De houding van de middeleeuwse mens tegenover ziekte, lijden en dood van kinderen op basis van Middelnederlandse mirakelboeken. (Karen Dochez)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 1. DE BEDEVAARTTRADITIE IN DE LATE MIDDELEEUWEN

 

Omdat wij mirakelboeken als bronnen gebruiken, zullen wij in dit eerste hoofdstuk de bedevaartpraktijk in de Late Middeleeuwen bespreken. In een eerste paragraaf worden de socio-economische omstandigheden in de Nederlanden in deze periode beschreven. Zowel de dagelijkse levensstrijd als de functie van de vrouw in de maatschappij worden uiteengezet. De strijd om te overleven geeft aan waarom men zich meer ging vastklampen aan het geloof dan de dag van vandaag het geval is. Hierbij wordt daarenboven kort ingegaan op de medische kennis in de late Middeleeuwen en de praktische implicaties daarvan. De functie van de vrouw in de samenleving is van belang vermits de zorg voor de kinderen toen hoofdzakelijk bij de moeder lag, meer dan bij de vader. Het is dus nuttig na te gaan welke andere verplichtingen de vrouw had, naast het opvoeden van haar kinderen. In een tweede paragraaf wordt vervolgens ingegaan op de bedevaartpraktijk zelf. In dit onderdeel komen een aantal algemene karakteristieken van de Middeleeuwen met betrekking tot bedevaarten aan bod. Bedoeling is om de middeleeuwse denkwijzen bij de hedendaagse lezer te verduidelijken, zodat deze de in zijn ogen mogelijk irrationeel geachte bedevaarten beter in hun context kan begrijpen. Verder zullen de pelgrim zelf en de geschenken die hij meenam beschouwd worden. In een laatste onderdeel van dit hoofdstuk zal kort ingegaan worden op de verering van Maria, die in vijf van de zeven mirakelboeken verheerlijkt wordt. In het bijzonder zal besproken worden hoe en waarom de verering van de Moeder van Christus in de Late Middeleeuwen een enorme opgang kende. Dit zal een verklaring bieden voor de aanwezigheid van alle bevolkingsgroepen én voor de sterke aanwezigheid van kinderen in de mirakelverhalen.

 

 

ARTIKEL 1. SOCIO-ECONOMISCHE OMSTANDIGHEDEN

 

In dit artikel zal de socio-economische achtergrond worden geschetst waarin de middeleeuwse mens moest zien te overleven, teneinde een verklaring te bieden voor de wijdverspreide praktijk van bedevaarten in de Late Middeleeuwen.

 

De middeleeuwse samenleving was voortdurend onderhevig aan epidemieën, ziekten en natuurrampen, waartegen men weinig of geen verweer had. Misoogsten met hongersnood tot gevolg waren een reëel gevaar.[82] Hoewel de pest minder hard had toegslagen in de Nederlanden dan in andere delen van Europa, was ze toch niet volledig afwezig gebleven, en werd ze in de Middeleeuwen nooit echt overwonnen. Na de eerste grote vlaag was ze immers endemisch geworden, wachtend op een verzwakte bevolking om opnieuw toe te slaan.[83] Het dagelijkse leven betekende voor de meeste middeleeuwers een strijd om te overleven.

 

De medische kennis was zeer beperkt. Ziekte en dood waren overigens het terrein van God. Er waren twee soorten geneeskundigen. Vooreerst had men de theoretici, de doctores medicinae. Volgens hen werden ziekten veroorzaakt door wijzigingen in warmte, koude, droogte of vochtigheid. Daar werden bovendien demonen, geesten en allerlei bijgeloof aan toegevoegd. Problematisch in verband met deze gebrekkige kennis van ziekten was dat contacten tussen geleerden onderling erg moeizaam gingen. Naast deze officiële geneeskundigen stonden de barbiers-chirurgijnen als practici klaar om de mensen te helpen. Deze meesters deden allerlei ingrepen met het mes, verzorgden wonden en zweren, behandelden breuken en voerden ook amputaties uit. Er was geen contact tussen de doctores en de chirurgijnen. Eén van de gevolgen van deze geringe medische kennis was dat voor de middeleeuwer het begrip dood-zijn breder werd opgevat dan nu het geval is. Zo zijn er verscheidene gevallen in de mirakelverhalen terug te vinden waarbij het slachtoffer even goed bewusteloos of schijndood kan geweest zijn.[84]

 

Tenslotte zal verder in deze verhandeling blijken dat ouders hun verdwenen kinderen pas na een, twee of zelfs meerdere uren begonnen te zoeken:

           

“(…) dattet kint opten Meydach dairvore int water gevallen was ende verdroncken ende had dair doot gelegen, als men warachtig bevant, alle de helen dach van smorgens te acht uren tot savonts te ses uren, sodattet binnen dier tijt seer gesocht hadde geweest onder den vrienden. Dit kint seer wairt wesende, was oudt omtrent vijf jair.” [85]

 

Bovendien lijkt het merkwaardig dat men een kind van vijf jaar in dit geval niet beter in het oog houdt. Hoe is het mogelijk dat een moeder niet weet waar haar vijfjarige kind is?

