De Zeven Meesteren van Rome. Onderzoekingen over een Middelnederlandse prozavertaling van de Historia Septem Sapientum. (Niels Evers)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

1. Inleiding

 

1. Het zeven wijzen-verhaal

 

Op de omslag van deze bijdrage is het slottafereel te zien van het in de late middeleeuwen veel gelezen en gehoorde verhaal over de zeven wijzen uit Rome.[1] Deze geschiedenis rekent men tot het genre van de raamvertelling. Er wordt verondersteld dat zij van invloed is geweest op het ontstaan van Boccacio’s Decamerone.[2] Hoewel er in Europa diverse versies van dit verhaal gecirculeerd hebben in de loop der tijd, is het kaderverhaal in de verschillende versies inhoudelijk meestal vrijwel onveranderd gebleven. De op het prentje afgebeelde karakters zijn hierin de hoofdpersonen. De zeven figuren links stellen de zeven wijzen voor. Op de troon zit de keizer van een groot rijk. Aan zijn rechterzijde staat zijn huidige vrouw. Het kereltje aan zijn linkerzijde is zijn enige zoon, geboren uit een eerder huwelijk.

Het kaderverhaal laat zich als volgt samenvatten. De zoon van de Romeinse keizer wordt na het overlijden van zijn moeder op een plaats buiten de stad opgeleid door de zeven wijste en geleerdste mannen van het rijk. De keizer hertrouwt en zijn tweede huwelijk blijft kinderloos. De nieuwe keizerin vat het plan op om haar stiefzoon te doden en laat hem daarom naar het paleis ontbieden. Door de sterren te raadplegen komen de prins en zijn  leermeesters te weten dat de jongen de eerste zeven dagen na zijn thuiskomst niet mag spreken. Doet hij dit toch, dan zal hij sterven. De wijzen beloven gedurende deze eerste week namens hem het woord te voeren. Als de jongen eenmaal in het paleis is aangekomen, probeert de stiefmoeder de prins te verleiden en als hij haar afwijst, zet zij een poging tot verkrachting in scène.

De keizer gelooft haar en veroordeelt de prins onmiddellijk ter dood. Raadslieden weten hem ervan te overtuigen de executie uit te stellen. De keizerin laat dit niet over haar kant gaan en past een nieuwe tactiek toe: zij vertelt een exempel dat de keizer ervan dient te overtuigen dat de prins er op uit is zijn vader te overvleugelen en naar de ondergang te voeren. Het exempel mist zijn uitwerking niet: de volgende dag geeft de keizer het bevel zijn zoon te doden. De eerste wijze snelt de zwijgende terdoodveroordeelde te hulp: hij vertelt een exempel om de keizer ervan te doordringen dat wanneer hij geloof hecht aan de woorden van zijn vrouw hem niets dan spijt en ongeluk te wachten staat. De keizer trekt zijn vonnis in. Een verbale strijd tussen de keizerin en de zes andere wijzen volgt: zij vertelt nog zes verhalen om haar man te overtuigen zijn zoon te doden, de leermeesters vertellen ieder één exempel om de executie uit te stellen tot duidelijk bewijs van schuld verkregen is. Op de achtste dag spreekt de prins zijn eigen verdediging en overtuigt zijn vader van zijn onschuld. De keizerin wordt ter dood gebracht.[3]      

 

 

2. Onderwerpskeuze

 

Er zijn twee handschriften bekend waarin Middelnederlandse zeven wijzen-verhalen zijn  overgeleverd. Het ‘Cheltenhamse’ handschrift bevat een zeven wijzen-verstekst die sinds de editie van Stallaert Van den VII vroeden van binnen Rome wordt genoemd.[4] Het andere - veel minder bekende - manuscript dat bewaard wordt in de Staatsbibliotheek van Berlijn bevat een zeven wijzen-prozatekst.[5] Ik heb deze voorheen naamloze tekst een titel verleend. In mijn bijdrage duid ik hem aan met De zeven meesteren van Rome. Hij vormt het centrale onderzoeksobject van deze studie. Het manuscript waarin deze tekst is overgeleverd, noem ik in het vervolg: het Berlijnse handschrift. 

In mijn scriptie verdiep ik me in het schrijversschap van de auteur van De zeven meesteren van Rome. De hoofdstukken 4 en 5 zijn gewijd aan de wijze waarop hij de Historia Septem Sapientum, de bekendste Latijnse versie van het zeven wijzen-verhaal, heeft bezorgd.[6] In hoofdstuk 4 geef ik een beschrijving van zijn vertaaltechniek en in hoofdstuk 5 worden zijn opvallendste bewerkingstendensen uiteengezet. Ik wil de Middelnederlandse auteur niet verantwoordelijk houden voor onzorgvuldigheden die de afschrijver moeten worden aangerekend. Daarom heb ik in hoofdstuk 3 eerst beschreven welke gedeelten van het verhaal in het Berlijnse handschrift mijns inziens corrupt zijn. In hoofdstuk 6 probeer ik De zeven meesteren van Rome in zijn literair-historische context te plaatsen. Maar eerst zet ik in hoofdstuk 2 de ontstaansgeschiedenis en de verspreiding van het zeven wijzen-verhaal uiteen. Zo wordt duidelijk waar De zeven meesteren van Rome zich in de wijd verbreide Zeven Wijzen-traditie bevindt.

 

 

3. Verantwoording

 

Ik citeer in mijn scriptie zeer regelmatig uit De zeven meesteren van Rome. Deze citaten heb ik stilzwijgend aan hedendaagse conventies aangepast. Zij zijn van moderne interpunctie voorzien en ook het gebruik van hoofdletters is aangepast aan de moderne normen. Bovendien heb ik in de voorkomende gevallen de letters i / j en u / v / w  op de huidige spelling afgestemd. Onder de citaten is tussen ronde haken hun vindplaats vermeld. Mijn bron vormde De zeven meesteren van Rome zoals overgeleverd in het Berlijnse handschrift.[7] Ik geef achtereenvolgens aan op welk folio, op welke zijde van het blad en in welke kolom van dit manuscript de betreffende lezing te vinden is. Tenslotte heb ik bovendien het (de) regelnummer(s) van elk citaat vermeld. 

In mijn bijdrage vindt men ook veel citaten uit de Historia Septem Sapientum. Deze Latijnse versie heeft Roth in vier subversies onderverdeeld en in een editie bezorgd. De door mij aangehaalde Latijnse passages zijn altijd afkomstig uit de basistekst die hij van subversie II vervaardigd heeft. Deze basistekst is te vinden in dl. 1, p. 231-481 van zijn editie.[8] In hoofdstuk 3 paragraaf 2 ga ik dieper in op de keuze voor juist deze grondtekst.

De door Roth gehanteerde regelnummering heb ik overgenomen. Dit houdt in dat bij de beginregel van ieder exempel opnieuw begonnen wordt met tellen. Naar Duitse gewoonte geeft Roth de v in Latijnse woorden met een u weer. In dergelijke gevallen heb ik de u’s stilzwijgend in v’s veranderd. Zeer sporadisch heb ik de door Roth aangebrachte interpunctie evenzo stilzwijgend aangepast.

Ter wille van de leesbaarheid heb ik van de Latijnse citaten een werkvertaling gemaakt. Deze vertalingen zijn onder de citaten weergegeven. Soms zijn bepaalde woorden in een Latijns citaat gecursiveerd om het voorbeeld te verduidelijken. De equivalente woorden in de werkvertaling zijn dan ook gecursiveerd.

 

 

2. De Zeven Wijzen-traditie

 

1. Inleiding

 

Dit hoofdstuk behandelt het ontstaan, de ontwikkeling en de verspreiding van de Europese Zeven Wijzen-traditie. In paragraaf 2 komt de Oosterse traditie aan de orde die zeer waarschijnlijk aan de wieg van de Westerse Zeven Wijzen-traditie stond en wordt ontvouwen hoe zij mogelijk voet aan de grond kreeg in Europa. Vervolgens wordt in paragraaf 3 uiteengezet dat er maar liefst acht versies van het verhaal over de zeven wijzen in Frankrijk zijn ontstaan en dat enkele van deze versies zich in de loop van de 13e eeuw over Europa hebben verspreid. Na deze uiteenzetting sta ik langer stil bij de Nederlandstalige Zeven Wijzen-traditie (paragraaf 4). Ik rond dit hoofdstuk af met een stand van zaken in het Zeven Wijzen-onderzoek (paragraaf 5).

 

 

2. De herkomst van de Zeven Wijzen-traditie: het Boek van Sindībad

 

2.1 Het Boek van Sindībad als bron voor de Zeven Wijzen

 

Er wordt verondersteld dat het verhaal over de zeven wijzen afstamt van een Oosterse traditie die bekend staat onder de naam Boek van Sindībad.[9] Deze Oosterse traditie vertoont namelijk veel overeenkomst met de Westerse verhaalstof. Zo behoren de verhalen van beide tradities tot het genre van de raamvertelling. Ook inhoudelijk vertonen ze parallellen. In de kaderverhalen van zowel de Oosterse als de Westerse traditie wordt de prins na het overlijden van zijn moeder in afzondering van zijn vader, de keizer, opgevoed. Wanneer hij naar huis terugkeert, is hij op de hoogte van de profetie dat hij zal sterven als hij niet een aantal dagen zwijgt. Pa is woedend als hij bemerkt dat zijn zoon doofstom geworden is. Vervolgens wordt de zoon door zijn vaders vrouw valselijk van aanranding beschuldigd en kan hij zich niet verdedigen omdat hij niet mag spreken. Vanwege deze beschuldiging wordt hij veroordeeld, maar zijn verdedigers weten zijn dood steeds een dag uit te stellen door een exempel te vertellen. Uiteindelijk kent het verhaal een goede afloop omdat de waarheid aan het licht komt

als de prins na de tijd van verplicht zwijgen begint te spreken.[10] Bovendien bevatten de meeste Oosterse en Westerse versies vier dezelfde exempelen: Canis, Aper, Senescalcus en Avis.[11]

De mogelijkheid dat de Westerse traditie onafhankelijk van de Oosterse ontstaan zou zijn, is in het onderzoek nooit uitgediept. In dit geval zou de gelijkenis tussen de Oosterse en Westerse versies louter op toeval berusten.[12] 

 

2.2 De verbreiding van het Boek van Sindībad

 

Van de Oosterse traditie zijn acht versies bewaard gebleven die gemaakt werden tussen de 10e en de 14e eeuw in landen die grenzen aan de oostelijke oevers van de Middellandse Zee. Traditioneel wordt de Syrische Sindban als de oudst overgeleverde versie van het Boek van Sindībad beschouwd.[13] In de 11e eeuw vormde de Sindban de bron voor de Griekse Syntipas. Laatstgenoemde versie is volgens zijn proloog door Michael Andreopulus op schrift gesteld.[14] Aan het eind van de 12e eeuw vervaardigde As-Samarquandi een Perzische versie in proza. Rond 1300 en in 1375 verschenen twee andere Perzische versies, respectievelijk Nachhebî’s Tuti-nameb en Sindibad-nameb. Tenslotte zijn er representanten uit de 13e en 14e eeuw bewaard gebleven van een Oudspaanse versie, de Libro de los Engannos, een Hebreeuwse versie, de Mischle Sendebar en een Arabische versie, de Seven Vezirs.[15]

Kellers theorie over de oorsprong van het Boek van Sindībad wordt nog steeds als de meest waarschijnlijke beschouwd.[16] Hij veronderstelt dat het Boek van Sindībad van Indiase origine is omdat enkele middeleeuwse kronieken dat vermelden, bijvoorbeeld de 10e-eeuwse kroniek van de Arabische historicus El –Mas’ oūdī.[17]

Keller combineert vervolgens de gegevens uit de kronieken met informatie uit de proloog van de Sindban om een hypothese over de verspreiding van het Boek van Sindībad op te kunnen stellen. In deze proloog wordt beschreven dat het werk van de Arabier Mousos ten grondslag lag aan de Sindban en dat Mousos’ tekst weer een bewerking is van een Perzische mythographos. Deze twee gegevens verleiden Keller tot de volgende gedachte: het Boek van Sindībad verbreidde zich vanuit India via Perzië naar Arabië.[18]

Dit idee vindt veel weerklank.[19] Er wordt getracht hem een steviger fundament te verlenen. In de eerste plaats worden er meer argumenten gegeven die de gedachte dat er een Indiaas origineel bestaan heeft, ondersteunen. Deze argumentatie valt in drie categorieën uiteen. Ten eerste worden andere bronnen van middeleeuwse Arabische historici gevonden waaruit kan worden opgemaakt dat het Boek van Sindībad uit India afkomstig is.[20] Ten tweede wordt er gezocht naar overeenkomsten tussen het Boek van Sindībad en literatuur waarvan de Indiase oorsprong niet aan twijfel onderhevig is. Er worden bijvoorbeeld parallellen tussen het Boek van Sindībad en de Indiase verhalenverzamelingen, Kunāla en Açoka en Pancha Tantra geconstateerd.[21] Ten derde heeft het Boek van Sindībad eigenschappen die mogelijk getuigen van een Indiase oorsprong. Zo is bijvoorbeeld een raamvertelling een typisch Indiase verhaalvorm.[22]

In de tweede plaats wordt in het moderne onderzoek het volgende onderdeel van Kellers theorie, het idee dat het Boek van Sindībad vanuit India via Perzië Arabië bereikte, beter onderbouwd. Men legt een verband tussen het Boek van Sindībad en de Pancha Tantra waarvan de reis naar het westen wel goed gedocumenteerd is. Het laatstgenoemde verhaal werd in de 3e eeuw vervaardigd in het Sanskriet, in de 6e eeuw vertaald in het Pahlavi en in de 8e eeuw in het Arabisch. De reis van deze bundel beschouwt men als prototypisch voor de ontwikkeling van het Boek van Sindībad: men veronderstelt dat deze traditie hetzelfde traject gevolgd heeft.[23]  

Door de afwezigheid van Indiase en Arabische tekstgetuigen van het Boek van Sindībad zijn er ook stemmen opgegaan om Kellers theorie te verwerpen. Zo is wel eens betoogd dat de Zeven Wijzen van Athene de inspiratiebron voor het Boek van Sindībad waren of dat het Boek van Sindībad oorspronkelijk in Perzië ontstaan is.[24] Dergelijke onorthodoxe ideeën hebben nooit echt voet aan de grond gekregen. Daarom is voorlopig de theorie dat het Boek van Sindībad zich vanuit India via Perzië naar Arabië verspreidde nog steeds gangbaar.  

 

2.3 Transmissie naar het westen

 

Er valt slechts te speculeren over de wijze waarop het Boek van Sindībad het Westen bereikte en in de Zeven Wijzen veranderde. Pas wanneer er door een gelukkig toeval nieuwe Oriëntaalse redacties aan het licht komen, zal er misschien met meer zekerheid en precisie over de relatie tussen de Oosterse en de Westerse traditie kunnen worden gesproken.

Degenen die geloven dat het verhaal aanvankelijk een mondelinge overlevering kende, wijzen op de contrasten tussen het Boek van Sindībad en de Zeven Wijzen. Deze verschillen zouden enkel te verklaren zijn door te veronderstellen dat de Oosterse traditie eerst enige tijd in het orale circuit gefunctioneerd zou hebben.[25] 

Zij die geloven dat een schriftelijke bron het intermediair tussen het Boek van Sindībad en de Zeven Wijzen vormt, verschillen van mening over welke Oosterse versie als origineel fungeerde. Paris bijvoorbeeld beschouwt de Griekse Syntipas als de brug tussen het Oosten en het Westen. Hij veronderstelt dat deze versie een compleet nieuwe gedaante verkreeg in het Byzantijnse Rijk. Vervolgens zou een tekstgetuige van deze Byzantijnse versie Italië bereikt hebben en aldaar herschreven zijn. Deze niet bewaard gebleven Italiaanse versie zou heel veel overeenkomsten met de bestaande Westerse versies vertonen.[26] Anderen zien in de Mischle Sendebar het intermediair van het Oosten naar het Westen omdat enkele bijzondere kenmerken van de Westerse versies ook in deze Hebreeuwse versie te vinden zijn. Zo krijgen de wijzen bijvoorbeeld een naam en is er tussen hen onderlinge rivaliteit wie de prins mag opvoeden.[27]

Men vermoedt dat de Oriëntaalse traditie Europa niet voor de 10e eeuw bereikt heeft. In het algemeen wordt aangenomen dat zij in ieder geval ook niet na 1150 in het Westen

arriveerde.[28] Zowel de aanhangers van een schriftelijke als van een mondelinge overlevering zien in rondreizende joden, kooplieden, kruisvaarders of jongleurs de personen die mogelijk voor de transmissie hebben gezorgd.[29]   

 

 

3 De Zeven Wijzen in Europa

 

3.1 Inleiding

 

Campbell telt in zijn klassiek geworden studie meer dan tweehonderd handschriften en ongeveer tweehonderdvijftig drukken met het zeven wijzen-verhaal in bijna alle Europese talen.[30] Zevenenzeventig jaar later constateren Runte, Wikeley en Farrell in de inleiding van hun analytische bibliografie over de Zeven Wijzen dat deze aantallen aan de lage kant zijn.[31] Aan hun literatuurlijst worden voortdurend eerder vergeten studies, nieuwe publicaties en ook recent ontdekte teksten met het zeven wijzen-verhaal toegevoegd in een digitale bibliografie.[32] Wie de moeite neemt al de handschriften en drukken met daarin het zeven wijzen-verhaal in de papieren bibliografie en in haar digitale aanvulling te tellen, kan inderdaad niet anders dan concluderen dat Campbells telling volkomen achterhaald is. Het aantal overgeleverde Europese teksten is bijna verdubbeld. Over hoe deze teksten zich tot elkaar verhouden is heel veel onbekend. Hun ontstaansdata en hun onderlinge relaties zijn bijvoorbeeld lang niet altijd duidelijk. Toch is het wel mogelijk globaal de verspreiding van de Zeven Wijzen-traditie over Europa weer te geven.   

 

3.2 Frankrijk als bakermat

 

De oudste handschriften met het zeven wijzen-verhaal zijn uit Frankrijk afkomstig. Bovendien heeft de Franstalige Zeven Wijzen-traditie bijna alle versies voortgebracht en oefende zij de meeste invloed uit in de rest van Europa.[33] In bijlage 1 staat een overzicht van de verschillende versies en de daarin opgenomen exempelen. Op basis van unieke kenmerken zijn de Franstalige teksten in het huidige onderzoek in zes versies onderverdeeld: K, C, D, L, A en M. Deze zes kapitalen zijn ontleend aan het onderzoek van Paris. Hij bracht de hem bekende Franstalige teksten onder in versies die hij L, A en M noemt. Hij hield drie Oudfranse teksten over die niet tot L, A of M gerekend kunnen worden en ook niet samen één andere versie vertegenwoordigen. Hen noemt hij K, C en D. [34] Sinds de studie van Campbell is het gemeengoed geworden dat K, C en D versies op zichzelf vormen.[35] Omdat K, C en D ook nu nog door één tekstgetuige vertegenwoordigd worden, heb ik er in navolging van Speer voor gekozen de hoofdletters van deze versies cursief weer te geven.[36] In de onderstaande alinea geef ik een korte beschrijving van de zes Franstalige versies. Per versie geef ik aan hoeveel representanten er inmiddels van zijn opgedoken en behandel ik enkele specifieke kenmerken.

Er bestaat slechts één complete Franstalige tekst in rijmvorm. Hij is de enige representant van versie K. Deze versie onderscheidt zich onder andere van de overige versies door de naam en de afkomst van de keizer. Hij heet hier Vespasianus en is de zoon van Methusaleh. Bovendien speelt het kaderverhaal zich af in Constantinopel.[37] Daarnaast is er een tekst in Franse verzen die slechts gedeeltelijk is overgeleverd in een gehavend manuscript. Hij is de enige tekstgetuige van versie C.[38] Verder is er een prozatekst die sporen van rijm vertoont. Hij is de enige representant van versie D. Specifiek voor D is bijvoorbeeld dat de keizer Marcomeris wordt genoemd en dat hij de zoon van Priam is. Ook kent deze versie een unieke ontknoping: de keizerin tracht aan de dood te ontsnappen.[39] Versie L heeft zeven representanten. Zij verschilt van de andere versies door bijvoorbeeld het aantal exempelen: dertien in plaats van de gangbare vijftien. De zevende wijze vertelt hier namelijk geen verhaal en de keizerin één minder.[40] Inmiddels zijn er negenentwintig Franstalige teksten die tot versie A behoren, boven water gekomen.[41] Het unieke van deze versie is dat de keizer Dioclesianus heet en dat zijn zoon geen naam draagt.[42] Er zijn vijf Franse vervolgen bekend op A: Laurin, Cassidorus, Pelyarmenus, Helcanus en Kanor. Elk van deze teksten behandelt op eigen wijze hoe het de prins vergaat als hij eenmaal keizer geworden is.[43] Van versie M zijn tenminste vier vertegenwoordigers overgeleverd.[44] Zij verschilt onder andere van de overige versies door de naam van de prins. Hij heet hier Phisieus. Bovendien is er een nieuw personage ingevoerd: Marcus, de zoon van de wijze Craton.[45]

Paris behandelt de ontstaansgeschiedenis van de zes Franstalige versies. Zij ontstonden alle in de 13e eeuw.[46] K, C en D zijn varianten van een niet overgeleverd origineel in Franse verzen, V genaamd. Van oudsher werd V voor 1155 gedateerd, maar op basis van nieuw onderzoek stelt Speer vast dat zij in de periode 1155-1190 moet zijn ontstaan.[47] Versie A bestaat uit twee delen. Het eerste gedeelte vertoont duidelijk tekstuele overeenkomsten met L: beide kennen dezelfde exempelen in dezelfde volgorde. Het tweede gedeelte van A bestaat uit proza dat nog duidelijk tekenen van versificatie draagt en bovendien andere exempelen dan L bevat. Paris herleidt uit deze gegevens dat de auteur van A gebruik maakte van een incomplete tekst behorend tot L en het einde van zijn verhaal uit V putte. De auteur van M had volgens Paris een verminkt manuscript met daarin een tekst behorend tot A als bron. Waar zijn bron hem in de steek liet, voegde hij zelf verhalen in.[48] Hoewel deze genealogie in de loop der tijd is aangevuld en er een enkele maal andere ideeën over de relatie tussen de verschillende versies zijn geopperd, is Paris’ voorstel in hoofdlijnen nog steeds geaccepteerd.[49]

Naast de zes reeds besproken Oudfranse versies zijn er in Frankrijk ook een Latijnse versie van de Zeven Wijzen, bekend als versie S, en de Dolopathos, een aparte traditie die raakvlakken vertoont met de Zeven Wijzen, ontstaan. Er zijn twee representanten van versie S bewaard gebleven. Zij is een samenvatting van het Liber de Septem Sapientibus, dat omstreeks het midden van de 13e eeuw geschreven zou zijn en waarvan niet een exemplaar de tand des tijds heeft doorstaan. Kenmerkend voor versie S is dan ook haar beknoptheid. Zo worden veel onnodige details uit het raamverhaal weggelaten. Verder onderscheidt zij zich onder andere van de overige versies omdat de wijzen geen naam dragen en omdat de keizerin verdedigd wordt door een ridder op de dag dat zij veroordeeld wordt.[50] Er wordt verondersteld dat een verminkt manuscript met daarin een tekst behorend tot versie L de bron voor versie S geweest is.[51]   

Volledigheidshalve besteed ik in het onderstaande enige aandacht aan de Dolopathos. Deze traditie vertoont enkele opmerkelijke gelijkenissen met de Zeven Wijzen met als gevolg dat haar ontstaansgeschiedenis met die traditie in verband wordt gebracht. De Dolopathos is een raamvertelling wier kaderverhaal parallellen heeft met dat van de Zeven Wijzen. Ten eerste bevat ook dit kaderverhaal het Potifar-motief: de prins heeft bij zijn terugkeer naar huis een spreekverbod dat hij ook niet overtreedt als hij door zijn vaders vrouw valselijk van aanranding wordt beschuldigd. Ten tweede worden hier evenzo zeven wijzen ten tonele gevoerd die ieder een dag de verdediging van de prins op zich nemen door een exempel te vertellen. Bovendien heeft de Dolopathos vier exempelen met de meeste versies van de Zeven Wijzen gemeenschappelijk: Canis, Aper, Inclusa en Puteus.[52]

Ondanks deze overeenkomsten vormt de Dolopathos toch een aparte traditie. Zij vertoont namelijk te veel unieke kenmerken. Ik geef hier een paar voorbeelden van. Ten eerste wordt de prins in deze traditie Lucianus genoemd. Ten tweede is zijn vader, Dolopathos, de koning van Sicilië. Ten derde wordt het kaderverhaal in de Dolopathos na de redding van het leven van de prins voortgezet met een beschrijving van diens bekering tot het Christendom. Hierdoor beslaat de raamvertelling ongeveer de helft van het werk, met als gevolg dat haar primaire functie niet langer het omlijsten van een groot aantal exempelen is. Daarenboven wordt de prins gedurende zeven jaar opgeleid door een leermeester, de astroloog Virgilius, en niet door zeven wijzen samen. Ten slotte worden er in de Dolopathos enkel exempelen door de zeven wijzen en Virgilius verteld en niet door de stiefmoeder en de prins, waardoor de Dolopathos slechts acht exempelen bevat.[53]

De vroegst bekende vertegenwoordiger van de Dolopathos-traditie, de Dolopathos sive Historia de rege et septem sapientibus getiteld, is waarschijnlijk tussen 1184 en 1212 op schrift gesteld door de cisterciënzer monnik Johannes de Alta Silva.[54] Er wordt verondersteld dat Johannes bij het schrijven van zijn boek een hem in het orale circuit ter ore gekomen versie van de Zeven Wijzen gebruikte.[55] Van Johannes’ tekst bestaan drie complete afschriften uit de 14e en 15e eeuw. In het eerste kwart van de 13e eeuw wordt de Latijnse Dolopathos bovendien tot een Oudfrans gedicht omgewerkt door Herbert. Deze Franse verstekst is in drie handschriften bewaard gebleven. Ook zijn er enkele fragmenten van 14e-eeuwse Duitse bewerking overgeleverd.[56] Omdat de Dolopathos-traditie los staat van de Zeven Wijzen-traditie, zoals de bovenstaande korte beschrijving toont, blijft zij in deze bijdrage verder buiten beschouwing.

