Religieus gemengde huwelijken bij de Mormonen. Een kwalitatief onderzoek naar de beleving, de probleemgebieden en de meerwaarde van religieus gemengde huwelijken bij de mormonen. (Tim Vanhove) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
In dit derde hoofdstuk worden een aantal methodologische opmerkingen gemaakt betreffende het uitgevoerde onderzoek, waarvan de resultaten worden weergegeven in het volgende hoofdstuk. In de eerste paragraaf wordt de onderzoeksmethode beschreven en wordt er aandacht besteed aan belangrijke actoren en beslissingsmomenten. De tweede paragraaf staat stil bij de ontmoetingen met mormonen in het veld. Tenslotte wordt er in de derde paragraaf een persoonlijke reflectie weergegeven over de totstandkoming en de resultaten van dit onderzoek.
Gedurende een onderzoek worden vele expliciete en impliciete beslissingen genomen die een grote impact hebben op het uiteindelijke resultaat. Het is nuttig om stil te staan bij deze beslissingsmomenten en daarbij de kritische ‘waarom’-vraag te stellen. Ook is elk onderzoek onderhevig aan invloeden van buitenaf. Gatekeepers, informanten, tussenpersonen, medewerkers en respondenten,... allen drukken ze hun stempel op het verloop van een onderzoek. In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op methodologische breukmomenten en de belangrijkste actoren hierbij.
1.1. Actoren in het veld
De mogelijkheidsvoorwaarde van een onderzoek omtrent een religieuze beweging is erg afhankelijk van de medewerking van leden van het laagste tot het hoogste niveau. Om deze medewerking te verkrijgen is het belangrijk om de juiste personen te kennen en hun steun en vertrouwen te verkrijgen.
Vooreerst betekent dit een noodzakelijke toestemming van hogerhand, dit werd geregeld door Wilfried Decoo (een voornaam lid van de mormoonse kerk) die mij werd aangeraden door professor Dobbelaere. Deze ‘gatekeeper’ zorgde niet alleen voor de toestemming uit Salt Lake City, hij introduceerde mij ook bij de gemeentepresidenten van Brugge en Leuven, waardoor het mogelijk werd om in Brugge een aantal avondmaalsvergaderingen op zondag mee te volgen en zo meer inzicht te krijgen in het mormoons geloof-in-praktijk. Middels het gebruik van e-mail bezorgde hij mij essentiële informatie over de hedendaagse doctrine en geloofspraktijken, wat zeer nuttig was omdat recente wetenschappelijke literatuur over het mormonisme niet gemakkelijk te vinden is. Zonder deze inside-information zou een verouderd beeld van deze kerk een bijna noodzakelijk gevolg zijn.
De gemeentepresidenten van Brugge en Leuven hebben ook een grote rol gehad in het verkrijgen van de onderzoeksgegevens. Vooral de gemeentepresident van Brugge was belangrijk omdat hij mij introduceerde bij zijn leden in zijn kerk, wat een formele erkenning van mijn aanwezigheid betekende (‘role making’). Door zijn goedkeuring en medewerking werd het mogelijk om vrij te participeren en vooral te observeren, zonder dat er verwacht werd dat ik alle rituelen als een volwaardig lid zou meevolgen. Ook hebben de gemeentepresidenten van Brugge en Leuven de respondenten helpen selecteren, waardoor ik niet zelf alle leden moest ‘screenen’ om te vragen in welk soort gezinssituatie zij verkeerden. Natuurlijk kan het zijn dat door deze manier van werken de gemeentepresidenten een voorselectie konden doorvoeren om enkel de ‘beste’ leden te laten meewerken. Ik betwijfel echter zeer sterk dat dit ook daadwerkelijk gebeurde, daar ik steeds aan alle respondenten heb gevraagd of ze nog andere leden kenden die in dezelfde gezinstoestand verkeerden. Nooit kwamen andere namen naar voren dan diegene die ik reeds had. Daarenboven kan geargumenteerd worden dat de respondenten niet altijd de ‘best denkbare’ waren.
1.2. Kwalitatief onderzoek
De keuze van de onderzoeksmethode was voor mij vanzelfsprekend. De onderzoeksvragen handelen over de beleving van religieus gemengde huwelijken toegepast bij mormoonse gelovigen. Door de nadruk op de beleving van de respondenten leek kwantitatief onderzoek niet erg nuttig door de grote mate van standaardisatie. Kwalitatief onderzoek hecht veel waarde aan de persoonlijke definiëring en beschrijving van de situatie door de actoren. Ook kan ik spreken van een persoonlijke voorkeur voor de laatstgenoemde methode (zie hieromtrent Billiet, 1996:38-39). Er bestaan echter verschillende methoden binnen kwalitatief gericht onderzoek. In het uitgevoerde onderzoek zijn twee kwalitatieve methoden toegepast: participerende observatie en het open interview (volgens de typologie van Galtung, in Billiet, 1996:147-148).