In dit verband moet gewezen worden op het feit dat ook vrouwen, zowel in de stad als op het platteland, fulltime op het land en in het huishouden moesten werken, wilden ze rondkomen. Derhalve was het niet mogelijk om de kinderen 24 uur per dag te controleren.[86]

 

 

ARTIKEL 2. HET FENOMEEN BEDEVAART

 

Eerst en vooral moet de nadruk gelegd worden op het feit dat Kerk en Staat in de Middeleeuwen geen gescheiden werelden waren. Natuur en bovennatuur hingen ondubbelzinnig samen. Daardoor kon God in principe op elk ogenblik ingrijpen in de menselijke wereld. Vermits God echter onbereikbaar ver boven de mens verheven stond, waren het de heiligen die als bemiddelaars nodig waren tussen God en de stervelingen.[87] Volgens de middeleeuwse opvatting handelden heiligen uit medelijden en uit naastenliefde voor de mensen.[88] Heiligen waren bovendien veel aantrekkelijker voor de gewone gelovige dan God, vermits ze concreter waren, en bovendien tastbaar via hun relieken.[89]

 

Het laatmiddeleeuwse geloofsleven werd daarnaast gekenmerkt door een combinatie van christelijke en traditionele, niet-christelijke elementen. Op het einde van de Middeleeuwen ging het monopolie van de clerus inzake geloofsbeleving sterk achteruit ten voordele van een meer populair geloofsleven. Het belangrijkste kenmerk hiervan is dat dit geloof steeds minder berustte op regels en normen die van bovenaf waren opgelegd. Het gevulgariseerde geloof berustte veel meer op persoonlijke gevoelens. Dit kwam voornamelijk tot uiting in de verering van heiligen. De belangrijkste uitingsvorm van deze heiligenverering betrof de bedevaartpraktijk.[90] Er bestonden drie soorten bedevaarten. Vooreerst werden pelgrimstochten louter uit vroomheid ondernomen. Daarnaast waren er strafbedevaarten, die door Kerk of wereldlijke overheid opgelegd werden na bepaalde overtredingen, en tenslotte maakten pelgrims de lange tocht om een specifieke gunst of genezing te bekomen. In de mirakelboeken die het bronnenmateriaal uitmaken van deze verhandeling komt enkel het derde soort bedevaarten voor.[91]

 

Bedevaarten werden ondernomen naar plaatsen waar relikwieën van heiligen werden bewaard. Vermits de inkomsten die verbonden waren aan de toeloop van pelgrims erg hoog konden oplopen, werd er alles aan gedaan om de cultus van heiligen in de plaatselijke kerken te propageren. Resultaat daarvan was onder meer dat niet alle relikwieën authentiek waren. De misstanden die hiermee gepaard gingen waren niet altijd even makkelijk de kop in te drukken door de kerkelijke overheid.[92] In de praktijk hadden de paus en zijn bisschoppen bitter weinig controle over deze volkse vorm van geloof.

 

De bedevaarten waren, in de Nederlanden in het bijzonder, heel erg populair. Vooreerst valt op dat de overheden van de Lage Landen in hoge mate strafbedevaarten oplegden. Daarnaast is het opmerkelijk hoeveel cultusplaatsen er ontstonden. In de Noordelijke Nederlanden alleen al waren er ten minste 138 vereringen, verspreid over zo’n 111 bedevaartplaatsen.[93]

 

2.1. De pelgrim

 

In een eerste punt zal dieper ingegaan worden op de sociale afkomst van de pelgrims. Op die manier is het mogelijk te achterhalen welke personen in de mirakelboeken voorkomen, en dus ook welke bevolkingsgroep(en) onderzocht worden in deze verhandeling. Vervolgens gaan we ook in op de geografische afkomst van de pelgrims, en op de kleding die ze droegen tijdens de bedevaart. Hier zal duidelijk worden dat een pelgrimstocht in de late Middeleeuwen erg moeizaam kon verlopen, en erg veel vergde van de pelgrim in kwestie. Wanneer dus een bedevaart beloofd en gemaakt werd ten gunste van iemand anders – en in het geval dat het om kinderen gaat is dat altijd zo – moet men steeds indachtig zijn dat een bedevaart geen prettig uitje was, maar een lange, zware en gevaarlijke tocht. Vermits bovendien geen werk kon verricht worden tijdens de afwezigheid van huis, had een dergelijke bedevaart ook economische implicaties.