 

3.3 Doorstroom naar de rest van Europa

 

De Oudfranse versies K, D, C, L en M en de Latijnse versie S spelen een te verwaarlozen rol bij de verspreiding van de Zeven Wijzen over Europa. Vermoedelijk zijn alleen versie L en S verbreid geweest buiten Frankrijk: er bestaat een representant van L in Catalaanse verzen in een manuscript uit de 14e eeuw en er is een Spaanse vertaling, behorend tot versie S, overgeleverd in een handschrift uit de vijftiende eeuw.[57] Deze zes versies zijn vooral van belang omdat zij - soms op min of meer indirecte wijze - hebben bijgedragen aan de totstandkoming van versie A. Zij vormt de schakel tussen Frankrijk en andere Europese landen. In de late 13e eeuw werd zij vertaald of bewerkt in het Middelengels, het Middelschots en het Italiaans.[58] Toen deze versie eenmaal het Kanaal had overgestoken, ontstond in het Engelse taalgebied een zeer rijkgeschakeerde eigen traditie van de Zeven Wijzen.[59] Bovendien zijn er vertalingen en bewerkingen van versie A uit de 14e eeuw in het Zweeds, het Welsh en het Middelnederlands bewaard gebleven.[60] De Middelnederlandse bewerking van versie A zal in de volgende paragraaf uitgebreider aan bod komen.[61]

Versie A vormde bovendien de bron voor twee compleet nieuwe versies: I en H. Versie I ontstond in de 14e eeuw en kent alleen vertegenwoordigers in het Italiaans. Een van haar unieke kenmerken is dat de volgorde waarin de keizerin en de wijzen exempelen vertellen is omgedraaid. In deze versie vertelt eerst een wijze een verhaal en dan pas de koningin. Bovendien vertelt de prins geen exempel.Versie I is in twee subversies te verdelen. Een karaktertrek van de eerste subversie is dat de prins Stefano wordt genoemd en dat de naam van de keizerin onbekend blijft. In de tweede subversie heet de prins Erasto en de koningin Aphrodisia.[62]

            Van veel grotere importantie voor de verspreiding van de Zeven Wijzen-traditie over Europa is het ontstaan van versie H. Zij onderscheidt zich van de andere versies door de namen van de keizer en de prins. De eerste staat in deze versie bekend als Pontianus en de tweede als Diocletianus. Bovendien zijn de exempelen Senescalcus en Roma hier tot één verhaal samengesmeed, waardoor er een nieuw exempel kon worden ingevoegd, Amatores om het aantal exempelen weer op de gebruikelijke vijftien te brengen. Daarnaast is het exempel Vatinicium in versie H uitgebreid met een heel lang verhaal over de lotgevallen van het personage Alexander, dat bekend staat als Amici.[63] In maar liefst 72 handschriften en 11 drukken zijn Latijnse representanten van deze versie bewaard gebleven.[64] Bovendien werd deze oorspronkelijk Latijnse versie in de 14e tot en met de 17e eeuw bewerkt in het Duits, Nederlands, Frans, Spaans, Engels, Hongaars, Pools, Russisch, Deens, Zweeds, IJslands, Boheems, Armeens en Hebreeuws. Tot maar liefst de 19e eeuw blijven er volkstalige teksten verschijnen die tot deze versie te rekenen zijn.[65] De oudst bewaard gebleven vertegenwoordiger van H wordt in de Elzas gelokaliseerd. Omdat zij uit 1342 komt, vermoedt men dat H rond 1330 is ontstaan.[66]    

Hoewel versie H de meest verbreide versie is geweest, zijn in het onderzoek met name haar Latijnse representanten lange tijd - volkomen onterecht - stiefmoederlijk behandeld. Mogelijk heeft Paris’ vernietigende oordeel over deze versie in vergelijking met de Oudfranse versies hierbij een rol gespeeld.[67] Tot 2004 was de editie Buchner uit 1889 de enige uitgave met een Latijnse representant van H.[68] De imposante studie van Roth heeft hier verandering in gebracht. Hij heeft niet alleen de overgeleverde Latijnse handschriften en drukken in kaart gebracht, maar hen tevens aan een vergelijkende analyse onderworpen waardoor hij ze in 4 subversies kon onderverdelen. Subversie I kenmerkt zich onder andere door een overvloed aan geestelijke uitleg. Zowel in het kaderverhaal als in de exempelen zijn moralisaties ingevoegd. Subversie II bevat geen moralisaties in de lopende tekst. In 9 van de 26 teksten die tot deze subversie gerekend worden, zijn aan het slot de Reductiones in een lange lijst verzameld, in de overige 17 ontbreekt de geestelijke uitleg in zijn geheel. Subversie III bevat wel weer Reductiones in de lopende tekst, maar zij zijn inhoudelijk zeer verschillend van subversie I. Subversie IV onderscheidt zich onder andere van de overige 3 subversies omdat enkele passages in deze versie ontbreken. Zo is bijvoorbeeld de scène waarin de keizerin haar stiefzoon een brief laat schrijven afwezig en ook de scène waarin de kinderen van Ludovicus moeten worden onthoofd om Alexander het leven te redden. Bovendien heet de keizer hier Dioclesianus en zijn zoon Pontianus.[69]

Roth heeft ook de relatie tussen de verschillende subversies onderzocht. Volgens hem is subversie IV het eerst ontstaan. Zij vertoont namelijk nog de meeste overeenkomsten met versie A. Zo heet de keizer bijvoorbeeld Dioclesianus en de prins Pontianus. Omdat de subversies I en II veel woordelijke overeenkomsten vertonen, gaan ze naar alle waarschijnlijkheid terug op een gemeenschappelijke bron. Deze bron is niet overgeleverd en Roth veronderstelt dat zij jonger is dan subversie IV. Zowel de bron van subversie I en II als het origineel van subversie IV zouden van dezelfde niet bewaard gebleven voorloper afstammen. Subversie III is gebaseerd op een handschrift uit subversie II dat geen verzameling Reductiones ter afsluiting bevatte.[70]    

 

 

4. De Zeven Wijzen in de Lage Landen

 

4.1 Inleiding

 

In het voorafgaande zijn de verschillende versies van de Zeven Wijzen en hun specifieke karaktertrekken besproken en is ook beschreven dat de versies A en H vanuit Frankrijk aan hun opmars door Europa begonnen. In deze paragraaf sta ik langer stil bij de overgeleverde Nederlandse teksten die of tot versie A of tot versie H te rekenen zijn. Eerst bespreek ik echter twee bronnen waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de Zeven Wijzen voor 1350 in ons taalgebied bekend was.     

 

4.2 Indirect bewijs voor een vroege kennismaking

 

Er is een aanwijzing dat het zeven wijzen-verhaal al in de 13e eeuw in de Nederlanden circuleerde. Jacob van Maerlant kende deze geschiedenis en hij vond haar belangrijk genoeg om zijn publiek er voor te waarschuwen. In zijn Spiegel Historiael schrijft hij namelijk dat men zich niet met dit onware verhaal moet in laten:

                       

                        Tien tiden leveden ghemeene

                        Die VII vroede van Athene

                        Maer noit en vandic, alsic gome,

                               Ghene VII vroede te Rome

                               Els dan die valsche faloerde

                               Veinset daer af eene boerde.[71]

 

Deze passage getuigt volgens Plomp van een 13e-eeuws handschrift met daarin een Middelnederlands zeven wijzen-verhaal.[72] Zo stellig wil ik zeker niet zijn: het behoort ook tot de mogelijkheden dat Maerlant het verhaal van bijvoorbeeld een rondtrekkende minstreel heeft gehoord of dat hij het in een Frans of Latijns manuscript heeft gelezen.

Ook in de ridderroman Seghelijn van Jeruzalem komt de Zeven Wijzen-traditie terug.[73] In deze roman die rond 1350 in Vlaanderen door een onbekende dichter aan het perkament werd toevertrouwd, worden de zeven wijzen van Rome namelijk als personages opgevoerd. Zij zijn hier de zonen van Seghelijn. Hij verwekte hen in de harem van de koning van Oliferne bij zeven jonkvrouwen in een week tijd.[74] Omdat het te toevallig zou zijn als de Vlaming de in de gehele Europese literatuur overgeleverde karakters zelf verzon, moet hij mijns inziens op de een of andere manier kennisgenomen hebben van de Zeven Wijzen-traditie. Overigens is deze haremstamboom niet in de Zeven Wijzen-traditie zelf te vinden en is het dus goed mogelijk dat de Vlaamse dichter haar wel zelf verzonnen heeft.

 

4.3 De Nederlandstalige teksten met het zeven wijzen-verhaal

 

4.3.1 Van den VII  vroeden van binnen Rome

 

De enig bekende Middelnederlandse Zeven Wijzen-verstekst is uitgegeven door Stallaert.[75] Men vermoedt dat deze tekst een afschrift is en geen autograaf.[76] Hij bevat de unieke kenmerken van versie A: de keizer wordt Diocletianus genoemd en de prins en zijn stiefmoeder dragen geen naam. In het algemeen wordt het handschrift waarin dit gedicht is overgeleverd als 14e-eeuws beschouwd. [77] Hij is in een 17e-eeuwse convoluut bewaard gebleven dat het ‘Cheltenhamse’ handschrift genoemd wordt.[78]

 

4.3.2 De zeven meesteren van Rome

 

Deze prozatekst, in de volgende hoofdstukken het centrale onderzoeksobject, vertoont de kenmerken van versie H. De keizer heet namelijk Pontianus en de prins Diocletianus. Bovendien zijn de exempelen Senescalcus en Roma hier tot een verhaal samengesmeed, waardoor het exempel Amatores kon worden ingevoegd om het aantal exempelen weer op de gebruikelijke vijftien te brengen. Daarnaast is het exempel Vatinicium uitgebreid met het lange verhaal Amici. De prozatekst kan tot subversie II gerekend worden. Ten eerste omdat hij noch aan het slot, noch in de lopende tekst moralisaties bevat. Ten tweede omdat hij bovendien de passages waarin de prins de brief schrijft en de kinderen van Ludovicus onthoofd worden, verhaalt.

Slechts eenmaal, in 1940, is deze tekst aan een onderzoek onderworpen.[79] Het lukte Van Rijnbach toen niet het handschrift waarin De zeven meesteren van Rome zich bevindt precies te dateren.[80] Bovendien klaagt hij over de moeilijkheden die zich voordoen wanneer hij deze prozatekst met een Latijnse representant van versie H wil vergelijken: ‘Vergelijking met het Latijnse origineel is uitermate bezwaarlijk, daar er zoals reeds werd opgemerkt, vele hss. en incunabula bestaan, die echter moeilijk te bereiken zijn.’[81] Door de prachtstudie van Roth is er een einde aan dit probleem gekomen.[82] De vergelijking tussen De zeven meesteren van Rome met zijn Latijnse grondtekst, zal in de komende hoofdstukken ruimschoots aan de orde komen. Bovendien is er opnieuw een onderzoek naar de datering van het handschrift gedaan. Heydeck heeft geprobeerd de watermerken van het handschrift te identificeren, waar ook hij niet helemaal in geslaagd is.[83] Omdat zij niet precies herkend konden worden, vormen zij volgens Overgaauw geen doorslaggevend criterium voor de datering. Alleen in combinatie met een datering van het schrift wint de datering op grond van de watermerken dus aan gewicht. Biemans meent dat het schrift uit ongeveer 1470 dateert en dat de taal zowel Hollandse als IJsselstreek trekjes vertoont.[84] Waarschijnlijk is het Berlijnse handschrift met De zeven meesteren van Rome dan ook tussen 1470 en 1475 ontstaan.           

 

4.3.3 De Nederlandstalige Zeven Wijzen-traditie in druk

 

Vanaf de late 15e tot en met de vroege 19e eeuw zijn bij verschillende drukkerijen Nederlandstalige boeken verschenen met het zeven wijzen-verhaal. Slechts een van deze drukken, de vroegst bekende te Gouda door Leeu uitgebrachte tekst uit 1479, is ooit in een wetenschappelijke uitgave verschenen.[85] Deze tekst, Die historie van die seven wijse mannen van Romen getiteld, behoort net als De zeven meesteren van Rome tot versie H en is ook onder te brengen bij subversie II omdat zij de onderscheidende kenmerken van die groep bezit.

In verschillende publicaties worden bibliografische overzichten van de Nederlandstalige Zeven Wijzen-traditie in druk gegeven.[86] Wanneer men hen naast elkaar legt, beseft men dat het hoog tijd is voor nieuw onderzoek naar deze traditie. In de eerste plaats omdat deze synopses tegenstrijdige informatie verschaffen. Zo wordt een druk soms in de ene bibliografie wel genoemd en ontbreekt hij in de andere zonder opgaaf van redenen. Ook de jaartallen en titelbeschrijvingen van de drukken wijken af in de verschillende bibliografieën zonder dat daarvoor een oorzaak wordt gegeven. In de tweede plaats zijn door recent onderzoek nieuwe drukken aan het licht gekomen.[87]         

In deze scriptie heb ik het niet als mijn taak beschouwd bibliotheken af te struinen om jaartallen en titels te controleren of om nieuwe drukken te ontdekken. In het kader van een scriptieonderzoek is dat een te tijdrovende klus. Ik volsta hier dan ook met het geven van een lijst waarin alle in de bibliografieën voorkomende titelbeschrijvingen en jaartallen zijn opgenomen. Opdat men weet wie welke drukken noemt, zijn achter de titelbeschrijvingen kapitalen weergegeven die staan voor de verschillende auteurs van de bibliografieën. R is Runte e.a., VR Van Rijnbach, DE Debaene, BO Botermans, ST Stallaert en WI Te Winkel.

 

Lijst met Nederlandstalige drukken die het zeven wijzen-verhaal bevatten

 

1) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Gouda Gheraert Leeu, 1479. (R, VR, BO, DE, ST, WI)

 

2) Hier beghint die historie van die seven wijse mannen van Romen. Gouda c. 1480. (R, VR, BO, DE, ST, WI)

 

3) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Delft 1483. (R, VR, BO, DE, ST, MA, WI)

 

4) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Antwerpen: Nicolas de Leeu 1488. (R, ST. VR, BO, DE vinden het een Nederduitse redactie.)

 

5) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Delft 1490 (VR, BO, DE, WI)

 

6) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Delft 1493. (R, ST)

 

7) Die seven Exempels of Geschiedenis der seven wijsen van Rome. Delft: Hendrick Eckert van Homberch. c. 1498. (R, ST)

 

8) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Antwerpen c. 1510-1530. (BO, DE, VR niet zeker over Antwerpen)

 

9) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Antwerpen. geen datum. (R)

 

10) Een schoone ende genoechlijcke Historie van de seven Vroeden van Roomen. Amsterdam Wilhelm Janszoon. 1595. (R, VR, BO, DE, WI)

 

11) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Amsterdam 1640 (VR, BO)

 

12) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Amsterdam c. 1644 (R, WI,)

 

13) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Amsterdam 1719 (R, VR, WI)

   

14) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Amsterdam 1725 (R)    

 

15) Een schoone ende genoegelijke Historie, Van De Seven Wijsen Van Romen. Amsterdam. Erven v.d Wed. v. Gysbrecht de Groot. 1725 (VR, BO, MA, WI)

 

16) Amsterdam 1747 (VR, DE).

 

17) Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Amsterdam 1788 (R, WI)

 

18) Een schoone ende genoegelijke Historie, Van de Zeeven Wijzen Van Romen. Amsterdam Erve vander Putte. Amsterdam 1792 (VR, BO, MA.)

 

19) Amsterdam? 1801 (VR)

 

20) Een schoone ende  genoegelijke Historie van de zeven Wijsen van Romen. H. Koene. 1819. (R, VR, BO, WI)

 

De nieuwe titels van Mateboer:

 

1) Een schoone ende genoegelijke Historie, Van de Zeeven Wijzen Van Romen. Amsterdam Erven vander Putte. geen jaartal.

 

2) Een Schoone ende genoegelijke Historie, Van De Seven Wijsen Van Romen. Amsterdam. Erven v.d Wed. v. Gysbrecht de Groot: Anthony van Dam. 1719

 

 

Volgens Botermans is de tekst uit de oudste druk - op enkele veranderingen in de spelling na - identiek met de andere Nederlandstalige teksten in drukvorm die hij heeft ingezien.[88] Als deze observatie juist is, behoren ook zij allemaal tot subversie II van versie H.[89]

 

4.3.4 De mysteries

 

Naast Van den VII  vroeden van binnen Rome, De zeven meesteren van Rome en de vroege Nederlandstalige Zeven Wijzen-traditie in druk zijn er wellicht nog twee Middelnederlandse teksten met deze stof overgeleverd. Ik zinspeel hier niet op teksten die in bibliotheken verstopt liggen, maar op twee primaire bronnen die al eens in secundaire literatuur genoemd zijn. Ten eerste schrijft Stallaert in zijn inleiding op Van den VII Vroeden van binnen Rome dat Charles Aubertin ‘het bestaan van eene Vlaamsche bewerking van het Boek der Zeven Wijzen’ meldt.[90] Deze beschrijving is zo weinig specifiek dat moeilijk te herleiden is of er een reeds besproken tekst mee wordt aangeduid. Het is alleen zeer onwaarschijnlijk dat met de ‘Vlaamsche bewerking’ De zeven meesteren van Rome wordt bedoeld. Deze is namelijk niet in een Vlaams, maar in een Oostelijk dialect geschreven.[91] Maar misschien is de ‘Vlaamsche bewerking’ wel dezelfde tekst als Van den VII  vroeden van binnen Rome of  wordt er een van de drukken mee bedoeld die ik heb weergegeven in paragraaf 3.2.3.[92] Het behoort echter tevens tot de mogelijkheden dat met deze omschrijving een tekst wordt aangestipt die in het bovenstaande nog niet aan bod gekomen is. De identificatie wordt ernstig bemoeilijkt omdat Stallaert verzuimd heeft aan te geven waar hij Aubertins opmerking vandaan heeft.[93] In Aubertins Histoire de la langue et de la littérature française au moyen-âge heb ik geen informatie over de mysterieuze ‘Vlaamsche bewerking’ kunnen vinden.[94] Na het doorspitten van deze literatuurgeschiedenis heb ik mijn research gestaakt. Ik heb dus niet kunnen achterhalen of deze bewerking daadwerkelijk bestaat, laat staan of zij een reeds bekende Middelnederlandse tekstgetuige van De Zeven Wijzen-traditie is.

Ten tweede is in de catalogus van de bibliotheek van Serrure een beschrijving opgenomen van een Middelnederlandse zeven wijzen-tekst. Zij geeft kenmerken weer die zowel Van den VII  vroeden van binnen Rome als De zeven meesteren van Rome missen: ‘Le Roman de l’empereur Dioclétien, en prose flamande. Manuscrit sur papier de la fin du XVe siècle, cartonné. Le texte en prose de ce Ms. porte en plusieurs endroits les traces d’une versfication ancienne et offre ainsi un intérêt considérable pour l’histoire littéraire du moyen-âge’.[95] Van den VII  vroeden van binnen Rome valt meteen af: hij is op rijm en niet in proza geschreven. De zeven meesteren van Rome bevat geen sporen van een vroegere versificatie en in deze tekst heet de keizer Pontianus.

Ondanks deze twee verschillen beargumenteert Van Rijnbach dat de Franse beschrijving op de laatstgenoemde tekst van toepassing is.[96] Mijns inziens kunnen juist deze contrasten er echter op wijzen dat er naast De zeven wijzen van Rome nog een zeven wijzen-prozatekst in een handschrift uit de 15e eeuw is overgeleverd. Mogelijk is hij verwant aan Van den VII vroeden van binnen Rome. In deze rijmtekst heet de keizer namelijk wel Dioclesien. Bovendien zou in dit geval ook begrijpelijk zijn waarom de tekst uit Serrures bibliotheek rijmsporen bevat: zij is dan een omwerking van een gedicht.[97] 

Aan de voornoemde mysteries kan een derde worden toegevoegd. In 1621 verschijnt in Antwerpen een lijst met boeken die op scholen verboden moeten worden, opgesteld in zowel het Latijn als het Vlaams door de bisschop Joannes Malderus. Op deze index staat ook een boek met het zeven wijzen-verhaal. Hij behoort tot de groep boeken die totdat bepaalde passages uit de tekst verwijderd zijn uit de scholen verbannen moeten worden.[98] Malderus geeft een beschrijving van de tekstgedeelten die hem niet geschikt lijken voor scholieren. Zo moeten bijvoorbeeld de scène waarin de koningin zich poedelnaakt aan de prins vertoont en de passage waarin sodomie voorkomt worden geschrapt. Echter, in geen mij bekende versie van de Zeven Wijzen komen deze scènes voor. In versie H probeert de keizerin haar stiefzoon wel te verleiden door hem haar blanke borsten te laten zien, maar gaat ze niet helemaal uit de kleren. En in versie A is er een koning die ‘sodomite’ is, maar hij wordt niet al praktiserend beschreven.[99] Malderus heeft dus of deze twee versies door elkaar gehaald en bovendien sterk aangedikt of er heeft in de 17e eeuw een versie van de Zeven Wijzen in Vlaanderen gecirculeerd waarvan geen enkel exemplaar meer aan ons bekend is.

 

 

5 Stand van Zaken

 

5.1 Nationaal

 

De Zeven Wijzen-traditie is erg verwaarloosd in de Neerlandistiek. De uitgaven van Van den VII vroeden van binnen Rome en Die historie van die seven wijse mannen van Romen verschenen reeds in de 19e eeuw. Het onderzoek zal een enorme stap voorwaarts kunnen maken als deze teksten worden uitgebracht in edities die aan moderne wetenschappelijke maatstaven voldoen.[100] Ook de twee grootste en meest relevante Nederlandse studies van Plomp en Botermans over deze traditie zijn inmiddels erg verouderd.[101]

 

Na het werk van Plomp werd in de 20e eeuw pas vanaf de jaren tachtig weer belangstelling voor Van den VII vroeden van binnen Rome getoond. In enkele publicaties worden terloopse opmerkingen over deze tekst gemaakt.[102] Aan de Nederlandstalige Zeven Wijzen-traditie in druk is nog minder aandacht besteed.[103] De zeven meesteren van Rome is er het meest bekaaid van af gekomen. Na het verkennende onderzoek van Van Rijnbach is hij nooit meer bestudeerd.[104] Bovenstaande stiefmoederlijke behandeling van De Zeven Wijzen-traditie heeft er mogelijk voor gezorgd dat zij zelfs uit de literatuurgeschiedenissen verdwenen is.[105]

 

 

Ik hoop dat mijn bijdrage het onderzoek naar de Nederlandstalige overlevering van de Zeven Wijzen-traditie nieuw leven in zal blazen. Wellicht biedt dit hoofdstuk daarbij een goed aanknopingspunt. In bijlage 4 heb ik bovendien een doorlopende vergelijking tussen Van den VII vroeden van binnen Rome, De zeven meesteren van Rome en Die historie van die seven wijse mannen van Romen opgenomen. Deze vergelijking vormt een heel handig instrumentarium voor toekomstig onderzoek naar de Nederlandstalige Zeven Wijzen-traditie.