De eerste methode - participerende observatie - hield het meevolgen van de avondmaalsvergaderingen te Brugge in. De keuze voor Brugge, mijn woonplaats tijdens het weekend, is uit praktische overwegingen bepaald, de avondmaals-vergaderingen vinden namelijk plaats op zondagochtend. Daar leerde ik hoe de mormonen hun geloof in groepsverband beleven. Ik lette op verbaal en non-verbaal gedrag en ik zocht naar regelmatigheden in de gedragingen tijdens de vieringen (zie paragraaf 2). Het participatie-gedeelte was echter niet groot, het beperkte zich tot af en toe eens voorlezen uit de Bijbel of het Boek van Mormon en het beantwoorden op sporadisch gestelde vragen. Doordat ik actief deel nam aan de vieringen, moest ik ook aan ‘role taking’ doen, want er werd verwacht dat ik mij in beperkte mate zoals een gewone gelovige gedroeg. Dit is logisch want de gelovigen zijn het niet gewoon om een vreemde onderzoeker zonder strikt religieuze intenties te laten participeren. Volgens de indeling van Gold (in Billiet, 1996:272-274) kan deze vorm van participerende observatie geclassificeerd worden als ‘de waarnemer als participant’. Mijn aanwezigheid was in alle eerlijkheid gelegitimeerd, want het ging om een coöperatief open onderzoek (Billiet, 1996:150-151,279), waarbij alle actoren tot op grote hoogte geïnformeerd waren over het doel van het onderzoek. Een invloed van de onderzoeker op de actoren in het veld kan zeker verondersteld worden - Billiet (1996:38) noemt dit reactiviteit - maar voor de meerderheid van de kerkgangers leek de aanwezigheid van de observator weinig storend. De gemeentepresident had echter de neiging om allerhande gebeurtenissen te legitimeren after-the-facts, waarschijnlijk vanuit een angst om niet begrepen te worden. Omdat de participerende observatie slechts een inleidend gedeelte was om kennis te maken met het mormoons geloof-in-praktijk en respondenten te selecteren, is het niet nodig om veel aandacht te besteden aan methodologische kwesties van dit al te beperkt ‘veldwerk’.
Belangrijker zijn de open interviews die gegroeid zijn uit gesprekken tijdens de bijgewoonde avondmaalsvergaderingen. Doorheen contacten met de gemeentepresident en ander ‘hoge functies’ kwam ik te weten wie van de gelovigen niet gehuwd was met een mormoon. Ik kreeg toestemming om deze mensen aan te spreken en er een afspraak mee te maken voor een interview. De medewerking werd door iedereen vrijwel onmiddellijk verleend, ondanks de gevoelige aard van het onderwerp. De interviews zelf verliepen allen zonder grote problemen en hadden een hoge informatieve waarde. Het waren formeel ongestructureerde open interviews (Billiet, 1996:147), er werd met andere woorden een systematische vragenlijst gebruikt zonder vaste antwoordcategorieën (zie bijlage). Doordat de interviews steeds spontaan verliepen werden er soms interessante onderwerpen aangesneden die strikt gezien niet tot de vragenlijst behoorden. Deze ‘onverwachte’ onderwerpen werden echter niet uit de weg gegaan, omdat ze een extra hoeveelheid nuttige informatie konden voortbrengen. In praktijk was de vragenlijst enkel een leidraad, zonder deze te verabsoluteren tot een verplicht te volgen vraag-antwoord structuur. Er werden nieuwe vragen gesteld, passend bij elke unieke situatie, en de volgorde van de vragen kon nogal verschillen. De respondenten beslisten grotendeels zelf het verloop en de snelheid van de interviews, waardoor de interviews veelal informele gesprekken werden.
Doordat er in de mormoonse kerk te Brugge slechts drie (vrouwelijke) respondenten te vinden waren moest er om dit aantal wat te vergroten uitgeweken worden naar een andere kerk. Een logische keuze was de mormoonse kerk te Leuven. Nogmaals via de medewerking van Wilfried Decoo verleende de gemeentepresident van Leuven ook zijn coöperatie. Telefonisch gaf deze gemeentepresident mij de namen van drie mogelijke respondenten, waarmee ik dan ook telefonisch een afspraak maakte. Deze mensen had ik nog nooit ontmoet waardoor het eerste contact wat moeilijker was. Uiteindelijk bleken deze interviews ook zeer goed mee te vallen en opnieuw werd er zeer open en eerlijk geantwoord op alle vragen. Een kleine doch misschien interessante opmerking is dat de respondenten van Leuven alle drie zeer ervaren en mondige mormonen waren en dat ze allen een regionale of (inter)nationale functie hebben in de kerk. Of dit toeval is, weet ik niet.
2. Persoonlijke bemerkingen bij ontmoetingen met mormonen
Zoals hierboven vermeld, werden een aantal mormoonse zondagsvieringen meegevolgd, bij wijze van introductie tot de mormoonse leefwereld. Deze vieringen, het eerste contact met deze religieuze beweging, waren belangrijk voor het subjectief beeld dat ik construeerde over de kerk. Alle hieronder beschreven opmerkingen werden geformuleerd op basis van indrukken die later werden geconfirmeerd of genuanceerd. Het moet benadrukt worden dat het slechts om subjectieve indrukken gaat, neergeschreven zonder de pretentie deze te willen veralgemenen tot wetenschap in de strikte zin van het woord. Er werden geen audio-opnames genomen tijdens deze vieringen, omdat een cassetteopname een inbreuk zou geweest zijn op de sacrale aard van deze samenkomsten. Daarenboven zou mijn aanwezigheid als onderzoeker te veel benadrukt worden. Wat volgt is een soort dagboek van indrukken, opvallende feiten en observaties bij mormoonse ontmoetingen[16].