 

2.1.1. Sociale afkomst van de pelgrims

 

In het onderdeel waar de mogelijkheden en de beperkingen van de mirakelboeken als bron besproken werden, werd reeds aangegeven dat de pelgrims afkomstig waren uit alle lagen van de bevolking (cf. supra). Deze representativiteit zal hier aangetoond worden met een aantal voorbeelden uit de bronnen. Wanneer de mirakelverhalen van naderbij bekeken worden, zien we mensen van allerlei rangen en standen de revue passeren. Vooreerst bevinden zich enkele vooraanstaande lieden onder de pelgrims, zoals geestelijken, edelen en geletterden. Vervolgens wordt een groep aangetroffen die gevormd wordt door de bovenste laag van de zogenaamde ‘derde klasse’. Nog een stapje lager op de sociale ladder bevinden zich de ambachtslieden, de gewone werkmensen en tenslotte de armen:

 

(a) clerici

“Item het was een priester van Hoorn, (…)” [94]

“Item tot Amsterdam was een priester gevangen van d’provisoer (…)” [95]

“Item het was een priester buijten Steenwijck in die Drent, (…)” [96]

“Item het was een oeverste van susteren in Zericxzee, (…)” [97]

“Item het was een beghijn van Tijel uute cleijne cloester van Sint Agnieten, (…)” [98]

“Item het was een cureijt vuijt Vrieslandt, (…)” [99]

 

(b) adel

“Item het was een suverlick iongelinck en spielden mit jonckfrouwen ende (…)” [100]

“Item het was een Ridder vuijt der oorden van Prucen, (…)” [101]

“Item het was een joncfrou van Naeltwijc sieke van den coerts, (…)” [102]

“Item Anno LIX was een man omtrent xxx jaeren, heer Jans neve van Alpen, Ridder des landts van Cleve, (…)” [103]

 

(c) geletterden

“Item bijder Gouwe was een clerck, (…)” [104]

 

(d) rijken

“Item het was een rijcke vrou van Hockenberch, (…)” [105]

“Item het was een rijck coepman (…)” [106]

 

(e) schippers en kooplui

“Item het was een schipman mit eenen kreijer van LXX last, (…)” [107]

“Item het was een schipman van Danswijck vuijt Pruissen ende quam zeijlen in die zee mit een groet schip, (…)” [108]

“Item het was een wijncoepman van Dordrecht (…)” [109]

 

(f) dienaars van hoge instanties

“Item hier quam een knecht van Aernhem, die was des proebst dienre van Aernhem.” [110]

“Int jaer (…) quam van Amsterdam een vrouwe, hiet Lubbrec, die wijf is Jan Dirc Russchensoen, ende gheven die gruyte te Amsterdam” [111]

“Int jaer (…) quam van Arnem Willem van Brugghe, die tghewanthuus te verwaerne pleghet” [112]

“Int jaer (…) quamen van Groesbeke een ersam man, Henryc Banthout, tsertoghen jaghere van Ghelre (…)” [113]

 

(g) ambachtslieden

“Item het was een man van Nijmmeghen, die een steenhouwer was (…)” [114]

“Item. Pieter Wouterssoon kint, die kuyper, (…)” [115]

“Item. Will(e)m Heer Claessoen wijff, die bontwercker, (…)” [116]

“Item. Jacob, die metselaar Jan Jacobssoen kint, (…)” [117]

“Item. Jan van Houten, een timmerman, gheboren van Diest, (…)” [118]

“Idem. Baertout die schrijnmakers cint van drie jaren (…)” [119]

“Int jaer (…) quamen meester Jan van Lijshout, die smit, (…)” [120]

“Int jaer (…) quam van Bredaa Claes Kemerlinc ende bracht Jan, sinen sone, welc Jan (…) viel van sijns vader snydertafel (…)” [121]

“Int jaer (…) quam van Vilvorden een eersam man Michiel van Melbroec, een steenhouwer, (…)” [122]

“Int jare (…) quam uutten Vene Jan die wewer met sijnre dochter (…)” [123]

“Item het was een moelenaer woenachtich te Haerlem (…)” [124]

 

(h) arbeiders e.a.

“Item hier in  der steden was een pijnre, die sijn broot hier in der stede plach te winnen mit dreghen ende mit anderen arbeide, (…)” [125]

“Item het was een schaepharde ende quam (…)” [126]

 

(i) armen

“Item Anno M cccc XLIX was een arm vrouken te Dordrecht (…)” [127]

“Item (…) was een goet man, die sijn broot plach te winnen mit sinen handen, (…). (…) want hy arm was.” [128]

2.1.2. Geografische herkomst van de pelgrims

 

Het overgrote deel van de pelgrims was afkomstig uit de Nederlanden. Meestal woonden zij in de nabije omgeving van het bedevaartsoord in kwestie, maar ook zien we vaak dat ze een hele tocht moeten maken om de bedevaart te volbrengen. Dergelijke data geven een indicatie naar de omvang van het verspreidingsgebied van de cultus. Niet altijd wordt expliciet weergegeven waar de pelgrims vandaan komen, maar er kunnen toch wel enkele voorzichtige cijfers gegeven worden. Volgens Verhoeven moet – althans voor Delft – rekening gehouden worden met een hoger reëel percentage van pelgrims afkomstig uit de stad zelf dan af te leiden is uit de bronnen. Voor de verschillende Delftse cultuscentra bestudeerde Verhoeven het gebied van herkomst van de pelgrims wier woonplaats aangegeven staat in de mirakelboeken. In het mirakelboekje ter ere van Maria Jesse is de afkomst van de pelgrims altijd weergegeven, bij het heilige Kruis in 72% van de gevallen, en bij Maria ter Nood Gods wordt de woonplaats van 84% van de pelgrims vernoemd. Verhoeven plaatste de herkomstgebieden op een kaartje (cf. figuur 1). Hieruit blijkt dat de Delftse vereringen vooral een plaatselijke werking gehad hebben. In 56% van de mirakelverhalen uit de drie bestudeerde cultuscentra is de pelgrim in kwestie woonachtig in Delft zelf.[129]

