De Zeven Meesteren van Rome. Onderzoekingen over een Middelnederlandse prozavertaling van de Historia Septem Sapientum. (Niels Evers)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Bijlagen

 

Bijlage 1. De verschillende versies van de Zeven Wijzen-traditie en hun exempelen

 

versie K

versie C

versie D

versie A

versie L

versie M

versie H

versie S

versie I

Arbor

 

Arbor

Arbor

Arbor

Arbor

Arbor

Arbor

Canis

Canis

 

Canis

Canis

Canis

Canis

Canis

Canis

Arbor

Senescalcus

 

Senescalcus

Aper

Aper

Aper

Aper

Aper

Medicus

Medicus

 

Medicus

Medicus

Medicus

Medicus

Puteus

Medicus

Aper

Aper

 

Aper

Gaza

Gaza

Gaza

Gaza

Gaza

Puteus

Puteus

 

Puteus

Puteus

Puteus

Avis

Avis

Puteus

Gaza

Roma

 

Sapientes

Senescalcus

Senescalcus

Filius

Sapientes

Senescalcus

Tentamina

Tentamina

Tentamina

Tentamina

Tentamina

Tentamina

Vidua

Tentamina

Tentamina

Senescalcus

Gaza

Roma

Roma

Virgilius

Virgilius

Nutrix

Virgilius

Virgilius

Avis

Avis

Avis

Avis

Avis

Avis

Anthenor

Medicus

Avis

Virgilius

Sapientes

Sapientes

Gaza

Sapientes

Sapientes

Spurius

Senescalcus

Roma

Sapientes

Vidua

Vidua

Vidua

Vidua

Vidua

Filia

Cardamum

Amatores

Filia

Sapientes

Virgilius

Virgilius

Virgilius

Roma

Noverca

Assassinus

Inclusa

Noverca

Inclusa

Inclusa

Inclusa

Inclusa

Inclusa

 

Inclusa

Vidua

Inclusa

Roma

Vaticinium

Vaticinium

Vaticinium

Vaticinium

 

Vaticinium

Vaticinium

Amici

Vaticinium

 

Het bovenstaande schema heb ik ontleend aan: Campbell 1907, p. xxxv.

 

 

Bijlage 2. Beknopte beschrijving van het enig bekende handschrift dat De zeven meesteren van Rome bevat

 

Staatsbibliotheek Berlijn

Handschriftenafdeling

Potsdamer Str. 33

Signatuur: Ms. germ. Fol. 1001

enkeltekst-handschrift

verhaal over de zeven wijzen van Rome (versie H subversie II)

Middelnederlands, zeer sporadisch een Latijnse spreuk

1470-1475

 

De bladen van het handschrift zijn van papier. Er is geen gebruik gemaakt van perkamenten verstevigingstrookjes. Op enkele vlekken na verkeert het papier in prima conditie. Het vertoont geen scheuren of rafels waardoor de hele tekst goed leesbaar is. In het papier laten zich twee watermerken onderscheiden. De eerste 4 folia bevatten een P als watermerk. Deze P komt het meest overeen met Briquet nr. 8580. In Piccard hoort hij bij Buchstabe P die in groep IV beschreven wordt. De overige bladen hebben een ossenkop zonder neusgaten, stomp en met een St. Andrieskruis als watermerk. Deze ossenkop komt het meest overeen met Briquet nr. 14239. In Piccard is de ossenkop een variant van Ochsenkopf IX, 183-188.

            Het handschrift omvat 30 folia, verdeeld over 4 katernen. Het eerste katern bevat 7 bifolia (septern) en het tweede 6 (sextern). Ten slotte zijn er 2 katernen die ieder uit één bifolium bestaan. In de navolgende tekening vindt men een schematische weergave van de katernen- en bladenstructuur van dit handschrift:

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14    15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26    27 28    29 30

(N.B: in de papieren versie is met potlood de katernen- en bladenstructuur van dit handschrift aangegeven. Ook de verschillende paragraaftekens zijn met potlood in de papieren versie bijgetekend. )

 

De rectozijde van het eerste blad is minder wit, vlekkeriger en groezeliger dan de overige bladen. De versozijde van het laatste blad vertoont twee grote zwarte vlekken en is nogal smoezelig. Deze observaties leiden tot de hypothese dat het handschrift een tijdlang zonder band en zelfstandig gefunctioneerd heeft. Op de bladen komen geen custoden of katernsignaturen voor. De bladen zijn met potlood in moderne hand gefolieerd: aan de rectozijde van ieder blad is in de rechterbovenhoek een Arabisch cijfer neergeschreven. Ter bescherming is het manuscript zowel aan de voorkant als aan de achterkant van een schutblad voorzien.

            De folia zijn ongeveer 27,2 cm lang en 19,2 cm breed. In de bovenmarge van sommige bladen heb ik vier lijngaatjes kunnen ontdekken die de kantlijnen en kolommen uitlijnen. Deze vier verticale lijnen zijn doorlopend en met een droge, witte stift of ‘blind’ aangebracht. Het is zeer waarschijnlijk dat er ook lijngaatjes zijn geprikt die de bovenmarge en ondermarge hebben uitgelijnd: de bovenste 1,8 cm en de onderste 4,4 cm van de bladen zijn nooit beschreven. Misschien zijn deze lijngaatjes bij het binden in de vouw verdwenen. Ik heb ze in ieder geval niet op de bladen kunnen terugvinden. Ieder blad bevat twee kolommen. Deze kolommen bevinden zich 1,7 cm uit elkaar. De bladspiegel per kolom bedraagt 6,8 : 21 cm. Alleen kolom b van f. 30recto is niet helemaal volgeschreven. De regelaantallen variëren tussen de 41 en 48 regels per kolom. De regelhoogte bedraagt tussen de 4,2 en 4,5 mm. De verschillen in het regelaantal en het ontbreken van lijngaatjes die de regels uitlijnen wijzen er mijns inziens op dat de regels niet vooraf gelinieerd zijn: door het uitlijnen van de kolommen en kantlijnen is enkel het schrijfkader weergegeven.

            Ik denk dat er 3 handen in het manuscript te onderscheiden zijn. De lopende tekst is door de kopiist aan het papier toevertrouwd. De rubricator heeft de tekst van rubrieken voorzien. Aan (bijna) ieder exempel laat hij een opschrift voorafgaan. Ten slotte heeft de corrector enkele malen het werk van de kopiist verbeterd. Wie wil weten waar hij heeft ingegrepen, zie hoofdstuk 3 noot 23 van deze bijdrage. Deze drie personen schreven alledrie in een C-cursief.

            Er is structuur in de tekst aangebracht door zinnen met eenregelige hoofdletters te laten beginnen, door plaatsnamen, eigennamen en Latijnse spreuken of citaten met rode inkt te onderstrepen en door rode lombarden, één rode initiaal, rode paragraaftekens en rode opschriften in te voegen. De eenregelige hoofdletters zijn vaak voorzien van een verticaal rood streepje. De exempelen, op een na, beginnen met een 3 regels hoge lombarde (het 15e exempel kent een 4 regels hoge lombarde). In de zijmarges of onder de rode inkt zijn de representanten nog leesbaar die aangeven welke letter de rubricator diende neer te schrijven. De tekst begint met een eenkleurige (rood) initiaal. Ook ditmaal is de representant nog leesbaar die aangeeft welke letter moest worden opgetekend. De kopiist heeft twee verschillende paragraaftekens door elkaar gebruikt:    en       .  Zij geven aan dat er sprekerswisselingen optreden in de tekst of dat er een nieuw onderwerp aan de orde komt. Boven de verschillende exempels zijn rubrieken opgetekend waarin vermeld wordt wie het exempel vertelt. Alleen aan het 13e exempel gaat geen rood opschrift vooraf. Kennelijk is de rubricator hier vergeten de opengelaten bladspiegel te vullen.

            Ter decoratie is op de bovenste regel van een kolom soms een letter in een sierpatroon verlengd. Dergelijke versieringen worden cadellen genoemd. Zij hebben in dit handschrift vaak de vorm van een gezichtje of van een bloemetje. Af en toe kenmerken zij zich door een abstract lijnenspel en hebben ze wel wat weg van een tribal tattoo. Eenmaal is tussen de kolommen een decoratie, in de vorm van een gezichtje, aangebracht. Al deze simpele versierseltjes zijn met dezelfde zwarte - soms ietwat bruine inkt - geschetst en door de rubricator van rode streepjes en puntjes voorzien. Zij vervullen enkel een decoratieve functie.

            Het handschrift is op 4 plaatsen aan een 27cm lange perkamenten rug bevestigd: het is met touwen om pinnetjes gewikkeld die op 5½, 11, 15½ en 20½ cm lengte in de rug zijn aangebracht. De rug is aan de platten vastgeplakt. Omdat deze platten van karton zijn, is het uitgesloten dat zij deel hebben uitgemaakt van de oorspronkelijke band van de codex. Er is een papieren dekblad vastgelijmd aan de binnenkant van de kartonnen voorplat. Dit dekblad vormt met het voorste schutblad een bifolium. Aan de binnenkant van het achterplat is ook een dekblad vastgeplakt. Dit dekblad vormt met het achterste schutblad een bifolium. Op de rug is een rode papieren strook bevestigd waarop in goudkleurige letters te lezen valt: ‘Ms. Germ fol. 1001’, eronder is met zwarte inkt het volgende neergepend in moderne hand: ‘Die sieben weisen Meister niederdeutsch’.

            Via welke omzwervingen het handschrift uiteindelijk in de Staatsbibliotheek van Berlijn terecht is gekomen, heb ik in het kader van mijn onderzoek niet kunnen achterhalen. Ik volsta hier met het noemen van de gebruikssporen zonder daarbij aan te geven wie wat wanneer waar neergeschreven heeft. Op het voorste dekblad is met potlood de signatuur van het handschrift aangegeven: ‘Ms. germ. Fol. 1001’. Op de rectozijde van het voorste schutblad is in een andere hand met zwarte inkt geschreven: ‘Gekauft vom Buchhändler L. Rosenthal in München in April 1883.’ Op de versozijde van dit schutblad is in de linkerbovenhoek, met potlood, ‘No 488’ neergepend. Hieronder staat een deels uitgegumde aantekening die slechts gedeeltelijk te ontcijferen is. Met behulp van een loep heb ik het volgende kunnen achterhalen: ‘Roman des … … M. 200.’ Op f. 1recto is met zwarte inkt ‘acc. 11,195’ opgetekend. Op het achterste dekblad is met potlood het volgende vermeld in de linker bovenhoek: ‘Fr. R. J. J. Ko. 30 Lee.’ Behalve deze aantekeningen is hetzelfde rode stempel gezet op f. 1verso en op f. 30verso: ‘Ex Biblioth. Regia Berolinensi’.               

           

 

Bijlage 3

Kopie van het handschrift dat De zeven meesteren van Rome bevat

 

(NB: is niet opgenomen in de digitale versie, wel in de papieren versie)

 

 

 

Bijlage 4

Doorlopende vergelijking tussen Van den VII vroeden van binnen Rome, De zeven meesteren van Rome en Die historie van die seven wijsen mannen van Romen

 

In de navolgende vergelijking worden Van den VII vroeden van binnen Rome (in het vervolg aangeduid met: ‘SV’), Die hystorie van die seven wijse mannen van Romen (‘HW’) en De zeven meesteren van Rome (‘ZM’) naast elkaar gelegd. Puntsgewijs worden de contrasten tussen deze drie teksten opgesomd. Omdat HW en ZM tot subversie II van versie H te rekenen zijn, hebben deze teksten meer met elkaar gemeenschappelijk dan met SV die tot versie A behoort. Op de vraag of de lezingen al in de grondteksten van de Middelnederlandse teksten te vinden waren of dat zij juist originele vondsten van de Middelnederlandse auteurs zijn, wordt op deze plaats geen antwoord gegeven. 

 

Voor SV heb ik gebruik gemaakt van de editie Stallaert:

Van den VII vroeden van binnen Rome. Een dichtwerk der XIVe eeuw. Ed. Stallaert, K. Gent 1889.

 

Voor HW heb ik de editie Botermans gehanteerd:

Die hystorie van die seuen wijse mannen van romen. Bewerkt door A.J. Botermans, tekst Herdruk naar het eenig bekende exemplaar der editio princeps, A. 1479, berustende in de Bibliotheca Academiae georgiae Augustae te Gõttingen. Haarlem 1898.

 

Voor ZM diende de tekst zoals overgeleverd in het Berlijnse handschrift als voorbeeld. 

 

Vergelijking wat betreft VORM:

SV is in verzen geschreven, ZM en HW zijn in proza opgetekend.

 

Vergelijking wat betreft VOLGORDE EXEMPELEN:

ZM en HW: 1) Arbor 2) Canis 3) Aper 4) Puteus 5) Gaza 6) Avis 7) Sapientes 8) Tentamina

9) Virgilius 10) Medicus 11) Senescalcus + Roma 12) Amatores, 13) Inclusa 14) Vidua

15) Vaticinium + Amici

SV: 1) Arbor 2) Canis 3) Aper 4) Medicus 5) Gaza 6) Puteus 7) Senescalcus 8) Tentamina

9) Virgilius 10) Avis 11) Sapientes 12) Vidua 13) Roma 14) Inclusa  15) Vatinicium

 

In HW en ZM zijn de exempelen Roma en Senescalcus tot een verhaal samengesmeed. Hierdoor kon er een nieuw verhaal worden ingevoegd: Amatores. Dit verhaal kwam op de plaats van Inclusa te staan. Inclusa zelf schoof een plaatsje op. Deze verplaatsing is verreweg de interessantste. In SV wordt Inclusa namelijk door een wijze verteld, in HW en ZM door de koningin. De overige verplaatsingen hebben niet tot gevolg gehad dat er sprekerswisselingen zijn opgetreden.  

 

Vergelijking wat betreft INHOUD:

In de onderstaande inhoudelijke vergelijking komen de exempelen in de voor HW en ZM gebruikelijke volgorde aan bod. Enkele exempelen uit SV worden dus op andere plaatsen behandeld dan waar ze in die tekst voorkomen. In dergelijke gevallen verhuist niet alleen het exempel zelf, maar ook de aanloop naar het betreffende exempel, het te leggen verband tussen de keizer en het exempel, de uitleg van het exempel en de afsluiting ervan. 

 

Het begin van het verhaal tot aan het ontbieden van de zeven wijzen (SV, vs. 1-15, ZM

f. 1recto, HW f. a2recto-f. a3recto.)

* HW: in de eerste alinea wordt vermeld dat het boek uit het Latijn vertaald is opdat leken het ook kunnen lezen. In ZM en SV wordt niets geschreven over de bron of het doel van de tekst.

* namen van keizer en zijn zoon. ZM en HW: keizer heet Pontianus, zijn zoon Dyoclesianus. SV: keizer heet Dioclesien, zoontje heeft geen naam.

* In HW geeft de keizerin de keizer een kind, in ZM geeft God een zoon, in SV blijft na het overlijden van zijn vrouw de keizer achter met een kind.

* In HW en ZM sterft de keizerin omdat zij ziek is, in SV wordt de reden voor haar dood niet gegeven.

*In SV ontbreekt de sterfbedscène van de keizerin, in HW en ZM is die wel aanwezig, hoewel verschillend. In HW zendt zij een bode naar de keizer om te melden dat zij doodziek is, in ZM zegt ze dat zelf tegen de keizer. Als de keizerin vraagt of de keizer haar bede wil verhoren, dan stelt hij in HW dat hij haar niets zal weigeren omdat hij haar zo lief heeft. In ZM ontbreekt zijn liefdesbetuiging, daar voegt hij toe dat hij alles zal doen wat binnen zijn mogelijkheden ligt. In beide teksten verschilt de bede van de vrouw. In ZM vraagt de keizerin of hij wanneer hij hertrouwd is, hun zoon door de wijzen wil laten opvoeden, opdat zij hem wijsheid en deugd leren en of hij er voor wil zorgen dat zijn nieuwe vrouw geen macht over hun kind zal hebben. In HW komen de wijzen in haar bede niet voor en ook het verzoek dat de nieuwe echtgenote geen macht over de jongen zal hebben, ontbreekt. Zij vraagt daar of hij ver van de toekomstige vrouw van de keizer opgevoed zal worden.

* Na haar dood is de keizer in alle drie de teksten droevig. Maar in HW en in ZM wordt er een tijdsaanduiding bij gegeven, in SV niet. HW: hij is verdrietig tot lang na haar begrafenis, ZM: hij huilt menige dag om haar.

* In HW wordt vermeld dat niemand de keizer kan troosten, in ZM en SV wordt hiervan geen gewag gemaakt.

* De scène waarin de keizer op zijn bed nadenkt over zijn zoon komt in SV niet voor. In HW vraagt hij zich hier af hoe hij hem wijs kan laten worden en hoe hij hem de kunsten kan laten leren. Deze bagage heeft hij namelijk nodig om na hem het Romeinse rijk te kunnen regeren. In ZM moet zijn zoon ook wijs worden en de kunsten leren omdat hij de erfgenaam is van zijn rijk. Maar hem moet hier ook barmhartigheid geleerd worden opdat hij weet wat goed en wat kwaad is en opdat hij wijsheid van dwaasheid kan onderscheiden. Dit ontbreekt in HW. En ook de opmerking van de verteller dat het koninkrijk waar een kind koning van is, medelijden verdient en dat het koninkrijk waar een ploert regeert, schadelijk is, vinden we in HW niet terug. (Overigens is het vreemd dat de keizer in ZM zo bezig is met de toekomst van zijn zoon, hij had op het sterfbed van zijn overleden vrouw immers al beloofd dat hij hem de wijzen zou toevertrouwen die hem dan wijsheid en deugd zouden leren.)

 

Het ontbieden van de zeven wijzen tot aan het besluit het kind buiten Rome op te voeden (SV, vs. 16-198, ZM f. 1recto, HW f. a3recto-f. a4verso.)        

* In SV ontbiedt de keizer snel de zeven wijzen van zijn rijk, zonder daarvoor anderen geraadpleegd te hebben. In ZM en HW laat hij de wijzen ook komen, maar doet hij dat op advies van zijn raadgevers. In ZM bestaat zijn raad uit hertogen, graven en de wijsten van zijn rijk. In HW uit zijn heren en zijn prinsen. In ZM is bovendien duidelijk dat hij de wijzen niet snel laat opgraven: er wordt vermeld dat de keizer sinds jaar en dag alleen is, voordat hij met zijn raad praat. In HW komt geen tijdsaanduiding voor. In ZM vertelt de keizer zijn raad dat hij wil dat zijn zoon onderwezen zal worden het rijk te eren, in HW wordt hiervan geen gewag gemaakt. In ZM stuurt de keizer de wijzen een verzegelde brief met het verzoek te komen, in HW wordt enkel beschreven dat hij hen gevraagd heeft te komen en in SV dat hij hen ontboden heeft.

* In SV wordt vermeld dat de keizer van zijn vrouw hield, zoals elke man van zijn vrouw zou moeten houden, in HW en ZM ontbreekt deze opmerking.

* In SV is de lezer pas tijdens het gesprek tussen de keizer en de wijzen op de hoogte van het plan wat hij met zijn kind wil: hij wil het een van de wijzen onder zijn hoede geven, specifieker is de tekst niet. In HW en ZM is de lezer al op de hoogte gebracht tijdens de bedscène en de raadgeversscène (vergelijking met die scène leert dat de keizer daar veel verder gaat dan alleen ‘onder zijn hoede geven’). In het gesprek met de wijzen herhaalt de keizer daar wat hij van hen wil: in HW moeten zij zijn zoon wijsheid en kunsten leren, in ZM bovendien ook deugd en wetenschap. Zowel in ZM als in HW zegt de keizer dat hij zijn zoon door hen wil laten onderwijzen omdat hij na hem het Romeinse rijk moet besturen, in SV wordt deze reden niet gegeven.

* In ZM en HW wordt vermeld dat de wijzen wanneer zij opgeroepen zijn niet weten wat de keizer wil, maar dat ze hem graag willen gehoorzamen, in SV niet.

* In SV stelt de keizer de wijze die zijn kind zal opvoeden een beloning in het vooruitzicht: goud en zilver, in HW en ZM wordt niet gerept over een beloning. Iedere wijze gaat er in die teksten juist prat op dat hij nog nooit iets van de keizer ontvangen heeft en dat wanneer de keizer juist hem zijn zoon geeft die eer al voldoende loon is.

* De wijzen dragen soms andere namen. In SV: Bauxilas, Anxilles, Tintillus, Maelquidart, Cathoen, Jesse en Mamas. In HW: Bancillas, Lentulus, Craton, Malquedrac, Josephus, Cleophas en Iochim. In ZM: Bantillas, Mentula, Craton, Maldrach, Iozeph, Cleophasen, Jaochim.

* In HW en ZM is de strekking van de woorden van de meesters hetzelfde tijdens de vragen van de keizer: iedere meester wil de jongen alles leren wat hij weet en ook alles wat zijn gezellen weten. Ook de summiere beschrijvingen van de wijzen zijn in deze teksten bijna hetzelfde. Een klein verschil: de 5e meester is in ZM de oudste en in HW oud. SV verschilt van HW en ZM: in die tekst wordt tijdens het gesprek tussen de keizer en de wijzen het uiterlijk van iedere wijze uitgebreid beschreven. Bovendien zegt in die tekst alleen de derde wijze dat hij het kind alles zal leren wat hij en de andere wijzen weten. De eerste twee wijzen zeggen in die tekst enkel dat ze hem zullen leren wat binnen hun vermogen ligt. De vierde zegt dat hij de zoon zo veel zal leren als God hem vergunt en dat hij zich niet op zaken uit het verleden wil beroemen. De vijfde dat hij hem alles zal leren wat hij weet, maar dat hij niet zal zeggen dat hij hem zal leren wat de andere meesters leren omdat hij niet weet wat hun kennis is. De zesde en de zevende meester zeggen dat zij het kind zoveel zullen leren dat de keizer hen daar de rest van zijn leven dankbaar voor zal zijn. In HW en ZM worden de monologen van de wijzen niet gevolgd door een reactie van de keizer, in SV wel. De keizer vindt daar steeds dat de betreffende wijze mooi gesproken heeft. Maar wil vervolgens zijn gezellen ook nog horen. Zowel in ZM, HW als SV loopt het aantal jaren dat de wijze nodig meent te hebben om de jongen te onderwijzen af. De eerste wijze heeft zeven jaar nodig en de zevende een jaar.

* In alle drie de teksten besluit de keizer dat de zeven wijzen gezamenlijk het kind moeten opvoeden, maar hij geeft hiervoor in iedere tekst een andere reden. In SV: hij wil hen niet uit elkaar halen. In HW: hij wil twist tussen hen voorkomen. In ZM: hij is bang dat er anders tweedracht en toorn van komt.

* In ZM wordt vermeld dat de wijzen bij de opvoeding niet op de centen hoeven te letten. In HW en SV niet.

 

Het besluit het kind buiten Rome op te voeden tot aan de raad dat de keizer moet hertrouwen (SV, vs. 199-296. ZM f. 1recto-f. 1verso, HW f. a4verso-f. a5recto)

* In ZM en HW bepaalt meester Craton dat ze het kind buiten Rome zullen opvoeden. In ZM is de reden: de drukte van de stad zal hem belemmeren in zijn leren. In HW: het vele volk zal een belemmering vormen voor zijn verstand en fantasie. In SV wordt de jongen ook buiten Rome opgeleid, maar daar wordt dat besloten tijdens een gezamenlijk overleg tussen de zeven. Hier is de reden: in de stad zijn de verlokkingen van vrouwen te groot.

* In ZM en HW weet Craton een geschikte plek, in SV weten de vroeden samen een goede plaats om het kind op te voeden. In HW: een veld met een boomgaard van wel twee mijlen lang, waar ze een toren laten bouwen met kamer erin waar de zeven vrije kunsten op de muur geschreven zijn opdat hij altijd kan leren als uit een boek. In ZM: in een prieel drie mijlen buiten Rome timmeren de wijzen een vierkante kamer met op de muren de zeven vrije kunsten. SV: een omsloten tuin een mijl buiten Rome, waar veel bomen en planten groeien en waar vogeltjes zingen omdat het er zo mooi is. Daar laten ze een zaal maken waar op de muren en deuren de zeven kunsten zijn beschreven en ook de loop van de maan en de zon.

* In SV wordt vermeld dat de wijzen blij zijn omdat de jongen zo snel dingen opneemt, dat wat de ene wijze naliet te leren de andere wel onderwees en dat de zoon allerlei intellectuele zaken met zijn meesters in het Latijn bespreekt. In HW en ZM hiervan geen gewag.

* In HW en ZM vinden de meesters het na zeven jaar tijd om de jongen te testen, in SV wordt geen tijdsduur gegeven. In HW en ZM vraagt de eerste meester hoe ze het kind kunnen testen en beantwoordt Craton deze vraag. In SV weten de wijzen meteen samen hoe ze het kind kunnen testen.

* De test. In ZM: ze leggen een kruid onder zijn bed. In HW: het blad van een klimopplant. In SV: vier groene bladeren onder iedere poot van zijn bed. Bij het ontwaken stelt de jongen in ZM: ‘mij dunct dat nederste dat onderste ende dat onderste dat nederste’, vervolgens direct de verteller ‘meesterscap heeft hi bewesen’. In HW: het plafond is gedaald tot de aarde of de aarde is omhoog gekomen. In SV: zelfde strekking als in HW, maar met de toevoeging: het bed kan ook omhoog gegaan zijn.

* Reactie van de meesters. ZM: als de jongen blijft leven zal hij grote eer verkrijgen. HW: als hij blijft leven zal hij goed terecht komen. SV: ze beseffen dat hij iedere vraag zal kunnen beantwoorden.

 

De raad dat de keizer moet hertrouwen tot aan de voorspelling in de sterren (SV, vs. 297-366, ZM

f. 1verso-f. 2verso, HW f. a5recto-f. a6recto.)

* In ZM meent de raad van de keizer dat hij moet hertrouwen, in HW menen dat de wijzen (andere dan de beroemde zeven) en de heren, in SV de vorsten.

Reden. In ZM en HW: hij heeft maar een zoon als die sterft dan is er geen keizer van Rome meer. Ook al heeft hij veel kinderen, hij heeft zoveel land dat hij allen veel kan geven. In SV enkel: ook voor drie kinderen heeft hij genoeg.

* De keizer vertrouwt zijn raad en beveelt een vrouw te zoeken. In HW: bevel aan zijn raad: zoek sierlijke zuivere maagd uit een edel geslacht. In ZM: bevel aan zijn ridders, hertogen en belangrijkste uit zijn rijk: zoek een mooie goede vrouw van goede komaf. In SV: bevel aan zijn mannen en baronnen: zoek een vrouw. In ZM wordt er vlijtig gezocht, in HW en SV wordt dit niet genoemd.

* In ZM en HW trouwt de keizer met de dochter van de koning van Castelloen, in SV geen beschrijving van haar komaf. In ZM is zij mooi, behendig en kloek, in HW en SV is zij mooi.

* In SV geniet de keizer lange tijd van haar lijf: hij botviert er zijn lust op en dus hebben ze beide veel plezier. In HW en ZM ontbreekt deze plastische beschrijving.

* In HW en ZM wordt vermeld dat hij haar zo lief krijgt dat hij zijn somberheid over het verlies van zijn eerste vrouw vergeet, in SV wordt hier geen gewag van gemaakt.

* In HW heeft de nieuwe keizerin verdriet dat zij geen kinderen krijgen, in ZM de keizer ook, in SV wordt het niet genoemd.

* In SV weet de keizerin niet van het bestaan van de zoon af en ontdekt zij het pas na drie jaar, in HW en ZM wordt niet vermeld of zij wel of niet iets van zijn bestaan afweet.

* In ZM en HW verklaart de keizer haar uitbundig zijn liefde en de keizerin vraagt hem daarna of ze zijn zoon mag zien. In de tijd dat zij geen kind heeft, kan die jongen haar troost bieden. De liefdesverklaring, de vraag en de reden voor de vraag ontbreken in SV.

* In ZM beveelt de keizer hem te komen opdat ook de keizer zelf kan zien wat hij allemaal geleerd heeft en wat hij allemaal kan, in HW en SV ontbreekt deze reden.

* In HW en ZM is de zoon al zestien jaar weg voordat hij wordt teruggeroepen, in SV drie jaar.       

* In HW en ZM worden brieven naar de wijzen gestuurd met het verzoek om te komen. In HW meteen als de keizerin het vraagt. In ZM de volgende ochtend. In SV worden de volgende ochtend boden op pad gestuurd die het nieuws moeten brengen. In HW en ZM wordt erin vermeld dat ze op Pinksterdag moeten arriveren op straffe des doods, in SV niet.

 

De voorspelling in de sterren tot aan de paleisscène (SV, vs. 367- 420, ZM f. 2verso-f.3recto, HW

f. a6recto-f. a7verso)

* De akelige voorspelling die de wijzen in de sterren lezen. ZM en HW: het eerste woord dat het kind tegen zijn vader zal zeggen, zal zijn dood betekenen. In HW lezen ze ook in de sterren dat als ze het kind niet op de gezette tijd brengen dat hen dan allen het hoofd afgeslagen zal worden, in ZM bedenken ze dit zelf (wellicht door de informatie uit de brief). SV: wanneer de jongen het eerste woord tegen zijn vader zegt, zal zijn hart in tweeën breken. In HW en ZM wordt door een van de wijzen gezegd dat ze van twee kwaden het beste moeten kiezen en dat het beter is dat zij allen doodgaan dan dat de zoon van de keizer zijn leven verliest, in ZM is het duidelijk dat Cleophas deze worden spreekt, in HW is onbekend welke wijze aan het woord is. In HW wordt aangespoord naar de keizer te gaan, in ZM niet. In SV is het bovenstaande helemaal niet opgenomen. In alle drie de teksten ziet de jongen dat het om een periode van zeven dagen gaat dat hij moet zwijgen. In SV omdat hij anders zijn leven niet zal behouden, in HW en ZM omdat hij anders naar de galg zal worden geleid.

* In SV zegt de jongen dat God hem moet bijstaan, in HW en ZM hiervan geen gewag.

*In HW en ZM vertelt de jongen dat iedere meester hem een dag in leven moet houden en dat hij dan zelf op de achtste dag zal spreken en hen allen zal vrijpleiten, daarop danken de wijzen God omdat de jongen hen overtreft in wijsheid. In SV wordt deze gedachte van de jongen en de reactie van de meesters niet vermeld.

* In HW, ZM en SV bieden de meesters vervolgens aan hem elk een dag bij te staan. In SV spreken zij dit aanbod gezamenlijk uit. In HW en ZM doen ze dit een voor een. In ZM wordt de eerste meester bij naam genoemd, in HW de eerste twee.

* In HW en ZM wordt beschreven welke kleren de jongen worden aangetrokken op de dag van vertrek: purperen kleren en in ZM ook nog de toevoeging van zijde. Hiervan geen gewag in SV.

* In HW zitten de meesters en de zoon op hun ‘tollenaer’, in ZM op hun mooie paarden. In HW wordt vermeld dat ze een eerlijk gemoed hebben en in ZM dat ze volwaardige rijders zijn. Van beide zaken in SV geen gewag.

* In SV rijden de meesters achter de jongen aan, in HW en ZM rijden ze aanvankelijk samen, halverwege rijden de meesters echter vooruit. In ZM met de reden dat ze zo het beste het leven van de zoon kunnen bewaren, die zegt dat hij daarmee akkoord gaat. In HW ook eerder genoemde reden, maar ook omdat ze moeten overleggen wat een ieder zeggen zal. Ook in HW stemt de zoon er mee in.

* In ZM wordt vermeld dat het kind nog gezelschap heeft als de meesters weggereden zijn, in HW niet. Voor SV is dit niet van toepassing: de meesters rijden daar immers achter de jongen aan.

* In HW en ZM rijdt de keizer hen tegemoet, in SV niet en dus komt de hierna beschreven scène in deze tekst niet voor. In HW en ZM vindt de eerste ontmoeting tussen vader en zoon  plaats op het paard, waarbij vader zijn zoon omhelst, zoon het hoofd buigt en niet spreekt, vader zich hierover verwondert en vervolgens denkt dat de meesters hem hebben geleerd dat spreken tijdens het rijden niet mag. In ZM kust vader zoon ook op de mond, in HW wordt hier geen melding van gemaakt.

 

De paleisscène tot aan de scène waarin de koningin begint te schreeuwen dat ze verkracht is (SV, vs. 421-504, ZM f. 3recto-f. 3verso, HW f. a7verso-f. a8verso)

* De paleisscène. In HW en ZM vraagt de keizer: wat hebben de wijzen je geleerd, ik heb je lang niet gezien. In HW vraagt hij ook hoe het met zijn meesters is, in ZM niet. In SV heet hij zijn zoon eerst welkom (in deze tekst ziet hij hem immers nu pas voor het eerst), vervolgens zegt hij dat hij van niemand zoveel houdt als van hem. Deze confessie ontbreekt in HW en ZM.

* In ZM wordt de keizer boos als hij merkt dat zijn zoon niet tegen hem spreekt, in SV wordt hij droevig en in HW wordt er niets over vermeld. 

* Als de keizerin zijn komst vernomen heeft, is ze in ZM blij omdat hij stom geworden is, hoewel hij vroeger een waardig jongeman was. In HW is ze blij omdat de zoon zijn vader niet toespreekt. In SV is zij er niet rouwig om als ze verneemt dat hij zijn spraak verloren heeft. 