Men zou bijvoorbeeld kunnen bestuderen waarom het zeven wijzen-verhaal eeuwenlang zo populair geweest is in De Nederlanden. Misschien speelt bij de beantwoording van deze vraag het feit dat de representanten van versie H ook trekken van een picareske roman vertonen een niet te onderschatten rol. In De zeven meesteren van Rome en ook in de Nederlandstalige Zeven Wijzen-traditie in druk heeft een nieuw motief zijn intrede gedaan in vergelijking met Van den VII vroeden van binnen Rome. Naast aandacht voor de sluwe gemene leugenachtigheid van vrouwen is er in deze teksten namelijk ook veel belangstelling voor de gedachte dat niets is wat het lijkt. Zo wordt in deze teksten bijvoorbeeld een van de dienstmeisjes van de keizerin ontmaskerd. Dit personage blijkt helemaal geen vrouw te zijn, maar de geheime minnaar van de keizerin.[106] Het motief van de schone schijn wordt beschouwd als een belangrijk element in picareske romans. Bovendien is in De zeven meesteren van Rome en in de Nederlandstalige Zeven Wijzen-traditie in druk het laatste exempel uitgebreid met de lotgevallen van Alexander. Deze figuur vertoont kenmerken van een held uit een picareske roman.[107] Hij reist bijvoorbeeld heel wat af en hij moet op veel verschillende manieren in zijn levensonderhoud voorzien.[108] Door de invoering van deze kenmerken is er voor gezorgd dat het zeven wijzen-verhaal aansluiting kon vinden bij het genre van de picareske roman. Dit genre heeft zich vanaf de 15e eeuw ontwikkeld tot een zeer geliefde literatuursoort.[109]

 

5.2 Internationaal

 

De situatie in Nederland staat in schril contrast met die in het buitenland. Buiten onze landsgrenzen is het onderzoek naar de Zeven Wijzen-traditie sprankelend. Zo werd bijvoorbeeld al in 1975 The Seven Sages Society opgericht. Dit wereldwijde genootschap bestudeert de Zeven Wijzen-traditie, organiseert onderzoeksbijeenkomsten waarin dit onderwerp centraal staat en geeft jaarlijks een Newsletter uit waarin leden op de hoogte worden gehouden van nieuwe ontwikkelingen in het Zeven Wijzen-onderzoek. In het kader van deze bijdrage zal ik moeten volstaan met het aanduiden van enkele zeer grote lijnen uit dit research.[110]

            Behalve de in dit hoofdstuk aan bod gekomen theorieën over de genese van de Zeven Wijzen-traditie en over de relatie tussen de verschillende versies, is er een nieuw type onderzoek in opkomst. Hierin is de centrale gedachte dat het kaderverhaal van de Zeven Wijzen-traditie niet enkel de statische functie van omlijsting voor de exempelen bezit.[111] De exempelen ontlenen er hun betekenis aan: ze spiegelen het kaderverhaal. Ook de studie naar vertaaltechniek is populair. Runte en Gilleland hebben bijvoorbeeld het vakmanschap van de Latijnse vertaler van versie A en van de Franse vertaler van versie H bestudeerd.[112] In Duitsland kreeg het onderzoek naar de volkstalige traditie een enorme impuls door de bijdragen van Steinmetz. Hij legt Duitse vertalingen in druk naast hun Latijnse originelen met als doel meer over de bekwaamheid van de Duitse auteurs te zeggen.[113] 

Bovendien blijven in bijna alle Europese landen kritische edities van volkstalige teksten met het zeven wijzen-verhaal verschijnen. Zo kwam er een kritische uitgave van een Schotse tekst op de markt, zag een verbeterde editie van de twee Oudfranse versies K en C het licht en is er gezorgd voor een editie met de vier subversies van versie H.[114]

Nu men zich in dit kapittel een beeld heeft kunnen vormen over zowel het Zeven Wijzen-onderzoek als de Zeven Wijzen-traditie, zal in de volgende hoofdstukken één tekst uit deze traditie in het bijzonder onder de aandacht worden gebracht: De zeven meesteren van Rome.

 

 

3. De kopiist van De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift

 

1. Inleiding

 

Onderzoek naar middeleeuwse vertaaltechniek is niet zonder haken en ogen. Door de gebrekkige overlevering van middeleeuwse teksten is immers vrijwel uitgesloten dat zich tussen de bewaard gebleven handschriften precies dat handschrift bevindt, dat het werkexemplaar was van de vertaler. Bovendien is meestal niet de originele vertaling bewaard gebleven, maar een afschrift, of zelfs een afschrift van een afschrift. Wanneer men een verkeerde lezing als grondtekst voor de vertaling beschouwt en/of de ingrepen van kopiisten op naam van de vertaler schrijft, geeft dat een vertekend beeld. Het is dus van groot belang om zo dicht mogelijk bij de bron van de vertaling te komen en om bovendien rekening te houden met de activiteiten van afschrijvers.[115] Vandaar dat ik in dit hoofdstuk eerst uiteenzet welke Latijnse tekst ik als grondtekst beschouw en uitleg welke passages ik als corrupt zie. Ter afsluiting van dit kapittel geef ik een voorlopig beeld van de werkwijze van de kopiist. In de twee volgende hoofdstukken ga ik vervolgens in op de vertaaltechniek en de bewerkingstendensen van de auteur van De zeven meesteren van Rome.  

 

 

2. De grondtekst

 

Omdat De zeven meesteren van Rome tot subversie II van versie H behoort, komen alleen Latijnse representanten van deze subversie in aanmerking als bron voor de Middelnederlandse vertaling. In zijn editie geeft Roth Latijnse basisteksten van de subversies van H en daarbij een variantenapparaat. Omdat de Latijnse teksten die tot subversie I en II behoren grotendeels woordelijk overeenkomen, heeft hij er voor gekozen één basistekst van deze subversies te verschaffen. Deze basistekst heb ik met één wijziging als grondtekst voor de Middelnederlandse vertaling beschouwd. Omdat zij een combinatie vormt van subversie I en II zijn er reductiones in de lopende tekst opgenomen. Het kenmerk van subversie II is dat lange geestelijke moralisaties in de lopende tekst ontbreken (zie hoofdstuk 1, paragraaf 3.3). Door nu de reductiones uit Roths basistekst van subversie I en II te negeren, creëerde ik een grondtekst die mijns inziens de oorspronkelijke bron van De zeven meesteren van Rome zeer behoorlijk reflecteert.[116] Ook na de lopende tekst zijn in De zeven meesteren van Rome geen moralisaties te vinden. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat de vertaler gebruik gemaakt heeft van een werkexemplaar behorend tot subversie II waarin zij al ontbroken hebben.

 

 

3. Tekstcorruptie in De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift

 

3.1 Zeer waarschijnlijk een afschrift

 

Er is maar een criterium waarmee met redelijke zekerheid kan worden vastgesteld of een middeleeuwse tekst een afschrift is of een autograaf. Alleen wanneer hier in de tekst zelf iets over wordt meegedeeld, beschikt men over een behoorlijk betrouwbare aanwijzing of men het originele werk in handen heeft.[117] Omdat een dergelijke tekstuele indicatie in De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift ontbreekt, kan ik op de vraag of hij is afgeschreven door een kopiist dan ook geen volledig zeker antwoord formuleren. [118] Bij deze tekst wordt de poging te bepalen of er sprake is van de originele vertaling of niet bovendien extra bemoeilijkt omdat hij de enig bekende Middelnederlandse representant van versie H in een handschrift is. Juist de vergelijking tussen geschreven teksten met hetzelfde verhaal in dezelfde taal kan behoorlijk betrouwbare gegevens generen over hun plaats in de traditie.[119]

De lange periode die ligt tussen het ontstaan van subversie II en De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift maakt de gedachte met de autograaf van doen te hebben niet aannemelijk, maar sluit haar niet helemaal uit. De vroegste Latijnse representanten van versie H zijn vermoedelijk in de eerste helft van de 14e eeuw geschreven. Subversie II vertegenwoordigt een jonge groep van deze versie en zal daarom niet voor 1350 zijn ontstaan.[120] In hoofdstuk 1, paragraaf 3.2.2 is geopperd dat De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift tussen 1470-1475 is vervaardigd. Tussen het ontstaan van subversie II en de Middelnederlandse tekst ligt dus in ieder geval een eeuw. Gezien de immense populariteit van het zeven wijzen-verhaal in Europa is het heel waarschijnlijk dat er al in de late 14e eeuw of in ieder geval in de vroege 15e eeuw een Middelnederlandse vertaling werd gemaakt en dat De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift direct of indirect teruggaat op deze verloren bron.[121]        

Omdat het dus aannemelijk is dat De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift geen autograaf is, dient men er rekening mee te houden dat er corrupte passages in deze tekst voorkomen. Dergelijke passages dienen in de volgende hoofdstukken over de werkwijze en bedoelingen van de vertaler natuurlijk buiten beschouwing te blijven. Het is echter een duivels dilemma te bepalen welke gedeelten aan de vertaler en welke aan de kopiist zijn toe te schrijven. Een goede - maar geen waterdichte - methode om in De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift corrupte gedeelten op te sporen is vooronderstellen dat de oorspronkelijke vertaling vrijwel foutloos was omdat de vertaler zeer nauwkeurig werkte.[122] Uitgaande van deze vooronderstelling kunnen onzorgvuldigheden uit de tekst gefilterd worden en op rekening van de afschrijver worden gezet.

 

3.2 De kopiist als verantwoordelijke

 

3.2.1 De verschillende soorten onzorgvuldigheden

 

3.2.1.1 Onlogische hiaten

Wanneer men De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift en diens grondtekst met elkaar vergelijkt, blijkt dat sommige tekstgedeelten in het Middelnederlands niet zijn opgenomen. Soms zijn er een woord of enkele woorden verdwenen, vaak ook grotere passages. De volgende vraag dient zich aan: zijn deze weglatingen het werk van de auteur of van de kopiist? In deze bijdrage heb ik ervoor gekozen de kopiist voor een weggelaten passage verantwoordelijk te houden wanneer een natuurlijk verloop van het verhaal er door in de weg wordt gestaan. Daarbij moet het bovendien onwaarschijnlijk zijn dat zij al in zijn Latijnse werkexemplaar ontbrak. Immers, wanneer men ervan uitgaat dat de oorspronkelijke vertaling vrijwel foutloos is, dan zullen daarin zeker geen in de bron wel aanwezige passages ontbreken die voor een goed begrip van het verhaal noodzakelijk zijn. Ik geef een voorbeeld van een onlogische passage. Nadat de tweede meester het exempel Puteus verteld heeft, vraagt hij aan de keizer of hij het begrepen heeft. De keizer antwoordt:

 

Doe sprac die keyser: ‘te mael wael, ic seg u voirwair doeddi uwen soen om reden wil uwer vrouwen u sal noch argher gescien dan deze ridder is gesciet.’

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 7verso kolom a r. 43- kolom b r. 3)

 

Deze zin strookt niet met de inhoud van het verhaal omdat het de wijze is die de keizer ervan probeert te weerhouden zijn zoon om te brengen en niet omgekeerd. Bovendien heeft de wijze geen zoon, maar de keizer wel. Wanneer de woorden na ‘te mael wael’ dus niet de keizer, maar de wijze in de mond zouden zijn gelegd, zou de begrijpelijkheid van het verhaal niet zijn aangetast.[123] In de grondtekst antwoordt de keizer enkel:

 

At ille: ‘Eciam, peroptime!’

(Historia Septem Sapientum, 4. Puteus, r. 90-91)

Vertaling: Daarop antwoordde hij: ‘jazeker, heel erg goed.’

 

Vervolgens neemt een ander het woord:

 

Qui ait: ‘Amen dico tibi, si filium tuum propter verbum uxoris tue occideris, tibi peius continget quam illi militi.’

(Historia Septem Sapientum, 4. Puteus, 91-92)

Vertaling: Waarop hij zei: waarlijk, ik zeg je, als jij je zoon doden zult vanwege de woorden van je vrouw, zal jou slechter overkomen dan deze ridder.

 

Omdat de gespreksdeelnemers in deze dialoog de keizer en de wijze zijn, kan het niet anders dan dat na de reactie van de keizer met ‘qui’ naar de meester wordt verwezen. In De zeven meesteren van Rome is dus hoogstwaarschijnlijk de zinsnede met de strekking de meester sprak: weggevallen. Uitgaande van de veronderstelling dat de vertaler zeer nauwkeurig werkte, is het ondenkbaar dat hij deze woorden vergat. Het is veel aannemelijker dat deze onlogische passage is ontstaan door de arbeid van de afschrijvende kopiist die een paar

 

 

woorden per ongeluk oversloeg.[124]  

Overigens moet men er voor oppassen de kopiist van de Middelnederlandse tekst te snel verantwoordelijk te houden voor onlogische gedeelten. Soms is er namelijk een gegronde reden te veronderstellen dat een rare passage al in het Latijnse werkexemplaar van de vertaler voorkwam. Het volgende voorbeeld uit het exempel Medicus illustreert deze stelling. Een van de hoofdpersonen uit dit exempel is de arts Galienus. Hij heeft de taak op zich genomen de zoon van de koning van Hongarije te genezen. In De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift ontbreekt een wezenlijk onderdeel van zijn medische test:

                       

Galienus besach des conincs soen sijn urijn ende tasten sijnen pols. Doe dat gesciet was, doe sprac hy heymelike totter coninghynnen: ‘edel hoeghe gheboren vrouwe, segt my vrouwe heymelike wie is die vader des soens?’ 

(De zeven meesteren van Rome, f. 15verso kolom a r. 1-7)

 

De vraag van Galienus komt wel erg abrupt. Een goede arts zou zeker niet alleen de urine van het kind, maar beslist toch ook van de moeder en de vader willen zien voordat hij een dergelijke confronterende vraag aan een hooggeplaatst persoon zou durven stellen. En inderdaad: in de grondtekst hebben de koning en de koningin hun plasje wel moeten inleveren, voordat de dokter zijn licht beschamend verzoek naar voren brengt:

 

Galienus puerum visitavit et, cum urinam et pulsum vidisset, dixit regine: ‘Domina karissima, oportet, ut urinam tuam ac regis videam, et tunc melius potero causam infirmitatis pueri discernere.’ Die vero crastina, cum utramque urinam vidisset, reginam ad partrem traxit et ait: ‘Domina, pacienter sustineas verba mea. Dic michi: Quis est pater istius pueri?’

( Historia Septem Sapientum, 10. Medicus, r. 17-20)

Vertaling: Galienus onderzocht de jongen en, toen hij de urine en de pols had gezien, zei hij tegen de koningin: ‘zeer goede vrouw, sta mij toe, uw urine en die van de keizer te zien, dan zal ik beter de oorzaak van de ziekte van de jongen kunnen bepalen.’ De volgende dag, toen hij de urine van beiden had gezien, nam hij de keizerin apart en zei: ‘Vrouwe, verdraag mijn woorden toegeeflijk. Zeg mij: wie is de vader van deze jongen?’ 

 

Het heeft er echter alle schijn van dat al in het Latijnse werkexemplaar van de Middelnederlandse vertaler de vraag om koninklijke urine ontbroken heeft. Precies de zinsnede tussen het eerste en het tweede vidisset is weggevallen in het Middelnederlands. Hierdoor ligt het voor de hand dat de kopiist van de Latijnse tekst reeds een fout maakte: nadat hij het eerste vidisset had afgeschreven, heeft hij zich verlezen en ging vervolgens verder met de zinsnede na het tweede vidisset, een schoolvoorbeeld van een saut du même au même.[125] Waarschijnlijk heeft de Middelnederlandse vertaler nadien het exemplaar met de verkeerd afgeschreven passage gebruikt en de bovenstaande enigszins plotselinge overgang gelaten voor wat hij is. Daarna heeft de kopiist deze passage zonder aanpassing afgeschreven.

 

3.2.1.2 Verdwaalde zinnen

Behalve waarschijnlijk niet in de Latijnse bron terug te vinden hiaten bevat De zeven meesteren van Rome ook op merkwaardige plaatsen aanbelande zinnen. Zo is bijvoorbeeld de scène waarin de meesters de prins tentamineren een rare combinatie van dialoog en vertellerstekst. De wijzen zijn het met elkaar eens dat de jongen getest moet worden, maar weten nog niet op welke manier. Dan komt meester Craton met een voorstel:

 

Doen antworde Craton: ‘wanneer hij slaept soe willen wij een cruyt onder sijn bedde legghen ende wanneer hij dan ontwake wordt, soe wil hem vraghen was hem dan duncket.’ Dit ghesciede. Ende doe hij ontwakende waert doe sach hij opwaert ende sprac: ‘my dunct dat nederste dat overste ende dat overste dat nederste.’ Meesterscap heeft hij hen bewesen. Doe dese meesteren dit hoerden, seyden sij: ‘mach dese jongelinc leven hij comet tot

groter eere.’

                               (De zeven wijzen van Rome, f. 2recto kolom a r. 23-36)

 

De zin ‘Meesterscap heeft hij hen bewesen’ is zeer waarschijnlijk verwisseld met de zin ‘Doe dese meesteren dit hoerden, seyden sij: ‘mach dese jongelinc leven hij comet tot groter eere.’’ Ten eerste omdat de zinsnede ‘Doe dese meesteren dit hoerden’ veel beter zou aansluiten op de personagetekst van de prins dan op de nu voorafgaande zin. Ten tweede omdat de bovenstaande lezing verklapt hoe de meesters het antwoord van de jongen zullen opvatten en hun respons vervolgens als mosterd na de maaltijd komt. Ten derde omdat de zin ‘Meesterscap heeft hij hen bewesen’ in feite de conclusie van de dialoog vormt en dus niet thuishoort in het midden ervan. In de Latijnse grondtekst ontbreekt overigens een equivalent voor deze zin.[126] Men kan er dus van uitgaan dat de Middelnederlandse vertaler haar heeft toegevoegd. Veronderstellend dat hij vol aandacht zijn tekst vervaardigde, geloof ik niet dat hij verantwoordelijk moet worden gehouden voor de bovenstaande merkwaardige volgorde. Ik denk dat de kopiist per ongeluk de twee zinnen heeft verwisseld uit zijn legger.[127]      

 

3.2.1.3 Verschrijvingen

De zeven meesteren van Rome bevat verschillende soorten verschrijvingen. Uitgaande van de veronderstelling dat de auteur secuur werkte, zijn ook zij aan de kopiist toe te schrijven. Soms wordt hetzelfde woord tweemaal achter elkaar opgetekend, zoals den in het onderstaande voorbeeld:

 

Te hant des morghens dede die keyser brieve scriven ende beseghelen ende ontboet den den zeven meesteren bij beheltenisse haers lives dat sij hem sijnen soen brochte opten pinxtdach

( De zeven meesteren van Rome f. 2verso kolom a r. 19-24) [128]

 

Ook zijn er woordverschrijvingen waarbij bijvoorbeeld onjuiste persoonlijke voornaamwoorden zijn neergeschreven. In het exempel Amatores laat een vrouw haar broer vermoorde ridders in zee werpen. Nadat hij na de tweede tewaterlating opnieuw bij het huis van zijn zuster is aangekomen, vraagt hij goede wijn als beloning. Zijn zus reageert aldus:

 

Doe sprac sy: ‘des sy god geloeft.’ Ende gy ghinc noch eens inder camer recht of sij wijn halen woude.

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 18verso kolom a r. 44 - kolom b r. 3)

 

Het persoonlijk voornaamwoord ‘gy’ doet vreemd aan in de bovenstaande zin. Voor een logisch zinsverloop had er sy moeten staan.[129] Tenslotte zijn er letterverschrijvingen, waarvan de meest in het oog springende in het exempel Roma/Senescalcus te vinden is. Een van de hoofdpersonen van dit exempel is een Saraceense koning die zo lelijk is dat geen enkele vrouw met hem het bed wil delen, tenzij er een enorme beloning tegenover staat.[130] In De zeven meesteren van Rome wordt deze koning als volgt geïntroduceerd:

 

Er was een coninc die wonderlike onsprekelike heylich was. 

(De zeven meesteren van Rome, f. 16recto kolom b r. 36)

 

Als deze koning echter iets niet is, dan is het wel heilig: in de loop van het verhaal belegert hij bijvoorbeeld Rome met als doel de gebalsemde lichamen van de apostelen Petrus en Paulus te roven.[131] Ervan uitgaande dat de vertaler zorgvuldig werkt, kan hij deze fout eenvoudigweg niet gemaakt hebben. Het ligt dan ook erg voor de hand dat de kopiist in zijn legger een l voor een h heeft aangezien. In plaats van leylich (afzichtelijk) heeft hij er toen heylich van gemaakt.[132] Deze verschrijving geeft bovendien wellicht de doorslag in de kwestie of De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift een autograaf is of een afschrift. Zij is namelijk alleen vanuit het Middelnederlands te verklaren: in het Latijn kan ‘inflatus’ eenvoudigweg nooit ‘heilig’ betekenen, in het Middelnederlands echter behoort een verlezing waarbij een l voor een h wordt aangezien wel degelijk tot de mogelijkheden. Daarom heeft het er alle schijn van dat De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift afgeschreven is uit een Middelnederlandse legger en niet vertaald is uit een Latijnse bron.

 

3.2.2 De drie verschillende typen correcties

 

Alle hiervoor gepresenteerde fouten zijn niet gecorrigeerd. In De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift komen echter ook verbeterde onzorgvuldigheden voor. Vooral verschrijvingen, maar ook ongrammaticale uitingen worden wel eens hersteld. In het exempel Avis bijvoorbeeld, vindt men een verbeterde zin:

 

ende si goet dat water metter cleynen steenkes nedervallen op die exter.

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 9verso kolom a r. 10-12)

 

Bovenstaande uiting heeft de kopiist verbeterd door na ‘water’ buiten de kolom ‘ende liet dat sant’ neer te schrijven.[133] In het exempel Inclusa heeft hij een letterverschrijving gecorrigeerd. Over de koning die zijn vrouw uit liefde opsloot in een toren, wordt daar het volgende gezegd:  

 

Ende die coninc <sl>oech den slotel alle wegen met hem.[134]

(De zeven meesteren van Rome, f. 19recto kolom b r. 25-26)

 

De letters sl van sloech heeft hij boven de regel vervangen door de letters dr.[135]

De verbeteringen laten zich in drie groepen onderverdelen. De eerste groep - waartoe ook de twee bovenstaande passages behoren - bestaat uit correcties waarbij ook lettereenheden zijn neergeschreven boven de regel of naast de kolom. Deze bijschrijvingen zijn ofwel bedoeld om een zin aan te vullen (al dan niet met een binnen de regel aangebracht

toevoegingsteken), ofwel om binnen de regel doorgehaalde letters of woorden te vervangen. Kleine lettereenheden, zoals persoonlijke voornaamwoorden, lidwoorden en enkele letters zijn vanwege hun geringe omvang altijd boven de regel bijgeschreven. [136] Langere woorden kunnen zowel boven de regel als naast de kolom bijgeschreven zijn.[137] Het buiten de regels toegevoegde commentaar in De zeven meesteren van Rome in het ‘Berlijnse handschrift’ is bijna altijd in dezelfde hand die ook de regels schreef. De kopiist die de tekst vervaardigde, heeft dus ook de meeste bijschrijvingen aan het papier toevertrouwd.

Zeer sporadisch lijken er correcties van een andere hand zichtbaar te zijn.[138] In deze bijdrage volsta ik met een enkele opmerking over deze corrector. Omdat al zijn commentaar buiten de regels aangebracht is, heeft hij het handschrift hoogst waarschijnlijk pas na de kopiist die de regels al had gevuld in zijn bezit gehad. Vermoedelijk nam hij de tekst niet grondig door: hij heeft er lang niet alle onzorgvuldigheden uit verwijderd. Hij schreef met een lichtere, bruinigere inkt dan de kopiist.

De tweede groep verbeteringen bestaat uit Sofortkorrekturen.[139] Dit type correctie is altijd door de kopiist aangebracht.