2.1. Zondag 1 november 1998: avondmaalsvergadering (met getuigenissen)
Dit is de eerste keer dat ik in contact kom met de mormoonse kerk in praktijk. Ik ben uitgenodigd door de gemeentepresident en alle belangrijke mensen schijnen te weten van mijn komst. De leden zelf blijken niet geïnformeerd te zijn, maar vreemd genoeg lijkt dit helemaal geen expliciete nieuwsgierigheid op te wekken (met uitzondering van een aantal kinderen, maar ook dit valt goed mee). Het valt me direct op dat vriendelijkheid en openheid belangrijke kenmerken zijn van deze vieringen. De meeste mensen kennen elkaar en er blijken een aantal nieuwe - vers gerekruteerde - ‘onderzoekers’ aanwezig te zijn. Onderzoekers zijn beginnelingen die nog niet gedoopt zijn, maar die wel geïnteresseerd zijn in de kerk en later eventueel gedoopt zullen worden. Vreemd genoeg beschouwen ze mij niet als onderzoeker, ze beschouwen mij als een buitenstaander die hun beweging vanuit een niet-gelovig standpunt interessant vind.
De vieringen duren meer dan drie uur en zijn ingedeeld in vier temporele delen: 1. inleiding en afspraken; 2. Eerste les 3. Tweede les 4. Avondmaalsvergadering: gezamenlijk viering (deze keer met getuigenissen) en de communie. De eerste drie delen zijn ingedeeld in verschillende groepen naar geslacht en leeftijd.
Het onthaal is vriendelijk. De twee aanwezige zendelingen zijn van Angelsaksische afkomst - ik neem aan uit de Verenigde Staten - en dragen een badge met hun naam (vb. ‘Elder Brown’). Deze zendelingen kan men beschrijven zoals men vanuit het stereotype beeld zou verwachten: (over)vriendelijk en behulpzaam, quasi-perfect nederlandssprekend met een Amerikaans en Hollands accent, zeer formeel en stijlvol gekleed, netjes gekamd haar, altijd een grote glimlach,... Alhoewel ze geen diensten leiden, blijkt hun functie van groot belang te zijn.
De gemeentepresident ontvangt mij zeer vriendelijk en hij introduceert mij formeel bij het begin van de viering. Iedereen lijkt het wel te appreciëren dat ik hen wil onderzoeken. Bepaalde stereotype vragen worden gesteld: ‘Ga je alles opnemen op cassette?’, ‘Mogen we je thesis lezen?’,... Toch word ik eigenlijk met rust gelaten behalve door een aantal personen: de gemeentepresident, de chorumpresident en de zendelingen. Een man van Afrikaanse afkomst spreekt mij aan, niet bewust van het feit dat ik daar ben voor niet-religieuze redenen. Deze man vertelt mij spontaan dat hij het een goede religieuze beweging vindt.
Het valt op dat er twee soorten mensen aanwezig zijn. Zonder hieraan grote conclusies te verbinden, zou ik ze zo indelen: (1) De middle-class gezinnen: ongeveer de helft van de aanwezigen zijn ‘op z’n zondags gekleed’, tussen de 30 en 50 jaar en zijn aanwezig met het gehele gezin. (2) Marginalen: een aantal mensen vertonen volgens mij een bepaald stigma: veel buitenlanders die geen of weinig Nederlands kennen, een vrouw in een rolstoel, meerdere zeer dikke mensen, een mentaal gehandicapte en autistische jongen. Bijna al deze marginalen zijn er zonder gezin, maar schijnen wel goede vrienden in de beweging te hebben. Voor de mensen van buitenlandse afkomst (vooral uit Afrika en de Filippijnen) kost het extra veel moeite om de vieringen bij te wonen want er is simultaanvertaling vereist. Voor hen wordt echter geen moeite gespaard want alles wordt vertaald door een zendeling en er wordt met koptelefoontjes gewerkt. Ze zijn het blijkbaar gewoon om buitenlanders als leden te verwelkomen, maar toch denk ik te mogen zeggen dat de twee beschreven groepen weinig contact hebben met elkaar.
Een andere vorm van segmentatie is ook opvallend: het merendeel van de tijd wordt er onderscheid gemaakt naar geslacht en leeftijd. Er wordt zeer veel aandacht besteed aan onderricht en dit gebeurt in kleine groepjes die steeds volgens geslacht en leeftijd zijn ingedeeld. Ook de kinderen en jongeren zijn naar geslacht ingedeeld tijdens deze ‘lessen’. Ik volg een les bij de Jonge Mannen. Er zijn vier jongens aanwezig en het gaat er eigenlijk nogal grof aan toe. Ze letten niet goed op en tonen weinig interesse voor de inhoud van de les. Ze blijken echter wel veel te weten over het geloof, maar toch is het een opdracht om er te zijn (hoewel ze niet verplicht worden om te komen, zo zegt men toch). De jongelingen (jongen én meisjes) blijken ook samen op vakantie te zijn geweest naar Dover. Volgens de ‘leerkracht’ was er een heel toffe sfeer. De gemeentepresident vergezelt me bij deze les, waarschijnlijk om mij wat te kunnen informeren en een oogje in het zeil te houden. Hij is zeer behulpzaam en doet extra zijn best om aan te tonen dat deze kinderen soms wel wat moeilijk kunnen doen “zoals alle kinderen”. Hij probeert een zo goed mogelijk beeld van de kerk te schetsten, een te verwachten reactie.
De leerkracht spreekt me na de les om wat uitleg te geven over de werking van hun kerk en over de sfeer die er heerst. Het blijkt dat de eerste zondag van de maand wat anders is dan normaal, omdat er dan ‘getuigenissen’ zijn en dat iedereen verwacht wordt om gedurende 24 uur te vasten. Hij waarschuwt mij dat deze getuigenissen zeer speciaal zijn en dat ik dus niet moet schrikken. Deze getuigenissen laten mij een raar gevoel na, niet omdat ze zo intens zijn (want dat zijn ze niet), maar eerder omdat het merendeel van de mensen er niet echt in geïnteresseerd is. Twee Filippijnse vrouwen geven emotionele getuigenissen, waarbij tranen vloeien en er zeer veel herhaald wordt dat ze weten dat “deze kerk de juiste kerk is”. Zij hebben veel problemen en benadrukken dat de kerk voor hen als een tweede thuis en familie is. De andere getuigenissen zijn daar tegenover helemaal niet emotioneel, maar eerder kort en formeel.