* In HW maakt ze zich eerst op, voordat ze naar de keizer en zijn zoon gaat, In SV en ZM hiervan geen gewag.  

* In HW neemt ze twee kamermeisjes mee, in ZM en SV niet.

* In SV zegt de keizerin meteen dat de keizer niet ongerust hoeft te zijn, zij zal zijn zoon wel laten spreken. In HW en ZM vraagt ze eerst of ze zijn zoon voor zich heeft. In HW antwoordt de keizer bevestigend en voegt toe dat hij niet spreekt. In ZM bevestigend en voegt hij toe: maar hij spreekt niet tegen mij. Pas dan zegt de keizerin dat zij zijn zoon zal laten spreken.

* In SV hebben de woorden die de keizerin tegen de keizer spreekt en zijn bevel hem mee te nemen ook een erotische lading, in HW en ZM niet.

* In HW en ZM buigt de zoon na het bevel van zijn vader ten teken hem te gehoorzamen, in SV niet.

* In HW en in ZM gaan ze naar haar kamer, in SV naar een kamer. In HW moet ze haar gevolg wegsturen, in ZM haar jonkvrouwen, in SV zijn ze direct met zijn tweetjes.

* De verleidingsscène. In HW vangt de keizerin aan met: ‘lieve Dioclesianus’, in ZM en SV niet. Vervolgens zegt ze in HW en ZM dat ze veel over zijn schoonheid gehoord heeft, in ZM ziet ze dat de geruchten waar zijn, in HW is ze heel blij dat ze nu met eigen ogen ziet wie ze met haar ziel liefheeft. In SV geen gewag over zijn schoonheid. In alle drie de teksten zegt ze dat ze haar maagdelijkheid voor hem bewaard heeft, in HW en ZM daarbij de toevoeging dat ze zijn vader hem heeft laten roepen omdat ze zijn gezelschap wil, in SV niet. In SV is ze een relatie met zijn vader begonnen om plezier met zijn zoon te kunnen beleven, in HW en ZM hiervan geen gewag. In ZM de toevoeging dat zij hem haar maagdelijkheid wil geven, in SV en HW niet. In SV heeft zij hem al zo lang lief en kijkt ze naar eigen zeggen al heel lang uit naar een geheim plekje waar ze plezier met elkaar kunnen hebben, in HW en ZM zegt ze dit niet.

* In SV slaat ze haar armen om zijn hals en wil ze hem kussen, maar wendt hij zijn hoofd af.  Ook in ZM en HW tracht ze hem te zoenen en wendt hij zijn gezicht af, maar daar gaan er eerst nog verleidende woorden aan vooraf, die ontbreken in SV. In HW: ‘laat ons samen naar bed gaan’ en in ZM: ‘spreek mij zoetelijk aan, wij zullen veel plezier aan elkaar beleven’ Als Dioclesianus niet antwoordt, vraagt de keizerin waarom hij niet spreekt en zegt ze alles te doen wat hij van haar verlangt. In HW met de toevoeging dat hij de helft van haar ziel is, hiervan geen gewag in ZM.

* Na het afgewende hoofd, geeft de keizerin in SV haar verleidingspogingen op. In HW en ZM niet. Daar vraagt ze waarom hij zijn gezicht afwendt: niemand kan hen hier zien. Ze herhaalt dat ze haar maagdelijkheid bewaard heeft en laat haar borsten en naakte lichaam (In HW nadere omschrijving: ze zijn wit en schoon) zien en roept uit: ‘je mag met me doen wat je wilt’. In ZM verwondert het haar dat hij geen zin in haar heeft, deze verbazing ontbreekt in HW. In HW smeekt ze hem nog eens om een pleziertje omdat het anders slecht met haar zal aflopen. Dit ontbreekt in ZM.

* In HW en ZM geeft ze hem vervolgens inkt en een pen om hem te laten schrijven of zij ooit zijn liefde hebben zal. In HW schrijft hij op perkament, in ZM schrijft hij op papier. (Belangrijk: in HW is het perkament door papier vervangen wanneer de jongen kan spreken en vertelt hoe de keizerin hem trachtte te verleiden). In HW wil hij de boomgaard van zijn vader geen geweld aandoen en vraagt hij zich af wat daar voor hem het voordeel van zou zijn. In ZM wil hij het rozentuintje van zijn vader niet bevlekken en vraagt hij zich af welke wijsheid of eer hij ervan zou hebben. Beide brieven eindigen met de mededeling dat hij God niet wil vertoornen.

* ZM, HW en SV hebben nu weer dezelfde verhaaldraad: gesimuleerde poging tot verkrachting. In SV schaamt ze zich dat ze zover gezonken is dat ze hem heeft proberen te verleiden. Daarom verzint ze een zogenaamde verkrachting. Deze gedachte van de koningin ontbreekt in ZM en HW.

* In HW en ZM bijt ze de brief kapot, in SV natuurlijk niet.

 

De scène waarin de koningin schreeuwt dat ze verkracht is tot en met de teleurstelling van de keizerin dat de jongen nog leeft (SV, vs. 505-548, ZM f. 3verso-f. 4recto, HW f. a8verso-f. b2recto.)

* In HW, ZM en SV: ze krabt haar gezicht open en ze begint hard te gillen. In HW en ZM: ze scheurt haar rok tot aan haar navel. In ZM doet ze bovendien de zijden doek van haar hoofd en maakt ze zich nat onder haar ogen. In HW doet ze haar sieraden ook af. In SV trekt ze aan haar haren.

* In HW zegt ze tegen de keizer dat ze zijn zoon gevraagd heeft de deugden in acht te nemen en daarom te spreken. In ZM en SV hiervan geen gewag.

* In SV, HW en ZM klaagt ze tegen de keizer die onmiddellijk beveelt zijn zoon buiten de stad ter dood te brengen. In HW en ZM omdat de keizer de wonden bij zijn vrouw ziet, in SV wordt dit niet gezegd. In ZM en HW aan de galg, in SV geen info over de manier waarop.

* In alle drie de teksten wordt door omstanders gevraagd de dood uit te stellen. In HW pleiten de prinsen voor een eerlijk proces: er bestaan rechten en wetten om een misdadiger te veroordelen. Er is een vonnis van de justitie nodig. In ZM spreken de hoofdmeester en de andere heren: hij moet eerlijk berecht worden want het is zijn enige zoon. In SV bidden de baronnen dat de keizer de dood van zijn zoon een dag uitstelt.                    

* In ZM en HW speelt het argument dat men er later geen schande van kan spreken ook een rol bij de argumentatie de dood uit te stellen, in SV niet. In HW: dat men niet zal kunnen zeggen dat de keizer uit woede zijn eigen zoon doodde. In ZM: er moet openbaar geoordeeld worden anders zal men later zeggen dat de keizer zijn zoon heeft vermoord zonder recht of zonder oordeel.

* In ZM en SV komt de zoon in de kerker, in HW in de gevangenis.

* In ZM, HW en SV is de keizerin erg teleurgesteld dat de jongen nog leeft. In ZM en HW: ze huilt erg, niemand kan haar troosten en bij het slapen gaan vraagt de keizer waarom ze zo schreit. In ZM voegt hij aan deze vraag toe dat haar toch niets overkomen is en verweert de keizerin zich door te zeggen dat als ze niets gedaan had, dan wel. In HW ontbreekt de toevoeging van de keizer en het verweer van de keizerin. In beide teksten antwoordt ze op zijn eerdere vraag dat hij beloofd had hem te doden en dat vervolgens naliet. In ZM zegt ze vervolgens: de schande die mij is aangedaan, is niet gewroken, in HW: enkel mij is schande aangedaan. In SV: veel hoge heren hadden mij graag als vrouw gehad en zouden mij elk plezier gedaan hebben dat ik wilde en zouden voor mij gemoord hebben en wat doe jij: jij stelt zijn dood uit. Het is zeer terecht dat ik u haat, als ik morgen geen wraak gekregen heb, kom ik nooit meer in de buurt van u of uw bed. In ZM en HW is dit dreigement en haar aanlokkelijkheid voor andere heren niet aanwezig.

* In ZM en HW verzekert de keizer haar dat de jongen na de rechtszitting zal sterven en in HW voegt hij hieraan toe omdat zij anders in haar eer is aangetast. In SV verzekert hij haar dat ze morgen haar wraak zal krijgen.

 

1) ARBOR (SV vs. 449- 656, ZM f. 4recto-f. 4verso, HW f. b2recto-f. b3verso.) 

* In ZM en HW zegt de keizerin vervolgens meteen in de directe rede dat ze bang is dat wanneer hij zijn zoon nog lang zal laten leven dat hem hetzelfde zal gebeuren als in het exempel dat men vertelt over een burger van Rome (HW) of als een mooie edele boom en een klein takje (ZM). In SV wordt de directe rede waarin de keizerin een vergelijking tussen het te vertellen exempel en de keizer maakt nog even uitgesteld.

* In SV wordt eerst vermeld door de verteller dat de vrouw verbitterd is dat de dood is uitgesteld, maar dat ze toch ook wel denkt dat het tot nu toe goed gegaan is en dat zij heel haar hart erop zal toeleggen dat hij haar niet zal ontkomen. Vreemd genoeg zegt de verteller ook het volgende: dat de keizer zeer dwaas zou zijn als hij zijn kind niet doodt omdat het hem wil onterven en dat hij verdelgd zal worden zoals het jonge boompje het oude verdelgde. In HW en ZM komt dit niet voor.

* Vervolgens spreekt de keizerin pas in de directe rede tegen de keizer. Zij doet dit uitgebreider dan in HW en ZM. Ze zegt dat hij onterfd zal worden als hij haar raad niet opvolgt. Doet hij het niet dan handelt hij als degene die een pijnboom in zijn hof had staan. Het zou haar opbeuren hem dit verhaal te vertellen, maar ze bidt God dat als hij haar raad niet opvolgt dat hem dan mag overkomen, wat degene overkwam die een pijnboom in zijn tuin had. In ZM en in HW wordt niet de nadruk gelegd op wat de spreker hoopt dat de keizer zal gebeuren als hij de raad niet opvolgt. Daar wordt juist gezegd wat de keizer zal gebeuren als hij de raad niet opvolgt.

* In alle gevallen wil de keizer het exempel vervolgens graag horen.   

* Het exempel. ZM en HW: burger van Rome met mooie boomgaard, In SV een burchtvoogd.

* ZM boom en HW pijnboom heeft vruchten met geneeskrachtige werking, in SV geen vruchten aan pijnboom en geen geneeskrachtige werking. In ZM: wie van de vruchten eet of hij nu ziek, verlamd of ‘de ziekte van het water had’, wordt gezond. In HW: wie van de vruchten eet, wordt gezond, ook al was hij ziek of melaats.

* De kleine boom wordt in SV beschreven: rechtopstaand en zonder knoesten, in HW en ZM geen beschrijving.

* In SV begint de man steeds meer aan de kleine boom te denken dan aan de grote. In HW en ZM vraagt hij zijn tuinman zorg te dragen voor de kleine die nog beter zal worden dan de grote.

* In SV moet de man naar de stad en geeft hij de tuinman de opdracht goed op de bomen te passen. Deze trip en dit bevel ontbreken in HW en ZM.

* In SV keert de man terug van zijn reis naar de stad, in HW en ZM komt hij gewoon nog eens kijken en ziet dan in HW en ZM dat de boom niet groeit zoals hij wil, in SV dat het boompje is kromgegroeid, terwijl het eerst recht groeide.

* In SV geeft de verteller al de reden waarom dat gebeurd is en vervolgens vraagt de heer zijn tuinman hoe het komt, in HW en ZM vraagt de man meteen aan de tuinman waarom het slecht gaat met het boompje.

* In SV zegt de tuinman dat de tak van de oude boom de kleine spruit de natuurlijke gang beneemt. In ZM krijgt de kleine boom geen lucht door de grote boom en in HW heeft de grote boom zoveel takken dat het licht de wortel van de jonge boom niet raken kan.

* In SV beveelt de heer dan de tak af te hakken, in HW en ZM beveelt hij alle takken af te hakken.

* In SV wordt daarna het exempel beëindigd: de jonge boom ontwikkelt zich zo goed dat hij de oude boom verdringt en dat die tenslotte gerooid moet worden. In ZM en HW is het exempel nog niet voorbij. De heer komt weer kijken en ziet dat het boompje nog steeds niet groeit. Volgens de tuinman neemt de grote boom hem in ZM zon en lucht af, in HW zon en regen. Hierop beveelt de heer de grote boom om te hakken. Dan gaat het boompje alsnog dood. De zieken en zwakken vervloeken degenen die raad en hulp bij dit plan hebben geboden.

* In HW en ZM vraagt de keizerin of hij het exempel begrepen heeft, de keizer antwoordt bevestigend, dit ontbreekt in SV.

* De uitleg van het exempel is in alle drie de gevallen verschillend. In SV een hele korte uitleg: zoals de jonge boom de oude verdrong zo zal ook de zoon proberen boven de keizer te komen en trachten hem te verstoten van zijn eer. In  ZM en HW: keizer is de grote boom: in ZM omdat hij weduwen en zwakken helpt en edelen en niet edelen troost, in HW omdat veel zieken en armen door zijn raad gelaafd en getroost worden. Zijn zoon is het boompje, in ZM groeit hij in boosaardigheid en denkt hij hoe hij de krachtige takken van de keizer en zijn edele persoonlijkheid kan vernietigen, in HW groeit de zoon door de kunsten die hij geleerd heeft en bestudeert hij hoe hij de takken van kracht van zijn vader af kan snijden opdat de lof van de mensen zijn deel is. Vervolgens bestudeert hij hoe hij de keizer kan vernietigen. In ZM zullen de armen en de zieken degenen die de zoon hielpen zijn vader te vermoorden, vervloeken. In HW zullen de zieken degenen vervloeken die de mogelijkheid hadden de zoon te doden, maar het nalieten.

* In HW en ZM raadt de keizerin vervolgens aan zijn zoon te doden. In ZM: dood hem nu u de macht van God heeft opdat hij later niet door alle mensen vervloekt zal worden. In HW: Dood hem nu u de macht heeft en gezond bent, opdat de vervloeking van de mensen niet op u terecht komt. In SV neemt de keizer na de uitleg meteen zelf het woord en zegt zijn zoon te willen vermoorden.

 

2) CANIS (SV, vs. 657-850, ZM f. 4verso-f. 6recto, HW f. b3verso-b7recto.) 

* De volgende dag wordt de zoon naar het schavot geleid. In SV voegt de verteller toe dat als God niet zal helpen het er dan niet rooskleurig voor het kind uitziet, in HW en ZM niet. In HW wordt hij begeleid met trompetten, in ZM met fluiten en bazuinen, in SV geen gewag van instrumenten. In ZM en HW klaagt het volk luid en hierop komt de eerste meester in actie, in SV geen gewag van huilend volk. De in HW en ZM aanwezige scène dat de jongen en de meester elkaar passeren en dat de jongen dan voor hem buigt alsof hij zeggen wil gedenk mij bij mijn vader, ontbreekt in SV. Ook dat de meester tegen de beulen zegt: ‘haast je niet met het vonnis, als God het wil zal hij vandaag blijven leven’, vinden we niet terug in SV. In HW roept het volk nog tegen de wijze dat hij zich naar het paleis moet haasten, in ZM en SV niet.   

* Passage tussen keizer en de wijze. In HW en SV groet de wijze eerst de keizer voordat deze hem boos toespreekt, in ZM neemt de keizer meteen het woord. In HW en ZM wenst de keizer hem toe dat hem nooit meer iets goeds mag gebeuren, in SV zegt hij dat hij hem niet groet.

In HW en ZM vindt de wijze dat hij beter verdiend heeft. In SV vindt de wijze het treurig dat de keizer hem niet groet en vraagt aan de keizer wat zijn zoon gedaan heeft dat hij de dood verdient.

In HW en ZM meent de keizer dat de wijze liegt: hij heeft niet beter verdiend. Vroeger was zijn zoon in ZM ‘wel gedeghen’ en in HW ‘in alle seden wel beset’, nu probeerde hij de keizerin te verkrachten en vroeger kon hij spreken, nu niet meer. Dit verwijt aan het adres van de zoon wordt ook in SV gemaakt. In HW en SV wordt gezegd dat alle wijzen hetzelfde lot als zijn zoon te wachten staan, in ZM zegt de keizer alleen dat deze meester ook sterven zal. In SV zegt de keizer cynisch of de wijze zelf niet weet waarom de jongen dood moet: hij heeft geprobeerd zijn vrouw te verkrachten. Dit cynisme ontbreekt in HW en ZM.

* Repliek van de eerste meester op de aantijging van de keizer. Over het verloren spraakvermogen. HW en ZM: de zinsnede dat de zoon in het bijzijn van de wijzen wel kon spreken en dat later de keizer duidelijk zal worden waarom de zoon niet spreekt, ontbreekt in SV. Zowel in HW als in SV wordt God in de argumentatie gebruikt, in ZM niet. In SV wel uitgebreider. In HW enkel: God weet waarom de zoon niet spreekt, in SV: God weet de waarheid van alle dingen, toen het kind geboren werd sprak het ook niet en als God de tijd rijp acht zal hij het kind weer laten spreken. In ZM is het een geheime zaak dat de jongen zwijgt, in HW en SV hiervan geen gewag. Over de vermeende verkrachting: HW en ZM de wijze gelooft het niet: in de tijd dat de zoon werd opgevoed door de meesters was hij altijd eerbaar (HW) zagen zij nooit ondeugden van hem (ZM), dit argument ontbreekt in SV. In SV gelooft de wijze deze aantijging ook niet, maar zijn pleidooi is veel langer. Hij stelt dat de lust van de vrouw erg groot moet zijn geweest omdat zij nog nooit zwanger is geweest en als dat nooit zou gebeuren dan zou dat een schande voor haar zijn. Dit argument ontbreekt in HW en ZM.

* In HW en ZM en SV legt de wijze na zijn repliek het verband tussen het exempel dat hij gaat vertellen en de keizer. In ZM en HW: als hij zijn zoon vermoordt vanwege de aanklacht van zijn vrouw, dan zal hem hetzelfde (in HW zelfs ergere en kwalijkere zaken) overkomen als/dan de man die zijn hond, die zijn zoon redde, doodsloeg. In SV is er weer sprake van een dreigender toon: als je jouw zoon doodt vanwege de raad van de stiefmoeder, moge God je dan laten overkomen wat de man die zijn hazewindhond zeer onterecht doodsloeg, overkwam. In SV dus geen gewag dat de hond de zoon redde. Wel dat het een onterechte daad is en dat staat niet in HW en ZM.

* In ZM, HW en SV wil de meester het exempel niet meteen vertellen: in HW en ZM: tijdens het verhaal zal de jongen al opgehangen worden, dit argument is niet geëxpliciteerd in SV. In alle drie de teksten moet de keizer zijn oordeel herroepen.

* Exempel van de eerste meester.

In ZM is de hoofdpersoon een bekwame, wijze en strenge ridder, in HW is hij een vroom ridder, in SV een goede ridder.

* In ZM en HW legt de wijze tijdens het vertellen een verband met de keizer: hij had een zoon net als jij, in SV niet.

* In SV heeft het kind een voedster, in HW en ZM drie voedsters. In ZM omdat de moeder het kind zeer lief heeft. De eerste zorgt voor het eten, de tweede voor het ‘wresschen’ en de derde voor het wiegen. In HW heeft de vader het kind zo lief dat hij het door drie voedsters laat opvoeden. De eerste: opvoeden, de tweede: wassen en de derde: laten slapen en in bed stoppen. In SV geen nadere taakomschrijving van de voedster.

* In ZM en HW wordt vervolgens meteen de windhond geïntroduceerd, in SV niet. In HW wordt ook meteen de valk ten tonele gevoerd, in ZM wordt hier nog even mee gewacht, in SV komt helemaal geen valk voor. Van de hond wordt in ZM en HW gezegd dat hij alles dat hij ving vasthield in zijn bek totdat zijn heer bij hem kwam. In ZM de toevoeging dat hij de prooi soms ook zelf naar zijn meester bracht. In HW en ZM staat geschreven dat de hond aan de paardenstaart gaat hangen en vervaarlijk gaat janken als zijn baasje naar een toernooi wil rijden waar hij een verlies zal lijden. In SV wordt over dergelijke kwaliteiten van de hond niet gerept.

* ZM en HW: de valk kreeg iedere vogel die hij achterna ging ook te pakken, dit ontbreekt in SV, er is in deze tekst immers geen valk.

* ZM: ridder doet vaak mee aan toernooien en steekspelen en organiseert nu een toernooi in de stad, in HW laat hij het toernooi naast zijn kasteel houden en er wordt toegevoegd dat hij houdt van steekspelen en dergelijke ijdelheden, in SV en ZM ontbreekt deze toevoeging. In SV heeft hij op Pinksterdag mensen te eten die hem aansporen na de maaltijd een toernooi te houden. Tijdsaanduiding ontbreekt in HW en ZM.

* In HW en ZM gaan de voedsters ook kijken naar het toernooi, in SV ligt de voedster bij het raam.

* Slang begeeft zich naar het wiegje van het kind. In SV een prachtige beschrijving van de innerlijke belevingswereld van de slang, in HW en ZM ontbreekt dit. In HW en ZM wordt de hond door het vleugelgewiek van de valk wakker die hem zo laat zien dat de slang het kind wil vermoorden. In SV ziet de hond de slang zelf.

* In SV, HW en ZM valt het wiegje om tijdens de strijd tussen hond en slang. In SV wordt vermeld dat het kindje zacht valt omdat hij op kussens terecht komt. In HW en ZM hiervan geen gewag.

* In HW en ZM gaat de hond na het gevecht terug naar zijn plaats bij de muur en likt hij zijn wonden, in SV hiervan geen gewag.

* In SV roept de voedster dat de hond de slang vermoord heeft en slaat de ridder na dit gehoord te hebben zijn hond onmiddellijk het hoofd af. In HW en ZM zien de drie voedsters het omgevallen wiegje en het bloed. Zij willen vluchten uit angst voor de ridder. In ZM wordt vermeld dat de hond voldaan bij de muur ligt, in HW niet. Tijdens hun vlucht ontmoeten ze de vrouw van de ridder en brengen haar op de hoogte van het vermeende ongeluk. Zij jammert en de ridder vraagt naar de reden en zij geeft die. Toornig gaat hij de zaal in en hakt hond de kop af als die kwispelend (ontbreekt in SV) op hem afkomt.

* Ridder ontdekt zijn fout. In SV wil hij dat niemand anders dan hij zelf een straf voor zijn daden oplegt, in HW en ZM hiervan geen gewag. In SV gaat hij zichzelf geselen als een rampzalige en trekt hij zich terug in ballingschap, hij snijdt de voorkant van zijn kousen af en verlaat zijn hof. In HW en ZM trekt hij van verdriet de haren uit zijn hoofdhuid en baard, breekt zijn wapens en vertrekt naar het Heilige Land, in ZM wordt erbij vermeld dat hij daarbij over zee moet.

* In HW en ZM vraagt de wijze of de keizer het exempel begrepen heeft en antwoordt hij bevestigend, dit ontbreekt in SV.

* Uitleg exempel: in SV dreigend, in ZM en HW hypothetisch. In SV: doodt u uw kind op advies van de stiefmoeder, moge God u dan hetzelfde laten overkomen als de ridder uit het exempel. In ZM en HW: als de keizer zijn zoon doodt, zal hem erger overkomen dan de ridder die zijn zoon doodde.

* In SV, HW en ZM verzekert de keizer dat de zoon vandaag niet meer gedood zal worden. In ZM met de toevoeging dat hij het een goede waarschuwing vond, in HW een goed exempel, in SV geen toevoeging.

* In HW en ZM bedankt de wijze de keizer dat hij zo wijselijk handelt en dat hij naar hem geluisterd heeft. In ZM de extra informatie dat door zijn verhaal de jongen nog een dag blijft leven, dat hij hoopt dat God de keizer zal bewaren en dat hij naar zijn zes gezellen rijdt. In SV ontbreekt deze passage in zijn geheel.

* In SV wordt vermeld dat het hof van de keizer uiteengaat, in HW en ZM niet.

 

3) APER (SV, vs. 851-940, ZM f. 6recto-f. 6verso, HW f. b7recto-b8verso.) 

* In SV kijkt de vrouw hem zeer lelijk aan, in ZM en HW schreit ze bitter als ze het besluit van de keizer hoort. In ZM zit ze op de aarde en wil ze niet opstaan, in HW zit ze in het stof en wil ze haar hoofd niet oprichten.

* Op de vraag van de keizer aan zijn vrouw wat er aan scheelt, geeft ze in SV het volgende antwoord. Dat ze niet boos is vanwege zichzelf, maar vanwege het grote verlies dat de keizer zelf te wachten staat: hij zal onterfd worden door zijn zoon. En ze voegt eraan toe dat hoe meer ze hem aanspoort hem te doden, hoe meer hij ervan afziet. In HW en ZM legt ze wel de nadruk op zichzelf: je weet wat voor grote schande je zoon mij heeft aangedaan, je beloofde hem te doden en toch leeft hij nog.

* Verband tussen keizer en te vertellen exempel. ZM: u zal overkomen wat eens een herder en een ever overkwamen. HW: u en uw zoon  zullen eens overkomen wat een herder en een beer overkwamen. In SV dreigender: moge god jou hetzelfde laten gebeuren als de ever die werd verslagen terwijl hij werd gekriebeld. Als je niet oppast, zal het je gebeuren.

* In SV wil de keizerin, als de keizer er om gevraagd heeft, het exempel meteen vertellen: misschien kan hij er zijn voordeel mee doen. In HW en ZM is ze terughoudender: ze heeft al een keer een goed exempel vertelt, maar daar kwam niets goeds van, wat zou ze er aan hebben deze te vertellen. Toch besluit ze het te doen: als hij het begrijpt, zal het goed en nuttig voor hem zijn.

* 2e exempel van de vrouw.

* In SV en ZM is de grote tegenstander een everzwijn, in HW een beer.

* In ZM en HW looft de keizer een beloning uit voor degene die het beest doodt: hij zal zijn dochter mogen trouwen en hij zal na zijn dood koning zijn. In SV is er geen sprake van een beloning van de keizer: hier is een herder een van zijn schapen kwijtgeraakt en komt tijdens zijn zoektocht in aanraking met het everzwijn.

* In HW en ZM wordt het beest beschreven als een boosaardig dier dat iedereen die het tegen komt, vermoordt. In SV wordt vermeld dat het everzwijn eikels eet, zoals dat nu eenmaal hoort bij zijn natuur.

* In SV speelt de handeling zich af in een groot bos aan de rand van het keizerrijk waar veel wilde dieren zijn en waar niemand in durft te gaan, in HW in een jachthof en in ZM in een keizerlijk woud.

* In HW en ZM durft niemand, ook na de beloofde beloning van de keizer, de plaats in te gaan, alleen een herder: ‘het zal mij en mijn nakomelingen veel eer verschaffen’. Met zijn staf gaat hij op pad. In SV geen gewag van een staf.

* In SV is de herder tijdens zijn zoektocht bezig veel eikels te verzamelen; op dat moment

komt het everzwijn op hem af en klimt hij snel in een boom. In HW en ZM rent het beest op hem af zodra hij het woud inkomt en klimt hij daarna in een boom.

* In HW is hij bang dat hij zal vallen door het wroeten en bijten van het beest rondom de boom, in ZM is hij bang dat hierdoor de boom zal vallen. In SV is alleen vermeld dat hij vrees heeft.

* In HW en ZM voert hij het beest de vruchten die aan de boom groeien waar hij in geklommen is, in ZM nadere specificatie: het zijn appels. In SV worden de verzamelde eikels gevoerd.

* In HW en ZM wordt beschreven dat de herder zich met een hand vasthoudt aan een tak en met de andere het beest krabt om te zien of het werkelijk zo vast slaapt door het genuttigde voedsel. In SV wordt deze test ook beschreven, maar klimt de herder hiervoor helemaal uit de boom.

* In HW steekt hij het beest dood, in ZM snijdt hij het de keel af, in SV steekt hij het door zijn hart en snijdt hij het de staart af. In ZM wordt vermeld dat hij het beest meeneemt naar de keizer, in HW niet. Dat hij vervolgens zijn beloning krijgt, staat wel in HW en ZM, maar natuurlijk niet in SV.

* In HW en ZM vraagt de keizerin of de keizer het exempel goed begrepen heeft, hij antwoordt bevestigend in HW, in ZM ontbreekt zijn antwoord, in SV legt ze meteen het exempel uit.

* Uitleg exempel. In SV veel korter dan in HW en ZM en uitsluitend gericht tot de wijzen. SV: zoals de herder de ever kriebelde, zo kriebelen de wijzen de keizer ook met woorden en gebeden en vervolgens zullen ze hem vermoorden. In HW en ZM is de keizer het sterke beest, in HW niemand kan met kracht of wijsheid tegen hem op, in ZM omdat de keizer zo wijs, krachtig en sterk is, durft niemand hem wat aan te doen. De herder staat in HW en ZM symbool voor zijn zoon. In HW probeert hij hem met zijn staf te bedriegen, zoals de herder met het kriebelen de beer eerst vriendschap aanbood en hem vervolgens vermoordde. In ZM staat zijn staf voor de kunsten die hij heeft geleerd, waarmee hij de keizer wil bedriegen zoals de herder de ever bedroog. In ZM vervolgens de toevoeging, afwezig in HW en behoorlijk gelijk aan SV: zoals de herder de ever kriebelde, zo kriebelen de wijzen en de zoon de keizer ook met hun valse woorden totdat hij gedood is en de zoon regeren mag. In HW vervolgens zonder een verband met het exempel te leggen: op allerlei manieren proberen de wijzen uw zoon tegen u op te zetten opdat hij u doodslaat en daarna regeren zal.

* In HW en ZM vraagt de keizerin of de keizer het exempel begrepen heeft en antwoordt hij bevestigend, ontbreekt in SV.

* Reactie van de keizer. In SV, HW en ZM: hij verzekert dat het niet gebeuren zal, in SV dat de wijzen hem zullen vermoorden, in HW dat de wijzen hem bedriegen zoals de herder de beer en in ZM dat de wijzen de dienst zullen uitmaken.

* In HW en ZM wordt vermeld dat de keizerin dat een wijs besluit vindt, in SV niet.

 

4) PUTEUS (SV, vs. 1428-1645, ZM f. 6verso-f. 7verso, HW f. b8verso-c4verso.) 

* Zoon wordt ter dood veroordeeld, in ZM wordt vermeld dat de keizer eerst een rechtszitting houdt, in SV en HW niet.

* In SV beveelt hij zijn ‘knapen’ een eind aan het leven van de jongen te maken, zij durven dat niet te weigeren. Ontbreekt in HW en ZM.

* In HW en ZM groet de meester de keizer zoals de eerste meester deed, in SV wenst hij de keizer een goede dag en vraagt of Jezus hem voorspoed wil verlenen.

* In SV zegt de keizer die de wijze lelijk aankijkt dat hij hem niet groet en hem geen eer of deugd gunt. Vervolgens vraagt de wijze waaraan hij dat verdiend heeft. Redenen: hij heeft hem stom gemaakt. En nog erger: de jongen heeft geprobeerd de keizerin te verkrachten. De keizer oordeelt dat ze alle zeven moeten sterven. Vervolgens zegt de wijze dat de verkrachting ongeloofwaardig is, hij geeft daar verder geen redenen bij. In HW en ZM ontbreekt deze passage.

* Verband tussen de keizer en het exempel. In SV bidt de wijze dat God, wanneer de keizer zijn zoon zonder vonnis laat vermoorden, hem dan hetzelfde zal laten geschieden als de ridder met zijn vrouw. In HW en ZM: de keizer moet goed nadenken voordat hij zijn zoon laat vermoorden vanwege de woorden van zijn vrouw: er zal hem erger overkomen dan de man die op voorspraak van zijn vrouw op de schandkar werd gezet (HW), het zal hem schandelijker treffen dan degene die op voorstaan van zijn vrouw aan een halsijzer geslagen werd (ZM).

* In SV, HW en ZM wordt voor dit exempel dat door een van de meesters verteld wordt, vermeld dat de koning eerst zijn vonnis moet herroepen. In SV op voorwaarde dat de keizer vandaag zijn kind niet meer doodt, in HW en ZM op voorwaarde dat de dood wordt uitgesteld tot na het vertellen van het exempel.

* In ZM en HW is de hoofdpersoon een oude ridder, in SV een oude leenman.

* In SV trouwt hij op aanraden van zijn mannen, in HW en ZM hiervan geen gewag.

* In HW wordt in het exempel een verband gelegd tussen deze vrouw en de vrouw van de keizer. Ook zij is jong, in SV en ZM ontbreekt dit.

* In SV een lange uitweiding over het gebrek aan seks omdat zij jong is en hij oud. Van alles hebben ze voldoende, maar een ding ontbreekt er in hun relatie: bij het zoete spel komt zij niet aan haar trekken. Juist de jeugd houdt ervan dit spel te spelen, zij zijn hierin elkaars tegenpolen. Zij is heet en hij is koud. In ZM en HW: enkel de man is oud en daarom geen hengst in bed, hierover heeft de vrouw veel verdriet. In ZM nog wel de toevoeging dat zij jong en lustig is en dat zij bedenkt hoe ze een jonger vriendje bemachtigen kan.