 

Ook de verering van het heilig Hout te Dordrecht lijkt een zeer plaatselijke werking te hebben gehad. In de meeste gevallen wordt niet aangegeven waar de persoon in kwestie woonde; waarschijnlijk gaat het hier om mensen uit Dordrecht zelf, net zoals wanneer er een straat of dergelijke vernoemd wordt:

 

“Item. Ick Bael kind, int sGravestraetghen, (…)” [130]

“Item. Gert in die Apteke kint, up den hoeck van den Tolbrugstraet, (…)” [131]

“Item. Kenlijck ist (…) die Steven die schrijnmaeker, wonende bijder Grooter Kerck, (…)” [132]

“Item. Claes Ghijsbrechtssoen kint van vi jaren, wonende bij die Nyeuwe Brugghe, (…)” [133]

 

Figuur 1: Herkomstplaatsen van de pelgrims, genoemd in de mirakelboeken van de Delftse cultusplaatsen[134]

Slechts een aantal keer wordt aangegeven dat de betrokkene van elders afkomstig is. In de meeste gevallen gaat het dan om een plaats in de omgeving van Dordrecht, zoals Schoonhoven en Lekkerkerk. Vanuit beide plaatsen was Dordrecht op één dag reizen te bereiken:

 

“Item. Een jonck kint van Schoonhoven, (…)” [135]

“Idem. een jonck wijff van Leckerkerck, (…)” [136]

 

Een enkele keer passeren inwoners van steden die verderaf gelegen waren, zoals Utrecht en Haarlem. De Utrechtenaars die we in deze bron ontmoetten, waren echter onderweg. Op het ogenblik dat de bedevaart beloofd werd, bevonden zij zich vlakbij Dordrecht:

 

“Item. Brons die glaesmaker ende sijn wijff sijn ghereyst van Utrecht, ende wilden thuys wesen. Ende onder weghe van reysen wertet wijff all syeckelick, ende quamen in Papendrechtse veer.” [137]

 

Eén maal worden pelgrims uit Haarlem in Noord-Holland genoemd. Deze bedevaartgangers hadden wél een grote reis achter de rug. In vogelvlucht bedraagt de afstand van Haarlem tot Dordrecht een kleine zeventig kilometer. Omwille van de moeilijke reisomstandigheden in de late Middeleeuwen bedroeg een dagreis ten hoogste zo’n twintig à dertig kilometer, zodat een dergelijke onderneming een heel aantal dagen in beslag moet hebben genomen: [138]

 

“Item. Een kint van Haerl(e)m, (…)” [139]

 

In het mirakelboekje van Gullegem vervolgens zien we dat de meeste mensen uit de parochie van Gullegem zelf komen en uit de parochie van “Huele”, thans Heule, die in het oosten grensde aan de Gullegemse parochie. Vervolgens passeert er één pelgrim uit de stad Kortrijk, die zich zo’n vijf kilometer ten noorden van Gullegem bevindt, en tenslotte is er nog een bedevaartganger die afkomstig is uit de parochie van “Moorseele”, het huidige Moorsele, op zo’n drie kilometer ten westen van Gullegem.[140]

 

De verering van Onze Lieve Vrouw te ’s-Hertogenbosch had duidelijk een veel grotere verspreiding dan de hierboven besproken cultusplaatsen. De pelgrims die te ’s-Hertogenbosch arriveerden, waren afkomstig uit alle hoeken van de toenmalige Nederlanden. Uiteraard komt een groot deel van de gelovigen – veertig procent - uit het hertogdom Brabant zelf, dus nog vrij dicht bij Den Bosch, maar opmerkelijk is wel dat er zich slechts elf Bosschenaren onder de pelgrims bevinden.[141] Vermits het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, is om de afstanden tussen de woonplaatsen en ’s-Hertogenbosch te berekenen in reële reisweg, werd desalniettemin geopteerd om de afstanden in vogelvlucht aan te geven.