De derde groep verbeteringen bestaat uit correcties waarbij net als bij Sofortkorrekturen lettereenheden binnen de regel zijn doorgestreept. Het unieke kenmerk van deze groep is echter dat niet is vast te stellen of de doorhalingen direct tijdens het afschrijven zijn aangebracht. Het is heel moeilijk te bepalen wie voor deze strepen verantwoordelijk is: enigszins gechargeerd kan men stellen dat een ieder die het handschrift ooit in handen gehad heeft als kandidaat in aanmerking komt. Hoewel de corrector ook heeft kunnen strepen, neem ik aan dat tevens dit type correctie meestal door de kopiist is aangebracht. Hij is immers ook de hoofdverantwoordelijke voor het eerste type correctie.[140]

Ter afsluiting zet ik de belangrijkste zaken uit deze paragraaf nog even kort op een rij. Uitgaande van de veronderstelling dat de oorspronkelijke vertaling vrijwel foutloos is geweest, kunnen verdwaalde zinnen en bepaalde hiaten die in de Latijnse bron vermoedelijk geen hiaten zijn de kopiist worden aangerekend. Dit geldt ook voor de verschrijvingen die in De zeven meesteren van Rome voorkomen. Wanneer ik in de volgende hoofdstukken de vertaal- en bewerkingstechniek van de auteur van De zeven meesteren van Rome bespreek, zullen dergelijke passages dus niet in het onderzoek betrokken worden. Het beeld dat over de kopiist ontstaan is, dient echter niet te negatief te zijn: verscheidene malen heeft hij zijn fouten opgemerkt en verbeterd. Zijn verbeteringen laten zich in drie groepen onderverdelen: verbeteringen waarbij de juiste lettereenheden buiten de regel zijn bijgeschreven, Sofortkorrekturen en verbeteringen waarbij niet is vast te stellen of ze direct tijdens het afschrijven zijn aangebracht.

 

 

4. Een karakteristiek van de werkwijze van de kopiist

 

De bovennoemde letterverschrijving uit het exempel Senescalcus / Roma, waardoor sprake is van een heilige koning in plaats een lelijke, wijst er mogelijk op dat de kopiist zijn legger niet eerst doorlas voordat hij begon met afschrijven: iedereen die dit exempel kent, zal deze heerser nooit heilig noemen. Vanwege het grote aantal onzorgvuldigheden in De zeven meesteren van Rome in het Berlijnse handschrift heeft het er bovendien alle schijn van dat hij zijn legger in sneltreinvaart heeft afgeschreven: in zijn haast sloeg hij vaak stukjes over. Het is natuurlijk niet uit te sluiten dat de legger de fouten al bevatte, maar dan heeft hij niet de moeite gedaan om haar stelselmatig te corrigeren, zodat de gedachte dat hij zich weinig tijd gunde voor deze klus overeind blijft.        

De buiten de regel aangebrachte correcties tonen dat hij de tekst nog eens naliep, nadat hij haar had afgeschreven. Immers: alleen als hij achteraf verbeterde, had hij niet de ruimte om dat binnen de regel te doen aangezien die dan al volgepend was. Van deze herlezing moet men zich overigens niet teveel voorstellen. Omdat er nog zoveel fouten onverbeterd zijn, lijkt het er eerder op dat hij nog eens heel vluchtig door de folia heen bladerde en sporadisch geconstateerde foutjes corrigeerde.

Het blijft speculeren waarom de kopiist fouten maakte. Sommige verschrijvingen hebben mogelijk een materiële oorzaak. Zo kunnen letterverschrijvingen het resultaat van onduidelijkheden in de legger zijn, tenzij de kopiist kippig was of af en toe slechts bij kaarslicht werkte. Bij andere verschrijvingen had hij - naar het zich laat aanzien - zijn ganzenveer zo diep in de inktpot gedoopt dat er teveel inkt aan zat en neergeschreven letters in grote vlekken veranderden.[141] Sommige woordherhalingen daarentegen zijn waarschijnlijk juist het gevolg van het pennen met een veer waaraan te weinig zwarte vloeistof zat. Af en toe zijn vanwege dunne lijnen nauwelijks leesbare woorden opnieuw - en met dikkere lijnen - opgeschreven.[142] Dergelijke verschrijvingen roepen het beeld op van een onprofessionele of onervaren kopiist.     

Behalve dat hij haastig werkte en zijn materiaal wel eens niet deugde, speelt misschien een gebrekkige coördinatie tussen het brein en zijn schrijfhand een rol bij sommige onzorgvuldigheden. Onderstaande zin uit het exempel Medicus toont bijvoorbeeld dat hij in zijn hoofd even terugkeerde naar een lettereenheid die hij al opgeschreven had:

 

‘Wie soude die vader wesen anders dan <die v> mijn heer die coninc?’

(De zeven meesteren van Rome, f. 15verso kolom a r. 8-9)

 

De woorden die vader heeft hij al genoteerd en toch begint hij er nog een keer aan. Soms daarentegen ging hij te snel bij het afschrijven. Een verschrijving uit het exempel Puteus laat dit zien:

 

Dair namen die <ridder> wechter den ridder ende besloten hem in enen blocke.

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 7verso kolom a r. 35-36)

 

Het doorgehaalde woord ridder in bovenstaand fragment is te vroeg neergeschreven. Men kan zich voorstellen dat de kopiist zijn legger per zin afschreef: hij las een stukje uit zijn legger, probeerde het te onthouden en schreef het vervolgens op. Deze techniek herhaalde hij tot de

 

gehele tekst was afgeschreven.[143] Ik denk dat hij zich daarbij in bovenstaande fragmenten vergaloppeerde: in het eerste geval was de zin op papier al verder dan in zijn hoofd en in het tweede geval liep hij in zijn hoofd op de zaken vooruit.[144]

Eenmaal noteerde de kopiist precies het omgekeerde van wat er eigenlijk had moeten staan. In het exempel Vatinicium / Amici schrijft hij sieck in plaats van gesont. Wanneer Lodewich zijn melaatse vriend Alexander genezen heeft door zijn eigen zoons de keel door te snijden en hem met hun bloed te wassen, stelt hij voor dat de herstelde de stad verlaat:

 

Ende doen die keyser sach dat Alexander temael <sieck> was worden doe seyde hi: ‘ik wil di een geselscap heymelijc vergaderen ende du sal wech rijden tyen milen weech ende dan saltu my ontbieden dattu tot my willes

comen ende dan wil ic dy vergaven met groter heerlicheit.’

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 28verso kolom a r. 36-44)              

 

Het is goed mogelijk dat ook deze verschrijving vanuit psychologisch oogpunt verklaard moet worden. Het is immers een bekend verschijnsel dat de mens soms zo gefocust is een bepaald woord niet te gebruiken, dat hij het juist te berde brengt. Bij de bovenstaande beschrijving lijkt dit fenomeen de kopiist parten te hebben gespeeld. Overigens heeft hij zijn gemaakte fout wel opgemerkt: hij heeft het woord sieck geëxpungeerd en in de kantlijn vervangen door gesont.

            Nadat de kopiist de tekst had afgeschreven, heeft een rubricator het handschrift verfraaid. Dat de laatstgenoemde pas na de afschrijver aan het handschrift gewerkt heeft, valt af te leiden uit het feit dat er over de zwarte inkt rode strepen getrokken zijn en niet andersom. Het is zeer waarschijnlijk dat de kopiist en de rubricator niet een en dezelfde persoon zijn. De roodmaker heeft namelijk een andere hand dan de afschrijver, zoals de opschriften die hij voor de exempelen schreef, tonen.[145] Omdat zowel de opschriften als de lopende tekst in een C-cursief zijn opgetekend, is het mogelijk vast te stellen dat er van twee handen sprake is en niet van een hand die verschillende soorten schrift beheerste. Behalve dat de rubricator rubrieken aanbracht, voorzag hij tevens hoofdletters van een verticaal streepje, voegde hij paragraaftekens in, onderstreepte hij Latijnse spreuken, eigennamen en plaatsnamen en tekende hij lombarden en een initiaal. Bovendien heeft hij door de kopiist geëxpungeerde woordeenheden doorgehaald.[146] Daarenboven heeft hij bij het rubriceren soms fouten van de kopiist bemerkt die de laatstgenoemde zelf over het hoofd had gezien. Ook deze lezingen heeft hij doorgestreept.[147]

            Het lijkt erop dat de kopiist vervolgens het handschrift nog een maal heeft ingezien om het werk van de rubricator te controleren. Laatstgenoemde heeft het exempel Puteus dat door een van de wijzen verteld wordt het volgende opschrift verleend:

 

Die ander reden der vrouwen

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 6verso kolom a r. 26)

 

Mogelijk lag er een psychologische oorzaak ten grondslag aan de fout van de roodmaker: hij was er zo op gebrand het juiste woord neer te schrijven, dat hij precies het verkeerde optekende. De kopiist heeft de vergissing bemerkt: hij heeft met zwarte inkt het woord ‘vrouwen’ doorgehaald en boven de regel vervangen door: ‘anderen meester’. Ook heeft hij van de rode ‘r’ in ‘der’ een zwarte ‘s’ gemaakt. Dat niemand anders dan de kopiist het opschrift verbeterd heeft, valt af te leiden uit het feit dat de verbetering in zijn hand is aangebracht.[148] Hij heeft het werk van de rubricator overigens niet zorgvuldig gecheckt: het is hem niet opgevallen dat de plaats waar de rubriek van het 13e exempel had moeten staan leeg is gebleven.

 

 

4. De vertaaltechniek van de auteur van De zeven meesteren van Rome

 

1. Inleiding

 

In dit hoofdstuk staat de vertaaltechniek van de auteur van De zeven meesteren van Rome centraal. Er is een rijke onderzoekstraditie op het terrein van middeleeuwse vertalers. Zo zijn bijvoorbeeld Middelnederlandse vertalingen van Oudfranse bronnen en een enkele maal van Latijnse originelen in onderhoudende en inspirerende dissertaties aan de orde gekomen.[149] Mijn onderzoek verschilt op een essentieel punt van alle studies uit noot 1: De zeven meesteren van Rome is in proza en niet in verzen opgetekend.

Ik weet niet of De zeven meesteren van Rome in het ‘Berlijnse’ handschrift zowel qua vorm als in tijd ver van de Middelnederlandse autograaf afstaat. Ook heb ik niet kunnen achterhalen of De zeven meesteren van Rome in het ‘Berlijnse’ handschrift teruggaat op een eerder afschrift of direct op de autograaf. Toch acht ik het niet noodzakelijk eerst een reconstructie van het Middelnederlandse origineel te maken voor ik een voorzichtige karakteristiek van diens vertaler geef. Men kan zich namelijk met Besamusca afvragen of een dergelijke herbouw wel een betrouwbaar uitgangspunt biedt: ‘Ik houd het […] voor onmogelijk dat gereconstrueerde lezingen de basis kunnen vormen voor een studie van de vertaaltechniek van een Middelnederlandse dichter. In alle gevallen dragen reconstructies een hypothetisch karakter. Dat sluit een adequate beschrijving van de vertaaltechniek uit.’[150]

In het vorige hoofdstuk zijn de passages aan de orde gekomen die ik als corrupt beschouw. Dergelijke gedeelten blijven nu buiten beschouwing. Binnen mijn mogelijkheden heb ik mijn uiterste best gedaan de Latijnse bron zo dicht mogelijk te naderen. Nadat ik mijn grondtekst bepaald had (zie hoofdstuk 3 paragraaf 2), heb ik namelijk verscheidene steekproeven genomen waarin ik afwijkende passages uit De Zeven meesteren van Rome ten opzichte van mijn gekozen basislezing naast Roths variantenapparaat heb gelegd. Geen enkele keer kwam de Middelnederlandse lezing zelfs maar gedeeltelijk overeen met de hierin opgenomen redactionele varianten van subversie II.[151] Zolang er geen tekst bekend is waarin de Middelnederlandse afwijkingen voorkomen, veronderstel ik dat ze op het conto van de vertaler kunnen worden geschreven.

 

 

2. Een bewerking uit het Latijn

 

In het voorafgaande ben ik er steeds stilzwijgend van uitgegaan dat De zeven meesteren van Rome een vertaling is uit het Latijn, hoewel dat niet eenmaal expliciet in de tekst zelf wordt vermeld. Hier wil ik deze visie kort toelichten en tevens stilstaan bij het type vertaling.

Er zijn twee redenen om aan te nemen dat er sprake is van een vertaling. Ten eerste omdat vrijwel uitgesloten kan worden dat de Middelnederlandse auteur het verhaal zelf verzonnen heeft. De zeven meesteren van Rome bevat immers dezelfde exempelen in precies dezelfde volgorde in hetzelfde raamverhaal als de andere representanten van versie H. Deze overeenkomsten kunnen mijns inziens niet toevallig zijn. Zeker niet wanneer men de grote populariteit en enorme verspreiding van deze versie in ogenschouw neemt. Ten tweede lijkt ook de mogelijkheid dat de auteur het verhaal uit een orale bron vernam en vervolgens opschreef niet erg plausibel omdat er daarvoor teveel passages zijn die (bijna) letterlijk overeenkomen met de Latijnse grondtekst. Ik geef hiervan een representatief voorbeeld uit het begin van de kadervertelling:

 

Cum vero septem annorum esset, mater usque ad mortem infirmabatur, vidensque, quod evadere non posset, nunciam imperatori destinavit, ut cito ad eam accederet.

                               (Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 6-8)

Vertaling: Toen hij zeven jaar was geworden, werd zijn moeder doodziek, en toen zij inzag, dat zij de dood niet ontsnappen zou, berichtte ze aan de keizer dat hij snel bij haar moest komen.

 

Doe dat kijnt zeven jair olt was, doe waert die keyserinne sieck ende cranc tot aenden doot ende doe si sach dat sij nyet ghenesen en conste doe seynde sij totten keyser dat hij boude tot haer quame.

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 1recto kolom a r. 14-20) 

 

Wanneer er nu sprake was geweest van een tekst in verzen, zou men nog kunnen volhouden dat de schrijver de geschiedenis uit een orale bron heeft vernomen en vervolgens opschreef. Een kenmerk van rijm is immers dat het makkelijk onthouden kan worden. Proza daarentegen laat zich veel moeilijker memoriseren.[152] Het aantal passages uit De zeven meesteren van Rome dat vrijwel letterlijk overeenkomt met de grondtekst wijst er mijns inziens op dat de Middelnederlandse auteur een Latijns werkexemplaar in handen heeft gehad waaruit hij werkte.  

De Middelnederlandse auteur vertaalde niet altijd letterlijk. Vaak week hij af van de grondtekst. In de openingszin van het verhaal bijvoorbeeld wordt de keizer in de grondtekst prudens valde genoemd dat zo veel betekent als: heel erg verstandig. De Middelnederlandse vertaler heeft die omschrijving niet overgenomen, maar vervangen door: ‘geweldige’.[153] Deze verandering houdt de vertaler daarna vol. Wanneer de doodzieke keizerin haar man een gunst vraagt, reageert hij in de Middelnederlandse vertaling namelijk als volgt:

 

Doe antworde die keyser met bedroefder stem, want hijse seer lief hadde ende sprac: ‘Wat gij begheert ende biddet dat en sal u niet gheweygert werden.’

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 1recto kolom a r. 28-33)

 

In de Latijnse bron antwoordt hij:

 

Qui ait: ‘Pete a me, quid volueris, et si est possible, tibi dabo.’

                        (Historia Septem Sapientum, 0. Narratio, 10-11)

Vertaling: Hij zei: ‘vraag aan mij, wat je zal willen, en als het mogelijk is, zal ik het aan je geven.’

 

In de grondtekst wil de keizer de bede van zijn vrouw aanhoren en vervolgens enkel als het mogelijk is aan haar verzoek voldoen. In de Middelnederlandse tekst is hij niet zo terughoudend: hij zegt haar wens in te willigen, wat ze ook maar verlangt. Door deze kleine verandering alleen al wordt de keizer van een wat kortaffe en bedachtzame echtgenoot een enigszins naïeve, alles voor zijn vrouw over hebbende man. En omdat de vertaler toevoegt dat de keizer haar heel erg bemint en dat hij heel erg bedroefd is, verdwijnt zijn rationele vermogen helemaal naar de achtergrond ten faveure van zijn emotionele kant. Als zijn nieuwe vrouw hem om een gunst vraagt, is dezelfde reactie waar te nemen:

 

Doe sprac die keyser: ‘wat ghi bidt dat sal u gescien!’

(De zeven meesteren van Rome, f. 2verso kolom a r. 3-4)

 

Qui ait: ‘Proponas, et si est michi possibile, libenter adimpleo.’

(Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 103-104)

Vertaling: Vraag jij maar, en als het mogelijk is voor mij, zal ik het graag vervullen.

 

Aangezien de auteur van De zeven meesteren van Rome zich in sommige gedeelten dus afwijkingen toestond, terwijl hij andere passages volgzaam vertaalde, is zijn vertaling nader te typeren als een bewerking.[154]

Bij een vrijwel letterlijke vertaling is zelfs de kleinste afwijking van de bron van grote importantie. Opdat men geen afwijkingen aan de vertaler toeschrijft die zich in werkelijkheid al in redactionele varianten voordoen, is het bij dat type vertaling dan ook van cruciaal belang dat men doordringt tot nabij de redactie waarvan zij afhankelijk is. Voor een bewerking echter is dit minder essentieel. Dit type vertaling is namelijk zo vrij dat men zich voor een eerste karakteristiek van de vertaaltechniek kan veroorloven op het niveau van de versie halt te houden.[155]

De zeven meesteren van Rome kan zelfs vergeleken worden met een Latijnse tekst die tot dezelfde subversie behoort. Ondanks deze - voor een bewerking althans - behoorlijk vergaande nadering van de oorspronkelijke bron is een slag om de arm zeker geboden. Omdat ik het werkexemplaar van de Middelnederlandse vertaler niet in handen heb gehad, blijft de mogelijkheid aanwezig dat ik in het vervolg van dit hoofdstuk afwijkingen aan de Middelnederlandse vertaler toeschrijf die in werkelijkheid al in zijn bron voorkwamen. En ondanks mijn waakzaamheid gedurende het onderzoek kan niet met volledige zekerheid uitgesloten worden dat handelingen waarvoor ik de vertaler verantwoordelijk houd eigenlijk het werk van de kopiist zijn of andersom. Studie maken van middeleeuwse vertalers blijft tricky business. De gepresenteerde uitkomsten zijn dan ook van voorlopige aard.

 

 

3. Vertaalmethoden waarmee de auteur inhoudelijk niet ver van zijn voorbeeld afweek

 

3.1 Inleiding

 

Globaal gesproken behandelde de auteur van De zeven meesteren van Rome zijn bron op vier verschillende manieren. Meestal vertaalde hij haar (vrijwel) letterlijk, andere keren liet hij er passages uit weg of voegde hij passages in. Ten slotte verving hij ook wel eens gedeelten: soms door meer, soms door minder maar in ieder geval door andere woorden te gebruiken dan in zijn origineel voorkwamen.

Voornoemde vier kunstgrepen geven een zeer grof beeld van de werkwijze van de auteur van De zeven meesteren van Rome. Ik zal deze werkwijze nader specificeren: in paragraaf 3.2 van dit hoofdstuk behandel ik enkele aanpassingen die inherent zijn aan vertalen uit het Latijn; paragraaf 3.3 is gewijd aan de vertaalprocédés waarmee de auteur dicht bij de grondtekst bleef.[156] In paragraaf 4 worden deze vertaalprocédés in een breder perspectief geplaatst. De mogelijke bedoelingen die de auteur van De zeven meesteren van Rome met de inhoudelijke aanpassingen van zijn origineel beoogde, worden in het volgende hoofdstuk besproken.

 

3.2 Vertalen uit het Latijn

 

Het Latijn kent een nog vrijere woordvolgorde dan het Middelnederlands.[157] De vertaler van De zeven meesteren van Rome is dan ook vaak genoodzaakt de woordvolgorde uit zijn grondtekst aan te passen om een grammaticaal juiste en dus begrijpelijke tekst te produceren, zoals het volgende voorbeeld toont.

 

Imperator multis diebus mortem eius planxit […]

(Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 15 )

Vertaling: De keizer huilde veel dagen om de dood van haar […]

 

Die keyser weende ende bescreyde haren doot menighen dach […]

(De zeven meesteren van Rome, f. 1recto kolom a r. 45- kolom b r. 2)

 

Omdat hij uit het Latijn vertaalt, moet hij bovendien soms impliciete (pro)nomina expliciteren, wederom uit grammaticaal oogpunt. In de Middelnederlandse passage heb ik de toegevoegde (pro)nomina gecursiveerd:

 

Cum vero litteras legissent et voluntatem imperatoris vidissent, in crepusculo noctis stellas firmamenti perspexerunt, si expediret secundum tenorem litterarum puerum ducere.

                               (Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 111-112)

Vertaling: Toen zij de brieven lazen en zij de wens van de keizer zagen, bekeken zij in het holst van de nacht de sterren van het firmament om te zien of het baten zou de jongen te brengen overeenkomstig de wil uit de brieven.

 

Doe die meesteren die brieve lasen ende gelesen hadde ende bekenden des keysers wil ende gebot, des nachtes saghen sij in die sterre des hemels of die tijt goet weer den keyser sijnen soen te brengen.

(De zeven meesteren van Rome, f. 2verso kolom a r. 28-30)

 

Soms maakte de vertaler - waarschijnlijk om zijn verhaal lekker vlot te laten

verlopen - van twee Latijnse zinnen één Middelnederlandse zin waarbij de ene Latijnse hoofdzin als bijzin fungeert. Onderstaande fragmenten illustreren dit aspect van zijn vertaaltechniek:

 

Imperator  vero statim ad eam venit. Que ait ei: ‘Domine mi, de hac infirmate evadere non potero.’

                               (Historia Septem Sapientum, 0. Narratio, r. 8-9.)

Vertaling: De keizer ging onmiddellijk naar haar toe. Zij zei tegen hem: ‘Mijn heer, aan deze ziekte zal ik niet kunnen ontsnappen.’

 

En doe hi quam, doe seyde sij: ‘heer mijn ende lieve vrient van deser crancheit weet ic wael dat ic nyet genesen en mach.’

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 1recto kolom a r. 20-23)

 

Het bovenstaande laat zien dat de auteur van De zeven meesteren van Rome het vertaalvak verstond. Als hij wilde, gaf hij De Historia Septem Sapientum zo getrouw mogelijk weer waarbij hij rekening hield met de grammaticale verschillen tussen het Latijn en het Middelnederlands en zorgde hij voor een vlot verhaalverloop. 

 

3.3 Vertaalprocédés

 

3.3.1 Tautologie

 

Een veel voorkomend verschijnsel in De zeven meesteren van Rome is de benoeming van één begrip door twee woorden, waarvan in de bovenstaande fragmenten soms ook al voorbeelden te zien waren. Ook in Canis vindt men een tautologie die gevormd wordt door de combinatie van twee substantiva, wanneer de valk de hond wil waarschuwen dat er een slang door de paleiszaal glijdt:

 

Ende doe maecte die valc alsulke gescal ende geruchte metten vloegelen dat die hont ontwake.

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 5recto kolom b r. 35-38)

 

De auteur nam de tautologieën niet over uit zijn bron, maar voegde ze toe.[158] In de grondtekst wordt er namelijk de voorkeur aan gegeven begrippen met een enkele omschrijving weer te geven, zoals de onderstaande equivalente Latijnse passage illustreert:

 

Falco hec percipiens respexit ad leporarium vidensque illum dormire sonitum cum alis suis fecerat, ac si diceret: ‘Surge a sompno!’

                               (Historia Septem Sapientum, 2. Canis, r. 23-25)

Vertaling: Toen de valk dit waarnam, keek hij naar de windhond en toen hij zag dat die sliep, maakte hij geluid met zijn vleugels, alsof hij wilde zeggen: ‘Word wakker!’

 

De auteur van De zeven meesteren van Rome lijkt een poëticale reden te hebben gehad om tautologieën toe te voegen: of hij sloot zich aan bij een opkomende nieuwe literaire mode of hij was een van de trendsetters. Het is namelijk een stijlkenmerk van laatmiddeleeuwse prozateksten in de volkstaal dat er om de haverklap met tautologieën gestrooid wordt.[159]

Af en toe heeft een tautologie een verlevendigend effect:

Ende doe hy sach dat die ever wael vast sliep doe toech hi sijn mesch uyt ende sneet hem sijn keel af ende doedden desen ever.

(De zeven meesteren van Rome, f. 6recto kolom b r. 24-27)

 

Door anders dan in de grondtekst gebeurt niet alleen sec te vermelden dat de herder de ever doodt, maar dat nog eens kenbaar te maken met aanstekelijke woorden die hetzelfde uitdrukken zorgde de vertaler voor een beeldender tafereel.[160]

 

3.3.2 Synoniemen

 

De auteur van De zeven wijzen van Rome vervangt nominale aanduidingen soms door synoniemen.[161] Het onderstaande fragment waarin het Latijnse puero vervangen is door Dyoclesianus, illustreert dit. 