* Principe van de avondklok. HW en ZM: wie na het luiden van de klokken om 12 uur

’s nachts buiten wordt gevonden, wordt opgesloten en de volgende ochtend te schande gezet op een kar (HW) of in een halsijzer geslagen ten aanzien van de hele wereld (ZM). In SV wordt geen precieze tijd voor het luiden van de klokken gegeven en ook geen uitleg hoe dat iemand te schande wordt gemaakt. In SV wel dat je buiten mag zijn na het luiden van de klokken als je begeleid wordt door een leidsman met een ontstoken lantaarn en dat ontbreekt in HW en ZM.

* In SV doet de vrouw of ze ziek is en verslapt de man. Zij denkt dat hij slaapt en gaat vervolgens naar haar vriendje. In ZM en HW heeft de man haar zo lief dat hij iedere nacht de deur dicht doet en de sleutel onder zijn kussen bewaart, hiervan geen gewag in SV. ’s Nachts staat de vrouw vaak op, in HW met de toevoeging dat ze stiekem de sleutel pakt en teruglegt en haar vriend bezoekt.

* In SV bemerkt de man dat zijn vrouw er vandoor gaat, volgt hij haar en ziet hij haar plezier maken met haar vriendje. In HW en ZM merkt de ridder op een nacht dat zijn vrouwtje weg is. Dan ziet hij de deur openstaan en sluit haar (in ZM met toevoeging dat hij dat met een stuk hout doet). In ZM wordt vermeld dat de vrouw een uur voor middernacht terugkeert van haar vriend, in HW en SV niet.

* In SV, HW en ZM staat de man op de bovenverdieping op zijn vrouw te wachten voor het raam. In HW en ZM klopt ze op de deur (in ZM met de toevoeging dat ze daar dapper genoeg voor is) voordat hij haar toespreekt, in SV richt hij meteen het woord tot haar. In HW en ZM zegt hij: ik heb nu bewezen dat je me deze boevenstreek vaker aangedaan hebt, blijf maar buiten wachten tot de klokken gaan luiden, in SV zegt hij dat morgen iedereen zal weten dat hij haar met haar vriendje betrapt heeft.

* In SV geeft de vrouw haar overspel meteen toe en smeekt ze om genade, in HW en ZM verzint ze een smoes: Haar moeder heeft om haar gezonden (in HW toevoeging: het kamermeisje riep haar). In ZM: hij sliep zo vast dat ze hem niet wakker kreeg. In HW: ze ziet dat hij slaapt en durft hem niet te wekken omdat hij oud is. Met de sleutel gaat ze naar haar moeder die zo ziek is dat ze bang is dat haar morgen het heilig oliesel toegediend moet worden. In HW keert ze naar hem terug omdat ze hem niet boos wilde maken en liet haar moeder zwaar ziek achter, in ZM had ze bij haar moeder willen blijven, maar vreesde ze zijn toorn. In deze twee teksten smeekt ze vervolgens pas om te worden binnengelaten.

*In HW en ZM ontspint zich hierna een gesprek tussen de man en de vrouw voordat zij dreigt zich in een put te verdrinken, in SV uit zij meteen dit dreigement. Er zijn kleine verschillen in dit gesprek tussen HW en ZM, die duidelijk worden door de strekking van de woorden van de dialoog weer te geven.

Man:                      HW: jij moet buiten blijven tot de wachters komen en je vangen.

ZM: Gedenk je zonden, hoe vaak ben je van me weggegaan en heb je deze misdaad begaan?

Vrouw:                   HW: het is voor u, al onze vrienden, familie en mij een grote schande als ik hier gevonden wordt.

                        In ZM wordt de familie niet genoemd.

Man:                      HW: gedenk slechte vrouw hoe vaak je mijn bed verlaten hebt en overspel gepleegd hebt. Je kunt beter hier schande ondergaan dan in de hel gepijnigd worden.

Vrouw:  HW: Moge Christus zich over mij ontfermen

                               ZM: Laat me binnen in naam van Jezus en ontferm je over mij.

Man:                      HW: je roepen is nutteloos je komt er niet in voordat de wachters voorbij zijn.

ZM: je redenen zijn allemaal nutteloos, je komt er niet in voordat de klok geluid heeft.

* Pas nu uit de vrouw in HW en ZM het dreigement dat ze zich in de put zal verdrinken. In ZM omdat ze niet wil dat zij en haar familie te schande worden gemaakt, in HW omdat ze niet wil dat haar vrienden door haar schande hebben, in SV wordt geen reden gegeven.

* In SV zegt de man dat hij graag heeft dat ze het doet, in ZM is hij nog gemener: als je na lang spartelen verdronken bent en niet meer op mijn bedje ligt, dan ben ik God daar dankbaar voor. In HW wenst hij dat ze verdronken was, voordat zij in zijn bed stapte.

* In SV wordt enkel vermeld dat het donker is, in HW wordt het duister omdat de maan ondergaat en in ZM omdat er een wolk voor de maan komt.

* In SV doet de vrouw vervolgens of ze zich in de put werpt door er een steen in te gooien, in HW en ZM volgt deze passage pas later. Eerst maakt de vrouw daar namelijk haar testament, in HW met de toevoeging zoals een goed christen betaamt. In ZM zijn haar kleren voor de arme lieden en wil ze begraven worden in de Sint Pieter. In HW is haar ziel voor Maria en alle heiligen, al haar goederen voor haar man die er mee mag doen wat hij wil en ook daar wil ze in de Sint Pieter begraven worden.

* Als de man in SV, HW en ZM de plons in het water hoort, rent hij naar buiten om haar te helpen en is zeer treurig dat hij haar heeft buiten gesloten. In SV geeft hij zichzelf nu de schuld van haar dood, in HW en ZM niet.

* De vrouw roept hem toe vanuit het venster: in SV en HW verwijt ze hem een hoerenloper te zijn die aan haar alleen niet genoeg heeft. In HW met de toevoeging dat nu voor iedereen duidelijk zal zijn dat hij een hoerenloper is en dat hij graag had gezien dat zij in zijn schoenen stond op dit moment. In ZM verwijt ze hem dat hij zich niet met haar vermaakt, dat hij haar alleen laat liggen en dat hij naar zijn overspelige meisje gaat.

* In HW en ZM is de man blij als hij de stem van zijn vrouw hoort en looft hij de gezegende Heer, dit ontbreekt in SV.

* Antwoord van de man. SV: hij smeekt te worden binnengelaten, de avondklok zal immers snel luiden, hij is bang gevangen genomen, toegetakeld en onteerd te worden. In HW en ZM vraagt hij zijn vrouw waarom zij dergelijke dingen over hem zegt. In ZM verzekert hij haar vervolgens dat hij haar enkel bang wilde maken en dat hij haar echt niet buiten had laten staan, hij kwam naar beneden om haar te helpen. In HW wilde hij haar om haar misdaad straffen en voelt hij zich niet aangesproken door haar praatjes en zegt hij ook dat hij zich niet haastte om haar te helpen.

* In SV is hierna het gesprek tussen de man en de vrouw ten einde, in HW en ZM niet. In ZM antwoordt de vrouw dat hij haar ergens van beschuldigt waar ze geen schuld aan heeft en bovendien dat hij haar heeft voorgelogen. Ze haalt een oud spreekwoord aan: ‘wie een ander beschijt wordt terug bescheten’ hetgeen volgens haar zoveel betekent als: jij beschuldigt mij van iets dat je zelf graag doet. In HW vraagt zij waarom hij over haar liegt: hij beschuldigt haar van zaken waar ze geen schuld aan heeft. Dan zegt ze dat er waarheid in zit wanneer ze zeggen dat degene die een zonde begaan heeft, die dan een ander in de schoenen probeert te schuiven. Jij beschuldigt mij van iets dat jezelf graag deed. In beide teksten: wacht maar tot de wachters komen om het gebod te volbrengen. Het verweer van de man is in beide teksten hetzelfde: ik ben oud, heb mijn hele leven niets misdaan, laat me binnen. Het antwoord van de vrouw hierop loopt in beide teksten uiteen. In ZM en HW begint ze met de woorden dat je beter hier gestraft kan worden voor je zonden dan in de hel en dat men de woorden van de wijze man in acht moet nemen. In HW gaat het om de woorden: God haat de arme overmoedige mensen, de rijke leugenaars en de oude gek, in ZM: een arm overmoedig mens en een oude gek zijn kwade zaken. De vrouw herhaalt dat hij tegen haar gelogen heeft en verwijt hem dat hij zijn hoer (HW) of zijn overspelige vrouw (ZM) bezocht heeft. In ZM ook het verwijt dat hij haar alleen heeft gelaten in bed en in HW dat hij van haar had kunnen genieten in de bloei van haar leven, maar dat hij toch een ander verkoos. Vervolgens in HW en ZM: men kan beter hier gepijnigd worden dan voor altijd verdoemd zijn. De man antwoordt dat God barmhartig is en enkel eist dat de zondaar berouw heeft en hij belooft zijn leven te beteren als hij binnen gelaten wordt. De vrouw zegt daarop in HW: ‘Bij Satan wie heeft je zo leren preken’ en in ZM: ‘Bij Satan, wie heeft deze predikant gezonden en de klokken voor de preek zullen zo wel luiden’.

* De klokken beginnen te luiden. In HW en ZM roept de vrouw tegen de man dat het luiden van de klokken zorgt voor de zaligheid van zijn ziel en dat hij zijn straf geduldig moet dragen. In SV niet aanwezig. In SV vinden de wachters de man en brengen hem naar zijn vrouw met de mededeling dat zij nooit hoorden dat hij zich misdragen had. In HW en ZM zeggen de wachters juist tegen de man dat het geen goed teken is dat hij op dit tijdstip buiten staat. Dan spreekt de vrouw tegen de wachters. In SV: ‘Wisten jullie het niet eerder? Deze oude man zocht zijn pleziertjes bij de hoeren; hij vond mij niet mooi genoeg. In ZM: ‘die ouwe pleegt elke nacht overspel en laat mij alleen, ik wilde het mijn vader en moeder niet zeggen, alsjeblieft straf hem’. In HW: ‘Wreek mij op deze oude hoerenloper. Jullie kennen mijn afkomst, maar de vervloekte oude man verliet iedere nacht mijn bed. Ik hoopte en verwachtte dat hij zichzelf zou verbeteren, maar dat gebeurde niet’.

* In SV, ZM en HW nemen de wachters hem mee. De volgende ochtend wordt hij te schande gemaakt in SV voordat de goede man thuis komt. In HW en ZM wordt niet vermeld dat hij weer terugkeert. In HW: ze pijnigen hem de hele nacht en de volgende dag wordt hij op de kar gezet en voor al zijn vrienden te schande gemaakt. In ZM: Ze doen een halsijzer om zijn nek en hij staat voor de hele wereld te schande.

* In HW en ZM wordt gevraagd of de keizer het exempel begrepen heeft en antwoordt hij bevestigend, dit ontbreekt in SV.

* Uitleg van het exempel. SV: ‘zoals de vrouw haar man liet wegvoeren, zo zal uw vrouw dat bij u doen of nog erger, als u uw kind doodt zullen u ergere dingen overkomen’. In HW en ZM: ‘de keizer zal er slechter aan toe zijn dan de ridder uit bovengenoemd exempel als hij de raad van zijn vrouw opvolgt’.

* In SV zegt de keizer meteen dat hij zijn zoon niet zal laten sterven. In ZM en HW wordt toegevoegd door de wijze dat de keizer goed handelt als hij zo doet, in HW: ‘in de toekomst heb je er plezier van’, in ZM: hij beveelt hem God toe en dankt de keizer voor zijn heerlijkheid en genade omdat hij naar hem wilde luisteren.

 

5) GAZA (SV, vs. 1188-1427, ZM f. 7verso-f. 9recto, HW f. c4verso-f. c8recto.) 

* In HW krabt de keizerin zich tijdens haar verdriet, in SV toont ze de keizer haar droevige gezicht. In ZM hiervan geen gewag.

* In HW en ZM vertellen de kamermeisjes aan de keizer dat de keizerin verdriet heeft, in SV wordt hier niet over gerept.

* Inhoud verdriet keizerin. In HW en ZM: ze was eens een grote koningsdochter; waarom wordt haar geen genoegdoening gedaan, alleen haar liefde voor de keizer heeft haar ervan weerhouden naar haar vader te gaan. Ze is namelijk bang dat haar vader haar zal wreken en dat het dan slecht met hem afloopt. In SV is haar verdriet van een andere aard en bovendien veel uitgebreider: zij heeft er verdriet omdat zij en de keizer eens uit elkaar zullen gaan en ook omdat de keizer zo veranderlijk is als de wind. Hij is bezig zichzelf te vernietigen. Zij is er kwaad om dat hij luistert naar de woorden van degenen die zijn zoon aan de macht willen helpen en hem willen vernietigen. In HW en ZM reageert de keizer nog op de woorden van de keizerin, in SV niet.

* Verband tussen keizer en het exempel. SV is weer veel dreigender: ze bidt dat God hem hetzelfde zal laten overkomen als de man wiens hoofd op de mestvaalt geworpen werd. In HW en ZM hoopt de keizerin dat God de keizer een lang leven zal geven, maar vreest ze dat hem net zo zal geschieden als de ridder wiens hoofd niet op het kerkhof werd begraven door diens zoon.

* In SV wil de keizerin aanvankelijk niet vertellen: haar vertellen heeft geen enkele zin, na aandringen van keizer vertelt ze toch: misschien is het nuttig voor hem. In HW en ZM heeft de keizerin geen aansporing nodig. In HW vertelt ze het om dezelfde reden als in SV. In ZM om de reden dat het haar misschien helpt.

* Exempel van de vrouw.

Hoofdpersoon SV: een van de bewakers van de toren van de keizer. Hij is een van de twee wijzen die keizer Octavianus heeft aangesteld om de toren te bewaken. Hij is erg goedgeefs, in tegenstelling tot de andere bewaker van de toren. Dit element van de gierige en de gulle is in HW en ZM afwezig. ZM en HW: ridder te Rome, liefhebber van ridderspelen. In ZM de toevoegingen dat hij aan spelen al zijn geld uitgaf, door de verteller ‘ijdelheden’ genoemd en dat hij alles aan vrouwen en aan zijn kinderen uitgeeft.

* In SV heeft de man 3 zonen en 2 dochters, in HW en ZM 2 dochters en 1 zoon. De vader geeft in SV zijn kinderen hele dure kleding, in HW en ZM gaat zijn geld op aan toernooien.

* In HW en ZM gaat vader uit stelen omdat hij zijn erfgoed niet wil verkopen, in SV doet de man hoofse en beleefde dingen met zijn geld.

In SV wil de zoon niet uit stelen gaan: hij leeft liever in armoede en deugdzaam dan dat hun gezin te schande zal geraken, in HW en ZM gaat de zoon meteen akkoord: hij steelt liever van de keizer dan dat zijn erfdelen verkocht worden. In HW en SV nemen de twee dieven zoveel mee als ze kunnen dragen, in ZM nemen ze genoeg mee.

* In HW en ZM wordt al het geld opgemaakt aan het af betalen van schulden en aan toernooien, in SV wordt niet vermeld waar het geld aan op gaat.

* In HW en ZM vertelt de bewaker aan de keizer dat er uit de toren gestolen is: de keizer is boos en hij eist zijn schat terug. De bewaker gaat terug naar de toren en zet een val op. In SV gaat de gierige bewaker niet eerst naar de keizer, maar zet hij meteen een val op.

* De val wordt uitgebreid beschreven in SV: in een schilderskuip laat hij lijm, pek en lood versmelten en plaatst er een deur van vlechtwerk op. Hij graaft een diepe kuil waarin hij de kuip plaatst. In HW en ZM minder aandacht voor de val. In HW: een ton met pek en lijm, in ZM een ton met pek en gierst.

* In SV heeft de zoon een droeve stemming als vader en hij weer uit stelen gaan, maar omdat zijn vader het hem beveelt, durft hij het niet te laten. In HW en ZM vertoont de zoon minder scrupules: hij gaat meteen mee.

* Als vader in de val terecht gekomen is, beveelt hij zijn zoon hem het hoofd af te slaan opdat hij niet herkend wordt. In HW en ZM wil de zoon eerst hulp gaan halen, in SV niet. Daar ziet hij meteen in dat hij het beste de raad van papa kan opvolgen. In HW, ZM en SV omdat anders de hele familie te schande gemaakt zal worden. In SV ook omdat ze anders onterfd worden, in HW en ZM ook omdat anders alsnog het hele gezin zal moeten sterven. In SV wordt niet vermeld wat er met het hoofd gebeurt, alleen dat de zoon het meeneemt, in HW wordt het hoofd in een kuil geworpen, in ZM stiekem begraven.

* In HW en ZM beveelt de keizer dat het onthoofde lijk door de straten zal worden gesleept aan een paardenstaart, in SV geeft de andere bewaker van de toren dit bevel.

* Als de dochters beginnen te huilen bij de aanblik van hun onthoofde vader voortgesleept achter een paard, steekt de zoon zich in SV in zijn dij, in ZM in zijn been en in HW in zijn mond. In SV zegt de zoon als de wachters op het geschreeuw afkomen: vrouwen zijn nu eenmaal licht geroerd; dit ontbreekt in HW en ZM.

* In HW en ZM wordt de vader aan een galg gehangen, in SV wordt hij in een kuil begraven. HW en ZM eindigen ermee dat de zoon zijn vaders hoofd en lichaam niet op het kerkhof begraaft, SV dat de zoon rijk wordt en nooit meer aan zijn vader denkt.

* In HW en ZM wordt gevraagd of de keizer het exempel begrepen heeft en antwoordt hij bevestigend.

* Uitleg exempel. In SV: ‘laat u niet hetzelfde overkomen, als uw zoon eenmaal uw rijk heeft afgenomen zal hij zich weinig om u bekommeren’. HW en ZM hebben dezelfde uitleg alleen uitgebreider. Uit liefde (in ZM ook uit eer) voor zijn zoon (HW), kinderen (ZM) ging de ridder uit stelen. Om zijn kinderen te beschermen liet hij zich onthoofden. Bovendien begraaft de zoon het lichaam en het hoofd niet op het kerkhof (in ZM toevoeging: of in de kerk). Hoewel hij dit niet overdag had kunnen doen, had het ‘s nachts moeten lukken. Zo probeert de keizer dag en nacht zijn zoon eer te brengen en veel goederen te geven, maar is die zoon enkel bezig hem te vernietigen (HW), om hem schande te brengen (ZM) opdat hij na hem regeert.

In SV reageert de keizer aldus: als God het toestaat zal hij zijn zoon morgen ombrengen, in HW en ZM complimenteert hij zijn vrouw met het exempel. In HW voegt hij toe: ‘ook mijn zoon zal zonder twijfel mijn hoofd afslaan en het niet begraven’. In ZM de toevoeging ‘mijn zoon zal me dat niet aandoen’. In SV reageert de koningin nog. Zij hoopt dat God hem de kracht zal geven, deze wens ontbreekt in HW en ZM.

 

6) AVIS (SV, vs. 2545- 2771, ZM f. 9recto-f. 10recto, HW f. c8recto-f. d4recto.) 

* In SV roept de keizer zijn knapen en zegt dat ze genoeg geslapen hebben. Aan hen wordt bevolen de jongen naar het schavot te leiden. Ontbreekt in HW en ZM.

* Het kind wordt naar de galg geleid, in SV speelt het volk hierbij geen rol, in HW en ZM wel. HW en ZM: het volk huilt, in HW met toevoeging: dat het de meester smeekt de jongen te redden.

* In HW en ZM komen de meester en de jongen elkaar tegen als hij naar het schavot wordt geleid, in SV niet. In zowel HW als ZM buigt het kind voor de meester alsof hij zeggen wil: gedenk mij voor mijn vader, in ZM de toevoeging alsof hij zeggen wil: ‘meester verlos me van mijn schuld’.

* In SV groet de wijze de keizer met mooie woorden. In ZM en HW hiervan geen gewag. ZM: tijdens de begroeting valt hij op zijn knieën. In HW wordt enkel vermeld dat hij de keizer eerlijk groet.

* In ZM en SV groet de keizer niet terug, in HW wel.

* In alle drie de teksten doet de keizer lelijk tegen de meester. In SV zegt de keizer dat hij heel erg boos is op de wijze en zijn gezellen, in ZM wenst hij hem alle ongeluk toe en in HW dat hem nooit meer iets goeds mag overkomen.

* De wijze geeft de keizer antwoord. SV: hij vraagt waarom en ook waarom de keizer zijn zoon wil ombrengen: hij vindt dat namelijk erg dwaas. In HW: ‘ik verwachtte geschenken van u te krijgen, niet om onwaardig ontvangen te worden’. ZM: ‘ik heb u zoon eer gegeven, waar jij weinig van afweet’.

* In HW is er dan nog een korte woordenwisseling tussen keizer en wijze: in HW voegt de keizer toe: ‘wat je verdiend hebt, moet je ook overkomen’, de wijze: ‘wat heb ik verdiend?’ Keizer: ‘een vervloekte dood’.

* Reden van de keizer om zo boos te zijn. SV: de wijze heeft zijn zoon zijn spraakvermogen afgenomen en die zoon probeerde zijn vrouw te verkrachten. HW en ZM: vroeger kon zijn zoon spreken, nu is hij stom en vroeger was hij deugdzaam nu wilde hij mijn vrouw verkrachten. in ZM toevoeging: ‘jij zult hangen aan de galg’.

* Verweer van de wijze. SV: hij gelooft niet dat de zoon de vrouw verkracht heeft, dat is een leugen, maar hij vindt het erg dat de keizer niet met hem kan praten. HW en ZM: het is de wil van God dat hij stom is. In HW de toevoeging: Hij laat stommen spreken en de doven horen. In HW en ZM vraagt de wijze of er getuigen van de verkrachting zijn. In ZM omdat vrouwenlist boven alle list gaat, in HW omdat er geen boosaardigheid gaat boven de boosaardigheid van de vrouw. In SV enkel het verweer dat verkrachting ongeloofwaardig is.

* Verband tussen exempel en de keizer: ZM en HW: ‘als je jouw zoon laat doden om de wil van je vrouw, zal je overkomen als een edelman (HW) of een vrije burger (ZM) zijn vrouw en zijn ekster’. SV: ‘moge God je laten overkomen wat de poorter die zijn ekster doodde overkwam’.

* In ZM, HW en SV wil de wijze het verhaal vertellen als de vader zijn zoon heeft teruggeroepen. In SV op voorwaarde dat hij hem vandaag niet meer ombrengt, in HW en ZM hiervan geen gewag. In HW de toevoeging omdat de keizer het wil, in ZM omdat het over wonderlijke zaken gaat die hij niet vaak gehoord heeft, in SV geen reden.

* In SV de toevoeging dat het kind buigt als het de zaal weer wordt ingeleid, dit ontbreekt in HW en ZM.

* Het exempel. In SV speelt het gebeuren zich af in Rome, in HW en ZM is dat onbekend.

* In HW leert de man de ekster Latijn en Hebreeuws, in ZM Latijn en ‘Duyts’, in SV geen gewag dat de man de ekster talen leert. In HW en ZM zegt de ekster de man alles wat ze ziet, in HW met de toevoeging dat ze haar talen geleerd heeft.

* In HW en ZM heeft de man zijn vrouw erg lief, maar zij hem niet. HW: haar genotzucht was veel te groot voor hem, in ZM: hij beviel haar niet in bed. Daarom heeft de vrouw ook een mooie jonge jongen. In SV geen gewag van deze twee zaken.

* In HW en ZM heeft de ekster al vaker het overspel van de vrouw aan de orde gebracht en geniet de vrouw daardoor een slechte reputatie in de buurt, in SV niet. In HW en ZM scheldt de heer haar hier steeds om uit, in HW de toevoeging dat hij haar ook berispt. Zij antwoordt: ‘waarom geloof je die ekster, zolang zij er is zal er altijd twist en onvrede (HW) of geen eendrachtigheid (ZM) tussen ons zijn’. Zijn antwoord is dat de ekster niet liegen kan. Ook deze specifieke kwaliteit van het vogeltje wordt in SV niet genoemd.

* Als haar man de stad uit is, voor handel, roept de vrouw haar vriend. In HW en ZM wacht hij tot het avond is voordat hij naar haar toegaat opdat hij niet door mensen wordt gezien. In SV hiervan geen gewag. In ZM scheldt ze hem uit omdat hij zolang op zich heeft laten wachten, dit ontbreekt in HW en SV. In HW laat ze hem snel binnen opdat niemand hem ziet, in SV en ZM hiervan geen gewag.

* In alle drie de teksten is hij bang voor de ekster. In SV omdat hij hem bekend zal maken bij haar man, in HW is hij bang dat de ekster hen zal verraden want door hem zijn zij overal in een kwaad daglicht komen te staan, in ZM: omdat hij hen overal tot onderwerp van gesprek heeft gemaakt.      

* In HW en ZM verzekert zij hem dat zij zich deze nacht op de ekster wreekt, dit ontbreekt in SV.

* In HW, ZM en SV spreekt de ekster tot de overspelige twee, maar in SV is zij moralistischer: ‘Hier doe je niet goed aan, dit is niet hoofs, het klopt dat men zegt: ‘Alse de catte es van huus dat dan rincleert de muus’’. In HW en ZM zegt zij dat zij alles zal verklappen en dat zij, hoewel zij niets ziet, toch alles horen kan.

* De list van de vrouw. Rond middernacht staat de vrouw op in HW en ZM, in SV hiervan geen gewag. In HW en SV wordt ze door een dienstmeid bijgestaan, in ZM niet. In SV wordt uitgebreid beschreven wat de dienstmeid moet doen: lantaarn voor bliksem, pot vol water voor regen, bord en hamer voor donder, in HW en ZM worden stenen en water in de kooi gegooid.

* De jongen vertrekt de volgende ochtend, in HW met de toevoeging door de achterdeur, in SV op bevel van de vrouw opdat niemand hem ziet.

* Gesprek tussen man en ekster: SV uitgebreid: ook over voedsel, in HW en ZM niet. In ZM zegt de ekster dat zij een kwade tijding brengt, dit ontbreekt in HW en SV. In HW, ZM en SV vertelt zij over het overspel. Als de man naar haar welbevinden vraagt zegt de ekster dat zij getroffen werd door hagel, sneeuw en regen in ZM en HW en door onweer in SV. In HW en ZM zegt de vrouw dan dat de vogel liegt: het was een mooie nacht geweest, in ZM de toevoeging de maan scheen prachtig.

* In SV weet de heer meteen dat het niet onweerde en draait het beest de nek om, in HW en ZM vermoordt hij de vogel na wat andere zaken: hij vraagt aan de buren wat voor weer het was en spreekt met zijn vrouw. In HW en ZM zegt zei dat het beest haar in de hele stad te schande gemaakt heeft, in HW met de toevoeging dat het voor veel onvrede tussen hen zorgde. In ZM de toevoeging dat hij haar door de vogel lange tijd heeft gehaat. Dan gaat de man naar de ekster en spreekt haar toe: ‘ik voedde je met eigen hand, waarom verkoop je leugens?’ (deze volgorde in ZM, in HW precies omgekeerd) In HW en ZM verwijt hij haar: ‘mijn vrouw heeft een slechte naam in de hele stad’, in HW de toevoeging: ‘door je leugens hadden wij vaak twist en ruzie’, in ZM de toevoeging ‘ik heb altijd mijn vrouw gehaat door je leugens’. De ekster antwoordt: ‘God weet dat ik niet kan liegen’. Na deze woorden doodt de man het beest door de nek te breken.

* Hij ontdekt de list in HW, ZM en SV. In SV wordt vermeld dat hij er veel verdriet van heeft, in HW hij breekt zijn speer in twee stukken en vertrekt naar het Heilige Land en komt nooit meer bij zijn vrouw. In ZM: hij neemt al zijn bezittingen en rijdt naar verre oorden. Zijn vrouw had daarna aan veel gebrek en kende veel smadelijke en onzalige dagen. In HW en SV wordt over het lot van de vrouw niet meer gesproken.

* Er wordt gevraagd of de keizer het exempel begrepen heeft, hij antwoordt bevestigend in HW en ZM, geen gewag hiervan in SV.

* Uitleg van het exempel. In SV: ‘Wanneer u de raad van uw vrouw opvolgt, zult u ook spijt hebben. Als u uw zoon doodt, komt er een tijd dat u liever dood zou willen zijn en zal God u hetzelfde laten overkomen als de man van de ekster’. In HW en ZM wordt het exempel niet uitgelegd. In HW en ZM zegt de keizer dat het inderdaad een kwade vrouw is en dat hij medelijden heeft met de ekster, in HW zegt hij dit nadat de wijze erom vroeg.

* Keizer zegt dat hij zijn zoon zal laten leven in alle drie de teksten, maar in HW en ZM voegt de wijze hieraan toe dat dat een verstandig besluit is, bedankt hij de keizer omdat hij zijn zoon gespaard heeft en beveelt hij de keizer aan God toe. In HW ook nog de toevoeging dat de keizer gezond moge blijven.

 

7) SAPIENTES (SV, vs. 2772-3039, ZM f. 10recto-f. 11recto, HW f. d4recto-f. d7verso.)

* In HW en ZM moet de keizerin huilen, in SV is ze boos. In ZM spreekt ze de wens uit dat ze nooit geboren was en wilde ze dat ze dood was voordat ze in dit land terecht kwam. Deze wens ontbreekt in SV en in HW. In HW baalt ze ervan dat ze keizerin geworden is. In SV zegt ze dat ze tot morgen bij de keizer blijft.

* In HW wordt vermeld dat de keizer zijn vrouw probeert te troosten, in SV en ZM niet.

* In HW en ZM verwijt ze hem dat hoewel hij aan haar gescheurde kleren, haar krassen (ZM), haar bloed (HW) door toedoen van zijn zoon, de misdaad zag dat hij –in HW- toch nog leeft en in ZM dat haar toch geen recht wordt gedaan. In HW voegt ze daaraan de vraag toe: ‘waarom zou ik dus niet heel droevig zijn?’ In SV: ‘ik blijf niet langer bij je omdat je toch niet naar me luistert’.

* Antwoord keizer. ZM: ‘u zal recht geschieden en ik zou dat al lang gedaan hebben, maar moest ook naar de wijzen luisteren’. HW: ‘wees tevreden, ik zal je ter wille zijn en gerechtigheid doen. Dat ik hem gisteren niet doodde, kwam door het exempel dat de wijze vertelde’. In SV geen antwoord.

* Antwoord keizerin. ZM: ‘als je me echt lief hebt, zou je me niet zo bitterlijk laten huilen’. HW: ‘om een woord heb je nagelaten gerechtigheid te doen’. In SV geen antwoord.

* Verband exempel en keizer. SV: Ze bidt God dat ze met eigen ogen zien kan, dat hem hetzelfde zal overkomen als koning Herodotos, die blind werd als hij zijn poort uitreed. ZM: ‘jou zal hetzelfde overkomen als een keizer die ook zeven wijzen had, die hem de hele tijd maar raad gaven’. HW: ‘ik ben bang dat je eens hetzelfde zal overkomen als een keizer met zijn zeven wijzen’.

* Keizer eist dat ze dat verhaal vertelt. In ZM de toevoeging: ‘hoelang ik ook wacht ik verzeker je dat ik me zal wreken’.

* Keizerin antwoordt in ZM: ‘ik zal het vertellen misschien helpt het’, in HW en SV vraagt ze zich eerst af waarom ze het zou vertellen. In SV wat heeft ze eraan? In HW: ‘waarom zou ik vergeefse arbeid verrichten? Ik vertelde gisteren al een mooi exempel, maar het hielp niets: wat ik vertel ter nut van u, veranderen de meesters’. In SV en HW geeft de keizer antwoord. SV: ‘U kunt het beter vertellen dan het laten, na blijdschap, komt dikwijls rouw en na rouw grote blijdschap’. HW: smeekt haar het verhaal te vertellen: ‘hoewel ik mijn zoon nog niet gedood heb, heb ik hem het leven ook nog niet gegeven’: ‘want dat vertoghen is, dat en wort alheel ontoghen’ Pas dan zegt de keizerin in SV en HW dat ze het wil vertellen: in HW opdatt hij er iets van leert, in SV omdat ze vindt dat er waarheid zit in het gezegde dat hij net gaf.

* Inhoud exempel.

* In SV is koning Herodes blind, in HW en ZM de keizer van Rome.

* In SV wordt de keizer blind buiten de stadsmuren, in HW en ZM buiten zijn paleis.

* In HW en ZM wordt al snel duidelijk dat de wijzen het slecht met de keizer voor hebben, in SV niet. In HW en ZM wordt namelijk vermeld dat de zeven wijzen, als ze merken dat de keizer naar hen luistert, ervoor zorgen dat hij blind wordt (in HW met toevoeging door geheime kunsten), (in ZM wordt toegevoegd dat ze met elkaar overleggen). In HW maken ze de koning blind omdat ze hem dan dingen kunnen vertellen die voor hen nuttig zijn. In ZM wordt een andere reden gegeven: ze worden er goed voor beloond wanneer ze hem berichten over de zaken in zijn land. HW en ZM: ze kunnen de kunst niet ongedaan maken.

*In HW en SV wordt vervolgens gezegd dat ze een handeltje in dromen hebben, waardoor ze meer goederen hebben dan de keizer. In HW: een pond goud of zilver per uitgelegde droom, dat ontbreekt in SV. ZM maakt helemaal geen gewag van bovenstaande zaken op deze plaats.

