Een monnikenwerk. Reconstructie van het middeleeuwse kloosterscriptorium. Case study: de laatmiddeleeuwse scriptoria van Ter Doest en Herne. (Thijs Ameye)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL III. TWEE VLAAMSE SCRIPTORIA:
EEN COMPARATIEVE SYNTHESE

 

Het was geenszins onze bedoeling om Deel II uitsluitend als een voorbereidend geheel op Deel III te beschouwen. Laat het immers duidelijk zijn dat de reconstructies van de scriptoria van Ter Doest en Herne op zichzelf een interessante bijdrage vormen tot de kennis van hun literaire productie in de Late Middeleeuwen. Toch kunnen we niet ontkennen dat een opsomming en beschrijving van de bekomen resultaten zonder deze te plaatsen in zijn contextuele achtergrond – zoals we deze geschetst hebben in Deel I – en zonder naar de ‘grote lijnen’ te zoeken, te kort schiet. Het zijn immers deze ‘grote lijnen’ en contextuele achtergrond van de scriptoria van Ter Doest en Herne die in dit deel centraal staan. Hierbij komt nog de extra dimensie van het comparatief perspectief. In plaats van twee aparte overzichten zullen we voor onze synthese van beide scriptoria immers de vergelijkende methode toepassen. Dit zal ongetwijfeld leiden tot een beter inzicht en een ruimere visie.

 

In Deel II hebben we ons gewaagd aan een reconstructie van twee Vlaamse scriptoria uit de Late Middeleeuwen (1175-ca.1500). Het woord ‘reconstructie’ was in die zin correct gekozen daar één van onze doelstellingen de ruimtelijke invulling van deze scriptoria betrof. Net als in Deel I stelden we bij de bespreking van de scriptoriumruimtes van Ter Doest en Herne echter vast dat we weinig sluitende beweringen hier omtrent konden doen. Desalniettemin lijkt de hypothese van een monnikenzaal – een gebruikelijk ruimte bij de Cisterciënzers waarin naast literaire activiteiten ook andere werkzaamheden konden plaatsvinden – voor Ter Doest ons de meest aannemelijke optie. Voor Herne zijn er, vooral uit iconografische hoek, genoeg aanwijzingen dat de scriptoriumactiviteiten in de monnikencellen gebeurde. De bouw van verschillende nieuwe cellen in de 15de eeuw deed het totaalaantal immers ver boven de vooropgestelde 13 cellen stijgen. Hoe meer cellen er waren hoe meer potentiële scriptoriumruimte en hoe meer er dus kon worden geschreven. Een vaststelling die perfect aansluit bij de aanwezigheid van de vele scriptoriumproducenten en de heersende bloeiperiode in het Hernse klooster van de 15de eeuw.

 

Zo beperkt onze kennis is van de precieze ruimtelijke invulling van de scriptoria van Ter Doest en Herne zo uitgebreid is de overgeleverde informatie over de literaire activiteiten van deze kloosters. Reeds hoger gaven we aan dat deze informatie ongelijk verdeeld is over beide kloosters. Waar we voor Ter Doest onze reconstructie van het scriptorium vooral moesten baseren op de overgeleverde handschriften, was voor Herne in de eerste plaats de kloosterhistoriografie van belang. Het onderscheid in orde waartoe beide kloosters behoorden, de tijdspanne in de Late Middeleeuwen waarin beide scriptoria actief waren en het verschil – kwantitatief en inhoudelijk – van de overgeleverde informatie over hun literaire activiteiten staan de relevantie van een vergelijking daarom niet in de weg. In het kader van ons onderzoek naar de gecontesteerde monastieke boekenproductie in de Late Middeleeuwen in Vlaanderen (zie Deel I) hebben we immers weloverwogen gekozen voor Ter Doest en Herne vanwege hun overeenkomstige eigenschap, namelijk de grootschalige productie van handschriften.

