De problematiek van de multiculturele samenleving vanuit stedelijk perspectief (Casus Gent). (Marc Vercoutere)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel 2. Wie is die andere burger?

 

6. Het waarom van deze vraag.

 

“Dat het ‘luisteren’ ons moeilijk afgaat, blijkt eveneens uit het gepreoccupeerde standpunt dat wij bij herhaling hanteren ten opzichte van samenlevingen uit de Maghreb. Te pas en te onpas worden migranten geculturaliseerd. Culturele verschillen zoals taalverschillen, verschillen in religieuze overtuiging en geloofsbeleving, klederdracht, omgangsvormen en sociale status worden benadrukt. Terwijl de culturele dynamiek, het aspect van verandering binnen de cultuur van de migranten over het hoofd wordt gezien.”[132]

 

Het debat over de multiculturele samenleving en alles wat er mee te maken heeft, is lange tijd vooral een “wit” debat geweest. Er werd voortdurend over de allochtonen gepraat zonder ook met hen te praten. De laatste jaren is er bij de etnisch culturele minderheden een snel groeiende mondigheid merkbaar. Vooral de jongere generatie eist zijn stem in het debat. “Discussieer met ons, niet over ons” is ook één van de zeven punten uit het “allochtone zevenpuntenpogramma” dat opgesteld is aan de hand van de focusgesprekken, georganiseerd door MO* Magazine.[133]

 

In de media wordt op foute wijze over allochtonen gerapporteerd en eenzijdig negatieve berichtgeving overheerst. Er worden te weinig allochtone stemmen gehoord. Meestal komen ze aan bod bij negatieve gebeurtenissen. Wanneer het echter gaat over de gewone alledaagse maatschappelijke dingen, worden er zelden allochtonen aan het woord gelaten.[134] Waarom bijvoorbeeld eens geen arts van allochtone afkomst aan het woord laten als er iets nieuws gebeurt in de medische of farmaceutische wereld. Hoewel relatief beperkt in aantal zijn die mensen er wel degelijk. In de Vlaamse maatschappij is de perceptie van allochtonen in verantwoordelijke functies nagenoeg onbestaande.[135]

 

Deze vaststelling, samen met het besef dat debat niet mogelijk is zonder evenwaardige participatie van alle partijen en de nood aan diepere kennis van de doelgroep, vormen de motivatie voor dit deel. Omdat veel bestaande bronnen niet vertrekken vanuit deze stelling en vooral van autochtone oorsprong zijn, kunnen zij nooit volstaan om de doelgroep beter te leren kennen. Integendeel, vaak creëren ze een eenzijdig en veelal foutief beeld. Het leren kennen van deze doelgroepen is een nooit voltooid proces. De beschrijving die volgt, is dan ook een impressie van het moment, een afdruk van de kennis van het nu en die kan “morgen” al weer anders zijn.

 

*****

 

Eerst (hoofdstuk 7) volgt een beschrijving van de focusgesprekken. Nadien volgt een bespreking van de diverse groepen (hoofdstuk 8), waarover documenten beschikbaar zijn. In een laatste deel (hoofdstuk 9) wordt deze kennismakingsexcursie afgesloten met commentaren, waarbij het “Allochtone Zevenpuntenprogramma” als leidraad wordt gebruikt. In alle delen wordt aanvullende informatie gebruikt, gebaseerd op onder andere: de eigen interviews, kranteninterviews, biografieën, documenten met getuigenissen en andere. Waar nodig wordt de bron vermeld. Dit is niet overal mogelijk, omdat de verworven kennis in deze scriptie een resultaat is van de verwerking van de vele diverse bronnen over verschillende jaren heen. Bepaalde ideeën zijn dan ook een synthese van de opgedane ervaring en kennis. Zonder al deze bronnen (en zeker zonder de interviews en de vele informele gesprekken) zou deze kennis niet mogelijk zijn geweest.

 

Het is noodzakelijk om, vooraf aan de evaluatie van het beleid etnisch culturele minderheden, deze oefening te doen. Om het beleid kritisch te evalueren en voorstellen voor de toekomst te doen, is het horen van de stem van de allochtonen een noodzakelijke voorwaarde. Het beleid zal hier in de toekomst meer en meer rekening moeten mee houden. Anders zal het beleid nooit loskomen van zijn (meestal onbedoelde) bevoogdende karakter.

 

In de volgende twee hoofdstukken zal ook enkele keren verwezen worden naar meer recentelijk onderzoek. Dit wordt aangeduid met een kader en de vermelding “last minute bericht”. Deze toevoegingen zijn waardevol omdat ze direct aansluiten bij de behandelde materies.

 

 

7. De focusgesprekken.

 

Zoals vermeld in 3.3.2. (De focusgesprekken: origineel uit tweede hand), was er informatie voorhanden over zeven van de 10 focusgroepen. Voor drie groepen is geen informatie vrijgegeven: vaders van tieners, ondernemers en nieuwkomers. Ieder focusgroep kwam ongeveer 2,5 uur aan bod. In het onderstaande schema volgt informatie over het vermoedelijke aantal verschillende deelnemers en de kwaliteit van de toegestuurd gekregen documenten.

 

Schema 7. De focusgroepen: algemene beschrijving.

Focusgroep

Aantal

Deelnemers*

Kwaliteit van het document**

 

Moeders

3*

(3) Zeer beperkt; vermoedelijk slechts een fragment; bevat niettemin duidelijk boodschappen.

Arbeiders

9

(8) Goede kwaliteit met een duidelijke beschrijving van het beroep van de participanten.

Hoger opgeleide jongeren

4

(7) Goede kwaliteit met een beknopte beschrijving van de opleiding van de participanten.

Jongens 16 tot 25 jaar

6

(7) Goede kwaliteit, doch onduidelijke passages.

Jonge stadsmeisjes

6

(7) Goede kwaliteit met een beknopte beschrijving van de opleiding/beroep van de participanten.

Woordvoerders (BV’s)

7

(9) Zeer goede kwaliteit met een uitgebreide commentaar van de gespreksleiders.

Imams

4

(8) Goede kwaliteit met een beknopte beschrijving van de opleiding/beroep van de participanten (inclusief taak/ plaats in relatie tot imamfunctie).

 

* Aantal, berekend op het aantal namen in lettervorm of andere gewijzigde vorm (wegens gegarandeerde anonimiteit). De verkregen documenten van enkele focusgroepen zijn zeer beperkt (zie derde kolom), waardoor het aantal deelnemers een schatting is. Vermoedelijk onjuiste schatting gemarkeerd met sterretje.

** Sommige delen van de gesprekken zijn woordelijk weergegeven, andere delen in “telegramstijl”. In alle delen zijn de kernthema’s aanwezig. Ook in het document “focusgroep moeders”, waarbij vermoedelijk een selectie is gebeurd aan de bron. Cijfer tussen haakjes: beoordeling op schaal van 1 (zeer slecht) tot 10 (zeer goed).

 

 

De zeven focusgroepen werden geleid door telkens 1 moderator. Bij de jongens- en de meisjesgroep was dit dezelfde, bij de andere groepen telkens een andere moderator. Voor de groep “moeders” is hierover geen informatie voorhanden. Bij vier van de focusgroepen (hoogopgeleide jongeren, meisjes, woordvoerders, imams) is vermeld dat iemand aanwezig was aan de computer. Voor de drie andere groepen is er geen informatie, doch vermoedelijk was dit ook het geval maar werd het niet vermeld. De persoon aan de computer is, voor zover vermeld, steeds dezelfde bij alle groepen en fungeerde als verslaggeefster.

 

De moderators behoorden op het moment van de gesprekken allen tot de redactie, met uitzondering van één iemand die in het colofon vermeld staat als medewerkster aan het nummer van MO* magazine februari 2005.[136] Ook de verslaggeefster (persoon aan de computer) behoort tot de redactie, zij het als stagiaire. Het is een kwalitatief onderzoek, waarbij de focusgesprekken steeds verliepen aan de hand van eenzelfde draaiboek. Om de openheid tijdens de groepsgesprekken te bevorderen, werd anonimiteit gegarandeerd. Het onderzoeksteam werd begeleid door tri.zone[137], een organisatie gespecialiseerd in duurzaamheid en participatieve processen.[138]

 

De gesprekken werden georganiseerd in december 2004. De deelnemersgroepen waren samengesteld uit mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst uit Gent, Antwerpen, Genk, Mechelen, Lokeren en tussenliggende gebieden.[139] De verschillen in het aantal deelnemers per gespreksgroep is een gevolg van afzeggingen of van personen die niet kwamen opdagen. Twee voorbeelden: bij de focusgroep woordvoerders (BV’s) waren er 5 verontschuldigingen en bij de groep hoger opgeleiden waren heel wat afwezigen. Toch kan het ganse project als representatief beschouwd worden, wegens de grote diversiteit aan groepen en de samenstelling ervan.

 

Dit betekent niet dat het resultaat een wetenschappelijke neerslag is van wat er nu leeft bij de allochtonen. Het resultaat van deze focusgesprekken is wel een grondige basis voor zowel wetenschappelijk onderzoek als voor het beleid. Het kan bijvoorbeeld een belangrijk hulpmiddel zijn bij het opstellen van uitgebreidere enquêtes. Het is tevens een bron, die aan te bevelen is bij iedereen die op ernstige wijze wil participeren in een debat over de multiculturele samenleving. Tot op heden is er in Vlaanderen bitter weinig onderzoek geweest naar wat er leeft onder de allochtonen. Het zou dan ook geen slecht idee zijn om eens een diepgravende bevraging te organiseren naar het welbevinden van de allochtone medeburger. Bepaalde verrassingen zijn wellicht niet uit te sluiten.[140]

 

In het volgende hoofdstuk worden de focusgroepen inhoudelijk besproken, op basis van de verkregen teksten en aangevuld met informatie uit andere bronnen. Hierbij wordt dezelfde volgorde aangehouden als in het bovenstaande schema.

 

 

8. De focusgroepen spreken.

 

De cursieve tekstgedeelten onder 8. “De focusgroepen spreken”, wijzen op uittreksels uit de gesprekken zelf”.

 

In dit deel komen de allochtonen zelf aan het woord. Hoe denken zij over de samenleving? Wat zijn hun ergernissen en hun dromen? Wat zijn hun voorstellen voor de toekomst? Doorheen de gesprekken komen zowat alle aspecten van het samenleven aan bod. Wat vooral opvalt, is de grote gelijkenis met wat er leeft bij de autochtone bevolking.

 

Aanvullend wordt in “8.8.” een extra groep toegevoegd. Namelijk jongeren tussen 12 en 15 uit Schaarbeek en Molenbeek. Dit op basis van de publicatie “Mijn plaats, Ma place” van de Stichting Mens en Cultuur[141]. Het belang van deze toevoeging wordt in de inleiding van “8.8.” beschreven.

 

8.1. Moeders: onzekere toekomst.

 

Moeders[142] zijn vooral onzeker over de toekomst en bezorgd voor hun kinderen. Er heerst bij de moeders een zeker pessimisme over de Vlaamse samenleving. Ze ervaren een negatieve spiraal van racisme (onder meer op school) en een fundamenteel gebrek aan kansen. Dit leidt tot twijfels of er wel een toekomst is voor zichzelf en de kinderen, hier in Vlaanderen. Zelfs de eventuele toetreding tot de Europese Unie zal hier geen heilmiddel tegen zijn. De vrees bestaat dat er dan negatieve reacties zullen komen van de andere etnisch culturele minderheden.

 

Terugkeren naar Turkije dan? De reacties zijn verdeeld. Er is het besef dat men er materieel gezien beter aan toe is in Vlaanderen dan in Turkije: “Het is hier toch beter dan in Turkije. Als je geen werk hebt, kan je nog sociale steun krijgen. In Turkije bestaat dat allemaal niet.” Anderzijds is er druk om misschien toch wel terug te keren. Sommige, niet in België geboren echtgenoten, voelen zich hier niet thuis en willen graag terug. Sommige kinderen of jongeren willen ook terug. Tijdens hun vakanties in Turkije worden ze minder gepest en ervaren ze geen racisme.

 

De onzekerheid over een toekomst in Vlaanderen is structureler dan men denkt. De meeste Turkse families hebben een woning in Turkije. “Als we een lepel kopen voor hier, kopen we er ook een voor daar.” Het huis in Turkije wordt nu vooral gebruikt voor vakantiedoeleinden, doch fungeert ook als zekerheid voor de toekomst. “Wat gaan we doen als de Belgen ons buiten gooien? We moeten zorgen dat we terug kunnen.” Eventueel terugkeren is vooral een toekomstgerichte optie. Bijna alles hangt af van de kinderen. De waarde van het Vlaamse onderwijs wordt hoog ingeschat. Studeren en een diploma halen is belangrijk.

 

Wat betreft de persoonlijke ervaringen van de moeders, is er in het document enkel een notitie te vinden rond werk. Bij sollicitatie spelen diploma of vaardigheden weinig rol. “De VDAB stuurt ons alleen maar vacatures als kuisvrouw, maar ik heb een diploma bedrijfsbeheer.”

 

De focusgroep “moeders” brengt dus zeker geen positief plaatje naar voor. Bezorgdheid om de toekomst, van vooral de kinderen, is de rode draad doorheen hun getuigenissen.

 

8.2. Arbeiders: hoop maar werk voor de boeg.

 

Vooraf aan de bespreking van de focusgesprekken, een schema met gegevens over de arbeidsmarktpositie en het eventuele vrijwilligerswerk van de verschillende arbeiders. Merk hierbij op dat er één student is onder de negen arbeiders. Ook valt op dat bijna alle gesprekspartners min of meer actief zijn en/of waren in het verenigingsleven. Dit facet duidt op een participatie aan de gesprekken van vooral “actieve” arbeiders. Dit is zeker niet representatief voor de ganse allochtone arbeidersgroep. Vermoedelijk is het gemakkelijker om actieve arbeiders te bewegen tot participatie aan de gesprekken, dan niet actieve.

 

Schema 8.2. arbeiders.

 

Werk (vroeger en nu)

Vrijwilligerswerk (vroeger en nu)

Actief in organisatie nu

1

Ford onderhoud

(moskeegids, beheersraadlid

jeugdvereniging)

Diverse, doch niet vermeld welke

2

Ford arbeider

Nieuwkomers, vorming

Vereniging voor kansarme jongeren

3

KMO arbeider

(jongerenvoorzitter moskee,

moskeegids, Turkse

studentenvereniging)

Theater, vereniging Turkse jongeren

4

Philips Hasselt arbeider,

(Turkse studentenvereniging)

Moskee vereniging

5

Quality controller in

chemisch bedrijf

Niets vermeld

Ja, doch niet vermeld welke

6

Autocarchauffeur

Limburg International, beëdigd tolk,

(mijnwerker)

Niets vermeld

Niets vermeld

7

Studente verpleegkunde

(Dochter van arbeider)

Turks theater en

jongerenvereniging

Turks theater en

jongerenvereniging

8

Staalbedrijf bediende

Ja, doch niet vermeld welke

Ja, doch niet vermeld welke

9

Heftruckchauffeur

Niets vermeld

Vakbondsafgevaardigde

 

Bij deze gespreksgroep staat een weinig spectaculaire doch meer dan belangrijke wens centraal: “Hopelijk wordt in de toekomst alles vanzelfsprekend, niet meer moeten vechten”. Verschillende deelnemers ergeren zich aan het feit dat allochtonen zich voortdurend moeten bewijzen: op het werk, op school, in de media, enzovoort. Men wil erkend worden op zijn capaciteiten en behandeld worden als normale mensen.