* In HW en ZM volgt de keizer de raad van de keizerin op om de wijzen op straffe des doods de oorzaak van zijn blindheid te laten achterhalen, in SV komt de keizerin niet voor met haar raad. Daar is het idee is van Herodes zelf. In ZM en HW zegt de keizerin dat zij zijn land regeren, in ZM de toevoeging: ook u.

* In HW en ZM krijgen de wijzen 10 dagen van de keizer, in SV 14.

* In HW en ZM gaan de wijzen overleggen en weten ze niet wat ze moeten doen en hebben angst voor de dood, In HW met een toevoeging van de verteller: wij zijn daarover zeer verheugd. In SV horen de wijzen meteen over Merlijn die in Engeland is en dat hij op alles dat men hem vroeg een antwoord wist en dat hij geen vader heeft. Vervolgens gaan ze naar hem toe. In HW en ZM komen ze hem toevallig tegen in een stad, waar hij met kinderen aan het spelen is. De bijzondere afkomst, zijn wijsheid en het land waar hij vandaan komt, worden in deze teksten niet genoemd.

* In deze stad komt in HW een man op hen af die voor een gulden zijn droom uitgelegd wil zien. In ZM komen de mannen nu pas op het idee zich uit te geven als dromenuitleggers.

* In HW, ZM en SV vraagt een man of zij zijn droom kunnen uitleggen en zegt Merlijn dat hij het voor niets wil doen. De droom. In SV ontspringt er een bron op een mestvaalt, in HW en ZM in een boomgaard. Betekenis: waar de bron ontspringt, ligt een schat. In SV zo groot dat niemand uit de buurt de gelijke van de vinder zal zijn, in HW en ZM zo groot dat de vinder en zijn nageslacht rijk zullen zijn. In HW en ZM gaan de wijzen en Merlijn niet mee graven, in SV wel.

* In SV nemen de wijzen een deel van de schat, Merlijn wil niets: hij weet niet wat hij met materiële zaken moet. In HW en ZM geen gewag dat de wijzen een deel van de schat krijgen. In HW wordt Merlijn een pond goud als loon aangeboden, in ZM een deel van de schat. Merlijn hoeft het niet en heeft liever dat de man voor hem bidt. 

* In HW en ZM horen de wijzen nu pas dat het kind Merlijn heet, in SV waren ze hier al van op de hoogte.

* SV, HW en ZM: ze vragen Merlijn raad, hij wil mee naar keizer, wordt voorgesteld en wil alleen raad geven als hij alleen met de keizer is. In HW en SV smeken ze hem of hij hen wil helpen, in ZM niet. In ZM is wel de toevoeging dat Merlijn zijn wijsheid door God gekregen heeft, in SV en HW niet. In HW en ZM worden hem veel schatten in het vooruitzicht gesteld als hij de koning helpt, in SV niet. In HW ook de toevoeging dat hij veel eer zal ontvangen, in ZM en SV niet.

* Gesprek tussen de keizer en Merlijn in de slaapkamer (HW en ZM), een kamer (SV). Merlijn zegt dat de keizer wonderlijke dingen zal zien in ZM, HW en SV. In ZM met toevoeging: het zijn vreemde zaken, in HW ‘ik zal laten zien wat u moet doen’, in SV geen toevoeging. In HW beveelt het kind dat de knecht het bed moet weghalen, in ZM zegt hij dat de keizer dat bevel moet geven. in SV geen gewag van een bevel.

* Het wonder. HW: een rokende fontein met zeven bubbels, ZM een bron met zeven stromen, in SV zeven ketels waaruit dampen opstijgen. In alle gevallen zit het in de aarde onder het bed van de keizer.

* Raad van Merlijn. SV: de dampen veroorzaken de blindheid, als hij de ketels niet snel opruimt zal hij zijn gezichtsvermogen voor goed verliezen. Omdat hij het gebruik van de zeven wijzen toestaat geld te vragen voor het uitleggen van dromen, wordt hij blind. Het probleem kan alleen worden opgelost als hij de hoofden van de wijzen in de ketels gooit. In HW en ZM geen gewag dat de keizer voor goed zijn gezichtsvermogen zal verliezen en ook het uitleggen van dromen komt niet terug. De zeven stromen of de bubbels staan daar voor de zeven wijzen die het land slecht regeren: zij maken hem blind.

* De wijzen worden onthoofd in HW en ZM en SV. Dat de keizer zijn handen in het water van de ketel kan steken wordt in HW en ZM niet vermeld. Dat de keizer Merlijn beloont, wordt wel genoemd in HW en ZM, maar niet in SV. Dat de keizer uitrijdt met Merlijn om te zien of zijn raad geholpen heeft, komt alleen voor in SV.

* In HW en ZM wordt weer gevraagd of de keizer het begrepen heeft en keizer antwoordt bevestigend. Dit ontbreekt in SV.

* Uitleg exempel: SV: zoals de zeven wijzen Herodes blind maakten en onteerden, zo zullen ook deze zeven wijzen hem ontdoen van alle eer als hij hen gelooft. ZM: ‘doodt de wijzen want zij willen u verblinden’. HW: ‘net als de wijzen in voornoemd exempel proberen uw wijzen met hun babbeltjes bij u te leven opdat u zoon zal regeren’. HW en ZM: ‘de fontein of bron is uw zoon, de zeven stromen dat zijn de zeven wijzen. De eerste kan je pas teniet doen als de laatste vernietigd zijn’.

* In HW raadt de keizerin aan eerst zijn zoon op te hangen en dan pas de wijzen. In ZM: ‘hang ze allemaal op’. In HW en ZM ook de toevoeging die in SV ontbreekt: ‘alleen door zo te handelen, kan je je koninkrijk eervol regeren’.

* SV: de keizer zegt dat hij ze morgen alle acht zal laten sterven, de keizerin vraagt of zij hem echt mag geloven en hij antwoordt bevestigend. Ontbreekt in HW en ZM.

 

8) TENTAMINA (SV, vs. 1832-2221, ZM f. 11recto-f. 13recto, HW f. d8recto-f. e7verso.) 

* HW en ZM: het volk rouwt als de jongen naar schavot wordt geleid, in SV is er geklaag en geween, maar onduidelijk van wie. In SV komen de jongen de meester elkaar bovendien niet tegen. In HW en ZM wel. De jongen buigt het hoofd als hij de meester ziet: in ZM alsof hij zeggen wilde: gedenk mij, in HW alsof hij zijn lot in de handen van de meester legt.

* De meester groet de keizer. (In SV toevoeging dat hij hem snel toespreekt.) Die antwoordt. SV: ‘Een goede dag gun ik jou niet en ook geen schone woorden en bezittingen zal ik je ook niet schenken’. In ZM en HW beschuldigt de keizer hem meteen: ‘je hebt mijn zoon bedorven hij is doof en stom geworden en een slecht mens omdat hij probeerde mijn vrouw te verkrachten’. In HW wordt erbij vermeld dat voor hij naar de wijzen ging hij kon horen en deugdelijk was, in ZM niet. Nadat de wijze in SV naar de reden vraagt, geeft de keizer dezelfde redenen als in HW en ZM, maar met de toevoeging of de wijze dat zelf niet weet en dat impliceert dus dat de wijze naar de bekende weg vraagt.

* In SV dreigt de keizer dat de meester en zijn gezellen het met de dood moeten bekopen, in HW en ZM dat de meester en zijn zoon moeten sterven.

* Reactie van de wijze: In HW en ZM: ‘over korte tijd zult u vernemen waarom hij niet spreekt (ZM toevoeging: het is Gods wil), dat hij uw vrouw probeerde te verkrachten is ongeloofwaardig’, in SV niet. In HW toegevoegd: ‘zo’n groet heb ik niet verdiend’. in ZM toegevoegd: ‘ik moet uw boosheid ondergaan’. In SV een andere reactie: ‘u heeft de macht ons te doden’.

* Vervolgens komt in die tekst het verband tussen de keizer en het exempel, in ZM en HW nog niet. In HW: ‘laat uw zoon niet doden door de woorden van een enkeling. Zeker wanneer die woorden niet door een getuige worden bevestigd’. In ZM: ‘vrouwen moet je niet teveel geloven, want zij zijn van nature haastig en zwak van karakter’, dan geeft de meester alleen in deze tekst een Latijnse spreuk: ‘niets is zwakker dan de wil van een vrouw’.

* Verband tussen het te vertellen exempel en de keizer. HW en ZM: ‘als u uw zoon doodt, zal uw zoon hetzelfde (ZM: erger) gebeuren als/dan een man (ZM: oude ridder) die schadelijk leefde met zijn vrouw’. SV: ‘doodt je je kind, moge God je dan hetzelfde laten gebeuren als de oude wijze voor jou overkwam’.

* In alle drie de teksten begint de wijze daarna nog niet te vertellen: In ZM en HW zegt de keizer dat hij hem wil bedriegen, net als in het vorige exempel dat zijn vrouw vertelde. De wijze antwoordt: ‘in alle staten vindt men slechte en goede mensen: de boosheid van de een kan niet geprojecteerd worden op de ander. Als je je kind doodt op raad van je vrouw dan doe je verkeerd, zo toont het volgende exempel aan’. Deze terugkoppeling naar het vorige exempel en het antwoord komt in SV niet terug. Hier zegt de keizer dat hij er niet blij van wordt dat hij niet weet hoe dit exempel luidt. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In SV vertelt de wijze het verhaal pas als de dood vandaag wordt uitgesteld, in HW en ZM als de keizer zijn zoon terug laat halen van het schavot. (Belangrijk: dit verschil zien we steeds terug, dat betekent dat de keizer in SV uit nieuwsgierigheid zijn zoon niet doodt, in HW en ZM overtuigt het te vertellen exempel hem ook meteen.)

* Het exempel. De hoofdpersoon. HW: een oude man die rechtvaardig is, ZM een oude godvruchtige ridder, SV: enkel oude man.

* In SV raden zijn mannen hem aan een vrouw te nemen, in ZM zijn vrienden in HW vrienden en familie. In SV wordt een reden gegeven: voor het nageslacht. In HW en ZM niet.

* Hij trouwt de dochter van de provoost in HW en SV, de dochter van de senator in ZM.

* In SV baart zij 2 kinderen, in HW wordt vermeld dat zij geen kinderen van hem krijgt, in ZM wordt er geen gewag van gemaakt.

* In SV is een algemene lering aanwezig, in HW en ZM niet: het is vaak de gewoonte dat een oude man een jonge vrouw neemt. Dat levert de mannen echter vaak schande op en daarom zouden ze er beter voor op hun hoede moeten zijn.

* In SV uitweiding, die in HW en ZM ontbreekt: nadat zij twee kinderen gebaard heeft, begint de man zich steeds minder met de seksuele taak bezig te houden vanwege zijn ouderdom. Dat ze steeds minder van bil gaat, verdriet haar zeer.

* Ze bezoekt haar moeder in de kerk in HW en ZM, in SV geen gewag van deze plaats.

* Klacht tegen moeder. In SV vraagt haar moeder eerst nog of haar man bevalt, in ZM en HW neemt ze meteen zelf het woord.  In SV zegt ze dat ze haar genot ergens anders gaat zoeken en een ander gaat minnen. In HW en ZM zegt ze ook naar een ander op zoek te gaan en geeft ze bovendien beschrijvingen van haar echtgenoot, die in SV ontbreken. ZM: ‘toen je mij die man gaf, wou ik dat je me begraven had, want ik lig net zo lief bij hem als bij een oude tak’, ‘in HW: Jullie hebben mij een uitgebluste man gegeven, ik heb er net zoveel plezier in om bij hem te liggen en te eten als bij een varken’.

* Raad moeder: HW en ZM: ‘niet doen, ik ben al zo lang bij je vader en heb me nooit aan dergelijke zaken bezondigd’. Repliek dochter: ‘maar jullie zijn van jongs af aan samen’. In HW betekent dat de een plezier had van de ander, in ZM dat ze troost en wijsheid bij elkaar vonden. Zij heeft geen plezier of troost aan hem. Hij is koud en oud en ligt heel stil op bed (in HW zo koud en stil als een steen.) In SV geeft de moeder dezelfde raad, maar met een andere reden, zij zou zich te schande maken en daar dient dochter haar niet van repliek.

* In HW en ZM vraagt moeder vervolgens wie ze dan wil beminnen en antwoordt de dochter, in SV ontbreekt deze scène op deze plaats. In ZM: zij wil de ‘panner’ minnen. In HW de priester. Moeder vraagt daarop of ze niet beter in HW een ridder of andere hooggeborene lief kan hebben, in ZM: een edele knecht misschien?. In beide teksten een andere reden waarom de dochter dat niet wil. HW: een ridder of andere hoge pief is haar snel zat en dan zou hij haar beschamen. Maar een priester wil haar eer net zo goed bewaren als de zijne. Geestelijke personen zijn veel trouwer aan hun partners dan wereldlijke. ZM: Hun leven duurt niet lang en zij zouden pochen over mij en daardoor mij te schande maken en de paap bewaart mijn eer net zo goed als de zijne en anders dan wereldlijke mannen zijn geestelijken trouw aan hun vrienden en hebben ze lief.

* Vervolgens geeft moeder haar weer raad: stel hem op de proef. Een groot verschil tussen HW en ZM enerzijds en SV anderzijds is het volgende: als de man haar slaat of mishandelt, mag ze haar plannen ten uitvoer brengen in SV, in de andere twee teksten mag ze naar de geestelijke gaan als hij haar vergeeft (in HW met toevoeging zonder slaag of andere pijn). In ZM geeft moeder als reden omdat oude mannen boosaardig zijn, in HW omdat ze hard en wreed zijn.

* In SV vraagt de dochter daarna meteen hoe ze hem zal beproeven, in HW en ZM zegt ze eerst dat ze zolang niet kan wachten. Moeder beveelt in ZM dat ze haar raad moet opvolgen en in HW wil ze dat ze wacht ter wille van haar. Dochter gaat akkoord.

* De beproeving: SV, HW en ZM: hak het boompje om, in HW en ZM daarbij de toevoeging gooi het in het vuur. In SV zegt mama: ‘luister wat hij zal zeggen’.

* De scène dat zij thuis arriveert en haar man vraagt waar ze bleef en zij zegt dat ze bij haar moeder in de kerk was en hij het accepteert, ontbreekt in SV, in HW en ZM aanwezig.

* In HW en ZM wil ze de tuinman de boom laten omhakken, in SV haar knaap. In HW en SV geeft ze meteen een reden: als haar man terugkomt van jagen, kan hij zich lekker warmen. (In HW ging de ridder na de middag jagen in ZM na het eten), In SV geen reden en is het onduidelijk waar de man heen is en hoe laat hij wegging.

* Knaap en tuinman weigeren het te doen: het is de lievelingsboom van de man. In HW en ZM de toevoeging dat hij mee wil helpen zoeken naar andere takken, dit ontbreekt in SV. In SV, HW en ZM: vrouw beveelt knaap boom het huis in te dragen.

* Scène dat de man thuiskomt, op zijn stoel gaat zitten en aan de geur van vuur merkt dat zijn lievelingsboom ligt te branden, zijn tuinman ten verantwoording roept die hem zegt dat zijn vrouw dat deed, ontbreekt in SV, in HW en ZM aanwezig. In SV ziet hij de stronken van het boompje liggen en vraagt hij meteen aan de vrouw waarom ze het boompje omhakte.

* In ZM en HW is er een lange dialoog tussen man en vrouw waarbij zich het interessante verschijnsel voordoet dat de bewerker van ZM gewoon een stuk overslaat. In SV is de tweespraak tussen man en vrouw kort. Hij vraagt waarom ze de boom omhakte en zij vertelt hier nu pas de reden dat ze het deed opdat hij zich lekker kon warmen en voegt daaraan toe dat ze het enkel voor hem deed. Hij vergeeft het haar meteen.

In ZM ontbreekt het cursieve stuk dialoog:

Man:                        je had mijn boompje niet om moeten hakken

Vrouw:                   omdat het een koude tijd is, om u niet verkouden te maken, heb ik voor  uw plezier een vuur laten maken

Man, terwijl hij haar wreed aankijkt: vervloekt wijf door de goden moet je vervloekt worden, hoe durfde je een mooie nieuwe boom om te hakken waarvan je wist dat ik hem liefhad, In ZM ‘onzalig wijf’ hoe durf je mijn boompje om te hakken dat ik liefhad.

Vrouw, huilend: ik deed het voor uw welbevinden.    

* De scène dat de man medelijden krijgt omdat zij huilt:, ontbreekt in SV, in HW en ZM wel aanwezig.

* Ontmoeting moeder en dochter. ZM en HW: dochter zegt dat ze de priester lief mag hebben: mijn man is op de proef gesteld, maar met een paar tranen wist hij me te vergeven. In ZM de toevoeging dat zij lacht en blij is. Ook in SV zegt dochter tegen moeder dat ze nu mag minnen, maar de priester is hier nog niet ter sprake gebracht en ook geen gewag van tranen.

* In SV, HW en ZM raadt moeder haar aan hem nog eens op de proef te stellen, in SV geeft ze er geen reden bij. In HW en ZM wel: oude heren vergeven een keer, maar de tweede keer straffen ze dubbel zo hard.

* In SV gaat dochter meteen akkoord en vraagt of moeder nog een ideetje heeft voor een proef, in HW en ZM is dochter niet zo makkelijk te overtuigen. In die teksten zegt ze dat ze echt niet langer kan wachten. In HW met toevoeging dat zij zoveel lijdt door de liefde voor de priester dat het onbeschrijfelijk is en dat moeder mededogen moet hebben en haar niet langer moet kwellen. Het antwoord van moeder is in HW en ZM verschillend. In ZM vraagt moeder of zij haar raad ter wille van haar moeder (voor de dochter oma) wil op volgen in HW juist ter wille van de zaligmaking van haar vader.

* Ook in HW en ZM gaat dochter nu akkoord, maar anders dan in SV voegt ze toe dat het haar zwaar valt (In HW voegt ze bovendien toe, dat ze het doet uit liefde voor haar moeder.)

* raad van moeder: dood zijn hond, in SV een hazewind, in HW en ZM een hondje. Hondje krijgt meer kenmerken. HW ZM en SV: man heeft hem boven alles lief, in SV toevoeging omdat hij de snelste ter wereld is, in HW en ZM niet. HW en ZM: hondje beschermt het bed, in HW de toevoeging dat hij heel goed kan blaffen.

* In HW en ZM wordt ook vermeld hoe de dochter het moet vermoorden: gooi het tegen de muur. De toevoeging van de moeder: als hij je dit vergeeft, heb dan de priester lief, ontbreekt in SV.

* De moord. In SV vermoordt zij, mooi opgedirkt, de hond als hij op haar schoot zit met het mes van de knecht door het in de weke gedeelten van zijn onderlijf te steken, terwijl ze samen met haar man die net terug is van de jacht bij het vuur zit. In HW en ZM zit de ridder bij het vuur, de vrouw niet, ook geen gewag dat ze is opgemaakt en gooit ze razend van woede de hond dood tegen de muur. (In HW met de toevoeging dat hij op bed lag)

* Dialoog tussen man en vrouw. SV: Man: ‘hoe durfde je in mijn bijzijn mijn vriend te doden, hoe kan ik dat toestaan’. HW: ‘hoe kan je natuur verdragen dat je het hondje dat ik zo liefhad doodt’. ZM, toevoeging: ze wordt een onwaardige en boosaardige vrouw genoemd, maar ‘dat ik zo liefhad’ ontbreekt. Vrouw SV: ‘Hij veegde zijn poten af aan mijn bontjas en ook de bedden, beddenlakens en tapijten maakte hij steeds vies’. In ZM en HW zegt ze enkel dat hij het bed vies maakte, in ZM toevoeging dat ze huilt. In SV bovendien toevoeging dat de vrouw zelf zegt dat ze iets slechts heeft gedaan, ontbreekt in HW en ZM.  Man  SV: ‘Ik zal het u zonder slaag vergeven’. In HW en ZM ontbreekt dit, hier zegt hij: ‘ik hield meer van het hondje dan van het bed’. (mooie symboliek: bed staat voor seks, hond voor trouw.) Vervolgens zegt de vrouw in deze twee teksten, terwijl ze erg huilt, dat het telkens verkeerd wordt uitgelegd wanneer ze goed probeert te doen. Na deze woorden vergeeft hij haar omdat hij haar liefheeft en omdat hij haar niet wil zien huilen, in SV ontbreken reden waarom hij haar vergeeft.

*In SV snelt ze naar moeder om zich te beklagen, in HW en ZM met toevoeging de volgende ochtend. In SV zegt dochter dat hij haar niet strafte, maar dat ze toch niet langer kan wachten, ze wil minnen. In HW en ZM zegt ze dat ze nu eindelijk een relatie met de priester kan beginnen, hij vergaf haar immers haar daad. In HW en ZM (andere woorden, maar dezelfde strekking): er gaat geen wreedheid in de wereld boven de wreedheid van een oude man, ontbreekt in SV.  Daar zegt moeder: ‘houd je alsjeblieft in’ en vraagt: ‘deed je gisteren precies zoals ik je vroeg?’ Dochter antwoordt bevestigend en zegt: ‘nu mag ik minnen’. Moeder raadt het af: zij bleef toch ook haar hele leven bij haar man. Repliek dochter: ‘jullie zijn van jongs af aan samen en hebben in jullie jeugd plezier met elkaar gehad’ (Dit verzoek en de repliek zagen we in HW en ZM al voor de eerste beproeving terug, in SV de toevoeging dat de oude man haar geen plezier doet zoals iedere man zijn vrouw zou moeten doen.)

* In ZM en HW raadt moeder enkel aan hem nog eens op de proef te stellen, in SV volgt nu de scène waarin moeder vraagt wie dochter lief wil hebben. In ZM zet ze haar woorden kracht bij door er op te wijzen hoe zij haar zoogde en hoeveel pijn ze leed toen ze haar op de wereld bracht, in Hw enkel dat ze het hierna niet meer zal vragen.

* Verschil tussen SV enerzijds en HW en ZM anderzijds over het feit dat dochter een priester lief wil hebben. In SV wordt vermeld dat de priester van het dorp al een lange tijd een oogje op haar heeft en dat hij haar al vaak om een pleziertje gesmeekt heeft en dat hij dan geld voor haar heeft klaarliggen, ontbreekt in HW en ZM. In SV wil de dochter geen ridder minnen omdat die haar spoedig zou minachten en dat zou haar zonde en schande opleveren, in HW en ZM andere redenen.

* In SV, HW en ZM raadt moeder dochter aan de man nog een keer te beproeven: tijdens de maaltijd moet de vrouw het tafelkleed van tafel trekken opdat alles op de vloer ligt. In SV vindt de maaltijd plaats op Kerstdag, in HW en ZM aankomende zondag. In SV komen de belangrijkste mensen van het dorp eten, in HW en ZM komen vader, moeder en hun vrienden ook. In ZM en SV moet dochter een sleutel in het tafelkleed steken, in HW een spijker waarmee ze dan alles om kan trekken.

* In SV roept de moeder haar dochter toe dat God het haar gunt dat het haar goed zal gaan,  als dochter akkoord gaat met de beproeving. Dit roepen ontbreekt in HW en ZM.

* De passage aan tafel. In SV heeft de man boden rond gezonden om iedereen uit te nodigen, ontbreekt in HW en ZM. In HW is de tafel bezet met goede spijzen, in ZM met brood en wijn, in SV geen gewag. In HW en ZM staat de vrouw op en zegt: ‘ik ben de messen (HW), het mes (ZM) vergeten’. in SV staat ze meteen op, zonder iets te zeggen. De man is ontzettend boos als alles op de grond gevallen is, in HW en ZM zwijgt hij omdat hij zich schaamt, in SV hiervan geen gewag. In SV moet de vrouw de tafel opnieuw dekken, in HW en ZM laat hij dat doen door zijn dienaren. In SV zegt de vrouw dat ze zijn mooiste schaal wilde halen en ook een mes, nadat alles op de vloer ligt. In HW en ZM wordt vervolgens de maaltijd vrolijk voortgezet, in SV hiervan geen gewag, daar wordt wel vermeld dat na lang praten alle gasten weer naar huis gaan, in HW en ZM komt dat niet voor.

* In HW en ZM gaat de man de volgende dag eerst naar de kerk, luistert naar de mis en laat vervolgens de barbier komen om haar ader te laten. In SV niet eerst naar de kerk. Daar spreekt hij eerst zijn vrouw toe: ‘je hebt me drie streken geleverd omdat je kwaad bloed hebt, voor een vierde wil ik me behoeden’. Daarna beveelt hij zijn knecht de chirurgijn te halen. In HW en ZM spreekt hij pas tegen zijn vrouw als hij de barbier bij zich heeft die haar zal aderlaten. Nadat hij haar heeft wakker gemaakt en zij moppert omdat ze niet zo vroeg wil opstaan, vertelt hij haar dat hij haar wil aderlaten en als ze vraagt waarom, omdat haar dat nog nooit overkomen is, geeft hij de volgende reden. Zij is gek (in ZM vraagt zij waarom, in HW geeft hij meteen de reden): omdat ze niet weet wat ze gedaan heeft, hij somt de drie streken op en zegt dat hij verwacht dat zij hem in de toekomst ook in de weg zal zitten door haar kwade bloed.

* In HW en ZM vraagt de vrouw of de Heer zich over haar wil ontfermen, ontbreekt in SV.

* In HW en ZM bidt zij om genade, maar weigert haar man, in SV geen gewag.

* De aderlating: in HW en ZM beveelt hij de barbier een diep gat in iedere arm te maken, anders zal hij zelf slaag ontvangen, in SV hiervan geen gewag: daar worden haar beide armen afgeranseld. In HW en ZM moet ze als ze heel bleek is, haar andere arm uitsteken om die hetzelfde lot te laten ondergaan. In SV wordt ze zo hard afgeranseld dat het bloed uit beide armen loopt.

* In HW en ZM laat ze haar moeder roepen omdat ze bang is dat ze bijna sterft, in SV komt moeder uit zichzelf.

* Gesprek moeder en dochter. In HW en ZM wordt vermeld dat moeder blij is dat haar dochter gestraft is, in ZM met toevoeging omdat haar daardoor de lust vergaan is. Dit ontbreekt in SV. In SV jammert dochter heel erg en vraagt moeder: ‘wil je minnen?’ Dochter: ‘bij de duivel niet.’

* In SV stelt moeder dat er geen betere wraak was dan van de oude. In HW en ZM begint moeder te zeggen: ‘Zei ik niet dat oude mannen ‘wreed’ zijn (HW) ‘geweldig toornig’ zijn (ZM).’ en vraagt dan wil je nog steeds de priester liefhebben? De dochter antwoordt in HW: ‘moge de duvel hem beschamen’ en in ZM: ‘laat de duivel zijn deken naar alle priesters van de wereld sturen’. In HW en ZM wordt het exempel afgesloten met woorden van de dochter: ‘ik zal nooit meer iemand anders liefhebben dan mijn eigen man’. In SV zijn de laatste woorden voor moeder. Zij raadt haar aan nooit meer de lust te begeren. Daarvoor heeft de dochter nog gezegd dat de duivel erover beschikt dat zij meer wil minnen, dit ontbreekt in HW en ZM.

* Oude liedje : in HW en ZM wordt gevraagd of de keizer het exempel begreep, hij antwoordt bevestigend, in SV ontbreekt dit.

* Uitleg exempel:  in SV een veel uitgebreidere uitleg dan in HW en ZM. In HW zegt de keizer: ‘dit exempel was het allerbeste, want zij leverde haar man drie streken aan en de vierde zou hem echt te schande hebben gemaakt.’ In ZM staat dit ook, maar voegt de wijze toe dat hij op moet passen voor zijn vrouw en ook dat de dochter niet alleen haar man, maar ook zichzelf te schande had gemaakt. In HW volgt na het oordeel van de keizer over dit exempel pas dat hij op moet passen voor zijn vrouw en vervolgens de toevoeging: later zul je de bedrieglijkheid van je vrouw merken. In SV somt de wijze de streken op die de vrouw haar man leverde en zegt hij dat de keizer goed moet beseffen dat de vierde streek nog erger was geweest. U zal hetzelfde overkomen als u uw vrouw gelooft (wat de keizer dan zal overkomen, valt uit de tekst niet op te maken.) Dit ontbreekt allemaal in HW en ZM. In SV vermeldt de wijze ook dat de keizer zich ter harte moet nemen op welke fraaie wijze de man zich wreekte. Ook dat ontbreekt in HW en ZM.

* Zoon wordt niet gedood. In HW en ZM bedankt de meester de keizer dat hij zijn zoon liet leven, dit ontbreekt in SV.

 

9) VIRGILIUS (SV, vs. 2222-2544, ZM f. 13recto-f. 15recto, HW f. e7verso- f. f4recto.) 

* Keizer gaat naar zijn vrouw. In HW en ZM trekt ze haar mooiste kleren aan en laat haar wagen spannen. Ze doet alsof ze naar haar vader gaat om te klagen. Dienaren brengen hem op de hoogte. Hij zegt haar: ‘Had je me maar zo lief dat je nergens anders je troost zocht.’ Zij zegt hem dat ze liever hoort van zijn dood dan dat ze ziet hoeveel behagen hij in de verhalen van de wijzen schept omdat ze hem zo lief heeft. In SV ontbreekt deze scène. Daar is een andere aanwezig, die in HW en ZM ontbreekt: zij toont hem haar verdrietige gezicht en als hij haar vraagt hoe het ermee staat, zegt zij dat het haar pijn doet dat hij er van houdt naar de verraderlijke verhalen van de wijzen te luisteren.

* Verband tussen keizer en het te vertellen exempel. SV: door naar de wijzen te luisteren zul je net als Crassos die zo naar goud begeerde dat hij ervoor stierf, je eer verliezen. In HW en ZM: ‘u zal geschieden als Octavianus wiens mond vol goud gegoten werd en wie levend werd begraven (in HW precies in andere volgorde) als je troost zoekt bij de woorden van de wijzen.’

* Keizer wil het exempel graag weten, in SV beveelt hij zijn vrouw het te vertellen en zij doet het opdat het hem goed mag gaan en omdat het een vroom en nuttig exempel is. In ZM is de dialoog tussen de twee langer. Als de keizer zegt dat ze het vertellen moet, weigert ze eerst en zegt ze weg te gaan (In HW is dit stuk niet gedrukt). Vervolgens zegt de keizer: ‘Doe dat niet, men zou denken dat het mijn (ZM), mijn of jouw (HW) schuld was.’ De vrouw zegt: ‘Het is uw schuld, dikwijls deed je me een belofte en toch leeft je zoon nog. Ik geloof je woorden niet meer.’ De keizer zegt dan: ‘Een keizer heeft raad nodig, zeker wanneer hij een vonnis moet geven over zijn eigen zoon’. In HW met de toevoeging: de schande is te groot als de keizer niet wijs oordeelt. In ZM voegt hij toe: ‘Als je iets nuttigs te zeggen hebt, wil ik het horen’. In beide teksten wil de keizerin het daarna vertellen op voorwaarde dat hij daarna niet meer naar de wijzen zal luisteren.               

* Het exempel.

* HW en ZM: keizer heet Octavianus, keizer heet Crassus in SV.

* In HW en ZM komt Virgilius naar Rome, in SV woont hij er. In HW en ZM is hij beter dan alle andere meesters (in HW met toevoeging in kunsten en in slimheid). In SV is hij een klerk die heel wijs is en heel beroemd, hij is heel goed in de zeven vrije kunsten en wist ook veel van tovenarij.

* In HW en ZM wordt begonnen met vertellen over het bouwwerk van Virgilius waarmee landen die Rome willen aanvallen meteen bekend zijn aan die stad. In SV wordt begonnen met eerst te vertellen dat Virgilius andere wonderlijke dingen maakte: een altijd brandend vuur en een beeld van koper.

* Het apparaat dat bekend maakt wie de stad wil aanvallen. In HW en ZM vragen de inwoners van Rome hem of hij iets kan maken dat hen tegen hun vijanden beschermen kan (in ZM met toevoeging dat het ook laat zien wie hun vrienden zijn). Hij maakt voor hen een grote toren (in ZM toevoeging met list en behendigheid) met in het midden een beeld (HW), een keizer met een gouden appel (ZM). In ZM ontbreekt de opmerking dat hij daaromheen beelden zet met een klokje in hun hand die naar de provincies van Rome gericht staan. In HW luiden de beelden allemaal hun klokje, in ZM luidt alleen het beeld van de rebellerende provincie, in beide teksten draait dat beeld de provincie de rug toe. Dus iedere keer als een land zich stiekem tegen de Romeinen keerde, waren zij er meteen van op de hoogte en gingen ten aanval. Daarom was iedereen heel bang van hen. In SV is het een marmeren pilaar die door Virgilius gemaakt is waarop een spiegel staat. In deze spiegel konden de Romeinen meteen zien wie hen wilde aanvallen.

* Vervolgens wordt ook in HW en ZM ingegaan op de andere wonderlijke dingen die Virgilius maakte. Verschil met SV: daar maakte hij eerst alle andere dingen en toen de pilaar, in HW en ZM maakt hij eerst de toren en dan de andere dingen.      

* Om de armen troost te bieden maakt Vergilius in HW en ZM een vuur dat nooit dooft. In SV uitgebreidere informatie over het vuur: wind regen of sneeuw kregen het vuur niet uit. Bovendien mogen de arme lieden in SV niet bij het vuur komen van de trotse stadsbewakers en smeken zij Virgilius om een eigen vuur, dat hij hen geeft buiten de stadsmuren.