In het hiernavolgende overzicht worden voorbeelden gegeven van woonplaatsen van de pelgrims uit de mirakelverhalen. De onderverdeling volgens dagreizen is overgenomen van Verhoeven, die voor de late Middeleeuwen berekende dat men per dag een maximale afstand van twintig tot dertig kilometer kon afleggen (cf. supra). De bedevaarten moesten immers veelal te voet ondernomen worden via een beperkt en slecht onderhouden wegennet.[142]

 

(a) Maximaal 1 dagreis (30 km) verwijderd van ‘s-Hertogenbosch

“Int jaer (…) Hein Celensoen ende Aleit, sijn sijf, wonende ten Bosch opten Vuchterendike [143]

“Int jaer (…) quamen van Den Dunghen [144] (5 km ten Z van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam van Druenen [145] (10 km ten W van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam van Hedichusen Maes Luub” [146] (10 km ten NO van ‘s-Hertogenbosch)

“Item (…) quam een vrouwe van Boxtel [147] (12 km ten Z van ‘s-Hertogenbosch)

“Item (…) een kijnt, gheheyten Claes, soen Jans Meyer, wonende bi der kercken van Waelwijc (…)” [148] (17 km ten W van ’s-Hertogenbosch)

Int jare (…) quamen van Herwinen [149] (kleine 20 km ten NW van ‘s-Hertogenbosch)

“Item (…) quam voer Onser-Vrouwenbeelt voirs. Heche vander Beet, wonende in der parochi van Herpen (…)” [150] (25 km ten NO van ’s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam tot Thertoghebossche Beerthout Beerthoutssoen ende sijn wijf met ghebueren, wonende tot Son [151] (25 km ten ZO van ’s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam tot Tsertoghenbosche Ghijsbrecht die Koc ende Geertruut, sijn sijf, wonende te Brakel [152] (Brakel in Gelderland: 20 km ten NW van ’s-Hertogenbosch; Brakel in Noord-Brabant: 28 km ten ZW van ’s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quamen meester Jan van Lijshout, die smit, wonenden te Lijshout [153] (een kleine 30 km ten ZO van ‘s-Hertogenbosch)

 

(b) Maximaal 2 dagreizen (60 km) verwijderd van ’s-Hertogenbosch

“Int jaer (…) quam vanden Brielle [154] (De Briel, 40 km ten W van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam van Bredaa [155] (40 km ten ZW van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam van Dordrecht [156] (45 km ten NW van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam van Utrecht [157] (45 km ten N van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam tot Thertoghebossche Jan Bouman ende sijn wijf, woeneden tot Driel [158] (50km ten NO van ’s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam van Arnem [159] (Arnhem: 50 km ten NO van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quamen van Gouraec in die prochi van Mordrecht byder Goude [160] (Mordrecht bij Gouda: 55 km ten NW van ’s-Hertogenbosch) 

 

(c) Tussen 60 en 100 km verwijderd van ’s-Hertogenbosch

“Int jaer (…) quamen van Haserswou tusschen Leiden ende Scoenhoven Gylijs Janssoen” [161] (dikke 65 km ten NW van ’s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quamen van Doesborch by Zutphen [162] (een kleine 70 km ten NO van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quamen van Leyden [163] (75 km ten NW van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jare (…) quam hier Margriete Smeeds van Liere [164] (Lier: 80 km ten ZW van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam van Amsterdam [165] (80 km ten N van ‘s-Hertogenbosch)

“Item (…) quam tot Thertoghenbossche voer dat beelde Marien Gherijt Woutserssoen, woent tot Sgrevenhaghe [166] (’s-Gravenhage: 80 km ten NW van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam van Diest [167] (80 km ten Z van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quamen van Haerlem [168] (90 km ten NW van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quamen van Zuuthen bi Zwol [169] (Zuthem bij Zwolle: 100 km ten NO van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quamen van Sunte-Truden [170] (Sint-Truiden: een kleine 100 km ten ZO van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jare (…) quam hier Soffie, Jorden Crix wijf, van Campen [171] (Kampen: 100 km ten NO van ‘s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam Jan Mannart, woenenden te Mechgelen (…)” [172]  (hier kan zowel het Belgische Mechelen als het Mechelen in Nederlands-Limburg mee bedoeld worden: beide liggen op ongeveer 100 km afstand van ’s-Hertogenbosch-)

 

(d) Meer dan 100 km verwijderd van ’s-Hertogenbosch

“Int jaer (…) quam van Vilvorden een eersam man” [173] (105 km ten ZW van ’s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quam van Brugge Claes Hoec” [174] (150 km ten ZW van ’s-Hertogenbosch)

“Int jaer (…) quamen van Staveren uyt Oestvrieslant [175] (160 km ten N van ’s-Hertogenbosch)

 

Figuur 2: Kaart van Nederland, anno 2001[176]

klik op de kaart om te vergroten.
Druk op "vorige" om terug te keren.

 

Voor de cultus van Maria van Amersfoort werd evenals in ’s-Hertogenbosch een veel grotere verspreiding vastgesteld dan in de andere mirakeloorden.  Naar Amersfoort kwamen vooral Utrechtenaars, maar daarnaast ook pelgrims uit de hele Nederlanden, en zelfs daarbuiten. Na Utrecht zijn de meest genoemde steden in het Amersfoortse mirakelboek Kampen, Gouda, Leiden en Haarlem, Deventer en Amsterdam.[177]

 

2.1.3. De kleding van de pelgrims

 