 

De media krijgen er behoorlijk van langs. De media spelen in hun ogen een belangrijke rol bij de negatieve opinievorming. De media zijn voortdurend op zoek naar sensatie. Hierbij komen vooral de verkeerde woordvoerders aan bod: “Ze pakken iemand van straat en die vertellen flauwe kul. Ze vragen geen mensen van verenigingen”. Het is belangrijk om de juiste mensen op de juiste plaats aan het woord te laten. “Deze kanalen kunnen op een diplomatieke manier een tegenpool zijn” (voor de negatieve tendens in de berichtgeving, red.).

 

Ook de islam wordt voortdurend in een negatief daglicht geplaatst. Extremisme wordt veralgemeend naar de ganse islamitische populatie. “Als wij over Allah beginnen, zijn wij gevaarlijk”. Dit terwijl men enkel gelovig is, zonder meer. Men wil op correcte wijze erkend worden als moslim, zoals anderen erkend worden als katholiek of jood. Allochtonen moeten zich voortdurend bewegen tussen twee culturen en zichzelf bewijzen in de confrontatie met een dominante autochtone cultuur. Courante voorbeelden zijn de ervaringen in de werksfeer en op sollicitatiemomenten.

 

Toch is deze focusgroep iets positiever ingesteld dan de vorige focusgroep (de moeders). Er moet wel op gewezen worden dat alle participanten in deze focusgroep werk hebben en actief zijn of waren in het verenigingsleven. Ook bij autochtonen zijn in het verenigingsleven actieve mensen iets positiever dan niet-actieven.[143]

 

Politiek gezien, voelen sommigen zich vooral gebruikt. Het huidige politieke spectrum wordt hierbij vergeleken met “Lokale voetbal”. Wanneer de politici de allochtonen nodig hebben, komen ze naar hen toe. Voor de rest blijven de allochtonen in de kou staan.

 

De toekomst van de kinderen is een door iedereen gedeelde bezorgdheid, ook in de andere focusgroepen. Opvoeding en onderwijs spelen een belangrijke rol. Opvallend is de unanieme en negatieve perceptie van de CLB’s (Centra voor Leerlingen Begeleiding). De CLB’s worden verweten vooringenomen te zijn. “Als ze onze kinderen testen, krijgen ze de stempel van dom, achterlijk. Een Belgisch kind heeft dan dyslexie of leermoeilijkheden en krijgt extra begeleiding.” En nog: “Het CLB bestempelt (allochtone, red.) kinderen als agressievelingen, Belgische als energiek, adhd[144].”

 

In het verlengde van het onderwijs wordt ook informatieverwerving belangrijk geacht. Enkel satellietzenders bekijken is onvoldoende. Ook de Vlaamse pers is nodig om voldoende informatie te hebben. Hierbij wordt teruggekoppeld naar de media die “objectiever” moeten informeren. Terloops wordt ook vermeld dat er al met de media rond de tafel is gezeten, doch dat er van de gemaakte afspraken niets in huis komt. Over de impact en rol van de media zijn dezelfde geluiden te horen in het onderzoek van Ilse Devroe.[145]

 

Doorheen het focusgesprek komen steeds dezelfde termen terug: geluk, kinderen, toekomst, vrijheid, openheid en tolerantie. Vrijheid slaat vooral op de vrije beleving van de vrije tijd, cultuur, religie en de vrijheid van keuzes, die hiermee verbonden zijn (bijvoorbeeld het al dan niet dragen van een hoofddoek). Hier en daar is er de hoop te bespeuren, dat dit voor de komende generaties wellicht iets gemakkelijker zal zijn. Een markante opmerking over vrijheid betreft het EU-project dat gezien wordt als een project van vooral “economische vrijheid”. Geluk staat voornamelijk in relatie tot het gezin en de kinderen. Het hebben van werk speelt daarbij een belangrijke rol. De opbouw van geluk begint van kleins af aan. Studie en goede begeleiding zijn daarom noodzakelijke voorwaarden. Er moet ook openheid en tolerantie zijn in relatie tot de verschillende godsdiensten. Uiteraard ook tegenover de eigen godsdienst, maar dit thema wordt geplaatst naast de term “vrijheid”.

 

Voor de toekomst is men vooral bevreesd voor de “door de media gemanipuleerde autochtone perceptie” van de allochtonen. Er wordt te veel veralgemeend. Opvallend, doch niet verwonderlijk, is dat hierbij de Vlaamse houding tegenover de joodse godsdienst/cultuur wordt gebruikt als voorbeeld.

 

Inzet voor anderen is en blijft voor de allochtonen belangrijk. Ook voor de “achterblijvers” en zowel vanuit de werkpositie als vanuit de participatie in het verenigingsleven.

 

In feite verschillen de wensen van de participanten in niets van de dingen die autochtonen verlangen: vrede, rust, respect, werk, geluk, een mooie toekomst voor de kinderen, en ga zo maar door. Al bij al heerst er toch een relatieve, positieve hoop voor de toekomst. Doch er zal flink aan gewerkt moeten worden.

 

“Als wij de hoop opgeven om een betere maatschappij te hebben, gaat de volgende generatie zeker de hoop opgeven.”

“Waarom moeten we achter die kleine dingen lopen, terwijl er belangrijke dingen (o.a. school kinderen, red.) zijn, waarvoor we ons kunnen inzetten.

 

Een duidelijk signaal naar het beleid en een duidelijke vraag om werk te maken van de zaken die echt belangrijk zijn. Het debat wordt vaak te veel toegespitst op de conflictmateries die slechts een fractie uitmaken van de ganse problematiek, namelijk de reële maatschappelijke problemen van alle dag: onderwijs, tewerkstelling, gelijke kansen voor sollicitanten, en zo meer.

 

 

Last minute bericht: De Turk ergert zich even hard als de Belg.[146]

(Dit onderzoek past ook bij de andere focusgroepen, doch sluit zeer goed aan bij de uitspraken van de arbeidersgroep.)

 

Onderzoek op basis van enquêtes bij 1746 personen in de politiezones: Beringen, Heusden-Zolder en Maasmechelen, door de onderzoekers Johan Ackaert en Maarten Van Craen (Universiteit Hasselt).

 

Conclusie van het onderzoek:

 

- Allochtonen en autochtonen hebben gelijkaardige veiligheidsproblemen. Allochtonen geven blijk van burgerschap en hebben meer vertrouwen in het lokaal bestuur én justitie.

- Het stereotiepe beeld van allochtoon als dader klopt niet.

 

Enkele markante vaststellingen in het onderzoek:

 

- Turken zijn meer het slachtoffer geweest van diverse incidenten, meer dan Belgen en Italianen. In geen enkel domein was de Belg meer slachtoffer dan de beide allochtone groepen. (Opmerkelijk indien dit vergeleken wordt met de beeldvorming.)

- Ergernissen bij alle bevolkingsgroepen: rondslingerend vuil, druggebruik, hondenpoep, geurhinder, rondhangende jongeren.

- Top drie onveiligheidsgevoel (zelfde bij zowel allochtonen als autochtonen): jongeren, medebewoners die de indruk geven niet open te staan voor andere culturen, overdreven snelheid.

- Eén Turk op vier heeft last van discriminatie.

 

 

8.3. Hoger opgeleide jongeren: vrijheid en geluk, maar…

 

In deze groep waren er slechts vier deelnemers. Het is niet mogelijk om ze concreter te omschrijven. De informatie is te specifiek en zou gemakkelijk kunnen leiden tot identificatie van deze deelnemers. Wel kan er vermeld worden dat de vier deelnemers een baan hebben op het niveau van hun behaalde diploma hoger of universitair onderwijs.

 

De belangrijke waarden in deze groep zijn: rechtvaardigheid, maatschappelijke positie, creativiteit en doorzetting, vrijheid, opvoeding, evenwicht in de samenleving, kennis van de ander, onderwijs en bewustwording.

 

De drang naar vrijheid komt sterk tot uiting in relatie tot religie. De rol en de betekenis van religie moeten gerelativeerd worden en iedereen moet aan religie een eigen invulling kunnen geven. Godsdienst wordt over het algemeen beschouwd als belemmerend voor de vrijheid. “Ieder moet zichzelf grenzen kunnen opleggen. … Het zou een leidraad moeten zijn. … Voor mij telt humanisme, en het zit zowel in de islam als het jodendom, maar waarom moet God daar altijd bijkomen? … Mensen zijn op zoek naar spiritualiteit, met de onstabiele wereld, zijn ze op zoek naar religieuze dingen, niet noodzakelijk in geïnstitutionaliseerde godsdienst.” In de zoektocht naar zichzelf en hun identiteit moet je de islam kunnen integreren en niet omgekeerd.

 

Wat identiteit betreft zijn de meningen verdeeld. Niet iedereen is het eens met de uitspraak: ‘Ik ben Vlaming’. “Ik ben geen Vlaming, dat is een culturele identiteit. Ik moet nog altijd nadenken als ik praat in het Nederlands, maar ik droom in het Marokkaans.” Ze voelen zich wel “kosmopoliet” en redelijk thuis in de twee culturen: de Vlaamse cultuur en de cultuur overgeërfd van de ouders. Dit staat in contrast met getuigenissen tijdens de informele gesprekken en de interviews. Veel jongeren willen als Vlaming beschouwd worden en wijzen integratie hierbij van de hand, wegens onder meer: hier geboren, naar school geweest en voldoende taalkennis.[147]

 

Opvoeding wordt belangrijk geacht terwijl er geen unanieme tevredenheid is over de eigen jeugdjaren. Vooral de vaderfiguur komt naar voor als een belemmerende factor. Anderen hebben wel een positieve ervaring met hun vader gehad. Er wordt gewezen op de botsing met de traditie. Alleen gaan wonen (voor vrouwen) bijvoorbeeld, werd bij een respondent als een doodzonde beschouwd (op dertigjarige leeftijd). In andere gezinnen was er meer openheid en begrip voor een dergelijke situatie. Er zijn dus heel wat verschillen binnen de etnisch culturele minderheden. Dit is verklaarbaar vanuit de confrontatie van de traditionele cultuur met de autochtone cultuur, doch ook met de moderniteit die overal aanwezig is. Alles is afhankelijk van de openheid van de ouders tegenover de veranderende omstandigheden. Dit heeft minder te maken met cultuur, dan wel met de intrinsieke (karakter-) eigenschappen van de ouders.

 

Voor de toekomst worden enkele concrete wensen naar voor gebracht. Er moet een einde komen aan de vooroordelen. “Moslims moeten zich teveel verantwoorden sinds 11/09, ook al hebben ze er niets mee te maken, moslims moeten met rust gelaten worden.” Er is grote bezorgdheid over de “domme mensen” in de samenleving. “De Belg weet echt niet wat er broeit in de Turkse families”. Het wordt als een noodzaak beschouwd dat iedereen in de samenleving elkaar leert kennen. “Bewustwording is belangrijk.” Er moet respect komen voor het individu en de verscheidenheid in de mens.

 

Deze hoger opgeleiden zijn vooral bekommerd over de problemen, waar ook de autochtone Vlaming mee geconfronteerd wordt. De sociale zekerheid bijvoorbeeld, wordt als een gigantisch probleem ervaren. “Hoe gaan we dit oplossen?

 

Onderwijs en opvoeding komen ook bij deze groep aan bod. Goed onderwijs en opvoeding moeten de allochtone jongeren verbaal mondig maken in plaats van fysiek. Er is verbetering te zien maar er is nog heel wat werk aan de winkel, voor zowel het onderwijs als het beleid.

 

Tot slot deze markante uitspraak: “België zou moeten kunnen een stap terugzetten naar de 2de wereld zodat de 3de ook naar de 2de kan komen”. En een existentiële vraag voor de toekomst: “Hoe kunnen we een evenwicht vinden tussen het behoud van het sociaal-democratische model en de verwachtingen die wij hebben, hoe valt dit te verzoenen?

 

 

Last minute bericht: “Hoe staan opgeleide moslimjongeren in het leven?”.[148]

 

Onderzoek door Katrien Van der Heyden van de Universiteit Antwerpen: bevraging van hoogopgeleide allochtone jongeren over hoe zij in en tegenover het leven staan.

 

Grote verschillen met de ouders:

 

- Het feit dat ze hoogopgeleid zijn tegenover de eerste generatie die naar hier kwam uit economische redenen.

- Cultureel en religieus geïnspireerde waarden, deels meegekregen van de ouders, doch hoogopgeleiden denken dieper na over waarden, normen en regels.

- Ontkoppeling cultuur- of nationaliteitsgebonden en religieuze regels. Culturele worden sneller naast zich neergelegd, bijvoorbeeld: straatverbod voor meisjes.

 

Confrontatie met Belgische waarden en normen.

 

- Moeilijke koppeling van de twee culturele werelden. Voorbeeld “hoofddoek”.

Niet dragen betekent vaak problemen of onbegrip binnen de eigen gemeenschap.

Voor hoogopgeleide meisjes betekent de hoofddoek niet: “symbool van onderdrukking”.

- Gelijkwaardigheid man/vrouw in plaats van gelijkheid.

- Combinatie rollen als vrouw, partner en moeder met studies en werk is en moet combineerbaar zijn.

 

 

8.4. Jongens van 16 tot 25 jaar:

 

De focusgroep jongens van 16 tot 25 jaar is divers samengesteld. Net als bij de meisjes is er, op één uitzondering na, geen sprake van activiteiten in organisaties en/of verenigingen. Gedurende het gesprek zijn er wel aanwijzingen voor activiteiten binnen verenigingen, doch het is niet mogelijk te achterhalen wie wat doet (tekst geanonimiseerd). Wat de leeftijd betreft zijn vijf van deze jongeren 19 jaar of meer. Slechts één heeft de leeftijd van 16 jaar. Deze groep is bijgevolg niet echt evenwichtig verdeeld. Er zijn immers grote verschillen zijn tussen jongeren die nog de middelbare school leeftijd hebben en jongeren die al aan hun beroepscarrière bezig zijn.

 

Schema 8.4. Jongens van 16 tot 25 jaar.

 

 

Werk (w) / Studie (s)

Nevenactiviteiten en vrije tijd*

1

(s) 6de middelbaar

Geen specifieke hobby’s

2

(w) Reisagentschap

Weinig vrije tijd (tv kijken)

3

(w) Straathoekwerker

Voetbal, rondhangen, uitgaan

4

(s) Handelswetenschappen

Uitgaan, cinema, sport, reizen, café

5

(w) Bank en verzekeringen

Socio-culturele activiteiten, les Marokkaans, Rode Kruis

6

(w) werkloos (opleiding VDAB maritiem bediende)

Opleiding sociologie, verder geen info

* Voor één van de deelnemers is een nevenactiviteit weggelaten wegens de herkenbaarheid.

 

“Hoe representatief zijn we? De discussie was moeilijk, en dat maakt juist zo duidelijk hoe individueel iedereen is, hoe anders we zijn. We zijn geen homogene groep.”

 

Met dit quotum wordt het gesprek van zes jongeren tussen 16 en 25 jaar afgesloten. Het gebeurt courant dat allochtone jongeren als één doelgroep worden beschouwd. De diversiteit is echter groot (zoals trouwens in de ganse groep etnisch culturele minderheden). Het is een steeds terugkerend fenomeen. De in-groep wordt als zeer heterogeen beschouwd, terwijl de out-groep als homogeen wordt benaderd. In de sociale psychologie noemt men dat “outgroup homogeneity effect”.[149] De geciteerde uitspraak toont aan dat ze wel degelijk aanvoelen dat ze als homogene groep gepercipieerd en behandeld worden. Aan de andere kant hebben deze jongeren eenzelfde houding tegenover de autochtonen. Het beleid, de maatschappelijke organisaties en de media moeten hier echter boven staan. Groepsbenadering kan slechts functioneel zijn indien men oog heeft voor het individu en de diversiteit binnen die groep.