* Vervolgens maakt hij in HW en ZM bij het vuur twee bronnen: een warme en een koude, geen gewag hiervan in SV.

* In alle drie de teksten maakt hij een beeld, in SV toegevoegd dat het van koper is en een pijl en boog draagt. In alle drie de teksten staat iets in zijn voorhoofd geschreven. In SV: ‘Wie mij slaat, zal ik neer schieten, zodat hij er geen voordeel van heeft.’ In HW en ZM staat geschreven: ‘Als je me slaat, zal ik me wreken.’ In de drie teksten neemt een klerk de proef op de som, in SV wordt erbij vermeld dat hij uit Lombardije komt, in HW en ZM niet. In die twee teksten wordt ook een andere reden gegeven waarom hij het beeld slaat: hij dacht dat er een schat onderlag. In SV wil hij zijn vrienden laten zien of wat er op het voorhoofd staat ook klopt. In SV schiet het beeld zijn pijl af, in HW en ZM hiervan geen gewag. Het effect is hetzelfde: het vuur dooft en de bronnen verdwijnen. In HW en ZM vervloeken de armen degene die het beeld vernietigde uit gierigheid en hen daarom van een grote troost beroofde. In SV hiervan geen gewag. 

* In SV onderbreekt de keizerin hier even het exempel om de keizer te vragen of het geen slechte daad was, die beaamt het omdat de armen er veel plezier van hadden. Komt niet voor in HW en ZM.

* In SV wordt vervolgens gewag gemaakt van een ander wonder, dat komt in HW en ZM niet voor: twee koperen mannen die elkaar continu iets overgooien.  

* In SV is de koning van Zuid Italië de vijand van de Romeinen. Hij heeft zijn hele volk verzameld om te overleggen wat er tegen te doen is dat de Romeinen al hun land verbranden en verwoesten. In HW en ZM zijn de grote koningen de tegenstanders die de keizer geweld heeft aangedaan. Zij overleggen met elkaar. In HW wordt vermeld dat raadslieden daarbij aanwezig zijn, in ZM hiervan geen gewag. In HW zeggen de koningen dat ze niet kunnen aanvallen omdat de toren hen verraadt, in ZM zegt een wijze ridder dit. In HW staan 4 ridders op met een plan, in ZM is het aantal nog onbekend, maar uit de loop van het verhaal blijkt dat het er drie zijn. In SV staan er twee broers op.

* In SV willen de twee broers de spiegel wel vellen, als ze er voor beloond worden. In HW en ZM willen de drie en de vier alleen dat de kosten worden gedekt. In alle gevallen wordt akkoord gegaan. In SV met de toevoeging dat zij dorpen, kastelen en goud en zilver zullen krijgen als zij slagen in hun plan. De broers zeggen dat ze het zullen doen om de eerbied van de koning.

* In SV zijn 2 kisten vol goud en zilver nodig, in ZM 3 vaten vol goud en in HW 4 vaten vol goud. Ze gaan naar Rome.

* In SV volgt nu een beschrijving van keizer Crassus: hij is heel gierig, alles draaide bij hem om het vinden van schatten. In HW en ZM is het exempel begonnen met een schets van Octavianus: hij is heel rijk en gierig en hij hield erg veel van goud. Deze beschrijving wordt nu niet nog een keer gegeven.

* Ze komen ‘s nachts in Rome. In HW laten ze de vaten in het water zinken, in ZM begraven ze de vaten voor de drie poorten van Rome en in SV begraven ze de kisten voor de twee poorten. In SV wordt verteld dat ze dit werk ’s nachts doen opdat niemand hen ziet, in HW en ZM hiervan geen gewag.

* De volgende ochtend gaan ze in SV naar de keizer, in HW en ZM gaat de keizer uit wandelen en komt hen dan tegen. In HW en ZM laat de keizer vragen wie zij zijn en waar ze vandaan komen, in SV groeten ze hem eerst voordat de keizer dat vraagt en ook vraagt hij hen hier wat voor berichten ze hebben. In ZM vallen ze op hun knieën als de keizer vraagt wie ze zijn, in HW en SV hiervan geen melding. In SV zeggen ze dat ze waarzeggers zijn die weten waar geheime schatten begraven liggen. Over waar ze vandaan komen en welke berichten ze hebben, zeggen ze niets. In ZM zijn ze droomuitleggers en komen ze uit verre landen, in HW zijn het waarzeggers en komen ze uit vreemde landen. In HW en ZM bieden zij hun dienst aan aan de keizer: ze zullen schatten voor hem vinden. In SV zegt de keizer zelf meteen dat hij hen goed gebruiken kan. Hun loon is in alle gevallen de helft van wat ze vinden.

* In HW en ZM gaan ze met de keizer het paleis in. Zij praten in HW over van alles en nog wat, in ZM over vreemde landen. Dit ontbreekt in SV.

*In HW en ZM: de oudste zal vannacht bij u slapen en zijn kunst toepassen, in HW zullen de vier samen op de derde dag de droom uitleggen, in ZM alleen de oudste. In SV zal een van de broers voorspellend dromen en zullen ze de volgende ochtend al gaan zoeken. In HW en ZM zegt de keizer nog iets op deze woorden, in SV niet. HW: ‘God zij met u’. ZM: ‘God heeft u tot mij gezonden en wij kunnen allemaal rijk en zalig worden, er is veel goud verborgen in en rondom Rome, God zij met u en doe goed je best.’

* In HW en ZM wordt ook verteld in welke staat de ridders ’s nachts verkeren. HW: ze zijn blij. ZM: ze dansen en zingen omdat ze zo blij zijn. Ontbreekt in SV.

* In SV komen ze de volgende ochtend bij de keizer, in HW en ZM de volgende dag. Ze wijzen hem de schat. In SV bij de poort die richting Zuid Italië gaat en met vermelding dat het om een kleine schat gaat. Dit ontbreekt in HW en ZM. Verschil HW en ZM: in ZM toevoeging dat de schat daar al lang verborgen ligt.

* De ander zal deze nacht dromen en de koning een andere schat wijzen in SV, HW en ZM. In ZM de toevoeging dat de keizer ervoor zal bidden dat het lukt, niet in HW en SV. In HW en ZM wordt die schat heel snel besproken, in SV is er iets meer aandacht voor het opgraven van deze schat.

* In ZM en HW wordt gezegd dat ook de derde schat gevonden wordt, in HW wordt over de vierde ton vol goud niet meer gerept.

* In SV zegt Crassus nadat hij de schatten gevonden heeft: ‘Ik weet dat jullie de waarheid vertellen.’ In HW vragen de vier of de keizer hen ooit onbetrouwbaar of onwaarachtig heeft gezien, de keizer zegt van niet. Dit dialoogje ontbreekt in ZM.

* In SV zeggen ze vervolgens meteen dat ze nog een schat weten die zo groot is dat de helft van het aantal paarden van de stad hem nog niet kan verslepen. In HW en ZM zeggen ze eerst tegen de keizer dat ze deze nacht hun krachten zullen bundelen en samen zullen dromen, de keizer wenst dat God hen goede dromen geven zal. De volgende ochtend komen ze bij hem en verzekeren hem dat er een hele grote schat is.

* In HW en ZM en SV vraagt de keizer waar die schat ligt. HW en ZM: onder het fundament van de toren, SV onder de spiegel. In alle teksten wil de keizer aanvankelijk niet toestaan dat ze daar gaan graven. In SV: de spiegel mag niet geveld worden omdat we dan niet meer zien kunnen welke rampen de stad te wachten staan. In HW en ZM: de toren is de bescherming tegen onze vijanden.

* In HW en ZM willen ze het zelf heel voorzichtig opgraven, zo verzekeren ze de keizer, zodat de toren niet valt. De arbeid zullen ze ’s nachts verrichten opdat zijn lieden het niet gewaar worden en er boos om worden en een deel van de schat willen hebben. In SV zeggen ze de spiegel goed te ondersteunen opdat hij geen krasje oploopt, het argument dat het stiekem ’s nachts moet omdat de lieden het dan niet gewaar worden, ontbreekt. De keizer gaat onder deze voorwaarden akkoord, in HW en ZM met toevoeging dat God hen mag bijstaan.

* In HW en ZM wordt vermeld dat ze vrolijk weggaan, in SV niet.

* In SV gaan ze de volgende ochtend naar de spiegel, graven hem uit en rond middernacht steken ze er een vuur onder aan, in HW en ZM gaan ze ’s nachts naar de toren en graven hem uit, in ZM met toevoeging dat ze tijdens hun werk bang zijn omdat ze onder de toren zitten.

* In HW en ZM klimmen ze op hun rossen (in ZM toevoeging omdat het ridders zijn) en rijden weg, de toren valt als zij al lange tijd uit Rome zijn. In SV wordt enkel gezegd dat ze vluchten en tijdens hun vlucht de spiegel zien vallen.

* In HW en ZM zijn de senators meteen op de hoogte van de vernietiging. In ZM gaat jong en oud, klein en groot naar de keizer, in HW gaan de prinsen. In SV laten de hoge lieden van de stad Crassus meteen zoeken.

* In HW en ZM zegt de keizer bedroefd dat hij bedrogen is en legt uit hoe. De Romeinen            

   zeggen: ‘Jouw gierigheid heeft ons vernietigd’. In SV vragen de hoge lieden waarom het zover gekomen is en weet de keizer zo snel niets anders te antwoorden dat zijn verlangen naar goud hem ertoe bracht.

* Straf voor de keizer. In SV wordt een ijzeren deur op zijn buik gelegd. Vervolgens gieten ze zijn mond vol met heet en gesmolten goud en zilver. In HW en ZM geen gewag van de ijzeren deur en gieten ze alleen goud in zijn mond. In ZM wordt vervolgens vermeld dat ze hem levend begraven, in SV en HW hiervan geen gewag. Ook wordt er in ZM een Latijnse spreuk gegeven: u heeft goud gezocht, dus drink goud. Ontbreekt in HW en SV. In SV wordt tegen de keizer gezegd: ‘Je wilde zo graag goud, je zal erdoor sterven’. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In HW en ZM wordt gevraagd of de keizer het exempel begreep en antwoordt hij bevestigend, in SV niet. Klein verschil tussen HW en ZM: in ZM vraagt de keizerin of hij haar nu goed begrepen heeft, in HW ontbreekt ‘nu’.

* Uitleg exempel: SV: de begeerte naar goederen zorgde ervoor dat keizer Crassus stierf. Keizerin is bang dat de keizer dit ook zal overkomen. Hij verlangt er teveel naar te luisteren naar de verhalen van de wijzen, daardoor zal hij zijn eer en zijn goederen verliezen. In HW en ZM neemt de uitleg van het exempel een andere wending, waarbij het erop lijkt dat ZM hier te snel te veel wil zeggen, HW heeft het beter uitgesmeerd, maar er moet ook iets weggevallen zijn. ZM:  De keizer is de toren met de beelden. HW: toren met de beelden is het lichaam van de keizer. ZM: ‘Zolang u leeft, kan niemand u iets doen.’ HW: ‘Zolang u in het lichaam bent, durft niemand uw volk aan te vallen.’

ZM: ‘De meesters en uw zoon laten dat zien.’ HW: ‘Uw zoon zag dat en heeft nu met zijn meesters bedacht hoe hij u met valse reden ten onder kan brengen.’ ZM: ‘Zij zouden u graag bedriegen met valse verhalen, net zolang tot ze de toren ontgraven hebben en van u een dwaas gemaakt hebben en dan zullen ze u vermoorden opdat de zoon heerst en uw land bezit.’ HW: ‘U bent namelijk zeer gierig die verhalen te horen en zij zullen ze blijven vertellen totdat ze uw toren ondergraven hebben.’ In HW worden de beelden vervolgens vergeleken met het verstand van de keizer, in ZM ontbreekt dit. Waarom dat gebeurt, wordt er niet bij vermeld (hier moet de drukker mijns inziens iets vergeten zijn). Dan komt ook in HW de opmerking dat ‘zij’ zien dat u verdwaasd bent en proberen de zoon het rijk te laten erven.  

* In HW, ZM en SV zegt de keizer daarop dat zijn zoon moet sterven. in SV met de toevoeging: de wijzen ook. In HW en ZM en SV zegt de keizerin daarop dat dat een wijs besluit zou zijn, in ZM met de toevoeging dat hij dan lang zal leven. In SV met de toevoeging dat ze hem moeilijk geloven kan.

 

10) MEDICUS (SV, vs. 941-1187, ZM f. 15recto-f. 16recto, HW f. f4recto-f. f7verso.)

* In SV is de scène aanwezig dat de keizer beveelt zijn zoon te halen en te doden. In HW en ZM is deze info veel compacter: de verteller zegt enkel dat de keizer beveelt dat men zijn zoon haalt om hem op te hangen.

* Aankomst van de meester. In HW buigt de jongen voor hem, ontbreekt in SV en HW. In SV wordt vermeld dat hij zo hard rijdt alsof de dood hem op de hielen zit, ontbreekt in HW en ZM. In SV wenst hij de keizer een goede dag. In HW en ZM groet hij de keizer waardig.

* In SV is het gesprek tussen keizer en de wijze in de directe rede, in HW en ZM niet. De keizer kijkt hem lelijk aan in SV. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* Antwoord keizer. SV: hij heet de wijze niet welkom. HW en ZM niet in directe rede: de keizer minacht de wijze en dreigt dat hij sterven moet.

* Reactie wijze. SV: de wijze vraagt waarom, in HW en ZM niet in directe rede: wijze zegt dat hij de dood niet verdiend heeft en dat de minachting van de keizer hem geen eer zal brengen.

* In SV zegt de keizer vervolgens of de wijze zelf geen idee heeft waarom en zegt de wijze dat hij dat inderdaad niet weet waarop de keizer meent dat hij liegt en de redenen geeft: jullie zouden hem deugd en wijsheid leren, maar jullie namen hem zijn spraak af en hij probeerde mijn vrouw te verkrachten. In HW en ZM geeft keizer niet de redenen waarom hij zijn zoon wil doden, maar gaat de wijze meteen in op de al vaker geuite aanklacht.

* Repliek van de wijze. SV: hij gelooft niet dat de jongen de vrouw verkracht heeft. Dat is een leugen omdat de vrouw wil dat het kind gedood wordt. Als de jongen namelijk dood is en zij krijgt bij hem een nakomeling dan zal die alles erven. En ook al spreekt de jongen niet op dit moment, later zal hij dat wel weer doen. HW: de zoon heeft bij ons goed gestudeerd. Binnenkort zal de keizer dat merken. Dat hij nu zwijgt is grote wijsheid, maar er komt een tijd dat hij weer zal spreken zoals nu de tijd is dat hij zwijgt. In ZM wordt deze reden te snel gegeven daar staat namelijk dat de keizer binnenkort zijn beschuldiging dat de zoon bij de wijzen niets geleerd heeft zal bemerken. Over dat zijn zwijgen van grote wijsheid getuigt, wordt niets gezegd. In HW en ZM over de verkrachting van de vrouw: zo’n wijs man zal zo’n onbetamelijk ding nooit doen.

* Verband tussen exempel en de keizer. SV: ‘Moge God je hetzelfde laten overkomen als Ypocras’. ZM: als de keizer zijn zoon vermoord omdat zijn vrouw dat wil, dan moet dat gewroken worden net als Galienus werd gewroken omdat hij door Ypocras was vermoord. HW: ‘Vermoordt u uw zoon om de woorden van uw vrouw, dan zult u niet ongewroken blijven, zoals Ypocras ook niet ongewroken bleef, toen hij Galienus dood had geslagen.’ (HW is hier dus actiever, er wordt een directere link naar de koning gelegd.)

* De keizer wil het exempel graag horen. In SV wil de wijze pas vertellen als de keizer de dood van de jongen tot morgen uitstelt. In HW wil de wijze vertellen als de keizer zijn zoon laat terugroepen, na het exempel mag hij doen wat hij wil. In ZM wordt enkel vermeld dat hij wil vertellen als de zoon teruggebracht is. In SV toevoeging dat het kind buigt als het weer in de zaal is, in HW en ZM niet.

* Het exempel. In HW en ZM heet de neef van Ypocras Galienus, in SV heeft hij geen naam.

* In alle drie de teksten is Galienus aanvankelijk de beste geneesheer van de wereld. In SV wil hij zijn wijsheid aan niemand bekend maken. In HW en ZM wil hij het niet aan Galienus leren omdat hij bang is dat hij hem zal overtreffen. In SV wordt eerst vermeld dat Ypocras ziet dat Galienus toch erg slim geworden is en wordt vervolgens vermeld dat hij hem nog steeds niets wil leren. Het niet willen leren ontbreekt in HW en ZM. Pas dan wordt in SV vermeld dat Ypocras bang is dat zijn neef hem ooit zal overtreffen. Hij kan tot deze conclusie komen omdat ze altijd samen optrekken. Dit voortdurende samenzijn ontbreekt in HW en ZM.

* In ZM wordt vermeld dat hij zijn kunsten ‘zo ver als hij kon’ verborg, in HW enkel dat hij ze verborg en in SV is dit helemaal afwezig. In HW en ZM wordt bovendien vermeld dat Galienus merkt dat zijn oom zaken voor hem verbergt en dat hij daarom met behulp van zijn verstand zelf studeren gaat zodat hij zeer snel op eigen kracht een meester in de medicijnen wordt.

* Koning van Hongarije vraagt om hulp: zijn zoon is ziek. In SV een uitweiding: het is zijn enig kind, als Ypocras niet snel komt, zal hij sterven, hij wil weten hoe hij hem kan genezen. Ontbreekt in HW en ZM. In SV wordt er een bode gestuurd met deze tijding, in ZM ook. In HW worden gezanten gestuurd.

* In SV beveelt hij zijn neef te gaan, in HW en ZM ook maar er wordt een reden gegeven voor dit bevel: hij weet dat de jongen een goede meester in de medicijnen is geworden, dit ontbreekt in SV.

* In HW en ZM wordt vermeld dat de koning zich verwondert als hij Galienus ziet en dat deze zijn oom verontschuldigt omdat hij andere zeer belangrijke zaken heeft en dat hij zijn zoon genezen zal. Ontbreekt in SV.

* In SV bekijkt de neef alleen de urine, in HW en ZM voelt hij ook de pols van de zieke jongen.

* In SV wil de neef vervolgens ook de urine van de koning en de koningin zien, ontbreekt in HW en ZM.

* In SV, HW en ZM spreekt de neef met de koningin, in ZM en SV met de toevoeging in het geheim, ontbreekt in HW.

* In SV, HW en ZM probeert de koningin aanvankelijk vol te houden dat de koning de vader van het kind is, als haar daarnaar gevraagd wordt door de neef. In SV zegt hij dat hij het niet genezen kan als hij niet weet wie de vader is, ontbreekt in HW en ZM. Meteen daarna wil de koningin in SV vertellen wie de vader is op voorwaarde dat hij het geheim houdt. Voor dit geheimhouden zal ze hem rijkelijk belonen. In HW en ZM zegt ze eerst dat ze hem zal laten onthoofden als hij haar nog eens zo’n schandelijke vraag stelt, dit ontbreekt in SV. Als de neef na deze woorden zegt dat hij liever vertrekt dan dat hij zich laat onthoofden, gaat de vrouw toch overstag.

* In HW voegt hij nadat hij gezegd heeft dat hij haar geheim niet zal verraden toe dat het ver van iedere geneesheer moet zijn om geheime dingen aan anderen te vertellen. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In HW ontvangt Galienus alleen loon als hij de keizerin niet verraadt, in ZM ook giften. In SV alle schatten en goederen van de vrouw.

* In SV is de koningin vreemd gegaan met de rijke graaf van Naveers. In HW en ZM is het de koning van Bourgondië. In HW: hij was zo lang bij haar dat ze deze zoon kreeg. In ZM: ze speelde zoveel spelletjes met hem dat ze deze zoon kreeg.

* Recept om kind te genezen: SV: drankje scherp gekruid konijnenvlees, HW: ossenvlees te eten, water te drinken, ZM: rundvlees te eten, water te drinken. In SV de toevoeging dat hij negen dagen stil moet liggen en iedere dag het drankje moet nemen. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In SV vraagt de koningin waarom haar zoon door dit recept geneest en antwoordt de neef: omdat hij een in overspel verwekt kind is, heeft hij een plompe natuur. Gehele passage ontbreekt in HW en ZM.

* In SV geeft de vrouw hem zilver en goud zoveel als hij wil en vertrekt hij daarna. In HW en ZM ontvangt hij ook loon van de koning als die merkt dat zijn vermeende zoon beter is. Van de vrouw ontvangt hij in deze teksten uitzonderlijk groot loon.

* Als neef terug is bij zijn oom en die vraagt hoe het hem verging dan weet hij door het gebruikte recept meteen wat er aan de hand was. In SV stelt hij dat de zoon een in overspel verwekt kind was, in HW dat de moeder overspel pleegde en in ZM dat de moeder een hoer is.

* In SV, HW en ZM beseft Ypocras op het moment dat Galienus vertelt hoe hij de zoon genas dat hij hem in wijsheid te boven zal gaan en verzint een manier om hem te vermoorden. In SV lopen ze samen in een boomgaard, in HW in een kruidentuin en in ZM op een veld. In SV zegt Ypocras dat hij een goed kruid ruikt en beveelt zijn neef het te plukken. In HW voelt hij een krachtig kruid en geeft hetzelfde bevel, in ZM ruikt hij een edel kruid en geeft hetzelfde bevel.

* In SV strijkt hij het geplukte kruid langs zijn wang en ruikt er aan, ontbreekt in HW en ZM.

*In HW en ZM ruikt Ypocras daarna een kruid dat nog beter is dan goud, in SV zegt hij enkel dat hij nog een beter kruid ruikt als het eerste. Weer bukt Galienus om het te plukken. In HW en ZM op bevel van Ypocras, in ZM met toevoeging: bij de wortelen. In SV op eigen initiatief. Vervolgens steekt Ypocras in ZM en SV zijn neef dood met een mes, in HW met een korte degen.

*In SV vervolgens de toevoeging dat Ypocras alle boeken van zijn neef verbrandt. Dit  ontbreekt in HW en ZM.

* Ypocras wordt ziek. In SV: een ingewandenziekte. In HW en ZM geen nadere uitleg. Hij weet niet wat hij er tegen moet doen. In HW: wat hij ook doet het helpt niet, in ZM wat hij ook doet het helpt weinig. In SV: hij kan er niets tegen doen. In SV roept hij zijn buren, in HW en ZM komen zijn leerlingen die proberen hem te genezen hetgeen ook niet lukt.

* In HW en ZM beveelt hij zijn leerlingen honderd gaten in een vat te maken, in SV laat hij twintig gaten in een vat steken. Vervolgens wordt in SV vermeld dat hij er stofjes ingooit opdat er geen water uitloopt, in HW en ZM gooit hij er en krachtig kruid in waardoor er geen water uitloopt. In SV zegt hij tegen zijn buren: kijk dit vat kan ik stelpen, maar mezelf niet, nu weet ik dat ik doodga. In HW en ZM is hij veel uitgebreider: de wraak van God is op hem nedergedaald, de kracht van het kruid werkt immers wel bij het vat, maar niet bij hem. Wat zijn leerlingen ook proberen, het zal hem niet baten. Alleen Galienus had hem beter kunnen maken, maar hij vertelt dat hij hem vermoord heeft en dat daarom de wraak op hem komt. In SV ontbreekt wraak van God en vertelt hij ook niet dat hij Galienus vermoord heeft. Vervolgens geeft Ypocras in alle drie de teksten de geest.

* In HW en ZM vraagt de wijze of de keizer het exempel heeft begrepen en antwoordt hij bevestigend, ontbreekt in SV. 

* Uitleg exempel. In SV vraagt de meester wat er gebeurd zou zijn als Galienus was blijven leven en zijn boeken niet verbrand waren. In HW vraagt de keizer iets soortgelijks: wat voor kwaad zou er zijn geweest als Galienus was blijven leven? In SV antwoordt de keizer: dat het vroom zou zijn geweest als de neef was blijven leven. In HW antwoordt de meester dat het zeer goed was geweest als Galienus was blijven leven omdat Ypocras dan nog niet gestorven was. In ZM vraagt de keizer wat er met Ypocras gebeurd zou zijn als Galienus had geleefd.  Anders dan in SV en HW formuleert hij er zelf het antwoord op: het zou goed geweest zijn want hij was dan blijven leven.

* Vervolgens komt God in HW en ZM ter sprake: in HW zegt de wijze: het was het rechtvaardige oordeel van God dat het medicijn niet hielp, in ZM zegt de keizer: het was de wraak van God dat niemand hem kon helpen. In SV komt het goddelijk ingrijpen niet voor.

* In HW blijft de meester spreken en in ZM neemt hij nu het woord en zegt dat wanneer de keizer zijn zoon doodt omdat zijn vrouw het wil hem erger zal overkomen dan Ypocras: in tijd van nood kan de zoon hem bijstaan. Hij zou nog vier vrouwen kunnen trouwen, maar hij zal nooit meer een zoon hebben die hem bijstaat in de nood (ZM), maar hij zal nooit meer een zoon hebben die zijn verlossing veilig zal stellen (HW). In SV ontbreken de vier vrouwen in het antwoord en ook de zoon als helper in nood komt niet terug. De wijze zegt dat de keizer oud is en dat hij veel zilver en goud heeft, maar slechts een kind en geen broers of zussen. Als hij het doodt, heeft hij er geen meer. Als hij het doodt om de wil van zijn vrouw, dan hoopt de wijze dat God hem hetzelfde zal laten overkomen als Ypocras.

* Keizer neemt het exempel ter harte. In SV bedankt hij de wijze dat hij hem dit inzicht verschaft heeft. In HW en ZM ontbreekt dit. In alle drie de teksten verzekert hij de wijze vervolgens dat het kind vandaag niet meer zal sterven. In HW met de toevoeging dat de wijze God vraagt de keizer bij te staan en dat hij de keizer bedankt dat hij de zoon om zijn wil laat leven. Hierop antwoordt de keizer dat hij merkt dat vrouwen zeer bedrieglijk zijn en dat hij zijn zoon niet laat leven omdat de wijze het wil, maar omdat hij het zelf wil. Ontbreekt in SV en ZM. In ZM zegt de keizer enkel dat hij beseft dat de raad van de wijze wijs is. Dit ontbreekt in HW en SV.

 

11) SENESCALCUS + ROMA (In SV wordt dit exempel in twee gescheiden exempels verteld. Dit betekent dat er ook tweemaal een aanloop, een verband, een uitleg en een afsluiting is. In onderstaande wordt dit besproken. SV Senes staat voor het exempel Senescalcus in de VII Vroeden en SV Roma voor het exempel Roma in de VII Vroeden. (SV Senes, vs. 1645 laatste stuk-1831, SV Roma, vs. 3380, laatste stuk- 3513, ZM f. 16recto-f. 17verso, HW, f. f7verso-f. g3verso.)

*  In SV Senes is er veel meer aandacht voor de gevoelens van de keizerin en de redenen hiervoor dan in SV Roma. In SV Senes: keizer komt bij zijn vrouw. Zij is boos, kijkt hem lelijk aan en zegt: ‘Ik ben boos op mezelf omdat ik onteerd en toegetakeld ben en omdat ik eens uit dit land verjaagd zal worden, wat mij nog meer schande op zal leveren’. In SV Roma: de keizerin heeft pijn en is verdrietig omdat het kind niet gedood is. In SV Roma is daarna meteen de overstap naar het verband tussen de keizer en het exempel, in SV Senes niet: daar

zegt de keizerin dat ze morgen vertrekt. Keizer wil het niet: ze moet bij hem blijven en ze zal veel eer en goederen hebben. Nog steeds wil ze weg: zij is nu nog mooi en jong, nu kan ze nog iemand vinden die haar wel eer wil doen, die haar wel hoogacht. Ze is ook boos omdat de keizer haar niet gelooft.

In HW en ZM zien we niets van het bovenstaande terug: de keizerin is daar zo verdrietig dat ze bezig is zichzelf tot de dood toe te pijnigen, zo verzekeren omstanders de keizer. In HW wordt toegevoegd dat als de keizer dit hoort, hij dan naar haar toegaat, in ZM ontbreekt dit. In HW vraagt de keizer waarom ze zo bedroefd is en er zo ongelukkig uitziet. In ZM vraagt de keizer waarom ze zichzelf aantast in haar vrouwelijke eer. In HW en ZM verwijt de vrouw hem dat hij moet beseffen dat ze een koningsdochter is. In HW met de toevoeging: ‘In uw gezelschap zijn mij schandelijke dingen overkomen.’ in ZM met toevoeging: ‘Ik ben ook uw vrouw’. In HW zegt ze vervolgens dat hij haar iedere dag belooft er iets aan te doen en dat dan steeds weer nalaat. In ZM zegt ze vervolgens dat hij haar niet wreekt, hoewel hij dat iedere dag belooft. De keizer verwoordt in HW en ZM zijn twijfel: zij raadt hem aan de jongen te doden, de wijzen raden dat juist af. In ZM voegt de keizer hier enkel aan toe dat het wel om zijn zoon gaat, in HW zegt hij dat ook, maar tevens dat hij niet weet in welke woorden de waarheid schuilt. Dit ontbreekt in SV.    

* Verband keizer en SV Senes: ‘Moge de Heer laten gebeuren dat u hetzelfde overkomt als de man die voor een klein bedrag zijn eigen vrouw aan de koning gaf.’ SV Roma heeft een verband dat we nooit eerder zagen: ze gaan slapen en de volgende ochtend vraagt zij haar man of hij weet waarom men de domme mensen eer en genoegen doet, hij antwoordt ontkennend. Zij lacht en zegt dat zij het wel weet.

*In HW en ZM beklaagt de vrouw zich erover dat hij de wijzen eerder gelooft dan dat hij haar gelooft, daarom zal hem hetzelfde overkomen als een koning met zijn rentmeester (HW) ‘hoefmeester’ (ZM).

* In HW en ZM vraagt de keizer haar het exempel te vertellen, in ZM met de toevoeging dat hij dan wellicht haar raad volgt, in HW dat hij dan misschien zijn zoon heel snel doodt. In HW voegt de keizerin dan nog toe: ‘Ik zal het vertellen, maar hoop dat u er iets meedoet.’ Dit ontbreekt in ZM.

*In SV Senes: keizer wil het verhaal weten van de rampzalige man. De vrouw zegt dat vertellen geen zin heeft, hij luistert toch niet naar haar raad. Als hij haar verzekert dat het wel zin heeft, begint ze te vertellen. In SV Roma zegt ze dat het haar niet helpt het te vertellen, als de keizer zegt dat ze dat niet weet, vertelt ze toch.

* Het exempel Senescalcus: in SV gaat het om de koning van Zuid Italië, in HW en ZM onduidelijk om welke koning.

* In SV is de koning een sodomiet omdat hij een spuuglelijke vrouw heeft die hij niet begeert. Daarom wordt hij erg ziek, een geneesheer beziet zijn urine en de koning stelt hem goud en zilver in het vooruitzicht als hij hem kan genezen. Omdat de koning zo opgezwollen is, krijgt hij gerstebrood te eten en bronwater te drinken. Dit helpt, de koning wordt smaller: de geneesheer raadt hem aan in de toekomst alleen nog maar bij vrouwen te liggen. Deze hele passage is uit HW en ZM verdwenen.

* In ZM en HW is de koning zelf de lelijkerd en daarom wil geen enkele vrouw met hem het bed delen. Bovendien wordt vermeld dat hij Rome wilde vernietigen en de lichamen van de heilige Paulus en Petrus uit die stad wilde meenemen. Dit ontbreekt in SV.

* Wanneer hij aan dit plan denkt, vraagt hij in HW aan zijn rentmeester, die ook zijn secretarius is, een vrouw te zoeken die in zijn schoot kan slapen, in ZM: aan zijn hoefmeester die ook de Geheime Raad is een vrouw te zoeken die in zijn armen kan slapen. In SV beveelt de koning na de raad van de dokter zijn drost, die de opzichter was over het hele land, een vrouw te zoeken.

* In ZM en ZM twijfelt de man of de koning zijn plan wel ten uitvoer kan brengen. Hij is zo lelijk dat geen vrouw hem zal willen, tenzij hij haar goed betaalt (HW) tenzij de koning zoveel betaalt dat het teveel is (ZM). In SV ontbreekt dit: daar zegt de koning meteen dat geld geen enkele rol speelt en zegt de drost dat het hem zal lukken.

* In HW en ZM zegt de man tegen zijn vrouw dat de koning geen vrouw wil ontberen, het mag wat kosten: HW al eist zij duizend gulden, ZM al eist ze honderd of duizend gulden.

* In HW en ZM wordt de man door gierigheid gedreven, in SV wordt dit niet expliciet vermeld.

* In alle drie de gevallen gaat hij naar zijn eigen vrouw. In HW is zij zeer mooi en toch eerbaar. In ZM is zij mooi en lieflijk. In SV geen beschrijving van de vrouw.

* In SV zegt de man tegen zijn vrouw dat ze twintig mark winnen kan en vraagt zij vervolgens waarmee dan wel. In HW en ZM legt hij meteen uit hoe ze geld verdienen kan. In HW vraagt hij haar de moeite te doen zodat zij het geld bemachtigt, in ZM zodat zij het geld bemachtigen.