De nadruk van de avondmaalsvergaderingen ligt zeer duidelijk op het leren: studie van de geschriften, gezamenlijk spreken over wat het precies betekent, ervaringen delen,... Ik volg de tweede les mee over de doop en ik krijg het gevoel terug in de godsdienstles te zitten zoals in het humaniora: een juf die op het bord schrijft, de leerlingen die antwoorden op de vragen van de juf... De doop is duidelijk een belangrijk moment voor de leden. Men wordt pas gedoopt wanneer men er echt klaar voor is. Het zondigen wordt benadrukt als zeer ernstig (vb. het Woord van Wijsheid: men mag niet roken, alcohol drinken of drugs gebruiken als men ooit de tempel wil bezoeken want men moet zuiver zijn). Ik kan niet echt zeggen dat ik veel bijgeleerd heb in deze lessen maar de aanwezigen schijnen er veel belang aan te hechten. Ik verlaat deze eerste avondmaalsvergadering met een speciaal gevoel. Het was interessant en intrigerend om een eerste stap te zetten in een onbekende wereld en te merken dat het boven alles zeer gewone mensen zijn die zich gewoon gedragen. Opmerkelijk hoe vooroordelen de ‘realiteit’ kunnen vervormen...
2.2. Zondag 8 november 1998: kinderviering
Ik volg een les bij de volwassen mannen. Deze keer bestaat deze groep uit heel wat ‘prominenten’ (zoals de districtpresident) waardoor het niveau van het gesprek relatief hoog ligt. Er wordt wat gediscussieerd over hoe de Schriften moeten gelezen worden, gezien het tijdsverschil tussen het schrijven en het huidige lezen ervan. Een aantal mensen staat kritisch tegenover een aantal stellingen van de doctrine en de chorumpresident kan daar eigenlijk niet goed mee overweg. Het komt over alsof hij de leer enkel kan verkondigen op de rigide manier zoals het in boeken staat, zodat hij niet flexibel kan inspelen op de concrete vragen. Zijn antwoorden zijn vaak nogal vaag en ontwijkend. Ik voel wat spanningen onder de leden tijdens deze les. Ik vraag me af of het voor de aanwezigen echt een bevredigende les is.
Avondmaalsvergadering: één keer per jaar wordt er verwacht dat de allerjongste leden aantonen wat ze bijgeleerd hebben het voorbije jaar. Een aantal moeders geven hen onderricht en vorming over de basisprincipes van het geloof en ze leren hen de verhalen uit de Bijbel en het Boek van Mormon. Deze zondag is dit het geval. Eerlijk gezegd is het wat saai. Wat opvalt is dat de moeders deze ‘opvoering’ veel belangrijker vinden dan de kinderen zelf. Vier kinderen van 5 à 6 jaar moeten op gepaste momenten bordjes omhoog houden, maar wanneer dit niet snel genoeg gebeurt worden ze nogal bruusk en weinig subtiel ‘geholpen’. Toch hebben de kinderen er waarschijnlijk een aantal weken aan voorbereid, maar veel enthousiasme is echter niet merkbaar. Een detail: de kinderen (lees: de moeders) hadden voor iedereen een klein groen bordje gemaakt waarop staat ‘Ik weet dat de Schriften waar zijn. En U?’, met daarbij een kauwgom gevoegd. Ik weet echter helemaal niet waarom ze er een kauwgom hebben bijgevoegd...
2.3. Zondag 29 november 1998
Wat te laat aangekomen word ik vriendelijk onthaald door zendeling Elder Brown. De eerste les gaat over de 10 geboden. Bij het gebod over eerlijkheid worden een aantal opmerkingen gemaakt zoals hoe eerlijk je mag/moet zijn wanneer iemand vraagt: ‘Vind je mijn nieuw kleed mooi?’ of ‘Als ik je vrouw zou zien kussen met een andere man, moet ik dat dan aan je vertellen?’ Een concreet antwoord hierop wordt niet gegeven, er wordt enkel gezegd dat je eerlijk moet zijn ten opzichte van jezelf en God. Het valt alweer op dat ‘moeilijke’ vragen nogal snel gewoon weggewimpeld worden door de lesgever, de individualistische doe-het-zelf theologie wordt duidelijk (zie hoofdstuk 1, 3.3.). De tweede les gaat over het verbondsvolk van de Heer. Dit wordt een moeilijk onderwerp genoemd en ik moet toegeven dat ik er weinig van begrijp. Tijdens dit gesprek komt het lichaam ter sprake en vooral het feit dat je er niet te koop mee mag lopen. Het lichaam is heilig omdat het van God komt, net zoals de geest, en daarom is het een zonde om ‘halfnaakt’ rond te lopen. Ook kan het ‘misbruiken’ van het lichaam in botsing komen met het heilige huwelijk omdat mannen aangetrokken kunnen worden door deze halfnaakte lichamen.
Tijdens de avondmaalsviering zijn er ‘speechen’: de eerste speech wordt gegeven door de vrouw van de gemeentepresident. Zij spreekt over het goede en het kwade. Zij heeft een wat kinderachtig ‘waaiertje’ meegebracht met twee kleuren: wit (goed, God) en zwart (slecht, Satan) en dit gebruikt ze om de tegenstelling aan te tonen tussen goed en kwaad, waarbij er geen grijze zone zou bestaan. Een volgende speech zou door een jongedame moeten gebeuren maar ze durft het op het laatste moment niet meer. De gemeentepresident reageert hier direct op. Hij zegt dat het belangrijk is dat de Geest bij je is wanneer men een speech geeft. Het meisje schaamt zich enorm. Haar moeder leest haar tekst dan maar voor (over de schepping en de zondag als heilige rustdag). Uiteindelijk geeft de gemeentepresident zelf ook een nogal harde speech, namelijk over de ‘tienden’. Hij hamert er op dat dit zeer belangrijk is en dat er veel zegeningen gepaard gaan met het correct betalen van 10% van alle inkomsten (geld en andere). Hiervoor worden ieder jaar tiendengesprekken gehouden met alle leden om te bespreken hoeveel er moet worden betaald. Hij benadrukt dat alles wat de mens heeft (lichaam, geest, talenten, capaciteiten,...) van God komt en dat er eigenlijk sléchts 10% moet gegeven worden, want eigenlijk behoort het toch allemaal aan God toe!
Het gebrek aan gemeenschapssfeer valt mij op. Het is hier géén ‘one big happy family’, maar eerder een groep mensen die zo verschillend zijn dat het moeilijk is om op dezelfde golflengte te communiceren. De motivaties van de leden om naar de kerk te gaan lijken zeer verschillend te zijn, wat het moeilijk maakt om in harmonie om te gaan met elkaar.
Ik vraag aan twee mensen om een interview te doen volgende week. De eerste, Annie, heeft een redelijk belangrijke functie binnen de kerk: ze is een lesgeefster. Ze werd me aangewezen door de gemeentepresident en de chorumpresident. Ze wil zeker meewerken, maar haar man mag niet thuis zijn. Ze heeft wat schrik, maar ik probeer haar gerust te stellen. Ik verwacht dat zij zeer interessante dingen zal te vertellen hebben. Ik verwacht met de andere respondente, Maria, wat moeilijkheden van methodologische aard. Ze is oud en heeft gezondheidsproblemen en ze wil enkel maar praten tijdens de dienst volgende week... Ze zegt dat het nu een goed moment is om eens te praten over haar man. Ik denk dat het eerder op een therapeutisch gesprek zal uitdraaien. Cassette gebruiken? Proberen. Een volledig interview doen? Beter niet. Dit brengt mij bij het volgende probleem: volgens de gemeentepresident zijn er maar twee mormonen die getrouwd zijn met een niet-mormoon, namelijk de twee voorgaande... Uitbreiding zal noodzakelijk zijn.
2.4. Zaterdag 5 december 1998: interview met zuster Annie
Interview ten huize van zuster Annie. Haar dochter is aanwezig en moeit zich soms met het gesprek. Dit werkt wat op de zenuwen van de respondent (en mezelf), maar al bij al valt dit nog goed mee. Daarenboven ligt haar hoogbejaarde vader in de zetel. Annie zegt dat hij niet zal storen en dat heeft hij ook niet gedaan. De respondente is open en zeer vriendelijk, maar ze wikt en weegt goed haar woorden. Over sommige dingen praat ze niet echt graag, maar toch probeert ze zoveel mogelijk te zeggen. Over het algemeen is het een nuttig en interessant interview.
‘Off the record’ wordt er wat nagepraat en worden er nog een aantal vermeldenswaardige dingen gezegd. De respondente vertelt over het ‘garment’, d.i. een soort van speciaal mormoonse ondergoed gemaakt in de VSA. Het waarom van dit soort ondergoed wordt niet vermeld, omdat het garment-onderwerp hoedanook een soort van een geheim is (om spot te vermijden). Toch vertelt ze mij over het garment, omdat ze wil vermijden dat ik door de mand zou vallen op het ‘examen’ over de mormoonse kerk. Ook praat ze nog wat over haar tempelbezoek in Stuttgart en Londen. Het is haar droom om ooit eens de tempel te bezoeken in Salt Lake City, het heilige der heilige. Over wat er precies gebeurt in de tempel wil ze niet veel kwijt. Om het ‘heilig te houden’ worden de lessen en rituelen in de tempel geheim gehouden.
2.5. Zondag 6 december 1998: getuigenissen en interview met zuster Maria
Mijn ‘entree’ in het kerkgebouw is normaal geworden, de mensen verwachten mijn komst blijkbaar al. De sfeer is er goed. Het is terug de eerste zondag van de maand, gevolg: de volwassenen hebben 24 uur gevast en er zijn geen speechen maar wel getuigenissen. De eerste les volg ik mee bij de volwassen mannen. De ringpresident is aanwezig en geeft een ‘preek’ over de organisatie van de kerk op gemeenteniveau. Er bestaat een driedelige bouw: (1) de gemeentepresident; (2) de chorumpresident; (3) de huisonderwijzers. De taakverdeling is op papier strikt gescheiden maar volgens de ringpresident is het huisonderwijs in praktijk een warboel. Er worden veel voorbeelden gegeven en een lijst voorgesteld over ‘Hoe moet ik antwoorden op belangrijke vragen van leden?’. Er worden een aantal situaties geschetst over gebruikelijke problemen. Ikzelf word ook betrokken in de discussie omdat de ringpresident denkt dat ik een bekeerling of onderzoeker ben. De stijl van de speech is nogal hard en beschuldigend, maar niemand neemt daar expliciet aanstoot aan. Het komt mij voor dat de meeste geëngageerde leden weinig professioneel met hun werk omgaan. De officiële lectuur en handleidingen worden blijkbaar niet echt gebruikt. Zendeling ‘Elder Brown’ weet alle antwoorden op de vragen...
In de pauze komt de ringpresident naar me toe: hij is blijkbaar gelukkig dat er iemand jong lid is geworden van de kerk. Hij vraagt mij of ik een onderzoeker ben. Ik antwoord ‘Tja, ja en nee’. Ik leg hem uit waarom ik er ben en hij reageert positief. Hij vraagt mij wat meer uitleg en daarna stelt hij de klassieke vraag: ‘En wat vind je van onze kerk?’. Ik vind deze vraag moeilijk om te beantwoorden. Ik vertel hem dat ik het zéér interessant vind, maar... dat ik qua geloof er niet goed bij pas. Wanneer mensen deze vraag stellen, maak ik altijd de vergelijking met de katholieke kerk: wat ik er daar niet terugvind en bij hen wel. Dit lijkt over het algemeen een afdoende respons.
De tweede les volg ik bij lerares Annie. In het begin meldt ze mij dat haar man het spijtig vond dat hij niet aanwezig was bij het interview. Misschien is het toch mogelijk hem te interviewen? De les gaat over talenten en zwakheden. Er zijn een aantal nieuwe onderzoekers aanwezig in deze les. Ze hebben het wat moeilijk om te participeren aan het gesprek, volgens henzelf hebben ze geen talenten. Zoals steeds word ik in minimale mate betrokken bij de les. Ik mag/moet terug een stukje voorlezen uit de Bijbel en uit het Boek van Mormon.
Na deze les interview ik mijn volgende respondente, Zuster Maria. De bovenstaande voorspelde problemen blijken voorbarig. Ze wil gerust ergens apart gaan zitten tijdens de avondmaalsvergadering. Ze vindt het ook geen probleem dat ik een cassetterecorder gebruik. Ze praat vlot en lijkt weinig geïntimideerd te zijn. Ik maak het interview wat kort, maar over het algemeen kom ik voldoende te weten. Het interview heeft een onbedoeld gevolg gehad voor Maria. Door de vraagstelling omtrent het eeuwige leven, wordt Maria geconfronteerd met een geloofsvraag. Haar eerste man is gestorven, maar in het leven na de dood zal ze terug bij hem zijn. Maar ze is opnieuw getrouwd, met wie kan ze dan het eeuwige leven doorbrengen? Deze geloofsvraag wordt niet beantwoord, maar ze is van plan om uitleg te vragen aan de gemeentepresident.
Interviewer: Je zou eeuwig samen kunnen leven met je man als hij in de kerk zou zitten.
Maria: Eeuh... dat weet ik eigenlijk niet. Mijn eerste man is dood en zijn eerste vrouw ook, zou dat dan nog kunnen?
Interviewer: Dat weet ik niet.
Maria: Ik dacht altijd dat ik verzegeld ben met mijn eerste man en dat dit zo blijft. Anders zou ik twee mannen hebben, hahaha. Hoe zou dat dan gaan? Ik zal dat een keer moeten vragen aan de gemeentepresident...
Het antwoord op deze vraag, na enige literatuurstudie, blijkt dat het hertrouwen na sterfte van de eerste partner aanzien wordt als een vorm van celestiale polygamie. Men blijft met beide partners eeuwig getrouwd. Problematisch is wel dat polygamie enkel toegelaten is bij mannen, een vrouw kan geen meerdere mannen hebben, omgekeerd wel. De geloofsvraag blijft dus onopgelost (Campbell & Campbell, 1976:392-393).
Na het interview gaan we samen de avondmaalsvergadering binnen. Er wordt niet negatief gereageerd op het feit dat we wat later binnen komen: ze zijn het gewoon dat er constant weg en weer geloop en lawaai is. Er wordt een kind tot Aaronisch priester gedoopt. Hij is nogal timide en lijkt niet echt onder de indruk. Zijn vader en de andere dopers nemen het echter zeer serieus. Het lidmaatschap van de kinderen lijkt nogal ambigu. Aan de ene kant worden ze waarschijnlijk een beetje verplicht om mee te komen, maar aan de andere kant komen ze ook wel altijd, zelfs wanneer ze niet echt moeten. Ze hebben daar wel wat vrienden en ze praten veel met elkaar tijdens de lessen en de viering (onder andere over hun liefdesleven, zo hoor ik toch). Voor hen is het misschien meer een sociale gelegenheid dan een geloofsgelegenheid.
De getuigenissen: de gemeentepresident merkt op dat iedereen ‘het zo kort mogelijk moet maken’, een vermelding teruggaande op vorige maand? Ook wordt aan de jongsten gevraagd om hun getuigenis te doen. Een oproep dat geen onverdeeld succes genoemd kan worden. Welgeteld één kind doet zijn getuigenis en dan nog zeer kort. Een van de Filippijnse vrouwen doet terug een zeer emotionele getuigenis, precies zoals vorige maand. De gemeentepresident doet zijn getuigenis, zijn vrouw ook. Elder Thornock, de tweede zendeling, geeft voor het eerste zijn getuigenis in een wat gebrekkig Nederlands. Het is er zeer chaotisch, iets wat mij een beetje op de zenuwen werkt. Ik blijf kalm natuurlijk, wat niet kan gezegd worden van een andere aanwezige. Een vrouw die ik nog nooit eerder heb gezien, is kwaad op de Filippijnse vrouwen die op de rij achter haar zitten. De ‘ruzie’ gaat over het feit dat een van de Filippijnse vrouwen (waarschijnlijk per ongeluk) het achterwerk geraakt heeft van de Vlaamse vrouw.
Na de avondmaalsvergadering praat ik met heel wat mensen. Ik ontdek nog een derde respondente, Leen. Zijzelf is echter niet aanwezig, maar ik ontmoet wel haar vader. Hij vertelt me dat z’n dochter niet aanwezig is omdat haar man niet graag heeft dat ze naar de kerk komt en dat haar man alles zou doen om haar thuis te houden op zondagmorgen. Een perfect profiel. Volgende week zondag afspraak!
2.6. Zondag 13 december 1998: interview met zuster Leen
Deze jonge vrouw spreekt zeer stil maar ze weet toch goed wat te zeggen. Ik word vriendelijk onthaald, maar er is toch sprake van enige terughoudendheid. Ze beantwoordt alle vragen, maar ze zegt ook niet meer dan nodig. Ze spreekt zeer eerlijk en openhartig over zichzelf. Haar geloof botst met haar huwelijk en het geloof moet het onderspit delven. Haar man is aanwezig tijdens het interview maar hij steekt de kindjes in bad. Waarschijnlijk verdwijnt hij om zijn vrouw een beetje privacy te gunnen, alhoewel hij wel geïnteresseerd is, zo zegt Leen. De situatie die haar vader mij wat uiteen deed (“Haar man doet er alles aan dat ze niet naar de kerk gaat”) wordt door zijn dochter op een heel andere manier bekeken. Voor haar is het de opvoeding van de kindjes die haar belet om actief te zijn in de kerk. Niet haar man dus.
2.7. Maandag 4 januari 1999: telefoongesprek met de gemeentepresident van Leuven
Middels het gebruik van e-mail wordt Wilfried Decoo op de hoogte gehouden van het verloop van het onderzoek. Ik meld hem dat er een tekort aan respondenten is in de kerk van Brugge en vraag hem om uitbreiding naar Leuven. Deze medewerking wordt opnieuw bereidwillig verleend en ik krijg het telefoonnummer van de gemeentepresident van Leuven. Ik telefoneer hem en hij blijkt reeds geïnformeerd te zijn door Decoo. De gemeentepresident wenst graag zijn medewerking te verlenen, maar hij heeft toch een opmerking. Hij denkt dat het moeilijk zal worden om de medewerking van de niet-mormoonse partners te verkrijgen, daar het voor hen toch wat gevoelig ligt. Ik leg hem uit dat dit helemaal de bedoeling niet is, dat ik alleen de mormoonse ‘helft’ wil ondervragen. Na dit te horen, zegt hij geen problemen te verwachten. Hij geeft mij, met enig vertrouwen dat ze allen wel graag zullen meehelpen, drie telefoonnummers. Ik bel hen op en maak met hen een afspraak.
2.8. Woensdag 6 januari 1999: interview met broeder André
Deze man praat heel graag over zichzelf en de kerk, wat een overvloed aan (niet altijd even relevante) informatie teweegbrengt. Hij komt over als een goed en principieel man. Zijn situatie is op zich wat uitzonderlijk: zijn vrouw is officieel geen lid, maar in vele opzichten steunt ze de kerk wel en kan ze een verborgen gelovige worden genoemd. De volgorde van de vragenlijst wordt helemaal niet gevolgd, hij is spontaan beginnen praten. Via vele omweggetjes en anekdotes komen bijna alle facetten van de vragenlijst vanzelf aan bod. Dit heeft als gevolg dat hij zeer ongeremd en veel vertelt over zijn verleden en zijn geloof. Zijn bereidwilligheid en openheid lijken gefundeerd in de vele gesprekken die hij voert met anderen: leden, anders-gelovigen, familie en vrienden,... Het spreken over geloof is iets dwingends voor hem, hij kan en wil het niet laten. In het nagesprek vertelt hij nog wat over zuster Lieve, de volgende respondente. Hij zegt dat zij in een merkwaardige situatie verkeert. Volgens André was Lieve in het begin helemaal niet zo enthousiast over de kerk, maar haar man wél! Dit is echter volledig omgekeerd doorheen de tijd. Zij is zeer actief gelovig geworden en haar man is er radicaal mee gestopt.
2.9. Woensdag 13 januari 1999: interview met zuster Lieve
Het heeft gesneeuwd en Lieve rijdt voorzichtig met haar brommertje de parking van de kerk te Leuven binnen. Ik stel mezelf voor en zij zegt dat een vriendin uit de kerk ook zal komen, want ‘zij is een betere prater!’. Ik vraag of de man van haar vriendin ook lid is van de kerk en zij bevestigt dit. Ik leg haar uit dat mijn onderzoek enkel over religieus gemengde huwelijken in de kerk gaat. Ze komt blijkbaar wat uit de lucht gevallen. Ik geef nog wat meer uitleg over de bedoeling van het onderzoek. Ze zegt hierop dat ze dacht dat het over de kerk en het gezin in het algemeen zou gaan. Ik excuseer mij voor dit misverstand en leg uit dat ik het waarschijnlijk slecht heb uitgelegd aan de telefoon. Ze blijkt het niet erg te vinden dat het over haar huwelijk zal gaan. Uiteindelijk is haar vriendin niet gekomen, wat een goede zaak is. In het begin van het gesprek is ze wat onwennig, vooral door het gebruik van het cassetterecordertje. Na een korte tijd spreekt ze echter heel vlot en wordt het gesprek informeler. Wanneer het gesprek ten einde is, vraag ik haar wat ze ervan vond, en ze zegt dat ze eerst wat angst had, maar dat ze het eigenlijk nog wel een leuk gesprek vond.
2.10. Dinsdag 19 januari 1999: interview met broeder Bruno
De afspraak met broeder Bruno is dat hij mij na zijn werk komt ophalen met zijn auto om de sleutel van het kerkgebouw op te ophalen. Gedurende deze rit praten we al wat over sociologie, de kerk en thesissen. Het ijs is meteen gebroken. Hij waarschuwt dat hij erg gesteld is op zijn privacy en dat er misschien een aantal dingen zijn waarover hij liever niet zou praten. Tijdens het interview blijkt dit voorbarig. Hij antwoordt vlot op alle vragen, hij wijdt zelfs uit over bepaalde persoonlijke gebeurtenissen. Alweer heb ik de indruk dat de respondent volledig eerlijk is en dat er geen belangrijke kwesties achter gehouden worden. Het gesprek duurt uiteindelijk een stuk langer dan verwacht, wat ik een goed teken vind. Na het interview vertelt Bruno dat hij onder de indruk was van de gestelde vragen. Hij vond dat alle facetten aan bod waren gekomen die hij verwacht had. Hij geeft een compliment over de professionele manier van werken. Ik bedank hem hartelijk voor deze lovende woorden.
3.1. Inleving en rollenincongruentie.
De rol van onderzoeker in een religieuze beweging zoals de mormoonse kerk is niet altijd even eenvoudig. De actoren in het veld percipiëren het veld op zich op een andere manier dan een sociologische observator. Ik had de indruk dat er een aantal mensen waren die niet volledig beseften waarom ik aanwezig was tijdens de bijgewoonde avondmaalsvergaderingen. Ik werd eerder aanzien als een gewone aanwezige, waardoor er ook ‘gewoon’ gedrag verwacht werd. Ik heb zoveel mogelijk de traditionele rituelen meegevolgd zoals verwacht werd van mij. Toch probeerde ik om in alles neutraal en kritisch te blijven, want ten slotte was ik aanwezig als socioloog en niet als gelovige. De rollen van participant en van observator botsten met elkaar, niet zozeer in extern gedrag, maar eerder in attitude. Daarom was er sprake van rollenincongruentie, maar dit bleef beperkt tot mijn eigen beleving. Voor de grote meerderheid van de aanwezigen was ik een gelovige, voor een aantal mensen (zoals de gemeentepresident) was ik een geïnteresseerde student sociologie. Voor mij zorgde die combinatie voor een ambigue attitude. Ik gedroeg mij als een gelovige in zover het noodzakelijk was maar ondertussen observeerde ik de anderen vanuit het standpunt van onderzoeker. De inleving in het geloof bleef beperkt, want de onderzoekersrol haalde steeds de bovenhand. Mede daardoor heb ik de indruk dat er geen sprake was van over-involvement van mijn kant, ik bleef vanuit het standpunt van buitenstaander denken. Een andere reden voor het beperkt blijven van inleving is te vinden bij mijn persoonlijke religieuze affiliatie. Ik was en ben niet onder de indruk van het mormoons geloof. Ik zou nooit lid kunnen worden van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen zoals ik ze heb leren kennen. Het spreekt mij helemaal niet aan: niet het geloof en niet de mensen. Ik merkte er geen sfeer van sacraliteit en zelfs geen gemeenschapsgevoel. Het was er een warboel van mensen: jong en oud, arm en rijk, auto- en allochtoon. Er werd niet echt diep gepraat met elkaar. Ik zou er me niet goed voelen, waarschijnlijk omdat het allemaal zeer oppervlakkig en individualistisch overkwam.
3.2. Leerervaring
Het onderwerp van deze eindverhandeling vond ik zeer interessant, wat ook logisch is daar ik er zelf voor gekozen heb. Ik heb de mormoonse kerk grondig leren kennen. Ik percipieer deze kerk niet (meer) als een deviante sekte, d.i. sekte in de algemene en niet-sociologische zin van het woord. De mormoonse kerk verschilt in vele facetten niet van andere geloofsvormen, wanneer men voorbij het ongewone - of beter: het ongekende - kijkt, want dit is naar mijn mening eigen aan alle geloofsvormen. Dit heeft mij doen inzien dat een algemeen verspreid oordeel omtrent een ongewone religieuze beweging helemaal niet gebaseerd moet zijn op de realiteit. Het bestempelen van nieuw religieuze bewegingen als afwijkende en bedreigende ‘sekten’ is veelal niet meer dan een zelfbeschermende reflex. Wanneer er echter moeite gedaan wordt om wat dieper in te gaan op de werkelijke werking en inhoud van dit soort beweging, dan kan men als snel tot de conclusie komen dat deze bewegingen ‘anders maar niet abnormaal’ zijn. Op deze manier kan deze eindverhandeling misschien wat bijdragen aan de nuancering van het maatschappelijke angstbeeld ten aanzien van ‘sekten’.
Ik vond dit onderwerp ook interessant en nuttig op een hoger maatschappelijk niveau, want het specifieke onderwerp in strikte zin kan ook bijdragen tot het begrijpen van meer algemene tendensen. Het belang van homogamie - religieus maar ook sociocultureel - voor geluk in een relatie is veruit het belangrijkste inzicht dat deze eindverhandeling mij heeft bijgebracht. Homogamie: het lijkt een magische toverformule voor de kortste weg naar huwelijksgeluk. Hoe meer partners op elkaar gelijken, hoe groter de kans en hoe eenvoudiger de manier om gelukkig te zijn. Dit besef kan heel nuttig zijn. Dit alles wordt uitgebreid uitgewerkt in het vierde hoofdstuk.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[16] Om de privacy en anonimiteit te bewaren zijn alle namen van de respondenten en hun familieleden vervangen door pseudoniemen.