 

Geluk heeft voor deze jongeren zowel negatieve als positieve aspecten. Geluk is de familie omdat daar rust heerst en een opvang is bij problemen. Dit wordt echter onmiddellijk gerelativeerd: “Niet te veel, ik hou van rust” en “In onze familie is er chaos, gebrek aan structuur”. Geluk is ook je nuttig voelen. Werk bijvoorbeeld, zorgt dat je jezelf nuttig voelt. Wie geen werk heeft, kan zich nuttig voelen door te participeren in het verenigingsleven. Mensen helpen is belangrijk. “Iedereen zou eigenlijk vrijwilligerswerk moeten doen.” Het middenveld en het verenigingsleven zijn zeer belangrijk, vooral een eigen allochtoon middenveld. Hoe meer, hoe beter. Daardoor kan er een grotere druk worden uitgeoefend. Enkele keren komt ook de AEL[150] ter sprake. De jongeren vinden dat de AEL teveel geviseerd wordt, terwijl het gewoon een drukkingsgroep is.

Een belemmering op de weg naar geluk is het gevoel constant geviseerd te worden. De reacties van de “buitenwereld”, met daar bovenop uitsluiting en armoede, veroorzaken een wrang gevoel en zorgen voor onrust bij de jongeren. Machteloosheid verandert idealisme in frustratie. Men voelt zich “een vreemde eend in de bijt”. Er zijn maatschappelijke problemen maar er wordt te veel veralgemeend en gediscrimineerd. De media worden hierbij als één van de schuldigen aangewezen. De jongeren vinden dat de media momenteel niet in competente handen zijn. Daarom vragen ze zich af of de oprichting van eigen onafhankelijke mediakanalen niet noodzakelijk is. Als voorbeeld wordt KifKif[151] aangehaald, een multiculturele website. Ze geloven dat eigen media de dingen kunnen veranderen.

 

Over het onderwijs zijn de jongeren in sterke mate negatief. Alweer worden de CLB’s als grote schuldige aangewezen. Er is te veel doorverwijzing naar BSO en TSO. “Als je toch doorstroomt naar het ASO, dan ben je een uitzondering.” Jongeren vinden dat het onderwijs de allochtonen voorprogrammeert als arbeiders. Er is vooral nood aan hooggeschoolden en dat moet gestimuleerd worden. Er is een dringende hervorming van het onderwijs nodig. Er moet meer ervaringsgericht onderwijs komen. Daarnaast moeten er moslimscholen worden opgericht. Onder andere AEL is daar mee bezig. Er wordt verwezen naar Nederland waar er al een dertigtal moslimscholen bestaan en waar de resultaten van de leerlingen beter zijn dan in gewone witte scholen.[152]Islamitisch onderwijs is een recht. PUNT.”

 

In het verlengde van onderwijs ligt de opvoeding. De school wordt aanzien als belangrijkste actor en de verantwoordelijkheid van de ouders wordt gerelativeerd. “Ouders hebben geen grote verantwoordelijkheid. Zij waren gastarbeiders en zijn hier slecht ontvangen. Zij kennen de regels niet. Er was geen beleid tegenover nieuwkomers. Je kunt niet verwachten dat mensen die geen Nederlands spreken naar de oudercontacten gaan.” Toch zijn ze gematigd positief over de toekomst, omdat meer en meer ouders naar die oudercontacten zullen gaan. Logisch, want de toekomstige moeders en vaders hebben hier gestudeerd en kennen Nederlands.

 

De sociale controle is aan het afbrokkelen. Je vindt ze nog in de moskeeën, maar daarbuiten verdwijnt ze omdat de groep veel groter is geworden.

 

Over de allochtone politici zijn ze voorzichtig positief. “Er zijn er wel een paar die hun best doen.” Er is echter dikwijls tegenwerking binnen de politieke partijen. De jongeren vinden dan ook dat de allochtonen een eigen partij moeten oprichten[153]. Dit hoort bij een democratie en enkele allochtone politici zitten nu, ideologisch gezien, niet altijd op de juiste plaats.

 

Over identiteit zijn de jongeren minder duidelijk. Vlaming, Turk, Marokkaan zijn wordt als minder belangrijk gezien dan het “moslim” zijn. Identificatie is belangrijk en daarbij speelt het verenigingsleven een belangrijke rol. Je kunt er jezelf ontwikkelen en thuis voelen. De beste manier om je te ontplooien is een groep waarin je jezelf goed voelt (bijvoorbeeld een islamitische scoutsbeweging).

 

Toch voelen de jongeren zich een deel van de Vlaamse cultuur. Ze vinden echter dat de doorsnee Vlaming onwetend is over alles wat met moslims te maken heeft. Terrorisme en islam worden voortdurend gelijkgeschakeld. “In Gent krijgen licentiaten sociologie een hoofdstuk ‘Islam en terrorisme’. Dan kweek je een gestructureerd negatief beeld.”

 

Over het algemeen wordt de toekomst niet erg rooskleurig ingezien maar er is hoop. Vooral op economisch en sociaal vlak is er pessimisme.

 

De veralgemening en het steeds opnieuw zichzelf moeten bewijzen zit de jongeren hoog. Er is een fundamenteel gebrek aan zelfvertrouwen. Onderwijs en maatschappij kunnen hier veel aan doen. Ze willen vrijheid als moslim en eisen meer respect. Als voorbeeld wordt het hoofddoekendebat aangehaald. Een verbod op hoofddoek is denigrerend en is gebaseerd op vooroordelen. Toch geloven de jongeren in een positieve evolutie. De discriminatie zal verminderen want veel negatiefs nu, is een gevolg van buitenlandse gebeurtenissen en politiek. “We zullen in de toekomst misschien niet langer de zondebok zijn.”

 

Terug naar het land van de roots? De meningen zijn verdeeld. Er zijn er die willen wegtrekken omdat ze geloven dat ze zich buiten België gelukkiger zullen voelen. “In Marokko is de sfeer heel anders. Het is er veel leuker. De jongens van daar zijn anders, socialer, relaxter.” Dit wordt echter sterk gerelativeerd door andere jongeren. “Maar wij hebben daar ook geen verplichtingen. … Het gras is altijd groener aan de andere kant. Zijn de mensen daar socialer? Sociale omgeving heeft meer te maken met de gemeenschap waarin ze leven. Wij staan verder.” (Reactie van een deelnemer: “Wij staan achter.”)

 

8.5. Meisjes in de stad

 

In deze focusgroep zijn er zes deelneemsters. Met uitzondering van participante nummer 3 is er geen vermelding van enige activiteit bij organisaties of verenigingen. Er is wel veel aandacht voor familie en vrienden in de vrije tijd. Dit is zo bij alle deelneemsters. Bij drie van hen is vermeld dat ze hogere studies hebben gevolgd of nog volgen. Eén zit nog op de middelbare school. De twee andere hebben werk maar er is geen melding van het studieniveau.

 

Schema 8.5. Meisjes in de stad.

 

Werk (w) / Studie (s)

Nevenactiviteiten en vrije tijd

1

(s) Geneeskunde

Familie, vrienden

2

(w) Onderzoekscentrum UGent administratie

Fotografie, uitgaan met vrienden, reizen

3

(w) Steunpunt allochtone vrouwen

Steunpunt allochtone vrouwen*, vrienden, familie

4

(s) Middelbare studies

Lezen, vrienden, familie, zelf, rust

5

(w) post

Vrienden en veel sociaal contact

6

(w) Industrieel ingenieur

Uitgaan, sporten, shoppen, plezier

* Nadruk op fulltime bezigheid, zowel professioneel als in de vrije tijd, waardoor dit laatste zeer beperkt is.

 

Deze meisjes en/of jonge vrouwen komen positiever uit de hoek dan de moeders. Het zijn dan wel alle zes actieve vrouwen. De toekomst biedt hen positieve mogelijkheden.

 

Toch leeft er een zekere vrees. De negatieve berichtgeving stemt tot nadenken. Er zijn namelijk heel wat problemen en de toekomst van de kinderen is onzeker, maar: “je moet optimistisch blijven”. Nummer drie in het schema is pessimistischer, vooral door haar werk (steunpunt allochtone vrouwen). Het gesprek gaat nog meer de negatieve kant op wanneer er dieper op de toekomst wordt ingegaan. “Het wordt erger en erger. … Het wordt teveel.”

 

De media komen ook hier aan bod. Door en via de media wordt iedereen aangesproken op zijn verantwoordelijkheid voor alles wat er gebeurt. Er wordt te veel veralgemeend en de islam wordt voortdurend misbruikt. Er wordt ook voortdurend discussie gevoerd boven de hoofden van de allochtonen. De media spelen een belangrijke rol, want ze beïnvloeden voortdurend de mensen. Het beleid heeft hierin een belangrijke taak. Ze hebben invloed bij de media, zij het beperkt (VRT). “Politiek en media staan tolerantie en wederzijds respect in de weg.” Ook in de allochtone politici hebben ze niet veel vertrouwen wegens te gebonden aan de gewone partijen.

 

Geluk staat bij de meisjes voor een (mooi) gezin, een (goede) job en carrière, een doel hebben en liefde. Geluk in de toekomst betekent onder meer: “geen problemen meer tussen allochtonen en autochtonen. Daar is iedereen verantwoordelijk voor, te beginnen met jezelf”. De vrees leeft dat er altijd een stempel op hen zal gedrukt worden, maar sommigen vinden toch dat niet iedereen moet veranderen in “eenheidsworst”. Het “anders zijn” en een mix van eigenschappen moet kunnen.

 

Er zijn nog twee andere aspecten die opnieuw terugkomen. Een eerste is het belang van allochtone woordvoerders en rolmodellen, doch er is geduld nodig. Er zijn namelijk steeds meer allochtonen die hoger onderwijs volgen. Een ander aspect is de rol van het CLB en het teveel doorverwijzen van allochtonen naar het BSO.

 

De vrouwen/meisjes uit deze focusgroep voelen zich voortdurend tussen twee culturen, maar zijn toch voorzichtig optimistisch.

 

8.6. Woordvoerders (BV’s):

 

In de focusgroep “woordvoerders” waren 7 deelnemers present, vijf genodigden hadden zich geëxcuseerd. Hun welbevinden en hun visie op de toekomst verschillen niet zoveel van wat er in de andere focusgroepen is gezegd. De woordvoerders slagen er wel in, om hun verhaal meer gestructureerd en inzichtelijk weer te geven. Hoe kan het ook anders. Gezien het om “BV’s” gaat zal er geen verdere informatie worden gegeven over hun beroepsloopbaan en vrijetijdsbesteding. De zeven deelnemers beschouwen zichzelf als tevreden mensen, wat hun loopbaan en huidige maatschappelijke positie betreft. Ze beseffen ten volle de voordelen van hun positie en grotere kansen die daaraan verbonden zijn, doch ze voelen zich er niet schuldig om. Wel is er het verantwoordelijkheidsgevoel voor de allochtone gemeenschap.

 

Uit de groep “woordvoerders” komt duidelijk de grote gelijkenis naar voor, met wat er leeft bij de autochtone Vlaming. Zijn wij dan toch allen gelijk?

 

Bij het beschrijven van geluk ligt de nadruk op de relatie met de partner en de kinderen, op de tweede plaats komen sociaal contact en warme relaties met bijvoorbeeld vrienden. Het gezin wordt gezien als de plaats waar men terugkomt, als terugvalbasis en als een plaats van rust. Ook gezondheid komt aan bod, zij het gecombineerd met ouder worden. “Gezond oud worden. Ik kijk er naar uit. Omringd zijn met kinderen en familie. Je hebt niets meer te bewijzen, je hebt alles al bewezen. …. Ik heb de indruk dat dat de complete vrijheid is.” Dit wijst er toch wel op dat de maatschappelijke positie enige druk veroorzaakt. Toch is het gevoel “goed bezig te zijn” medebepalend bij het zich goed voelen. Regelmatig komt ook “eenvoud” naar voor als na te streven waarde, met minder eenzijdige aandacht voor materiële waarden.

 

Geluk betekent tevens: een bijdrage kunnen leveren aan de samenleving en kunnen meewerken aan een betere wereld. Een domper op dit geluk is immers “de ellende in de wijken, de steden en de wereld”. “Je mag wel geen slaaf worden van je idealisme.” Het is belangrijk om af en toe wat te kunnen relativeren en de zware rugzak af te zetten. “Wij hebben geen echte zorgen, het zijn luxeproblemen.”

 

De toekomst wordt niet al te rooskleurig ingezien, vooral wat de komende generaties betreft. Er is een sociaal drama aan de gang in het onderwijs. Er is het gevoel dat er achteruitgang is in plaats van vooruitgang. “De kinderen nu hebben het veel zwaarder dan wij het ooit gehad hebben.” Jongeren aanvaarden ook teveel hun lot en dit leidt tot immobilisme en fatalisme. De jongeren hebben het zwaar met discriminatie, uitsluiting en het toenemende racisme. Hier wordt met de vinger gewezen naar de politiek en de media. “De democratische partijen houden dat jammer genoeg in stand. … Racisme is het grootste taboe in Vlaanderen. … De media vergroten dingen uit.”

 

Over dit laatste iets meer. De focusgroep vindt dat zelfkritiek nodig is, maar er mag geen passiviteit ontstaan want dit maakt het de tegenstander juist gemakkelijk. “Iedereen, zowel individuen als het middenveld, moeten vechten voor een positieve wending. Organisaties en individuen, we zijn allen wezenlijk deel van de samenleving en we moeten ons tonen ook.” Nu wordt er te veel gepraat. Er moet gewerkt worden en het beleid moet fors investeren. De media spelen een belangrijke rol. Ze moeten ophouden met de gemeenschap te beoordelen en/of te veroordelen op basis van daden van individuen. “Een Belg moet zich toch ook niet verantwoorden voor Dutroux of de christenen voor de daden van het IRA[154]

 

Er is ook een discussie over de aard van de uitsluiting. De grote oorzaak van de problemen is van socio-economische aard. Toch worden de problemen voortdurend geculturaliseerd of geïslamiseerd. De gehanteerde definitie voor het begrip “allochtoon” toont dat trouwens aan. Het gaat om achtergestelde groepen. De discussie allochtoon/autochtoon is voortdurend aanwezig in dit debat. Dit wijst op zichzelf al op uitsluiting. “Deze samenleving sluit per definitie uit.” Ook het voortdurend zichzelf moeten bewijzen als “verlichte moslim”, waarbij het nooit genoeg bewezen is, zijn alle sprekers meer dan beu.

 

Voor de toekomst is het belangrijk om aan de kinderen het goede mee te geven. Toch is er heel wat bezorgdheid. Er is een groeiende antipathie tegenover moslims. De vrees dat de kinderen gestigmatiseerd zullen worden is groot. Sommigen twijfelen zelfs om in dit klimaat kinderen te krijgen. Zolang de allochtonen geen deel uitmaken van de maatschappij als gewone burgers, is de toekomst somber. Er wordt gepleit voor een terugkeer naar de oude waarden die verloren zijn gegaan. Een conservatieve houding die mogelijk te verklaren is vanuit de zoektocht naar rust binnen de gemeenschappen.