 

Doe die meesteren vernamen des keysers toecomst, doe spraken sij tot Dyoclesianus, den soen: […]

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 3recto kolom a r. 23-25)[162]

 

Waarschijnlijk verving de vertaler puero om een reden die alleen voor hemzelf hout sneed. De bovenstaande wijziging heeft namelijk geen gevolgen voor de inhoud van het verhaal en zorgt ook niet voor een hogere esthetische waarde of een beter te begrijpen tekst.

 

3.3.3 Verandering van en verandering in directe rede

De auteur van De zeven meesteren van Rome zette directe rede soms om in indirecte. Het volgende voorbeeld laat dit zien. In het exempel Arbor heeft een heer zijn tuinman de opdracht gegeven speciale zorg voor een bepaalde boom te dragen. Af en toe inspecteert hij zelf hoe die er bij staat:

 

Burgensis tercia vice intravit cito post hec, ut pinellam visitaret. Cum vero eam vidisset, ortulanum vocavit et ait ei: ‘Karissime, quomodo est hoc? Pinella ad libitum meum non crescit.’

                               (Historia Septem Sapientum, 1.  Arbor, r. 14-16)

Vertaling: Niet lang daarna ging de inwoner van de stad voor de derde keer zijn tuin in om het boompje te zien. Toen hij hem gezien had, riep hij zijn tuinman en zei: ‘Mijn beste, hoe is dit mogelijk? Mijn zeer geliefde boompje groeit niet.’

 

Dair na quam hij echter ende sach dat dat cleyne boemekijn wenich wiesch ende hi vraechde den gardenier hoe dat wesen mocht.

                        (De zeven meesteren van Rome, f. 4recto kolom b r. 24-28) [163]

 

De reden waarom de vertaler dergelijke veranderingen doorvoerde, is raadselachtig. Ze hebben namelijk als effect dat er wat van de levendigheid van het verhaal verloren gaat. 

Nooit zette de auteur van De zeven meesteren van Rome indirecte rede uit zijn origineel om in directe. Soms maakte hij echter wel van een verhalende passage uit zijn brontekst directe rede. Misschien wilde hij met deze aanpassingen zijn tekst verlevendigen. Ze zorgen er namelijk voor dat het beschreven tafereel aanschouwelijker wordt. Het onderstaande voorbeeld laat dit zien. Nadat de vrouw een boom heeft laten omhakken en haar man is teruggekeerd van de jacht, vervolgt het verhaal aldus:

 

[…] et kathedram iuxta ignem posuit, in qua eum collocavit ad calefaciendum.

                               (Historia Septem Sapientum, 8. Tentamina, r. 48-49)

Vertaling: […] en zij plaatste de stoel naast het vuur, waarin hij zich plaatste om zich te warmen.

 

[…] ende sprac: ‘Heer hier staet enen stoel. Dat ghi u wermen moecht.’

(De zeven meesteren van Rome, f. 12recto kolom a r. 12-13)[164]

 

Vaker nog maakte de auteur van De zeven meesteren van Rome van directe rede uit de grondtekst vertellerstekst. Ook hiervan geef ik een voorbeeld. In Sapientes wordt de keizer door zijn vrouw aangeraden de zeven wijzen te laten zoeken naar het medicijn tegen zijn blindheid:

 

Illo vero ait: ‘Consilium tuum adimpleo.’

(Historia Septem Sapientum, 7. Sapientes r. 26-27)

Vertaling: Toen zei hij: ‘ik zal jou raad opvolgen.’

 

Dien rait behaechde den keyser wael.

(De zeven meesteren van Rome, f. 10recto kolom b r. 35-36)[165]

 

De bovenstaande wijziging lijkt puur willekeurig: het fragment wordt er noch levendiger, noch doodser en ook niet meer of minder begrijpelijk van. Soms echter is de reden waarom de auteur van De zeven meesteren van Rome directe rede uit zijn bron omzette in vertellerstekst wel evident: om zijn origineel beknopter weer te kunnen geven. In de volgende subparagraaf geef ik hier een voorbeeld van.  

 

3.3.4 Bekortingen

De twee onderstaande fragmenten laten zien dat het veranderen van directe rede in vertellerstekst kan zorgen voor een verkorte weergave:

 

Surrexit sextus magister, cui nomen Cleophas, et ait: ‘domine mi, iam senex sum et in vestro servicio toto tempore vite mee laboravi et mercedem non optinui. Pro mercede nichil aliud peto, nisi ut michi puerum tradatis. Et ego faciam eum scire, quantum ego scio et omnes socii mei, infra duos annos.’

(Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 53-57)

Vertaling: De zesde meester stond op, Cleophas geheten, en zei: ‘mijn heer, ik ben al een oude man en heel mijn leven heb ik al in uw dienst gewerkt en daar ben ik nooit voor beloond. Als beloning vraag ik niets anders dan dat u mij uw zoon geeft. En ik zal hem leren, alles dat ik weet en mijn gezellen binnen twee jaar.’

 

Doe quam die seste meester ende hiet Cleophas, die sprac als die ander. Hij woude hem leren in twe jaren alsoe voel als hij conde ende alle sijn gesellen.

(De zeven meesteren van Rome, f. 1verso kolom b r. 7-11)

 

Voor de inhoud van het verhaal heeft de bovenstaande aanpassing geen gevolgen. Cleophas herhaalt in het Latijn namelijk bijna woordelijk wat zijn vijf gezellen eerder zeiden en dat gaf de Middelnederlandse vertaler wel getrouw weer.[166] Waarschijnlijk vond hij het na vijf nagenoeg identieke smeekbeden genoeg en greep hij in door in plaats van herhalende personagetekst een beschrijving te geven. 

Ook andere zich herhalende Latijnse passages uit het kaderverhaal gaf hij beknopter weer, bijvoorbeeld de beschrijvingen van de om de dag bij het paleis arriverende wijzen. Zij zijn in het Latijn steeds vrijwel hetzelfde: nadat de keizer zijn dienaren bevolen heeft zijn zoon naar de galg te leiden, krijgt het volk hier gewag van en weeklaagt; een wijze hoort dit en gaat op zijn ros naar het paleis waar de keizer hem uitermate koel ontvangt.[167] Bij de descriptie van de  aankomst van de eerste wijze volgde de Middelnederlandse vertaler zijn bron nog trouw.[168] De verschijning van de andere wijzen geeft hij echter beknopter weer dan in de grondtekst gebeurde. Ter illustratie volgen de beschrijving van de intocht van de tweede wijze in de grondtekst en de Middelnederlandse vertaling ervan:

 

Cum autem sic puerum ducerunt, ecce secundus magister, nomine Lentulus, super dextrarium sedens eis obviabat en ait: ‘Karissimi, nolite tantum cum puero festinare! Per dei adiutorium hodie a morte salvabo meum discipulum.’ Ait populus: ‘O bone domine, salva tuum discipulum, sicut die hesterna salvatus est per tuum socium.’ Puer vero cum magistrum suum vidisset, ei caput suum inclinavit, ac si diceret: ‘Memento mei, domine, cum veneris coram patre meo, imperatore.’ Magister equum cum calcaribus percussit, venit palacium, de equo descendit, aulam intravit et flexis genibus imperatorem salutavit. At ille: ‘Numquam bene tibi sit!’ Qui ait: ‘Domine, credebam iam magis munera a te recipere, quam talem salutationem per te invenire.’ At ille: ‘Mentiris! Filium meem bene loquentem vobis tradidi ad nutriendum et doctrinandum. Qui iam mutus efficitur, propter quam causam odio vos habeo, et, quod peius est, uxorem meam opprimere volebat. Quare morietur hodie et vos omnes morte turpissima condempnabo.’ Ait magister: ‘O domine, quando dicis, quod mutus est et non loquitur, novit deus, quod fit nichil in terra sine causa. Sed unum scio, quod non tacet toto tempore suo. Ad aliud, quando dicis, quod uxorem tuam opprimere volebat, amen dico tibi, uxor tua novem mensibus eum in utero non portavit, et si fecisset, tale crimen ei non imposuisset.’

(Historia Septem Sapientum, 3. Narratio r. 30-48)

Vertaling: Toen de wachters de jongen wegvoerden, zie de tweede meester, Lentulus genaamd, kwam hen zittend op zijn ros tegemoet en zei: ‘Mijn besten, haast je niet met de jongen! Met Gods hulp zal ik mijn leerling vandaag van de dood redden.’ Het volk zei: ‘O goede heer, red jouw leerling, zoals hij gisteren door je gezel gered is!’ Toen de jongen zijn meester zag, boog hij zijn hoofd, alsof hij wilde zeggen: ‘Gedenk mij heer, wanneer je voor het aanzicht van mijn vader, de keizer, zult verschijnen.’ De meester gaf zijn paard de sporen, ging naar het paleis, stapte van zijn paard af, ging de hal binnen en groette de keizer met gebogen knieën. Die zei: ‘aan jou gun ik niets goeds!’ Hij zei: ‘Heer, ik dacht veel loon van u te ontvangen in plaats van deze slechte ontvangst.’ Hij zei: ‘Leugenaar, ik gaf mijn zoon die goed kon spreken aan jullie om op te voeden en te leren. Nu is hij stom geworden, om deze reden heb ik jullie al gehaat en wat erger is hij wilde mijn vrouw verkrachten. Daarom sterft hij vandaag en zal ik jullie tot een zeer schandelijke dood veroordelen.’ De meester  zei: ‘O heer, wanneer jij zegt dat hij niet spreekt, God weet dat niets op aarde zonder reden gebeurt. Maar ik weet een ding namelijk dat hij niet voor altijd zal zwijgen. Maar het andere, wanneer je zegt, dat hij je vrouw wilde verkrachten, waarachtig ik zeg je, dat hij de misdaad niet begaan heeft waar je nieuwe echtgenote hem van beschuldigt.’

 

Doe quam die ander meester inder vormen als die eerste.

(De zeven meesteren van Rome, f. 6verso kolom a r. 8-9)

 

De bovenstaande twee voorbeelden laten zien dat de auteur van De zeven meesteren van Rome herhalende, stereotiepe elementen uit zijn grondtekst ontweek. Omdat de terugkerende gedeelten zich vooral in het kaderverhaal bevinden, heeft het samenvatten ervan tot gevolg dat in De zeven meesteren van Rome de focus meer dan in de Historia Septem Sapientum op de exempelen komt te liggen.[169]

Ook door passages eenvoudigweg onvertaald te laten, bekortte de Middelnederlandse vertaler zijn origineel. Soms schrapte hij een of enkele woorden. Het onderstaande voorbeeld waarin de weggelaten woordeenheden in de Latijnse passage en haar vertaling zijn gecursiveerd, laat dit zien. In Puteus is er een man die iedere nacht zijn deur vergrendelt en de sleutel onder zijn hoofd bewaart uit liefde voor zijn vrouw:

 

[…] quam miro modo dilexit, in tantum quod qualibet nocte propriis manibus hostia domus due clausit et claves sub capite posuit.

(Historia Septem Sapientum, 4. Puteus r. 3-5)

Vertaling: […] dat hij haar zo erg beminde, dat hij iedere nacht met eigen handen de deur van zijn huis sloot en de sleutels onder zijn hoofd legde.

 

ende van groeter liefde sloet hi alle nacht die doer en leyde den sloetel onder sijn hoeft.

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 6verso kolom a r. 32)

 

Omdat de gecursiveerde woordeenheid zo triviaal is, gunde de auteur van De zeven meesteren van Rome haar waarschijnlijk geen plaats in zijn vertaling.[170] 

Behalve kleine groepjes woordeenheden liet de Middelnederlandse auteur ook wel eens hele zinnen uit de brontekst onvertaald. Het onderstaande voorbeeld waarin de onvertaalde Latijnse passage is gecursiveerd, illustreert dit.

 

Statim litteras septem magistris fecerat anulo suo signatas, quod sub pena mortis in festo Penthecostes filium suum ad eum ducerent. Nuncius vero litteras recepit et viam ambulavit, donec ad magistros venit, quem cum omni gracarium actione receperunt. Cum vero litteras legissent […]

                               (Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 109-112)

Vertaling: Onmiddellijk maakte hij brieven voor de zeven wijzen bestempeld met zijn zegel, dat zij op straffe des doods zijn zoon tijdens het Pinksterfeest naar hem brachten. Een bode ontving de brieven en wandelde over de weg, totdat hij bij de meesters kwam die hem zeer gastvrij ontvingen. Toen zij de brieven hadden gelezen […]

 

Te hant des morghens dede die keyser brieve scriven ende besegelen ende ontboet den den zeven meesteren by beheltenisse haers lives dat sy hem sijnen soen brochten opten pinxtdach. Doe die meesters die brieve lasen […]

(De zeven meesteren van Rome, f. 2verso kolom a r. 19-24)

 

De gecursiveerde zin is onbeduidend en leidt af van de essentie van het verhaal. Mogelijk liet de vertaler daarom de tocht en het onthaal van de bode weg.[171]

Met het schrappen van vanzelfsprekende zinnen en woordeenheden en met het beknopter weergeven van de herhalende passages zorgde hij er in ieder geval voor dat de vaart in het verhaal bleef en het publiek niet vermoeid werd met reeds bekende zaken.

 

3.3.5 Uitbreidingen

 

De auteur van De zeven meesteren van Rome breidde passages uit de grondtekst vaak uit met een of meerdere zinnen. In deze subparagraaf breng ik zijn toevoegingen onder de aandacht die inhoudelijk weinig of niets bijdragen. In de onderstaande twee voorbeelden is de in het Middelnederlands toegevoegde zin gecursiveerd. De meester die het eerste exempel vertelt, laat de keizer weten dat zijn zoon niet altijd stom is geweest:

 

Ait magister: ‘Domine, quantum ad primum, quod vos dicitis, quod non loquitur, novit deus, qoud in nostre societate satis aperte loquebatur. Sed quando ulterius dicitur, quod uxorem vestram opprimere volebat, amen dico vobis, quod per sedecim annos in nostra societate stetit et numquam talia de eo percepimus.’

(Historia Septem Sapientum, 1. Narratio r. 51-57)

Vertaling: De meester zei: ‘Heer, het eerste dat u vertelde, dat hij niet spreekt, God weet dat hij in onze tegenwoordigheid heel duidelijk sprak. Maar het andere dat wordt gezegd, dat hij jouw vrouw wilde verkrachten, waarlijk ik zeg aan u, dat hij zestien jaar in ons gezelschap verkeerde en dat wij nooit dergelijke wandaden van hem hebben gezien.’

 

Doe sprac die meester: ghij segt dat u soen stom is ende nyet en spreect. By ons conde hi wael spreken ende wat dat bedudet dat suldi noch wael gewaer weerden hier namaels want het bedudet een sunderlinge sake. Ende dat ghij oec segt dat hij uwer vrouwen ghewalt bewijsde, ic segghe u inder wairheit dat hij .xvi. jair gheweest heeft in onser gheselscap dat wy nye ondoechden van hem en saghen noch en vernamen.

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 4verso kolom b r. 29-42)

 

In Aper heeft een herder de taak op zich genomen een woest everzwijn te doden. Hij begeeft zich, enkel gewapend met zijn herdersstaf, het woud in.

 

Aper cum eum vidisset, toto conamine in eum irruit. Ille vero arborem ascendit. Aper vero incepit arborem corrodere in tantum, quod videbatur pastori, quod arbor cito caderet.

                               (Historia Septem Sapientum, 3. Aper r. 10-12)

Vertaling: Toen het everzwijn hem zag, toen rende hij in volle vaart naar hem. Hij klom echter in een boom. Het everzwijn begon de boom in zijn geheel uit te graven, waardoor het de herder toescheen dat de boom snel om zou vallen.

 

Doe die ever den heerde sach, doe quam hi snellike geloepen tot hem ende woude hem toe setten. Doe die heerde dat versach doe steech hi op enen boem. Doen hi opten boem was, doen begonde die ever gruwelike te graven ende te wroeten om den bome alsoe datten heerde dochte dat die bome vallen woude ende scheuren. 

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 6recto kolom b r. 7-13)

 

De gecursiveerde passages dragen bij tot een soepeler verhaalverloop: het navolgende sluit door deze toevoegingen beter aan op het voorafgaande. Dergelijke - inhoudelijk irrelevante -  verbindingszinnetjes heeft de vertaler heel erg vaak aangebracht.[172] Het lijkt er dus op dat hij zijn vertaling systematisch tot een vloeiender geheel wilde maken.

 

 

4. De vertaalprocédés van de auteur van De zeven meesteren van Rome in een breder perspectief

 

De in de vorige subparagraaf beschreven methoden van de auteur van de Zeven meesteren van Rome om een inhoudelijk weinig van de grondtekst afwijkende vertaling te maken, zijn niet uniek en worden ook niet alleen toegepast door vertalers van Latijnse teksten. Ze worden bijvoorbeeld ook bijna allemaal door de Middelnederlandse dichter van de Lanceloet gehanteerd die een Oudfranse bron vertaalde. Echter, hij maakte een vertaling op rijm en er wordt verondersteld dat hij de methoden primair in dienst stelde om zijn verzen paarsgewijs te laten rijmen.[173] Omdat de auteur van De zeven meesteren van Rome een vertaling in proza vervaardigde, zette hij de vertaalprocédés nooit om die reden in. Slechts drie aspecten van de vertaaltechniek van de dichter van de Lanceloet treft men niet aan bij de auteur van De zeven meesteren van Rome. Het is zeer logisch dat hij nooit van twee woorden een heel vers maakte. Interessanter is het dat hij tevens nimmer nadrukformules en formulaire uitdrukkingen neerschreef.

De volgende hypothese dient zich aan. Middeleeuwse auteurs van zowel proza - als versvertalingen maakten in hoofdlijnen gebruik van dezelfde vertaaltechnieken wanneer zij hun origineel behoorlijk trouw beoogden weer te geven. Het was bijvoorbeeld gangbaar om begrippen door synoniemen te vervangen, tautologieën toe te voegen, directe rede om te zetten in indirecte, passages te bekorten of gedeelten uit te breiden. Versvertalers zetten deze technieken vooral in om hun tekst te kunnen laten rijmen, prozavertalers niet. Hun voornaamste reden om tautologieën toe te voegen is zeer waarschijnlijk een poëticale. Mogelijk bekorten zij passages met stereotype elementen om hun publiek niet nodeloos te vervelen en breiden zij hun tekst uit met verbindingszinnen om vloeiende overgangen te bewerkstelligen. Het toevoegen van nadrukformules en het gebruik van formulaire uitdrukkingen lijken enkel voorbehouden aan vertalers van rijmteksten. Deze twee aspecten van de vertaaltechniek worden slechts ingezet als aan verstechnische eisen voldaan moet worden. Toekomstig onderzoek naar middeleeuwse vers - en prozavertalingen zal moeten uitwijzen of deze veronderstelling steekhoudend blijkt te zijn.[174]

 

 

5. De bewerkingstendensen van de auteur van De zeven meesteren van Rome

 

1. Inleiding

 

In het vorige hoofdstuk heb ik laten zien dat de auteur van De zeven meesteren van Rome in staat was zijn grondtekst redelijk getrouw weer te geven. Hij bracht er echter ook inhoudelijke veranderingen in aan. Deze afwijkingen bevatten bepaalde patronen: toen de auteur ze doorvoerde, had hij daar waarschijnlijk een bepaalde bedoeling mee. Deze patronen heb ik in deze bijdrage bewerkingstendensen genoemd.[175] In de volgende paragrafen worden de opvallendste bewerkingstendensen van de auteur van De zeven meesteren van Rome systematisch besproken.

 

 

2. Verlevendiging

 

In de onderstaande Latijnse passage en haar Middelnederlandse vertaling hebben de ridders, de hoofdfiguren in het exempel Virgilius, zich net valselijk uitgegeven als dromenuitleggers aan Octavianus en heeft laatstgenoemde te kennen gegeven graag van hun diensten gebruik te maken.

 

Illi perrexerunt et noctem illam cum gaudio duxerunt.

(Historia Septem Sapientum, 9. Virgilius r. 55-56)

Vertaling: Zij vertrokken en zij brachten die nacht door in vreugde. 

 

Si ginghen vander keyser met groter blijsscappen ende des nachtes dansten si ende songhen ende hadden grote vruechde want si dachten dat si alle dinc wael volbrengen souden.

(De zeven meesteren van Rome f. 14recto kolom b r. 38-43)

 

Dankzij de gecursiveerde uitbreiding wordt de beschreven scène in het Middelnederlands beeldender dan in zijn origineel. Waarschijnlijk voegde de auteur van De zeven meesteren van Rome het gecursiveerde stukje vertellerstekst daarom toe.[176] Hij kon zijn vertaling dus verlevendigen door haar uit te breiden met gegevens die in de grondtekst niet voorkomen en die het tafereel meer reliëf verlenen. Ook het onderstaande voorbeeld waarin de toegevoegde Middelnederlandse passages gecursiveerd zijn, laat dit zien.

 

Statim in platea imperator eis obviabat et dixit: ‘Karissimi, unde estis et ob quam causam huc venistis?’ At ille: […]

(Historia Septem Sapientum, 9. Virgilius r. 43-44)

Vertaling: Onmiddellijk ging de keizer hen tegemoet op straat en vroeg: ‘mijn besten, waar komen jullie vandaan en waarom zijn jullie gekomen?’ Zei zeiden: […]

 

Doen ghinc die keyser uyt sijnre borch sparreren by der merct ende sach dese gesellen ende dede vraghen wan si waren ende wat si konden. Doen vielen si op hair knyen ende gruetten den keyser oetmoedeliken ende spraken: […]

(De zeven meesteren van Rome, f. 14recto kolom a r. 44- kolom b r. 7)

           

De vertaler zorgde niet alleen voor verlevendiging door de vertellerstekst uit te breiden, ook dialogen liet hij beter uit de verf komen door de personages meer woorden in de mond te leggen.[177] Een mooi voorbeeld hiervan vindt men in het exempel Tentamina, wanneer moeder haar dochter vraagt of haar echtgenoot bevalt. De Middelnederlandse toevoegingen zijn gecursiveerd.

 

[…] ‘Dic michi, quomodo de marito tuo tibi placet.’ At illa: ‘Pessime! tantum michi placeret iuxta truncum iacere quam iuxta maritum meum.’

(Historia Septem Sapientum, 8. Tentamina r. 10-12)

Vertaling: […] ‘Zeg mij, hoe je echtgenoot aan jou bevalt.’ Zij zei: ‘Zeer slecht! Hij bevalt mij zo slecht dat ik net zo lief naast mijn echtgenoot als naast een boomstam lig.’

 

[…] ‘lieve dochter hoe behaghet u uwen heer?’ Doe antworde die dochter: ‘weerdelike moeder, te mael oevel, ghi hebt mi enen ouden man ghegeven den ic nyet en mach. Ende ic woude doe ghij hem my ghavet dat ghi my begraven hadt want ic ligghe by enen ouden stocke alsoe lief als by hem.’

(De zeven meesteren van Rome, f. 11verso kolom a r. 17-26)

 

De vertaler verleende zijn tekst geregeld ook extra cachet door handelingen van extra bijwoordelijke en bijvoorbeeld personages en dieren van additionele bijvoeglijke bepalingen te voorzien die slechts uit één of enkele woorden bestaan.[178] Het navolgende voorbeeld toont hoe door de toevoeging van drie bijvoeglijke bepalingen de aanstaande keizerin meer glans krijgt:

 

Tandem filiam regis Castelli invenerunt, nimis pulchram.

Vertaling: Eindelijk vonden zij de zeer mooie dochter van de koning van Castellum.

(Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r.  92-93)

 

Ende ten lesten vonden sij des conincks dochter van Castelle die was schoen ende temael geleert, cloeck ende behendich.

(De zeven meesteren van Rome, f. 2recto kolom b r. 13-17)

 

Door zijn vertaling uit te breiden met personagetekst, met zinnen die het beschreven tafereel aanschouwelijker maken of met bijvoeglijke of bijwoordelijke bepalingen is de auteur van De zeven meesteren van Rome erin geslaagd een levendige bewerking van het verhaal van de Historia Septem Sapientum te vervaardigen.

In een enkel geval lukt het hem zelfs - voorzover dat mogelijk is in exempelen waar figuren meestal niet eens een naam dragen - een personage meer inhoud te geven dan in zijn bron gebeurde door de voornoemde drie kunstgrepen te combineren. Ter afsluiting van deze subparagraaf laat ik zien dat hij op deze manier de vrouwelijke hoofdfiguur in het exempel Puteus meer leven ingeblazen heeft. Om te beginnen voegt hij, nadat hij zeer eufemistisch uit de doeken gedaan heeft dat zij onvoldoende seksueel plezier met haar echtgenoot beleeft, waarover aanstonds meer, toe dat zij daar niet happy mee is en ook waarom dan wel niet:

 

Dat verdroet der vrouwen seer want si jonc ende lustich was.

(De zeven meesteren van Rome, f. 6verso kolom a r. 43-kolom b r. 1)

Vervolgens breidt hij de passage waarin beschreven wordt dat zij haar minnaar opzoekt uit met een bijwoordelijke bepaling waardoor haar stiekeme handelen meer nadruk krijgt. In het betreffende fragment heb ik de toegevoegde bijwoordelijke bepaling gecursiveerd:

 

Ende het gesciet menigen nacht dat si heymelijc op stont ende ghinc tot horen boel.

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 6verso kolom b r. 3-5)[179]

 

Daarna - als de vrouw gemerkt heeft dat haar echtgenoot tijdens haar nachtelijke escapade de deur gesloten heeft en zij daarover zeer bedroefd is - vult de Middelnederlandse vertaler de beschrijving aan met vertellerstekst waaruit men een karaktertrek van haar kan opmaken: 

 

Nochtan was si soe koen dat si clopte.

(De zeven meesteren van Rome, f. 6verso kolom b r. 18-19)     

 

Tenslotte verandert hij de leugen die de vrouw haar man op de mouw wil spelden om het huis toch weer in te kunnen komen. De toevoegingen in het Middelnederlands zijn gecursiveerd:

 

At illa: ‘domine, cur talia dicis? veritatem tibi dicam: dum essem iuxta te in lecto, venit quedam ancilla ex parte matris mee, que michi nunciavit, ut eam sine ulteriori visitarem, eo quod in extremis laborat. Nolui te a sompno excitare et ideo satis occulte exivi ac eam visitavi. Quam in gravi infirmitate reliqui et ad te festinavi. Et ideo dei amore michi hostium aperi, antequam campana pulsetur.’

(Historia Septem Sapientum, 4. Puteus r. 21-26)

Vertaling: Zij zei: ‘echtgenoot, waarom zeg je dergelijke dingen? Ik zal aan jou de waarheid vertellen: toen ik naast jou in bed lag, kwam er een dienstbode uit het gevolg van mijn moeder die mij berichtte dat ik haar zonder oponthoud moest bezoeken omdat zij heel erg leed. Ik wilde je niet wakker maken en daarom ging ik stiekem weg en heb ik haar bezocht. Ik liet haar in hevig zieke toestand achter en haastte me naar je toe. En daarom uit liefde voor God, open voor mij de deur, voordat de klok wordt geluid.’ 

 

Doe sprac si: ‘lieve heer, waerom besegdi my <al> met alsulker ondoecht. Weet inder waerheit dat mijn moeder nae my seynde ende ghi sliept soe haert dat ic u nyet gewecken en conde. Ende aldus nam ic den slotel ende ghinc tot haer ende si is alsoe sieck dat ic duchte datmen se morgen moet olijen ende ic waer bij haer gebleven mer ic duchte uwen toren want si is te mael cranc ende dair om bid ic u laet my in eermen die clocke ludet.’

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 6verso kolom b r. 27-40)

 

De door de vertaler aangepaste personagetekst levert een verfijnder beeld van de vrouw op dan in de grondtekst: zij is sluwer geworden. Ten eerste omdat ze anders dan in het Latijn aangeeft dat ze geprobeerd heeft haar man te wekken en vervolgens de schuld bij hem legt: hij sliep te vast. Ten tweede omdat zij door de ziekte van haar moeder zwaarder aan te zetten dan in het Latijn gebeurt op meer medeleven van haar man denkt te kunnen rekenen. En tenslotte omdat zij in het Middelnederlands de reden expliciteert waarom ze haar moeder weer verliet: uit vrees voor de woede van haar man. Hiermee geeft ze zogenaamd te kennen dat hij haar goed onder de duim heeft en dat zij daarom dus nooit overspelig kan zijn.

            De bovenstaande vergelijking tussen afwijkende beschrijvingen in het Latijn en het Middelnederlands van de handel en wandel van de vrouw in Puteus laat zien dat de vertaler zijn tekst ook wel eens verlevendigde door een personage meer reliëf te verlenen.[180]  

 

 

3. Verduidelijking

 

De auteur van De zeven meesteren van Rome streeft ernaar de inhoud van de tekst zo begrijpelijk mogelijk te presenteren. Een flink aantal afwijkingen van het origineel kunnen worden gezien als verduidelijkingen. Een vorm van verduidelijking die hij toepast, is het expliciet verwoorden van hetgeen in de bron impliciet blijft.[181] Zo voegt hij in het exempel Arbor de volgende zin toe:

 

Alsoe dat sij beyde verganghen waren dat grote scade was.

(De zeven meesteren van Rome, f. 4recto kolom b r. 38-40)

 

Sij verwijst naar een grote en naar een kleine boom. Zowel in het Latijn als in het Middelnederlands heeft de tuinman in opdracht van zijn heer de grote boom omgehakt en sterft het kleine boompje kort daarna.[182] Hoewel in de grondtekst niet expliciet vermeld wordt dat beide bomen vergaan zijn, is dat uit de context dus wel op te maken. En ook dat hun verdwijnen nadelig is, valt uit het Latijn te herleiden. Beide teksten beschrijven namelijk dat de grote boom een geneeskrachtige werking heeft en in alle twee de gevallen wordt ook de hoop uitgesproken bij monde van de heer dat de kleine nog beter dan de grote zal worden.[183] De auteur van De zeven meesteren van Rome vond deze aanwijzingen waarschijnlijk nog te vaag en breidde zijn tekst daarom uit met bovenstaande zin die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.

            Soms dreef de vertaler zijn hang naar begrijpelijkheid te ver door: hij expliceert hetgeen overduidelijk is omdat het al een aantal maal aan de orde is geweest. Het onderstaande voorbeeld waarin de wijzen de toekomst van Dioclesianus lezen laat dit zien. De overbodige toevoeging is gecursiveerd.

 

Des nachtes saghen sij in die sterren des hemels of die tijt goet weer den keyser sinen soen te brenghen. Daer saghen sij aen den sterren des firmaments, brochten sij den soen Dioclesianus den vader thuys inden yersten woerde dat hij spraec soe waer hij doet.  Doe die meesters dat saghen aen die sterren des hemels doen worden sij seer bedruct.

(De zeven meesteren van Rome, f. 2verso kolom a r. 28-38)

 

Nadat het Middelnederlands in navolging van het Latijn in twee achtereenvolgende zinnen vermeld heeft dat de wijzen de toekomst van de jongen in de sterren zien, is het onnodig dat de vertaler dit in de derde opeenvolgende zin nog een keer expliciet neerschreef.

Sommige expliciteringen die op het eerste gezicht misschien overbodig lijken, geven er bij nader inzien blijk van dat de vertaler goed over de inhoud van zijn tekst heeft nagedacht. Zo realiseerde hij zich dat een personage in tegenstelling tot het publiek af en toe nog geen kennis had genomen van een essentieel gegeven. Voor een begrijpelijk verhaalverloop expliciteerde hij een dergelijk gegeven nog eens op een dusdanige wijze dat ook het personage ervan op de hoogte was. Zo is aan het publiek bijvoorbeeld niet onbekend dat de keizer een brief heeft gezonden aan de wijzen met het bevel dat hij zijn zoon met Pinksteren wil zien. Dioclesianus heeft hier echter nog geen weet van. Als hij de verdrietige wijzen ziet, die net de onheilstijding in de sterren gelezen hebben, vraagt hij naar de reden van hun droefenis. Zij geven het volgende antwoord, waarin ik de expliciterende toevoeging heb gecursiveerd:

 

Doen spraken die meesteren: ‘lieve heer ende vrient, wij hebben ontfangen brieve van onsen heer den keyser dat wij u thuys brengen souden nu opten Pinxterdach beheltenisse ons lijfs. Nu hebben wij aengesien die sterren des firmaments ende hebben dairin gevonden: brenghen wij u uwen vader op dien dach dat ghij dat ierste woerde dat ghij spreket ende dat uyt uwen monde gaet soe moetti sterven een smadelike doot.’

(De zeven meesteren van Rome, f. 2verso kolom b r. 11-21)[184]

 

In de grondtekst blijft Dioclesianus nog onwetend over de afzender van de brief en is het mysterieus waarom hij de wijzen niet vraagt met zijn allen lekker thuis te blijven vanwege het te verwachten onheil. Kennelijk heeft de Middelnederlandse vertaler deze mogelijke interpretatie willen uitsluiten met als gevolg dat de tekst begrijpelijker werd. In het Middelnederlands weet namelijk ook Dioclesianus nu dat de brief en het bevel van de keizer afkomstig zijn. Ondanks het dreigende gevaar snapt hij natuurlijk dat men het gebod van de hoogste wereldlijke heerser niet makkelijk naast zich neer kan leggen.[185]    

Een andere vorm van verduidelijking die de vertaler hanteert, is het toevoegen van redenen aan in zijn ogen onvoldoende gemotiveerde verhaalelementen. In het exempel Tentamina bijvoorbeeld valt in de grondtekst enkel te lezen dat de moeder opgetogen is als zij gehoord heeft dat haar dochter gestraft is met een flinke aderlating omdat zij haar echtgenoot tot driemaal toe belazerd heeft: 

 

Mater cum audisset, satis gavisa venit ad filiam.

(Historia Septem Sapientum, 8. Tentamina r. 155)

Vertaling: Toen de moeder dit hoorde, ging zij zeer verheugd naar haar dochter.

 

In De zeven meesteren van Rome voegt de auteur de argumentatie toe waarom de moeder blij is. Door de aderlating zal aan dochterlief haar teveel aan lust wel vergaan zijn:

 

Doe die moeder dat hoirde doe waert si vroe dat di moede alsoe gesachtigt was.

(De zeven meesteren van Rome, f. 13recto kolom b r. 5-7)[186]

 

            Vanwege het bovenstaande voorbeeld zou men kunnen denken dat de vertaler enkel vertellerstekst van een extra motivering voorzag als hij vond dat verhaalelementen meer toelichting behoefden. Dat is beslist niet het geval: veel vaker legde hij om deze reden personages additionele argumenten in de mond.[187] Ter illustratie hiervan geef ik een voorbeeld uit het kaderverhaal. De Middelnederlandse toegevoegde argumentatie is gecursiveerd. De keizerin heeft zojuist verzocht of zij de zoon van de keizer mag zien. Hij reageert als volgt:

 

‘Iam sunt anni sedecim, ex quo eum non vidi. Fiet tua peticio!’

(Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 108-109)

Vertaling: ‘Ik heb hem al zestien jaar niet gezien. Jouw bede wordt verhoord!’

 

‘Het sijn wael sestien jaer dat ic hem lest sach ende ic wil hem ontbieden op dat icken oec sien mach ende vernemen wat hij geleert heeft ende wat hij kan.

(De zeven meesteren van Rome, f. 2verso kolom a r. 15-19)

 

Een derde vorm van verduidelijking die de vertaler hanteert is het preciezer weergeven waar of wanneer een voorval plaatsvindt.[188] In het exempel Virgilius bijvoorbeeld voegt hij de locatie toe waar de inwoners van Rome hun keizer executeren door hem gesmolten goud in de mond te gieten. De Middelnederlandse uitbreiding heb ik gecursiveerd:

 

Statim eum acceperunt […]

(Historia Septem Sapientum, 9. Virgilius r. 101)

Vertaling: Onmiddellijk grepen zij hem […]

 

Sy vinghen den keyser ende leydenen opt Capitolium […]

(De zeven meesteren van Rome, f. 14verso kolom b r. 40-41)

 

Volledigheidshalve dien ik hieraan toe te voegen dat de vertaler zeer sporadisch minder nauwkeurige plaats- en tijdsaanduidingen dan in het Latijn heeft neergeschreven waardoor een zekere vervaging optreedt.[189] Het onderstaande voorbeeld waarin meester Craton bepaalt waar de prins zal worden opgevoed, laat dit zien:

 

‘Extra Romam ad duas leucas est quoddam viridarium sancti Martini. Ibi construemus cameram lapideam.’

(Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 70-72)

Vertaling: ‘Twee mijlen buiten Rome is de tuin van de heilige Martinus. Daar zullen wij een stenen kamer bouwen.’

 

‘Ende nu weet ic een schoen smiderlinge velt ende enen boghaert buyten Romen wael twe mylen lang, daer willen wij enen sconen tooren laten bouwen.’

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 2recto kolom a r. 1-5)

 

Tot slot behandel ik de vorm van verduidelijking waarbij de vertaler begrippen uit zijn grondtekst specifieker weergeeft. Soms kiest hij er bijvoorbeeld voor woorden met een algemene betekenis te vervangen door meer toegespitste woorden. Zo heeft hij het niet over vruchten, maar over appels, zoals de onderstaande fragmenten tonen:

 

In arbore autem erat copia fructus. Pastor de fructu collegit et ad aprum proiecit, aper vero commedit.

(Historia Septem Sapientum, 3. Aper r. 12-13)

Vertaling: Aan deze boom groeiden veel vruchten. De herder verzamelde de vruchten en wierp ze naar het everzwijn, het everzwijn vrat ze onmiddellijk op.

 

Ende op desen boem waren voel appelen ende die heerde werp der appelen alsoe af dat die ever dair af begonde te eten.

(De zeven meesteren van Rome, f. 6recto kolom b r. 14-17)[190]

 

Andere keren geeft hij een begrip uit zijn bron specifieker weer door de hoedanigheid ervan toe te voegen. Het onderstaande voorbeeld dient dit te illustreren. Ter aanvang van het exempel Canis wordt er een ridder geïntroduceerd die slechts één zoon heeft. In het Latijn wordt er het volgende over dit kind gezegd:  

 

[…] sed erat infans.

(Historia Septem Sapientum, 2. Canis r. 2 )

Vertaling: […] maar hij was jong.

 

De Middelnederlandse auteur heeft een zinsnede toegevoegd waaruit duidelijker wordt hoe jong het kind is:

 

Die soen was jonc alsoe dat hij noch inder wieghen lach.

(De zeven meesteren van Rome, f. 5recto kolom a r. 28-29)[191]

 

 

4. Verkuising

 

De auteur van De zeven meesteren van Rome heeft er een handje van de Latijnse passages met een min of meer pikante inhoud te kuisen. In dergelijke gevallen drukt hij zich verkapter uit dan in zijn origineel gebeurde.[192] Het onderstaande voorbeeld laat dit zien.

 

[…] que non dilexit maritum suum, quia non poterat ei placere per omnia, eo quod potens non erat debitum carnale reddere, quociens volebat.

(Historia Septem Sapientum, 6. Avis r. 7-8)

Vertaling: […] want haar echtgenoot beviel haar niet omdat hij haar niet in alles behaagde, aangezien hij niet bij machte was haar vleselijke genoegdoening te geven zo vaak als zij dat wilde.

 

[…] mer haer liefde was cleyne want hi en dochte haer opten bedde niet.

(De zeven meesteren van Rome, f. 9recto kolom a r. 43-44)

 

Het is frappant dat een auteur die op allerlei manieren zijn origineel probeerde te verlevendigen en te expliciteren, juist de pikantere passages aan zeggingskracht liet inboeten.

In het verlengde van zijn drang te kuisen, schrapte hij eenmaal een passage die geen erotische lading heeft, maar waarin borsten en barenspijnen wel een prominente plaats bekleden. Het onvertaald gebleven Latijnse fragment is gecursiveerd:

 

Ait mater: ‘Audi me semel, et amplius non te impediam. Bene tibi constat, quod lac ex mamillis meis suxesti et dolores tecum in paru habui. propter illas mamillas et dolores adhuc eum tempta tercia vice! Et si tunc sine pena transieris, votum deo voveo, quod te non impediam de cetero.’ Que ait ‘Est mihi pena gravis, per tantum tempus a presbytero abstinere. sed quia votum deo fecisti, qoud me ammodo non impedias, dic michi, in quo eum temptare debeo et hoc adimpleo.’

                               (Historia Septem Sapientum, 8. Tentamina r. 98-104)

Vertaling: De moeder zei: ‘luister nog eens naar mij, en ik zal je verder niet meer belemmeren. Jij weet goed dat je melk uit mijn borsten gezogen hebt en ik heb pijn gehad toen ik je ter aarde bracht. Vanwege deze borsten en pijnen stel hem nog een keer op de proef! En als hij je zonder straf zal vergeven, zweer ik bij God dat ik je de andere keren niet meer in de weg zal staan.’ Zij sprak: ‘het kost mij veel moeite, zo lang afstand tot de priester te houden, maar omdat je God gezworen hebt me niet nog een keer te belemmeren, zeg mij hoe ik hem zal beproeven en ik zal het doen.’

 

Doe sprac die moeder: ‘doe noch eens dat ic u rade, ic en wil u niet meer bidden.’ Si sprac: ‘dat is my een grote pijn, ic salt noch doen, mer nyet en meer en biddet my.’

                               (De zeven meesteren van Rome, f. 12verso kolom a r. 25-29)

 

 

5. Wering van magische elementen

 

Behalve met passages die zich kenmerken door een zekere frivole inhoud had de auteur van De zeven meesteren van Rome ook niet veel op met de gedeelten uit zijn grondtekst waarin expliciet naar magie verwezen wordt. Hij weerde dergelijke passages uit zijn tekst door hen onvertaald te laten. Het onderstaande voorbeeld laat dit zien. De Latijnse passage waarin magische kunst aan de orde komt, is gecursiveerd.

 

Inter se composuerunt, ordinaverunt, ut infra palacium clare videre posset, sed si extra pedes aut eques equitasset, cecus factus erat. Hoc fecurunt arte magica, ut liberius de omnibus ad imperatorem spectantibus possent se intromittere et lucrum acquirere.

(Historia Septem Sapientum, 7. Sapientes r. 7-9)

Vertaling: Zij kwamen bij elkaar en zorgden ervoor dat hij binnen zijn paleis goed kon zien, maar dat als hij er buiten was te voet of te paard, dat hij dan blind geworden was. Deze dingen deden zij met magische kunst, opdat zij zich onbelemmerd in alle lopende zaken van de keizer konden mengen en daar profijt van konden hebben.

 

Doe ginghen die meester onder een te raide dat si den keyser blijnt maken wouden buyten sinen paleys ende ind palays soe soude hi wael sien. Ende dede dat dairom dat si alle saken ind lande berechten wouden ende dair af grote orbair vercrigen.

(De zeven meesteren van Rome, f. 10recto kolom b r. 4-11)[193]

 

Volledigheidshalve dien ik hieraan toe te voegen dat de Middelnederlandse auteur in één passage een personage mogelijk toch magische krachten laat gebruiken. In de grondtekst wordt beschreven dat Virgilius met magie een verdedigingswerk voor de Romeinen opricht:

 

Arte sua magica quandam turrem construxit et in summitate turris in circuitu tot ymagines, quot essent in mundo provincie.

(Historia Septem Sapientum, 9. Virgilius r. 8-9)

Vertaling: Met zijn magische kunst bouwde hij een toren en boven op de toren plaatste hij net zoveel beelden als er provincies in de wereld zijn.

 

De auteur van De zeven meesteren van Rome vertaalde deze lezing op de volgende wijze:

 

Dair by soe maecte hi hem enen toren met groter list ende behendicheit ende boven aen den toren dair maecte hi alsoe menich beelt als der provincien in dier werelt waren.

(De zeven meesteren van Rome, f. 13verso kolom b r. 11-16)

 

In het Middelnederlands kan met list ‘toverkunst’ worden bedoeld. Echter, de gebruikelijkere betekenissen van dit woord zijn ‘kennis’, ‘wetenschap’ of  ‘vaardigheid’.[194] Aangezien de auteur er voor koos passages met magische elementen niet te vertalen, denk ik dat hij in het bovenstaande fragment een van de laatstgenoemde drie betekenissen op het oog had. In dat geval heeft hij gepoogd alle in de grondtekst aanwezige verwijzingen naar magie in zijn vertaling weg te laten. 

 

 

6. Educatie

 

De keizer voelt zich na het overlijden van zijn eerste vrouw verantwoordelijk voor de toekomst van zijn zoon en praat hier in zichzelf over:

 

‘Bonum est, ut, cum iuvenis fuerit, doctrinam atque sapienciam addiscat, per quam post meum discessum imperium regere possit.’

(Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 19-20)

Vertaling: ‘Het is goed dat, wanneer hij een jongeman geworden zal zijn, hem kennis en wijsheid zal zijn bijgebracht, opdat hij na mijn overlijden het rijk zal kunnen regeren.’ 

 

Ook in De zeven meesteren van Rome overdenkt hij deze zaak:

 

‘Het betaemt wel dat hij geleert weerde in consten ende in wijsheiden ende in barmicheit op dat hi als ic nyet en ben weten mach goet voir quaet, wijsheit voer dwaesheit.’

                               (De zeven wijzen van Rome, f. 1recto kolom b r. 10-15)

 

Op een paar kleine wijzigingen na heeft de vertaler het curriculum dat de jongen zou moeten doorlopen en ook de argumentatie voor juist deze leerschool getrouw weergegeven. Interessanter is het dat hij in zijn tekst vervolgens een moraal toevoegt:   

 

Want wee den conincrijcke daer die coninc een kijnt af is ende een dooer. Dat is scadelic!

(De zeven meesteren van Rome, f. 1recto kolom b r. 15-18) 

 

Hij waarschuwt voor de onwenselijke situatie waarin een rijk door een kind of een dwaas bestuurd wordt. Pas na een gedegen opleiding zou een heerser op de troon moeten kunnen komen.   

Na aankomst bij het paleis probeert de vierde wijze de keizer te overtuigen dat hij zijn  zoon moet laten leven.[195] De zeven meesteren van Rome kent een heel boeiende uitbreiding van zijn woorden:

 

‘men sal vrouwen nyet alte voel geloeven want sy sijn van naturen haestich ende ontstede. Qua nichil mobilius quam feminarum voluntas. Dat is: ten is gheen onsteder dier dan vrouwen wil.’

(De zeven meesteren van Rome, f. 11recto kolom b r. 16-22)

 

Hoewel deze passage in de mond van een personage gelegd is, heb ik sterk de indruk dat zij er niet enkel toe dient de keizer ervan te weerhouden zijn zoon te doden. Het Latijnse spreekwoord en zijn vertaling zijn namelijk niet alleen zeer bruikbaar in een meeslepend pleidooi voor het lijfsbehoud van een leerling, maar appelleren tevens - en misschien zelfs wel vooral - vanwege hun algemene inhoud aan een buiten de tekst staande realiteit. Mijns inziens heeft het er dan ook hier alle schijn van dat de vertaler het publiek een les heeft willen meegeven. Bij monde van meester Maldrach kan men leren vrouwen te wantrouwen vanwege hun wispelturigheid.

De twee ingevoegde lessen in De zeven meesteren van Rome zijn van een totaal ander karakter dan de reductiones die in sommige Latijnse representanten van subversie II zijn opgenomen. De laatstgenoemde moralisaties zijn namelijk allegorische interpretaties en men kan er de spirituele betekenis van de verschillende exempelen uit leren. Zo staan de keizer, zijn dochter en het everzwijn uit het exempel Aper respectievelijk symbool voor God, de ziel en de duivel.[196] De mogelijke lering in De zeven meesteren van Rome daarentegen is juist heel werelds. Overigens dient men deze Middelnederlandse tekst zeker niet als een leerboek te kwalificeren. Behalve de twee hierboven behandelde fragmenten is er geen spoor van moraliserende belering te bekennen.    

 

 

7. Tot besluit

 

In dit hoofdstuk heeft men kunnen lezen dat de auteur van De zeven meesteren van Rome zijn Latijnse bron soms met vooropgezette bedoelingen inhoudelijk veranderde. Op verschillende manieren heeft hij haar willen verduidelijken en verlevendigen. Verder gaf hij Latijnse passages met een min of meer pikante inhoud eufemistisch weer en liet hij gedeelten waarin naar magische kracht wordt verwezen onvertaald. Bovendien voegde hij twee wereldse lessen toe.

Het vorige hoofdstuk toonde dat hij - als hij dat wilde - in staat was een getrouwe vertaling van een Latijnse tekst te maken en dat hij met name vier vertaalprocédés toepaste: hij verving begrippen door synoniemen, voegde tautologieën toe, zette directe rede om in indirecte of verving vertellerstekst door directe rede. Daar is tevens geconcludeerd dat hij te vanzelfsprekende zinnen en woordeenheden schrapte en dat hij stereotype passages beknopter weergaf waardoor de vaart in het verhaal bleef en waardoor het publiek niet vermoeid werd met reeds bekende zaken. Ten slotte is daar aangetoond dat hij vaak - inhoudelijk irrelevante -  verbindingszinnetjes aangebracht waardoor zijn vertaling systematisch een vloeiender geheel werd.