* Als de vrouw in SV gehoord heeft wat ze moet doen, weigert ze eerst: ze vraagt God genade en zegt dat ze dit nooit zal doen. Ook in HW en ZM weigert ze aanvankelijk: ook al was de koning niet zo lelijk dan nog zou ze het kwaad niet doen: ik zondig dan tegen God.

* Reactie man. SV: niemand zal het zien, degene die niet wil winnen, die zal verliezen, van twee kwaden moet men het beste kiezen, bovendien dien ik de koning niet ook om goed en eer? HW en ZM: de man beveelt haar dat ze het moet doen.

* Reactie vrouw: in SV en HW gaat ze meteen akkoord, in ZM sputtert ze nog wat tegen. SV: ‘Als jij me er met alle geweld toe aanzet zal ik het doen, vooraf en achteraf zal het zowel uw als mijn schande zijn’. HW: uit angst gaat ze meteen akkoord. ZM: ze wil God niet vertoornen. Pas als de man dreigt dat zij nooit meer een goede dag bij hem zal hebben als ze hem niet gehoorzaamt, gaat ze overstag.

* In HW en ZM meldt de man aan de koning dat hij een vrouw gevonden heeft, die het voor duizend gulden doet en dat ze als het ochtend wordt weer weggaat. In HW met de toevoeging dat zij ’s avonds zal komen. Deze hele passage ontbreekt in SV.

* In SV merkt de drost dat de koning in bed ligt en brengt dan zijn vrouw met goede figuur naar zijn bed, in HW en ZM staat enkel dat hij zijn vrouw brengt naar het bed van de koning en dat hij de deur achter hen sluit.

* In SV wordt de nacht tussen koning en de vrouw beschreven: de vrouw durft de koning niet tegen te spreken en doet wat hij van haar verlangt, ze ondergaat het en zwijgt stil. Deze passage ontbreekt in HW en ZM.

* In SV, HW en ZM vraagt de man de volgende ochtend de koning of hij de vrouw wil laten gaan In HW en ZM met de toevoeging dat hij dat beloofd heeft. De koning weigert, SV: de vrouw heeft hem goed gediend, in HW en ZM behaagt zij hem zeer.

* In HW en ZM vertrekt de man dan nog even uit de kamer voordat het geheim uitkomt, in SV niet.

* Hij komt terug in de kamer en vraagt nogmaals aan de koning of hij haar wil laten gaan, in HW omdat hij haar dat beloofd heeft, in ZM omdat de keizer dat beloofd heeft. De koning wil haar nog niet laten gaan en beveelt hem weg te gaan. Weer vertrekt de man, hij komt terug en zegt: ‘Koning het is nu echt dag, laat de vrouw gaan voordat ze beschaamd raakt.’ Weer zegt de koning dat hij haar niet zal laten gaan omdat ze hem goed behaagt.

* Pas dan vertelt de man in HW en ZM zijn geheim: het is zijn eigen vrouw! In SV is deze passage langer: hij maakt daar het venster open, de vrouw begint zich te schamen en zij zegt dat het lang genoeg geduurd heeft en dat ze op wil staan. Op dat moment kan de man niet langer verdragen dat de vrouw bij de keizer ligt en verklapt hij het. In HW en ZM maakt de koning het venster open na het geheim gehoord te hebben en ziet dan dat het klopt.

* Reactie keizer. SV: hij noemt de man een kwaadaardige schelm en vraagt waarom hij haar bracht, de man antwoordt: om geld te verdienen. De koning zegt daarop dat hij de man zal ophangen. Vreemd genoeg zegt de verteller vervolgens dat de man verbannen werd. De koning laat de vrouw een andere man huwen die haar wel eervol behandelt (einde SV Senes). In HW en ZM: de koning verwijt de man dat hij zijn vrouw om zo weinig geld te schande heeft gemaakt, vervolgens verbant hij hem uit het rijk met het dreigement dat als hij hem nog een keer ziet, hij hem dan zal doden. In HW vertrekt de man en durft niet meer in het rijk van de koning te blijven wonen, in ZM werd hij niet meer in het koninkrijk gezien. In HW en ZM wordt de vrouw de eega van de koning en krijgt zij alles wat haar hartje begeert.

* In HW en ZM trekt de koning vervolgens op tegen Rome. In SV trekken zeven koningen op tegen Rome met veel kracht (dit is het begin van het exempel SV Roma). In SV willen zij de stoel van Petrus en de paus en het hele christendom vernietigen. In HW en ZM probeert de koning Rome zo lang te belegeren totdat de inwoners hem de lichamen van Paulus en Petrus zullen geven.

* In SV zijn de inwoners erg bang en beraden ze zich wat ze moeten doen: hoe ze het beste wraak kunnen nemen. Een wijze oude man raadt aan dat elk van de zeven wijzen een dag onderhandelt met de Saracenen opdat zij hen buiten de stad houden. In HW en ZM gaan alle burgers naar de zeven wijzen die daar de stad besturen en vragen hen om raad. Iedere wijze belooft daar de stad een dag te beschermen.

* In HW en ZM wordt een verband tussen de zeven wijzen uit het exempel en de keizer uit het raamverhaal gelegd: hij heeft ook zeven wijzen, dit ontbreekt in SV.

* In HW en ZM weet iedere wijze de stad een dag te beschermen, zoals de wijzen ook uw zoon beloofd hebben, dit ontbreekt in SV.

* In HW en ZM weten zes wijzen de stad een dag te behouden en daarna komen de inwoners naar de zevende en zeggen dat de koning gezworen heeft dat hij de volgende dag de stad in handen zal hebben. De zevende wijze zegt dat ze niet hoeven te vrezen hij zal een truc uithalen. In SV zijn alle wijzen al een dag aan de beurt geweest en wordt het voedsel in de stad steeds minder: de Romeinen hebben andere hulp nodig en ze gaan naar een oude man die Janijn heet. Ook Janijn zal morgen zijn truc toepassen.

* In SV wordt vermeld dat Janijn zijn zaakjes goed had voorbereid en dat elke wijze dat zou moeten doen. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* De truc: Janijn neemt een hele grote zwarte lap en maakt daar levende eekhoorns aan vast. Aan die zelfde lap maakt hij ook twee rode banieren vast die eruit zien als tongen. ‘s Nachts zet hij er een grote spiegel naast die fel schittert in het zonlicht. De volgende ochtend klimt hij zelf met drie zwaarden de toren op en begint ermee te zwaaien en ze tegen elkaar te slaan zodat er vuur vanaf spat. In HW en ZM trekt de laatste wijze een bijzondere rok, gemaakt van pauwenveren, de veren van winterkoninkjes en veren van heel veel andere vogels aan. Aan de rok zitten ook belletjes. In HW gaat hij op de hoogste toren staan, in ZM op de hoogste berg (vreemd: enige tijd later is het in ZM ook een toren). In HW houdt hij twee zwaarden in zijn mond die blinken in het zonlicht, in HW maakt hij ze vast aan zijn schouders.

* Resultaat. SV: als de Saracenen dat zien vluchten ze: ze denken dat de christelijke God uit de hemel gekomen is. Tijdens hun vlucht worden ze in de pan gehakt. In HW en ZM zien de heren van de koning de verschijning. De koning denkt dat het de God van de christenen is, die uit de hemel gekomen is om hen met twee zwaarden te doden. Hij weet maar een raad: vluchten. Tijdens de vlucht in de pan gehakt.

* In SV een beetje krijgskunde: ‘Als vluchtech is een here, Mach ment slaen zonder were’. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In HW en ZM vraagt de keizerin of de keizer haar goed begrepen heeft, hij antwoordt bevestigend, ontbreekt zowel na SV Senes als na SV Roma.

* Uitleg exempel. HW en ZM: keizerin zegt dat ze eerst over het verlangen naar rijkdom van de man die zijn eigen vrouw uitleende, praatte. De zoon van de keizer verlangt er net zo erg naar het rijk te bezitten. In ZM de toevoeging: hij wil graag koning zijn. In HW de toevoeging: hij wil u te gronde richten. Zolang de keizer nog macht heeft, moet hij doen zoals de koning: als hij zijn zoon niet wil doden, moet hij hem verbannen. Uitleg SV Senes: zo gierig als de drost was, zo gierig is de keizer om naar de verhalen van de wijzen te luisteren, hij zal er door onterfd worden. De keizerin geeft nog een interpretatie: zij geeft de keizer geen advies om haar eigen hachje te redden, zo verzekert zij hem: haar vrienden en familie vinden wel een nieuwe echtgenoot voor haar als de keizer zou sterven, zoals de koning ook een andere echtgenoot voor de vrouw vond. Vervolgens zegt de keizerin tegen de keizer, in HW en ZM, dat hij hoorde hoe de koning bedrogen werd door de wijzen uit Rome. Ook deze wijzen proberen u met hun schranderheid en subtiliteit (HW), met hun listige redenen (ZM) te bedriegen opdat zij u kunnen doden en uw zoon regeren kan. Uitleg SV Roma: zoals de Saracenen vanwege hun domheid werden bedrogen, zo wordt u bedrogen door de raad van de zeven wijzen.

* In HW en ZM wordt vervolgens vermeld dat de keizer zegt dat hij zijn zoon de volgende dag wil vermoorden. Na SV Senes is er een langere uitleiding. De keizerin zegt tegen de keizer dat ooit degene die op dit moment door de wijzen wordt bijgestaan al zijn goederen zal bezitten. Hierop zegt de keizer dat hij dat niet zal toestaan: morgen laat hij zijn zoon ombrengen, hij heeft er spijt van dat hij het zolang heeft uitgesteld. Ook SV Roma heeft een langere uitleiding: de keizerin raadt hem aan het wenende kind te doden. Vervolgens vergelijkt ze de keizer zelf met een huilende baby. Wanneer een baby huilt en het krijgt een tepel in het mondje, wordt het stil. Als de tepel het mondje weer uitgaat, begint het weer te krijsen. De keizer is net zo veranderlijk: dan weer wil hij de jongen laten doden, dan weer niet. Het is duidelijk genoeg dat de jongen haar sloeg, verwondde en misvormde. Ze vraagt waarom hij dat niet aanneemt en waarom hij hem niet doodt. De keizer zegt de vrouw tegemoet te komen: de jongen zal niet lang meer leven.            

 

12) AMATORES (niet aanwezig in SV, ZM f. 17verso-f. 19recto, HW  f. g3verso-f. g8recto)

* In HW beveelt de keizer zijn dienders zijn zoon naar de galg te leiden, in ZM is het onbekend aan wie hij het bevel geeft.

* In HW en ZM klaagt het volk omdat de zoon van keizer vermoord zal worden.

* In HW en ZM: meester hoort dit en gaat naar de keizer.

* HW en ZM: keizer gunt hem geen waardigheid en dreigt hem en zijn zoon te doden.

* In HW komt in het verwijt van de keizer terug dat hij zijn vrouw probeerde te verkrachten, dit ontbreekt in ZM.

* In HW zegt de wijze dat hij en de zoon van de keizer de dood niet verdiend hebben, in ZM zegt hij dat hij de dood niet verdiend heeft vanwege de zoon van de keizer.

* In HW voegt de wijze toe dat hij grote giften en gaven verdiend heeft, dit ontbreekt in ZM.

* In HW zegt de wijze vervolgens: ‘Binnen drie dagen zult u horen als u uw zoon laat leven dat hij niet stom is’ In ZM gaat er iets mis: hier zegt de wijze: ‘Dat uw zoon stom is, zult u over drie dagen wel horen’.

* In HW en ZM: ‘Als u hem doodt op raad van uw vrouw zal u net zo geschieden als een ridder die zijn vrouw geloofde en daarom aan een paardenstaart werd gebonden.’

* Vervolgens in HW: ‘als u hem doodt op advies van uw vrouw verbaas ik me over uw wijsheid’, in ZM: ‘als u hem doodt op advies van u vrouw zult u veel verdriet hebben.’

* De wijze vertelt het exempel in HW en ZM als de keizer zijn zoon heeft laten terugroepen van de galg.

* Het exempel. In HW wordt een verband met de keizer gelegd: een oude ridder hield erg van zijn jonge vrouw, zoals de keizer ook erg van zijn vrouw houdt, dit ontbreekt in ZM.

* In HW en ZM beschikt de vrouw over een prachtige stem en als ze zingt dan trekt dat veel mensen. In ZM zingt ze voor het raam, deze plaatsaanduiding ontbreekt in HW.

* In ZM wordt vermeld dat iedere man zich verbaast over de zang van de vrouw, dit ontbreekt in HW.

* In HW en ZM worden drie ridders van de keizer zo gegrepen door haar stem dat ze er ieder honderd gulden voor over hebben een nacht met haar door te brengen. Zij weten niet van elkaar dat ze alle drie dit aanbod hebben gedaan.

* In HW denkt de vrouw vervolgens na op haar bed hoe ze haar boosheid kan volbrengen, in ZM niet, daar staat dat deze vrouw vol boze listen en slechte streken is.

* In HW gaat ze naar haar man en zegt dat ze iets geheimzinnigs te bespreken heeft en als hij haar raad op volgt, zal hun armoede voorbij zijn. In ZM gaat ze ook naar haar man en zegt dat ze een geheim te vertellen heeft, maar daar zullen ze rijk en zalig worden als de man haar raad opvolgt.

* Man wil het doen en vraagt haar wat het plan is. Ze vertelt over de drie ridders, zij zullen vlak na elkaar komen, hij zal hen het hoofd afslaan. Zo zullen ze driehonderd gulden bezitten en is zij niet onteerd.

* Man is bang dat het bekend zal worden en dat zij te schande zullen worden gemaakt. Zij stelt hem gerust: ik zal eraan beginnen en het zal goed aflopen. In HW met de toevoeging: ‘wees dus goed gemutst en niet bang’, dit ontbreekt in ZM.

* De drie ridders worden een kopje kleiner gemaakt. De lijken worden in een klein kamertje verstopt. In ZM ontbreekt vervolgens de zinsnede waarin de man zegt dat men de ridders zal gaan zoeken, in HW is dit wel aanwezig. In beide teksten: ‘Als de lijken bij ons gevonden worden, moeten we beide sterven.’

* In ZM zegt de vrouw hierop: ‘Omdat wij het begonnen zijn, zullen we het ook tot een goed einde brengen’. In HW: ‘Ik ben dit begonnen en zal het naar behoren afronden’.

* Vrouw gaat naar haar broer om hulp. In HW wordt toegevoegd dat hij een bewaker van de stad is en een beschermer, hij waakt ’s nachts met zijn gezellen.

* Ze geeft haar broer wijn te drinken en vertelt hem een smoes: gisteren was er een ridder bij hen op bezoek. Er ontstond twist tussen hem en haar man. Manlief vermoordt hem, nu zitten ze met een lijk. Alleen hij kan hen helpen. Broer wil hem wel in de zee werpen als hij in een zak wordt aangeleverd. En zo geschiedt. De broer keert vervolgens terug naar het huis van zijn zuster. Hij wil goede wijn en zij doet net of ze die gaat halen en roept: ‘De ridder die u in zee geworpen hebt, is teruggekeerd.’ Broer wil de ridder nog wel een keer in zee werpen.

* Als hij de ridder voor de tweede maal in de zee gooit, wordt in ZM toegevoegd dat het water door de hele stad gutst, dit ontbreekt in HW.

* Broer keert terug en weer doet ze alsof ze wijn haalt. In HW zegt de vrouw dat hij weer is teruggekomen en verrezen, in ZM enkel dat hij weer is teruggekomen.

* Broer gaat de derde ridder verbranden, in HW in een open veld, in ZM bij de wilgen.

* Als het lijk bijna verbrand is, gaat broer even plassen. Juist op dat moment komt er een ridder langs die op een toernooi van de keizer zal uitkomen. Hij warmt zich bij het vuur. Broer denkt dat de ridder weer is teruggekeerd  en daarom met de duivel van doen te hebben en gooit ook deze man op het vuur (In HW: ook zijn paard).

* Broer gaat vervolgens terug en hij vertelt wat hem is overkomen. Zus begrijpt dat in HW hij een ridder van het toernooi verbrand had en in ZM dat hij een andere ridder verbrand heeft.

* Nadat de broer veel wijn gedronken heeft, gaat hij weg. Enige tijd later krijgen de vrouw en haar man erge ruzie. Zo erg, dat de man haar op haar kinnetje slaat. Dan roept de vrouw tegen haar man: ‘Wil je mij ook vermoorden, zoals je de drie ridders vermoordde?’

* In HW: veel lieden horen wat de vrouw zegt, dit ontbreekt in ZM.

* Vrouw en man worden gevangen genomen. De vrouw verraadt haar man onmiddellijk aan de keizer. In HW zegt ze dat zij driehonderd gulden ontvingen, in ZM ontving hij driehonderd gulden.

* Ze worden vervolgens beide aan een paardenstaart door de stad gesleept en vervolgens opgehangen.

* De wijze vraagt of de keizer het exempel begrepen heeft en die antwoordt bevestigend.

* Vervolgens zegt de keizer dat deze vrouw de slechtste vrouw was die er ooit leefde: eerst liet ze haar man moorden en vervolgens verraadt ze hem. In ZM de toevoeging dat deze vrouw ook de grootste schande droeg.

* Uitleg exempel: meester zegt dat hem erger zal overkomen als hij op advies van zijn vrouw een moord begaat. Keizer verzekert de wijze vervolgens dat zijn zoon niet sterven zal op deze dag. Wijze bedankt hem en vertrekt.

               

13) INCLUSA (SV, vs. 3513-4033, ZM f. 19recto-f. 21recto, HW f. g8recto-f. h7recto.)

* In HW en ZM vertelt de keizerin dit verhaal, in SV een wijze: de aanloop naar het exempel, het verband tussen de keizer en het exempel en de afsluiting ervan verschillen dus nogal.

* In SV: keizer beveelt zijn sergeanten de jongen te halen en hem om te brengen. De verteller voegt daaraan toe dat de kwade het dan toch voor elkaar heeft met haar verhalen. Iedereen is droevig en klaagt heel erg. Op dat moment komt de wijze. Hij groet de keizer en iedereen die bij hem is. De keizer begroet hem niet.

In HW en ZM hoort de keizerin dat de keizer zijn zoon niet gedood heeft. Zij is zo boos dat ze dreigt zichzelf van het leven te beroven. De keizer zegt dat ze zulke gedachten niet hebben moet en dat in zeer korte tijd de zaken voor haar ten gunste zullen keren. Zij antwoordt dat het haar uiteindelijk slecht zal vergaan omdat zij ten onder zullen gaan. De keizer beveelt haar te zwijgen omdat hij zulke dingen niet wil horen.

* In SV zwijgt de keizer lange tijd en dan wenst hij de wijze toe dat God hem niet behoudt. Ook zegt hij dat hij hem nergens voor bedankt omdat hij hem zo teleurgesteld heeft. De wijze vraagt waarom dan wel. De keizer antwoordt: ‘U heeft mijn zoon op dusdanige wijze onderwezen dat hij oneervol is geworden. Mijn kind probeerde namelijk mijn vrouw te verkrachten en bovendien heeft u hem zijn spraakvermogen ontnomen. Dit zal ik op hem, u en uw gezellen op zo’n verschrikkelijke wijze wreken dat men er nog lang over na zal praten.’ De wijze antwoordt dat het hem spijt dat de zoon zijn spraakvermogen verloren heeft, maar dat de beschuldiging van verkrachting onjuist is.

* Uitleg exempel. In SV: ‘Als u uw kind toch doodt, dan hoop ik dat God u laat geschieden als de ridder die eerder geloofde wat hij hoorde dan wat hij met zijn eigen ogen zag.’ Alleen als de keizer de dood uitstelt tot morgen wil de wijze vertellen.

Zij zegt dat het hem zal vergaan als eens een koning en zijn rentmeester gebeurde in HW, in ZM: als een koning die zijn ridder geloofde.

* In SV: De keizer vertelt hem zijn twijfel: ‘Mijn vrouw zet me ertoe aan mijn kind te vermoorden en jij wil dat ik het uitstel. Wanneer ik weet wie mij verkeerd adviseert, dan zal ik me op diegene zo wreken dat men er eeuwig over praten zal.’ De wijze zegt: ‘Morgen zal uw kind weer spreken, wacht nog even.’ De keizer gaat akkoord, maar hij wil wel dat de wijze het verhaal vertelt.

In HW en ZM wil de keizer dat ze het verhaal vertelt. In HW en ZM is haar antwoord dat ze het graag wil vertellen. In HW met de toevoeging dat ze bang is dat de keizer niet naar haar zal luisteren omdat morgen de zevende meester komt en die zal de zoon van de dood verlossen, zoals de andere meesters dat al eerder deden. In ZM is dit stuk ingekort: het gegeven dat ze bang is en de zinsnede ‘zoals de andere meesters deden’ ontbreekt daar. In HW staat ook nog dat zij zegt dat de jongen overmorgen zal spreken, dit ontbreekt in ZM. In HW: ‘Uit de woorden van uw zoon haalt u zo’n groot genoegen dat u uw grote liefde tussen ons vergeten zal.’ In ZM: ‘U hoort uw zoon zo graag dat alle liefde die u voor mij heeft, zal vergaan.’ In HW antwoordt de keizer dat het onmogelijk is: hij heeft dat in het verleden nooit ondervonden en hij zal haar liefde nooit vergeten. In ZM: dat is onmogelijk ‘ten waer as also openbaer saken dat ics geloeven most.’

* In HW en ZM wil de keizerin het exempel vertellen: in HW met de toevoeging omdat het de keizer bevalt. De reden voor het vertellen: HW en ZM: opdat de keizer zich behoedt voor toekomstig kwaad in het bijzonder van zijn vervloekte zoon, in HW de toevoeging dat de zoon haar met behulp van de wijzen wil vermoorden. In ZM ontbreekt deze toevoeging: hier wil de jongen de keizer vernietigen, volgens de keizerin. In HW moet de keizer nogmaals vragen of de keizerin wil vertellen, dit ontbreekt in ZM.

Het exempel zelf.

* Volgorde in HW en ZM aan de ene kant en SV aan de andere kant is anders.

* In HW en ZM begint het aldus: een koning houdt zo erg van zijn vrouw dat hij haar opsluit in een kasteel (HW) of in een toren (ZM) en altijd zelf de sleutel bij zich draagt. In SV begint het exempel met de beschrijving van de ridder, zijn droom en zijn zoektocht. Pas dan de opgesloten vrouw. Deze passage is in SV uitgebreider: hier heeft een graaf een van de mooiste vrouwen die men ooit zag. Door haar schoonheid wilde hij haar goed beschermen en wantrouwt en vreest hij iedere man. Daarom sluit hij haar op in een toren met drie ijzeren deuren waarvan hij zelf de sleutel bewaart omdat hij die aan niemand toevertrouwt. Hij brengt haar zelf alles waar ze behoefte aan heeft. De opgesloten vrouw doet de hele dag niet anders dan uit het raam staren.

* In HW en ZM volgt dan de beschrijving van de ridder. In HW: hij is een ridder uit een ver land en hij is vroom en edel. In ZM: hij is een ridder uit een ver land en hij is edel, rijk en streng. In SV is hij een aanzienlijk ridder, goed met wapens en dapper. Hij komt in die tekst uit het koninkrijk van ‘Montogier’.

* In SV droomt de ridder over een vrouw die hem uit zijn slaap houdt door haar liefde. In HW en ZM droomt de ridder dat hij een hele mooie koningin ziet.

* In HW en ZM droomt de vrouw in de toren/het kasteel in dezelfde nacht ook over hem. In SV niet. In HW en ZM de toevoeging dat ze elkaar niet kenden.

* In HW en ZM denkt de ridder dat wanneer hij haar in wakende toestand had gezien, dat daar dan een mooie relatie uit voort had kunnen komen. Dit ontbreekt in SV.

* In SV verbaast het de ridder dat hij haar niet vergeten kan. De liefde beheerst hem zeer hevig. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* Hij gaat haar zoeken. In HW en ZM de reden: hij zal niet rusten voordat hij de vrouw met eigen ogen gezien heeft, zo denkt hij bij zichzelf, in HW de toevoeging dat hij dit ook opneemt in zijn hart. In SV: omdat hij gevallen is voor haar liefde.

* In SV reist hij door vreemde landen, vreemde steden en bossen met zijn paard en zijn muilezel die hij heeft volgeladen met goud en zilver totdat hij in een voor hem onbekend land arriveert waar hij een kasteel ziet. In HW neemt hij mee wat hij nodig zou kunnen hebben, in ZM versiert hij zich met goud en zilver. In HW reist hij vervolgens door veel rijken en landschappen, in ZM ziet hij veel koninkrijken en veel vreemde landen. In beide teksten komt hij in de stad van de opgesloten vrouw.

* In SV een beschrijving van het kasteel: van grijs marmer, dit ontbreekt in HW en ZM.

* In HW en ZM ziet de vrouw de ridder eerder, dan dat hij haar ziet. Zij kijkt uit het venster en ziet hem lopen, pas dan slaat hij zijn ogen naar de hemel en ziet haar ook. In SV ziet hij haar het eerste.

* Als de vrouw de ridder ziet in SV, bevalt hij haar zo erg dat ze heel erg boos wordt op haar man omdat die haar opgesloten heeft. Ontbreekt in HW en ZM.

* Pas nu in SV de info dat zij ook over hem gedroomd heeft.

* De ridder is erg blij en hij zingt een liefdesliedje voor haar, in HW en ZM met de toevoeging dat zij nu meteen van zijn liefde op de hoogte is, in SV ontbreekt dit, daar staat: als hij niet had geweten dat haar man binnen was, dan was hij meteen naar haar toegegaan om met haar te spreken.

* In HW en ZM gaat de ridder vervolgens iedere dag naar haar wandelen in de hoop met haar te kunnen praten, zij merkt dit op en stuurt hem een brief. Dit ontbreekt in SV.

* Hij leest de brief, in ZM de toevoeging dat hij daarna zeer blij is, in HW niet. De inhoud van de brief wordt overigens niet weergegeven.

* In SV is de man van de opgesloten vrouw in oorlog. Hiervan is de ridder op de hoogte en hij vraagt of de man hem in krijgsdienst wil nemen. Deze wil hem er graag bij hebben. Door zijn dapperheid worden alle oorlogen gewonnen waardoor de ridder grote bekendheid verwerft. Uit dankbaarheid geeft de man de ridder vervolgens de voogdij over veel van zijn land. In HW en ZM gaat de ridder meedoen aan toernooien en steekspelen, hij wint vaak waardoor de koning ook van hem hoort. Die vraagt vervolgens of hij bij hem in dienst wil komen. In HW met de toevoeging dat hij veel vrome en eerbare dingen over hem gehoord heeft, dit ontbreekt in ZM: daar heeft de koning slechts van hem gehoord. 

* In SV is de vrouw blij als de ridder voogdij over land gekregen heeft. Ze gooit een rietstengel naar beneden die van binnen hol is. De ridder vangt het en denkt heel lang na over wat de vrouw hiermee zou kunnen bedoelen. Dag en nacht blijft hij denken hoe hij de vrouw te spreken zou kunnen krijgen. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In HW en ZM komt de ridder graag bij de koning in dienst, hij heeft slechts een verzoek. In ZM voegt de keizer toe: ‘Eis wat je wil, het zal geschieden’. Hij wil binnen de muren van het kasteel wonen omdat hij de geheime raadgever van de keizer is. Keizer stemt er mee in. In SV vraagt de ridder de graaf of hij een huis mag bouwen waarin hij zijn wapens kan bewaren, de graaf vraagt waar hij het wil bouwen en hij zegt naast de toren. De graaf stemt er mee in.

* In HW huurt de ridder werklieden om zijn huis te bouwen, in ZM bestelt de ridder een huis. In SV laat hij het maken.

* In SV de toevoeging van de keizer dat hij niet op de centen hoeft te letten, dit ontbreekt in HW en ZM.

* Verschil tussen HW en ZM: in ZM huis dicht bij toren, dit ontbreekt in HW.

* In SV laat de ridder de geheime gang naar de vrouw maken door een metselaar, in HW door een timmerman en in ZM door een meester. In SV de toevoeging bij de metselaar: hij was geboren in een vreemd land. Dit ontbreekt in HW en ZM. Ook de dialoog tussen de metselaar en de ridder over de beloning en de opdracht en de informatie over de kundigheid van de ambachtsman ontbreekt in HW en ZM.

* In HW en ZM en SV wordt de vakman vervolgens het hoofd afgeslagen, in SV wordt hiervoor niet expliciet een reden gegeven. In HW en ZM wel. ZM: opdat het verborgen blijft. HW: opdat hij het niet zou melden.

* In SV heeft een bewaker gezien dat de ridder de metselaar vermoordde. De ridder klooft dan ook de bewaker het hoofd tot aan de tanden. Vervolgens sleept hij beide lijken naar een plek waar niemand ze kan zien. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In SV bezoekt hij de vrouw en doet met haar zijn wil zoals een vriend met zijn vriendin. In HW en ZM praten ze eerst lang met elkaar, in ZM specifieker: hij vertelt over zijn droom en zijn wens en zij ook. In HW en ZM weigert de vrouw een lange tijd bij hem te slapen.

* In HW en ZM is er een gedachte van de vrouw die in SV ontbreekt. HW: ‘Als ik dit bekend maak aan de koning zullen er twee kwaden van komen, ik zal te schande gemaakt worden en daarna ten ondergaan, hij zal me verwerpen en verdrijven en hij zal de ridder doden.’ In ZM: ‘Als ik dit bekend maak aan de koning dan heb ik grote schande en dan doodt hij de ridder.’ 

* In SV geeft de vrouw hem een ring omdat ze hoofs en wijs is. In HW en ZM ontbreekt deze kwalificatie. In SV is het een goede en dure ring die de man haar gaf op de dag dat hij haar opsloot. In HW gaf de koning haar de ring om haar een grote eer te doen. In ZM gaf de koning haar de gouden ring toen ze trouwden.

* In HW en ZM: omdat de ridder goed is in toernooien, maakt de koning hem in HW maarschalk, in ZM hofmeester en rentmeester. Dit ontbreekt in SV.

* In SV gaat de ridder direct nadat hij de ring gekregen heeft naar de graaf. Hij ziet de ring en denkt die lijkt wel heel erg veel op degene die ik mijn vrouw gegeven heb, hoe komt die ridder eraan. In HW en ZM ziet de koning de ring tijdens de jacht. In HW antwoordde de ridder toen de koning vroeg of hij meewilde dat hij graag meeging, in ZM ontbreekt ‘graag’ in zijn antwoord. Wanneer ze samen uitrusten bij een fontein ziet de koning de ring en merkt de ridder dat hij haar herkend heeft.

* De ridder simuleert een griepje en rijdt snel naar huis. In HW wordt vermeld dat hij zijn paard de hele tijd de sporen geeft en dat hij zonder vertraging bij het huis komt, dit ontbreekt in ZM. In ZM vraagt hij eerst nog verlof om te mogen vertrekken, dit ontbreekt in HW. In SV wordt vermeld dat de graaf zich ervan weerhoudt de ridder te vragen hoe hij aan de ring komt, in HW en ZM is dit afwezig. In SV gooit hij de ring naar de vrouw en vlucht. In HW en ZM gaat hij door de geheime gang en vertelt de vrouw wat er is gebeurd.

* In SV gaat de graaf de toren in, is blij als hij haar ziet en vraagt hoe het met haar gaat. Zij antwoordt dat ze verdrietig is omdat ze zo alleen is en dat ze niemand heeft om de tijd mee door te brengen. Soms lijkt het wel of hij haar vergeten is. Hij antwoordt dat dat beslist niet het geval is: er is geen vrouw in de wereld die hij verkiest boven haar lichaam. In HW en ZM ontbreekt deze passage. In HW staat enkel dat de vrouw de koning minnelijk ontvangt en in ZM waardig.

* Vervolgens vraagt de koning waar ze de ring heeft (In HW met toevoeging weinige tijd later, in ZM met toevoeging: ze waren korte tijd bij elkaar). Zij vraagt waarom hij de ring wil zien. In HW voegt de koning daarna toe: ‘Als je me de ring niet laat zien zullen je slechte dingen overkomen.’ In ZM: ‘Laat me de ring zien dat raad ik je aan.’ In SV vraagt ze wel waarom, maar gaat ze zelf meteen verder met haar antwoord.

* In SV heeft ze de ring in haar beurs, in HW haalt ze hem uit haar koffer, in ZM is het onbekend waar ze de ring vandaan haalt. In ZM de toevoeging dat ze het in zijn hand geeft, in HW geeft ze het enkel en in SV laat ze het zien.

* In SV voegt de verteller toe dat de vrouw op die manier haar eer behield, in HW en ZM ontbreekt dit.

* In HW en ZM schaamt de heer zich dat hij zijn vrouw beschuldigde, in SV niet. In HW zegt hij: ‘De ring was dezelfde als van de ridder. Ik ben u verschuldigd omdat ik u verdacht van zo’n kwade zaak. De kracht van de toren!! heeft mij bedrogen, want ik meende dat geen mens daar in zou kunnen alleen ik.’ In ZM zegt hij: ‘Ik ben bedrogen, wil je me dat vergeven want ik geloof dat niemand tot u komen kan.’

* In SV blijft de graaf vervolgens bij haar slapen en beleeft zijn plezier met haar zoals een man met zijn bruid. In HW en ZM ontbreekt deze passage.