 

Deze productie van handschriften was één manier voor een klooster om aan boeken te geraken. Gezien het feit dat de aanwezigheid van een degelijk uitgerust en werkzaam scriptorium direct na de stichting onmogelijk was, moesten de eerste essentiële boeken op een andere manier verkregen worden. Zowel Ter Doest als Herne werden in hun begindagen dan ook voorzien van schenkingen. Ter Doest kon hierbij rekenen op de steun van moederabdij Ten Duinen terwijl voor Herne eerder een systeem van individuele schenkingen door weldoeners mag verondersteld worden.

In de daaropvolgende periode van consolidatie zien we – in tegenstelling tot in Ter Doest – weinig aanzetten tot noemenswaardige literaire activiteiten in de Hernse kartuis. Herne bleef dan vermoedelijk ook vanaf haar stichting in 1314 tot omstreeks 1350 voor een groot deel afhankelijk van de buitenwereld voor de aanwas van haar bibliotheek. In Ter Doest gingen de zaken daarentegen in een stroomversnelling. Eens er een noodzakelijke basis boeken verkregen was, begon Ter Doest met de uitbouw en inrichting van een goed uitgerust scriptorium. De sponsoring van handschriften door kanunniken van het Sint-Donaaskapittel en de levering van leggers door Ten Duinen getuigen daarenboven van een netwerk waarin niet enkel kennis werd uitgewisseld maar waarin onder meer ook abten werden ingeschakeld (zie abt Haket, Deel II).

Het is bewonderenswaardig hoe snel de monniken in Ter Doest na het ontstaan van de abdij in 1174 met de productie van prachtig uitgevoerde handschriften zijn begonnen. In Herne kunnen we van een grootschalige boekenproductie vóór 1350 geen gewag maken. Wanneer we het recent verrichte onderzoek van Kwakkel naar de productie van Middelnederlandse handschriften buiten beschouwing laten, resten ons als enige belanghebbende getuigen van de Hernse scriptoriumactiviteiten uit de 14de eeuw het vertaalwerk van de Bijbelvertaler en de kopieerarbeid, de zogenoemde Prologhe en de getuigenis van Gerard van Santen over het kopiëren van de werken van Jan van Ruusbroec. Sinds ‘Die dietsche boeke die ons toebehoeren’ van Kwakkel zijn hierbij de activiteiten van een tiental niet nader geïdentificeerde Hernse monniken aan het licht gekomen. Na het verwerken van de traditionele kennis en de recente ontdekkingen kunnen we besluiten dat in de periode 1350-1400 te Herne een werkcollectief actief was, gespecialiseerd in het produceren van Middelnederlandse teksten. De meest productiefste onder hen, de Tweede Partie-kopiist en de Necrologium-kopiist, namen verschillende functies – rubriceren, corrigeren, kopiëren – op zich en gingen met verschillende andere Hernse kopiisten samenwerken. In hoeverre de levering van handschriften aan Brusselse leken éénmalig of – vooral dan tijdens het verblijf van de Hernse Kartuizers te Brussel – gebruikelijk was, moet nog verder worden onderzocht. Wel staat vast dat Herne in de tweede helft van de 14de eeuw een baanbrekende rol heeft gespeeld in de verspreiding van geestelijke Middelnederlandse teksten en dat het Hernse scriptorium na een moeizame start een bedrijfsmatigheid bereikte waar geen ander Vlaams Kartuizerklooster in die tijd kon aan tippen.

Ondertussen was in de tweede helft van de 14de eeuw de boekenproductie in Ter Doest al op zijn retour. De scriptoriumactiviteiten, die reeds kort na de stichting waren opgezet, kenden er een grote bloei tot ca. 1300. Zowel wat betreft hun aantal, hun artistieke kwaliteiten en hun typologische verscheidenheid overtreffen de handschriften van vóór 1300 deze uit de eeuwen daarna. Veel heeft dan ook te maken met het algemene welvaartspeil in Ter Doest alwaar zich vanaf 1300 een negatieve spiraal inzette waar de abdij nooit helemaal uit zou raken. De crisis was echter een algemeen maatschappelijk fenomeen dat grote delen van Europa vanaf ca. 1300 tot ca. 1450 teisterde. Ook het Kartuizerklooster te Herne was onderhevig aan externe troebelen. Dat de Hernse boekenproductie in tegenstelling tot deze van Ter Doest minder of zelfs géén invloed heeft ondervonden van de sociaal-economische en demografische recessie mag toegeschreven worden aan de grotere drang naar afzondering van de Hernse Kartuizers en hun wegblijven uit het economische circuit. Waar de Cisterciënzers van Ter Doest zich in de 13de eeuw als belangrijke handelspartner van onder meer Engeland, Duitsland en Scandinavië hadden opgeworpen, bleef de belangrijkste bron van inkomsten bij de Hernse Kartuizers lange tijd de schenkingen van weldoeners[358].

De welvaartspiek die het Hernse Kartuizerklooster in de 15de eeuw meemaakte mag dan ook niet verwonderen. Op het vlak van de intellectueel-literaire activiteiten leidde dit tot ongeziene prestaties. Het aantal kopiisten en auteurs dat de Hernse kartuis in de 15de eeuw bewoonde, spreekt zonder meer tot de verbeelding. De universitaire vorming van vele monniken en de terugkeer naar Latijnse teksten wijzen bovendien op het hoge intellectuele peil dat kaderde in een algemene conservatieve reflex naar oude Kartuizerobservanties. In tegenstelling tot Ter Doest, dat op het einde van de 15de eeuw moeiteloos de overstap maakte naar het gedrukte boek, bleef de handschriftenproductie in Herne tot in de 16de eeuw onverminderd.

 

Met Gerard van Santen uit de 14de eeuw komen we voor Herne op een totaalaantal van 22 geïdentificeerde kopiisten en 8 bij naam gekende auteurs uit de Late Middeleeuwen. Ter vergelijking kennen we uit Ter Doest voor de periode 1175 tot 1500 slechts van 14 kopiisten en van 3 auteurs (Willem de Smidt, Walter van Mude en Jacobus Egidii) met zekerheid hun naam. Het ontbreken van de namen van kopiisten mag nochtans niet verwonderen. De anonimiteit van de kunstenaar – waaronder ook de kopiist – werd tijdens de Middeleeuwen immers nooit in vraag gesteld. Ook bij Cisterciënzers en Kartuizers gold dit principe[359]. Met de intrede van het humanistische gedachtegoed vanaf de 15de eeuw werd stilaan ook de producent, en niet enkel zijn product, eindelijk meer gewaardeerd.

Afgaande op het aantal overgeleverde handschriften is de verhouding Herne – Ter Doest omgekeerd evenredig met het aantal bij naam gekende kopiisten en auteurs. Zo zijn er uit het scriptoriumruimte van Ter Doest meer dan 100 handschriften bewaard terwijl de schrijfcellen van Herne slechts een 25-tal codices hebben overgeleverd. Anders dan de Hernse handschriften zijn de handschriften van Ter Doest reeds door menig specialist grondig bestudeerd vanuit codicologische, miniatuurhistorische en paleografische benaderingen[360]. Met de tentoonstelling ‘Besloten wereld, open boeken’ naar aanleiding van Brugge cultuurstad van Europa 2002 werden de handschriftencollecties van Ter Doest, Ten Duinen en Clairmarais bovendien recentelijk aan een onderzoek onderworpen en aan het publiek tentoongesteld[361]. Het onderzoek naar de Hernse literaire productie staat daarentegen nog in zijn kinderschoenen. Dankzij Kwakkel is reeds een totaal nieuw beeld gevormd van de Hernse scriptoriumactiviteiten in de tweede helft van de 14de eeuw. Maar sinds en zelfs vóór het toeschrijven van een grote collectie 14de-eeuwse handschriften aan Herne is de lokale boekenproductie uit de Late Middeleeuwen aan geen enkel voortgezet onderzoek onderworpen. Met onze reconstructie van het laatmiddeleeuwse scriptorium te Herne is hier verandering in gekomen. Toch zijn we van mening dat er – in navolging van de gedetailleerde studie van Kwakkel – in de toekomst nog meer handschriften kunnen en zullen worden toegeschreven aan de Hernse kartuis.

 

Wat betreft de typologische benadering van de Hernse handschriften heeft de informatie in de kronieken het geringe aantal overgeleverde handschriften grotendeels gecompenseerd. Over twee eeuwen heen is de grootste vaststelling die we omtrent de inhoud van de Hernse handschriften kunnen doen weinig verrassend: de typologie van de Hernse handschriften blinkt uit in haar typische Kartuizerkarakter. Zowel de Middelnederlandse teksten uit de 14de eeuw als de Latijnse teksten passen in de Kartuizervroomheid die doordrongen was van contemplatieve overweging en mystieke theologie. Naast de vanzelfsprekende bijbelteksten en –commentaren van de kerkvaders en de liturgische handschriften (opvallend geconcentreerd in de 15de eeuw), treffen we dan ook verschillende teksten van mystieke auteurs, waaronder Jan van Ruusbroec en Hadewijch, en van Kartuizerauteurs als Hendrik van Goesfeld aan. Typerend zijn bovendien de vele geestelijke traktaten en sermoenen die de 15de-eeuwse auteurs hebben opgesteld en die aanzetten tot gebedsoefening en devotie. De enkele gekopieerde werken van scholastieke auteurs als Thomas van Aquino en Vincent van Beauvais vormen een zeldzame uitzondering op de op zuiver religieuze thematiek gerichte Hernse handschriften.

Een identieke vaststelling kunnen we doen over de typologie der handschriften uit Ter Doest: ze werden geschreven in een karakteristiek Cisterciënzerscriptorium. Ondanks het geringe aantal 12de-eeuwse werken van Cisterciënzerauteurs – dit omdat waarschijnlijk vele van hun afgeschreven teksten verloren zijn gegaan – ging de interesse van de kopiist in Ter Doest vooral uit naar christelijke werken. De bijbel(commentaren), liturgische handschriften en kerkvaders (met voorop de werken van Augustinus, verspreid over niet minder dan 13 handschriften) in de eerste plaats maar tevens de heiligenlevens en successchrijvers uit andere ordes (Hugo van St. Victor en Ludolf van Saksen) waren heel geliefd. De niet-christelijke, laat staan de niet-religieuze werken, waren traditioneel ondervertegenwoordigd en werden overwegend aangekocht of door student-monniken uit Parijs meegebracht. Opvallend was de overheersende, gemeenschappelijke cultuur van de latinitas, gekenmerkt door de uitsluitend Latijnse afschriften. Toen Herne omstreeks 1360 reeds druk de Middelnederlandse teksten van Jan van Ruusbroec kopieerde, vroeg Ter Doest onder abt De Smidt (†1385) een Latijnse vertaling aan van dezelfde auteur. Algemeen merken we bij zowel de Hernse Kartuizers als de Cisterciënzers van Ter Doest dus een conservatieve keuze – conform de interessesfeer van de orde en de eigen noden – voor het genre teksten dat werd gekopieerd.

 

Conformiteit binnen de orde is ook merkbaar in de artistieke vormgeving van de handschriften. Een dergelijke uniformiteit hebben we vooral bij de Hernse producten kunnen onderkennen[362]. Deze zijn overwegend klein van formaat, kennen – uitzonderingen niet te na gesproken – een verzorgde textualis en zijn zo goed als onversierd. Over de vormgeving van de Hernse handschriften hebben we echter niet meer dan enkele algemene vaststellingen kunnen doen.

Dankzij de bewaarde handschriftencollectie kregen we een beter zicht op de codicologische en decoratieve eigenschappen van de handschriften van Ter Doest. Algemeen stelden we vast dat reeds snel werd overgeschakeld van de typische, sobere Cisterciënzerhandschriften in de 12de eeuw naar rijk gedecoreerde handschriften vanaf ca. 1200. In hoeverre de verluchting van de handschriften in het scriptorium van Ter Doest zelf gebeurde of eerder het werk was van professionele ateliers en verluchters extra muros is nog niet geheel duidelijk. Toch menen we dat de producenten van Ter Doest over de nodige expertise zullen hebben beschikt voor de aanbreng van de nodige initiaalornamentiek en randversiering. Niet enkel qua versiering maar ook qua formaat vormen de handschriften van Ter Doest een groot verschil met deze van Herne. De meest codices uit het scriptorium van Ter Doest vallen immers op door hun monumentale afmetingen. Ook het schrift, een uiterst verzorgde textualis, overtreft over het algemeen dat van de Hernse handschriften. Het moge bijgevolg duidelijk zijn dat de Kartuizers van Herne eerder de nadruk hebben gelegd op de soberheid en uniformiteit van de handschriften, terwijl de Cisterciënzers van Ter Doest wat betreft de artistieke vormgeving ook en vooral esthetische waarden hebben vooropgesteld.

 

Een laatste aspect in onze reconstructie van de scriptoria van Herne en Ter Doest bundelden we onder de titel “Getuigenissen uit het scriptorium”. Hierbij was het vooral de bedoeling ons een beeld te vormen van de ‘werksfeer’, met name van de motivering van de producent en de specifieke werkomstandigheden. Niettegenstaande de schaarse informatie die we voor beide kloosters hierover hebben kunnen achterhalen, konden we toch enkele treffende parallellen trekken met onze beschrijving van de werkomstandigheden en de dieperliggende betekenis van het schrijven in Deel I. De hoofdnoot hieruit is dat schrijfarbeid in het Cisterciënzer- en Kartuizerscriptorium werd aanzien als een fysiek lastige maar vooral uiterst nobele taak. Daar het schrijven een godsvruchtige daad was en het boek desgevallend als heilig offer werd beschouwd, zag menig monnik uit Ter Doest en Herne de spirituele waarde van deze arbeid als hoofdmotivering om handschriften te kopiëren.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[358] Eens de grote schenkingen die tot de oprichting van de Hernse kartuis leidden voorbij waren, overleefde het klooster in de 14de eeuw voornamelijk dankzij de talrijke, kleinere giften van boeren uit de streek. In de 15de eeuw kwamen de schenkingen van meer gefortuneerde burgers uit stedelijk milieus. Als gevolg lag niet enkel het aantal maar was ook de waarde van de giften hoger. SCHRIJE, Herne, p. 157.

[359] BONDÉELLE, “Trésor des moines”, p. 71: «Rares sont les scribes [Cisterciënzers en Kartuizers] qui nous ont laissé leurs noms, surtout avant le XVe siècle».

[360] Aan een benadering waarbij het scriptorium, met name de plaats waar de handschrifen werden geproduceerd, als uitgangspunt wordt genomen waagde zich tot hier toe niemand.

[361] Zie hiervoor BUSINE, L., en VANDAMME, L., Besloten wereld, open boeken: middeleeuwse handschriften in dialoog met actuele kunst, 191p.

[362] Er waren verschillende werkjes, die de Kartuizers moesten helpen bij het bereiken van deze uniformiteit. Het bekendste hiervan was het Opus Pacis van Oswald van Corda, uit het begin der 15de eeuw. GUMBERT, “Over Kartuizerbibliotheken”, p. 164.