 

Communicatie tussen de burgers is een ander noodzakelijk element. “Vlaanderen heeft een probleem met multiculturaliteit.” “De islam is een geviseerde groep in de Vlaamse samenleving. Vlaanderen heeft vanuit zijn verleden van monocultuur, problemen om er mee om te gaan en dit uit zich ook in de politiek.” Althans volgens één van de deelnemers. Er wordt gewezen op de rol van het Vlaams Belang en het voortdurend overnemen van de standpunten van het Vlaams Belang door de andere partijen. Een van de deelnemers pleit voor een zekere “clash” van de culturen, die er moet komen. “We moeten er voor zorgen dat er een clash komt, dat de islam en moslims zichtbaar worden in de samenleving. De islam moet gekend en herkend worden, en dat is de taak van academici, kunstenaars, leerkrachten, … Elke Vlaming moet er mee in contact komen.” De structuren hebben er voor gezorgd dat er geen clash of confrontatie komt tussen de culturen, “ze hebben een buffer gevormd”.

 

Iedereen in de samenleving moet als actor optreden: politiek, middenveld, buurtgroep, straatgroepen, oudercomité’s, … “De verzuring tegengaan en samenwerken zonder bemoeienis van de politiek en dit vooral op kleine schaal. De vakbonden moeten zich meer inzetten voor de werklozen in plaats van vooral voor de werkenden.” Er moet ook meer participatie komen in het beleid én in de media door allochtonen.

 

De allochtonen moeten actiever zijn en een emancipatiebeweging op gang trekken, vergelijkbaar met de arbeidersstrijd, de Vlaamse strijd en de schoolstrijd. Daarom moeten de krachten gebundeld worden. Uiteindelijk zal de verandering er moeten komen via de politiek, en liefst met de juiste mensen op de juiste plaats. “In de Stedelijke Integratiedienst en werken mensen die niet bevoegd zijn en gemakkelijk gemanipuleerd kunnen worden. Daarom worden ze ook aangenomen. Ook dit zorgt voor een voortdurende vertraging”.

 

Zijdelings komt ook de gebiedsgerichte werking in Gent ter sprake, als een kans voor de toekomst. Dit past bij het verlangen naar kleinschaligheid en basiswerking, wat in het huidige Gentse integratiebeleid steeds meer taboe wordt door de complexiteit van de structuren (zie verder doorheen deze scriptie) en de bureaucratisering van het beleid ECM. “Veel mensen die vroeger actief waren aan de basis van het beleidsveld, zitten nu achter de computer.”[155]

 

8.7. Imams: hard werken maar hoop voor de toekomst.

 

Vier imams namen deel aan de gesprekken. In het onderstaande kader is een overzicht gegeven van hun voornaamste bezigheden. Enkele details werden weggelaten om identificatie tegen te gaan. Een belangrijk verschil met de katholieke geestelijkheid is dat deze mensen ook een gewone baan hebben. Vaak is dat “islamleerkracht” doch niet noodzakelijk. Bijvoorbeeld, Cemal Cavdarli is kamerlid en tegelijk imam. Zijn rol is echter, wegens drukke bezigheden, beperkt tot voorlezer (af en toe). Een ander verschil: imams kunnen een gewoon gezin hebben. Celibaat is niet aan de orde binnen de islam.

 

“Celibaat is in de islam niet toegestaan omdat dit tegen het natuurlijke verlangen van de mens naar een partner en een gezin ingaat. God heeft de mens een partner gegeven om tot rust te komen en zijn seksuele verlangens op een veilige manier te bevredigen. Zonder partner wordt de geest onrustig en het onderdrukken van seksuele verlangens kan tot asociaal gedrag leiden.”[156]

 

Schema 8.7. Imams.

 

Werk binnen de islam, naast taak als imam

Extra beroepsbezigheden of activiteiten

1

Islamleerkracht

Niets vermeld

2

Islamleerkracht

Niets vermeld

3

Vrijdagspreker moskee (voorlezer)

Lesgever Arabisch, maatschappelijke oriëntatie en burgerlijke integratie

4

Islamleerkracht

Lesgever Arabisch, vertaler

 

In alle focusgroepen komt naar voor dat de wensen en dromen van de allochtonen eigenlijk in weinig verschillen van deze van de autochtonen. Bij de groep “imams” komt dit opmerkelijk genoeg het sterkst naar voor.

 

Geluk betekent bij hen onder meer: tevreden zijn, succes hebben, geloven, bezit en verwerving van kennis, een goed sociaal leven, genoeg geld voor het gezin, tevredenheid over wat men heeft, wederzijds begrip en liefde als uitgangspunt voor iedereen. Op enkele van deze thema’s wordt er tijdens het gesprek dieper ingegaan.

 

Voldoende geld is noodzakelijk om het gezin te kunnen onderhouden, doch geld is voor de imams niet alles. Er wordt vooral benadrukt dat men tevreden moet zijn met wat men heeft. De vijf zuilen van de islam[157] zijn in het leven het belangrijkste. Geld bezitten is trouwens relatief, want de betekenis verschilt van situatie tot situatie. “In de woestijn heb je geen geld nodig, het heeft allemaal te maken met de omstandigheden.”

 

Er is een duidelijke relatie tussen (zich) informeren of het verwerven van kennis, communicatie en wederzijds begrip. “Wat ik hoop als moslim/Belg is, dat iedereen ons aanvaardt en wij iedereen. … Met het goede zaad krijg je goede planten naast elkaar en gaan ze samen groeien als twee zusters.”

 

De media komen ruim aan bod in relatie tot de dialoog, die gebaseerd moet zijn op juiste informatie. De media spelen een hoofdrol en kunnen de samenleving leiden. De media hebben macht want zij vormen de opinie en sleuren de maatschappij achter zich aan. De media moeten dan ook een logisch en realistisch beeld weergeven. Voortdurend komen mensen aan bod die, ofwel niet bevoegd zijn, of niet over de juiste informatie beschikken. Binnen de islam zijn er veel gelovigen met een zeer gebrekkige kennis van de islam en/of met de islam gerelateerde zaken. Door voortdurend de verkeerde mensen aan het woord te laten wordt er een verkeerd beeld geschapen. De juiste informatiebron vinden is belangrijk. Als voorbeeld wordt Mohammed Chakar aangehaald, die voor alles en nog wat moet opdraven in de media. Chakar kan alleen spreken voor de Marokkaanse moslims en de verenigingen van de Federatie van Marokkaanse Verenigingen (FMV), maar niet voor alle problemen en/of voor alle groepen van de etnisch culturele minderheden. Verschillende stemmen laten horen, is belangrijk.

 

Dialoog moet ook samengaan met betrokkenheid en participatie. Via het eigen gedrag kan men streven naar een betere samenleving en een beter begrip. “Iedereen heeft zijn rol in de maatschappij om een goede dialoog te beginnen. Zonder dialoog is er geen oplossing.”

 

Politici zijn belangrijk. Ze hebben echter meestal weinig kennis van de islam. Toch willen ze voortdurend debatteren over de multiculturele maatschappij. Er wordt (komt ook voor in de andere focusgroepen) verwezen naar de selectiviteit van het problematiseren. “Waarom is er altijd een probleem met de islam en niet met joden?”

 

Over het algemeen zijn de imams positief over de toekomst. Zowel voor de eigen toekomst al die van de samenleving. Er zal wel hard moeten gewerkt worden, waarbij iedereen bij zichzelf moet beginnen. Begrip en dialoog kunnen alles oplossen. “Optimistisch zijn is hoop hebben op een betere toekomst en dat maakt iedereen gelukkig. Dit geldt vooral voor iedereen die lijdt in de wereld.”

 

8.8. Jongeren tussen 12 en 15 jaar: leven en dromen in een concentratiewijk.

 

8.8.1. Het waarom van deze toevoeging.

 

De reden van deze toevoeging is viervoudig. Vooreerst sluit de werkwijze van deze bevraging gedeeltelijk aan bij die van MO* Magazine. Er werd ook gewerkt met focusgesprekken, zij het met een andere invalshoek. Daarnaast waren er individuele interviews (zie 9.8.2.). Een tweede reden is het belang van de jeugd voor de ontwikkeling van het multicultureel samenleven. Deze jonge groep komt niet aan bod in de focusgesprekken van MO* Magazine . Ten derde is er de specifieke leefwereld van de jongeren in “Mijn plaats, Ma place”. Ze zijn afkomstig uit twee concentratiegebieden in het Brusselse, namelijk Schaarbeek en Molenbeek. Tot slot zijn er bij deze jongeren enkele markante uitspraken die afwijken van de MO* focusgroepen.

 

Net als in de MO* gesprekken is er de vaststelling dat de wensen en dromen van deze jonge allochtonen grotendeels overeenstemmen met deze van de autochtonen. Door de auteur wordt deze stelling als vermoeden en vraag geformuleerd.

 

“Ik vermoed dat we via interviews met autochtone jongeren, mutatis mutandis gelijkaardige resultaten zouden bekomen hebben. Zouden we dan uiteindelijk toch meer op elkaar gelijken dan ons gezegd wordt of we zelf soms denken?”[158]

 

8.8.2. Eén focusgesprek en twee interviews.

 

De participanten zijn jongeren van 12 tot 15 jaar, afkomstig uit twee Brusselse concentratiewijken, namelijk de wijk aan het Noordstation in Schaarbeek en de Zwarte Vijvers in Molenbeek. Beide groepen frequenteren jeugdcentra. In Molenbeek is dat de jongerenwerking “Centrum West”[159] (waar Tarik Fraihi voorzitter is), in Schaarbeek is dat het jeugdcentrum “De Fabriek”[160].

 

De bevraging gebeurde in de eigen leefomgeving. De titel van de publicatie verwijst hier trouwens naar: “Mijn plaats, Ma place”. Met plaats wordt enerzijds bedoeld: “de som van alle plaatsen (Aristoteles)[161]”, wat betekent: alle werelden die de jongeren frequenteren (thuis, school, de straat, de jeugdclub, e.a.). Anderzijds staat “Mijn plaats, Ma place” ook voor de sociale leefomstandigheden.

 

Er werden in het totaal zes “Sokratische”[162] focusgesprekken georganiseerd en zeven individuele interviews. In de publicatie is het woordelijke en integrale relaas weergegeven van één focusgesprek in De Fabriek en twee interviews met jongeren uit Centrum West. De gesprekken werden geleid door de filosoof Richard Anthone.

 

8.8.3. De jongeren spreken: “Mijn plaats, mijn dromen”.

 

Een eerste opvallende vaststelling is dat de jongeren uit Schaarbeek meer gehecht zijn aan “de plaats” waar zij leven dan de jongeren uit Molenbeek. De buurt staat voor vertrouwdheid terwijl de buitenwereld vooral onzekerheid betekent. Het is ook de buurt waar alle herinneringen liggen opgestapeld en gekoesterd worden, wellicht uit vrees voor die buitenwereld. Zij willen in de buurt blijven wonen en leven, ook in de toekomst. Zowel heden en toekomst zijn gedetermineerd door de eigen buurt.

 

In Molenbeek is er een zekere afkeer voor de eigen buurt, wegens vervuild, te druk, te lawaaierig, zonder toekomst, en dergelijke meer. De eigen buurt wordt gezien als “een reusachtige kooi, ‘stuk, stom, vuil’”[163]. Ze zijn expansief naar de buitenwereld waar hun toekomst ligt. Daar ligt hoe dan ook de vrijheid, het antwoord op hun existentiële vragen en het doel van hun ambities.

 

In beide groepen is er sprake van “culturele deprivatie”.[164] Dit wil zeggen dat er een chronisch gebrek is aan culturele stimulansen. Dat dit vooral zo is in Schaarbeek ligt voor de hand. De beslotenheid van de buurt is er hoger en de interesse (durf?) voor de buitenwereld is er lager.

 

Het is ook opmerkelijk dat beide groepen niet echt moeten rekenen op stimulansen uit hun eigen milieu. Vermoedelijk is dat te verklaren door het wantrouwen van de ouderen in de buitenwereld, gebrek aan kennis over de toekomstmogelijkheden en gebrek aan buurtexterne relaties. Voor hun ambities (vooral wat betreft Molenbeek) zijn de jongeren aangewezen op zichzelf.

 

Uit de weergave van het Schaarbeekse focusgesprek blijkt een grote mate van groepsidentificatie. Zelfs tegenover de jongeren van andere etnisch culturele minderheden. Een buitenstaander wordt er expliciet als vreemdeling omschreven, meer dan in Molenbeek. Niettemin is er ook in Molenbeek een dergelijke dorpsmentaliteit van “iedereen kent iedereen” aanwezig, zij het minder expliciet. De buitenstaander wekt van nature wantrouwen op.

 

*****

 

In de interviews komen enkele markante opmerkingen naar voor, die de leef- en ervaringswereld van de jongeren helpen duiden. Daarom worden ze hier nog even afzonderlijk besproken.

 

1) Mohammed ‘Centrum West’ Molenbeek, afgenomen op 2 juni 2001.[165]

 

Mohammed droomt in sterke mate van een toekomst in de “buitenwereld”. Daar liggen zijn dromen en ook zijn vrijheid. Ook nu al gebeuren heel wat activiteiten buiten de buurt, wegens de kalmere sfeer.

 

In verband met de school zijn er zowel positieve als negatieve ervaringen. Hij kon vrij kiezen welke school en zijn keuze ligt ver buiten de eigen buurt. Opmerkelijk was het advies van het CLB. Mohammed werd doorverwezen naar het TSO of BSO[166], doch legde dat advies naast zich neer. Via een proef kon hij toch toegelaten worden tot het ASO.

Belangrijk op school zijn goede leraren, aldus Mohammed.

 

Opmerkelijk: Toen de school plots te veel leerlingen had, werden de klassen gesplitst. Alle allochtone leerlingen werden daarbij in eenzelfde klas gezet, de autochtone in de andere klas. Van segregatiepraktijken gesproken! (Een vergelijkbaar verhaal over een Gentse school werd verteld door een van de medewerksters van El Ele.[167])

 

Mohammed zou graag vrienden uit ander culturele groepen hebben, doch tot op heden is dat niet echt gelukt.

 

Zijn toekomstdroom: politicus worden en de buurt waar hij nu leeft veranderen, bijvoorbeeld de vuile speelpleinen. Eigenlijk wil hij ook wel diplomaat worden en kijkt hierbij op naar Louis Michel (voormalig Minister van Buitenlandse Zaken en nu Eurocommissaris). Een diploma is dus belangrijk. Vooral als middel om de “ongelijke kansen” te doorbreken.

 

Over racisme zegt hij: “Dat moet streng bestraft worden. Ze zullen het dan wel leren, doch dit moet langs beide kanten gebeuren. Ook als een allochtoon “Flamand” gebruikt als scheldwoord.” Mohammed vindt zichzelf trouwens autochtoon: hier geboren en zijn familie woont ook hier.

 

2) Khalid ‘Centrum West’ Molenbeek, afgenomen op 2 juni 2001. [168]

 

Khalid over racisme: “Racisme is dom en er is fundamenteel geen reden voor. Het Vlaams blok en hun kiezers zijn zotten, en doen aan veralgemening”.

 

Hij wil de buurt verlaten, maar wel in Brussel blijven. Deze gedachte is bij Khalid gestuurd door een verlangen naar meer orde en veiligheid. Zijn ideaal is een “sterk gestructureerde en gecontroleerde plaats”. Een buurt waar het proper en kalm is. Hij is heel negatief over zijn huidige buurt. “In Molenbeek is er veel crapuul, die alles stuk maken en mensen lastig vallen zonder reden.”

 

Op school heeft Khalid heel wat problemen, zowel met de school, de leerkrachten, de leerlingen als met zichzelf.

 

Toekomstdroom: werken als elektricien of informaticus. Voor de rest heeft Khalid nog maar weinig nagedacht over de toekomst.

 

*****

 

Zoals in het citaat in 8.8.1., neergeschreven door de auteur van de publicatie “Mijn plaats, ma place”, verschillen de allochtone wensen nauwelijks van de autochtone. Dit versterkt één van de stellingen in deze scriptie, dat allochtonen en autochtonen voor het grootste deel gelijkend zijn terwijl er hoofdzakelijk over de verschillen wordt gedebatteerd.

 

De stem van deze jongeren is bijzonder belangrijk. De eerste jaren van de middelbare schoolleeftijd zijn cruciaal in de opbouw van de toekomst. In de gesprekken komt vaak onwennigheid naar voor. Dit uit zich in domme grappen of “niks” zeggende opmerkingen.[169] Nu is dit wel eigen aan tieners, maar het valt op dat deze jongeren zeker niet gewoon zijn om dergelijke gesprekken te voeren. Het beleid moet, desnoods via het onderwijs, deze jonge stemmen genereren in het debat. Ze zijn één voor één de sleutels voor alle toekomstige oplossingen.

 

 

9. De zeven punten.

 

9.1 Inleiding: een symbolische titel.

 

De titel van het artikel in MO* Magazine[170] “Het allochtone zevenpuntenprogramma” is een duidelijke verwijzing naar het 70-puntenprogramma van het Vlaams Blok[171] (nu Vlaams Belang). Dit programma was doorspekt met argumenten en actievoorstellen om de “vreemdelingen” terug te sturen en wekte onmiddellijk heel wat controverse op.

 

“Op 19 november 1992 werd in de Vlaamse Raad door alle partijen - met uitzondering van het Vlaams Blok - een resolutie goedgekeurd waarin het 70-puntenprogramma van het Vlaams Blok (gepubliceerd in juni ´92) inzake migranten scherp wordt veroordeeld.”[172]

 

Momenteel is dit programma opgeborgen, althans volgens de officiële partijlijn. In de realiteit leeft het nog voort bij heel wat Vlaams Belang militanten. Getuige de uitspraak van Filip Dewinter in de documentaire “Vlaamse Choc” van Peter Boeckx: “We zullen dat goed bewaren … voor de toekomst”.

 

De keuze van de titel van het artikel in MO* is dus eerder een statement dan een echt programma. Het is een keuze die gemaakt is om het ganse project op te hangen aan zeven kapstokken, die de grote lijnen uit de focusgesprekken samenvatten. Daar zijn ze behoorlijk in geslaagd. In dit deel wordt het “Allochtone zevenpuntenprogramma” voorgesteld en voorzien van commentaren.

 

9.2 De zeven punten: een overzicht.

 

De zeven punten worden in het artikel voorgesteld als uitroepen, vragen en stellingnames tegenover de maatschappij, het beleid en zichzelf. Bij de bespreking zal de volgorde van deze punten gevolgd worden, hoewel de tekst onder de zeven ondertitels (de zeven punten) niet altijd volledig in overeenstemming is met de aangehaalde “punten” zelf. Voor alle duidelijkheid wordt hieronder een overzicht gegeven.

 

Het allochtone zevenpuntenprogramma.

 

1) Wij zijn gehecht aan waarden.

2) Discussieer mét ons en niet over ons.

3) Zorg dat wij ons hier thuis voelen.

4) Meer van onze jongeren moeten naar het ASO.

5) Werk zorgt voor rechtvaardigheid.

6) Ik wil de vrijheid om mijn godsdienst te beleven.

7) Participatie op basis van eigen kracht.

 

 

9.2.1 “Wij zijn gehecht aan waarden.”

 

Het begrip waarden is zeer ruim. In de focusgesprekken is dit gekoppeld aan geluk. Een steeds weerkerende uitspraak, wanneer het gaat om persoonlijk geluk, is de waarde van het gezin en de familie. Op dit punt zijn de stemmen (bijna) allemaal relatief positief. De toekomst wordt echter iets somberder ingezien. Er wordt gevreesd dat de kinderen van nu niet hetzelfde geluk zal beschoren zijn.

 

Actief zijn en de anderen helpen, inzet voor de samenleving en zich nuttig voelen geven een goed gevoel en dragen dus bij tot een algemener geluksgevoel. Er zijn echter heel wat zaken die het maatschappelijke geluk in de weg staan: racisme, discriminatie, veralgemening en vooroordelen, de internationale politieke scène en zo meer.

 

De toekomst ziet er in geen van de gespreksgroepen echt schitterend uit, met uitzondering van de imams en in mindere mate de meisjes die wel positieve mogelijkheden zien. De vrees voor de toekomst van de kinderen is al aangehaald. Daarnaast is er de vrees voor het toenemende racisme en het groeiende gebrek aan gelijke kansen. Af en toe wordt er zelfs geopperd dat er eerder een achteruitgang is dan een vooruitgang.

 

Religie komt verder nog ter sprake maar is een wezenlijk onderdeel van de leefwereld van zowel jongeren als ouderen. Dit komt op twee manieren aan bod. Enerzijds is er het recht op vrijheid van godsdienstbeleving met inherent, een respect voor die beleving door de rest van de samenleving. Anderzijds is er de koppeling van religie aan tal van andere factoren. Hierbij krijgt men soms de indruk dat er bij de allochtonen zelf soms verwarring is over wat cultuur en wat geloof is. In het onderwijs wil men bijvoorbeeld islamitische scholen. Op zich is daar niets verkeerd aan, indien die scholen op dezelfde wijze functioneren, als de katholieke scholen: eenzelfde leerprogramma, inclusief lessen islam in de voorziene (meestal 2) uren godsdienstonderricht. Toch kan men zich niet van de indruk ontdoen dat er net iets meer bedoeld wordt met “islamitisch” onderwijs. Het is eerder een vraag naar scholen die ook in hun cultuur ingepast zijn. Dit zien we ook bij de Lucerna-colleges. In Melle is dit zonder meer een Turkse school. Ondanks de wil van de directie om daar een multiculturele school van te maken, zal dit behoorlijk moeilijk zijn[173]. Er is in de samenleving niet alleen de scheidingslijn allochtoon-autochtoon, er zijn ook heel wat scheidingslijnen binnen de allochtone gemeenschap. In de focusgroepen gaat het vooral over de scheidingslijn allochtoon-autochtoon. Dit wijst een grote gelijkenis aan beide zijden van het maatschappelijke multiculturele spectrum: de “wij versus zij” houding in de debat- en relatieverhoudingen.

 

Eén ding is wel zeker. Geluk en de waarden die dit geluk moeten mogelijk maken, zijn bij alle burgers min of meer gelijklopend. Onlangs is er een onderzoek geweest bij Vlaamse mensen tussen 21 en 36 jaar[174]. Daarin komt duidelijk naar voor dat ook zij het gezin beschouwen als de belangrijkste waarde en als bron van geluk. Dit onderzoek wijst op een ruime tolerantie tegenover gelijk welke vorm van gezin. In de focusgesprekken gaat dit vooral over het klassieke gezin: man, vrouw en kinderen. Niettemin is de waarde op zich dezelfde: het gezin als waarde aan de top.

 

MO* Magazine maakt onder dit eerste punt een nogal opmerkelijke conclusie: “De grote nadruk op het belang van familie, samenhorigheid en solidariteit zou wel eens een electorale kans van formaat kunnen zijn voor de CD&V. Haar traditionele (gezins)waarden, die gebaseerd zijn op algemene religieuze overtuigingen, sluiten beter aan bij de waarden en normen van het allochtoon kiespubliek dan de libertijnse moraal van de progressieve groepen en partijen die vandaag knokken voor stemrecht en tegen racisme.”[175] Deze conclusie is nogal voorbarig en lijkt op zich al een stellingname vanuit de conservatieve hoek. De keuze voor een politieke partij is namelijk verbonden met een ganse resem van overwegingen. Er komt trouwens nergens aan bod in de focusgesprekken, wat de houding van de ondervraagde allochtonen tegenover nieuwe gezinsvormen is. Deze aandacht van de allochtonen voor het klassieke gezin onmiddellijk vertalen in een “CD&V voorkeur” is een verregaande veralgemening, iets wat MO* Magazine zelf bestrijdt.

 

“Gezien men ervan uitgaat dat het stemgedrag van allochtonen sterk wordt bepaald door de lokale, sociale netwerken en verenigingen, worden verwoede inspanningen geleverd om die gemeenschappen voor zich te winnen. In het heetst van de electorale strijd zet men soms wat progressieve standpunten tussen haakjes, om toch maar in de smaak te vallen bv. bij een moskeevereniging met een conservatieve signatuur.”[176]

 

Dit betekent met andere woorden, dat er wel mogelijkheden zijn voor de conservatieve partijen, doch dat er eerst een aanvaarding zal moeten komen van de islam als partner. De conservatieve voorkeur van de moskeeën is trouwens geen algemeen verschijnsel en daar waar dit het geval is, maken partijen zoals het Vlaams belang, NVA of de rechtse fractie van de liberalen een even grote kans. Als het trouwens enkel bij inspanningen blijft en de grote theorieën niet worden omgezet in daden, zal het schone liedje niet lang duren. Het allerbelangrijkste in de stembepaling, zoals aangegeven in het bovenstaande citaat van Patrick Loobuyck, is het verenigingsleven en de lokale sociale netwerken.

 

Er zijn trouwens aanwijzingen dat allochtonen niet zo heel anders zullen stemmen dan autochtonen. “De resultaten van het grootschalige vergelijkende onderzoek naar stemgedrag van Tillie[177] in 1994, wees er op dat die verbreding van partijvoorkeuren onder allochtonen zich sterk voortzette. De politieke partijvoorkeur van allochtonen is nu breed geschakeerd.”[178] Dit is een studie over stemgedrag van allochtonen in Nederland. De resultaten van het onderzoek van Tillie volledig doortrekken naar Vlaanderen is niet mogelijk, maar er worden toch een aantal belangrijke lijnen uitgezet die men ook in Vlaanderen kan verwachten.

 

De waarden die belangrijk zijn voor allochtonen zijn quasi gelijk aan deze voor de autochtonen. Hun partijvoorkeuren zullen vermoedelijk een zelfde gelijkenis dragen. Bij beiden is de belangrijkste determinant de ideologische component. In Nederland is de allochtone stem weliswaar linkser (Partij van de Arbeid en Groen Links)[179], maar die linksere koers kan vermoedelijk grotendeels op het conto van de rechtse partijen zelf geschreven worden. Hun houding tegenover allochtonen kan immers zelden als echt vriendelijk bestempeld worden. Een les voor de conservatieve partijen in Vlaanderen: integreer mee in de multiculturele samenleving en leer je buren kennen en waarderen.

 

Al bij al kan men besluiten dat de allochtonen en autochtonen qua belangrijke waarden en normen in grote mate gelijkenissen vertonen. Op zich alleen al is dit een belangrijke vaststelling, zowel voor het beleid als het middenveld. Indien iedereen dezelfde noden heeft zou men toch moeten streven naar een meer gemeenschappelijke aanpak van die noden. Nergens kwamen er in de focusgesprekken extremistische eisen aan bod. Het zou bijgevolg beter zijn om bijvoorbeeld kansarmoede en ongelijke kansen, vanuit een gemeenschappelijke groep aan te pakken. Beleid en media creëren echter te veel een tweedeling in de maatschappij. Dit verwijt komt trouwens ook terug in de focusgesprekken: “Het zijn de structuren die een buffer hebben gevormd” waardoor er geen clash gekomen is, die aanleiding kan geven tot een naar elkaar toegroeien. Het is dan ook gemakkelijker voor het beleid om de problematiek te laten uitspelen op lager niveau en tussen de maatschappelijke groepen zelf. “Het grootste probleem voor onze kinderen is racisme en discriminatie, en de democratische partijen houden dat jammer genoeg in stand.”

 

Er wordt vaak een vergelijking gemaakt met de emancipatiebewegingen van arbeiders en vrouwen. Deze bewegingen hadden de sterkte om over de ideologische grenzen heen, dit wil zeggen losgekoppeld van de andere breuklijnen in de samenleving, te vechten voor gelijke rechten. In plaats van voortdurend ernaar te verwijzen, is het hoog tijd dat het voorbeeld ook op de juiste wijze wordt gevolgd. Naast de emancipatie als allochtone groep is er ook emancipatie nodig op sociaal niveau (bijvoorbeeld in de strijd tegen de werkloosheid bij laaggeschoolden). Dit laatste moet de multiculturele barrière overstijgen. Dit zou pas een teken van integratie zijn. Het brengt geen zoden aan de dijk wanneer laaggeschoolden in diverse groepen tegenover elkaar staan, in plaats van samen tegenover de beleidsmakers en de economische machtshebbers. Wellicht is dit een kans voor de socialistische partijen, namelijk een nieuw elan in de arbeidersstrijd. Iets wat de socialistische partijen trouwens groot heeft gemaakt.

 

Last minute bericht: Over waarden bij jongvolwassenen (21-36 jaar). [180]

 

Onlangs is er een onderzoek geweest, het 4de project van het samenwerkingsverband tussen de verzekeringsmaatschappij P&V, Knack en de onderzoeksgroep TOR van de Vakgroep Sociologie van de Vrije Universiteit Brussel. Er werden mensen tussen 21 en 36 jaar ondervraagd over de levensloop en het gezinsleven. Hierin komen enkele zaken tot uiting die te vergelijken zijn met de uitspraken van de allochtonen in de focusgesprekken. Het bevestigt ook voor een deel de stelling dat de fundamentele waarden bij allochtonen en autochtonen weinig van elkaar afwijken.

 

Enkele voorbeelden:

 

- “Het gezin is voor mij het belangrijkste” = 85% akkoord tegenover 3,8% niet akkoord.

- Hoge kinderwens (2,3 gemiddeld) duidt op belang van gezin. In de praktijk wordt dit aantal op latere leeftijd naar beneden afgesteld, al dan niet wegens negatieve ervaringen of carrière. Toch wordt het gezin als belangrijker gezien dan alleen maar carrière.

- Traditionele waarden komen meer op de voorgrond.

 

Opmerking bij dit laatste;

 

Dit is niet zozeer een terugkeer naar waarden in hun oude vorm, maar wel met dezelfde inhoud. Zo is het gezin het belangrijkste in hun leven, doch de vorm van het gezin is minder belangrijk. Dit wil zeggen: een grote tolerantie tegenover alternatieve gezinsvormen. Bijvoorbeeld: trouw in de relatie is zeer belangrijk, het maakt niet uit of het om een hetero- of homoseksuele relatie gaat. Op dit punt verschillen de autochtone jongvolwassenen wel van de allochtonen. In de MO* gesprekken gaat het vooral om traditionele gezinsvormen.

 

 

9.2.2 “Discussieer mét ons en niet over ons.”

 

Het “Allochtone zevenpuntenprogramma” wordt in het artikel in MO* beschreven als “De schreeuw van de allochtonen”. Binnen deze “schreeuw” is de eis om het debat te voeren mét de allochtonen wellicht één van de meest uitgesproken eisen.

 

De media worden hierbij zwaar aangepakt. Er is sprake van veralgemening, eenzijdig negatieve berichtgeving en de verspreiding van leugens. De media worden beschouwd als een belangrijke machtsfactor, die zowel impact heeft op de gewone man als op het beleid. Het voortdurend aan het woord laten van de verkeerde woordvoerders, waardoor halve waarheden of verkeerde informatie worden verspreid, werkt de negatieve perceptie in de hand. Er zijn bij de allochtonen deskundigen, maar ze komen zelden aan het woord.

 

Ook het beleid weet vaak niet waarover het spreekt. Politici moeten zich juist informeren. Verkeerde informatie gaat immers een eigen leven leiden. In het verlengde van dit alles is er de noodzaak aan een betere kennis van de allochtone gemeenschap bij alle burgers. “Als wij integratie- en oriëntatiecursussen moeten volgen om bij te leren over een andere cultuur, dan kunnen Belgen misschien iets bijleren over de islamitische cultuur.

 

Het kan niet ontkend worden dat de berichtgeving over etnisch culturele minderheden eenzijdig gekleurd is. Dit is al meermaals aangetoond in onderzoeken. Het is onbegrijpelijk dat daar geen verandering in komt. Uiteraard zijn de media in zekere mate een spiegel van de samenleving. Aan de andere kant hebben ze een belangrijke opvoedende taak. De media moeten dringend eens de koppen bij elkaar steken en een deontologisch verantwoord taalgebruik ontwikkelen.

 

“ … vandaar het concept van het 'ongeschreven sociale contract'(Rawls 1973). In deze theorie staat 'fairness' centraal voor sociale rechtvaardigheid. Ook een mediaorganisatie kan een dergelijk sociaal contract aangaan. Journalisten die samen een aantal ethische richtlijnen of deontologische codes (die gezamenlijk worden gedefinieerd) onderschrijven hebben een sociaal contract. Door te wijzen op het concept van de 'sluier van onwetendheid' wijst Christians op het feit dat er nood is aan een specifieke benadering, door een sluier of een andere bril te dragen, om alle delen van het sociale spectrum gelijkwaardig in beeld te brengen (Christians 1986).”[181]

 

Journalisten hoeven hierbij niet de waarheid te verdoezelen, maar kunnen wel er voor zorgen dat de berichtgeving gelijkwaardig positief of negatief is, voor zowel allochtonen als autochtonen. Wanneer met kerstmis bijvoorbeeld sfeerartikelen verschijnen, is er steevast een resem aan verhalen over sociale actie en hulpbetoon. Deze berichtgeving wordt gepresenteerd als kerstverhalen in de oude traditie van “de goede helpt hulpbehoevende”. Wanneer de ramadan of het offerfeest aan bod komen, gaat het over maatregelen tegen overlast of over de slachtvloer, liefst met op de voorpagina’s de rituele slachting van een schaap. Dat er veel activiteiten door moslims worden georganiseerd, waarbij hulpbehoevenden gratis voedsel krijgen, wordt voor de mediaconsument verborgen te houden. Soms wordt er beweerd dat de verantwoordelijkheid voor dergelijke negatieve berichtgeving vooral bij de allochtonen zelf ligt wegens een slechte public relations strategie.[182]

 

Voor de media heeft het, naast wat goede wil, vooral te maken met keuzes. Costera Meijer heeft een onderzoek gedaan naar de gehanteerde criteria bij het selecteren van allochtone acteurs in soaps[183]. Het belangrijkste argument bij de selectie is geloofwaardigheid, in de tweede plaats zijn dat: een evenwichtige vertegenwoordiging van de maatschappij en de verhoging van het dramatische gehalte wanneer er “gekleurde” acteurs participeren. De geloofwaardigheid moet hier wel gezien worden, als de invulling die de programmamakers zelf geven aan het begrip.

 

Een ander onderzoek is dat van Andra Leurdijk.[184] Volgens haar analyse zijn er een viertal “interpretatieve repertoires” te onderscheiden, die gebruikt worden door journalisten om hun opvattingen over de relatie tussen media en multiculturele samenleving te duiden.

Een eerste repertoire is het registreren van de maatschappelijke werkelijkheid waarbij het oordelen aan de kijker wordt overgelaten. Een tweede repertoire is een actieve invulling: voorlichten en vooroordeel bestrijden. Dit is de opvoedende functie van de journalist. Een derde is het doorbreken van taboes, namelijk een openlijke berichtgeving over alle problemen van de multiculturele samenleving. Een laatste is een integratiekader waarbij de aanwezigheid van allochtonen in de samenleving als vanzelfsprekend wordt beschouwd.

 

Deze theoretisch concepten kunnen zonder twijfel in de praktijk worden toegepast. Ideaal zou een mix zijn van de interpretatieve repertoires. Dan bestaat er minstens een kans dat de berichtgeving tegelijk de waarheid omvat en er gelijkwaardig wordt gerapporteerd. De invulling van het laatste interpretatieve repertoire lijkt het meest ideale, maar zover zijn noch de maatschappij, noch de media.

 

Naast de problemen, moet er ook meer aandacht zijn voor de positieve kanten van de multiculturele samenleving. Indien men een goede perceptie van de werkelijkheid wil realiseren, moet er evenwicht zijn in de berichtgeving. Boven alles staat de plicht voor de journalisten om zich grondig te informeren. Indien de informatie niet voorhanden is, moeten allochtonen die rond een bepaald thema kennis van zaken hebben worden aangesproken en dus niet de eerste de beste allochtoon die van de straat wordt geplukt. Dit laatste geldt trouwens voor de berichtgeving in zijn geheel. Nog nooit werd “Jan met de pet” zoveel om zijn mening gevraagd. Met een camera of micro voor de neus gaat een mens nogal gauw zijn mening spuien over van alles en nog wat. Aan een toog van het café is dit misschien verantwoord, de media moeten daar echter boven staan.

 

Ook de allochtonen moeten hun verantwoordelijkheid opnemen. Vooreerst is er de slechte public relations van de gemeenschap. Mediatraining kan hier veel aan verhelpen. Allochtone organisaties moeten investeren in de opleiding van goede woordvoerders. Men kan niet enkel verwijten sturen naar de media. Het is immers vaak moeilijk om goede woordvoerders te vinden. De vele platforms van allochtone verenigingen kunnen bijvoorbeeld een databank aanleggen met wie/voor wat het beste geschikt is en deze gegevens wijd verspreiden bij de media. Ook voor autochtone berichtgeving hebben de media dergelijke databanken ter beschikking. Het opleiden van allochtone journalisten is uiteraard ook een belangrijke optie, doch geen absolute garantie voor betere berichtgeving. Ook zij weten niet alles en moeten ook op zoek gaan naar goede informatiebronnen.

 

De allochtone politici zijn medeverantwoordelijk voor de public relations. “De allochtone politici moeten stoppen met kakelen en beginnen met eieren te leggen.[185] Allochtone politici laten zich te veel meedrijven met de mediastormen. Volgens Tarik Fraihi werkt dit enkel negatief en pleit hij voor een moratorium in de allochtone publieke multiculturele discussie. Er wordt volgens Fraihi te veel onzin uitgekraamd. Het is inderdaad belangrijk dat allochtonen zelf bewijzen dat ze weten waar ze het over hebben. Allochtone politici zijn trouwens niet altijd de best geplaatste mensen om het woord te voeren. Dit heeft veel te maken met hun beperkte aantal, waardoor ze voor van alles en nog wat in de media worden opgevoerd. Een verschil in mening mag, ongefundeerde en niet door de allochtone gemeenschap gedragen uitspraken bemoeilijken de geloofwaardigheid en zijn koren op de molen van de tegenstanders van de multiculturele samenleving.

 

Tot slot is er nog de Vlaamse burger. Er is een grote nood aan goede informatie voor de autochtone burger. Op een debat in de Vooruit in Gent zei een deelnemer daar het volgende over: “We praten hier nu voortdurend over de allochtonen. Is er eigenlijk ooit al eens iemand van jullie binnen geweest in een Turks café?”[186] Deze gedachte is bij sommige mensen blijven nazinderen, want in deze uitspraak ligt het pijnlijke van onze multiculturele samenleving. Er is nauwelijks contact tussen de gemeenschappen. Hoe kan men elkaar dan beter leren kennen? Geen onderlinge contacten, eenzijdig negatieve berichtgeving, foute informatie en ga zo maar door. Ook het beleid faalt schromelijk op dit vlak. Er wordt nauwelijks iets gecommuniceerd over het beleid etnisch culturele minderheden naar de burger toe.[187]

 

Het is meer dan duidelijk. De “schreeuw” van de allochtonen is terecht. Het is echter geen éénduidig verhaal. Wil men verandering brengen dan zullen alle actoren en bevolkingsgroepen hun verantwoordelijkheid moeten opnemen.

 

9.2.3 “Zorg dat wij ons hier thuis voelen.”

 

Racisme is een alom aanwezige kwaal in de samenleving. Zowel in de vrije tijd als op school of de werkplek worden allochtonen ermee geconfronteerd. Dit racisme kan zowel frappant of eerder subtiel (verdoken) zijn. Het maakt onder andere de moeders bezorgd voor de toekomst. Kinderen komen vaak klagen over pestgedrag en dromen soms van een terugkeer naar het land van oorsprong, omdat ze daar niet gepest worden. De vaders hopen dan weer dan het in de toekomst beter zal zijn.

 

Een extra dimensie van het racisme is dat het in Vlaanderen onbespreekbaar geworden is. Wel wordt er veelvuldig gesproken en geschreven over het racisme van de allochtoon tegenover de autochtoon.[188]

 

De dagelijkse confrontatie met de verschillende vormen van racisme leidt tot verschillende reacties: onverschilligheid, introverte houding, frustratie, machteloosheid, poging tot dialoog, agressie en zo meer. Ook de terugkeer is een optie die steeds vaker naar boven komt, vooral in Turkse kringen. Dit laatste is een markant gegeven. In Duitsland bijvoorbeeld zijn er steeds meer Turkse jongeren die na het behalen van een diploma terugkeren of beter gezegd, vertrekken naar Turkije om daar een toekomst op te bouwen. Met hun Belgisch diploma geraken ze hier niet aan een “diploma-aangepaste” job, terwijl ze in Turkije met datzelfde diploma een hoge maatschappelijk positie kunnen verwerven.[189] Een omgekeerde “Brain drain” als het ware[190]. De personen, die hier als rolmodel en/of woordvoerder zouden kunnen optreden verdwijnen, terwijl de grote groep wezenloos achter blijft. Dit is een structureel gevaar dat door politici niet op zijn ware proportie wordt ingeschat. Een dergelijk fenomeen kan de toestand alleen maar verslechteren. De laaggeschoolden, die de meest precaire groep vormen voor het beleid etnisch culturele minderheden, zullen hierdoor in een nog slechtere positie terechtkomen.

 

Een ander probleem is de vergrijzing in Vlaanderen. De brain drain van hooggeschoolden is economisch gezien, zowel op middellange als lange termijn, niet minder dan een ramp. Vlaanderen zal moeten uitzien naar immigranten, terwijl het een groot deel hooggeschoolden uit eigen huis zal zien verdwijnen, mensen die bovendien geïntegreerd zijn. Want laten we wel wezen, op één punt hebben de allochtone jongeren vanaf de derde generatie gelijk: “Integreren, wat betekent dat? We zijn hier geboren, we zijn hier naar school geweest en we spreken voldoende Nederlands.”

 

Er is echter ook het niet-Vlaamse racisme. Heel wat allochtonen bezondigen zich in even grote mate als de autochtone bevolkingsgroepen aan racisme. Ook allochtonen veralgemenen negatieve ervaringen naar alle Vlamingen toe. Er is trouwens ook een toenemend racisme binnen de etnisch culturele minderheden: Turken tegenover Arabisch sprekenden, Turken versus Koerden, verschillende etnisch culturele minderheden tegenover Roma en Afrikanen of mensen uit het Oostblok en zo meer. Het is onmiskenbaar een universele kwaal om de eigen zwakheid en frustratie af te reageren tegen andere bevolkingsgroepen, liefst zwakkere. Dit fenomeen maakt de etnisch culturele minderheden trouwens heel wat zwakker. In plaats van in blok op te komen voor gelijkwaardige rechten, zijn ze hopeloos verdeeld.

 

Al bij al hebben de allochtonen en dan vooral de jongere generatie slechts één grote droom: “We zijn anders. Wanneer kan dat in Vlaanderen gewoon vanzelfsprekend zijn.”[191]

 

9.2.4 “Meer van onze jongeren moeten naar het ASO.”

 

Het onderwijs is unaniem probleem nummer één. Onderwijs staat centraal in de toekomstplannen die ouders hebben met hun kinderen want onderwijs wordt zeer belangrijk geacht voor de slaagkansen in de samenleving van de toekomst. In dit onderwijs loopt echter heel wat verkeerd.

 

De jongeren verwijten de ouders niets. Ze zijn immers in België gekomen als arbeiders en pas na enige tijd werd het duidelijk dat ze hier zouden blijven. Van de overheid uit, is er geen enkele vorm van integratiebeleid geweest. De vaders wijzen wel op “de verantwoordelijkheid die bij de vaders zelf ligt. Er moet meer controle komen op het rondhanggedrag en het spijbelen van de jongeren. Ouders moeten daarin hun verantwoordelijkheid nemen”.

 

De grote schuldigen doorheen alle focusgesprekken zijn de CLB’s en de onderwijsstructuren. De CLB’s sturen te snel de jongeren door naar het BSO of het TSO terwijl die jongeren eigenlijk bekwaam zijn om hogere studies te volgen. De realiteit lijkt dat ook te bewijzen. Tijdens de vele informele gesprekken en interviews kwam regelmatig een getuigenis van allochtonen naar voor, die na een BSO of TSO opleiding hogere studies met succes hebben gevolgd, bijvoorbeeld in het sociaal hoger onderwijs, doch ook aan de universiteit. Dit is enerzijds bewonderenswaardig, maar aan de andere kant is dat een alarmerende vaststelling. Slechts weinig mensen kunnen de moed opbrengen, om op latere leeftijd opnieuw te beginnen studeren. Dit betekent dat er heel wat allochtonen zijn die op ondergewaardeerde basis studies hebben gevolgd. Dit is uitermate negatief voor het zelfvertrouwen, het zelfbeeld en het zelfrespect. Tegelijk is dit ook een groot verlies aan menselijk kapitaal voor de samenleving. Dit betekent ook dat er fundamenteel iets mis is met het doorverwijzingsysteem van de CLB’s. Meer nog, bij het CLB zijn er mensen die vinden dat het beter is om allochtonen zoveel mogelijk door te verwijzen naar het TSO omdat dit leidt naar de enige jobs die de allochtonen kunnen krijgen[192]. Deze houding is fatalistisch en destructief voor een gemeenschap die nood heeft aan hooggeschoolden. Het erge van deze ganse situatie is dat er nauwelijks verbetering zichtbaar is alhoewel de situatie algemeen bekend is bij de beleidsmakers. Gelukkig worden de jongeren heel wat mondiger en het ziet er naar uit dat ze zich in de toekomst minder snel in een hokje zullen laten duwen.

 

Ook het onderwijs zelf krijgt er vaak van langs. Vooral van de jongeren die vinden dat ze “geprogrammeerd worden als arbeider”. De school, in samenwerking met de CLB’s, is medeverantwoordelijk voor de snellere doorverwijzing naar TSO en BSO. Er heerst ook een klimaat van berusting bij heel wat leraars. Aan jongeren van allochtone afkomst worden lagere eisen gesteld, met het gevolg dat het eindresultaat lager is. Taalvaardigheid en/of achterstand in de opvoeding wordt heel snel vertaald naar de notie “dom”. Met minimale inzet kan het peil van deze jongeren echter heel snel opgekrikt worden.

 

In analogie met één van de stellingen van deze scriptie: “zowel allochtonen als autochtonen moeten integreren in de multiculturele samenleving”, kan men stellen dat leraren en onderwijzers dringend moeten opgeleid of bijgeschoold worden tot onderwijzer/leraar in het multicultureel onderwijs. Elke lerarenopleiding heeft nood aan minstens één vak “multiculturalisme”. In de Gentse AILO (lerarenopleiding aan de Gentse universiteit) is daar nog altijd geen ruimte voor voorzien. Er komen wel links en rechts thema’s aan bod, doch er is geen structurele verankering van de multiculturele aspecten in de opleiding. Het is enerzijds de taak van de universiteit om daarin voortrekker te zijn, anderzijds moet het beleid meehelpen om de opleidingen in de juiste richting te sturen. Het is ontzettend hoeveel leraren afstuderen en in het multicultureel onderwijs terecht komen zonder de minste achtergrond met betrekking tot de specifieke problemen waarmee ze geconfronteerd zullen worden. Het is duidelijk dat deze “onwetende” leraars nogal gemakkelijk zullen meestappen in de logica van de doorverwijzingstrategie, die door het CLB gevolgd wordt. Ook leraars die nu actief zijn moeten een bijscholing krijgen. Er is een groeiende aandacht voor deze problemen. In de rondzendbrieven[193] komt voortdurend het multicultureel onderwijs aan bod. Dit is echter slechts een hulpmiddel, een aanzet en niet een fundamentele ingreep. Het blijft te vrijblijvend terwijl het een opdracht zou moeten zijn.

 

Ook allochtonen moeten integreren in de multiculturele maatschappij. Het is de bijzondere taak van het allochtone middenveld om te pleiten bij de vaders en moeders om hun kinderen zo goed mogelijk te doen of te laten studeren. De allochtone ouders moeten ten volle beseffen, dat in onze overwegende dienstenmaatschappij, een diploma heel belangrijk is in de opbouw van een goede toekomst. Dit pleidooi gebeurt nu al doch veel te weinig. Het ganse allochtone middenveld, inclusief de moskeeën en moskeeverenigingen, moeten rond de tafel gaan zitten om een functionele strategie uit te werken.

 

“Er voltrekt zich een sociaal drama in het onderwijs”[194] Deze uitdrukking staat zeker op zijn plaats. Emancipatie begint met een goede scholing. Goed onderwijs is een maatschappelijke noodzaak. Goede woordvoerders en rolmodellen kunnen er slechts komen als er voldoende mensen gevormd worden. De meisjes hebben dit al door. Zoveel mogelijk en zo lang mogelijk studeren betekent een grotere vrijheid in de toekomst.[195]

 

9.2.5 “Werk zorgt voor waardigheid.”

 

Dat werk een cruciale sleutel is in het integratiebeleid, daar is iedereen het over eens. Dat er een grove achterstelling is van de allochtonen, daar is ook (bijna) iedereen van overtuigd. Over de aanpak van de problematiek zijn de stemmen echter meer dan verdeeld. Twee voorbeeldverhalen over hoe moeilijk allochtone jongeren het soms wel hebben.

 

“Ik ben de enige allochtoon in een groot bedrijf. Ik nam deel aan een zware test, waarna ongeveer twintig bedienden werden aangenomen. Ik was geslaagd voor de test, maar plots was er zogenaamd geen vacature meer. Dankzij de bemiddeling van een vereniging en de aanwervingsdirecteur ben ik toch aangenomen. Ik heb achteraf de testen kunnen inkijken, bleek dat ik de hoogste scores op de test had.”[196]

 

Paul, afkomstig uit Eritrea (Afrika), heeft gestudeerd aan de universiteit van Gent, is gedoctoreerd als landbouwkundig ingenieur, spreekt vlot Nederlands en Engels en heeft verschillende sollicitaties gedaan in Vlaanderen. Toen ze zijn naam hoorden aan de telefoon (ook zijn familienaam “klinkt” Europees), mocht hij langsgaan voor een sollicitatiegesprek. Toen ze op de eerste ontmoeting zagen dat hij “zwart” was, waren de vacatures plots al ingevuld. Paul solliciteerde in Denemarken en met succes.[197]

 

De voorbeelden spreken voor zich. Discriminatie bij sollicitatie is een wijd verbreid en zeer bekend probleem. Onlangs was er nog de zaak Ferreyn[198], die de “kantelpoorten hoog deed opwaaien”. Het bedrijf kreeg haar vacatures niet ingevuld. Toch werden allochtonen geweigerd, niet wegens te lage capaciteiten, maar louter om hun allochtoon zijn.[199]

 

Het is duidelijk dat er een ernstig beleid (en inhaalbeleid) zal moeten gevoerd worden. Integratie kan niet zonder gelijke kansen. Werk is cruciaal om jongeren te motiveren hun studies af te maken. Werk is ook cruciaal in de opbouw van een gemeenschap die te lang verwaarloosd en in het beste geval bevoogd is geweest.

 

9.2.6 “Ik wil de vrijheid om mijn godsdienst te beleven.”

 

Godsdienst is een dubbele last op de schouders van (vooral) de allochtone jongeren. Aan de ene kant is er de negatieve beeldvorming. “Moslim zijn is een stigma. Er is een gestructureerd negatief beeld rond moslims ontstaan. 11 september 2001 wordt algemeen als een kantelpunt aangevoeld.”[200] Moslims worden voortdurend aangesproken op daden van extremistische moslimgroepen. Voortdurend wordt de moslim gedwongen zich te verdedigen en te verantwoorden. Deze irreële verantwoordelijkheid die op de schouders van de gewone moslims wordt gelegd, legt een zware druk op de persoonlijkheidsontwikkeling van de jongeren. Helemaal te gek is het voortdurend oordelen door niet-moslims, over wie een goede moslim is en wie niet.

 

Aan de andere kant is er het voortdurend botsen met de traditie binnen de eigen gemeenschap. Vooral de meisjes ervaren een zware druk. De jongeren zijn op zoek naar een evenwicht tussen hun eigen toekomstdromen, de wereld waarin ze zijn opgegroeid en de tradities en/of de islam. “Het zijn de mannen die moeten veranderen, maar dat zal nog lang duren”[201] is de uitspraak van een jonge moslimvrouw. Er is een sterk gevoel dat er zelfs eerder achteruitgang dan vooruitgang is.

 

Toch is er een lichtpunt. De jongeren worden mondiger en steeds meer - hoewel nog altijd veel te weinig - jongeren studeren langer. Dit maakt hen vooral sterker. Heel wat meisjes studeren verder omdat dit grotere vrijheidskansen biedt. Toch is het moeilijk om op te tornen tegen de traditie. De meisjes staan vaak alleen, bijvoorbeeld bij uithuwelijking, hoofddoek of uitgaan. De zonen kiezen vaak de zijde van de vader en de traditie. Dit laatste vooral zoals het hen zelf het best uitkomt. Toch komen steeds meer meisjes op voor hun recht om zelf te beslissen over hun leven. In Gent wordt onder andere de cel integratie van de politie vaak geconfronteerd met meisjes die tegen hun zin worden uitgehuwelijkt. De politie probeert dan via overleg een oplossing te vinden. Positief is dat steeds meer meisjes al op voorhand de politie inschakelen of informatie inwinnen.[202] De tussenkomsten van de politie kunnen dan ook bevredigend genoemd worden en de mond aan mond reclame doet de rest.

 

Heel voorzichtig ontstaan er ook organisaties die zich het lot van “gedwongen” meisjes aantrekken en vechten voor de emancipatie van de moslimvrouw. In Molenbeek is er bijvoorbeeld de vrouwenwerking Caleidoscoop die getrokken wordt door Malika Saissi. Zij zegt van zichzelf: “ik ben tegelijk kritisch en diep gelovig. Het is absoluut mogelijk om religie en emancipatie te verzoenen.” (Zij draagt trouwens zelf, uit overtuiging, een hoofddoek.) “Daarom hebben we in ons land grote behoefte aan een sterke beweging van moslimvrouwen.”[203]

 

De jongeren ervaren druk van diverse zijden. Vanuit de allochtone gemeenschap die vasthoudt aan traditionele praktijken die niet meer van deze tijd zijn en zeker al niet passen bij de toekomstdromen van de jongeren die zijn opgegroeid in de westerse samenleving. Vanuit de autochtone gemeenschap die voortdurend veralgemeent en een stigma legt op al wat en wie met de islam te maken heeft.

 

Waarom blijft deze traditie zo vastgeroest in de allochtone samenleving. In de eerste plaats is er de lage scholingsgraad en het gebrek aan integratiebeleid bij de eerste generaties. De allochtone gemeenschap is lange tijd aan haar lot overgelaten en viel dan maar terug op de culturele gewoontes van het land van oorsprong. Er wordt trouwens vaak beweerd dat veel allochtonen hier, traditoneler en minder modern zijn, dan de mensen in het land van oorsprong. Dit is een stelling die men trouwens kan horen in sommige landen van oorsprong.[204] Dit kan grotendeels verklaard worden doordat het merendeel van de immigranten uit de verschillende immigratiegolven ongeschoolde of toch zeer laaggeschoolde arbeiders waren. Het geloof is dan ook sterk dat een goede scholing van de jongeren, waarbij steeds meer allochtonen hogere studies zullen volgen, een positieve wending zal veroorzaken.

 

De trage evolutie is ook voor een groot deel te wijten aan de familiedruk. “En zelfs al vind ik een moderne man, dan nog is er de druk van de schoonfamilie waartegen hij niet zal kunnen optornen.”[205]

 

De oorzaken liggen echter niet enkel bij de allochtonen zelf. De islam is sinds 19 juli 1974 erkend als officiële godsdienst[206]. Toch wordt de islam niet op gelijkwaardige wijze behandeld. De argumentatie, als zou er geen structuur zijn waarop de overheid kan terugvallen, is slechts een gedeeltelijke waarheid. Er zijn heel wat maatregelen die al lang hadden kunnen ingevoerd worden. Bijvoorbeeld de import van imams is een nefast verschijnsel. Veel van die imams kennen noch de taal, noch de cultuur. Toch krijgen ze een maatschappelijk belangrijke positie. Er is geen enkel excuus waarom de overheid niet zou kunnen zorgen voor ofwel een behoorlijke opleiding van imams in België of voor een behoorlijke integratiebegeleiding van de imams die uit de thuislanden komen. Men kan niet anders dan dit als een laksheid beschouwen in het ganse integratiebeleid. Dit heeft immers niets te maken met de scheiding van kerk en staat maar alles met het opleiden van imams, zodat ze hun taak optimaal zouden kunnen invullen in de westerse maatschappij. Iedereen zou daar baat bij hebben. Een voldoende financiering van de moskeeën is een ander pijnpunt. Door gebrek aan middelen zijn de moskeeën verplicht om terug te vallen op kapitaal uit het buitenland. Heel wat orthodoxe strekkingen binnen de islam hebben hier hun kans gegrepen. Via de subsidiëring van de moskeeën hadden ze een sterke poot binnen de Vlaamse moslimgemeenschap. Door onder meer de Koning Boudewijnstichting is al herhaaldelijk gewezen op de noodzaak er iets aan te doen.[207] De politieke mallemolen draait echter, onder druk van de publieke opinie en de verrechtsing in Vlaanderen, steeds trager.

Waarom is dit zo dringend? Maatschappelijke veranderingen kan men niet met een vingerknip realiseren. Indien men oprecht wil dat de toekomstige generaties vrij zullen zijn van bepaalde verdrukkende tradities, dan moet men nu ingrijpen. Er mag hierbij echter geen verwarring ontstaan. Vrije godsdienstbeleving betekent niet hetzelfde als vasthouden aan vastgeroeste tradities. Daarnaast is godsdienstbeleving niet per definitie gelijk aan traditie. Vrijheid betekent dat iedereen er voor zichzelf een invulling aan kan geven, met respect voor de vrijheid van zijn medemens, het individu en de samenleving in haar geheel.

 

9.2.7 “Participatie op basis van eigen kracht.”

 

De slotvraag bij de focusgesprekken was: “Wie kan er voor zorgen dat onze toekomstverwachtingen gerealiseerd worden?” (te beginnen bij zichzelf)[208].

 

Zelfkritiek is nodig en dat is een goede basis. Toch willen de deelnemers aan de gesprekken dit niet overschatten. Ze vrezen trouwens ook het negatieve gebruik door de media van de geuite zelfkritiek.

 

Het belangrijkste is de ontwikkeling van een sterk allochtoon middenveld. De vorige generaties waren en zijn te weinig gevormd om zich op een degelijke manier te kunnen organiseren. Ook het beleid ziet dit in. In de verschillende diensten van de Stedelijke Integratiedienst wordt veel aandacht besteed aan vorming en informatie. Ook de diverse allochtone organisaties en de koepels van deze organisaties besteden de nodige tijd aan opleiding.

 

Een ander belangrijk aspect is de participatie van de allochtonen aan het beleid. Ook hier speelt de gebrekkige vorming een belangrijke rol. Tegelijk voelen de allochtonen zich te weinig betrokken. Er is dringend verandering nodig, een emancipatiestrijd op alle vlakken. De allochtonen beseffen dat dit niet van een leien dakje zal lopen. Binnen de gemeenschap botst modernisering of verandering op tegenstand van de tradities. In het geheel van de samenleving is er ook veel weerstand. “De huidige meerderheid zal daar niet enthousiast op reageren. Emancipatie begint nu eenmaal nooit met de instemming van degenen die macht zullen moeten afstaan.”[209]

 

De vergelijking wordt gemaakt met de emancipatiestrijd van de Vlamingen en de arbeiders of de vrouwenbeweging, afhankelijk van wie aan het woord is. Daaruit wordt besloten dat een eigen sterke zuil onontbeerlijk is als instrument voor de emancipatie van de etnisch culturele minderheden. Tegelijk beseffen ze maar al te goed dat de verdeeldheid binnen de allochtone groep een verzwakking betekent. Samenwerking van alle minderheden zal nodig zijn om die zuil sterk genoeg te maken.

 

Een belangrijke stelling betreft het niveau van de actie. Belangrijke fora om de samenwerking op te starten zijn: de wijkcentra, buurtgroepen, actiecomités, ouderverenigingen en dergelijke. Dit betekent een emancipatiestrijd vanuit de basis. Laat dit gecombineerd zijn met interculturele dialoog en misschien is de toekomst nog zo somber niet. “Als het aan de allochtone Vlamingen ligt, wordt dit het decennium van de dialoog.[210] Hopelijk hoort het beleid deze stemmen en laat het beleid deze kans niet liggen

 

Er is trouwens nog een relativerende noot. De allochtonen zijn hier pas veertig jaar, wat in politieke termen behoorlijk kort is. Ze vinden dan ook dat er hen nog wel wat tijd mag gegund worden. Aan de andere kant heeft de politieke klasse dertig van die veertig jaar het beleid etnisch culturele minderheden verwaarloosd. Een hogere versnelling is dan ook aangewezen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[132] KNOPS, Jan (red.), ABICHT, Ludo, ANTHONE, Richard, THEYS, Koen, Mijn plaats, ma place. Jongeren geven een impressie van hun plaats in de samenleving. Filosofische en artistieke reacties. Gent, Uitgeverij Stichting Mens en Cultuur, 2001, p. 7.

[133] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. Het allochtone zevenpuntenprogramma. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, pp. 30-31

[134] DEVROE, Ilse, ‘This is not who we are’: Ethnic minority audiences and their perceptions of the media. Paper presented at the Conference Dialogue 'Communication and Cultural Diversity' (Barcelona, 24-27 May 2004) Section: The Barriers – The Image of Others and Stereotypes (abstract). Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen Universiteit Gent, 2004, 25 p.

[135] Interview met Ilse Devroe, Assisterend Academisch Personeel (A.A.P.), Vakgroep Communicatiewetenschappen, UGent. Digitale opname (14/06/2005).

[136] Moderators; Hoofdredacteur Gie Goris; Redactie: Alma De Walsche, Sara Frederix, John Vandaele, Tine Danckaers; Redactie (stagiaire): Britt Dams; Medewerkster aan het nummer: Samira Bendadi.