* In HW en ZM antwoordt de vrouw op de woorden van de koning: ‘Het is niet gek dat de ringen op elkaar lijken.’ HW: ‘Werklui maken zelden werk dat anderen niet ook maken.’ ZM: ‘Goudsmeden maken vaak hetzelfde werk.’ In HW en ZM vergeeft zij hem. Dit ontbreekt in SV.

* In SV vraagt de graaf of de ridder weer mee wil uit jagen en weigert hij omdat hij van zijn vriendin gehoord heeft dat er vrede gesloten is met zijn vijanden en dat hij terug kan keren naar zijn land. Graag wil hij dat de graaf lekker met hem en zijn vriendin zal dineren. In HW en ZM ontbreekt het verzoek van de koning en ook dat er vrede gesloten is met de vijanden. Hier vraagt de ridder of de koning met hem en zijn lieve vriendinnetje (HW), vrouw (ZM) samen wil eten, de koning wil graag met hem eten.

* In SV trekt de ridder de vrouw hele mooie kleren aan als de graaf met zijn personeel uit rijden is gegaan. In HW en ZM beveelt hij haar door de geheime gang naar zijn huis toe te komen, nadat ze een kostelijk habijt naar de snit van zijn land heeft aangetrokken. In SV is er meer aandacht voor het nieuwe uiterlijk. Ze draagt kleren die haar heer nooit zag, die anders zijn dan gewoonlijk in haar land en die heel erg duur zijn. Hierdoor lijkt ze honderdmaal mooier dan tevoren. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In ZM vertelt de ridder haar wat hij de koning verteld heeft, dit ontbreekt in HW en SV.

* In SV wordt ook vermeld dat de ridder haar van te voren heeft ingelicht hoe zij zich aan tafel moet gedragen. Zij antwoordt daarop dat hij zich echt geen zorgen hoeft te maken. Deze passage ontbreekt in HW en ZM.

* In ZM wordt vermeld dat er een grote maaltijd is bereid, dit ontbreekt in HW en SV.  

* In HW wordt vermeld dat de vrouw door de geheime gang naar het huis van de ridder komt,  dit ontbreekt in ZM en SV.

* In HW groet ze de koning vriendelijk, in ZM met grote waardigheid, in SV wordt niets over de begroeting vermeld.        

* In HW wordt vermeld dat de ridder de koning aan tafel zet, zoals het hoort, dit ontbreekt in ZM en SV. In SV en ZM wordt enkel vermeld dat hij aan tafel zit.

* In SV en ZM wordt vermeld dat de graaf erg weinig eet: hij denkt continu wat lijkt die vrouw op mijn vrouw. Dit ontbreekt in HW.

* In SV twijfelt hij: de toren is zo sterk, daar kan ze niet uitkomen. Aan de andere kant: haar stem, de manier waarop ze spreekt en haar uiterlijk doen toch wel erg aan zijn eigen vrouw denken. In  ZM niet zo’n grote twijfel: ‘De toren is sterk en ik heb de sleutel.’ In HW is de twijfel wel erg aanwezig: de verteller zegt hier tot driemaal toe dat de koning bedrogen wordt door de kracht van de toren. De eerste keer als hij haar ziet, de tweede keer als hij haar stem hoort, en de derde keer als zij een liefdesliedje zingt. Deze passages ontbreken in ZM en HW.

* In SV is de gedachte van de graaf aan de ring aanwezig, dit ontbreekt in HW en ZM. Hij denkt daar of vrouwen net zo erg op elkaar kunnen lijken als ringen.

* In SV gaat de graaf na het eten meteen naar de toren, in HW en ZM verzoekt de koning te mogen vertrekken.

* In HW zegt de keizer te willen vertrekken van tafel omdat hij anders verdriet krijgt omdat hij te lang stilgezeten heeft. De vrouw en de ridder voegen eraan toe dat ze hem willen troosten als hij bij hen blijft. Dit ontbreekt in ZM.

* De koning verzoekt nogmaals van tafel weg te mogen, in ZM voor de eerste keer. Hij vertrekt om te kijken of zijn vrouw nog gevangen zit.

* In HW en SV wordt vermeld dat de vrouw weer de kleren van de koning aandoet en door de geheime gang rent (HW) de toren in (SV), dit ontbreekt in ZM.

* In SV wordt vermeld dat hij de sloten openmaakt, dit ontbreekt in HW en ZM.

* De dialoog die de koning en de vrouw vervolgens voeren ontbreekt in SV. In ZM begint de koning met te zeggen dat hij weer boze gedachten over haar gehad heeft en zij vraagt naar het waarom en het hoezo. In HW ontbreekt dit stuk. Vervolgens zet de koning in HW en ZM uiteen dat hij tijdens de hele maaltijd dacht waar zij zich op zou houden: veilig opgeborgen of bij de maaltijd. Hij wilde het zelf vernemen. Zij antwoordt in ZM: de toren is zo sterk en zij was gesloten, in HW: het kasteel is goed afgesloten en niemand kan er in of uit en u hebt de sleutel. HW en ZM: het is wel vaker het geval dat twee mensen erg op elkaar lijken, daarom hoef je nog geen kwaad van mij te denken, zoals je ook al deed met de ring. De koning geeft toe dat hij schuldig is.

* In SV wordt vermeld dat de graaf de nacht bij diens vrouw doorbrengt en voegt de verteller toe dat hij denkt dat hij daar gelijk in heeft omdat hij denkt dat hij haar niet meer lang zal bezitten. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In SV wordt dan vermeld dat de ridder een schip en bemanning besproken heeft, in HW en ZM niet.

* In SV wordt vermeld dat wanneer de man zijn vrouw heeft verlaten dat dan de ridder door de geheime gang naar haar toe gaat en haar dezelfde kleren aandoet als gisteren. De verteller zegt vervolgens dat zij op geen enkele manier eraan denkt dat zij de man te schande gaat maken die haar zo vaak eervol behandelde. En dat de lust van vrouwen zo groot is, dat het niet eens helpt er voor op te passen. Deze passage ontbreekt in HW en ZM. 

* In HW en ZM wordt gezegd dat hij naar de koning gaat om te vragen of hij hem een dienst wil bewijzen. In ZM en HW vraagt hij de koning of hij hem na al die verrichte diensten een wederdienst wil bewijzen, hij keert namelijk na lange tijd terug naar zijn eigen land. In HW heeft hij grote eer als de koning haar naar de priester leidt om te trouwen, in ZM heeft zij dan grote eer. De koning wil het doen. In SV zegt de ridder tegen de graaf dat hij graag de vrouw met wie hij gisteren at tot vrouw neemt. Hij had haar lange tijd lief als vriendin. Hij wil haar nu de eer doen te trouwen omdat ze er zo’n moeite mee had toen hij naar dit land ging. De graaf wil het doen. In SV vindt dit plaats in een kerk, in HW en ZM geen gewag van een plaatsaanduiding.

* In SV wordt er direct na dit verzoek getrouwd, in HW prikt de ridder een dag, in ZM ontbreekt dit.

* In HW en ZM worden de vrouw, die door de geheime gang gekomen is, en de ridder vergezeld door twee ridders. De priester vraagt wie de ridder de vrouw zal geven, de koning antwoordt dat hij dat zal doen. Vervolgens spreekt de koning de vrouw toe: ‘omdat u zoveel op mijn koningin lijkt waardoor ik u nog liever heb en omdat u de vrouw van mijn ridder bent, leg ik u hand in de zijne. Vervolgens trouwt de priester hen, in HW met de toevoeging dat hij ze in de echt verbindt volgens het recht van de heilige kerk. De gehele bovenstaande passage ontbreekt in SV.

* In alle drie de teksten gaan de twee daarna meteen naar het schip. In HW vraagt de ridder de keizer zijn vrouw naar het schip te vergezellen en haar te leren hoe zij de ridder moet liefhebben en ook andere mensen. Bovendien vraagt hij hem haar ook andere dingen te leren, waardoor zij hem altijd zal gedenken. In ZM vraagt hij om mensen die hem naar het schip zullen begeleiden en die hem trouw zullen blijven, dan zal hij nog vaak aan de koning denken. In HW en ZM zijn de omstanders erg verdrietig dat hij vertrekt omdat het zo’n goede ridder was. In SV wordt enkel gezegd dat de ridder haar naar het schip brengt.

* In HW zegt de koning op de kade tegen de vrouw dat zij aan de ridder toebehoort en hem lief moet hebben boven alle mensen zoals de heer dat gebiedt. In ZM: dat zij hem trouw en gehoorzaam moet zijn. Dit ontbreekt in SV.

Vervolgens zegt hij tegen de ridder dat God zijn lijf en ziel moet bewaren in ZM. Dit ontbreekt in HW en SV. In HW zegt hij dat ze zijn zegen en de zegen van de heer hebben om samen te zijn. Dit ontbreekt in SV.   

* In HW buigen de vrouw en de ridder daarna hun hoofd, in ZM alleen de ridder. Buigen ontbreekt in SV.

* In HW en ZM hijst de schipper het zeil hoog in de mast omdat er goede wind stond. In SV trekt men het zeil op tot in de top van de mast.

* In SV blijft de graaf staan, in HW en ZM blijft hij staan tot het schip uit zijn gezichtsveld is verdwenen.

* In SV en HW gaat hij vervolgens zonder opgaaf van redenen naar zijn vrouw, in ZM wordt vermeld dat hij haar wilde spreken.

* Hij vindt de vrouw niet. In SV merkt hij de trap op van de ridder. In HW en ZM ontdekt hij de gang en begrijpt dat hij bedrogen is.

* In SV is dan het exempel ten einde, in HW en ZM jammert de koning nog dat hij meer waarde hechtte aan de woorden van de ridder dan wat hij zag met zijn eigen ogen.

* In HW en ZM vraagt de keizerin of hij het exempel goed begrepen heeft, de keizer antwoordt bevestigend. Deze vraag wordt in SV niet gesteld.

* Uitleg exempel: in HW en ZM zegt de keizerin: ‘De koning vertrouwt net zo op de ridder, zoals u op de zeven wijzen vertrouwt, die wijzen doen hun best mij te schande te maken (In HW de toevoeging degene die uw vrouw is).Want u gelooft hun woorden eerder dan dat u met eigen ogen zag hoe ik door uw zoon mishandeld ben.’ In ZM herhaalt de keizerin deze strekking nogmaals. In SV zegt de wijze: ‘U zult op een zelfde manier bedrogen worden als u uw vrouw gelooft. Als u haar eerder gelooft dan uw ogen, dan heb ik daar veel verdriet van.’

* De keizer in HW en ZM zegt vervolgens: ‘Inderdaad ik geloof eerder wat mijn ogen zien daarom zal ik morgen rechtspreken over mijn zoon (HW), daarom zal mijn zoon morgen sterven (ZM).’ In SV zegt de wijze vervolgens dat de keizer niet lang meer hoeft te wachten, morgen zal zijn zoon spreken en dat hij dan weet wie er gelijk heeft. Daarop zegt de keizer dat als hij eenmaal weet wie de waarheid spreekt dat hij zich dan keihard zal wreken zodat men er altijd over zal praten en dat hij hem vandaag niet ombrengen zal en zal wachten tot de jongen morgen zal spreken.  

 

14) VIDUA (SV, vs. 3040-3380, halverwege het vers, ZM f. 21recto-f. 23verso, HW f. h7recto-f. i4recto.)

* In HW beveelt de keizer de volgende dag dat zijn zoon moet worden opgehangen, in ZM dat hij berecht moet worden. In SV probeert de keizer hem de volgende dag zonder vonnis te doden.

* In SV komt op dat moment de wijze aangereden, die pijn in zijn hart voelt omdat de jongen naar het schavot wordt geleid. In HW en ZM hoort de meester het klagen van het volk en rijdt daarom naar de keizer, het volk ontbreekt in SV, de pijn in het hart in HW en ZM.

* In HW en ZM zegt hij tegen de dienaars die de zoon naar de galg leiden: ‘Haast je niet als God me helpt, zal ik de zoon vandaag van de galg verlossen.’ Dit ontbreekt in SV.

* In SV rijdt de wijze de zaal binnen tot voor de keizer en zegt: ‘Moge God u alle goeds in uw leven geven’. In ZM wordt enkel vermeld dat de wijze de keizer groet, in HW dat hij hem waardig groet.

* In ZM wordt vermeld dat de keizer boos is, in HW en SV ontbreekt dit. In HW en ZM wordt vermeld dat de keizer een onwaardig antwoord geeft, in SV niet.

* De keizer zegt in SV: ‘Ik groet u niet’, in HW: ‘Moge jou nooit meer iets goeds overkomen’, in ZM ontbreekt een dergelijke verwensing.

* In HW en ZM geeft de keizer vervolgens meteen zijn verwijt, in SV moet de wijze eerst vragen waarom hij niet wordt begroet.

* In SV antwoordt de keizer: ‘Ter wille van mijn kind, ik heb zo’n verdriet als ik u zie, mijn hart twijfelt hoe ik het beste wraak kan nemen. Jij hebt mijn kind de spraak afgenomen en mij ertoe gebracht dat ik mijn kind moet doden, hij wilde namelijk mijn vrouw verkrachten.’ In HW en ZM veel summierder: ‘Ik gaf je mijn zoon om hem te onderwijzen en je brengt hem stom, ongeleerd en lustig terug.’

* Repliek van de wijze. In SV: ‘Eerlijk keizer, hier heeft u niet goed over nagedacht. Uw vrouw heeft nooit de pijn geleden die ze u wil doen geloven. Zij zegt dit enkel om het kind te vermoorden. Het is niet goed met u gesteld als u zonder vonnis uw kind vermoord’. In HW en ZM: ‘Het is nog maar even tot morgen acht uur (HW), morgen rond deze tijd (ZM) zal uw kind  spreken en zult u wijze woorden horen en de waarheid. Als u hem zolang spaart, mag u mij als hij dan niet spreekt doden’.

* In HW en ZM gaat de dialoog nog even verder, in SV legt de wijze het verband tussen de keizer en het te vertellen exempel. De keizer zegt in HW en ZM: ‘Ik begeer enkel mijn zoon te horen spreken, vervolgens kan ik rustig sterven’. In HW de toevoeging van de wijze: ‘Als u korte tijd wacht zal het bedrog bekend worden en zult u hem horen spreken en zal het bedrog van de koningin openbaar worden.’ Dit ontbreekt in ZM. In ZM: ‘U zult uw zoon horen en zien en de verhalen van de koningin en van ons zullen ten einde zijn.’ Dit ontbreekt in HW.

* Verband tussen de keizer en het te vertellen exempel. SV: ‘Als u uw kind vermoordt zonder vonnis, moge God u dan hetzelfde laten overkomen als de man die stierf van verdriet omdat hij zijn vrouw een beetje verwondde’. In ZM: ‘Doodt u uw zoon op aanraden van uw vrouw dan zal u erger overkomen dan de man die een beetje bloed aan de vinger van zijn vrouw zag en daarom stierf.’ In HW: ‘Doodt u uw zoon op aanraden van u vrouw, dan zal u erger geschieden dan de man die om een beetje bloed bij zijn vrouw van weemoedigheid stierf.’ In HW de toevoeging dat zij daarna toch nog heel ondankbaar was. Dit ontbreekt in ZM en SV.

* In alle drie de teksten wil de keizer het exempel vervolgens horen en wil de wijze vertellen als hij zijn zoon terugroept. In HW de toevoeging van de wijze dat de keizer dan een exempel zal horen over de trouweloosheid van vrouwen, dat hij van zijn levensdagen niet meer vergeten zal. Dit ontbreekt in ZM en SV.

* In ZM begint de meester vervolgens meteen met vertellen, in SV belooft de keizer bij Sint Jan dat hij zijn zoon vandaag niet meer zal vermoorden en wordt de jongen teruggeroepen. In HW roept de keizer hem terug omdat hij hem morgen zal horen spreken zoals de wijze beloofde. De wijze raadt de keizer aan dat te doen..

* Het exempel.

*In SV is de man een hertog uit Lorreinen, in HW en ZM een ridder. De vrouw is in HW en ZM een mooie vrouw, in SV is zij een van de mooiste vrouwen die men ooit zag.

* In HW en ZM heeft hij haar zo lief dat hij niet zonder haar aanwezigheid kan. In SV heeft hij haar liever dan zijn eigen leven. In SV de toevoegingen dat zij hem heel erg goed bevalt in bed omdat ze zo mooi is en dat hij al zijn zinnen erop zette haar wil en gedachten te volgen. Deze toevoegingen ontbreken in HW en ZM.

* In HW en ZM spelen ze een spelletje, in HW specifiek: ze dobbelen. In ZM stoot zij zich dan aan het mes van de ridder en bloedt een beetje. In HW slaat ze dan haar hand in het mes van de ridder en bloedt een beetje. In SV staat de man in zijn zaal met in de ene hand een stok en in de andere een mes. Zijn vrouw loopt tegen hem op, waardoor hij haar per ongeluk verwondt.

* In SV wordt vermeld dat het handvat van cipreshout is, dit ontbreekt in HW en ZM.

* In alle drie de teksten valt de man daarna van verdriet flauw. In HW en ZM gooit de vrouw  koud water op zijn lichaam, in HW op zijn hoofd, in ZM onder zijn ogen. Dit ontbreekt in SV. Daar wordt vermeld dat hij nooit meer ontwaakt en voor de volgende ochtend is overleden.

* In HW en ZM komt hij bij en vraagt om een priester die hem de twee sacramenten (ZM), het heilige sacrament (HW) toedient omdat hij weet dat hij gaat sterven omdat hij zijn vrouw heeft verwond. Na het toedienen van de sacramenten sterft de man. Dit ontbreekt in SV.

* De vrouw heeft veel verdriet. In SV de toevoeging: zoveel dat men denkt dat ook zij eraan onderdoor zal gaan. In HW en ZM ontbreekt dit.

* Na de begrafenis gaat de vrouw op het graf liggen en kan niemand haar ervan verwijderen.

In HW en ZM doet ze de belofte dat ze het graf nooit meer zal verlaten, in HW wil ze uit liefde zoals alleen een tortelduif die voelt sterven voor haar man. In ZM is haar liefde gelijk aan die van een tortelduif en wil ze het graf nooit meer verlaten. In SV zweert ze bij de kracht van God dat niemand haar levend van het graf af krijgt.

* In SV raden haar familieleden haar aan te zwijgen en op te houden met haar klacht en haar rouw te staken. Haar man is dood, verdriet helpt haar niet verder. Het lijkt hen het beste als zij haar lot aanvaardt. In HW en ZM staan haar vrienden haar te woord. Wat heeft het voor nut als ze op het graf blijft en sterft. Het is beter als zij naar huis gaat en gul aalmoezen geeft voor zijn ziel, daar heeft hij ook wat aan.

* In SV wijst de vrouw de raad van de familie van de hand: wat er ook met haar gebeuren zou, ze wil net zolang op het graf blijven tot zij ook sterft. In HW en ZM neemt ze de raad van haar vrienden ook niet aan. In HW spreekt zij hen aan met slechte raadslieden, in ZM met ongetrouwe mensen. In HW en ZM wil ze nooit meer van hem scheiden omdat hij stierf van rouw toen hij een beetje bloed op haar vinger zag.

* In SV verdriet dit de familie zeer, zij weten echter niet wat zij eraan kunnen doen en bouwen daarom een huisje op het graf. In HW en ZM bouwen haar vrienden, als zij inzien dat zij het graf niet zal verlaten, een klein huisje op haar graf en geven haar alles waar ze behoefte aan heeft.

* In SV brengt de familie haar vuur en hout omdat het koud is, zoals het hoort in de winter. In HW en ZM ontbreekt deze passage.

* In HW en ZM wordt vermeld door de verteller dat er in de stad een wet is die zegt dat degene die de gehangen lijken moet bewaken en die taak niet goed uitvoert omdat het lijk wordt gestolen, zijn land en zijn leven verliezen zal. Deze passage ontbreekt in SV.

* In HW bewaakt de stedehouder de galg, in ZM de ritmeester en in SV een ridder.

* In SV worden drie lijken bewaakt van voormalige dieven, in HW en ZM een lijk. Onbekend wat voor misdadiger het was, in ZM blijkt later dat het om een dief gaat.

* In HW en ZM wordt vermeld dat het galgenveld buiten de stad ligt, in HW net als het kerkhof, in ZM net als het kerkhof en de kerk. In SV hiervan geen gewag.

* In ZM wordt vermeld dat er op dezelfde dag dat de man begraven is, ook een dief is opgehangen, in HW en SV geen gewag van dit tijdstip. 

* In SV wordt vermeld dat de ridder zijn wapenuitrusting aantrekt voordat hij begint met bewaken. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* Rond middernacht breekt er in SV een hevig onweer uit. Het sneeuwt en hagelt zo hard dat de ridder denkt dood te gaan, hij weet niet wat hij moet doen. In HW is het zo’n koude nacht dat de stedehouder bang is te sterven. In ZM is het zo koud dat de ritmeester bijna bevriest.

* SV, HW en ZM: hij ziet een vuur op het kerkhof en gaat er heen.

* In SV wordt beschreven dat hij een rouwende vrouw ziet: zij mismaakt zich erg uit verdriet om haar man. Zij wrijft in haar handen en trekt haar haren uit. Deze uitweiding over de rouw ontbreekt in HW en ZM.

* Man gaat naar de vrouw. In HW en ZM klopt hij op de deur van het huisje in SV roept hij tegen haar of ze de deur wil openen.

* In SV laat ze hem meteen binnen, in HW en ZM vraagt ze wie er aanklopt en is er een dialoog. In HW zegt hij tegen de vrouw dat hij de stedehouder is en dat hij van de kou zal sterven, tenzij zij hem binnen laat om zich te warmen. In ZM zegt hij tegen de vrouw niet wie hij is, maar alleen dat hij zich graag wil warmen omdat hij bijna bevriest. De vrouw antwoordt dat ze bang is dat wanneer hij tegen haar spreekt, zij daar dan nog bedroefder van zal worden. In HW belooft hij haar dat hij geen woord zal spreken dat haar zal mishagen, in ZM belooft hij niets te zullen zeggen. Vervolgens laat de vrouw hem binnen.            

* In SV ziet de man dat zij erg mooi is en een goed figuur heeft en dat ze veel verdriet heeft. In HW en ZM ontbreekt deze passage.

* In HW en ZM wordt wel vermeld dat hij pas begint te spreken als hij zich bij het vuur gewarmd heeft. Dit ontbreekt in SV.

* In SV zegt de ridder: ‘Het verbaast me dat u zo droevig bent: u bent mooi en welbespraakt en kunt gemakkelijk een man krijgen die u eer en blijdschap op zal leveren. In HW en ZM zegt hij dat hij graag een woord met haar zou wisselen. Zij staat dat toe. Vervolgens zegt hij: ‘U bent een mooie en edele vrouw en ook nog rijk (HW), in ZM: rijk, jong en mooi. Kunt u niet beter naar huis gaan en aalmoezen geven voor uw man dan hier huilen?’

* De dialoog. SV: zij zal nooit meer een man nemen: geen enkele is zo trouw als deze. De ridder antwoordt dat alleen God weet of er nog zo’n voortreffelijke man bestaat en vraagt vervolgens waarom haar man zo voortreffelijk was. Zij antwoordt dat hij stierf om haar en dat zij nu om hem wil sterven. De ridder verzekert haar dat het een kwade zaak is als zij zichzelf zo kapot maakt. Hij raad haar aan een einde te maken aan haar verdriet, een dode kan men immers toch niet meer levend maken. De vrouw zegt dat ze weet dat hij gelijk heeft, maar dat ze zich er niet aan kan onttrekken.

In HW en ZM gaat de dialoog een andere kant op. In HW en ZM zegt ze dat ze de man niet had binnengelaten als ze geweten had dat hij dit tegen haar zou zeggen. In HW: ‘Mijn man had mij zo lief dat hij vanwege een beetje bloed van mij stierf, zoals je weet.’ In ZM: ‘Jij weet niet hoe lief mijn man me heeft gehad, toen hij een beetje bloed op mijn vinger zag, stierf hij van verdriet, nu wil ik om zijn wil ook sterven.’

* In SV wordt vermeld dat de man zo lang bij de vrouw bleef dat iemand zijn kans schoon zag een lijk van de galg af te halen. In HW en ZM ontbreekt info over de tijd dat de man bij de vrouw vertoefde.

* In SV wordt vermeld dat familieleden een lijk van de galg afhalen. Dit ontbreekt in HW en ZM, daar is de lezer hiervan pas op de hoogte als de man het zelf ook ziet.

* In SV, HW en ZM gaat de man na de woorden met de vrouw terug en ziet dat het lijk gestolen is. In HW en ZM wordt vermeld dat hij zichzelf beklaagt. ‘Wee mij, wat moet ik doen, ik zal al mijn goederen en mijn leven verliezen.’ Dit ontbreekt in SV.

* In SV, HW en ZM kan hij niets beters verzinnen dan terug naar de vrouw te gaan. In SV om zich te beklagen, om te zien of zij raad weet en of zij weet wat hij moet doen. In HW en ZM: ook om te zien of zij hem kan troosten. Het idee of zij raad weet, ontbreekt in die twee teksten.

* In HW wordt vermeld dat hij naar de devote en bedroefde vrouw rijdt, in ZM dat hij naar de eerbare vrouw rijdt, in SV ontbreken dergelijke bijvoeglijke naamwoorden bij de vrouw.

* In HW klopt hij aan en vraagt zij wie er is en zegt hij wie hij is en dat hij graag een geheim aan haar wil vertellen. Vervolgens smeekt hij haar of zij hem binnen wil laten. Zij laat hem binnen. In SV ontbreekt deze passage. In ZM klopt hij ook aan, maar ontbreekt de vraag van de vrouw. Hij zegt: ‘Doe om Gods wil open’ en zo geschiedt.

* In SV zegt de man onmiddellijk tegen de vrouw dat hij zijn eer verloren heeft en vraagt zij waarom. In HW en ZM vraagt de man haar als hij binnen is om raad: de moordenaar (HW), de dief (ZM en SV) is van de galg verdwenen in de tijd dat hij bij haar was. In HW en ZM met de toevoeging dat de man uiteenzet wat de rechten in dit land zijn. Dit ontbreekt in SV.

* In SV is hij bang dat hij van zijn eer en van zijn leven beroofd zal worden, in HW en ZM dat hij van zijn goederen en leven beroofd zal worden.

* In HW en ZM vraagt hij de vrouw vervolgens om raad, in SV geeft ze raad uit zichzelf.

* In HW is er een passage die in ZM en SV ontbreekt. De vrouw zegt dat ze medelijden heeft met hem omdat hij al zijn goederen en zijn leven verliezen zal, maar als hij haar raad opvolgt zal het niet gebeuren. De ridder antwoordt daarop dat hij daarom naar haar is toegekomen: in de hoop dat zij hem kan troosten.

* In HW en ZM vraagt de vrouw eerst of hij haar tot vrouw wil nemen, voordat ze hem raad geeft. In HW antwoordt hij dat hij dat wel zou willen, maar dat hij bang is dat zij zich te zeer vernedert als ze een man neemt die een arme ridder is. In ZM is het antwoord korter: hij is bang dat zij hem niet neemt. Zij antwoordt dat ze wel wil en hij stemt ermee in. In HW zegt hij dat zij alle dagen van zijn leven zijn vrouw zal zijn. In ZM dat hij nooit meer van haar zal scheiden. Deze hele passage ontbreekt in SV.

* De raad van de vrouw: ‘Graaf mijn man op en hang hem aan de galg.’ In SV veel aandacht voor het lijk: het is nog niet bedorven, alles zit er nog aan, het bezit nog schoonheid en gelaatskleur. Dit ontbreekt in HW en ZM. In HW zegt de vrouw dat hij weet dat haar man gisteren werd begraven. In ZM dat hij gisteren stierf, maar vandaag begraven is.

* In HW en ZM zegt de man dat hij het een goede raad vindt. Dit ontbreekt in SV.

* Ze graven het lijk op en brengen het naar de galg. In SV de toevoeging dat ze er plezier in begint te krijgen. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In SV durft de ridder de man niet zelf op te hangen, de vrouw zegt dat ze dit gaarne voor hem doen zal. Deze passage ontbreekt in HW en ZM. Daar moet eerst de gebitscorrectie worden toegepast. In SV vindt de gebitscorrectie pas plaats nadat een hoofdwond is toegebracht.

* De gebitscorrectie. In HW en ZM zegt de man dat als men merkt dat het lijk geen tanden mist, dat hij dan nog beschaamd zal worden. In HW verloor de dief twee tanden toen hij gevangen genomen werd. In ZM verloor hij vier tanden toen de ritmeester hem ving. In SV heeft hij 2 tanden verloren, waarom is niet bekend. In alle drie de teksten raadt zij hem aan de tanden met een steen uit te slaan. In SV zegt hij zonder een reden te geven dat hij dat niet wil doen. In HW en ZM wil hij dat ook niet doen: tijdens hun leven waren het goede vrienden en hij vindt het onbetamelijk zijn dode lichaam te verminken. In SV vraagt hij vervolgens of zij het wil doen, zij antwoordt dat ze het graag doet. In HW en ZM hoeft hij haar niets te vragen. In ZM slaat ze de tanden uit de mond om hem ter wille te zijn, in HW uit liefde voor hem.

* De wond in het voorhoofd. Deze passage gaat in SV vooraf aan de gebitscorrectie, in HW en ZM volgt hij erop. In SV zegt de man dat het lijk niet klopt: omdat hij zich verzette bij de gevangenname heeft hij een hoofdwond. In HW en ZM wordt niet vermeld hoe de man aan de wond komt, wel dat ook zijn oren afgesneden zijn en dat ontbreekt in SV. De vrouw spoort hem aan de wond toe te brengen. In SV wil hij dat zonder opgaaf van redenen niet doen en laat hij het aan de vrouw over. In HW wil hij het niet doen omdat hij het lichaam van iemand die hij tijdens zijn leven lief had, na de dood niet wil misvormen. In ZM wil hij het ook niet doen: wanneer hij had geleefd, had hij het willen doen, nu hij dood is wil hij hem die schande niet aandoen. Zij vraagt zijn zwaard en slaat en snijdt de oren af om hem ter wille te zijn (HW), omdat zij hem liefheeft (ZM). In SV slaat ze ook, maar geen toevoeging wat haar daartoe brengt.

* De castratie. Dit ontbreekt in SV. De moordenaar was in HW en ZM ook zijn mannelijkheid kwijt. De man zegt als wij hem nu ophangen is al onze vorige arbeid voor niets geweest. In HW spoort ze hem aan een mes te pakken en zijn zak af te snijden. Dit ontbreekt in ZM. De man weigert: ‘Je weet wat een man is zonder zijn lid.’ Dit ontbreekt ook in ZM. (Er is dus mogelijk een stuk overgeslagen: per ongeluk of expres: censuur). In ZM zegt ze dat ze van alle dingen zeker moeten zijn ‘ende si nam een mesch ende sneet hem die cullen uyt.’

* In HW en ZM wordt de man nu pas opgehangen. In SV was dat al gebeurd voor de lijkenschennis. In SV hing de vrouw hem aan de galg, in HW hangen de man en de vrouw hem aan de galg, in ZM hangen knechten de dode ridder op.

* Hierna lopen SV aan de ene kant en HW en ZM aan de andere kant erg uiteen. In SV zegt de vrouw na de lijkenschennis dat de man kan zien hoe veel ze van hem houdt. De man vreest dat hij haar hetzelfde zal aandoen als hij dood is. Hij zegt dat het rechtvaardig zou zijn als de vrouw in een vuur verbrand zou worden, zij verdient dat nog eerder dan een dief omdat zij zo lustig is dat zij haar man zo snel vergeten heeft. Vervolgens is er algemene lering: ‘Ondanc moet hebben hie, so wi dat es, die al sine daet laet beteren op wives raet.’ Dan gaat de man verder met verwijten: ‘Gisteren had je de grootste rouw die een vrouw maar hebben kan, nu heb je hele andere gedachten. Jij hebt je man slecht beloond.’ De vrouw wordt boos als ze dit hoort en schaamt zich en vlucht. Ze heeft pijn in haar hart dat ze twee liefdes verloren heeft.

                In HW en ZM wil ze na de lijkenschennis trouwen gaan. In HW: ze zegt dat ze hem nu zal trouwen voor de heilige kerk. ZM: ze zegt dat ze hem nu zal trouwen en meenemen naar de kerk. Reactie van de man. In HW: hij zegt dat hij God beloofd heeft dat hij geen vrouw zal nemen, zolang als zij leeft. Hij wil zich aan die belofte houden en hij verlangt van haar dat zij haar dood niet te lang voor hem uitstelt. Dit ontbreekt in ZM. De man zegt dat zij de boosaardigste van alle vrouwen is. In ZM vraagt hij vervolgens: ‘Wie zou u willen trouwen?’ In HW is deze vraag iets uitgebreider: ‘Welke goede man zou u tot zijn vrouw willen nemen?’ ZM: U had een waardige ridder als man die stierf van verdriet toen hij een klein beetje bloed aan u vinger zag.’ In HW had zij een goede en lieve man die om een beetje bloed dat van haar hand droop is gestorven. Vervolgens wordt door de man opgesomd wat zij haar dode man heeft aangedaan, in ZM wordt hierbij vergeten het voorhoofd te noemen. In ZM de toevoeging: ‘Misschien dat de duivel met je wil trouwen’, dit ontbreekt in HW. ZM: ‘Ik noch een andere goede man zal je trouwen en mij noch een andere man zal je ooit nog eens zo iets aandoen.’ In HW enkel: ‘Opdat je nooit meer een goede man zal beschamen, ontvang nu je loon.’ In ZM de toevoeging: ‘Misschien leek het er even op, maar ik wil je niet als vrouw.’ Dit ontbreekt in HW. Vervolgens slaat hij haar in beide teksten het hoofd af. In ZM de toevoeging dat hij haar daarna in het water laat werpen. Dit ontbreekt in HW.