Regelmatig wordt in de mirakelverhalen gewag gemaakt van een speciale klederdracht tijdens de bedevaart. Deze ongewone kledij dient begrepen te worden als een teken van soberheid en nederigheid. De meest voorkomende elementen zijn wollen of linnen klederen en de afwezigheid van schoeisel.[178] Het maken van de tocht op blote voeten en het dragen van wollen klederen lijken eerder signalen te zijn geweest van persoonlijke boetedoening. Linnen kledij daarentegen was een teken van publieke vernedering omdat deze stof voornamelijk gebruikt werd voor het vervaardigen van onderkleding. Ruwe wol, het soort dat gebruikt werd als boetekleed, werd in normale omstandigheden niet direct op het lichaam gedragen omwille van de huidirritatie die het met zich meebracht.[179]

Naast deze steeds terugkerende elementen bevatten de bronnen nog andere tekenen van soberheid en boetedoening. Zo werd wel eens gebruik gemaakt van boetekoorden, bedelnappen, kleppers[180] en hoeden. Een enkeling zou de bedevaart – of het laatste deel ervan - zelfs volledig naakt hebben gemaakt. Hoogstwaarschijnlijk wordt hiermee niet bedoeld dat de pelgrim geheel naakt was maar dat de man in kwestie erg pover gekleed ging.[181]

Ook zonder deze tekenen van boetedoening konden pelgrims onmiddellijk herkend worden. Er waren immers een aantal elementen die tot de standaarduitrusting van een pelgrim behoorden, zoals een lange mantel ter bescherming tegen wind, regen en dergelijke.[182]

 

2.2. De ex-voto’s

 

Voor deze paragraaf wordt afgesloten, is het nuttig nog even in te gaan op de geschenken die de pelgrims achterlieten bij de miraculeuze beelden. Deze ex-voto’s bestonden immers vaak uit een niet te onderschatten deel van het onzekere inkomen.

 

Er werd reeds aangegeven dat in de onderzochte mirakelboeken enkel dankbedevaarten voorkomen. Ongetwijfeld werden ook opgelegde bedevaarten en pelgrimstochten uit vroomheid gemaakt naar de cultusplaatsen in kwestie, maar deze komen uiteraard niet voor in de mirakelboeken (cf. supra).[183] Vermits de bedevaarten werden gemaakt als blijk van dank voor een bekomen redding of genezing, werd in de meeste gevallen ter plaatse ook een offerande gedaan. Deze offerande had doorgaans een rechtstreeks verband met het soort van genezing.[184] Zo werd meestal het genezen lichaamsdeel geschonken in de vorm van was, zilver, hout of goud.[185] Een ander vaak voorkomend gebruik, dat voornamelijk in het mirakelboek van ’s-Hertogenbosch wordt teruggevonden, is dat het gewicht van de genezen persoon werd geofferd in wijn en weit:

 

“Ende vader ende moeder riepen Ons Vrouwe aen van Tsertoghenbosch, dat si hen vertroesten moest met haren doden kinde; si woudense versoeken met haerre offeranden ende haer kint doen weghen met wijn ende met weyt”. [186]

“Doe ghelove si haer bevaert tot Onser Sueter Vrouwen tot Tsertoghenbosch; si woudse versoeken met haerre offerande ende haer kint doen weghen met wijn ende met weite, opdat si vertroest mocht werden met haren kinde”. [187]

“Ende doe riep die moeder op Onse Vrouwe Shertoghenbosch; si soude haer kint doen weghen met wine ende met weite, datsi dat behoeden moeste”. [188]

 

De dankbare pelgrims offerden niet alleen wijn en weit. Sommigen onder hen – waarschijnlijk de iets kapitaalkrachtiger pelgrims – offerden hun gewicht in was, goud, zilver, rogge en vlas:

 

“Ende vaeder ende moeder gheloefden hoer bedevart tot Onser Zoeter Vrouwen tot Thertoghebossche, dat si hem vertroesten wouden met horen doeden kijnde; si woudesen versueken met horen offerhande ende hoer kijnt doen weghen met wijn, met rogghe, met 3 pont was ende met silver”. [189]

“Doen gheloefde Jan ende sijn wijf voersc.: woude hen God ende Onse Suete Vrouwe van Tsertoghenbosch een levende kint verlenen, si wouden dat kint ende die moeder voersc. doen weghen met wijn en met weit, met gout ende met silver”. [190]

“Ende vader ende moeder vorsc. sijn comen met Jan vorsc. ten Bosch opten vorsc. dach vorden beelt Sente Marien indie nyewe capelle ende hebbenten gheweghen met was, met vlas, met rogghe ende met silver, ghelijc als si gheloeft hadden”. [191]

 

Tenslotte werd ook geregeld een wassen beeld geschonken:

 

“Ende si gheloefde hare bedevaerd tot Onser Soeter Vrouwen Tshertoghenbosch; si woudse versoeken met hare offerande ende offeren een beelde van wasse, opdat si vertroest mochte werden met haren doden kinde”. [192]

“(…) hi woudse versueken met borne ende met brode, een kint [kinderfiguurtje] te offeren van 2 loet silvers ende een wassen beelt ende een kersse te offeren, opdat hi vertroest mocht werden met sinen doden kinde (…)” [193]

 

 

ARTIKEL 3. DE ONTWIKKELING VAN DE MARIAVERERING IN DE LATE MIDDELEEUWEN

 

 

Hoewel de Mariaverering reeds bestond in de vroegste tijden van het Christendom, werd de Moeder van Christus pas in de late Middeleeuwen echt populair bij het volk.[194] Op dat ogenblik ging men de nadruk immers veel sterker leggen op de menselijke kant van Jezus en Maria. Ook het moederschap van Maria werd nu geaccentueerd, waardoor zij een menselijke, liefhebbende moederfiguur werd voor alle gelovigen.[195] Gevolg hiervan is dat Maria zich in het bijzonder zou hebben ontfermd over de zwakkeren en de onschuldigen in de samenleving.[196] Vanuit deze achtergrond is het dus ook logisch dat kinderen, gezien hun grote kwetsbaarheid, een relatief belangrijke plaats innemen in de mirakelboeken.

Daarnaast blijkt dat Maria, in tegenstelling tot de meeste andere heiligen, niet gespecialiseerd was in het genezen van bepaalde kwalen. Haar mirakelen hebben betrekking op alle soorten ziekten en ongelukken, zodat Zij ook geen voorkeur uitdrukte voor bepaalde bevolkingsgroepen.[197]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[82] P. BOT, Tussen verering en verachting. De rol van de vrouw in de middeleeuwse samenleving, p. 28.

[83] E. AERTS, Socio-economische geschiedenis van de Middeleeuwen, onuitgegeven cursus, p. 55-56.

[84] H. HENS e.a., ed. Mirakelen van Onze Lieve Vrouw tot ’s-Hertogenbosch, p. 81-82.

[85] D.P. OOSTERBAAN, ed. Kroniek van de Nieuwe Kerk te Delft, p. 111.

[86] P. BOT, Tussen verering en verachting. De rol van de vrouw in de middeleeuwse samenleving, p. 37-38, 45.

[87] O. THIERS, Bedevaart en kerkeraad: de Amersfoortse vrouwevaart van 1444 tot 1720, p. 14-15.

[88] F. PIJPER, Middeleeuwsch Christendom. De heiligen-verering. p. 198.

[89] G. NIJSTEN, Volkscultuur in de Late Middeleeuwen. Feesten, processies en (bij)geloof, p. 33.

[90] J. VAN HERWAARDEN, Beminden wij onze heiligen wel?, p. 137-141.

[91] H. HENS e.a., ed. Mirakelen van Onze Lieve Vrouw tot ’s-Hertogenbosch, p. 64-65.

[92] Ibid. p. 63-65.

[93] J. VAN HERWAARDEN, Beminden wij onze heiligen wel?, p. 142.

[94] P. LUKKENAER, ed. Mirakelboeck Onser Liever Vrouwen t’Amersfoert, p. 2.

[95] Ibid. p. 3.

[96] Ibid. p. 14.

[97] Ibid. p. 41.

[98] Ibid. p. 56.

[99] Ibid. p. 57: “cureijt” = pastoor.

[100] Ibid. p. 31.

[101] Ibid. p. 57: “vuijt der oorden van Prucen” = uit de Duitse ridderorde.

[102] G. VERHOEVEN, Devotie en negotie. Delft als bedevaartplaats in de late middeleeuwen, p. 213.

[103] P. LUKKENAER, ed. Mirakelboeck Onser Liever Vrouwen t’Amersfoert, p. 62.

[104] Ibid. p. 74.

[105] Ibid. p. 32.

[106] Ibid. p. 33.

[107] Ibid. p. 11: “kreijer” = een groot schip, vooral bestemd voor de Oostzee-handel.

[108] Ibid. p. 22.

[109] Ibid. p. 33.

[110] Ibid. p. 8: “proebst” = rechterlijk ambtenaar

[111] H. HENS e.a., ed. Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te ’s-Hertogenbosch, p. 322: “gheven die gruyte” = geeft (als gruitmeester) de gruit (voor het bierbrouwen, in pacht) uit.

[112] Ibid. p. 379-380: “tghewanthuus” = het gewandhuis of de lakenhal; “te verwaerne” = te beheren.

[113] Ibid. p. 512: “tsertoghen jaghere van Ghelre” = jager van de hertog van Gelre.

[114] P. LUKKENAER, ed. Mirakelboeck Onser Liever Vrouwen t’Amersfoert, p. 5.

[115] G. VERHOEVEN, ed. Het Mirakelboek van het Heilig Hout te Dordrecht, p. 115.

[116] Ibid. p. 117.

[117] Ibid. p. 121.

[118] Ibid. p. 123.

[119] Ibid. p. 125.

[120] H. HENS e.a., ed. Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te ’s-Hertogenbosch, p. 272.

[121] Ibid. p. 339: “snydertafel” = kleermakerstafel.

[122] Ibid. 460.

[123] Ibid. p. 584.

[124] P. LUKKENAER, ed. Mirakelboeck Onser Liever Vrouwen t’Amersfoert, p. 68.

[125] G. VERHOEVEN, Devotie en negotie. Delft als bedevaartplaats in de late middeleeuwen, p. 219: “pijnre” = arbeider (van “pinen” = arbeiden)

[126] P. LUKKENAER, ed. Mirakelboeck Onser Liever Vrouwen t’Amersfoert, p. 48: “schaepharde” = herder.

[127] P. LUKKENAER, ed. Mirakelboeck Onser Liever Vrouwen t’Amersfoert, p. 37.

[128] G. VERHOEVEN, Devotie en negotie. Delft als bedevaartplaats in de late middeleeuwen, p. 219.

[129] Ibid. p. 123-125.

[130] G. VERHOEVEN, ed. Het mirakelboek van het Heilig Hout te Dordrecht, p. 112.

[131] Ibid. p. 113.

[132] Ibid. p. 114.

[133] Ibid. p. 116.

[134] Ibid. p. 126. (De cultus van Onze Lieve Vrouw van Zeven Smarten uit de Oude Kerk is hier ook meergerekend).

[135] Ibid. p. 126. (Schoonhoven bevindt zich ongeveer halfweg tussen Utrecht en Dordrecht, op zo’n 20km ten Noorden van Dordrecht).

[136] Ibid. p. 126. (Lekkerkerk is iets zuidelijker te situeren dan Schoonhoven, op een 12-tal km van Dordrecht).

[137] Ibid. p. 117-118. (Papendrechtse veer: men moest van daar overvaren naar  Dordrecht, dat immers op een eiland lag).

[138] G. VERHOEVEN, Devotie en negotie. Delft als bedevaartplaats in de late Middeleeuwen, p. 125.

[139] G. VERHOEVEN, ed. Het mirakelboek van het Heilig Hout te Dordrecht, p. 118.

[140] L. DE WOLF, ed. ’t Mirakelboekje van Gulleghem, p. 156-158, 184-186, 199-201.

[141] H. HENS e.a., ed. Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te ‘s-Hertogenbosch, p. 73.

[142] G. VERHOEVEN, Devotie en negotie. Delft als bedevaartplaats in de Late Middeleeuwen, p. 125.

[143] H. HENS e.a., ed. Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te ’s-Hertogenbosch, p. 246.

[144] Ibid. p. 404.

[145] Ibid. p. 263.

[146] Ibid. p. 378.

[147] Ibid. p. 205.

[148] Ibid. p. 199.

[149] Ibid. p. 346.

[150] Ibid. p. 191.

[151] Ibid. p. 220.

[152] Ibid. p. 241.

[153] Ibid. p. 272.

[154] Ibid. p. 336.

[155] Ibid. p. 339.

[156] Ibid. p. 263.

[157] Ibid. p. 496.

[158] Ibid. p. 223.

[159] Ibid. p. 379.

[160] Ibid. p. 328.

[161] Ibid. p. 550.

[162] Ibid. p. 323.

[163] Ibid. p. 314.

[164] Ibid. p. 627.

[165] Ibid. p. 322.

[166] Ibid. p. 203.

[167] Ibid. p. 365.

[168] Ibid. p. 257.

[169] Ibid. p. 395.

[170] Ibid. p. 554.

[171] Ibid. p. 593.

[172] Ibid. p. 208.

[173] Ibid. p. 460.

[174] Ibid. p. 430.

[175] Ibid. p. 261.

[176] Encartaâ Grote Wereldatlas 2001 Winkler Prins. CD-ROM. Redmond, 2001.

[177] P. LUKKENAER, ed. Mirakelboeck Onser Liever Vrouwen t’Amersfoert, p. VI-VII.

[178] H. HENS e.a., ed. Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te ’s-Hertogenbosch, p. 67-68.

[179] G. VERHOEVEN, Devotie en negotie. Delft als bedevaartplaats in de late Middeleeuwen, p. 147.

[180] Kleppers of ratels werden normaal gedragen door melaatsen. Het was dus erg vernederend om ermee rond te lopen.

[181] H. HENS e.a., ed. Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te ’s-Hertogenbosch, p. 68.

[182] G. NIJSTEN, Volkscultuur in de Late Middeleeuwen, p. 44-45.

[183] H. HENS e.a., ed. Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te ’s-Hertogenbosch, p. 65.

[184] Ibid. p. 67.

[185] G. NIJSTEN, Volkscultuur in de Late Middeleeuwen. Feesten, processies en (bij)geloof, p. 46.

[186] H. HENS e.a., ed. Mirakelen van Onze Lieve Vrouw te ’s-Hertogenbosch, p. 251.

[187] Ibid. p. 300.

[188] Ibid. p. 378.

[189] Ibid. p. 221.

[190] Ibid. p. 257.

[191] Ibid. p. 589.

[192] Ibid. p. 513.

[193] Ibid. p. 353.

[194] J. VAN HERWAARDEN,  Middeleeuwse bedevaarten, p. 48.

[195] G. NIJSTEN, Volkscultuur in de Late Middeleeuwen, p. 24-25.

[196] P.J.A. NISSEN, De heilige vriend Gods Eusebius, p. 297.

[197] Ibid. p. 298.