[137] http://www.trizone.be/index2.htm (06/06/2005).

[138] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. De methode en de mensen. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, p. 34.

[139] Id.

[140] Interview met Arafat Bouaciba, Voorzitter “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw. Digitale opname (31/05/2005).

[141] KNOPS, Jan (red.), ABICHT, Ludo, ANTHONE, Richard, THEYS, Koen, Mijn plaats, ma place. Jongeren geven een impressie van hun plaats in de samenleving. Filosofische en artistieke reacties. Gent, Uitgeverij Stichting Mens en Cultuur, 2001, 78 p.

[142] Uit het document “moeders” blijkt dat het om Turkse moeders gaat. Gezien de beperktheid van het document is het mogelijk dat ook Marokkaanse moeders aan bod zijn gekomen, doch dit is niet op te maken uit het document.

[143] VERLET, D., REYNAERT, H., DEVOS, C., Lokale en regionale politiek. Tevredenheid over het lokaal beleid. Stad Gent. Brugge, Uitgeverij Vanden Broele, 2002, p. 56.

[144] Adhd = Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Vertaald: Aandachts-Tekort Stoornis met Hyperactiviteit. http://www.adhd.nl/indexorigineel.html (17/06/2005)

[145] DEVROE, Ilse, ‘This is not who we are’: Ethnic minority audiences and their perceptions of the media. Paper presented at the Conference Dialogue 'Communication and Cultural Diversity' (Barcelona, 24-27 May 2004) Section: The Barriers – The Image of Others and Stereotypes (abstract). Gent, Vakgroep Communicatiewetenschappen Universiteit Gent, 2004, 25 p.

[146] FRANSEN, Guy, De Turk ergert zich even hard als de Belg. Ackaert en Van Craen bevragen Limburgse bewoners. In: De Standaard, 10 juni 2005.

[147] Interview met Arafat Bouaciba, Voorzitter “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw. Digitale opname (31/05/2005).

[148] VRT NIEUWSNET, Hoe staan opgeleide moslimjongeren in het leven. Brussel, VRT.Nieuwsnet (archief), 18 mei 2005.

www.vrtnieuws.net/nieuwsnet_master/default/archief/nieuws/050518opgeleidemoslims_archief/index.html (08/06/2005).

[149] BREHM, Sharon S., KASSIN, Saul M., FEIN, Steven, Social Psychology. Boston/New York, Houghton Mifflin Company, 1999, pp. 131-133.

[150] AEL = Arabisch Europese Liga. Een politieke en maatschappelijke organisatie, die staat voor de rechten van de Arabische en moslimgemeenschappen in Europa en de Arabische belangen in het algemeen. De AEL staat ook voor solidariteit met alle moslims en moslimgemeenschappen en alle onderdrukte mensen in (van)de wereld.” De AEL is de laatste jaren vaak in het nieuws geweest naar aanleiding van controversiële standpunten en de al even controversiële figuur van Abou Jahjah. http://www.ael-nl.org/visie.php (20/06/2005).

[151] KifKif = De Interculturele Site van Vlaanderen.  http://www.kifkif.be/ (20/06/2005).

[152] In België zijn er al een aantal moslimscholen (de Lucerna colleges), doch deze zijn van private aard. Ze noemen zichzelf multicultureel, maar worden grotendeels bevolkt door Turkse jongeren. Deze Lucerna-colleges komen verder in deze scriptie nog enkele keren aan bod.

[153] DE AEL heeft reeds een eigen partij voortgebracht, namelijk de MDP (Moslim Democratische Partij). Over de toekomst van deze partij kan nog niet veel gezegd worden. Ze is grotendeels nog in oprichting. Hun standpunten komen uitgebreid aan bod op de website van de AEL (http://www.ael-nl.org/) en in een manifest van de MDP: “voorlopig manifest MDP”. (http://www.ael-nl.org/pdf/mdp.pdf)  (20/06/2005).

[154] IRA = De “Irish Republican Army” is de naam voor verschillende paramilitaire organisaties die zich het 'Ierse Republikeinse Leger' noemen, die een eilandbrede Ierse staat nastreven, zonder banden met het Verenigd Koninkrijk. http://nl.wikipedia.org/wiki/IRA (20/06/2005).

[155] Interview met Arafat Bouaciba, Voorzitter “De Eenmaking - El Wahda - Birleşim - ... “ vzw. Digitale opname (31/05/2005). Deze opmerking werd onder meer bevestigd door Cemal Cavdarli. In: Interview met Cemal Cavdarli, kamerlid Sp-a en imam Gent. Digitale opname (06/06/2005).

[156] YAHYA, Muhammad, Welkom bij Aboubakker. Spoedcursus islam. http://www.abubakker.nl/spoed.htm (16/06/2005).

[157] De vijf zuilen van de islam: (1) Sjahaada = de islamitische geloofbelijdenis. (2) Salaat = bidden: 5 maal daags: Fadjr (ochtendgebed), Zuhr (na de middag), Asr (late namiddag), Maghrib (net na zonsondergang), Isjaa (als het donker is); ook het vrijdagsgebed en persoonlijke gebeden behoren hierbij. (3) Zakaat = religieuze financiële bijdragen en aalmoezen. (4) Saum = het vasten tijdens de ramadan. (5) Hadj = de bedevaart naar Mekka, minstens één keer in het leven van een moslim, indien men het zich kan veroorloven.

Bron: MAQSOOD, Ruquaiyyah, De islam. Wereldreligies leren kennen en begrijpen. Aartselaar, Zuidnederlandse Uitgeverij, 1994, pp. 43-74.

[158] KNOPS, Jan (red.), ABICHT, Ludo, ANTHONE, Richard, THEYS, Koen, Mijn plaats, ma place. Jongeren geven een impressie van hun plaats in de samenleving. Filosofische en artistieke reacties. Gent, Uitgeverij Stichting Mens en Cultuur, 2001, p. 15.

[159] Centrum-West organiseert dagelijks naschoolse ateliers zoals muziek, theater, filosoferen, crea, sport en tijdens de weekends activiteiten zoals bosspelen, stadsspelen, uitstappen, knutselen, naast een sociale permanentie en een rustige ruimte waar kinderen hun huiswerk kunnen maken, lessen leren, lezen, computer spelen of in de speelzaal spelen. Natuurlijk worden er tijdens de schoolvakanties ook kampen georganiseerd. http://www.vaartkapoen.be/new_vk/gemeen/gc_raad_jeugd.htm (16/06/2005)

[160] De Fabriek: jeugdcentrum met uitgebreide infrastructuur (gymzaal - theaterzaal - klimmuur - fotostudio), doelpubliek 6 tot 25 jaar, équipe animatoren verzorgt diverse deelwerkingen, ook huistaakklassen.

http://www.jeugdwerknet.be/adressen/organisatie/2566 (16/06/2005).

[161] KNOPS, Jan (red.), ABICHT, Ludo, ANTHONE, Richard, THEYS, Koen, o.c., p. 21.

[162] Id.

[163] KNOPS, Jan (red.), ABICHT, Ludo, ANTHONE, Richard, THEYS, Koen, Mijn plaats, ma place. Jongeren geven een impressie van hun plaats in de samenleving. Filosofische en artistieke reacties. Gent, Uitgeverij Stichting Mens en Cultuur, 2001, p. 15.

[164] Id. p. 51.

[165] Id. pp. 52-59.

[166] In de inleiding bij het interview is BSO vermeld, in het gesprek zelf TSO. Mogelijks is dit een vergissing of schrijffout. Belangrijk is echter het fenomeen van de snelle doorverwijzing van allochtonen naar TSO of BSO.

[167] Interview met Desmet Katrien en Keerman Fran, El Ele. Digitale opname (20/06/2005).

[168] KNOPS, Jan (red.), ABICHT, Ludo, ANTHONE, Richard, THEYS, Koen, Mijn plaats, ma place. Jongeren geven een impressie van hun plaats in de samenleving. Filosofische en artistieke reacties. Gent, Uitgeverij Stichting Mens en Cultuur, 2001, pp. 62-73.

[169] Id. 21.

[170] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. Het allochtone zevenpuntenprogramma. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, pp. 29-34.

[171] DEWINTER, Filip, Immigratie: De oplossingen. 70 voorstellen ter oplossing van het vreemdelingenprobleem. (Versie 1992) http://www.blokwatch.be/content/category/4/77/50/lang,nl/ (23/03/2005) en de versie uit 1996 in:

DEWINTER, Filip, Immigratie. De tijdbom tikt. Met 70-puntenplan. Brussel, Uitgeverij Tyr, 1996, 241 p.

[172] VLAAMSE RAAD, Het charter van het cordon sanitaire: Geen samenwerking met het Vlaams Blok. Brussel, goedgekeurd op 19 november 1992. http://www.charta91.be/index.html?url=/NB/Cordon.htm (20/06/2005).

[173] Interview met Ben Grob, Algemeen directeur Lucerna colleges in Melle, Genk, Schaarbeek en Antwerpen. Digitale opname (07/03/2005).

[174] Dit gaat om een onderzoek(4de project)  van het samenwerkingsverband tussen de verzekeringsmaatschappij P&V, Knack en de onderzoeksgroep TOR van de Vakgroep Sociologie van de Vrije Universiteit Brussel. Er werden mensen tussen 21 en 36 jaar ondervraagd over de levensloop en het gezinsleven.

RENARD, Han, Vlamingen zijn moederskindjes. In: Knack, nr. 25, 22 juni 2005, pp. 36-40.

[175] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. Het allochtone zevenpuntenprogramma. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, p. 30.

[176] LOOBUYCK, Patrick, Allochtone politici tussen wal en schip. Gent, Centrum voor Islam in Europa (CIE), 9 december 2002 (?). http://www.flwi.ugent.be/cie/CIE/loobuyck1.htm (20/06/2005).

[177] TILLIE, Jean, De etnische stem: Opkomst en stemgedrag van migranten tijdens gemeenteraadsverkiezingen 19986-1998. Utrecht, Forum, 2000, 140 p.

[178] JACOBS, Dirk, Niewkomers in de Belgische politiek? Bedenkingen over politieke participatie van vreemdelingen. Brussel, Kubrussel, 1997. http://users.skynet.be/stemrecht-voor-migranten/nieuwkom.pdf (20/06/2005).

[179] FENNEMA, Meindert, TILLIE, Jean, VAN HEELSUM, Anja, BERGER, Maria, WOLFF, Rick, Sociaal kapitaal en politieke participatie van etnische minderheden. Amsterdam, IMES (Instituut voor Migratie- en Etnische Studies), 2000, p. 32.

[180] RENARD, Han, Vlamingen zijn moederskindjes. In: Knack, nr. 25, 22 juni 2005, pp. 36-40.

[181] SPEE, Sonja, Verantwoorde beeldvorming op televisie. Een analyse van de argumentatie van de programmamakers over sexepariteit. In: Tijdschrift voor Sociologie, 2002, volume 23, nr. 3-4, p. 445.

[182] NAEGELS, Tom. Op: Debat: “Het zevenpuntenprogramma van de allochtonen.”  Antwerpen, MO* Mondiaal Magazine, Kif Kif en het Forum Van Etnisch-Culturele Minderheden, Zuiderpershuis Antwerpen, 9 februari 2005. .Zie: bijlage 5.

[183] SPEE, Sonja, o.c., p. 452.

[184] SPEE, Sonja, Verantwoorde beeldvorming op televisie. Een analyse van de argumentatie van de programmamakers over sexepariteit. In: Tijdschrift voor Sociologie, 2002, volume 23, nr. 3-4, pp. 452-453.

[185] LESAFFER, Pieter, Tarik Fraihi stelt moratorium in de multiculturele discussie voor: “Stop het gekakel”. Interview met Tarik Fraihi. In: De Standaard, 9 april 2005.

[186] Debat: “Open solidair & gastvrij Gent” Gent, , Democrazia, Vooruit Domzaal, 10 maart 2005. .Zie: bijlage 5.

[187] Interview met Martine De Regge, Sp-a, Gentse schepen van Sociale Zaken, Huisvesting en Emancipatie Digitale opname (06/04/2005).

[188] PIRYNS, Piet, VAN HUMBEECK, Hubert, “Zelfs het weer is niet voor alle mensen gelijk”. Interview met Jan Blommaert. In: Knack, 14 april 2004, pp. 90-97.

[189] Interview met Meryem Kaçar, advocate en ex-senator Groen!. Digitale opname (11/02/2005).

[190] Zie ook: 12.2.1.1. Onderwijs: fundament van integratie en gelijke kansen.

[191] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. Het allochtone zevenpuntenprogramma. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, p. 31.

[192] Gesprek met een medewerker van STAP (StudieAdviesPunt Gent). Op uitdrukkelijk verzoek van de persoon wordt zijn naam in deze scriptie niet vrijgegeven. Ondanks de gevoeligheid die het gebruik van anonieme bronnen oproept, was het noodzakelijk dit op te merken. Het duidt immers op een zeer gevoelige kwestie binnen het CLB. In een interview met Meryem Usta en Tine Devaere kwam dit trouwens ook aan bod. (Interview met Meryem Usta en Tine Devaere, Agora, Strategisch Project Onderwijs. Digitale opname (08/07/2005).) Zij hebben dit thema op de overlegtafels, waar het CLB aan deelnam, naar voor gebracht. Er wordt door het CLB op gewezen dat dit niet voorkomt of althans tot het verleden behoort.

[193] Bijvoorbeeld: (1) Schooldirect: e-platform voor schooldirecties; (2) Lerarendirect: Nieuwsbrief. (Beide worden wekelijks toegestuurd via email.)

[194] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. Het allochtone zevenpuntenprogramma. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, p. 32.

[195] Interview met Herman Huvenne, Inspecteur politiezone Gent, operationele Steundienst, maatschappelijke cel, Integratiedienst. (niet geregistreerd interview ) (23/06/2005).

[196] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. Het allochtone zevenpuntenprogramma. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, p. 32.

[197] Verhaal opgetekend na verschillende gesprekken in 2002.

[198] Zie ook: 5.1.1.1. Externe druk: maatschappelijke fastoren.

[199] KIFKIF, MEDIAWATCH, Diverse artikels op website van mediawatch: opinieartikels. http://www.kifkif.be/mediawatchsite/ (06/06/2005).

[200] FREDERIX, Sara, o.c., p. 33.

[201] Id.

[202] Interview met Herman Huvenne, Inspecteur politiezone Gent, operationele Steundienst, maatschappelijke cel, Integratiedienst. (niet geregistreerd interview ) (23/06/2005)

[203] TEUGELS, Marleen, AMERROUSS, Najat, Bevrijding van de moslima. Women power in Molenbeek. Interview met Malika Saissi. In: Knack, 18 mei 2005, p. 18-20.

[204] Verhalen opgetekend gedurende reis naar Turkije (2004) en Marokko (2001).

[205] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. Het allochtone zevenpuntenprogramma. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, p. 33

[206] Interdisciplinair Centrum voor Religiestudie, De Islam. Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 2005.

http://www.kuleuven.be/icrs/religies/wr_nl_islam.htm

[207] KANMAZ, Meryem, EL BATTIUI, Mohammed, NAHAVANDI, Firouzeh, Moskeeën, imams en islamleerkrachten in België. Stand van zaken en uitdagingen. Brussel, Koning Boudewijnstichting, 2004, 50 p.

[208] FREDERIX, Sara, Dossier: MO* onderzoek naar de toekomstverwachtingen bij allochtonen. Het allochtone zevenpuntenprogramma. In: MO* Mondiaal Magazine, februari 2005, nr. 20, p. 34.

[209] Id.

[210] Id.