* In HW en ZM vraagt de wijze of de keizer het exempel goed begrepen heeft en antwoordt hij bevestigend. Dit ontbreekt in SV.

* De keizer gaat in HW en ZM meteen door met zijn reactie, in SV eerst een tussenkomst van de wijze. HW: de keizer zegt dat dit de kwaadste hoer was die er ooit bestond. De ridder gaf haar haar verdiende loon: zo kan ze nooit meer iemand te schande maken. ZM: de keizer zegt dat dit de boosaardigste hoer was die er ooit bestond. Daarna prijst hij de ritmeester: zij had hem makkelijk hetzelfde kunnen aandoen.

* In HW en ZM zegt de keizer vervolgens: ‘Als ik mijn zoon morgen hoor spreken, begeer ik niet langer te leven. Hierop zegt de wijze dat de zoon morgen spreken zal en de waarheid bekend zal maken. In ZM zal hij spreken voor vorsten, hertogen, graven en vrienden van het keizerrijk, in HW voor vorsten en heren. Vervolgens vertrekt de meester.

* In SV legt de wijze het exempel uit. ‘Uw vrouw zal u hetzelfde doen overkomen, als u haar gelooft.’ (Wat er met hetzelfde bedoeld wordt, is onduidelijk.) Dit ontbreekt in HW en ZM.

* Vervolgens zegt de wijze dat de keizer over drie dagen zal weten wie er ongelijk heeft. De keizer zegt dat als hij dat weet dat hij dan zo streng zal oordelen dat men er eeuwig over spreken zal. De wijze herhaalt dat de koning het over drie dagen zal weten. Dit ontbreekt in HW en ZM.                                  

 

15) VATICINIUM + AMICI (SV, vs. 4034- 4386, f. 23verso-f. 30recto, HW f. i4recto-f. m5recto.) 

* In SV ontbreekt het verhaal Amici in het geheel, in HW en ZM wel aanwezig.

* In HW en ZM komen de wijzen bij elkaar om te overleggen welke kleren ze de jongen zullen aantrekken als hij uit de gevangenis komt. HW: Vroeg in de middag gaan ze naar de jongen zelf in de kerker om er raad over te vragen, dit ontbreekt in ZM. In HW zegt de jongen in de kerker dat hij alles goed vindt wat hen behaagt en dat zij niet hoeven vrezen: hij zal hen allen redden en goede antwoorden geven op de vragen die hem gesteld worden. De meesters horen het, zijn er zeer blij om en trekken hem een purperen kleed en een gouden mantel aan.

In ZM zegt de jongen de volgende ochtend als de wijzen hem uit het gevang halen dat ze niet bang hoeven te zijn omdat hij goed antwoorden zal, in HW had hij dat al in de kerker gezegd. In ZM draagt de jongen purperen en zijden gewaden. Dit ontbreekt in SV.

* In ZM en HW lopen twee meesters voor hem, een aan de linkerkant, een aan de rechterkant en drie volgen hem. In HW gaan 24 speellieden hem voor, in ZM twaalf. In HW dragen ze allerlei instrumenten, in ZM bazuinen, fluiten, ‘organen’, luiten en andere instrumenten. In HW en ZM hoort de keizer al dat geluid en vraagt wat er gaande is. In HW wordt gezegd dat zijn zoon in aantocht is die zich zal vrijpleiten van al het onrecht waarvan hij wordt beschuldigd, in ZM dat zijn zoon in aantocht is die hem zal antwoorden. De keizer verheugt zich op het goede nieuws. In HW: ‘O, wat een goede boodschap, och als ik mijn zoon hoorde spreken.’ In ZM: ‘Dat zijn goede berichten, o Here God, ik zou niets liever willen dan mijn zoon horen spreken.’ In SV ontbreekt deze gehele passage en ook de genoemde elementen.

* In SV gaat de keizer naar zijn vrouw. Zij is erg treurig omdat zij niet gedaan krijgt wat ze verlangt en omdat ze weet dat het slecht met haar zal aflopen. De volgende ochtend gaat de keizer naar de kerk en daar wordt het kind naar toe gebracht en al het volk verzamelt zich om te horen wat hij te vertellen heeft. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In SV knielt de jongen voor de keizer en bidt hem om genade, in HW zijn zijn eerste woorden: ‘Wees gegroet lieve vader en eerbiedwaardige heer’, in ZM: God groet u, mijn allerliefste vader’.

* In HW en ZM is de keizer dol van vreugde als hij de stem van zijn zoon hoort, dit ontbreekt in SV.

* Als de zoon begint te spreken zijn in SV alle aanwezigen stil, in HW en ZM niet. De keizer kan daardoor in die teksten zijn zoon niet verstaan en laat om die reden geld (HW), goud en zilver (ZM) strooien in de straten opdat zijn paleis leeg raakt en hij zijn zoon kan horen. Dit helpt niet, het volk blijft, pas als hij de regel vervaardigd heeft dat een ieder die niet stil is, gedood zal worden, wordt het stil.

* In SV vertelt de verteller dat de vader hem beveelt al zijn misdaden op te biechten en dat de jongen alles vertelt, ook waarom hij zweeg. In HW en ZM ontbreekt deze vertellerstekst.

* In SV komt vervolgens het te leggen verband tussen de keizer en het exempel. In HW en ZM volgen eerst heel veel toevoegingen:

*  In HW en ZM bidt de zoon de keizer dat de keizerin en haar gevolg ook aanwezig dienen te zijn. In HW noemt hij hem enkel geweldige heer, in ZM ook vader. Zijn bede wordt verhoord en bevend komt de keizerin aan. In ZM de toevoeging dat ze kwam met grote waardigheid, dit ontbreekt in HW. Deze passage niet in SV.

* In HW en ZM wil de zoon dat de kamenier die de keizerin het liefste heeft zich ontkleedt voor het volk opdat iedereen of deze persoon een man of een vrouw is. Aanvankelijk weigert de keizer: het is onbetamelijk een vrouw naakt te zien in gezelschap. Daarop zegt de jongen dat hij beschaamd zal worden als het een vrouw is, anders moet de andere persoon zich schamen. Wat blijkt: het is geen vrouw, maar een man. HW: een man, ZM: een mooie knaap. De toevoeging in ZM dat iedereen zich hierover verbaast, ontbreekt in HW. De zoon geeft uitleg over de verkleedpartij. In HW: ‘Deze schurk pleegde lange tijd overspel met uw vrouw en jij wist niet waarom zij hem zo liefhad.’ In ZM: ‘Deze schurk is lange tijd bij u geweest en heeft vaak uw bed beslapen. Nu bent u op de hoogte van deze liefde.’ De keizer is zo toornig dat hij ze meteen wil verbranden, maar de zoon wil eerst haar leugens aan het licht brengen. Keizer gaat hiermee akkoord. Gehele passage in SV afwezig.

* De keizer vindt dat zijn zoon  moet oordelen over de keizerin. In HW zegt de zoon dat wanneer zij schuldig bevonden wordt aan liegen, de rechter haar dan zal veroordelen. In ZM zegt hij dat als hij haar kan overwinnen met de waarheid en dus duidelijk maakt dat zij over hem gelogen heeft, ze dan naar waarheid zal worden beoordeeld. Dit ontbreekt in SV.

* In HW en ZM legt de zoon na bovenstaande woorden uit eigen beweging uit wat hij en de meesters in de sterren zagen. In SV doet hij dit pas nadat hij zijn exempel verteld heeft en zijn vader vraagt waarom hij zolang zweeg. ZM en HW: ‘Toen u naar mij gevraagd had, zagen mijn meesters en ik in de sterren dat wanneer ik binnen zeven dagen een woord zou zeggen ik een lelijke dood zou sterven. Dat was de oorzaak van mijn zwijgen’. In SV uitgebreider: bij meesters de toevoeging dat ze lief zijn, ze kijken niet alleen naar de sterren, maar ook naar de maan. Ze zien dat wanneer hij voor de keizer zou komen en een woord zou spreken zijn hart dan zou breken en dat hij dan zou sterven, maar ook dat als hij zeven dagen niet spreekt hij dan het leven behoudt. In SV ook de toevoeging dat iedere meester hem beloofde hem een dag bij te staan. Dit is in HW en ZM afwezig. In SV is dit de reden dat hij de vrouw liet zeggen wat ze zei, hij zich niet vrijpleitte van schuld en zij hem kon beschuldigen van wat ze wilde. In HW en ZM geeft de oorzaak enkel aanleiding tot zwijgen.

* Na de sterrenuitleg bespreekt de zoon in HW en ZM de vermeende verkrachting, in SV doet hij dit nadat hij het exempel verteld heeft, maar voordat in die tekst de sterrenuitleg besproken wordt. In HW en ZM: het is een leugen dat hij haar probeerde te verkrachten. HW: de keizerin deed haar best om hem tot een verkrachting te brengen. ZM: met woorden en werken probeerde zij hem tot zonde aan te zetten. In HW en ZM zegt de jongen dat hij op papier schreef dat HW: hij de boomgaard van zijn vader niet wilde vuilmaken, ZM: hij het rozentuintje van zijn vader niet wilde bevlekken.

In SV: wanneer zij hem naar haar kamer geleid heeft, dringt zij erg bij hem aan en vindt niet wat ze zoekt. Hij zou liever willen dat hem het hoofd wordt afgeslagen dan dat hij haar wil had gedaan. Dat ze hem er vervolgens van beschuldigde dat hij haar sloeg, is een leugen: dat deed zij zelf.

* In HW en ZM verwijt de keizer na de woorden van zijn zoon haar dat ze niet genoeg had aan hem en aan de kamenier, ze wilde zelfs zijn zoon nog. Vrouw valt op haar knieën en bidt om genade. Dit ontbreekt in SV.

* Ook de redenen die de keizer voorafgaand aan het exempel geeft waarom de keizerin gedood moet worden, ontbreken in SV. In HW: ze heeft overspel gepleegd, ze probeerde zijn zoon tot overspel te lokken en heeft hem ten onrechte van die zonde beschuldigd en ze probeerde alle dagen zijn zoon te laten doden. In ZM: ze is de keizer ontrouw geweest, ze wilde dat zijn zoon werd opgehangen en ze heeft valse leugens over hem verspreid.

* In HW en ZM worden de meesters en God ten tonele gevoerd: zij hebben de zoon gered. In HW heeft de lieve heer dat gedaan met hulp van de meesters, in ZM hebben God en zijn meesters hem behouden.

* Verband tussen het te vertellen exempel en de wijze. In SV valt dit verband zeer plotseling te lezen, in HW en ZM veel minder abrupt. SV: ‘Vader, volgens mij wilt u met mij doen wat een rijk man deed met zijn zoon die hem verzekerde dat hij een groter heer dan hij zou worden. De vader verachtte daarom zijn kind en beval twee knapen het te vermoorden.’ In HW en ZM: ‘Het verwijt dat de keizerin mij en de meesters maakte dat wij probeerden u te verdrijven, is onjuist.’ In HW volgt er anders dan in ZM een toevoeging: zoon zal zijn vader altijd blijven zien als degene waar hij het begin van zijn wezen van ontvangen heeft. HW: ‘Ik zou uw bevelen opvolgen opdat ik niet minder zou doen dan de zoon die door zijn vader in zee is geworpen omdat hij gezegd had dat hij de toekomstige heerser van het land was.’ ZM: ‘Als ik uw keizerschap zou ontnemen, zou mij gebeuren als de ridder die zijn zoon in zee wierp omdat hij zei dat hij een groot heer zou worden.’ HW en ZM: ‘God verhoedde dat het kind verdronk’, in HW de toevoeging dat het de gratie van God is. In ZM: ‘Later was de zoon niet hinderlijk voor zijn vader, maar een groot profijt.’ In ZM leidde het de vader niet tot schande, maar tot grote eer. HW: ‘Zo zal ook mijn leven u geen schande brengen, maar profijt, in ZM: ‘Mijn leven zal u geen schande brengen, maar grote blijdschap.’

* In SV wil de keizer het exempel graag horen. In HW vraagt de keizer hem zijn wijsheid te bewijzen door een verhaal te vertellen en in ZM vertelt de zoon uit eigen beweging. In SV voegt hij aan deze woorden toe dat het terecht is dat de zoon de wijzen het beste gunt en van hen houdt, in HW en ZM ontbreekt deze toevoeging.

* In HW prijst de keizer de heer omdat hij hem zo’n prachtzoon gegeven heeft. In ZM dankt hij God dat Dioclesianus zijn zoon is en dat hij zoveel wijsheid en schoonheid in hem herkent.

* In HW en ZM vraagt de zoon de keizer of hij ervoor kan zorgen dat het stil is, dan kan hij zijn verhaal doen. Dit ontbreekt in SV.     

* Vervolgens zegt de zoon in HW en ZM dat men na het verhaal het vonnis over de keizerin kan vellen. Dit ontbreekt in SV.

* Het exempel. Vader is in SV een rijke ridder in HW en ZM een ridder. In HW en ZM heeft hij zijn zoon en enig kind aanvankelijk zeer lief. Dat hij hem aanvankelijk lief heeft, ontbreekt in SV.

* In HW de toevoeging: net zoals de keizer maar een zoon heeft. Dit ontbreekt in ZM en SV.

* In HW en ZM wordt het kind naar een wijze meester gestuurd voor zeven jaar. In HW woont de meester in een ver land, in ZM hiervan geen gewag. In ZM neemt de meester het kind ijverig mee, dit ontbreekt in HW. In SV wordt het kind niet naar een wijze meester gestuurd om het te laten opvoeden. In HW is het kind ‘subtiel van zinnen’, in ZM behendig en kloek.’ In HW wordt het steeds wijzer naarmate het ouder wordt, in ZM wordt het steeds wijzer en leert het steeds meer. Vader vraagt na een aantal jaren om zijn zoon. In HW met de toevoeging: zoals ook de keizer deed. In HW gaat hij naar zijn vader, in ZM naar zijn vader en moeder. Vader is blij als zoon teruggekeerd is, dit ontbreekt in ZM. In SV is de passage van de meester die de jongen leert volkomen afwezig. 

* De jongen die de vogels verstaat en zijn profetie. In SV gaan vader en zoon naar een kluizenaar in het woud, de reden hiervoor ontbreekt. In HW en ZM zit het hele gezin aan tafel.

In HW komt een nachtegaal aangevlogen, in ZM een vogeltje. In SV vliegen er twee krijsende kraaien boven de hoofden van vader en zoon. In HW en ZM vindt vader het dier mooi zingen, in ZM de toevoeging of God degene die de vogel kan verstaan, wil helpen. In SV vraagt hij zich af of er iemand zo wijs is dat hij weet wat de vogels bedoelen. Zoon zegt in alle gevallen dat hij het weet: In HW en ZM: hij zal zo machtig worden dat zijn vader de schaal met water zal brengen waarmee hij zijn handen kan wassen en zijn moeder de doek om zijn handen af te drogen. In SV: ‘Ik zal zo voornaam zijn dat jij blij zult zijn naast mij te kunnen staan op het moment dat ik mijn handen was en mijn moeder zal blij zijn als ik haar toe zal staan dat ze mijn handen afdroogt.’

* Reactie vader. In SV: ‘Je zult nooit een voornamere man dan ik worden.’ Hij draagt op het kind te laten verdrinken. In HW en ZM: vader wordt erg boos en zegt dat de zoon nooit deze diensten zal ontvangen. Hij neemt hem op zijn schouders en werpt hem in zee, terwijl hij in HW roept: ‘Hier ligt de kenner van de vogelzang’ en in ZM: ‘Zie wat die vogel gezongen heeft’.

* Omdat de zoon kan zwemmen, weet hij een eiland te bereiken. In SV verblijft hij daar drie dagen op een rots en doorstaat de pijn. In HW en ZM vier dagen. In ZM wordt vermeld dat deze zoon goed kon zwemmen omdat God het wilde. Dit ontbreekt in HW en SV. In ZM wordt ook vermeld dat vader denkt dat de zoon verdronken is, dit ontbreekt in HW en SV.

* In SV wordt vermeld dat de jongen op het eiland met de vogels spreekt die hem vertellen dat er een schip aankomt. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* De jongen wordt gered. In SV haalt een visser hem van het eiland, in HW en ZM een schipper met zijn zeelieden. In HW wordt er bij vermeld dat ze hem halen omdat ze zien dat het een bekwame jongeling is.

* In SV wordt de jongen aan een rijk man, bevelhebber van het leger van de koning,  verkocht, in HW en ZM aan een hertog.

* In SV is het kind levenslustig, hoofs en wijs. Iedereen die het ziet, is er dol op omdat hij de taal van beesten kan verstaan. In HW en ZM hiervan geen gewag: daar heeft de hertog het erg lief omdat het zo schoon is van vormen. Dat ontbreekt in SV.

* Oproep koning. SV: boden berichten dat de slimste mensen van het land moeten komen. In HW en ZM roept hij zijn raad bijeen. In HW bestaande uit: heren en vorsten, in ZM: vrije ridders, dienaren, hertogen en graven. Het kind wordt in HW en ZM mee naar de raad genomen. In SV vertellen de boden wat het probleem van de koning is.

* Probleem koning. Er vliegen drie vogels rond zijn hoofd die niet weg willen gaan. In SV een kraai en twee roeken, in HW en ZM drie roeken. Degene die hem er van kan verlossen krijgt in SV de helft van zijn koninkrijk en na zijn dood alles, in HW en ZM krijgt diegene ook zijn enige dochter. In HW en ZM krijsen de vogels keihard, in SV hierover geen gewag.

In SV vindt het gebeuren plaats op 1e Pinksterdag en zweert de koning bij God dat hij zijn belofte zal nakomen, dit ontbreekt in HW en ZM.

* In SV zegt de jongen tegen diens koper of de koning zich ook tegenover hem aan zijn belofte houdt, de koper meent van wel en het kind legt vervolgens uit. In HW en ZM gaat de hertog eerst vragen aan de koning of de belofte ook voor de jongen geldt. De koning houdt zijn belofte en de jongen wil vertellen.

* Uitleg jongen: SV: de kraai en de roek eisen dat er een vonnis wordt geveld. Vorig jaar was er schaarste. De grootste roek was toen gezel van de kraai, maar hij verliet haar. De kleinste roek hielp toen met jagen en is nu haar partner. De grote hoorde dat de kraai nog in leven is en wil haar nu weer hebben omdat zij eerst van hem was en omdat zij lange tijd partners waren. De kleine wil haar niet afstaan omdat hij, de grote, haar in moeilijke tijden in de steek gelaten heeft. Hij wil haar houden want hij heeft haar leven gered. Pas als het vonnis geveld is, zullen ze de koning met rust laten. HW en ZM: de mannetjesraaf en de vrouwtjesraaf brachten een kindje voort. In die tijd was er zoveel schaarste dat mensen en dieren omkwamen van de honger. Moeder laat jong in de steek om zichzelf  te voeden, vader laat het jong niet in de steek. Toen de hongersnood voorbij was, kwam de moeder weer naar het jong terug. Mannetje verjaagt haar: ten tijde van schaarste liet zij het kind in de steek. Repliek moeder: tijdens het dragen van de vrucht had zij al veel pijn geleden. In ZM: ‘Als u een vonnis velt, zullen ze u pas met rust laten.’ Dit ontbreekt in HW.

* Advies koning: SV: de kleinste heeft recht op de kraai: hij heeft haar leven gered, de grote liet haar in de steek in moeilijke tijden. HW en ZM: Na de pijn van het dragen, heeft de moeder grote vreugde gekend. Zij liet het jong in de steek, waar de vader het voedde ten kostte van zichzelf. Hij heeft er recht op.

* De vogels vliegen weg, in HW en ZM met de toevoeging dat ze nooit meer in het koninkrijk werden teruggezien.

* In HW en ZM vraagt de koning vervolgens hoe de jongen heet, hij antwoordt Alexander. Op dit punt begint in HW en ZM het exempel Amici, dat in SV ontbreekt.

* HW vermeldt dat koning in Egypte zetelt, in ZM geen topografische aanwijzing.

* In HW heet de Romeinse keizer Tytus, in ZM Vespasianus.

* In HW gaat deze keizer iedereen te boven in edelheid, eerbaarheid en hoofsheid, in ZM in plaats van eerbaarheid: rijkdom, de andere twee hetzelfde.

* In HW komt iedereen naar zijn hof die goede zeden en de kunsten wil leren, in ZM wie deugd en wijsheid wil leren.

* In HW wil Alexander er wijzer worden en beter in goede zeden, in ZM wil hij er naast wijzer, verstandiger van worden.

* In HW moet Alexander genoeg geld en goederen van de koning meenemen, in ZM genoeg goud en zilver. Reden: HW: opdat de eer van de koning bewaard wordt. ZM: dat is betamelijk voor de koninklijke eer.

* In ZM wordt vermeld dat Alexander de koning zoent bij het afscheid, in HW niet.

* In HW doet Alexander zich voor als de zoon van de koning van Egypte, in ZM als koningszoon uit ‘Calalrijen’

* In ZM zegt Alexander tegen de keizer dat hij gekomen is vanwege de faam van zijn wijsheid, hiervan geen gewag in HW.

* In HW geeft de keizer Alexander aan de maarschalk en wordt hij een voorsnijder. In ZM benoemt de keizer zelf hem tot ‘hoefmeester’

* In HW: de maarschalk geeft hem een kamer en alles wat hij verder verlangt. Er wordt een tafel voor Alexander klaargemaakt en alles wat hij verder verlangt. Dit ontbreekt in ZM.

* In HW komt de zoon van de koning van Frankrijk om eerbaarheid te leren en om te dienen, in ZM om deugd en wijsheid te leren.

* In HW heet hij Ludovicus, in ZM Lodewich

* In HW krijgt hij een kamer van de maarschalk, in ZM van de rentmeester.

* In HW betekent dat dat hij bij Alexander op de kamer terecht komt, in ZM hiervan geen gewag.

* In HW is Alexander beter in de kunsten en kloeker in zijn werken, in ZM is Alexander moediger in alle dingen.

* In HW is Ludovicus ‘wijflijk’ en kleinmoedig, in ZM is hij schamel.

* In HW heeft Florentina haar eigen paleis met haar eigen familie, in ZM heeft ze een eigen woning met haar jonkvrouwen.

* Florentina denkt dat Alexander een slimme en aangename jongen is, in ZM denkt ze dat hij hoofs en wijs is.

* In HW: Ludovicus dient de keizer met gebogen knieën, in ZM hiervan geen gewag.

* In ZM valt hij op zijn knieën voor Florentina, in HW hiervan geen gewag.

* In HW maken Alexander en Ludovicus samen hun dienst af, in ZM volbrengt Alexander de dienst.

* Oorzaak van de ziekte van Ludovicus volgens Alexander, in HW: hij heeft Florentina iets te lang aangekeken en daardoor is hij ziek geworden, in ZM heeft hij gezien dat Florentina mooi is en dat heeft zijn hart verwond.

* Zijn antwoord: ‘De dokters kunnen de oorzaak van mijn ziekte niet aanwijzen, ik ben bang dat ik doodga.’ In ZM geeft hij toe dat Lodewich gelijk heeft en ook hier is hij bang dat hij moet sterven.

* In HW koopt Alexander zelf van zijn eigen geld een doek, in ZM laat hij dat kopen. In HW de toevoeging dat er op de doek edelstenen waren geborduurd.

* In HW en ZM geeft hij dit aan Florentina als een cadeau van Ludovicus, maar zij vindt er niets aan.

* Alexander vertelt haar hoe ze de zieke kan genezen, maar zij wil niet. In HW: zo wil ze haar maagdelijkheid niet verliezen, als hij haar nog vaker met dergelijke zaken lastigvalt, zal hij nooit meer loon ontvangen dat goed is. Hij moet weggaan en mag er met niemand over praten. In ZM veel korter: ‘Eis dat niet van mij, het zal me leed berokkenen.

* In HW buigt Alexander vervolgens voor haar, in ZM hiervan geen gewag.

* In HW koopt Alexander een kroon die tweemaal zo duur als de doek is, in ZM koopt hij een gouden gordel die veel beter is dan de doek.

* Als zij in HW het juweel ziet, begint ze hem wel ‘gonstich’ te vinden, in ZM geen gewag hiervan.

* In HW zegt Alexander vervolgens: ‘Wie iemand liefheeft zal hem die liefde bewijzen’. In ZM: ‘Degene die een trouw gezel heeft die zal hem trouw bewijzen’.

* In HW voegt hij toe: ‘Genees degene die je hebt verwond opdat zijn dood u niet verweten wordt’, dit ontbreekt in ZM.

* In HW buigt hij voor haar en vertrekt, in ZM wordt het buigen niet genoemd.

* In HW koopt hij nu een gordel die drie keer zo duur is, in ZM koopt hij nu een kroon met saffieren, robijnen en andere kostbare stenen.

* In ZM volgt nog een smeekbede om Florentina te vermurwen, dit ontbreekt in HW.

* Als zij het laatste juweel ziet, mag in ZM Ludovicus meteen komen, in HW moet hij wachten tot het 3e uur van de nacht. In HW de toevoeging dat haar deur voor hem zal open staan, deze toevoeging ontbreekt in ZM.

* In ZM praat Lodewich de hele nacht met haar zodat de harten aan elkaar verbonden raken. In HW heeft Ludovicus de hele nacht plezier met Florentina en vanaf die tijd is haar hart met het hart van Ludovicus verenigd op zo´n manier dat er liefde tussen hen was.

* In HW wordt vermeld dat Ludovicus vaak naar haar toe ging, dit ontbreekt in ZM.

* In HW is de keizer droevig als Alexander naar zijn keizerrijk vertrokken is, in ZM wordt er niet gerept over de gemoedstoestand van de keizer.

* In HW zegt Alexander dat hij Ludovicus ook zal herinneren zonder dat hij hem een ring schenkt, dit ontbreekt in ZM.

* In HW geeft de maarschalk Gwido een plek op de kamer van Ludovicus, in ZM doet de keizer dat zelf.

* In HW prijst de keizer Alexander om zijn hoofsheid en wijsheid in de zaal, in ZM prijst hij zijn wijsheid.

* Gwido beschuldigt Ludovicus het met Florentina te doen. In HW zegt de keizer daarop dat als dat waar is hij hem dan een schandelijke dood zal laten sterven. In ZM ontbreekt het dreigement.

* In HW moet Ludovicus in vele kastelen zoeken, voordat hij Alexander vindt. In ZM hiervan geen gewag.

* Alexander wil hem helpen. In HW zegt Ludovicus tegen hem dat Gwido vroom, kloek en sterk is, in ZM is Gwido enkel moedig.

* In HW wordt vermeld dat Ludovicus aan Alexander vertelt dat alleen Florentina weet van zijn komst en dat hij de smoes van een zieke vader verzonnen heeft. Dit ontbreekt in ZM.

* In ZM zweert Alexander bij alle heiligen dat hij nooit met Florentina geslapen heeft, in HW bij God.

* In ZM zegt hij dat hij met hulp van God Gwido zal verslaan, deze toevoeging ontbreekt in HW.

* In HW denkt de vrouw van Alexander: ‘Die eeuwige liefde zal je van mij niet ontvangen’, in ZM: ‘Hoe kan ik deze grote onwaardigheid wreken.’

* In ZM maakt ze een vergif dat hem lelijk en ziek onder de ogen maakt. In HW wordt hij melaats door het toegediende vergif.

* Vanwege zijn ziekte (hij kan geen reine kinderen krijgen) wordt Alexander uit zijn rijk verbannen.

* In HW wordt vermeld dat wanneer Ludovicus eenmaal heeft vernomen dat Alexander zal sterven aan zijn ziekte, hij dan zegt dat hij in zijn plaats zou willen gaan. Deze opofferingsgezindheid ontbreekt in ZM.

* Ook Ludovicus’ opmerking dat hij Alexander net zo lief heeft als zichzelf ontbreekt in ZM.

* In HW raakt de keizerin bedrukt als ze hoort dat haar kinderen dood zijn, in ZM valt ze na deze tijding flauw.

* In HW spelen en zingen de kinderen vervolgens in hun kamer met een gouden krans om hun hals. In ZM dansen en zingen ze.

* Ze zingen in beide gevallen: Ave Maria, gracia plena’.

* In HW trouwt Alexander de enige zus van Ludovicus, in ZM de zus van Florentina, hetgeen niet kan omdat Florentina enig kind is.

* Ze trekken op tegen de ex van Alexander en laatstgenoemde krijgt zijn rijk terug.

* Na deze lange episode keren SV, HW en ZM lopen SV, HW en ZM weer min of meer parallel. In HW en ZM denkt hij als koning van Egypte terug aan zijn ouders. Hij stuurt hen een bode om te vertellen dat de koning van Egypte zal komen om bij hen te eten. De ouders ontvangen de bode zeer gastvrij en geven geschenken. In SV wordt er een sergeant op uit gestuurd om uit te zoeken waar Garijn, de zoon van Diederic woont. Hij moet hen vertellen dat over acht dagen de koning bij hem en zijn vrouw komt dineren. 

* In SV zijn de mensen blij dat de koning komt eten, in HW en ZM hiervan geen gewag.

* In HW en ZM wonen zijn ouders in een kasteel, in SV hiervan geen gewag.

* In HW en ZM rijdt vader zijn zoon tegemoet en buigt heel diep voor hem, in SV hiervan geen gewag.

* In SV komt vervolgens de profetie uit: vader biedt aan zijn handen te wassen, moeder om ze te drogen, de jongen wil niet dat het gebeurt: zonder een trotse houding zegt hij: ‘Ik ben degene die jullie in zee lieten werpen’. De ouders zijn zeer van streek.

In ZM en HW is dit uitgebreid: de voorbereidingen zijn getroffen dat pa en moe de handen wassen en drogen, op dat moment lacht de zoon in zichzelf en denkt: de profetie is uitgekomen. Hij wil niet dat zijn ouders het doen omdat ze er te oud voor zijn. In HW vraagt hij na de maaltijd of ze kinderen hebben, in ZM is deze vraag weggevallen. Eerst ontkennen ze, maar als de koning doorvraagt, biechten ze op dat ze een zoon hebben die overleden is. Vervolgens vraagt de koning hoe. Zij liegen: een natuurlijke dood. Hij dreigt hen iets ergs aan te doen als ze de waarheid niet spreken, de aap komt uit de mouw. Hij vergeeft hen en laat hen de rest van hun leven gelukkig leven in zijn paleis.

* In HW en ZM vraagt Dioclesianus of zijn vader hem begrepen heeft en die antwoordt bevestigend. In SV ontbreekt dit.

* Uitleg exempel: in SV erg kort en verwarrend: zo wilde u mij ook doden zonder rechtszaak. In HW: God heeft mij wijsheid en verstand gegeven, in ZM wijsheid en kunst. In HW met de toevoeging ‘meer dan Hij andere mensen gegeven heeft’.

 

Einde verhaal (SV, vs. 4386- 4313, ZM f. 30recto, HW f. m5recto-f. m6verso.)

* In HW en ZM wil vader vervolgens meteen het rijk aan zijn zoon geven. In HW met de toevoeging omdat hij oud is. Zoon weigert: zolang zijn vader leeft zal hij keizer zijn. Dit ontbreekt in SV.  

* In HW en ZM wordt vervolgens meteen de keizerin berecht, in SV na veertig dagen omdat de keizer daar eerst zijn hof bijeen moet roepen. In HW en ZM bidt zij om genade. Tevergeefs. De keizerin wordt aan een paardentaart door de stad gesleept en vervolgens verbrand. De ribaut wordt gevierendeeld. In SV wordt zij enkel verbrand.

* In SV wordt door de keizer aan de keizerin nog gevraagd of ze schuldig is, deze hele passage ontbreekt in HW en ZM. Haar repliek: Ik deed alles om uw eer te behouden. Ik liet vrienden en familie achter om bij u te kunnen zijn. Iedereen in dit land was vreemd voor me. Niets zou ik erger vinden dan uw dood, mijn gelukkig zijn is van uw leven afhankelijk. Ook al is er niemand die een goudstuk om mijn leven geeft, ik ben wel uw vrouw. Doodt mij daarom niet zonder vonnis’.  Keizer gaat daarmee akkoord.

* In SV vertelt de verteller nog dat het jammer is dat de vrouw werd verbrand: zij was namelijk goed in spreken. Ook geeft hij lering: geen enkel kind moet zich boven zijn ouders stellen. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In HW en ZM wordt vermeld dat de keizer snel doodgaat en dat Dioclesianus dan regeert, dit ontbreekt in SV. Daar wordt wel vermeld dat de wijzen altijd de vrienden van de keizer zullen blijven. Dit ontbreekt in HW en ZM.

* In HW de toevoeging dat de wijzen de jongen blijven bijstaan in gevaar, deze toevoeging ontbreekt in ZM en HW.

* In HW en ZM wordt genoemd dat de wijzen na hun leven bij God kwamen, dit ontbreekt in SV.

* SV sluit af met de vraag of God iedereen die naar het verhaal geluisterd heeft wil behouden, dit ontbreekt in HW en ZM.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende