaat rond onderwijs hadden. In die zin konden ze heel wat bagage meenemen naar het project.
Hoofdtaak van het Strategisch Project Onderwijs is de ondersteuning van verenigingen die actief zijn rond onderwijs. Eerst was het een zoeken naar deze verenigingen doch dit heeft geleid tot een mooie en actieve verzameling. Zes belangrijke verenigingen die expliciet rond onderwijs bezig zijn, kwamen daarbij naar voor. Naast deze zes verenigingen zijn er heel wat organisaties die zijdelings met onderwijs bezig zijn: jeugdverenigingen, vrouwenorganisaties en andere organisaties die veel contact hebben met ouders van schoolgaande kinderen.
Een overzicht van de zes.
1) Flux (studentenvereniging): zie 13.2.3.3. “Meer hooggeschoolden, minder afhakers.”
2) MJG (Moslim Jongeren Gent).
Deze vereniging werkt vanuit de theorie, via onder meer panelgesprekken. Ze willen vooral het onderwijs doen nadenken over (intercultureel) onderwijs.[399]
3) Meridiaan Opleidingscentrum vzw.
Deze organisatie doet aan naschoolse begeleiding. Momenteel werken ze met 200 inschrijvingen voor het lager onderwijs en 250 voor het middelbaar. De grote wachtlijsten duiden op een grote interesse. Deze organisatie draait volledig op vrijwilligers. Dit zijn voornamelijk Turkse studenten (universiteit en hogeschool), waardoor ze meteen ook fungeren als voorbeeld van hoe het kan.
De vzw wordt niet ondersteund door de stad en moet voortdurend op zoek naar middelen (onder andere via de indiening van projecten bij de Koning Boudewijnstiching). Ze hebben zich een pand kunnen aanschaffen via de steun van Turkse handelaren.
Naast de huistaakbegeleiding worden ook de ouders begeleid. Ouders van ingeschreven kinderen moeten naar de oudercontacten gaan, wat op zich reeds tot positieve resultaten leidt.
Opmerkingen:
- Alle verenigingen hebben zich al ruimschoots voorgesteld aan de Schepen van Onderwijs, doch er komt geen enkele reactie.
- Vroeger was de naschoolse begeleiding onderdeel van het schoolopbouwwerk. Dit werd echter volledig van de kaart geveegd en vervangen door ondermeer het “Brugfiguren-project”. De belangrijkste drijfveer voor het opdoeken was besparen. Wanneer verenigingen nu naar het beleid stappen om steun te verkrijgen voor naschoolse begeleiding komt steevast hetzelfde antwoord: “wij zijn toch voor de afschaffing van huiswerk”. Door de goede resultaten die de verenigingen kunnen voorleggen, komt er echter stilaan opnieuw interesse vanuit de stad.
4) Mariam vzw.
Doet aan naschoolse begeleiding (eerder beperkt: enkel de wijk Male).
5) Kipavita.
Deze deelorganisatie van de Afrikaanse raad[400] doet aan begeleiding van Kongolese jongeren. Dit initiatief is opgestart uit bezorgheid vanwege de rellen en de jeugdbendes in Parijs en Brussel. De organisatie doet vooral aan studiebegeleiding maar organiseert ook ontmoetingsdagen met mensen uit eigen kring die in het beroepsleven staan en tijdens deze dagen als rolmodellen fungeren.
(De werking zit in een beginfase en de studiebegeleiding is nog niet opgestart. Wel hebben er al computerlessen plaatsgevonden.)
5) EDO Association Belgium.
Nigeriaanse culturele organisatie die onder andere vorming geeft voor ouders. De organisatie is partner in de Association of Nigerians, Belgium (ANB) die onder meer het project Kessiena heeft opgezet, “a project to promote the flow of African children to institutions of higher learning in Belgium”.[401]
*****
Er wordt er slechts sporadisch samengewerkt met het ING en ook met andere projecten is er weinig contact. Het project ondersteunt vooral de verenigingen terwijl ING vooral wijkgericht werkt.
Met de mensen van het Brugfiguren-project is er momenteel weinig contact omdat zij voor het ogenblik al hun tijd besteden aan een ophanden zijnde evaluatie. Het zal er op of eronder zijn. Wij hopen erop. Het Brugfiguren-project was oorspronkelijk bedoeld voor 5 jaar maar is nu reeds 7 à 8 jaar bezig. Ondanks de positieve kritieken die het project krijgt, blijft het een project en is het dus van tijdelijke aard. (Over het belang van dit project: zie eerder in dit deel.)
“Ouder en Kind” wordt nu uitgevoerd door het ING. Het zou wenselijk zijn dat dit overgenomen wordt door Kind en Gezin. Nu blijft dit steken in de integratiesector en wordt het niet overgenomen door onderwijs.
De financiering van het Strategisch Project Onderwijs komt volledig uit de middelen van de integratiesector/Agora (stedenfonds) en niet van het onderwijs. Er is dringend nood aan meer aandacht vanuit de onderwijssector en het onderwijsbeleid voor de problematiek van de ECM. Het is opmerkelijk dat de hogergenoemde organisaties, ondanks de grondige informatie die ze over de eigen organisatie toesturen aan het Gentse onderwijsbeleid, nooit een antwoord krijgen.
Is er hoop voor de toekomst? Althans wat het personeelsbestand van het Strategisch Project Onderwijs betreft is er weinig hoop. Elke personeelswijziging is een moeilijk verhaal. Dit moet steeds via de gemeenteraad passeren. Bij evaluatie zal men moeten aantonen dat de personele middelen ontoereikend zijn om alle taken uit te voeren. Net daar knelt het schoentje. Door de vele overlegmomenten (WOG, LOP en andere overlegtafels) is er geen tijd over om nieuwe projecten vanuit het Strategisch Project op te zetten. Verder dan het ondersteunen en motiveren van de bestaande organisaties kan men niet gaan.
Het is duidelijk dat ondanks de grote nood aan investeren in onderwijsinitiatieven, het beleid weinig ruimte biedt om een sprong vooruit te maken. De werkingen zijn nochtans actief aanwezig. Organisaties zoals Flux en Meridiaan zijn gouden eieren voor het beleid. Het is onbegrijpelijk dat het beleid en vooral het kabinet onderwijs zo weinig doet om deze organisaties te ondersteunen en eventueel een structurele basis te bieden voor hun werking.
Binnen de ECM weet men wat de fundamentele problemen zijn die de toekomst van de kinderen belasten. Via vrijwilligerswerk wil men er iets aan doen. Ook het beleid is op de hoogte maar kijkt de kat uit de boom. Wil men ooit de grote sprong voorwaarts maken dan zal er fundamenteel en structureel moeten geïnvesteerd worden in het onderwijs voor allochtonen. Onderwijs is niet alleen één van de grootste pijnpunten in het integratieverhaal, het is ook de één van de fundamentele elementen die kunnen bijdragen tot een multiculturele samenleving waarin alle jongeren gelijkwaardige kansen krijgen.
12.1.4.5 STRATEGISCH PROJECT COMMUNICATIE.
Het Strategisch Project Communicatie is in de eerste plaats gericht op een verbetering van de communicatie tussen doelgroep, middenveld en beleid. Zowel formele als informele kanalen worden hierbij betrokken. Dit gebeurt vanuit het belang van communicatie van het beleid naar de bevolking en omgekeerd, om wat leeft bij de bevolking te laten doordringen tot het beleidsniveau. Communicatie die zowel “bottum up als top down” verloopt.[402]
Naast dit Strategisch Project Communicatie is het ook belangrijk dat elk ander strategisch project instaat voor zijn eigen communicatie. Alle strategische projecten moeten in het kader van hun projecten zorgen voor communicatie tussen doelgroep, middenveld en beleid. Het Strategisch Project Communicatie kan hierbij helpen om informatienetwerken uit te bouwen en te organiseren of te zorgen voor efficiënte informatiedoorstroming.
Bij dit ganse strategische project kunnen echter heel wat vraagtekens geplaatst worden. Vooreerst over de noodzakelijkheid van dit project. Gezien het vooral gericht is op het samenbrengen van alle actoren en doelgroepen in één informatienetwerk, zou het wellicht mogelijk zijn het ganse project over te laten aan de stuurgroep, die reeds voor een deel dezelfde taak heeft. Ook de Stedelijke Integratiedienst staat in voor contacten tussen middenveld of doelgroep en het beleid. De indruk ontstaat dat dit project vooral ten dienste staat van de beleidsorganisatie en minder voor het belang van de materie zelf. Ieder organisme heeft zijn eigen communicatiestrategie en zijn eigen communicatoren. Mits de juiste werkorganisatie kan dit alles samenkomen bij de stuurgroep of het platform. Gezien de stad ruimschoots aanwezig is in het platform, in de stuurgroep en in de strategische projecten kan de “bottum up en top down” communicatie weinig problemen veroorzaken.
Belangrijk probleem is dat de communicatie met de verschillende groepen ECM niet op gelijke wijze gebeurt. Zo verklaarde burgemeester Frank Beke[403], “dat de communicatie met de Turkse gemeenschap uitstekend is, doch dat de contacten met de Maghrebijnse gemeenschap heel wat stroever verlopen. Het is moeilijk om met hen contact te leggen. Er is verbetering merkbaar, doch er moet verder aan gewerkt worden”. Mogelijke verklaringen, aangehaald door de burgemeester, zijn: “de versnippering van de Maghrebijnse gemeenschap, het minder georganiseerd zijn en gebrek aan goede woordvoerders. Daar tegenover is de Turkse gemeenschap een heel wat grotere bevolkingsgroep, die voortkomt uit een relatief seculiere samenleving en goed georganiseerd is. De Turkse gemeenschap heeft in Gent ook een lange traditie wat verenigingsleven betreft”. Een ander argument zou echter van politieke aard kunnen zijn. De politieke partijen van de Gentse meerderheid, vooral de Sp.a hebben heel wat aanhang binnen de Turkse bevolkingsgroep. (Moeilijk te achterhalen wegens gebrek aan onderzoek maar een courante bewering in allochtone én politieke middens in Gent.). Enkele belangrijke politieke figuren zijn trouwens afkomstig uit die Turkse gemeenschap. Dit kan mede de goede relatie verklaren tussen de Turkse gemeenschap en het Gentse bestuur. Bijvoorbeeld Cemal Cavdarli fungeert als kamerlid voor de Sp.a en Fatma Pehlivan is senator voor Spirit. Op politiek vlak is de Turkse gemeenschap de meest vruchtbare groep om actie voor te voeren bij verkiezingen,. Het is de grootste groep ECM (ongeveer 47% van alle ECM), die bovendien nauwelijks versnipperd is. Deze vaststelling, gelinkt aan politieke “marktstrategische” overwegingen verklaart dat de politieke aandacht voor deze groep heel wat groter is dan voor andere groepen ECM. Dit leidt tegelijk tot een betere communicatie met en kennis van deze specifieke groep van de ECM.
Het Strategisch Project Communicatie, zoals het beschreven staat in de beleidsnota Agora, kan mits de nodige verdeling van de taken over de andere elementen van de Agorastructuur, als overbodig worden beschouwd in zijn huidige vorm. In “stand van zaken” en “beoordeling” blijkt niettemin dat er heel wat vruchtbare initiatieven zijn gepland, doch ook deze kunnen slechts van tijdelijke aard zijn. Ook het ING kan een groot deel van deze taak overnemen. Het ING heeft immers zijn steunpunten in het beleidsveld en kan dus perfect zorgen voor de nodige communicatiedoorstroming. De stuurgroep en het platform kunnen fungeren als “overlegtafel” tussen de verschillende actoren, alsook zorgen voor het uitbouwen van informatienetwerken, wat reeds voor een deel tot hun taak behoort (vooral dan van de stuurgroep). Andere aspecten zoals het zoeken naar en ontwikkelen van communicatiestrategieën kunnen gemakkelijk gespreid worden over de diverse elementen van de organisatie. Ook externe experten kunnen hierbij nuttig werk leveren en zijn soms beter geplaatst om communicatiestrategieën door te lichten en te verbeteren. Een andere taak van het Strategisch Project Communicatie betreft de gebiedsgerichte werking. Ook deze taak kan gemakkelijk worden geïncorporeerd in de andere diensten die rond specifieke thema’s werken. Het bijstaan van de gebiedsgerichte werking is voorlopig een zinvolle opdracht wegens het nieuwe ervan. Het project kan zorgen voor de ontwikkeling van “best practises”. De meest logische weg blijft echter dat de verschillende Agoraonderdelen zelf instaan voor hun communicatie. Dit kan leiden tot een betere band met de bevolking en beter aangepaste communicatiestrategie.
De bovenstaande opmerkingen betekenen niet dat het beleid dit project zonder meer moet opdoeken. Er zijn immers andere noden die van het allerhoogste belang zijn indien men wil streven naar een goed werkende multiculturele samenleving, met een bloeiende en efficiënte interculturele communicatie en wederzijds begrip.
In de eerste plaats zou het beleid werk kunnen maken van één van de hoofdopdrachten uit het decreet van 28/04/1998: “Decreet inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden.”[404], namelijk de communicatie van het gevoerde beleid naar de doelgroepen én de bevolking toe. Het Strategisch Project Communicatie is duidelijk gericht op de communicatie tussen doelgroepen, middenveld en beleid. Ondanks de vaak gratuite bewering dat de hele bevolking eigenlijk de doelgroep is, kan men stellen dat de communicatie van het gevoerde beleid naar de ganse bevolking nihil is. Er is voorlopig ook geen verbetering te verwachten. Zoals reeds eerder vermeld, geeft schepen De Regge toe dat op het vlak van de communicatie van het ECM beleid naar de burger nauwelijks iets gebeurt[405]. Dit is een flagrante schending van het decreet daar het één van de vijf hoofdopdrachten is van dit decreet. Schepen De Regge, die in hoofde van haar functie als schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie, voorzitster is van de stuurgroep, stelt dat hier zeker aan gewerkt zal moeten worden.[406]
De vraag kan gesteld worden waarom het er toch maar niet van komt om de burger, al is het minimaal, te informeren over het gevoerde ECM beleid. Geloven de politici en de andere verantwoordelijken voor dit beleid dat de burger niet geïnteresseerd is in dit beleid? Wellicht ligt een heel deel van de bevolking hier niet wakker van, doch een belangrijk deel is wel begaan met de multiculturele samenleving. Is de desinteresse van een deel van de bevolking trouwens niet te wijten aan de algehele onwetendheid over het beleid? Met andere woorden: creëert het beleid zelf niet een vicieuze cirkel?
Een ander argument dat regelmatig wordt aangehaald, is de schaduw van het Vlaams Belang die over de politieke wereld hangt. De vrees leeft dat communicatie over het gevoerde beleid ECM bij de kiezer een verkeerd resultaat zou hebben, namelijk een ongenoegen over de vele inspanningen en de weinig “direct zichtbare” resultaten. Voor een deel is dit ook zo, doch de fout ligt voor een groot stuk bij het beleid. Door het jarenlange stilzwijgen heeft het beleid de kans gemist om op structurele wijze de autochtone burgers op de hoogte te houden van de geleverde inspanningen, de doelstellingen en de resultaten. Dit had en heeft tot gevolg dat het Vlaams Belang carte blanche kreeg om in eigen, meestal negatieve termen dit beleid te communiceren met alle gevolgen vandien: opportunistische leugens en halve waarheden, uit de context getrokken argumentatie en feitenweergave, bestede middelen afgewogen aan niets terzake doende cijfers, enz… En wat erger is, mislukkingen of inspanningen die niet het gewenste resultaat behaalden, konden door gebrek aan communicatie (en de middelen daartoe) niet eens worden uitgelegd aan de bevolking. Dit gaf het discours van het Vlaams belang nog meer ruimte om de burger verkeerde of verdraaide en halve informatie te geven. Uiteraard is het debat ondertussen behoorlijk vergiftigd en is het vijf voor twaalf, hoogtijd dus om er iets aan te doen.
Of is er nog meer aan de hand? Heeft het beleid op bepaalde punten soms fouten gemaakt waarover achteraf moeilijk te communiceren valt? Jarenlang is er heel wat geld besteed aan het beleid ECM. Het allochtone middenveld kon met minimale inspanning steevast rekenen op subsidiëring. Op zich is dit niet verkeerd. Het allochtone middenveld had en heeft die extra ondersteuning nodig om te kunnen evolueren naar een sterk middenveld. Subsidiëring mag echter niet vrijblijvend zijn. Wanneer gemeenschapsmiddelen worden aangewend, heeft die gemeenschap het recht te vragen wat er mee gebeurt is. En hier knelt het schoentje. Van evaluatie van de organisaties in het allochtone middenveld was en is er nauwelijks sprake. Het is helemaal geen geheim voor de beleidsvoerders dat bepaalde organisaties, zelfs onder diegene die intussen onder de verschillende koepels gehuisvest zijn, nauwelijks iets voorstellen of presteren. Organisaties op papier geven een mooi verhaal, innen subsidies en voor de rest niets. Een grondige evaluatie van het ganse allochtone middenveld is een dringende noodzaak.[407] Deze evaluatie heeft twee belangrijke voordelen. Enerzijds worden papieren organisaties geweerd en komen er middelen vrij voor werkende organisaties. Strenge evaluatiecriteria kunnen er ongetwijfeld voor zorgen dat een aantal van deze slapende verenigingen hun activiteiten weer opnemen. Anderzijds neemt men de voedingsbodem van één van de belangrijke kritieken van het Vlaams Belang weg[408], namelijk dat veel ECM-geld nutteloos besteed wordt.
Dit gebrek aan evaluatie is een bron van kritiek bij bepaalde allochtone organisaties zelf. In een gesprek met Arafat Bouaciba, voorzitter van “De Eenmaking vzw”[409] komt deze kritiek duidelijk naar voor. Op de vraag: “Welke beleidsvoorstellen zou je doen in het kader van het nieuwe beleidsplan dat in opmaak is”, is het antwoord ondubbelzinnig: “Evaluatie, evaluatie, evaluatie en grondig. De slapende verenigingen moeten eruit. Deze die gereanimeerd kunnen worden, moeten gestimuleerd worden”. Uiteraard betekent dit niet dat kleine verenigingen of clubs moeten afgerekend worden op het feit dat ze enkel ontspanning of hobbywerk leveren. Deze laagdrempelige verenigingen zijn noodzakelijk voor het aantrekken van moeilijk te bereiken mensen. Deze laagdrempelige verenigingen hebben trouwens het voordeel dat ze relatief gemakkelijk in contact kunnen treden met gelijkaardige autochtone verenigingen. Het is in ieder geval een feit dat niet alle allochtone vzw’s koosjer zijn. Er is geen enkel zinnig argument om hier niet tegen op te treden. Indien het allochtone middenveld op eerlijke wijze geëvalueerd en gezuiverd zou worden, zou ook de autochtone burger meer duidelijkheid krijgen. Dit kan het respect en het vertrouwen van de autochtone bevolking voor het allochtone middenveld alleen maar doen toenemen.
*****
(Voor onderstaande problematiek: zie ook 13.1. Communicatie: naar de opbouw van een basis.)
Communicatie van het gevoerde beleid ECM naar de burger. Dit is één van de mogelijke en hopelijk toekomstige opdrachten van “een” Strategisch Project Communicatie. Dit zal niet eenvoudig zijn, gezien het thema in het verleden verwaarloosd werd en een vergiftigd discours (zie hoger) tot gevolg heeft gehad.
Communicatie tussen de burgers: allochtonen en autochtonen. Hopelijk een tweede toekomstige opdracht voor “een” Strategisch Project Communicatie, die in belangrijkheid zeker niet moet onderdoen voor de vorige. Het gebrek aan communicatie tussen alle leden van de samenleving en tussen alle culturen in die samenleving is de basisoorzaak van misverstanden en wantrouwen. Vooroordelen en het gros van wat onder de noemer racisme valt, is een gevolg van onwetendheid van de één over de ander. Er bestaan nauwelijks kanalen om communicatie tot stand te brengen. De weinige bestaande zijn vaak kleinschalig en functioneren bijna alleen voor een “inner circle” van gelijkgestemden. Het bestaan van deze kanalen is zeker positief, want zonder deze zou het wellicht nog erger gesteld zijn. Ze bereiken echter zelden de mensen, die het meest baat zouden hebben bij interculturele contacten. Het strategisch project kan hier vast en zeker een rol in spelen.
Op het vlak van interculturele communicatie en interactie heeft niet alleen het beleid gefaald. Ook het reguliere autochtone middenveld schiet schromelijk te kort. Er zijn weliswaar heel wat initiatieven, doch veelal zonder gedegen voorkennis of zonder zicht op structurele veranderingen. Vaak zijn die initiatieven eenmalig en gebeuren ze eerder vanuit een schuldgevoel, dan vanuit het besef dat dergelijke initiatieven noodzakelijk zijn om de toekomstige samenleving leefbaar te houden. Iedereen doet wel eens iets, maar steeds vrijblijvend en zonder professionele opvolging. Bij de vakbonden worden ze ondertussen stilaan wakker. Een handvol diversiteitsconsulenten zet zich in voor de verbetering van de interculturele contacten op het werk. Doch zoals Karel Van Eetvelt (gedelegeerd bestuurder van UNIZO[410]) zegt: “Een druppel op een hete plaat. Er moeten dringend meer middelen komen om bedrijfsconsulenten aan het werk te zetten. Wij hebben er drie. Wanneer we dit vergelijken met Nederland, daar zijn het er honderd. Verhoudingsgewijs zouden er enkel bij ons 50 moeten zijn.”[411]
*****
Een Strategisch Project Communicatie is bijgevolg niet overbodig, althans wanneer het de juiste prioriteiten stelt. Vanuit respect voor alle burgers en met een inherent geloof in een minimale wijsheid bij alle burgers, mag hen de essentiële informatie rond het beleid ECM niet ontzegd worden. Tegelijk moet het beleid, in hoofde van haar verantwoordelijkheid tegenover da samenleving, volop energie steken in het ontwikkelen van communicatie en interactiekanalen. Zoniet ziet de toekomst er weinig hoopvol uit. Hiervoor kan de overheid in ruime mate gebruik maken van het bestaande middenveld, zowel aan allochtone als aan autochtone kant. Want ook dit middenveld heeft de plicht hieraan mee te werken.
Actueel voorbeeld van een gemiste kans: 4 juni 2005: publieke voorstelling Agora.
Onder het zeer welluidende opschrift: “Agora open(t) ruimte voor participatie” werd de publieke voorstelling van het Agoraproject aangekondigd. Opgestart op 1 januari 2005 was de tijd aangebroken om het geesteskind aan ruim publiek voor te stellen.
Probleem: De burgers (mits hier en daar een uitzondering) werden niet eens op de hoogte gebracht. In het stadsmagazine van juni 2005, met “een agenda, die uitsluitend evenementen bevat, georganiseerd door de Stad Gent”[412] stond niets vermeld over deze belangrijke gebeurtenis. Gezien deze agenda de gemeenteraadszittingen, openbare vergaderingen van het OCMW en andere evenementen voor de politiek bewuste burger vermeldt, kon men verwachten dat dit ook het geval zou zijn voor de publieke voorstelling van Agora. Niet dus.
Op de website van de stad misschien? Jawel. Ergens buiten het beeld van de openingspagina. Eerst even naar beneden scrollen. Dan vond je een nietszeggende link “Agora (01/06/2005)”.[413] Het moet dus al lukken dat de burger in zijn zoektocht naar één of andere informatie op de website van de stad hierop gaat klikken. Te meer daar de absolute meerderheid van de Gentse bewoners nog nooit van Agora heeft gehoord. De enige aankondiging, die naam waardig, kon je vinden indien je expliciet ging surfen op de site van de Stedelijke Integratiedienst, bovenaan de webpagina van “Participatie en Inspraak (PI)”.[414] De enige “publieke” uitnodiging (voor het ruime publiek, voor de publieke voorstelling) was een persvoorstelling. De geïnteresseerde burger kon na het lezen van de krant zichzelf uitnodigen. Spijtig genoeg is er nauwelijks iets verschenen in de kranten en was de persconferentie slecht enkel dagen voor de “happening”.
Deze handelswijze getuigt van een complete negatie van de burger. De installatie van Agora zou vanuit de optiek van de stad en het beleid, een “feestelijke” aangelegenheid moeten geweest zijn. Het was echter een “inner-circle-feest”, waar enkel zij die met de materie bezig zijn, de klassieke notabelen, de partners van de stad, de politici en enkele anderen werden uitgenodigd en/of aanwezig waren.
Op de vraag tijdens het interview aan Schepen De Regge[415] waarom er nooit iets over de multiculturele samenleving en over het toch wel ruim uitgebouwde beleid ECM in het stadsmagazine verscheen, was het antwoord: “Raar maar waar. Maar de redactie van het stadsmagazine werkt onafhankelijk. En ik krijg er nooit iets in. Men is er (met de multiculturele materie en het beleid ECM, red.) o zo voorzichtig mee.”
Die voorzichtigheid is echter nefast voor de interculturele communicatie en interactie. Om nog even verder te gaan met de woorden van schepen Martine De Regge[416]: “Een onderzoek van professor Reynaert[417] heeft uitgewezen dat de Gentenaars tot de slechtst geïnformeerden behoren wat betreft het gevoerde beleid ECM. Tegelijk blijkt, dat wie goed geïnformeerd is, positiever staat tegenover de multiculturele samenleving en het beleid ECM.” Belangrijke bedenking: “Is men positiever omdat men goed geïnformeerd is of zijn het de mensen die positiever ingesteld zijn die zich beter informeren?”[418]
En er is hoop voor de toekomst. Schepen Martine De Regge: “Het stadsmagazine is het kanaal bij uitstek. Ik krijg het beleid ECM er niet in. Met uitzondering van eens een artikel rond nieuwkomers en Kom-Pas. Toch is het belangrijk om positief nieuws te brengen, want dit heeft invloed op de beeldvorming. Dan zal men ook kunnen aantonen dat het geld, dat voor de ECM uitgetrokken wordt, gelet op de ganse Gentse begroting, niet zo veel is. En dat dat geld wel degelijk goed besteed is. Daarom heb ik en zal ik met de integratiedienst een systeem proberen te ontwikkelen, waarbij we via folders of via spots op AVS de burger toch kunnen bereiken.”
Dat er initiatieven nodig zijn voor communicatie tussen beleid en burger, en tussen de burgers onderling is dus duidelijk. De beeldvorming die gelijkmatig met de opkomst van het Vlaams Belang vergiftigd is, kan slechts omgekeerd worden via weldoordachte communicatiestrategieën. Want ook de reguliere pers heeft boter op het hoofd. Vanuit commerciële overwegingen levert de pers in stijgende mate alleen wat de lezer wil. Het beleid ECM is weinig “sexy” en komt dus slechts sporadisch aan bod. Vaak is de pers negatief gekleurd wanneer het over allochtonen gaat. Twee korte voorbeelden.
Voorbeeld 1: Met kerstmis slaat men geen krant open zonder een of ander verhaal te lezen over steun aan daklozen (vb. Poverello), projecten voor kansarmen en dergelijke. Over de dierenmishandeling in functie van de “foie gras op het feestbord” wordt pas in derde of vierde instantie geschreven, al dan niet afhankelijk van eventuele acties van organisaties zoals GAIA. Wanneer de ramadan aan de gang is, kan men geen krant openslaan zonder beelden te zien van het slachten van schapen, soms met expliciete foto’s. Ze staan meestal op de voorpagina. Zelden of nooit maakt de krant verslag van islamitische organisaties die tijdens de ramadan gratis voedsel bedelen aan kansarmen.
Voorbeeld 2: Na de moord op Theo Van Gogh was Abou Jahjah er betrekkelijk snel bij om die moord te veroordelen. Met uitzondering van De Standaard[419] stond dit enkel op het linkse internetforum “Indy Media”[420] te lezen. Voor de populaire (en dus meest gelezen) pers is Jahjah enkel van nieuwswaarde indien hij controversiële uitspraken doet. Wie bepaalde extreme (dit is niet gelijk aan extremistische) ideeën heeft, wordt door de pers heel frequent ultra-extreem gemaakt. In de jacht naar nieuwswaarde is er dan nauwelijks ruimte voor nuance of corrigerende artikelen.
*****
Een korte vergelijking. De stad Antwerpen heeft al een eerste stap gezet om de interculturele communicatie te verbeteren, namelijk met de oprichting van een intercultureel bemiddelingsteam. “Het bemiddelingsteam zal fungeren als een meldpunt en centrale draaischijf voor het signaleren, opvolgen en bemiddelen bij samenlevingsproblemen (spanningen, communicatieproblemen, wederzijdse aanpassingsproblemen, latente en openlijke conflicten). Het meldpunt bemiddelt - bij wijze van kortetermijnaanpak -- bij acute interculturele spanningen en conflicten in de publieke ruimte”[421]. Alhoewel dit een stap in de goede richting is, is het gevaar reëel dat het beperkt blijft tot die kortetermijnaanpak en niet verder geraakt dan een stadium van symptoombestrijding zonder de echte problemen aan te pakken.
Een ander positief initiatief in Antwerpen is het “Interculturaliseren van het stedelijk wijkoverleg”.[422] Via focusgroepen wordt een individuele bevraging van de burgers voorbereid. Op die manier zal men de specifieke noden van de burgers beter leren kennen en kunnen ingrijpen waar nodig. Dit kan een goede tip zijn voor de Gentse “Gebiedsgerichte Werking”. Dit Gentse project is het ideale beleidsmiddel om de interculturele communicatie te verbeteren.
Een van de initiële taken van het Strategisch Project Communicatie is ook: “bouwt een informatienetwerk uit, brengt alle mogelijke informanten (organisaties, sleutelfiguren, ontmoetingsplaatsen…) in kaart met aandacht voor hun communicatiebehoefte”.[423] Vanuit de visie van de beleidsnota Agora is dit voornamelijk gericht op alle actoren in het kader van het beleid ECM. Ook hier moet de opdracht uitgebreid worden naar de gehele samenleving. De actie moet gericht zijn naar interculturele communicatie. Via een sterk intercultureel netwerk zal het heel wat gemakkelijker zijn om door te dringen tot de reguliere communicatiekanalen zoals de pers, televisie, en andere.
Er is trouwens geen “extra” project nodig om de communicatie tussen de ECM en het beleid te verbeteren of te organiseren. Omdat het streefdoel “inclusief beleid” is, is dit vooral een taak van alle stadsdiensten. In plaats van een project dat enkel richting allochtonen werkt, is er meer nood aan een project dat richting stadsdiensten werkt. Een soort overlegplatform voor stadsdiensten, waar men via een systeem van “best practises” van elkaar kan leren hoe men het best communiceert met en over de ECM. Een platform waar ook de Stedelijke Integratiedienst en de stuurgeroep van Agora kunnen participeren. Wat de ECM betreft kan deze taak in de eerste plaats opgenomen worden door het ING. Op die manier komen tijd en middelen vrij voor de meer noodzakelijke communicatieprojecten die hierboven beschreven staan.
Concrete doelstellingen Strategisch Project Communicatie.[424]
Deze zijn in de loop van de tekst uitvoerig besproken en dienen hier niet verder te worden toegelicht.
Centraal: De ECM (doelgroepen en allochtone middenveld) en communicatie met het beleid.
Stand van zaken.[425]
In de eerste fase ging de meeste energie naar het verzamelen van alle mogelijke informatie om een adressenbestand en een adressenbeheerssysteem op te zetten. Deze informatie kan dan doorgespeeld worden naar alle geïnteresseerden, zowel intern als extern.
De ontwikkeling van:
- een trajectvolgsysteem om onder meer de aanvragen en de ondersteuning van projecten op correcte en uniforme wijze te laten verlopen,
- een subsidiegids die voortdurend up-to-date wordt gehouden,
- een lokalenbehoeftenplan over de beschikbaarheid van lokalen, prijzen en voorwaarden.
Een bijzonder project is het opzetten van een website voor Agora. Dit wordt een interactieve portaalsite met onder meer: een nieuwsbrief, een agenda van en voor de verenigingen, een vraag- en antwoordrubriek, de bekendmaking van externe verzoeken (als voorbeeld werd een verzoek van het productiehuis Woestijnvis aangehaald), info over de verenigingen via een elektronisch kaartsysteem, pagina’s voor verenigingen (een 160-tal in Gent voor het ogenblik) en een discussieforum rond bepaalde stellingen. Er wordt ook een mailing opgezet voor het doorgeven van informatie. De eerste (niet-interactieve) fase is voorzien voor half september 2005.
Het Strategisch Project Communicatie zal verbindingen leggen tussen de verschillende andere projecten en wil zo fungeren als een soort rode draad doorheen de verschillende werkingen. Nu zit iedereen teveel vast binnen het eigen project.[426]
Voor een aantal projecten wil men werken met de “crossover-techniek” en actief op zoek gaan om communicatiekanalen te openen. Als voorbeeld wordt het PCVO-project aangehaald dat reeds aan bod kwam in 12.1.4.3. (Strategisch Project Levensbeschouwing – Stand van zaken). Men wil bij dergelijke projecten fungeren als actieve intermediair. Vooral de crossover is hierbij belangrijk: de aanstekelijkheid bij andere organisaties wegens succes en de uitbreidingsvragen (in dit geval de vraag naar Nederlandse taallessen). Het nieuwe in deze situatie is dat de school (PCVO) zelf beweegt in de richting van de integratiesector en belangrijker nog, naar de doelgroep. “We willen deze kiemen zoveel mogelijk linken en tot projecten omvormen”[427]
“In de toekomst is het ook belangrijk om op zoek te gaan naar methodieken die elders toegepast worden, een soort good practises op het vlak van communicatie. Voor het ogenblik is daar geen ruimte of tijd voor, maar dit is zeker belangrijk om het project tot een succes te maken.”[428]
Beoordeling. Bij de boordeling van dit project worden slechts enkele thema’s aangehaald en niet verder uitgediept. Er wordt in ruime mate aandacht besteed aan het thema communicatie in 13.1. (Communicatie: naar de opbouw van een basis).
De communicatie van het beleid naar de bevolking is volledig losgekoppeld van het Strategisch Project Communicatie. Dit thema is een verantwoordelijkheid van de SID. Agora is vooral gericht op het BDBB (Betrekken van de Doelgroep Bij het Beleid). “Er treed hier een spanningsveld op. Het project staat vooral aan de kant van de doelgroepen terwijl we eigenlijk werken vóór het beleid. We willen de doelgroep mondig maken waardoor ze zelf meer inspraak in het beleid zullen opeisen. We werken dus vooral emancipatorisch.” [429] Voor het beleid is het project vooral een doorgeefluik voor informatie omtrent de genomen beleidsmaatregelen.
Het stimuleren van de communicatie tussen allochtonen en autochtonen gebeurt via het simuleren van samenwerkingsverbanden. “Soms ontstaan die spontaan, soms niet. We kunnen uiteraard niet verplichten. Dat is ook niet wenselijk en gebeurt aan de kant van de autochtone organisaties ook niet. Waar er linken zijn proberen we te stimuleren. Er wordt ook gewerkt met grote cultuurhuizen (bijvoorbeeld de Vooruit) die zelf vaak vragende partij zijn, wat niet kan gezegd worden van alle maatschappelijke terreinen.”[430]
Het stimuleren van de autochtonen is een ander verhaal. Er bestaat een vormingspakket (dienst Vorming van de SID) met ondermeer een onderdeel “Omgaan met diversiteit” (zie 12.2.6. Vorming). Er is steeds een uitgebreide interesse geweest voor deze vorming. Niettemin heeft Rebecca Van Gestel bedenkingen bij sensibilisering.
“Kennismaking met… betekent niet noodzakelijk een andere ingesteldheid. Een mens moet reeds over een open geest beschikken om vooroordelen weg te werken. Het nut van sensibilisering is relatief. In het verleden werd er veel energie (personeelsuren en geld) in gestopt voor weinig resultaat. Veel activiteiten trekken enkel die mensen aan die er reeds voor open staan.”[431]
Het informeren van de burger over het gevoerde beleid wordt door het Project Communicatie als bijzonder moeilijk ervaren. Er is vooreerst een sociaal-economisch probleem waarbij een groot deel van de autochtone mensen niet de kansen krijgen of geen toegang hebben tot netwerken zodat er een kloof ontstaat tussen de maatschappelijke groepen. Aan de andere kant meent Rebecca Van Gestel dat de Vlaamse burger sowieso geen interesse heeft in het beleid ECM en mensen zich pas gaan informeren als ze dat nuttig vinden voor hun eigen leven. Het informeren van de burger wordt wel als belangrijk aanzien maar het project beperkt zich toch enkel tot de doelgroepen van het beleid ECM. Een van de zaken die het project wel zal opnemen is de communicatie over geslaagde acties. Als voorbeeld wordt het PCVO-verhaal aangehaald. Wanneer dit project volop draait en positieve resultaten oplevert, zal er zeker mee naar de pers worden gestapt. In de toekomst wil men dat doen voor elk succesverhaal, wat een positieve informatiestroom moet creëren.
Het Strategisch Project Communicatie werkt ook samen met de Gebiedsgerichte Werking. Deze samenwerking is vooral van belang wanner het gaat om wijken waar de doelgroepen (ECM) in ruime mate aanwezig zijn. De Gebiedsgerichte Werking heeft nood aan de juiste mensen en de juiste kanalen om te kunnen communiceren. Het Project legt verbindingen tussen de Gebiedsgerichte Werking en bijvoorbeeld woordvoerders of sleutelfiguren, geïnteresseerden, organisaties en moskeeën. Dit is reeds eenmaal toegepast in het kader van de aanleg van een buurtpark. Via een organisatie van allochtonen en een moskee werd ook de allochtone bevolking betrokken bij het project. Dit biedt zowel de kans aan het beleid om haar project uit te leggen als aan de allochtone bevolking om de wensen van de gemeenschap te verwoorden. Deze manier van werken is een duidelijke stap vooruit en kan als voorbeeld dienen voor alle activiteiten en projecten die vanuit de stad en/of Gebiedsgerichte Werking worden opgezet.
Besluit: het Strategisch Project Communicatie werkt vooral voor de doelgroepen van het beleid ECM. Zoals zal aangetoond worden in 13.1. (Communicatie: naar de opbouw van een basis), is het wenselijk om communicatie enerzijds ruimer te zien en anderzijds meer gecoördineerd aan te pakken. Het communicatieverhaal is een veelzijdig verhaal waar verschillende actoren hun rol moeten in opnemen. Gezien de beperkte middelen waarover het Strategisch Project Communicatie beschikt kan men besluiten dat er heel wat op stapel staat en dat het project binnen zijn doelstellingen heel wat wil en zal verwezenlijken. Communicatie gericht op BDBB is echter slechts één zijde van de ganse communicatiestrategie die de stad zou kunnen en moeten uitbouwen om een harmonieus en evenwichtig samenleven mogelijk te maken. (Meer hierover in 13.1.).
Een project wordt meestal als een tijdelijk gegeven beschouwd. De uiteindelijke bedoeling is om zichzelf overbodig te maken, met andere woorden: de taken die het project nu op zich neemt moeten in de toekomst overgenomen worden door reguliere diensten en/of organisaties. Wat het project nu doet zou evengoed door andere structurele elementen kunnen worden uitgevoerd. In het kader van het BDBB is het momenteel echter aangewezen om deze extra dienst volop te ondersteunen. Dat de nadruk vooral op de doelgroepen ligt is een gevolg van de jarenlange verwaarlozing van de problematiek. Een inhaaloperatie en een sterker maken van het allochtone middenveld zullen bijdragen tot een betere integratie van de doelgroepen. Een Strategisch Project Communicatie, specifiek gericht op de autochtone bevolking, zou wellicht ook geen overbodige luxe zijn. Communicatie gebeurt immers steeds met een minimum van twee.
Belangrijke opmerking: Enkele ideeën in dit deel zijn in tegenspraak met de standpunten over communicatie in Deel 4. Hier wordt echter expliciet de invalshoek Agora (doelgroep is hier ECM) genomen, in Deel 4 gaat het vooral over een globaal stedelijke visie en een multiculturele totaalmaatschappij met als doelgroep de totale bevolking.
12.2 Stedelijke Integratiedienst (SID): een structuur apart.
12.2.1 Inleiding.
De Stedelijke Integratiedienst wordt hier afzonderlijk behandeld. Het is een structuur die enerzijds op zichzelf staat, als erkende stedelijke integratiedienst en anderzijds voor de stad de belangrijkste en directe partner is, zowel in de Agorastructuur, als voor het stedelijke beleid ECM. Er is een diversiteit aan werkingen binnen de integratiedienst die verschillende contactpunten hebben met de andere actoren in het stedelijke beleidsveld. Er is gekozen voor een apart deel over de SID vanwege de specifiteit van de verschillende geledingen, alsook omdat de Stedelijke Integratiedienst deel uitmaakt van de stedelijke administratie en dus rechtreeks onder de bevoegdheid van de stad valt.
Bij de bespreking van de deelgroepen zal af en toe uitgewijd worden over aspecten die logisch verbonden zijn met de taken of de doelstellingen van de deelwerking.
Niet alle aspecten worden hierbij even grondig geanalyseerd. Rekening houdend met het concept en de vooropgestelde doelgroep (allochtonen met de beperking: de Turkse en de Maghrebijnse bevolking) van de scriptie, zullen bepaalde aspecten, zoals KOM-PAS (voor nieuwkomers), volledigheidshalve in het kort beschreven en geplaatst worden in het geheel.
Zoals al vermeld, is de SID erkend in het kader van het Vlaams minderhedendecreet van 28 april 1998[432]. In 2000 werd het toenmalige “Gentse Stedelijk Migrantencentrum” opgevormd tot de huidige erkende SID, die nu fungeert als regisseur van het beleid ECM en hiervoor heel wat middelen ter beschikking heeft. Met deze middelen en vanuit de bezorgdheid om de ganse groep ECM te coveren, is een ganse organisatiestructuur opgezet. Ter illustratie: het organigram “Stedelijke Integratiedienst”, waarvan de verschillende onderdelen in dit hoofdstuk zullen worden besproken.
Schema 3.2.1. Organisatiestructuur: Organigram Stedelijke Integratiedienst.
|
Centrale Werking |
|
8 deelwerkingen |
||
Bron: Beleidsplan etnisch culturele minderheden 2003-2005.[433]
12.2.2 Centrale Werking: Algemene Coördinatie, Regie & Beleid, Studie- & Documentatiedienst en Secretariaat.
Het woord zegt het zelf: de Centrale Werking zorgt voor de algemene coördinatie. De SID is uitgegroeid tot een volwassen structuur met een 60-tal personeelsleden, verspreid over de verschillende elementen van de structuur. De Centrale Werking van de SID heeft hiervoor een eigen substructuur die bestaat uit 4 belangrijke onderdelen.
1) De Algemene Coördinatie is eindverantwoordelijke, regisseur van het beleid ECM en externe vertegenwoordiger.
2) R&B (Regie en Beleid) staat in voor de coördinatie van de planning en evaluatie van het beleid, alsook voor de kwaliteitszorg. Bovendien werkt R&B aan de interculturalisering van de voorzieningen (wat ook een taak van het ING is).
Deze laatste functie is een cruciaal element in de visie op inclusief beleid. Het heeft immers geen zin om allochtonen naar reguliere voorzieningen te leiden en er niet voor te zorgen dat de betreffende diensten kunnen omgaan met de diversiteit in de stad. Belangrijk element hierbij is de tewerkstelling van allochtonen in de zogenaamde “venster- of loketfuncties”. Dit verhoogt namelijk de zichtbaarheid van de diversiteit, ook binnen de voorzieningen. In Gent is dit nauwelijks merkbaar. Hierover volgt meer in 13.2. (Het gelijkekansendebat).
3) Het secretariaat staat uiteraard in voor de “papierwinkel” van de SID.
4) De Studie- & Documentatiedienst: De Documentatiedienst is een hemels oord voor de informatiezoekende mens en voor studenten. Het is een documentatiecentrum van hoge kwaliteit. Sinds vorig jaar kan men de collectie ook raadplegen via de website van de Gentse hoofdbibliotheek, waardoor opzoekingswerk makkelijker wordt.
De Studiedienst zorgt voor de opvolging van de omgevingsanalyse en het opstellen van het jaarverslag. De externe communicatie wordt versterkt door een zeer informatieve website. Andere activiteiten: fondsenwerving, internationale samenwerking, informatica en andere.
12.2.3 Onderwijs, NT2-volwasseneneducatie, tewerkstelling: De Coets.
“Coets” staat voor Cel Onderwijs, Volwasseneneducatie en Tewerkstelling. Deze drie thema’s, die cruciaal zijn binnen het integratiebeleid, worden in dit deel behandeld. NT2 en volwasseneneducatie worden enkel kort beschreven omdat het grootste deel van de activiteiten buiten de doelgroep van deze scriptie valt. Onderwijs en tewerkstelling komen wel uitgebreid aan bod.
12.2.3.1 Onderwijs: fundament van integratie en gelijke kansen.
Wanneer gesproken wordt over stedelijk beleid “onderwijs en gelijke kansen” kan men niet omheen het GOK-decreet[434] (Gelijke Onderwijskansen decreet). Dit decreet omvat twee grote delen: een deel rond het inschrijvingsrecht (in verband met schoolkeuze) en een deel over ondersteuning om de gelijke kansen te kunnen realiseren. Op deze twee punten van het decreet wordt eerst wat dieper ingegaan. Daarbij worden enkele bedenkingen of problemen geformuleerd en verwezen naar de Gentse situatie.
Het inschrijvingsrecht: soepel of absoluut?
Het inschrijvingsrecht is een schipperen rond twee (grondwettelijke) vrijheden die aan hetzelfde koord trekken. Enerzijds is er de vrijheid van schoolkeuze voor de ouders (passieve vrijheid van onderwijs). Anderzijds is er de vrijheid van de scholen en/of onderwijskoepels om een eigen onderwijsproject te organiseren, conform de wettelijke bepalingen (actieve vrijheid van onderwijs). Er is een absoluut inschrijvingsrecht voor de ouders, dat vaak botst met de directies van de onderwijsinstellingen. Er zijn namelijk scholen die afwijzend staan tegenover allochtonen die zich willen inschrijven. De redenen zijn divers, doch de belangrijkste zijn wellicht: het willen vasthouden aan “de naam” een witte school te zijn die staat voor kwaliteit of het wantrouwig staan tegenover leerlingen met islamitische achtergrond wegens een christelijk geïnspireerd project. Een derde reden kan eventueel zijn dat het aandeel allochtone leerlingen te hoog wordt en men niet wil dat de diversiteit van de school in het gedrang komt.
De laatste reden is wellicht de meest aanvaardbare. Deze komt voort uit het debat om de diversiteit van de samenleving te laten weerspiegelen in de school. Het GOK-decreet kan immers aanleiding geven tot meer concentratiescholen, alhoewel het de bedoeling is er minder te hebben. De eerste twee argumenten zouden fundamenteel afgewezen moeten worden. Een zuiver witte school willen zijn, is willen leven op een eiland in een wereld van diversiteit. Dit komt absoluut niet ten goede aan de stelling, dat ook de autochtone burgers moeten integreren in de multiculturele samenleving. De school moet, gezien haar voorbeeldfunctie, min of meer een afspiegeling zijn van de maatschappij. Dit vasthouden aan de idee van “witte school” is onmiskenbaar een vorm van “onderwijsapartheid”. De redenering gaat ook op voor het tweede argument. Vrije scholen met een christelijk geïnspireerd project hebben eveneens de plicht een afspiegeling te zijn van de maatschappij. Veel kinderen gaan daarenboven naar een katholieke secundaire school omdat de kwaliteit van het katholiek onderwijs hoger wordt ingeschat en niet omdat de ouders (en bijgevolg de kinderen) katholiek (al dan niet praktiserend) zijn. In het sterk geseculariseerde Vlaanderen zou het de logica zelf zijn, dat alle scholen spontaan de diverse levensbeschouwingen toelaten in hun schoolproject. Dan is er ook geen enkele reden om afwijzend te staan tegenover een school die zou zijn ingericht door de allochtone gemeenschap zelf. Alhoewel!
Deze laatste opmerking vergt enige nuance. Er bestaat al een dergelijk project, namelijk de Lucerna colleges[435], waarvan één in Melle (oorspronkelijk bedoeld in Gent zelf, doch wegens “infrastructuurproblemen”[436] nu in een randgemeente). Er zijn argumenten voor en tegen. De tegenstanders, ook binnen de allochtone gemeenschap, verwijzen hierbij naar de onvermijdelijke concentratie van allochtonen in een dergelijke school. De feiten geven hen voorlopig gelijk. In Lucerna-Melle zitten voor het ogenblik enkel allochtonen. Meer zelfs, enkel allochtonen van Turkse afkomst. Een belangrijk tegenargument in de discussie is ook dat deze scholen een negatieve impact hebben op de integratie van de jongeren.
De voorstanders zien vooral voordeel in de specifieke aanpak die in deze scholen mogelijk is. In Melle[437] wordt bijvoorbeeld de taalvaardigheid extra aangepakt. Via speciale muurpancartes wordt dieper ingegaan op abstracte begrippen in het Nederlands. Er is in de Lucerna colleges ook speciale aandacht voor de structurele achterstand, die vaak geconstateerd wordt bij allochtone leerlingen.
Waardevolle pro’s en contra’s. Het debat is dus zeker niet gesloten.
Er is trouwens geen enkele reden waarom een school haar kwalitatieve eisen zou moeten verlagen omwille van de aanwezigheid van allochtonen. Het onderwijs is vaak zelf zeer vooringenomen. Allochtonen worden al te vaak lager ingeschat, enkel op basis van hun allochtoon zijn of hun zwakkere prestatie op (en vaak enkel hier op) het vlak van Nederlandse taalvaardigheid. Diversiteit binnen de school betekent niet diverse behandeling. Indien achteraf blijkt dat het schoolproject voor de leerling (zowel allochtoon als autochtoon) te zwaar is, hoeft de school haar normen of doelstellingen niet te verlagen, maar de leerling eventueel te begeleiden naar een school, waar de eisen niet zo hoog of beter aangepast zijn. Let wel: dit begeleiden mag geen automatische afvoer naar bijvoorbeeld het beroepsonderwijs betekenen.
Het ondersteuningsbeleid.
Volgens Vlaams minister van Onderwijs, Vorming en Werk, Frank Vandenbroucke, werd met het GOK-decreet, een stap voorwaarts gezet om een structurele verankering van het ondersteuningsaanbod waar te maken.[438] De ondersteuning is bedoeld voor de scholen om “gelijke onderwijskansen” te kunnen uit bouwen. Ondanks de kritiek op de criteria, zijn heel wat scholen tevreden dat deze middelen aangereikt worden. De ondersteuning mag dan wel structureel verankerd zijn, de belangrijkste vraag blijft of de ondersteuning groot genoeg is om structureel iets te veranderen.
De concrete bepalingen “GOK-decreet 1” in verband met ondersteuning.
De school moet minimum 10% leerlingen tellen die voldoen aan de gelijkekansenindicatoren (uit gezin met vervangingsinkomen, kind tijdelijk of permanent buiten eigen gezin, kinderen van “trekkers”-families (vb. Roma) of moeder geen diploma secundair onderwijs. Extra indicator: Thuistaal geen Nederlands in combinatie met één van de vorige.
De school moet rond gelijke onderwijskansen een eigen visie bepalen.
Positief inspectieverslag van de voorbije periode.
Iedere school beschikt over een relatieve vrijheid te kiezen welk van de thema’s het wil uitdiepen. Hierrond bouwt de school dan een actieplan, dat in overeenstemming is met de eigen schoolvisie.
De school kan ook eigen doelstellingen uitwerken rond 2 domeinen die door Onderwijs Vlaanderen naar voor zijn gebracht.
1) Preventie en remediëring van leer- en ontwikkelingsproblemen.
2) Taalvaardigheidsonderwijs.
3) Intercultureel onderwijs.
4) Socio- economische ontwikkeling.
5) Doorstroming en oriëntering.
6) Leerlingenparticipatie en ouderbetrokkenheid.
(bron: vzw SOS Schulden op School)[439]
Niets doen is ook verkeerd. Tot nader order kan men dus tevreden zijn. Gezien de huidige besparingen op het Vlaamse niveau, ook bij onderwijs, is er weinig hoop dat deze middelen zullen uitgebreid worden.
Ook hier dezelfde kritische opmerking die al geformuleerd is in 12.1.4.4. “Strategisch Project Onderwijs”. Onderwijs is één van de belangrijkste elementen uit het integratiebeleid. Indien men de achterstand wil inhalen, zal men massaal middelen moeten voorzien. Het is weerom een kwestie van de juiste keuzes te maken. Het beleid holt voortdurend achter de feiten aan en doet meestal aan symptoombestrijding. Structurele verandering betekent dat de achterstand met een sneltreinvaart moet weggewerkt worden en dat er structurele middelen voor de toekomst moeten worden vastgelegd. Regelmatige evaluaties kunnen dan uitwijzen of die middelen te hoog, te laag of voldoende zijn ingeschat. Het is schrijnend te moeten vaststellen dat er overal relatief veel middelen in integratieprojecten worden gestopt en men tegelijk weet dat de oorzaken van de barrières voor integratie niet worden weggewerkt. Blijkbaar ligt gedurfd integratiebeleid bijzonder gevoelig in partijpolitieke middens.
Een ander discussiepunt in verband met de middelen is het plan om de GOK-middelen te integreren in de reguliere werking van de school. Dit zou uitgewerkt worden als één van de elementen van een nieuw financieringssysteem voor het onderwijs. Dit systeem staat voor gelijke financiering van elk kind met dezelfde noden en van elke school in gelijke situatie. Er zou hiermee een grotere vrijheid komen voor de school om deze middelen aan te wenden naar eigen goeddunken. Deze middelen zouden niet expliciet meer gebonden zijn aan de “GOK-voorwaarden”. Uiteraard zou wel nog worden nagegaan of de school wel degelijk aan gelijkekansenonderwijs doet. Deze wijziging houdt echter twee gevaren in. Ten eerste kan het beleid zelf gaan schuiven in de totaliteit van middelen en via het integreren van de GOK-middelen op andere vlakken gaan besparen. Ten tweede kunnen de scholen middelen die initieel bedoeld waren voor gelijke onderwijskansen, integreren in andere posten, met het argument dat de daarmee gefinancierde activiteiten een bijdrage leveren aan die gelijke onderwijskansen. In die zin lijkt het op een boekhoudkundige techniek waarmee de overheid kan besparen want in totaliteit minder uitgaven en tegelijk de ontvanger tevreden stellen want meer middelen.
Het labyrint van partnership.
De Coets participeert actief in de Gentse Overlegplatforms, de LOP’s (Lokale Overleg Platforms). De LOP’s zijn een gevolg van het GOK-decreet en zijn gestart op 1 januari 2003, dus ook in Gent. Voor Gent zijn er dat twee: LOP basisonderwijs en LOP secundair onderwijs. Deze LOP’s streven naar gelijke onderwijskansen. Het platform omvat naast vertegenwoordigers uit de diverse onderwijsinstellingen, lokale organisaties die te maken hebben met de doelgroepen van het GOK-decreet (zie hoger). Het LOP bestudeert de lokale onderwijsomgeving, geeft advies en zoekt mee naar oplossingen, daar waar zich problemen voordoen. Een dergelijk platform is uiteraard zeer functioneel in het doorgeven van best practises. Het is dus meer dan logisch dat de Stedelijke Integratiedienst (via de Coets) hier groot belang aan hecht. Op zijn beurt is de Stedelijke Integratiedienst een belangrijke partner van de LOP’s, gezien de terreinervaring bij de doelgroep ECM. Belangrijk is de netoverschrijdende werking. In de toekomst kan het LOP het orgaan bij uitstek worden voor het vernieuwend omgaan met diversiteit in de maatschappij. Voorwaarde: eerst moeten de onderwijsinstellingen zich losweken van de soms wurgende greep van de onderwijskoepels.
Vanuit de Coets wordt de Werkgroep Onderwijs Gent (WOG) getrokken. Deze bestaat uit verschillende welzijnsorganisaties en socio-culturele organisaties. Ook het Strategisch Project Onderwijs heeft een nauwe relatie met de WOG. Via de WOG voert het project immers zijn opdrachten uit. De partners van de WOG zijn stuk voor stuk heel nauw verbonden met de doelgroep voor het beleid gelijke onderwijskansen. Een lijst van de partners maakt dit overduidelijk.
Intercultureel Netwerk Gent: verantwoordelijk voor het MOCEF-project.
Jong vzw (netwerkorganisatie van het Gentse particuliere jeugdwelzijnswerk): Jong verzamelt 7 organisaties, waaronder Interculturele Werking De Brug (Gent Oost) en Meisjeshuis Brugse Poort-Jeugdhuis Kaarderij.
’t Vergiet: Organisatie “waar armen het woord nemen”[440] en ontstaan uit RISO Gent.
De Zuidpoort: eveneens een vereniging “waar armen het woord nemen”.
De Stedelijke Integratiedienst/Kom-pas/Agora.
Een van de resultaten van dit partnerschap is een folder voor ouders, scholen, CLB’s en andere eventuele belanghebbenden of geïnteresseerden, die op bevattelijke en beknopte wijze het GOK-decreet uitlegt. Dit is een vereenvoudigde versie van de Vlaamse GOK-folder en werd opgesteld in functie van de doelgroepen. Daarom bestaan er ook anderstalige versies van de folder: momenteel Frans en Turks, Arabisch in voorbereiding. Vooral dit laatste is een positieve actie die zeker voor uitbreiding vatbaar is. Het gebeurt immers al te vaak dat mensen, door gebrek aan Nederlandstalige taalvaardigheid, ofwel geen toegang hebben tot de nodige informatie, of deze gewoon niet of half begrijpen. Het zijn ook vaak net die mensen, die er het meeste nood aan hebben, die verstoken blijven van die informatie. Soepelheid in het aanbod van informatie in verschillende talen brengt wellicht de integratie dichterbij dan het rigide vasthouden aan de “heilige” ééntaligheid van Vlaanderen.
De centrale doelstelling van de Coets is: “bij te dragen aan het verkleinen van de kloof tussen de gemiddelde schoolloopbaan van allochtone jongeren en die van autochtone jongeren”.[441] Om dit te bereiken heeft de Coets naast de LOP’s en WOG nog een hele resem andere partners. Iedereen die werkzaam is met de doelgroepen van het GOK-decreet kan terecht bij de Coets voor advies en ondersteuning.
Tot slot is de stad Gent sedert 29 september 2003 actief in een ander belangrijk project, namelijk “De Stap – Studieadviespunt Gent”, een regionale informatiedienst voor wie op zoek is naar gepast onderwijs. Dit is een netoverschrijdend project waar ook alle Gentse CLB’s aan meewerken.
De aanwezigheid van de stad en de integratiedienst in al deze projecten is van zeer groot belang. Hierdoor kan de stad prioriteiten naar voor schuiven, prioriteiten die gesteld zijn op basis van het beleidsplan ECM. Gezien de integratiedienst op alle maatschappelijke vlakken actief is in het ECM beleid, kan hierdoor heel wat expertise en terreinervaring doorstromen naar het onderwijsveld. De stad heeft een sterk uitgebouwd stedelijk onderwijs en heeft er dus alle belang bij om actief te participeren.
Deze sterke aanwezigheid duidt op het belang dat de stad Gent hecht aan gelijke onderwijskansen. Toch is er dringend nood aan nieuwe initiatieven en een herformuleren van de prioriteiten. Onderwijs is echter een zware uitgavenpost voor een stad als Gent, waar de doelgroepen van het GOK-decreet zeer ruim vertegenwoordigd zijn. De wil tot nieuwe initiatieven of het verbreden van de bestaande is zeker aanwezig, maar de middelen zijn ontoereikend tot niet beschikbaar. De Vlaamse Gemeenschap heeft hierin een grote verantwoordelijkheid. De besparingen die op het Vlaamse niveau stilaan tot de orde van de dag behoren en dus ook bij Onderwijs Vlaanderen, mogen geenszins raken aan het doelgroepenbeleid. Daarvoor is de achterstand te groot, meer zelfs, de kloof is nog steeds groeiend. Duurzaam investeren in de doelgroepen is investeren in de toekomst. Anders zullen de volgende generaties de prijs, voor het niet oplossen van de problemen nu, dubbel betalen. Gezien de samenleving in de toekomst nog diverser zal zijn, moeten de politici van vandaag het samenleven van morgen veilig stellen. Het is een zaak van keuzes en van denken op langere termijn dan de volgende verkiezingsronde.
Opmerking: “Er zijn geluiden dat minister Vandenbroucke van plan zou zijn om het NT2-aanbod af te bouwen. Volgens de minister is er voldoende aanbod.”[442] Gezien de ellenlange achterstand én de grote wachtlijsten is dit een onbegrijpelijke overweging. De overheid moet niet alles doen en mag inzet verwachten van het middenveld, maar moet toch wel voorzichtig zijn wat de eigen verantwoordelijkheid betreft.
12.2.3.2 Tewerkstelling: fundament en “zin” van integratie.
Deze afdeling heeft zich tot taak gesteld om de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt te verbeteren. De uitvoering van deze doelstelling loopt via de klassieke wegen: omgevingsanalyse, participatie in overlegorganen en stuurgroepen, het brede aanbod opvolgen en doorverwijzen waar nodig. Daarnaast richt deze dienst zich ook op de tewerkstelling van allochtonen in de stad en de stadsverwante organisaties. Via de interdepartementale werkgroep probeert men het item op de diverse agenda’s te brengen en te houden.[443] Een belangrijk overlegorgaan hierbij is het samenwerkingsverband: “Gent, Stad in Werking”. Hoe belangrijk deze werkgroep is toont de samenstelling van de werkgroep.
Samenstelling: Gent stad in werking.
Stad Gent |
Schepen De Regge (Sociale zaken, Huisvesting en Emancipatie), Schepen Termont (Haven, Economie en feestelijkheden), OCMW en enkele andere belanghebbende stadsdiensten. |
Sociale partners |
ACV, ABVV, ACLVB, UNIZO |
Werkgelegenheid |
RVA, VDAB, Lokaal Werkgelegenheidsbureau stad Gent (LWB – voor laaggeschoolden en langdurig werklozen), PWA, STC-STIRK (HRM - Human Ressource Management bij en voor allochtonen) |
Welzijn |
Job&co (koepelorganisatie voor kansarmen), |
Hogere overheden |
Provincie, Kamer van Koophandel, Vlaamse administratie Tewerkstelling, Kabinet Kathleen Van Brempt (Staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het werk), GOM O-VL (Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij) |
Werkgevers |
Volvo Cars |
Dienstverleners |
Agoria Oost &West VLaanderen, Netwerk Gent |
Bron: SID, De Coets. [444]
Binnen “Gent, Stad in Werking” is er een actiegroep “Etnisch culturele minderheden en diversiteit”. Deze actiegroep heeft een belangrijk beleidsdocument opgesteld, namelijk “De diversiteit van diversiteit”. De Coets heeft hier in belangrijke mate aan meegewerkt.
De diversiteit van diversiteit.
Diversiteit gaat om meer dan enkel de ECM. Dit document behandelt ook andere vormen van diversiteit zoals man-vrouw, gehandicapten, holibi’s en dergelijke. Het resultaat is een soort “handboek voor het diversiteitsbeleid”.
“In deze publicatie willen we een antwoord geven op een aantal vragen in verband met diversiteitsbeleid: over wie gaat het, wat houdt het precies in, waarom is dergelijk beleid noodzakelijk, en hoe kan je er concreet aan werken?”[445]
Deze “bijbel”, voor al wie van nabij met diversiteit en werkgelegenheid te maken heeft, geeft antwoorden op vragen waarmee beleidsvoerders en ambtenaren geconfronteerd worden. Dat het perspectief voornamelijk uitgaat van het thema werkgelegenheid, is te zien aan het deel dat specifiek handelt over allochtonen.
De definiëring van het begrip allochtoon bijvoorbeeld wijkt af van de definiëring uit het beleidsplan ECM van de stad Gent. De doelgroep allochtonen wordt aanvankelijk breed gesteld, doch door aanvullende criteria verengd. De definitie die wordt aangewend is overgenomen van het VESOC (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité)[446].
Deze definiëring werd overgenomen wegens bruikbaarder in het tewerkstellingsbeleid. Het gebruik van deze definitie kan echter tot verwarring leiden. Wanneer iedereen - al gebeurt dit uit “praktische” overwegingen - zijn eigen definitie gaat formuleren en gebruiken, is het moeilijk om vlot te communiceren. Het maakt de materie alleen maar ingewikkelder. Er is bijgevolg nood aan een uniforme definiëring, die over alle beleidsdomeinen heen, gebruikt kan worden. Een concreet voorbeeld is de VDAB, zelf een partner bij “Gent, Stad in werking”, die een andere definitie, op basis van naamherkenning en nationaliteit, gebruikt[447]. Hierdoor wordt het toch wel behoorlijk moeilijk om cijfers en andere data te gaan vergelijken, tenzij men voortdurend dubbel werk levert: éénmaal voor de eigen dienst, éénmaal voor het platform.
In het kader van tewerkstelling van de doelgroepen bespreekt het document ook verschillende mogelijke beleidsmaatregelen, die genomen kunnen worden en waarvan enkele zeer actueel zijn. Het document zelf maakt echter geen keuzes, maar beperkt zich tot een weergave van de mogelijkheden. Enerzijds was het niet de initiële bedoeling van het document om keuzes te maken. Anderzijds is het, gezien de “diversiteit” van de werkgroep, nagenoeg onmogelijk om tot gemeenschappelijk gedragen actie te komen.
Een drietal mogelijke maatregelen worden in het document voorgesteld:
1) Positieve actie: Dit zijn acties die ondernomen worden op het terrein om achterstanden weg te werken. Positieve actie kan zeer divers zijn en wordt ingevuld door de actoren of verantwoordelijken zelf. Positieve actie is zelden een punt van discussie, doch komt vaak op tafel bij overleg tussen de sociale partners, zowel binnen de werkeenheden als op hogere niveaus. Vooral de werkgevers zijn voorstander van dit actiemiddel omdat het de grootste vrijheid van handelen betekent. De diversiteitsplannen binnen de bedrijven zijn daar een voorbeeld van. UNIZO is bijvoorbeeld voorstander van stimulerende maatregelen voor de werkgevers, doch wijst elke vorm van verplichting of sanctie resoluut van de hand.[448]
2) Positieve discriminatie: wordt toegepast indien de positieve actie niet voldoende helpt. Dit is mogelijk door de kwaliteitsvoorwaarden te verlagen voor de doelgroep[449], althans volgens het document. Dit “kan” een vorm van positieve discriminatie zijn, doch nagenoeg alle actoren, inclusief de allochtone doelgroep, is afwijzend tegenover een dergelijke maatregel. Positieve discriminatie in deze zin leidt tot de stigmatisering van de allochtonen. Iedereen, ook de allochtonen, willen vanuit de behoefte aan zelfrespect, aangenomen worden op basis van hun reële waarde. Positieve discriminatie, althans zoals in het document vermeld, is trouwens flagrant in strijd met de betekenis van “gelijke kansen”. Bovendien bestaat het gevaar dat positieve discriminatie een negatieve impuls zal geven aan de multiculturele samenleving. Autochtonen die als gevolg ervan niet worden aangeworven, zullen zich sneller afkeren van de multiculturele samenleving en vijandige gevoelens kweken tegenover allochtonen.
Een andere vorm van positieve discriminatie, maar aanvaardbaarder, is om bij sollicitaties te diversifiëren. Astrid Faelens (ABVV) brengt het volgende verhaal naar voor:
“Bij Volvo-Cars gaat men uit van gelijke behandeling van iedereen. Toch vallen allochtonen uit de boot omdat de ingangsproeven voor allochtonen te hoog liggen daar waar het niet nodig is. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd naar de betekenis van woorden zoals “consensus”. Voor mensen die beperkt Nederlands taalvaardig zijn, is dit een ernstige belemmering. Er heeft trouwens iemand van het ABVV deelgenomen aan de ingangsproef en die vond het zelf te moeilijk.”[450]
Een aanpassing van ingangsproeven naar de doelgroep toe, zonder hierbij de kwaliteit van de proef te verlagen, is een vorm van positieve discriminatie die leidt tot minder discriminatie en tegelijk gelijkheid tussen allochtone en autochtone sollicitanten waarborgt. Te vaak wordt taal gebruikt als middel om de allochtonen uit de werkplek te weren. Dit is een vorm van discriminatie die onmogelijk te bestrijden is. Er is hier nood aan positieve actie, vooral vanuit de werkgeversorganisaties.
3) Quota: “Quota zijn tewerkstellingsaandelen van bepaalde groepen in arbeidsorganisaties, die door een overheid worden opgelegd; zij hebben een verplichtend karakter en zijn afdwingbaar door sanctionering.”[451]
Belangrijk is de onenigheid over het nut en de wenselijkheid van quota en dit zowel tussen als binnen de meest diverse organisaties. Er is alvast één en nagenoeg unanieme groep van tegenstanders: de werkgevers en hun organisaties. Ook binnen de allochtone gemeenschap is er geen eensgezindheid en woedt de discussie volop.
Bij de bespreking van het document “De diversiteit van diversiteit” is het bovendien belangrijk te verwijzen naar een ander document op Vlaams niveau, namelijk: “Het Pact van Vilvoorde”. Dit pact werd afgesloten op 22 november 2001 en omvat de doelstellingen die men wil bereiken tegen 2010.[452]
Het pact omvat 21 doelstellingen voor de 21ste eeuw. Het pact is het resultaat van overleg tussen de Vlaamse Regering, de Sociale partners en de natuur- en milieuverenigingen. Het straalt ambitie uit, de resultaten zijn echter minder een weerspiegeling van die ambities. Het pact leidt een beetje aan dezelfde ziekte als de Europese “Lissabon-doelstelling” (de ambitieuze doelstelling om tegen 2010 de meest concurrentiële kenniseconomie ter wereld te worden). De ambitie is groot, doch het immobilisme is al even groot. De botsing van de individuele belangen van de partners zet een rem op de verwezenlijking. De Vlaamse Regering is echter optimistisch en ziet een positieve evolutie.[453]
Belangrijk voor deze scriptie is het doelgroepenbeleid in het Pact van Vilvoorde. In dit pact is er heel wat aandacht voor groepen in de samenleving die minder kansen hebben. De doelstelling die hier naar voor wordt geschoven is een droom, die wellicht door iedereen die actief is in het beleid ECM, wordt gekoesterd.
”In 2010 is de achterstand van vrouwen en kansengroepen (onder meer allochtonen, arbeidsgehandicapten, laaggeschoolden) inzake deelname aan het arbeidsproces in belangrijke mate weggewerkt. Dat blijkt uit het feit dat zij niet langer oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheid.”[454]
Dat dit een eerbare doelstelling is, staat buiten kijf. Dat deze doelstelling niet gehaald wordt, is nu al 100 % zeker. De oververtegenwoordiging van laaggeschoolden en allochtonen is nog steeds stijgend. Gezien de werkloosheidscijfers nog steeds toenemen, is er weinig kans op verbetering. Vooral voor de allochtonen ziet de situatie er weinig hoopgevend uit.
Twee belangrijke oorzaken liggen hier aan de basis. Vooreerst is er het “LIFO-principe” (Last In, First out). Martens & Verhoeven[455] hebben er al herhaaldelijk op gewezen dat daarin de oorzaak ligt van de grote en nog steeds groeiende kloof tussen allochtone en autochtone werklozen (in relatieve aantallen). Bij economische groei zijn de allochtonen de laatste om te worden aangeworven, bij een recessie gaan zij er het eerst uit. Dit is enerzijds een bewijs van ongelijke kansen op werkzekerheid en anderzijds, een met cijfers aantoonbare verklaring voor de grotere en sneller groeiende werkloosheid onder allochtonen.
Een tweede oorzaak is de daling van de werkaanbiedingen voor laaggeschoolden. Heel wat werklozen, vooral structurele werklozen, zijn laaggeschoold. Naast de vele allochtone werklozen in deze categorie zijn er ook veel autochtonen. De daling van jobs voor laaggeschoolden in combinatie met het “LIFO-principe” leidt evenzeer tot een relatief sterkere stijging bij allochtone werknemers. Hooggeschoolden kunnen vaker aan de slag in betrekkingen die een stuk onder hun diploma liggen. Hier zijn de werkloosheidscijfers dus niet zo dramatisch. Ook dit is echter een probleem van gelijke kansen. Niemand volgt hogere studies om achteraf op een veel lager niveau te werk gesteld te worden. Dit fenomeen is nefast bij het motiveren van allochtone jongeren om verder te studeren. Dit laatste komt ook duidelijk naar voor in de MO* focusgesprekken[456].
In deze gesprekken duikt bovendien een relatief recent fenomeen op. Namelijk het fenomeen van de “omgekeerde braindrain”. Turkse jongeren, die hier hebben gestudeerd, gaan terug naar Turkije. Ze kunnen met hun diploma in Turkije aan de slag en krijgen een maatschappelijke positie die in België (Europa) niet mogelijk was. De term “braindrain” wordt meestal gebruikt voor het weghalen van de hooggeschoolden uit de ontwikkelingslanden. Hier dus een omgekeerde braindrain met twee nefaste gevolgen. Het Europese land verliest het “human capital” waarin het nochtans heeft geïnvesteerd. Tegelijk verliest de allochtone gemeenschap de intelligentia waar het zo een grote nood aan heeft. Dit fenomeen zal, wanneer het zich doorzet, ongetwijfeld de integratie en de ontwikkeling van de multiculturele samenleving vertragen.
Andere activiteiten van de Coets – tewerkstelling.
Met en via haar partners zorgt de Coets voor informatiedoorstroming en ondersteunt opleidings- en tewerkstellingsprojecten, met speciale aandacht voor de doelgroep ECM.
Het project JOP (Job & Opleiding) bijvoorbeeld is vooral gericht op allochtone laaggeschoolde jongeren. Het wordt uitgevoerd door Jong vzw en een ruimere werkgroep waarin de stad participeert via de Stedelijke Jeugddienst, de Stedelijke Integratiedienst en het Lokaal Werkgelegenheidsbureau.[457]
Een ander project is de vooropleiding voor een loopbaan bij de politie. Kandidaten voor de politie krijgen een grondige voorbereiding om te kunnen slagen bij de ingangsexamens en proeven. Dit project is zowel toegankelijk voor autochtonen als allochtonen.[458]
12.2.3.3 NT2 en volwasseneneducatie: over gelijke kansen en “ goede start”.
Deze deelwerking bestaat uit 2 onderdelen. Vooreerst is er NT2 (Nederlands voor anderstaligen). De Coets probeert vraag en aanbod op elkaar af te stemmen en sluit beleidsovereenkomsten af met NT2-verstrekkers.
Belangrijke partner: “Het Huis van het Nederlands” in Gent.
Ten tweede is er het volwassenenonderwijs. De Coets wil de kloof verkleinen tussen allochtonen en autochtonen die gebruik maken van deze vorm van onderwijs.
Belangrijke partner: “De Stap: Studieadviespunt Gent”.
Over het NT2 en het volwassenenonderwijs zal hier niet verder worden uitgeweid. Toch nog één belangrijke vaststelling. Om te kunnen aanvangen met gelijke kansen is kennis van de taal uitermate belangrijk, in de eerste plaats bij sollicitatie. Gebrek aan Nederlandse taalvaardigheid verlaagt de kans op succes, ook al is men bekwamer dan autochtone sollicitanten. Doch er is meer aan de hand.
Binnen de groep ECM is er een fundamenteel gebrek aan gelijke kansen. Dit komt door het veel te beperkte aanbod aan cursussen Nederlands, waardoor heel wat allochtonen en/of nieuwkomers deze lessen ontzegd worden. De oplossing is heel simpel: meer middelen en meer inspanningen voor meer cursussen Nederlands. Voor het ogenblik fungeren structuren, zoals “Het Huis van het Nederlands” als een gemakkelijke oplossing voor heel wat beleidssectoren. Zo heeft het OCMW van Gent een overeenkomst met “Het Huis van het Nederlands”. Op zich is dat niet verkeerd, doch wel een overbelasting van de capaciteit. Het zou van grotere verantwoordelijkheidszin getuigen om binnen de schoot van het OCMW zelf lessen Nederlands te organiseren. Dit zou het totale lesaanbod drastisch verhogen en de wachtlijsten doen krimpen. Het OCMW heeft immers klanten genoeg om dit “rendabel” te maken.
12.2.4 Kom-Pas centrum voor anderstalige nieuwkomers.
Kom-Pas kreeg zijn huidige naam op 1 januari 1998, het moment waarop het “Onthaalproject Nieuwkomers” een stadsdienst werd. De dienst werd gefinancierd met Sif-middelen (nu stedenfonds) en vanaf 2000 bijkomend door de Vlaamse Gemeenschap. Het oorspronkelijke project was gestart vanuit De Poort-Beraber. Het was aanvankelijk enkel gericht op de Turkse gemeenschap, maar al snel volgden andere nationaliteiten. In de aanvangsperiode gebeurde de financiering via het OCMW. Het model van toen is nog steeds actief: het verwerven van een basiskennis Nederlands, maatschappelijke oriëntatie en individuele trajectbegeleiding. Dit Gentse initiatief heeft uiteindelijk model gestaan voor het onthaalbeleid op Vlaams niveau. Nu is Kom-Pas een onthaalcentrum dat aan anderstalige nieuwkomers een inburgeringstraject aanbiedt.
Bij het bepalen van een individueel inburgeringstraject zijn diverse actoren actief.[459]
1) Het Huis van het Nederlands test de taalvaardigheid en zorgt voor onderricht Nederlands.
2) De VDAB (Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding) onderzoekt de mogelijkheden tot inschakeling op de arbeidsmarkt en zorgt voor eventuele voorbereiding op de arbeidsmarkt.
3) Kom-Pas stelt het individuele traject samen en zorgt voor de begeleiding en opvolging.
Voor minderjarigen wordt hulp geboden bij het zoeken naar een school.
In Gent waren er in het schooljaar 2003-2004 2224 volwassen anderstalige nieuwkomers. Binnen deze potentiële doelgroep hebben slechts 469 personen een traject gevolgd.[460] Dit betekent niet dat de anderen geen Nederlandse taallessen gevolgd hebben. Het decreet betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid[461] heeft de verantwoordelijkheid verschoven naar de aanbieders van Nederlands voor anderstalige nieuwkomers (NT2).
Toch is het duidelijk dat de middelen voor het ogenblik onvoldoende zijn. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt grotendeels bij de Vlaamse overheid. Het gaat niet op om decreten op te stellen en inburgeringstrajecten eventueel verplicht te maken, indien er toch niet voldoende middelen en/of trajecten zijn. Door het tekort aan inburgeringsmogelijkheden blijft de groep, die zonder begeleiding in de maatschappij terecht komt, jaar na jaar groeien. Een medewerker van Kom-Pas bevestigt dit: “Het is frustrerend. We willen wel, maar meer kunnen we niet doen. Alles zit vol.”[462]
“Sommige mensen melden zich spontaan aan. Sommigen reageren op de uitnodigingsbrief van de stad Gent. Normaal gesproken is er een huisbezoek voorzien bij mensen die zich niet aanmelden na de uitnodiging. Omdat het aanbod bij elk instapmoment gevuld is zien we hiervan af. Men kan moeilijk mensen rekruteren voor een aanbod dat er niet is.”[463]
Aantal intakes in Kom-Pas |
746 |
Geen intake in Kom-Pas |
1 463 |
Totaal instroom (CEVI) |
2 209 |
(Bron: Rapport werkjaar 2002-2003: volwassenen)[464]
Een mogelijke oplossing voor deze problemen zou kunnen zijn om terug te keren naar de basis van het werkveld. Hiermee wordt bedoeld: het allochtone middenveld en andere particuliere organisaties ondersteunen, financieel en met infrastructuur, om de taken van de inburgering op zich te nemen. Dit zou de opdracht van de stadsdiensten verlichten, maar tevens leiden tot meer intercultureel contact. Voor de nieuwkomer zou dit betekenen dat hij directer en dieper wordt opgenomen in de samenleving. Dit kan de inburgering enkel ten goede komen. Veel van die organisaties hebben een nauwer contact met de bevolking. Dit maakt het makkelijker om de mensen te benaderen, die anders uit de boot vallen. Indien men de groeiende achterstand wil ombuigen of inhalen, moet men er voor zorgen dat de nieuwe instroom die niet ingeburgerd wordt, zo klein mogelijk is. Anders is elk inburgeringsbeleid in zijn geheel disfunctioneel in het realiseren van een efficiënte multiculturele samenleving. Wat niets af doet aan het nuttige werk van de mensen die nu, met de middelen die ze hebben, proberen er het beste van te maken. Het beleid heeft tegenover deze mensen de plicht te zorgen dat ze niet moedeloos worden.
Maatschappelijke participatie: een verhaal van partners.
Deze pijler van Kom-Pas ligt in het verlengde van de trajectbegeleiding en de maatschappelijke oriëntatie. Het is een verhaal van tijdsbesteding en hoe men kan bijdragen om de nieuwkomers te helpen in hun zoektocht naar zinvolle tijdsbesteding. Via de partners kan men bijvoorbeeld informatie verstrekken over sport, cultuur en dergelijke. Hieronder volgen enkele vermeldenswaardige projecten.
DZJAMBO: Samenkomsten van Belgen en nieuwkomers waarop in samenspraak activiteiten worden gepland. Doelstelling: elkaars leefwereld leren kennen. Deze activiteiten kunnen zeer divers zijn: stadswandelingen, moskeebezoek, uit eten, praatcafé en dergelijke meer.
Deze activiteiten gebeuren in samenwerking met “Vorming Plus” (van de Volkshogeschool Gent-Eeklo). Autochtonen en allochtonen participeren in het project op vrijwillige basis.
Intercultureel Centrum de Centrale: Organiseert heel wat activiteiten waarop nieuwkomers worden uitgenodigd. De Centrale is een deelwerking van de Stedelijk Integratiedienst en wordt verder nog besproken.
Victoria Deluxe: Is vooral gericht op cultuur. Ook hier zijn de activiteiten zeer divers. Soms treedt men expliciet naar buiten met deze projecten. Zo zijn er al een paar succesvolle theaterstukken opgevoerd, waarin de nieuwkomers zelf acteren. Tweewekelijks vindt er een ontmoetingsavond plaats, een “Soirée Deluxe”, met culturele activiteiten en samen tafelen.
Al deze activiteiten en projecten hebben tot doel de integratie van nieuwkomers te bevorderen. Uiteraard zijn deze activiteiten toe te juichen maar spijtig genoeg bereiken ze voornamelijk mensen die anders ook bereikt worden. Soms proberen ze, met de beperkte middelen die ze hebben, ook de buurten te betrekken (geldt vooral voor Victoria Deluxe).
Tenslotte is er de “Werkgroep Vrijwilligers” die een netwerk van organisaties en individuen, die naargelang hun capaciteit als cursist willen optreden, probeert uit te bouwen. De werkgroep zorgt voor ondersteuning.
12.2.5 TgV: Tolk- en Vertaalservice.
De benaming van deze deelwerking spreekt voor zichzelf. Door de vele nationaliteiten op het Gentse grondgebied is er vaak nood aan vertalers en tolken. Bij heel wat diensten is de vraag groot. Het zijn de meest diverse diensten die beroep doen op tolken om de communicatie tussen de dienst en de “klant” mogelijk te maken. De TgV stelt tolken ter beschikking en probeert te voldoen aan de vraag via een aanbod van vaste en losse medewerkers.
Een van de belangrijkste doelstellingen van de dienst is er voor te zorgen, dat iedereen die het Nederlands niet machtig is, optimaal kan gebruik maken van de maatschappelijke dienstverlening (voorbeeld: TgV als levensnoodzakelijke schakel in het contact tussen school, kind en ouders).[465]
Een ander voorbeeld is Kind en Gezin, dat overvloedig gebruikt maakt van deze dienst. Het belang van deze dienst kan volgens Kind en Gezin niet worden onderschat. Liever dan gebruik te maken van informele tolken (familie of vrienden), kiest deze dienst voor de Tolk- en Vertaalservice. Informele tolken hebben immers het nadeel niet altijd even betrouwbaar of accuraat te zijn. Bij deze dienst is een juiste vertaling uiteraard van groot belang om accuraat te kunnen reageren op de vraag van ouder of kind.[466]
12.2.6 Vorming: Omgaan met diversiteit.
In een multiculturele samenleving is vorming over diversiteit een absolute noodzaak. Kennis van de ander leidt tot een positievere beeldvorming en stimuleert de wederzijdse dialoog. Belangrijk is het bespreekbaar maken van alle thema’s, ook gevoelige kwesties zoals racisme en vooroordelen. Via het aanbieden van vormingspakketten wil deze deelwerking van de SID een wezenlijke bijdrage leveren.
De Dienst Vorming startte in 1991 in de schoot van de SID en evolueerde naar een deelwerking die momenteel overbevraagd wordt. De doelgroep is immers divers: middenveldorganisaties, scholen, openbare diensten en andere organisaties. Alle mogelijke thema’s van de multiculturele samenleving kunnen hierbij aan bod komen. Ook het aanbod is divers: thematische lezingen of activiteiten, recreatieve activiteiten (bijvoorbeeld: bezoeken, rollenspel en toneel, quizzen, …), workshops, en andere. Voor de kinderen zijn er voorwerpenkoffers, waardoor ze kennis kunnen maken met voorwerpen uit andere culturen. De vorming wordt professioneel voorbereid en na de vormingsactiviteit zijn er mogelijks vervolg- of opvolgingsactiviteiten.
Het feit dat de dienst is overbevraagd is positief, want dit wijst op een grote interesse van diverse actoren voor de problematiek van de multiculturele samenleving. De cijfers spreken voor zich.
Schema 12.2.6. Vormingscijfers.
Aantal vormingsdagen 2004 VDAB 30 Stad Gent 19 PBD* 10 Andere Organisaties 17 Totaal Organisaties 76 Basis ond. 32 Secundair ond. 49 Hoger ond. 15 Totaal Scholen 96 TOTAAL 172
* Pedagogische Begeleidingsdienst |
Vormingsthema’s (aantal keer) Omgaan met diversiteit 50 Terugkomdag 4 Migratiethematiek 40 Islam 25 Vluchtelingenthematiek 9 Oost Europa en Roma 10 Turkse cultuur 5 Afrika 16 Zuid Amerika 8 Andere 5 TOTAAL 172 |
Bron: Jaarverslag 2004 Stedelijke Integratiedienst Gent[467]
Er is dus heel wat interesse. In het totaal werden hierbij 4401 deelnemers bereikt. Uiteraard is dit slechts een klein deel van de totale bevolking. Te meer daar er bij de deelnemers ook heel wat niet-Gentenaars zitten. Toch mag het belang van deze vorming niet onderschat worden. Het zijn vaak doch niet noodzakelijk de mensen met een degelijke vorming die de uitdragers van een positieve boodschap zijn. Toch nog deze opmerking. Een belangrijk deel van de bevolking wordt niet bereikt. Dit zijn onder andere de laaggeschoolden en mensen die niet aangesloten zijn bij één of andere vereniging of organisatie. Er moet dus ook eens nagedacht worden hoe men deze groep eventueel zou kunnen bereiken. Iedereen uit het werkveld, is er grondig van overtuigd, dat de beste manier om onbegrip, racisme of vooroordelen te bestrijden, een minimale kennis is van de andere (culturen).
12.2.7 Sociale Dienst.
Deze dienst werkt nauw samen met de voorzieningen in de stad. De Sociale Dienst geeft informatie, biedt hulp of kan doorverwijzen naar andere diensten. Er wordt echter ook omgekeerd gewerkt. Dienstverlenende organisaties kunnen vragen hebben rond de multiculturele problematiek. Zij kunnen dan terecht bij deze deelwerking van de Stedelijke Integratiedienst.
12.2.8 De Juridische Dienst.
De Juridische Dienst kent twee aparte werkdomeinen. Vooreerst is er de Juridische Dienst die juridische ondersteuning biedt. Deze ondersteuning kan zowel informatie, advies, vorming of bijstand omvatten. Daarnaast is deze dienst ook actief bij beleidsvoorbereidend onderzoek. De doelgroepen van de dienst zijn de verschillende stadsdiensten en deelwerkingen van de Stedelijke Integratiedienst, maar ook externe juridische voorzieningen of andere organisaties die op zoek zijn naar concrete informatie. Burgers kunnen er ook terecht, maar worden meestal doorverwezen naar de juiste reguliere dienst.[468]
Daarnaast is er het “Meldpunt Discriminatie”, doch enkel voor klachten die een aanknoping hebben met Gent. Andere zaken worden doorverwezen naar het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding (CGKR). De primaire opdracht is bemiddeling. Indien dit niet helpt, kan men naar de rechtbank stappen.
De “Sociaal-Juridische dienst – Nieuwsbrief”, een elektronische nieuwsbrief van de dienst, probeert preventief informatie te verschaffen aan al wie te maken heeft met de problematiek. Het OCMW werkt mee aan de redactie. Logisch, want vooral het OCMW wordt dagelijks geconfronteerd met de ECM en heeft dus een hele expertise op dit vlak.
12.2.9 De Centrale: ontmoetingsruimte en cultuurwerkplaats.
De Centrale is wellicht de meest gekende deelwerking van de Stedelijke Integratiedienst. In haar verschillende zalen is er een divers aanbod van culturele activiteiten. Alle culturen passeren de revue. De Centrale heeft dan ook de naam een multicultureel cultuurhuis te zijn, een plaats waar culturen samenkomen en interageren.
Het is inderdaad een unieke en multiculturele plaats. Toch moeten er enkele kanttekeningen bij geplaatst worden. Er gebeuren heel wat activiteiten die vooral gericht zijn op monoculturele groepen. (Bijvoorbeeld Turks toneel, opgevoerd in het Turks en al dan niet met boventiteling. Het publiek is dan voornamelijk van Turkse oorsprong.) Op dergelijke momenten ziet men weinig of geen interculturele participatie.
Veel bezoekers van de Centrale zijn trouwens mensen die anders toch bereikt worden en reeds een multiculturele instelling hebben. De afwezigheid van een groot deel van de autochtone bevolking op de activiteiten van de Centrale kan zeker niet op het conto van de Centrale alleen worden geschreven. Het is gewoon een gevolg van de groeiende culturele cocooning in de maatschappij. Ook op andere terreinen doet iedere bevolkingsgroep zijn ding en is er weinig sprake van interactie. Vlaamse culturele evenementen organiseren in de Centrale zou trouwens geen oplossing bieden. Dan blijven de andere groepen wel weg.
Toch neemt de Centrale een voorname plaats in binnen het culturele landschap van Gent. Ten eerste is er een plaats gecreëerd waar verschillende culturen kunnen samenkomen en bovendien zichzelf kunnen zijn. Ten tweede is het aanbod van de Centrale evenwichtig opgesteld zodat iedereen er zijn plaats vindt.
Kan het fenomeen van de culturele cocooning doorbroken worden? In het verleden zijn al ideeën geopperd. Er zouden bijvoorbeeld gemeenschappelijke middenveldactiviteiten georganiseerd kunnen worden. Autochtone verenigingen kunnen samen met allochtone organisaties culturele projecten opzetten en deze laten doorgaan in de Centrale of op verschillende locaties. Als voorbeeld kan een buurtfeest in de Sleepstraat worden aangehaald. Door actieve lobbying was er een ruime participatie van zowel autochtone als allochtone organisaties en middenstanders.[469]
Er kan ook een grotere zichtbaarheid gegeven worden aan de activiteiten van de Centrale door specifiek publiciteit te gaan voeren op plaatsen, waar het vanuit commercieel oogpunt niet direct nuttig lijkt te zijn. Zo kan men meer mensen confronteren met het actieve bestaan van de verschillende levende culturen in de Gentse samenleving.
Het project van de Centrale kan ook opengetrokken worden naar de buurten. Nu zijn de activiteiten te vaak op één plaats. Door naar de buurten te gaan en eventueel “tijdelijke filialen” van de Centrale in de buurten te plaatsen zal men ongetwijfeld meer mensen en een grotere diversiteit bereiken.
“Maar globaal vertoont Gent een bruisend, door een brede publieke belangstelling gedragen cultureel universum. Onderbouw en bovenbouw (volkscultuur en “Cultuur met grote C”) zijn op een merkwaardige wijze met elkaar verbonden en zwermen uit over de stedelijke ruimte: het evenement is de stad, en de stad is het evenement.”[470]
In een tijd waarin de politiek graag spreekt over het subsidiariteitsbeginsel, kan men dit beginsel ook op cultuur toepassen. Breng de cultuur zo dicht mogelijk bij de burger. Wanneer men dit toepast op de stedelijke multiculturele samenleving kan men zeggen: “Breng de multiculturele activiteiten zo dicht mogelijk bij de burger”. Dit zal de participatie verhogen en de samenleving zal er wel bij varen.
De Centrale is een multicultureel huis waar mensen met een multicultureel hart graag komen. Toch is het belangrijk te beseffen dat multicultureel samenleven meer is dan eens een keer “naar een Turks optreden of restaurant gaan” is. Het culturele aanbod van de Centrale is een verrijking voor de stad, doch het zou mooi zijn mochten de interculturele contacten veelvuldig doorgetrokken worden naar het dagdagelijkse leven.
12.2.10 Participatie & Inspraak (PI)
Deze deelwerking heeft als opdracht de betrokkenheid van de doelgroepen bij het beleid te verhogen. Dit betekent dat deze werking een opdracht heeft die centraal staat in het ganse beleid ECM. Voor het uitvoeren van deze opdracht is deze deelwerking ingeschakeld in de Agoraconstructie. De werking en het “betrekken van de doelgroep bij het beleid” werd reeds uitvoerig besproken. De strategische projecten staan uiteraard centraal bij de uitvoering van de opdracht “Participatie & Inspraak”. (Zie 12.1. Diversiteit in actoren: de stedelijke organisatie.)
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[211] Frank Beke, socialistisch burgemeester van de stad Gent 1995-2000 en 2001-(2006) en sinds 23 april 2005 voorzitter van de sp.a afdeling Gent.
http://www.sp.be/provinciaal/nieuws/overzicht/nieuws.asp?iDivisionID=9&iID=4350 (1/5/2005)
[212] DEMOCRATIE 2000 i.s.m. TREFPUNT VZW, Genomineerde kandidaten illustreren elk een zijde van de strijd voor de democratie. http://vl.attac.be/article233.html (14/04/02)
[213] LSP (Links Socialistische Partij), Gent: hoe strijd voeren tegen het Vlaams Blok/Belang? LSP, 26 november 2004. http://www.lsp-mas.be/lsp/archief/2004/11/26/gent.html (02/02/2005).
[214] Id.
[215] VERLET, D., REYNAERT, H., DEVOS, C., Lokale en regionale politiek. Tevredenheid over het lokaal beleid. Stad Gent. Brugge, Vanden Boele, 2002, pp. 35-36.
[216] Interview met Mieke Valcke, Groen! Gent, Gemeenteraadslid en lid van de commissie sociale zaken. Digitale opname (20/02/2005).
[217] Interview met Arafat Bouaciba, Voorzitter “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw. Digitale opname (31/05/2005).
[218] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Omgevingsanalyse 2003-2005. Laatste wijziging 01/07/2004. http://www.gent.be ( 02/02/2005).
[219] ECM = Etnisch Culturele Minderheden.
[220]STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, o.c.
[221] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Omgevingsanalyse 2003-2005. Inleiding & Index. Laatste wijziging 01/07/2004. http://www.gent.be ( 02/02/2005).
[222] STAD GENT, Beleidsplan etnisch culturele minderheden 2003-2005. Goedgekeurd door de Gentse gemeenteraad dd. 25 juni 2002, 174 p.
[223] Decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden. In: Belgisch Staatsblad, 19 juni 1998. http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm (02/02/2005).
[224] BLONK, J., DE SMET, J., Registratie van allochtonen: voorstel voor het uniform registreren van allochtonen die gebruikmaken van voorzieningen. Utrecht, Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, (NIZW), 2001, 22 p.
[225] CAESTECKER, Frank, Registration of allochthnous persons, the experience in Flanders. In: Proving discrimination. The dynamic implementation of EU anti-discrimination law: the role of specialised bodies. Report of the first experts’ meeting, 14-15 january 2003, hosted by the Belgian centre for equal opportunities and opposition to racism.
http://europa.eu.int/comm/employment_social/fundamental_rights/pdf/pubst/mpg_be03_en.pdf (19/03/2005)
[226] CAESTECKER, Frank, Voorstellen tot registratie van allochtonen. Een beleidsvoorbereidend onderzoek ter ondersteuning van het positieve-actiebeleid. Brussel, Emancipatiezaken Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Rapport september 2001, 54p.
[227]STAD GENT, Beleidsplan etnisch culturele minderheden 2003-2005. Goedgekeurd door de Gentse gemeenteraad dd. 25 juni 2002, p. 31.
[228] STAD GENT, STAFDIENST COORDINATIE ASIEL- EN VLUCHTELINGENBELEID, Coördinatie asiel en vluchtelingenbeleid. Gent, nov. 2002, p. 4.
[229] Interview met Herman Huvenne, Inspecteur politiezone Gent, Operationele Steundienst, Maatschappelijke Cel, Integratiedienst. (niet geregistreerd interview ) (23/06/2005).
[230] STAD GENT, Beleidsplan etnisch culturele minderheden 2003-2005. Goedgekeurd door de Gentse gemeenteraad dd. 25 juni 2002, p. 31.
[231] Interview met Herman Huvenne, o.c.
[232] STAD GENT, o.c., p.32.
[233] Wet van 19 maart 1999 tot wijziging van de nieuwe gemeentewet, de gemeentekieswet, de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen, de wet van 11 april 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming en de wet van 7 juli 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de provincieraden en de gemeenteraden en voor de rechtstreekse verkiezing van de raden voor maatschappelijk welzijn, strekkende tot de oprichting van districten en de organisatie van de rechtstreekse verkiezing van hun raden, art.331. In: Belgisch Staatsblad, 31 maart 1999. http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm (02/02/2005).
[234] STAD GENT, De stad in de wijk. Naar een wijkprogramma voor de Gentse wijken. Gent, Dienst Stedenbeleid en Internationale Betrekkingen, Gebiedsgerichte Werking. Gebiedscommunicatoren kernstad, 28/04/2005. ID=05/0484&NAV=FALSE&BH=ON (05/05/2005).
[235] Zie bijlage: Bijlage 1(a): Spreiding Etnisch culturele Minderheden Gent.
[236] Zie bijlage: Bijlage 1(b): Sociaal impuls fonds actiegebied Gent.
[237] Omzendbrief betreffende de overgang van het Sociaal Impuls Fonds naar het Gemeentefonds en het Stedenfonds - omzendbrief BA 2002/03 van 1 maart 2002. In: Belgisch Staatsblad, 11 april 2002.
(Het SIF (Sociaal Impuls Fonds ) – Decreet van juni 1996 werd opgeheven vanaf 01/01/2003 en vervangen door het stedenfonds, dat zich specifiek richt naar de steden: Gent, Antwerpen, Aalst, Brugge, Hasselt, Genk, Kortrijk, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout. De Vlaamse Gemeenschapscommissie treedt op als bevoegde instelling voor Brussel-Hoofdstad. De hervorming gebeurde om de middelen waarover de Vlaamse Gemeenschap beschikt voor de algemene financiering van de lokale besturen, zoveel mogelijk te bundelen. De lokale besturen kregen ook een grotere vrijheid bij het investeren van de verkregen middelen.)
[238] MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP, THUIS IN DE STAD, Het thuis in de stad project. Stadsgesprek Gent 15/11/2004. Deelnemerslijst Gent 15/11/2004. Brussel, Ministerie Van De Vlaamse Gemeenschap, Thuis In De Stad, 15/11/2004.
[239] Id.
[240] Onder andere: Interview met Arafat Bouaciba, Voorzitter “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw. Digitale opname (31/05/2005).
[241] STAD GENT, Beleidsplan etnisch culturele minderheden 2003-2005. Goedgekeurd door de Gentse gemeenteraad dd. 25 juni 2002, p. 40-43.
[242] STAD GENT, DIENST BEVOLKING, Recente cijfergegevens. Overzicht Gent op deelniveau. De spreiding van de etnisch culturele minderheden Gent op 31/12/2003.
http://www.gent.be/gent/wonen/kansarmo/Recent/kaarten/k60.htm
[243] VAN HEUVELEN-WIEGERINCK, Y.D, Wonen en allochtonen in Flevoland. Lelystad, Axion, 2003, p. 9. http://www.kiemnet.nl/binaries/kiem/bulk/onderzoek/2003/9/158759.pdf
[244] STAD GENT, o.c., p. 42-43.
[245] UITERMARK, Justus, DUYVENDAK, Jan Willem, De weg naar sociale uitsluiting. Over segregatie, spreiding en sociaal kapitaal. In: Over insluiting en vermijding. Twee essays over segregatie en integratie. Essays in opdracht van de Raad voor Maatschappelijk Ontwikkeling. Werkdocument 6. Den Haag, Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2004, 95p.
[246] Id. p. 37.
[247] Id. p. 38.
[248] Decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden. In: Belgisch Staatsblad, 19 juni 1998. http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm (02/02/2005)
[249] STAD GENT, Beleidsplan etnisch culturele minderheden Basis beleid 2000-2002 (verkorte versie). Goedgekeurd door de Gentse gemeenteraad van 29 juni 1999. http://www.gent.be/gent/wonen/migrante/toc.htm (24/05/2004)
[250] Id.
[251] Decreet van 28 april 1998, o.c., art 4, §3.
[252] Decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden, art 36. In: Belgisch Staatsblad, 19 juni 1998. http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm (02/02/2005)
[253] INTERCULTUREEL NETWERK GENT V.Z.W. http://www.ingent.be/pagina/index.php3?page=ontstaan (10/02/2005)
[254] JOB & Co is een koepelorganisatie en zorgt voor mensen die in onze samenleving weinig of geen kansen krijgen. Centraal thema is duurzame tewerkstelling voor specifieke doelgroepen: langdurig werkzoekenden, laaggeschoolden, herintreders, allochtonen, personen met een handicap, leefloon-levensminimumgerechtigden, ex-gedetineerden e.a.. http://www.jobenco.be/contentview.aspx?id=5 (12/06/2005).
[255] Vzw Jong bundelt sinds 1 januari 2005 de meeste Gentse jeugdwelzijnswerkingen en -projecten in één grootstedelijke vzw. In het proces naar de ondertekening van een beleidsovereenkomst, waren volgende organisaties betrokken: vzw Jong (als ondersteunende vzw), diverse speel-o-theekwerkingen (Snuffel, Speelvogel, Speelkast, Speelsproet, Kiekeboe, Pipo), vzw El Paso, vzw Meisjeshuis-Jeugdhuis Kaarderij, vzw Kadanz, vzw De Brug, vzw Jamklub, vzw JOC Nieuw Gent, vzw Habbekrats, vzw ’t Leebeekje en de twee stedelijke werkingen Jeugdpunt Ledeberg (m.i.v. speel-o-theek De Toverboom) en CJWW Kiekenstraat. http://www.gent.be/gent/nieuws/showitem.asp?ID=05/0375&NAV=FALSE&BH=ON (12/06/2005).
[256] CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Vechten voor rechten. Jaarverslag 2000 van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding. Brussel, 2001, p. 58.
[257] JANSEN, Piet, Tussen maatschappelijk engagement en beleidsingrepen. Geschiedenis en toekomst van een minderhedensector in (te snelle?) ontwikkeling. http://www.vmc.be/main/maind01.htm (23/05/2005).
[258] Telefonische informatiebevraging DHKD Ledeberg, over “de stand van zaken” (28 juni 2005).
[259] Interview met Katrien Desmet en Fran Keerman, El Ele. Digitale opname (20/06/2005).
[260] STAD GENT, Beleidsplan etnisch culturele minderheden Basis beleid 2000-2002 (verkorte versie). Goedgekeurd door de Gentse gemeenteraad van 29 juni 1999. http://www.gent.be/gent/wonen/migrante/toc.htm (24/05/2004)
[261] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Omgevingsanalyse 2003-2005 Inleiding & Index. Laatste wijziging 01/07/2004. http://www.gent.be ( 02/02/2005)
[262] POLITY B.V. ORGANISATIE ADVIESBUREAU, Resultaatgebieden en PI’s.
http://www.prolity.nl/managementsturing/resultaatgebiedenenpis.html (20/04/2005).
[263] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Beleidsplan etnisch culturele minderheden, de negentien kernresultaatsgebieden. Gent, Stedelijke Integratiedienst, laatste wijziging 18/07/2002.
http://www.gent.be/gent/wonen/migrante/kernen.htm (20/04/2005).
[264] KWALITEITSZORG KWASIMODO, Kernbegrippen. http://www.kwasimodo.be/kwaliteitszorg/kernbegrippenRS.htm (12/04/2005).
[265] KWALITEITSZORG KWASIMODO, Kernbegrippen. http://www.kwasimodo.be/kwaliteitszorg/kernbegrippenRS.htm (12/04/2005).
[266] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Conceptnota voor het betrekken van de doelgroep bij het beleid. (‘BDBB’), Gent, SID, 10 februari 2004, p. 1.
[267] Id. 18 p.
[268] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Beleidsplan etnisch culturele minderheden, de negentien kernresultaatsgebieden. Gent, Stedelijke Integratiedienst, laatste wijziging 18/07/2002.
http://www.gent.be/gent/wonen/migrante/kernen.htm (20/04/05)
[269] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Conceptnota voor het betrekken van de doelgroep bij het beleid. (‘BDBB’), Gent, SID, 10 februari 2004, p. 6.
[270] RISO: Regionaal Instituut voor de Samenlevingsopbouw Gent.
[271] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. Het allochtone zevenpuntenprogramma. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, pp. 28-34.
[272] Interview met Martine De Regge, Sp-a, Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie. Digitale opname (06/04/2005).
[273] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Conceptnota voor het betrekken van de doelgroep bij het beleid. (‘BDBB’), Gent, SID, 10 februari 2004, pp. 5-10.
[274] Id, p. 9.
[275] Interview met Elke Hooyberghs, ING cel sensibilisering. Digitale opname (13/06/2005).
[276] Interview met Desmet Katrien en Keerman Fran, El Ele. Digitale opname (20/06/2005).
[277] Dit thema kwam voor in diverse interviews.
[278] Interview met Najim Einauan, Stafmedewerker Federatie van Marokkaanse verenigingen – Secretariaat Oost-Vlaanderen & West-Vlaanderen. Digitale opname (07/06/2005).
[279] Interview met Mieke Valcke, Groen! Gent, Gemeenteraadslid Gent en commissie sociale zaken. Digitale opname (20/02/2005).
Interview met Kristina Colen, Vlaams Belang Gent, Gemeenteraadslid Gent, commissie sociale zaken en voorzitster afdeling Gent. Digitale opname (28/02/2005).
[280] Interview met Ridvan Can, Federatie van zelforganisaties in Vlaanderen (FZOVL), coördinator. Digitale opname (25/02/2005).
[281] Id.
[282] VALCKE, MIEKE, Tussenkomst gemeenteraad december 2004 Agora en vzw Baab. Gent, Groen!, december 2004, 2 p.
[283] Interview met Saban Gök, Agora, Educatief medewerker. Digitale opname (21/02/2005).
Interview met Ridvan Can, Federatie van zelforganisaties in Vlaanderen (FZOVL), coördinator. Digitale opname (25/02/2005).
[284] Zie 12.1.3.1.: De wording van Agora: naar een concept.
[285] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 4.
[286] VALCKE, MIEKE, Tussenkomst gemeenteraad december 2004 Agora en vzw Baab. Gent, Groen!, december 2004, 2 p.
[287] Interview met Ridvan Can, Federatie van zelforganisaties in Vlaanderen (FZOVL), coördinator. Digitale opname (25/02/2005).
[288] PIRSCHNER, Claus, Diversity policy in Amsterdam. Greater empowerment and representation or back lash? Wenen, wirtshaftsuniversität Wien, augustus 2003, p. 6.
http://www.wu-wien.ac.at/usr/wigesch/wfischer/personal/Metropolis/Texts/Diversity_Policy_Pirschner.pdf (25/05/2005)
[289] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Agoravoorstelling: zaterdag 4 juni, open(t) ruimte voor participatie. Uitnodiging en programma. http://www.gent.be/gent/index_hires.htm (25/05/2005)
[290] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 3.
[291] Zie: Bijlage 3: de Agorastructuur zoals bedoeld in de conceptnota.
[292] STAD GENT, o.c., p. 3
[293] Zie: Bijlage 4(a): Ledenlijst FZOVL – december 2004. http://www.fzovl.be/ (02/04/2005)
[294] Zie: Bijlage 4(b): Ledenlijst CDF. http://www.cdfvzw.be/ (02/04/2005)
[295] UILENSPIEGEL VZW PATIÊNTENVERTEGENWOORDIGING GEESTELIJJKE GEZONDHEIDSZORG, Ministerie van Cultuur: jaarverslag 2004. Jaarthema 2004: “samen in de knoop”. Dilbeek, Uilenspiegel vzw, 2005, 37 p.
[296] Tijdens een telefonisch contact werd gemeld dat er geen lijst van de Gentse verenigingen beschikbaar is. Er kon ook niet gezegd worden hoeveel verenigingen er in Gent zijn: “Dat zou moeten opgezocht worden”. Wegens verhuis van het kantoor is het FMV-Gent momenteel gesloten.
[297] Zie: Bijlage 4(c): Ledenlijst VOEM http://www.voem-vzw.be/index.php (02/04/2005)
[298] Geen lijst beschikbaar.
[299] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Conceptnota voor het betrekken van de doelgroep bij het beleid. (‘BDBB’), Gent, SID, 10 februari 2004, p. 5.
[300] ING, Uw partner in diversiteit. Website: Organisatie. Missie. Gent, ING
. http://www.ingent.be/pagina/index.php3?page=missie (23/04/2005)
[301] Voor deze doelgroep is een speciaal project ontwikkeld. Namelijk: “Voortraject op artikel 60-tewerkstelling”, dat verder besproken wordt in het deel over tewerkstelling.
[302] Zie ook 12.1.4.4. Het Strategisch Project Onderwijs.
[303] Zie: 12.1.4. De organisatie anno 2000.
[304] Zie: 12.1.4. De organisatie anno 2000 (El Ele).
[305] Zie 12.1.3.2. De krachtlijnen en doelstellingen: een visie op het beleid ECM. Krachtlijn 1 (de wandelgangen).
[306] Deze laatste uitspraak is vaak gehoord in de gesprekken en interviews.
[307]VIBOSO, Samenlevingsopbouw in Vlaanderen. Instituten en Beleid. http://www.viboso.be/home.html (19/05/2005)
[308] RISO GENT, Meerjarenplan 2003-2005.doc. Missie en kerntaken. Gent, Riso, 2002, p.2.
http://www.risogent.easynet.be/publicaties.htm (19/05/2005)
[309] Id. pp. 4-7.
[310] RISO GENT, Programmatie 2005. Gent, Riso, 2004, 32p. http://www.risogent.easynet.be/publicaties.htm (19/05/2005)
[311] RISO GENT, Meerjarenplan 2003-2005.doc. Werkdomein 5: Intercultureel samenleven. Gent, Riso, 2002, pp. 25-26.http://www.risogent.easynet.be/publicaties.htm (19/05/2005)
[312] RISO GENT, o.c, 2004, pp. 13-15.
[313] Decreet betreffende Gelijke onderwijskansen I. In: Belgisch Staatsblad, 14 september 2002.
[314]RISO GENT, Programmatie 2005. Gent, Riso, 2004, pp. 17-26. http://www.risogent.easynet.be/publicaties.htm (19/05/2005)
[315] Belangrijke overlegmechanismen op het Gentse niveau zijn: RISO – ING; RISO – ING – SID; Agora en “Klankbordgroep beleidsplan etnisch-culturele minderheden en gemeenschappelijke initiatieven RISO – ING”.
[316] Decreet van 28 april 1998 betreffende het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden. Afdeling 2. - De integratiedienst, Art. 29, §1, °8. In: Belgisch Staatsblad, 19 juni 1998. http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm (02/02/2005).
[317] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 6.
[318] Id.
[319] Dit werd bevestigd in de interviews met de twee oppositiepartijen. (1) Interview met Mieke Valcke, Groen! Gent, Gemeenteraadslid en lid van de commissie sociale zaken. Digitale opname (20/02/2005). en (2) Interview met Kristina Colen, Vlaams Belang Gent, Voorzitster Vlaams Belang Gent, Gemeenteraadslid Gent en commissie sociale zaken. Digitale opname (28/02/2005).
[320] VALCKE, MIEKE, Tussenkomst gemeenteraad december 2004 Agora en vzw Baba. Gent, Groen!, december 2004, 2 p.
[321] VE = Voltijds Equivalent.
[322]STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, pp. 7-12.
[323] AGORA, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST GENT, Agora open(t) ruimte voor participatie. Gent, Agora, 4 juni 2005, pp. 7-20.
[324]STAD GENT, o.c., pp. 7-12.
[325] Id. p. 7.
[326] AGORA, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST GENT, Agora open(t) ruimte voor participatie. Gent, Agora, 4 juni 2005, p. 9.
[327] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST. Participatie & Inspraak (PI). http://www.gent.be ( 03/05/2005).
[328] VALCKE, MIEKE, Tussenkomst gemeenteraad december 2004 Agora en vzw Baba. Gent, Groen!, december 2004, 2 p.
[329] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Agoravoorstelling: zaterdag 4 juni, open(t) ruimte voor participatie. Uitnodiging en programma. http://www.gent.be/gent/index_hires.htm (25/05/2005).
[330] Zie ook: 12.1.4.5. Strategisch Project Communicatie.
[331] Deze kritiek werd verwoord door verschillende geïnterviewde personen, onder andere Arafat Bouaciba, Desmet Katrien, Keerman Fran en Elke Hooyberghs.
[332] Interview met Desmet Katrien en Keerman Fran, El Ele. Digitale opname (20/06/2005).
[333] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST. Participatie & Inspraak (PI).
http://www.gent.be ( 03/05/2005)
[334] Zie: Schema: “12.1.3.3. (3) Personeelsspreiding Stuurgroep en Strategische Projecten.
[335] INTERDEPARTEMENTALE COMMISSIE ETNISCH-CULTURELE MINDERHEDEN (ICEM), Vlaams beleid t.a.v. etnisch-culturele minderheden. Jaarrapport 2002-2003. Deel 5: Betrekken van de doelgroep bij het beleid. Brussel, ICEM, 2004, pp. 261-286.
[336] RISO-ANTWERPEN, RISO-Antwerpen, Jaarverslag 2004, Deel 1. Antwerpen, RISO, april 2005, p. 27.
[337] BOUSETTA, Hassan, MARECHAL, Brigitte, Islam en Moslims in België. Lokale uitdagingen & algemeen denkkader. Synthesenota. Brussel, Koning Boudewijnstichting, 2004, p. 19.
[338] KANMAZ, Meryem, EL BATTIUI, Mohammed, NAHAVANDI, Firouzeh, Moskeeën, imams en islamleerkrachten in België. Stand van zaken en uitdagingen. Brussel, Koning Boudewijnstichting, 2004, p.15.
[339] Id.
[340] Interview met Arafat Bouaciba, Voorzitter “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw. Digitale opname (31/05/2005) en Interview met Rebecca Van Gestel, Agora/SID, Afgevaardigde Strategisch Project Communicatie. Digitale opname (07/07/2005).
[341] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 7.
En: AGORA, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST GENT, Agora open(t) ruimte voor participatie. Gent, Agora, 4 juni 2005, pp. 10-12.
[342] Interview met Mohamed El Bakali, SID/Agora, Strategisch Project Allochtoon Middenveld – projectafgevaardigde. Digitale opname (04/07/2005)
[343] Zie: 12.1.4.3. Strategisch Project Levensbeschouwing.
[344] VIDAL, Koen, Ook de commissie gelooft niet meer in puur repressieve aanpak. Doorgedreven integratiebeleid is beste wapen tegen terrorisme. Interview met Tarik Fraihi. In: De Morgen, 9 juli 2005, p. 5.
[345] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 8.
[346] VERDONCK, Rita, Toespraak minister Verdonck bij de startconferentie Commissie Rosenmöller. Den Haag, Justitie.nl, 1 september 2003.
http://www.justitie.nl/pers/speeches/archief/archief_2003/010903verdonkstartconferentierosenmoller.asp (01/06/2005)
[347] Interview met Arafat Bouaciba, Voorzitter “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw. Digitale opname (31/05/2005).
[348] HIRSI ALI, Ayaan, Essay: De derde feministische golf. Toespraak op de Liberales-lezing op de boekenbeurs van Antwerpen. Antwrepen, Lberales, 29 oktober 2004.
http://www.liberales.be/cgi-bin/showframe.pl?essay&hirsialitoespraak (22/04/2005).
[349] BOODE, S., De derde feministische golf. Weblog rond feminisme. http://members.home.nl/s.boode/ (22/04/2005).
[350] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 7.
[351] Interview met Rosheen Demaret, Agora, Projectafgevaardigde Strategisch Project Vrouwenwerking. Digitale opname (12/07/2005).
[352] AGORA, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST GENT, Agora open(t) ruimte voor participatie. Gent, Agora, 4 juni 2005, pp. 13-14.
[353] HIRSI ALI, Ayaan, Essay: De derde feministische golf. Toespraak op de Liberales-lezing op de boekenbeurs van Antwerpen. Antwerpen, Liberales, 29 oktober 2004.
http://www.liberales.be/cgi-bin/showframe.pl?essay&hirsialitoespraak (22/04/2005).
[354] Interview met Bart Van Causenbroeck, Sid/Agora, inspraakbegeleider Agora en projectafgevaardigde voor het Strategisch Project Levensbeschouwing. Digitale opname (06/07/2005).
[355] BILLIET, Jaak, Van verwerpelijke verzuiling naar geprezen middenveld: bilan van 30 jaar onderzoek. In: Tijdschrift voor Sociologie, volume 25 nr. 1, 2004, p. 131.
[356] KANMAZ, Meryem, Moskee en godsdienstbeleving. Leven als moslim in een lekenstaat. Gent, UGent, 2002.
http://www.flwi.ugent.be/cie/RUG/kanmaz3.htm#_ftn1 (07/05/2005).
[357] KANMAZ, Meryem, MOKHLESS, Farid, Sociaal-cultureel werk in de moskee? In: Vorming, Vaktijdschrift voor Volwasseneneducatie en Sociaal-Cultureel Werk, 2002, volume 17, nr.6, pp. 425-442.
[358] KANMAZ, Meryem, o.c., (07/05/2005).
[359] VAN DEN BRANDE, August, Sociologie van een halve eeuw Belgische politiek. Leuven-Apeldoorn, Garant, 1997, pp. 81-134.
[360] CD&V: Christen, Democratisch en Vlaams. (CVP: Christelijke Volks Partij).
[361] CENGIZ, Muharrem, Alevieten in Nederland. In: De Humanist, editie 2005, nr. 1, pp. 16-18.
[362] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 10.
[363] Interdisciplinair Centrum voor Religiestudie, De Islam. Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 2005.
[364] STOUTHUYSEN, Patrick, Samen of apart? Over verzuiling, multiculturaliteit en minderheidsrechten. In: VMT (Vlaams Marxistisch Tijdschrift), 2002, Volume 36, nr. 3, pp. 36-42.
[365] Deze redenering werd ook geuit door Cemal Cavdarli. In: Interview met Cemal Cavdarli, kamerlid Sp-a en imam Gent. Digitale opname (06/06/2005).
[366] Tariq Ramadan is filosoof en was enige tijd hoogleraar in Zwitserland. Zijn bekendheid is groeiend en hij heeft een grote aanhang bij moslim jongeren. Hij pleit voor een onafhankelijke westerse islam die niet wordt gedicteerd door krachten uit het Midden-Oosten. Hij levert ideeën, al dan niet controversieel of voor discussie vatbaar. Doch hij pleit tegelijk voor luisterbereidheid, dialoog en samenwerking.
[367] RAMADAN, Tariq, Westerse moslims en de toekomst van de islam. Amsterdam, Uitgeverij Bulaaq, 2005, p. 208.
[368] Decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten. In: Belgisch Staatsblad, 6 september 2004.
[369] Interview met Bart Van Causenbroeck, Sid/Agora, inspraakbegeleider Agora en projectafgevaardigde voor het Strategisch Project Levensbeschouwing. Digitale opname (06/07/2005).
[370] KODISH, Stephanie L., Balancing representation: Special representation mechanisms addressing the imbalance of marginalized voices in African legislatures. Berkeley, World Resources Institute, The Berkeley Electronic Press, 2004, Paper 426, pp. 17-21.
[371] Khosrokhavar is schrijver, socioloog en directeur van de Academie voor Sociale Wetenschappen te Parijs. Hij heeft onder meer veldonderzoek (in Franse gevangenissen) verricht in verband met het moslimterrorisme.
[372] ROY, Oliver, De globalisering van de islam. Amsterdam, Van Gennep, 2003, p. 107-108.
[373] ?, Respect, geen tolerantie. Anton Bloks pleidooi voor verscheidenheid. Interview met Anton Blok. In: De Humanist, editie 2005, nr. 1, pp. 4-7.
[374] Interview met Bart Van Causenbroeck, Sid/Agora, inspraakbegeleider Agora en projectafgevaardigde voor het Strategisch Project Levensbeschouwing. Digitale opname (06/07/2005).
[375] Id.
[376] Id.
[377] Decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten. In: Belgisch Staatsblad, 6 september 2004.
[378] Interview met Bart Van Causenbroeck, o.c.
[379] Id.
[380] Id.
[381] Interview met Bart Van Causenbroeck, Sid/Agora, inspraakbegeleider Agora en projectafgevaardigde voor het Strategisch Project Levensbeschouwing. Digitale opname (06/07/2005).
[382] Zie ook 12.1.4.5. Strategisch Project Communicatie.
[383] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 11.
[384] INTERCULTUREEL NETWERK GENT VZW, Opvoedingsondersteuning: MOCEF.
http://www.ingent.be/pagina/index.php3?page=opvoeding2 (23/04/2005).
[385] Id.
[386] INTERCULTUREEL NETWERK GENT VZW, Opvoedingsondersteuning: MOCEF.
http://www.ingent.be/pagina/index.php3?page=opvoeding2 (23/04/2005).
[387] Dit is duidelijk gebleken uit de interviews waarbij enerzijds de eigen ervaringen werden vermeld alsook voorbeelden werden aangehaald. Om redenen van privacy wordt de bron hier niet vermeld.
[388] MOCEF, opvoedingsondersteuningsprogramma voor moeder en kind. Gent, pedagogische begeleidingsdienst – onderwijs Stad Gent, 2000. http://www.gent.be/gent/onderwijs/pbd/basis/mocef/mocef.htm (23/04/2005).
[389] Dit is duidelijk gebleken uit de interviews waarbij enerzijds de eigen ervaringen werden vermeld als ook voorbeelden werden aangehaald. Om redenen van privacy wordt de bron hier niet vermeld.
[389] MOCEF, opvoedingsondersteuningsprogramma voor moeder en kind. Gent, pedagogische begeleidingsdienst – onderwijs Stad Gent, 2000. http://www.gent.be/gent/onderwijs/pbd/basis/mocef/mocef.htm (23/04/2005).
[389] REULENS, L., DOUTERLUGNE, M., DEHANDSCHUTTER, R., GHESQUIERE, P., Op de Wip. De overgang van het gewoon naar het buitengewoon basisonderwijs: analyse van de verwijzingspraktijk in Centra voor Leerlingenbegeleiding. Leuven, Katholieke Universiteit Leuven en Hoger Instituut voor de Arbeid Leuven, 2001, pp. 5-6.
[390] GOBEYN,Willem, LEFERE, Diane, Brugfiguren in Gent. Sifproject ter bevordering van de communicatie en de samenwerking tussen ouders en (basis)school in Gent 1997-2003. Gent, Coördinatie Brugfigurenproject: Stedelijke Pedagogische Begeleidingsdienst en Vrij CLB Gent, 2003, 90 p.
[391] GOBEYN, Willem, LEFERE, Diane, Brugfiguren in Gent. Sifproject ter bevordering van de communicatie en de samenwerking tussen ouders en (basis)school in Gent 1997-2003. Gent, Coördinatie Brugfigurenproject: Stedelijke Pedagogische Begeleidingsdienst en Vrij CLB Gent, 2003, p. 11.
[392] Id. p. 12.
[393] Id. p. 15.
[394] Decreet betreffende Gelijke onderwijskansen I. In: Belgisch Staatsblad, 14 september 2002.
[395] Samengevat uit: Interview met Saban Gök, Agora, Educatief medewerker. Digitale opname (21/02/2005).
[396] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 11.
[397] Interview met Meryem Usta en Tine Devaere, Agora, Strategisch Project Onderwijs. Digitale opname (08/07/2005).
[398] Id.
[399] Een van de activiteiten van MJG: Panelgesprek “Denken over taal en onderwijs”. Gent, MJG, 18 mei 2005. (Zie bijlage 2: studie- en infomomenten.)
[400] De Afrikaanse raad is een lidvereniging van FZOVL De leden van de Afrikaanse Raad zijn geen individuen maar groepen, organisaties en kleinere verenigingen.
[401] Kessiena. http://www.anb.be/kessiena.htm (14/07/2005).
[402] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 12.
[403] Vrij samengevat naar: interview met Frank Beke, Burgemeester van Gent. Digitale opname (16/03/2005).
[404] Decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden. Afdeling 2, art. 29, §1, 8°. In: Belgisch Staatsblad, 19 juni 1998. http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm (02/02/2005)
[405] Interview met Martine De Regge, Sp-a, Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie. Digitale opname (06/04/2005).
[406] Id.
[407] Interview met Arafat Bouaciba, Voorzitter “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw. Digitale opname (31/05/2005). Ook in de informele gesprekken en de gesprekken na de interviews kwam dit regelmatig naar voor, zij het genuanceerder en meer relativerend dan in het interview met Arafat Bouaciba.
[408] Interview met Kristina Colen, Vlaams Belang Gent, Voorzitster Vlaams Belang Gent, Gemeenteraadslid Gent en commissie sociale zaken. Digitale opname (28/02/2005).
[409] Interview met Arafat Bouaciba, o.c.
[410] UNIZO = Unie van Zelfstandige Ondernemers.
[411] VAV EETVELT, Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO). Op: Debat: “Waarom vinden zgn. allochtonen geen werk?”. Antwerpen, UA- Stadscampus (ex-Ufsia), 30 mei 2005. Zie: bijlage 5.
[412] STAD GENT, Agenda juni. In: Stadsmagazine Gent, juni 2005, jrg. 9, nr. 10, pp. 20-21.
[413] STAD GENT, Gent online, openingspagina “nieuws”. Deze pagina werd verschillende dagen, voorafgaand aan de Agorapresentatie geconsulteerd. De laatste consultatie gebeurde op 3 juni 2005, de dag voor de presentatie.
[414] STAD GENT, STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST. Participatie & Inspraak (PI). http://www.gent.be ( 03/06/2005)
[415] Interview met Martine De Regge, Sp-a, Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie Digitale opname (06/04/2005).
[416] Id.
[417] VERLET, D., REYNAERT, H., DEVOS, C., Lokale en regionale politiek. Tevredenheid over het lokaal beleid. Stad Gent. Brugge, Uitgeverij Vanden Broele, 2002, 189 p.
[418] Deze bedenking kwam tot stand tijdens een informeel gesprek met Wouter De Raes. Zie bijlage 1(c).
[419] EECKHAUT, Mark, Abou Jahjah, de pooier van de profeet. In: De Standaard, 3 november 2004, p. 5.
[420] ELMASLOUHI, Naïma, AEL-Nederland veroordeelt moord op Van Gogh. (en volgende reacties op het forum). Indy Media, 3 november 2004. http://www.indymedia.be/news/2004/11/89785.php (12/01/2005)
[421] STAD ANTWERPEN, SOCIALE ZAKEN, Stappenplan Integratie. Goedgekeurd door de gemeenteraad op 12 februari 2003. Antwerpen, Sociale Zaken, 2003, p 4.
[422] Id, p 5.
[423] STAD GENT, Beleidsnota Agora. Goedgekeurd door het College op 2 december 04 en door de gemeenteraad op 21 december 04, p. 12.
[424] Id., p. 11.
[425] Interview met Rebecca Van Gestel, Agora/SID, Afgevaardigde Strategisch Project Communicatie. Digitale opname (07/07/2005)
[426] Interview met Rebecca Van Gestel, Agora/SID, Afgevaardigde Strategisch Project Communicatie. Digitale opname (07/07/2005)
[427] Id.
[428] Id.
[429] Id.
[430] Id.
[431] Interview met Rebecca Van Gestel, Agora/SID, Afgevaardigde Strategisch Project Communicatie. Digitale opname (07/07/2005)
[432] Decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden. In: Belgisch Staatsblad, 19 juni 1998. http://www.ejustice.just.fgov.be/doc/rech_n.htm (02/02/2005)
[433] STAD GENT, Beleidsplan etnisch culturele minderheden 2003-2005. Goedgekeurd door de Gentse gemeenteraad dd. 25 juni 2002, p. 159.
[434] Decreet betreffende gelijke onderwijskansen I. In: Belgisch Staatsblad, 14 september 2002.
[435] Lucerna heeft de bedoeling een multiculturele school te zijn. Voor het ogenblik is enkel de eerste graad uitgebouwd, doch het is de bedoeling, afhankelijk van de middelen, om de scholen progressief verder uit te bouwen tot en met de 3de graad. Men wil kwalitatief, hoogstaand onderwijs leveren, dat succes bij hogere studies garandeert.
[436] Interview met Ben Grob, Algemeen directeur Lucerna colleges (Melle, Genk, Schaarbeek en Antwerpen). Digitale opname (07/03/2005).
[437] Id.
[438] VANDENBROUCKE, Frank, Toespraak van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming op de Studiedag Steunpunt Associatie in Aalst. Aalst, 24 november 2004.
http://www.ond.vlaanderen.be/beleid/toespraak/041124-GOK.htm (12/02/2005).
[439] SOS SCHULDEN OP SCHOOL VZW, GOK-decreet nr. 1 / ondersteuning. Samengevat naar: Köse Fadime tijdens de werkwinkel op beurs voor goed(koop) onderwijs te Aalst, 7 mei 2003.
http://sos.welzijn.net/01bf4d938c112ae0e/01bf4d938d0ebbe7f/01bf4d938d0f02288.htm (24/04/2005).
[440] “Waar armen het woord nemen” is de uitdrukking waarmee deze verenigingen zichzelf omschrijven. Liever dan te spreken van armenorganisaties of armenverenigingen, wat een negatievere uitstraling geeft. Dit vanuit de filosofie dat aan armen een krachtige stem moet worden gegeven zodat ze zelf kunnen opkomen voor hun rechten. Ze streven bijgevolg naar emancipatie en vorming zodat (kans)armen ook effectief het woord kunnen nemen.
[441] STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST GENT, DEELWERKING DE COETS, Onderwijs. http://www.gent.be/ (24/04/2005).
[442] Interview met Rebecca Van Gestel, Agora/SID, Afgevaardigde Strategisch Project Communicatie. Digitale opname (07/07/2005)
[443] STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST GENT, DEELWERKING DE COETS, Tewerkstelling. http://www.gent.be/ (24/04/2005)
[444] Id.
[445] ACTIEGROEP “DIVERSITEIT EN ETNISCH-CULTURELE MINDERHEDEN, De diversiteit van diversiteit. Gent, Gent Stad In Werking, september 2003, p. 6.
[446] Zie: 4.2. De allochtonen: “What’s in a name”. (Doelgroepomschrijving).
[447] Id. p. 45.
[448] VAN EETVELT, Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO). Op: Debat: “Waarom vinden zgn.allochtonen geen werk?”. Antwerpen, 30 mei 2005. Zie: bijlage 5.
[449] ACTIEGROEP “DIVERSITEIT EN ETNISCH-CULTURELE MINDERHEDEN, De diversiteit van diversiteit. Gent, Gent Stad In Werking, september 2003, p. 54.
[450] Interview met Astrid Faelens, Diversiteitsconsulent ABVV Scheldeland en Zuid-Oost-Vlaanderen. Digitale opname (08/03/2005).
[451] VERHOEVEN, H., MARTENS, A. In: De diversiteit van diversiteit. Gent, Gent Stad In Werking, september 2003, p. 54.
[452] ACTIEGROEP “DIVERSITEIT EN ETNISCH-CULTURELE MINDERHEDEN, o.c., p. 57.
[453] MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP KLEURRIJK VLAANDEREN, Het Pact van Vilvoorde in concrete cijfers. De opvolging van de 21 doelstellingen. Versie 31 januari 2003. Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, maart 2003, 65 p.
[454] MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP, Pact van Vilvoorde, punt 5. In: De diversiteit van diversiteit. Gent, Gent Stad In Werking, september 2003, p. 57.
[455] VAN DE MAELE, M., VERHOEVEN, H., MARTENS, A., Quota of geen quota? Pleidooi voor een geïntegreerd beleidsmodel op basis van de Nederlandse ervaringen met maatregelen ter bevordering van de arbeidsmarktpositie van allochtonen. Leuven, Departement Sociologie, afdeling Arbeid en Organisatie Katholieke Universiteit Leuven, 2005, 17 p.
[456] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. Het allochtone zevenpuntenprogramma. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, pp. 28-34.
[457] STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST GENT, DEELWERKING DE COETS, Tewerkstelling. http://www.gent.be/ (24/04/2005)
[458] Interview met Herman Huvenne, Inspecteur politiezone Gent, operationele Steundienst, maatschappelijke cel, Integratiedienst. (niet geregistreerd interview ) (23/06/2005).
[459] STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Jaarverslag 2004. Gent, SID, 2005, p. 15.
[460] Id.
[461] Decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid. In: Belgisch Staatsblad, 8 mei 2003. http://www.wvc.vlaanderen.be/juriwel/minderheden/inburg/decr280203.htm#P36_7063 (24/04/2005)
[462] Niet geregistreerd informeel gesprek.
[463] KOM-PAS, Rapport werkjaar 2002-2003: volwassenen. Gent, Kom-Pas, 2003. http://www.gent.be/ (24/04/2005)
[464] Id.
[465] TOLK- EN VERTAALSERVICE GENT (TGV), Een fundamentele schakel in de Gentse samenleving. Perstekst. Gent, TgV, 26/11/2002, 1p. http://www.gent.be/ (19/04/2005)
[466] EGGERMONT, Rita, Samenwerking Kind en Gezin – Tolk- en Vertaalservice Gent vzw. Perstekst. Gent, Kind en Gezin, 26/11/2002, 2p. http://www.gent.be/ (19/04/2005)
[467] STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Jaarverslag 2004. Gent, SID, 2005, p. 9-10.
[468] STEDELIJKE INTEGRATIEDIENST, Jaarverslag 2004. Gent, SID, 2005, p. 12.
[469] Interview met Saban Gök, Agora, Educatief medewerker. Digitale opname (21/02/2005).
[470] SANCTORUM, Johan. Waarom Gent geen ‘Muziekforum’ nodig heeft. In: Ons Erfdeel, februari 2005, nr. 1, pp. 154-157.