Nu men een overzicht heeft van de vertaal - en bewerkingstechniek van de auteur van De zeven meesteren van Rome zal in het volgende en tevens laatste hoofdstuk een balans worden opgemaakt: ik wil proberen de beschreven verschijnselen aan elkaar te relateren en in een bredere context te plaatsen. Ik hoop op die manier De zeven meesteren van Rome zijn verdiende plaats op de literair - historische kaart te kunnen geven. 

 

 

6. De zeven meesteren van Rome: een eerste verkenning van zijn literair-historische context

 

1. Inleiding

 

De precieze ontstaansdatum van De zeven meesteren van Rome is niet vast te stellen. Omdat concrete gegevens hieromtrent ontbreken, kan men enkel zeer globaal de periode aanduiden waarin hij werd vervaardigd. De Middelnederlandse tekst is een vertaling van een Historia Septem Sapientum-tekst die tot subversie II gerekend wordt. [197] Er wordt verondersteld dat deze subversie pas na 1350 is ontstaan.[198] Daarom is De zeven meesteren van Rome vrijwel zeker niet vóór 1350 vervaardigd. De autograaf van De zeven meesteren van Rome is in ieder geval ook niet na 1475 opgetekend. Het enig bekende afschrift van deze tekst (in het Berlijnse handschrift) is immers voor die tijd neergepend.[199] Ergens tussen 1350 en 1475 moet de auteur De zeven meesteren van Rome dus aan het papier of perkament hebben toevertrouwd. 

Net als over de ontstaansdatum verschaft De zeven meesteren van Rome ook geen concrete aanknopingspunten over zijn auteur of over zijn primaire publieksgroep. Dat maakt het erg moeilijk dit Middelnederlandse verhaal literair-historisch te plaatsen. Toch wil ik in dit hoofdstuk een hypothese opstellen over de historische context waarin De zeven meesteren van Rome gefunctioneerd heeft. In paragraaf 2 tracht ik de auteur van De zeven meesteren van Rome iets nader te omschrijven. In paragraaf 3 probeer ik de mogelijke publieksgroep te achterhalen die hem bij het schrijven van De zeven meesteren van Rome voor ogen stond. Omdat er weinig concrete gegevens voorhanden zijn, dragen deze paragrafen een speculatief karakter. Bij mijn beschrijvingen van de auteur en van zijn doelgroep ga ik uit van twee vooronderstellingen. Ten eerste is het aannemelijk dat auteurs hun vertaling afstemden op hun eigen smaak en karakter. Ten tweede is het waarschijnlijk dat vertalers hun werk toesneden op de belevingswereld van hun publiek.[200] Uitgaande van deze twee vooronderstellingen kunnen de veranderingen in de Zeven meesteren van Rome ten opzichte van de Historia Septem Sapientum meer vertellen over de auteur van de Middelnederlandse tekst en zijn beoogde publiek.

 

 

2. Geen monnikenwerk: de auteur van De zeven meesteren van Rome

 

Het is niet ongebruikelijk dat in een middeleeuwse tekst de naam genoemd wordt van degene die de opdracht gaf tot het schrijven ervan. Dergelijke informatie verschaft niet alleen een goede aanwijzing voor de publieksgroep waarvoor de tekst primair was geschreven. Ze vertelt ook in welke kringen de auteur zich begaf.[201] Helaas ontbreken in De zeven meesteren van Rome gegevens over een eventuele opdrachtgever. Dit zou er op kunnen wijzen dat deze tekst op eigen initiatief door de auteur vervaardigd is.[202] Het is immers zeer waarschijnlijk dat een middeleeuwse mecenas met naam en toenaam in de door hem gesponsorde tekst genoemd wil worden. Als de auteur van De zeven meesteren van Rome zijn werk zelfstandig schreef, moet hij in elk geval behoorlijk vermogend geweest zijn: schrijfmaterialen waren kostbaar, ook in de late middeleeuwen.[203] Misschien verwachtte hij dat hij zijn bewerking gemakkelijk aan de man kon brengen omdat het door hem opgetekende verhaal zo populair was.

Het ligt voor de hand dat de auteur iemand met gedegen kennis van het Latijn was: alleen dan was hij in staat zo’n fraaie vertaling van een Latijnse tekst af te leveren. Waarschijnlijk heeft hij dus in ieder geval het eerste vak van de zeven vrije kunsten, de grammatica, doorlopen. De leerling leerde daar namelijk Latijn lezen en schrijven.[204] In de middeleeuwen werd deze taal vooral onder geestelijken veel gebezigd.[205] Toch is het zeer de vraag of de auteur van De zeven meesteren van Rome tot de geestelijke stand behoorde. Ten eerste zou iemand die zich aan God wijdt, de exempelen waarschijnlijk van geestelijke moralisaties voorzien hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval in Historia Septem Sapientum-teksten die tot subversie I behoren. De auteur van deze subversie is daarom waarschijnlijk wel in het klooster te vinden.[206]

Ten tweede heeft de auteur van De zeven meesteren van Rome zijn tekst ‘verwereldlijkt’. Mijns inziens zal een geestelijke dat niet snel doen. Zo breidde hij het verhaal uit met twee wereldse lessen.[207] Bovendien ontdeed hij zijn vertaling soms van christelijke verwijzingen. Het volgende voorbeeld toont dit aan. De door de Middelnederlandse auteur onvertaald gelaten godsdienstige elementen zijn in de Latijnse lezing gecursiveerd. De vrouw uit het exempel Puteus dreigt zich te zullen ombrengen omdat haar man haar het huis niet wil binnenlaten en maakt haar testament op:  

 

‘Sed prius testamentum meum condo. In primus lego deo et beate Marie et omnibus sanctis animam meam, corpus meum ad sepeliendum in Roma, in ecclesia sancti Petri. Ceteraque fiant secundum disposicionem tuam.’

(Historia Septem Sapientum, 4. Puteus r. 40-42)

Vertaling: ‘Maar eerst maak ik mijn testament op. Ten eerste geef ik mijn geest aan God, aan de maagd Maria en aan alle heiligen, vervolgens wens ik dat mijn lichaam in Rome in de kerk van Sint Petrus begraven wordt.  Al mijn overige bezittingen zijn voor jou.’

 

‘Mer ic wil ierst mijn siel bewaren ende mijn testament maken: mijn cleder gheve ic den armen luyden ende doet my begraven in Sinte Pieters Monster.’

(De zeven meesteren van Rome f. 7recto kolom a r. 21-25)

 

Door het ontbreken van de verwijzingen naar God, Maria en de heiligen is het testament in de Middelnederlandse tekst minder godsdienstig geladen dan in zijn grondtekst. Omdat de auteur van De zeven meesteren van Rome zijn vertaling niet voorzag van geestelijke moraliseringen en omdat hij haar ‘verwereldlijkte’, behoorde hij waarschijnlijk niet tot de clerus. Ik denk dat we hem in het wereldlijke milieu moeten zoeken.

            De zeven meesteren van Rome kan af en toe behoorlijk platvloers zijn. Zo ontdoet de weduwe in het exempel Vidua haar overleden echtgenoot van zijn mannelijkheid:

 

Ende si nam een mesch ende sneet hem die cullen uyt.

                               (De zeven meesteren van Rome f. 22recto kolom b r. 41-42)

 

Anders dan de soms lichtzinnige inhoud van De zeven meesteren van Rome doet vermoeden, is de auteur echter geen schaamteloze losbol. Hij is wel degelijk iemand met gevoel voor fatsoen. In het vorige hoofdstuk is immers aangetoond dat hij zijn origineel meerdere malen gekuist heeft.[208] In vergelijking met de grondtekst is de castratiepassage in het Middelnederlands bovendien behoorlijk braaf en sec beschreven:

 

Statim testicolos eius abscidit. Hoc facto canibus ad commedendum proiecit.

                               (Historia Septem Sapientum 14. Vidua r. 102-103)

Vertaling: Onmiddellijk sneed zij zijn testikels af. Vervolgens voerde zij hen aan de honden.

 

In De zeven meesteren van Rome wordt niet beschreven dat de ballen van de overledene aan de honden gevoerd worden. De Middelnederlandse auteur vond dit waarschijnlijk te grof.

Behalve het kuisen van pikante lezingen had de auteur ook de neiging om Latijnse passages waar magie om de hoek komt kijken te weren.[209] Deze tendens kan misschien iets meer vertellen over zijn karakter. Wellicht druisten de Latijnse gedeelten met magie in tegen de zakelijke natuur van deze down to earth schrijver uit de Lage Landen. Mogelijk stond zijn nuchtere levenshouding hem ook niet toe de onderstaande Latijnse lezing letterlijk te vertalen. Wanneer de ridder uit het exempel Canis bemerkt dat hij zijn trouwe viervoeter onterecht een kopje kleiner gemaakt heeft, verlaat hij huis en haard:

 

[…] et nudis pedibus ad terram sanctam perrexit, ubi toto tempore vite sue vixit.

                               (Historia Septem Sapientum 2. Canis r. 59-60)

Vertaling: […] en hij ging op blote voeten naar het Heilige Land, waar hij zijn hele leven bleef.

 

Het idee dat de ridder op blote voeten het Heilige Land bereikte, stuitte bij de Middelnederlandse auteur mogelijk op ongeloof. Deze passage heeft hij namelijk aangepast: 

 

[…] ende voir over meer totten Heyligen Lande voir alle sijn sonden ende bleef alle sijn daghen dair.

                               (De zeven meesteren van Rome f. 5verso kolom b r. 28-32)

 

Het is denkbaar dat de auteur van De zeven meesteren van Rome het barrevoets afleggen van de afstand naar het Heilige Land voor onuitvoerbaar hield. Wellicht bracht zijn nuchtere realiteitszin hem ertoe de ridder daar per schip te laten arriveren.  

  De auteur van De zeven meesteren van Rome heeft getracht zijn tekst aan te passen aan de wereld van zijn publiek. Het volgende voorbeeld laat dit zien:

 

Civis quidam erat, qui quandam picam habebat, quam multum dilexit, in tantum, quod singulis diebus linguam ebraycam eam docebat.

(Historia Septem Sapientum, 6 Avis r. 1-2)

Vertaling: Er was eens een burger, die een ekster had, die hij heel erg liefhad, zo erg, dat hij haar ieder dag de Hebreeuwse taal leerde.

 

Het was een rijck vrij borger in een stat die hadde een exter die hi seer lief hadde die konde spreken Latijn ende Duyts.

(De zeven meesteren van Rome, f. 9recto kolom a r. 35-38)

In De zeven meesteren van Rome is de talenkennis van de ekster uit het exempel Avis veranderd. De Middelnederlandse auteur ging er waarschijnlijk van uit dat zijn publiek beter vertrouwd was met de Latijnse en de Middelnederlandse taal dan met Hebreeuws. Welk publiek hij mogelijk voor ogen had, is het onderwerp van de volgende paragraaf.

 

 

3. Het primaire publiek van De zeven meesteren van Rome

 

3.1 Geen monniken

 

Net als over de auteur verschaft De zeven meesteren van Rome ook geen concrete aanwijzingen over de primaire doelgroep. De reconstructie van de publiekskring blijft dus een riskante aangelegenheid. Die historie van die seven wijse mannen van Romen laat zich wél uit over het beoogde publiek. In de vroegst bekende Nederlandstalige druk met het zeven wijzen-verhaal, wordt in het incipit het volgende vermeld: 

 

Hier beghint die historie van die seven wijse mannen van Romen […] getranslateert ende overgheset uut Latine in goeden Dietsche op dattet die leke luden oec moghen verstaen.[210]

 

De ‘leke luden’ worden expliciet als de voornaamste doelgroep beschreven. ‘Leken’ kan men als volgt omschrijven: mensen die de septem artes liberalis niet hadden doorlopen en dus geen toegang hadden tot de voorraadschuren van de Latijnstalige schriftcultuur.[211] De auteur van Die historie van die seven wijse mannen van Romen wilde zijn verhaal derhalve toegankelijk maken voor hen die het Latijn niet machtig waren.

Het is zeer aannemelijk dat de auteur van De zeven meesteren van Rome ook op een dergelijk publiek mikte. Ten eerste omdat hij een Latijnse tekst in het Middelnederlands vertaalde. Voor wie Latijn kan lezen, is zo’n vertaling nou niet bepaald een must. Wie deze taal niet beheerst, is gebaat bij een vertaling. Ten tweede omdat hij de sporadische Latijnse passages in zijn tekst altijd van een vertaling voorziet. Ik geef hiervan een representatief voorbeeld uit het exempel Virgilius. De Romeinen straffen hun gierige keizer voor zijn hebzucht:

 

[..] ende leydenen opt Capitolium ende smouten gout ende leechdenen op sinen rugghe ende bondenen ende ghooeten hem dat gesmolten gout in sinen mont ende spraken: ‘Aurum sitisti, aurum bibe!’ Dats te segghen: ‘U heeft nae gout gedorst, nu drinct golt!’

                               (De zeven meesteren van Rome f. 14verso kolom b r. 41-f. 15recto kolom a r. 1)

 

Zo’n begeleidende vertaling impliceert dat de auteur van De zeven meesteren van Rome in eerste instantie schreef voor een publiek dat echt geen letter Latijn begreep. Alleen dan is immers te verklaren waarom hij het noodzakelijk achtte om zelfs kleine en relatief behoorlijk makkelijke Latijnse passages te vertalen. Overigens legde hij de Romeinen in het bovenstaande voorbeeld mogelijk Latijn in de mond om zijn tekst te verlevendigen. Door de inwoners van Rome Latijn te laten spreken, voorziet hij zijn vertaling namelijk van de nodige coleur locale.

            Het feit dat de auteur van De zeven meesteren van Rome zich richt op niet-latinisten wijst erop dat hij de geestelijkheid in eerste instantie niet tot zijn publiek rekende. De clerus redde zich over het algemeen namelijk prima in het Latijn.[212] Ook de soms frivole inhoud van zijn tekst maakt het niet aannemelijk dat hij zich in eerste instantie op monniken, pastoors of kapelaans richtte. Iemand die zich aan God wijdt, zal zich mijns inziens namelijk bij voorkeur tot meer verheven teksten wenden.

 

3.2 Stedelingen

 

In de late middeleeuwen vormen niet-geestelijken die het Latijn onmachtig zijn een grote groep onder de bevolking.[213] Gezien de enorme verbreiding van het zeven wijzen-verhaal over Europa moet deze geschiedenis veel mensen aangesproken hebben.[214] In De zeven meesteren van Rome passeren nogal wat personages de revue waaronder keizers, ridders, burgers, jonge mannen, oude mannen, vrouwen, moeders en kinderen. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de auteur van De zeven meesteren van Rome ook zijn vertaling voor een zeer brede doelgroep schreef. Echter, er zijn aanwijzingen dat hij zich tot één bepaalde groep in het bijzonder richtte.

De auteur van De zeven meesteren van Rome verplaatste het toernooi dat de ridder uit het exempel Canis houdt:

 

Unde semel unum torneamentum sub castro suo proclamari fecerat, […]

(Historia Septem Sapientum 2. Canis r. 15)

Vertaling: Eens organiseerde hij een toernooi op zijn kasteel, […]

 

Op een tijt dede hij een tornoy beroepen inder stat dair hij woende, […]

 

In het Middelnederlands is het kasteel niet langer de plaats van handeling. De auteur van De zeven meesteren van Rome verlegde de aandacht naar de stad. In het volgende voorbeeld heeft hij het hoofdpersonage aangepast. Voorafgaand aan het exempel Avis probeert de derde meester de keizer te overtuigen zijn zoon niet te doden:

 

‘Et cum hoc, si filium tuum propter verbum mulieris occidere velis, tibi posset contingere, sicut quondam contigit uni nobili viro de uxore et pica, quam miro modo dilexit.’

(Historia Septem Sapientum, 5. Narratio r. 95-96)

Vertaling: En bovendien, als jij je zoon vanwege de woorden van je vrouw zult doden, zal je kunnen gebeuren wat eens een edelman met zijn echtgenote en ekster, die hij heel erg liefhad, overkwam.

 

‘Ende wildi uwen soen doden om uwer vrouwen wille soe sal u geschien als enen vrijen riken borgher gesciede met sijnre vrouwen ende met eenre exter die hi seer lief hadde.’

(De zeven meesteren van Rome, f. 9recto kolom a r. 21-22)

 

In het Middelnederlands is in het exempel Avis niet langer een edelman de hoofdfiguur, maar een rijke en vrije burger. Omdat de auteur van De zeven meesteren van Rome de plaats van handeling naar de stad verplaatste en omdat hij een burger in plaats van een edelman tot hoofdpersoon van een exempel bombardeerde, is het denkbaar dat hij probeerde aan te sluiten bij de belevingswereld van stedelingen. Het lijkt erop dat hij hen als primair publiek voor ogen had.

            Tot de inwoners van welke stad de auteur van De zeven meesteren van Rome zich exact richtte, zal wel altijd in het ongewisse blijven. Inhoudelijke aanwijzingen hierover, zoals bijvoorbeeld bepaalde plaatsnamen, ontbreken in de tekst. Het afschrift van De zeven meesteren van Rome uit het Berlijnse handschrift is geschreven in een streektaal die mogelijk uit het gebied langs de IJssel afkomstig is.[215] Daarom is het mogelijk dat deze tekst in een van de Hanzesteden heeft gecirculeerd. Er wordt verondersteld dat kopiisten hun teksten in hun eigen dialect konden neerpennen.[216] Dit betekent dat de autograaf van De zeven meesteren van Rome niet per se voor de inwoners van een Hanzestad bestemd hoeft te zijn geweest. Hij kan voor stedelingen uit een andere streek van De Nederlanden geschreven zijn. Als de autograaf echter wel net als het eerder genoemde afschrift in de IJsselstreek is ontstaan, dan zou De zeven meesteren van Rome in eerste instantie bijvoorbeeld best voor mensen uit Zwolle, Zutphen of Kampen kunnen zijn vervaardigd.

 

3.3 Jonge mannelijke burgers

 

Er wordt wel verondersteld dat de versvorm kenmerkend is voor romans die worden voorgedragen, terwijl de prozaroman zich zou richten tot een publiek dat in staat was zelf te lezen.[217] Uitgaande van deze misschien wankele hypothese was De zeven meesteren van Rome bestemd voor een zelflezend publiek. Deze gedachte wordt ondersteund door het ontbreken van aanwijzingen die het aannemelijk maken dat deze tekst bedoeld was om naar te luisteren. Zo zijn signalen als: ‘Nu hoort……’ en ‘Als ic u tellen sal’ afwezig. Bovendien mengt de verteller zich niet uitdrukkelijk in het verhaal. Juist een evident aanwezige verteller beschouwt men als een beproefd middel om de aandacht van een luisterend publiek vast te houden.[218] Wellicht was De zeven meesteren van Rome dus een zelfleestekst.

De auteur van De zeven meesteren van Rome lijkt zich dan met name op een publiek van onervaren lezers te richten. Ten eerste omdat hij zijn vertaling trachtte te verduidelijken.[219] Ten tweede omdat hij veel inhoudelijk irrelevante verbindingszinnetjes toevoegde die zijn vertaling tot een vloeiender en begrijpelijker geheel maken.[220] Deze twee ingrepen kan men zien als een handreiking aan de ongeoefende lezer. Bovendien is het gebruik van gelijksoortige zinsstructuren kenmerkend voor zijn schrijfstijl. Het onderstaande representatieve voorbeeld laat dit zien:

 

Doe die dach quam doe sat die keyser te recht ende geboet sijnen dienres dat sij sijnen soen voerden totter galghen ende hynghenen daer aen ende datmen pipen ende basuynen voir hem soude laten gaen. Doe die soen gevoert waert doer die stat so quamen die luyde te hoep ende een grote scaer riep ende screyde gemeynlike ende spraken: ‘Och leyder, des keysers enighen soen wilmen verderven.’

 

 

Doen hij aldus waert gevoert totter doot, soe quam die yerste meester Basillas ghenaemt die sat op een schoen ros ende ghemoette hem. Doen Dyoclesianus den meester sach, doe neyche hi hem metten hoefde.

                               (De zeven meesteren van Rome f. 4verso kolom a r. 29-kolom b r.7)  

 

Dergelijke structuren staan misschien voor getrainde lezers een vlotte lezing in de weg. Beginners echter worden er juist door geholpen bij het lezen.[221]

Onervaren lezers vormen dus mogelijk de primaire publieksgroep voor De zeven meesteren van Rome. Dit betekent dat de Middelnederlandse auteur in eerste instantie best voor de jeugd in een stad heeft kunnen schrijven. Het is immers goed denkbaar dat met name jeugdigen nog niet de mogelijkheid hebben gehad zich tot bedreven lezers te ontwikkelen.                       De Middelnederlandse auteur heeft dan waarschijnlijk wel de wat oudere jeugd op het oog gehad. De soms frivole inhoud van het verhaal maakt de geschiedenis voor jonge kinderen misschien minder geschikt.

De auteur heeft er een handje van te snoeien in zich herhalende passages uit de Historia Septem Sapientum.[222] Dit aspect van zijn vertaaltechniek wijst er wellicht op dat hij zijn vertaling heeft willen moderniseren. In de 12e en 13e eeuw getuigde het namelijk van goede smaak om lang en herhalend te vertellen.[223] Misschien verwijderde hij de Latijnse stereotype gedeelten niet enkel om het verhaal aan te passen aan de conventies van zijn tijd. Mogelijk wilde hij aan zijn beoogde publiek te gemoet te komen. Wellicht vermoedde hij dat de jongeren liever een snelle, flitsende en to the point vertaling lazen.

Vooral jonge kerels moeten De zeven meesteren van Rome hebben kunnen waarderen. Verhalen over gemene, sluwe meiden die oude mannen in de luren leggen, lijken met name voor hen aantrekkelijk. Bovendien is de held van het verhaal, de prins Dioclesianus, net iets ouder dan zij mogelijk waren (23 jaar).[224] Hij is dus echt iemand om tegen op te kijken. Ook de sporadisch aanwezige lering is wellicht speciaal voor hen bestemd. In een van de twee toegevoegde lessen wordt bijvoorbeeld geleerd (jonge) vrouwen te wantrouwen.[225] Ondanks deze moralisering die hoofdzakelijk jonge mannen zich ter harte konden nemen, diende De zeven meesteren van Rome toch voornamelijk ter vermaak: in het kaderverhaal en de exempelen zijn expliciete lessen meestal afwezig.[226]      

De ouders van de lezende jongelui zullen behoorlijk vermogend geweest zijn. Enkel wanneer zij over meer geld beschikten dan nodig was om in de eerste levensbehoeften te voorzien, konden zij zich de luxe permitteren om boeken voor hun kroost aan te schaffen.[227] Waarschijnlijk waren zíj zeer content met de neiging van de auteur van De zeven meesteren van Rome om zijn Latijnse origineel te kuisen. Hun jongens raakten nu in elk geval niet oververhit bij het lezen.        

 

 

4. Conclusie

 

Tussen 1350 en 1475 is De zeven meesteren van Rome aan het perkament of het papier toevertrouwd. Het is denkbaar dat deze tekst in eerste instantie geschreven is voor jonge mannelijke burgers uit Zwolle, Zutphen of Kampen door een wereldlijke en nuchtere auteur. Deze adolescenten waren van goede komaf en lazen het verhaal voor hun plezier.  

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Deze afbeelding is eerder verschenen als een houtsnede in: Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Delft: Jacob van der Meer 1483. Utrecht, Universiteitsbibliotheek.

[2] Zie hiervoor: Elbern 1977, dl. 7, kolom 1837.

[3] Deze samenvatting is gebaseerd op: Engels 1998, p. 365-367, op De Bree 1993, p. 63-65 en op Campbell 1907, p. xi-xii.

[4] Zie: Stallaert 1889. Naast Van den VII vroeden van binnen Rome bevat het ‘Cheltenhamse’ handschrift ook een Middelnederlandse vertaling van de Roman de la Rose, de Eerste Partie van Maerlants Spiegel Historiael en een aantal kleinere stukken, te weten twee hekeldichten en drie boerden. Zie hiervoor: Hegman 1988, p. 67. en Biemans 1997, deel II, p. 431.

[5] Het signatuur van het te Berlijn bewaarde handschrift is als volgt:  MS Germ fol. 1001. Een beknopte beschrijving van het handschrift en een kopie van de tekst die hij bevat, zijn respectievelijk als bijlage 2 en 3 in deze scriptie opgenomen. Er bestaat (nog) geen moderne editie van deze tekst. Hij is eenmaal aan een verkennend onderzoek onderworpen. Zie hiervoor: Van Rijnbach 1940, p. 262-275. 

[6] Deze Latijnse tekst is zeer recentelijk uitgegeven door Roth. Zie hiervoor: Roth 2004.

[7] Zie: noot 5 van dit hoofdstuk.

[8] Zie: Roth 2004 deel 1.

[9] Zie bijvoorbeeld: Runte 1974, p. xi, Gilleland 1981, p. xvi, Speer 1989, p. 11 en Engels 1998, p. 376.

[10] De genoemde overeenkomsten tussen de raamverhalen worden ook genoemd in: Gilleland 1981, p. xvi, Speer 1989, p. 14 en Engels 1998, p. 376.

[11] Goedeke verleende de Latijnse titels aan de exempelen. Zij zijn vervolgens gangbaar geworden in het onderzoek. Zie: Goedeke 1866. Onder andere in Campbell 1907, p. xv en Speer 1989, p. 14. wordt vermeld dat de meeste Oosterse en Westerse versies 4 exempelen gemeenschappelijk hebben. 

[12] De theorie dat verhalen op verschillende plaatsen en in verschillende tijden onafhankelijk van elkaar kunnen zijn ontstaan, is ontwikkeld door Bédier. Zie bijvoorbeeld: Bédier 1925. 

[13] Over de precieze ontstaansdatum bestaat verschil van mening. In Campbell 1907, p. xii wordt als ontstaansdatum voor deze tekst de 10e eeuw genoemd. In Runte 1974, p. xiv, Gilleland 1981, p. xv en Engels 1998, p. 376 wordt vermeld dat hij in de 10e of 11e eeuw moet zijn ontstaan.

[14] Zie bijvoorbeeld: Gilleland 1981, p. xiv.

[15] De titels van de Oosterse versies en een korte beschrijving ervan zijn onder andere terug te vinden in Campbell 1907, p. xi-xv en Speer 1989, p. 15. Wie meer wil weten, verwijs ik naar de website: http://myweb.dal.ca/hrunte/ABSupp.html. Op deze website is een bibliografie raadpleegbaar waarin de in 1984 verschenen analytische bibliografie met publicaties over de Zeven wijzen en het Boek van Sindībad (Runte e.a. 1984) onder de bezielende leiding van Runte voortdurend wordt uitgebreid met eerder vergeten studies, nieuwe publicaties en zelfs recent ontdekte primaire teksten. In het vervolg van deze bijdrage verwijs ik naar deze website met de term ‘digitale bibliografie’.

[16] Zie hiervoor bijvoorbeeld: Runte 1974, p. xiii, Speer 1989, p. 13 en de inleiding bij de digitale bibliografie.

[17] Zie: Keller 1836, p.iii. Hij noemt hier ook andere Arabische kroniekschrijvers die gewag maken van een Indiaas origineel.

[18] Zie: Keller 1836, p. xvi.

[19] Voor een overzicht van aanhangers van deze theorie tot 1959, zie Perry 1959/1960, p. 37-38.

[20] Zo komen de werken van de 9e-eeuwse Arabische kroniekschrijvers Al- Ya’ quobi en Ishaq an- Nadim boven

water die melding maken van een Indiase komaf. Zie hiervoor respectievelijk: Hilka 1912, p. vii en Misrahi 1933, p. x.

[21] Zie bijvoorbeeld: Benfey 1866, p. 177 en Clouston 1884, p. xxi.

[22] Zie bijvoorbeeld: Schmidt 1928, p. 8, Misrahi 1933, p. 10 en Runte 1974, p. xii.

[23] Zie voor deze gedachte bijvoorbeeld: Speer 1989, p. 15.

[24] Zie hiervoor: Crosland 1956, p. 1-12 en Perry 1959/60, p. 1-94.

[25] Er zijn bijvoorbeeld verschillen tussen de Oosterse en Westerse raamverhalen. De verdedigers van de prins vertellen in het Boek van Sindībad ieder meerdere exempelen en niet een enkel verhaaltje, zoals gebruikelijk in de Zeven Wijzen-traditie. Bovendien wordt het prinsje in de Westerse versies opgevoed door de zeven wijzen samen en niet door een enkele leermeester. Daarenboven wordt hij daar verdedigd door de wijzen en niet door raadgevers van de keizer. Zie bijvoorbeeld: Campbell 1907, p. xv-xvii en Misrahi 1933, p. xi-xii. Campbell en Misrahi zijn tevens de belangrijkste verdedigers van de theorie dat de Oosterse stof via orale transmissie in Europa belandde.

[26] Overgenomen uit Runte 1974, p. xiv-xv.

[27] Hilka en Epstein zijn de belangrijkste vertegenwoordigers van deze theorie. Zie: Hilka 1912, p. xxi en Epstein 1967, p. 6-7 en p. 35-36.

[28] Bij het formuleren van deze terminus a quo gaat Runte ervan uit dat Epsteins observaties wat betreft de ouderdom van Mischle Sendebar correct zijn. Epstein laat zien dat de naam Sendebar voorkomt in een

Hebreeuwse vertaling van de Kalilah en Dimnah uit de 10e eeuw. Hieruit trekt hij de conclusie dat de auteur van deze vertaling de Mishle Sendebar gekend moet hebben en dat de Hebreeuwse versie dus 300 jaar ouder is dan traditioneel gedacht wordt en uit de 10e eeuw stamt. (Epstein 1967, p. 18.) Als men dan, net als Runte, veronderstelt dat de Mishle Sendebar het intermediair is tussen de Oosterse en Westerse versies, moet men wel concluderen dat de eerste Europese versie niet voor de 10e eeuw kan zijn ontstaan. Zie: Runte 1974, p. xix.

Bij de bepaling van deze terminus ad quem gebruikt Runte Paris’ datering van het oudst bewaarde handschrift met het zeven wijzen-verhaal en Campbells datering van het verloren Westerse origineel. Paris meent dat het oudste exemplaar in ongeveer 1155 is ontstaan. (Paris 1905, p. 247.) Campbell neemt dit jaartal als uitgangspunt en stelt dan dat het niet bewaard gebleven Westerse origineel dus uit ongeveer 1150 stamt. (Campbell 1907, p. xx) Zie Runte 1974, p. xvii-xix.  

[29] Zie voor een overzicht: Speer 1989, p. 16.

[30] Zie: Campbell 1907, p. xvii.

[31] Zie: Runte e.a. 1984, p. xi.

[32] Zie: noot 7 van dit hoofdstuk.

[33] Zie bijvoorbeeld: Runte e.a. 1984, p. 64.

[34] Zie: Paris 1966, p. i-xliii. Deze studie is een onveranderde herdruk van de tekst uit 1876.

[35] Zie: Campbell 1907, p. xxii.

[36] Zie: Speer 1989, p. 88.

[37] In geen enkele mij bekende studie worden de verschillen tussen de Franse versies zo helder uiteengezet als in Campbell 1907. Voor zijn beschrijving van versie K, zie Campbell 1907, p. xxvii-xxviii. Speer heeft een nieuwe editie van versie K verzorgd: Speer 1989. Eerder heeft Keller deze versie in een wetenschappelijke uitgave uitgebracht. Zie Keller 1836.

[38] Deze tekst is opnieuw uitgegeven door Speer. Zie: Speer 1989.

[39] Zie: Campbell 1907, p. xxx-xxxi. Deze tekst is uitgegeven door Paris. Zie Paris 1966.

[40] Zie: Campbell 1907, p. xxxi. Leroux de Lincy heeft de enige editie van deze tekst gemaakt. Zie: Leroux de Lincy 1838.

[41] Voor dit aantal zie: Runte e.a. 1984, p. 92-94 en de digitale bibliografie.

[42] Zie: Campbell 1907, p. xxxiii. Plomp heeft een representant van versie A als bijlage in zijn studie opgenomen. Zie: Plomp 1899.

[43] Zie: Engels 1998, p. 378.

[44] Zie: Runte 1974, p. xxii.

[45] Zie: Campbell 1907, p. xxix-xxx. Runte heeft de vroegste representant van versie M in een wetenschappelijke editie uitgebracht. Zie Runte 1974.

[46] De overgeleverde manuscripten die tot de versies C en K behoren, zijn afschriften uit de late dertiende eeuw. De eerste representanten van deze versies zullen daarom wel in de eerste helft van die eeuw vervaardigd zijn. Zie: Speer 1989, p. 67. Naar versie D is heel weinig onderzoek gedaan, ik vermoed dat zij midden 13e eeuw tot stand is gekomen. De datering van versie L hangt samen met hoe men haar ontstaansgeschiedenis ziet: stamt zij af van versie A of stamt versie A af van haar? In het eerste geval is zij vroeg in de 13e eeuw ontstaan, in het laatste geval later. Vgl. Campbell 1907, p. xxxv en Paris 1966, p. xi. Ook versie A kent haar oorsprong in de 13e eeuw, maar Franse tekstgetuigen van deze versie blijven ook in de 14e en 15e eeuw het licht zien. Zie bijvoorbeeld: Campbell 1907, p. xxxiv. De vroegst overgeleverde vertegenwoordiger van versie M is uit 1277 afkomstig, zo stelde Runte na bestudering van de watermerken vast. De overige drie bekende representanten van deze versie kunnen waarschijnlijk in de 15e eeuw worden geplaatst. Zie: Runte 1974, p. xxiv-xxxii.

[47] De eerste datering is geopperd door Paris, maar wordt niet door hem uitgelegd. Waarschijnlijk vanwege zijn gezaghebbende status en zijn zeer grote kennis van de Zeven Wijzen hebben latere onderzoekers het door Paris voorgestelde jaartal steeds weer geciteerd. Zie: Paris 1905, p. 247 en bijvoorbeeld Campbell 1907, p. xv en Runte e.a. 1984, p. xii. Op basis van formele eigenschappen en inhoudelijke aspecten van de bestaande versies komt Speer tot haar datering van het origineel. Volgens haar wijst bijvoorbeeld het voorkomen van achtlettergrepige versregels en de beschrijvingen van de kledij van vrouwen in de oudst bewaard gebleven versie, K, op de periode 1155-1190.  Zie: Speer 1989, p. 67-69.

[48] Zie: Paris 1966, p. iii-xxviii.

[49] Campbell beargumenteert bijvoorbeeld dat A de bron van L is en niet andersom door te wijzen op het samengestelde karakter van laatstgenoemde versie. Zie: Campbell 1907, p. xxxv. Runte e.a. 1984 sluiten zich bij Campbell aan. Zie: Runte e.a. 1984, p. 64. Smith beschouwt aan de ene kant C en D en aan de andere kant K en het tweede gedeelte van A als twee verschillende families vanwege het verschil in de volgorde van de handelingen in sommige exempelen. Zie: Smith 1912, p. 1-68. Speer voegt aan Smith’s observaties toe dat de familie CD ontstaan is uit een verloren gegaan model α en de familie KA2 uit een verloren gegaan model β. Zowel model α als β hebben volgens haar V als directe bron. Ten slotte gelooft Runte niet dat de auteur van M gebruik maakte van een verminkt manuscript van A. Hij meent dat een onbekende schrijver een volledige redactie van A tot zijn beschikking had en aan de hand daarvan een introductie schreef op Le Roman de Marques de Rome. Zie: Runte 1974, p. lvi.

[50] Zie: Campbell 1907, p. xxiii-xxiv.

[51] Voor zover mij bekend is, hebben alleen Paris en Campbell zich met het verband tussen versie S en de zes Franstalige versies beziggehouden. Zij heeft met versie L overeenkomstig dat de verhalen Roma en Inclusa ontbreken en vervangen zijn door Filia en Noverca en daarom achten beide wetenschappers het zeer waarschijnlijk dat S de bron was van L. Zie: Paris 1966, p. xvi en Campbell 1907, p. xxiv.

[52] Deze overeenkomsten heb ik ontleend aan: Engels 1998, p. 378-379 en Runte e.a. 1984, p. xiv.

[53] Deze verschillen heb ik ontleend aan Engels 1998, p. 378-379 en Speer 1989, p. 17.

[54] Deze datering en auteursnaam zijn af te leiden uit de proloog van het werk. Daarin geeft Johannes de Alta Silva namelijk zijn naam prijs en valt te lezen dat hij het werk opdraagt aan de bisschop Bertrand van Metz. Deze geestelijke bekleedde gedurende de periode 1184-1212 zijn ambt. Zie: Gilleland 1981, p. vii.

[55] De zinsnede in zijn proloog waarin Johannes stelt dat hij verhalen heeft neergeschreven die hij gehoord, maar niet gezien heeft: ‘qua non ut visa sed ut audita ad delectationem et utilitatem legentium’ en de overeenkomsten tussen de Dolopathos en de Zeven Wijzen maken dit aannemelijk. Vgl. Speer 1989, p. 18 en Gilleland 1981, p. vii.

[56] Zie: Campbell 1907, p. xvii-xix en Engels 1998, p. 379.

[57] O.a. Campbell noemt deze manuscripten. Campbell 1907, p. xxii.

[58] Zie: Engels 1998, p. 378.

[59] Zie voor een overzicht van deze traditie: Van Buuren 1982, p. 105-177. 

[60] Zie: Engels 1998, p. 378.

[61] Voor wie meer wil weten over de genoemde vertalingen en bewerkingen in de andere talen en over de Engelstalige traditie verwijs ik naar de Runte e.a. 1984 en de digitale bibliografie. Deze twee bronnen sommen per taal de anderstalige teksten op die versie A representeren. Bovendien vindt men daar de studies die er over gepubliceerd zijn. Hier zijn ook de publicaties te vinden die zich met de Engelstalige traditie bezighouden.

[62] Zie voor deze verdeling in subversies: Campbell 1907, p. xxviii. Wie meer wil weten over de Italiaanse

versie I, zie Runte e.a. 1984 en de digitale bibliografie.

[63] Zie ook Campbell 1907, p. xxiv voor de beschrijving van deze kenmerken van versie H.

[64] In Roth 2004, dl. 1 p. 20-109 wordt een beschrijving van deze handschriften en drukken gegeven.

[65] Zie: Engels 1998.

[66] In Roth 2004, dl. 1 p. 7-9 worden deze lokalisering en datering besproken.

[67] Zie voor Paris’ oordeel: Paris 1966, p. xxxi.

[68] Zie: Buchner 1889.

[69] In Roth 2004, dl. 1 p. 177-182 worden deze criteria gegeven.

[70] Zie: Roth 2004, dl. 1 p. 171-175.

[71] Deze versregels zijn overgenomen uit Plomp 1899, p. 10. Hij citeert uit Spiegel Historiael ed. De Vries en Verwijs 1e dl. p. 92. (1e Partie IIe boek, XLVIII vs. 15-20)

[72] Zie: Plomp 1899, p. 10-11.

[73] Zie bijvoorbeeld: Stallaert 1889, p. ix-x. Zie ook: Plomp 1899, p. 8.

[74] Zie: Claassens 1998a, p. 299.

[75] Zie: Stallaert 1889.

[76] De redenen die hiervoor gegeven worden, zijn o.a. dat zowel na vers 2169 als na vers 2184 een rijmregel ontbreekt en dat er naast Brabantse ook Vlaamse lagen in de tekst aanwijsbaar zijn. Zie: Plomp 1899,  p. 7, Biemans 1997, deel II, p. 427, Van den Berg 1986, p. 317-318 en Van den Berg 1987, p. 25.

[77] Zie: Hegman 1988, p. 68 en Biemans 1997, deel II, p. 427. Hegman meent dat het handschrift in de 2e helft van de 14e eeuw is ontstaan. Biemans denkt echter aan de 1e helft van de 14e eeuw.

[78] Zie hiervoor: Hegman 1988, p. 67 en Biemans 1997, deel II, p. 431.

[79] Zie: Van Rijnbach 1940, p. 262-275. Vervolgens is deze tekst slechts in twee publicaties genoemd: De Bree 1993, p. 67 en Engels 1998, p. 378. De Bree moedigt er in zijn artikel toe aan onderzoek te verrichten naar de grondtekst, datering en dialectsoort van deze tekst. Engels merkt enkel het bestaan van het handschrift op.

[80] Op grond van bestudering van de watermerken concludeert Van Rijnbach: ‘Het papier vertoont twee watermerken, als volgt: fol. 1-4 van de 1ste septern een P, die het meest overeenkomt met Briquet nr. 8580: Namen 1469-1492 enz., Antwerpen 1479-’94; Brugge 1483-’94; Utrecht 1487-’91; den overigen bladen van het hs. hebben als watermerk de ossekop, zonder neusgaten, stomp en met het St. Andrieskruis; Briquet nr. 14239: Namen 1478, 1480; Brugge 1478; Utrecht 1480 en De Stoppelaar nr. 23 vertonen de meeste overeenkomst, hetgeen wijst op de tijd kort vóór 1494.’ Zie: Van Rijnbach 1940, p. 267. Hij is dus niet verder gekomen dan het opsommen van een aantal watermerken die redelijk wat overeenkomsten vertonen met de watermerken van het papier van het handschrift.

[81] Zie voor dit citaat: Van Rijnbach 1940, p. 270.

[82] Zie: Roth 2004.

[83] Hij meent dat de Ossenkop, de eerste van de twee watermerken die het handschrift kent, een variant is van Piccard, Wasserzeichen Ochsenkopf IX, 183-188, dat in de periode 1469-1480 in Nederland voorkomt. Het tweede watermerk, een Letter P, hoort bij het Type, dat in Piccard, Buchstabe P in groep IV beschreven wordt.

[84] Ik dank dr. Overgaauw, de wetenschappelijk medewerker Heydeck en dr. Biemans voor de tijd die zij belangeloos in dit onderzoek naar de datering hebben gestoken. Hun observaties en ideeën zijn mij per e-mail toegezonden en zijn niet in publicaties te vinden.

[85] Zie: Botermans 1898a. Bij deze uitgave werd gebruik gemaakt van letters die tussen 1470 en 1480 gesneden zijn, waardoor het werk een behoorlijk authentiek karakter draagt. Een recentere editie van een gedrukte Nederlandstalige tekst over de zeven wijzen bestaat niet.

[86] Zie: Runte e.a. 1984, p. 35-37, Debaene 1951, p. 204-205, Van Rijnbach 1940, p. 274, Te Winkel 1901-1909, p. 490, Botermans 1898b, p. 69-81 en Stallaert 1889, p. vii-viii.

[87] Zo heeft bijvoorbeeld Mateboer bij haar bibliografie van Nederlandse romans twee nog onbekende drukken gevonden. Zie: Mateboer 1996, p. 470.

[88] Zie: Botermans 1898b, p. 63-64.

[89] Het gepresenteerde overzicht van de drukken uit de verschillende bibliografieën zal er hopelijk voor zorgen dat onderzocht zal worden of de drukken die Botermans niet in zijn vergelijking betrokken heeft wel inhoudelijk afwijken van de tekst uit 1479. Misschien heeft zich in die boeken een andere Zeven Wijzen-traditie ontwikkeld.

[90] Zie: Stallaert 1889, p. vii.

[91] Zie hiervoor ook: Van Rijnbach 1940, p. 271.

[92] Met name de drukken met de nummers 4, 8 en 9 lijken dan in aanmerking te komen: zij zijn op Vlaamse bodem gedrukt.

[93] Hij noemt noch de titel, noch het paginanummer van de studie waarin Aubertin deze tekst zou behandelen. Vlg. Stallaert 1889, p. vii.

[94] Vgl: Aubertin 1876-1878.

[95] Zie: Serrure 1873, 2e partie, p. 172.

[96] Zie voor deze argumentatie: Van Rijnbach 1940, p. 269. Ten eerste wijst hij op de overeenkomsten tussen de beschrijving van de tekst uit de bibliotheek van Serrure en De zeven meesteren van Rome: ook laatstgenoemde tekst is geschreven in Middelnederlands proza en dateert uit het eind van de 15e eeuw. Dat hij geen sporen van een vroegere versificatie bevat, neemt Van Rijnbach niet serieus. Volgens hem speelde de opvatting dat alle middeleeuwse prozavolksboeken omwerkingen zouden zijn van vroegere berijmde teksten de schrijver van deze aantekening parten. Een reden waarom de keizer in de Franse beschrijving een andere naam draagt dan in De zeven meesteren van Rome geeft Van Rijnbach niet.

[97] De in de catalogus van Serrures bibliotheek beschreven tekst is op een veiling gekocht door Kockx, een Antwerpse boekhandelaar. Hij bood hem in 1876 te koop aan. Als hij dezelfde tekst is als De zeven meesteren van Rome, dan is hij snel daarna in de Staatsbibliotheek van Berlijn terecht gekomen. Zie hiervoor: Van Rijnbach 1940, p. 269. Als hij een andere getuige is, dan ontbreekt na het aanbod van Kockx elk spoor…

[98] Ook in Stallaert 1889, p. xvi-xviii. en in Botermans 1898b, p. 64 wordt dit curieuze document besproken. 

[99] Voor Versie H heb ik de Historia Septem Sapientum, De zeven meesteren van Rome en Die historie van die seven wijse mannen van Romen als representanten genomen, voor versie A gold Van den VII vroeden van binnen Rome als tekstgetuige.

[100] Stallaert gaf Van den VII vroeden van binnen Rome uit. Zie: Stallaert 1889. In hetzelfde jaar wordt er al hevige kritiek op dit werk geuit. Stoett roept op het maken van edities in het vervolg over te laten aan degenen die een ‘degelijke en grondige studie van onze middeleeuwsche taal en hare syntactische eigenaardigheden hebben gemaakt.’ Zie: Stoett 1889, p. 539. Vgl. voor Stallaerts reactie hierop: Stallaert 1890. In zijn repliek wijst Stoett vervolgens nogmaals op de grammaticale onkunde van zijn opponent en ook op allerlei inconsequenties in diens editie. Zie: Stoett 1890, p. 314-316. Stallaert hult zich daarna in een veelzeggend zwijgen. Botermans verzorgde een editie van Die historie van die seven wijse mannen van Romen. Zie: Botermans 1898a. Bij deze uitgave werd gebruik gemaakt van letters die tussen 1470 en 1480 gesneden zijn, waardoor het werk een behoorlijk authentiek karakter draagt en waardoor de wetenschap zich erg moet behelpen. 

[101] Plomp schreef een proefschrift waarin hij op zoek gaat naar de bron die de dichter van Van den VII vroeden van binnen Rome gebruikt heeft. De Franse tekst die volgens hem het dichtst bij de Middelnederlandse verstekst staat, geeft hij als een bijlage in zijn dissertatie. Ook geeft hij enkele karakteristieken van de Middelnederlandse dichter die naar zijn inzicht geen slaafs navolger was, maar nu niet bepaald een vakman. Hij zou vooral ten behoeve van het rijm veranderingen hebben doorgevoerd. Zie hiervoor: Plomp 1899.

De Neef had nog voor de studie van Plomp een taalkundige etude aan de VII Vroeden gewijd. Zie: De Neef 1897. Anno 2005 hebben deze verouderde taalkundige ideeën de wetenschap niets meer te bieden.

Botermans schreef een dissertatie waarin hij Die historie van die seven wijse mannen van Romen vergelijkt met het Latijnse incunabel uit Keulen uit 1473. Hij meent dat deze Latijnse tekst de bron van het Middelnederlandse drukwerk vormt. Deze vergelijking laat volgens hem de aangename en vloeiende stijl van de vertaler zien die bovendien een voorliefde voor tautologieën en latinismen heeft. Zie hiervoor: Botermans 1898.

Inmiddels zijn er veel meer Franse en Latijnse teksten bekend, waardoor de studie naar de mogelijke bron veel preciezer kan worden uitgevoerd. Voor de Franse versie A vgl. hiervoor: Runte e.a. 1984 en de digitale bibliografie. Voor de Latijnse versie H vgl. hiervoor: Roth 2004, dl. 1 p. 15-109.  Plomps en Botermans’ onderzoeken zullen nu dus veel nauwkeuriger kunnen worden overgedaan, waardoor de resultaten betrouwbaarder zullen zijn. Ik meen de bron voor Die historie van die seven wijse mannen van Romen te hebben vastgesteld. In het jaar 1479 rolde bij Leeu niet alleen deze Middelnederlandse tekst van de pers met het verhaal over de zeven wijzen, maar ook een Latijnse. Volgens mij is hij de bron voor Die historie van die seven wijse mannen van Romen geweest. Deze Latijnse bron wordt o.a. in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel bewaard onder het signatuur: A 1789. Zie Roth 2004, dl. 1 p. 102 voor een verdere beschrijving van deze incunabel. Ik hoop in de toekomst deze twee teksten met elkaar te vergelijken.

[102] Van den Berg probeert in twee artikelen Middelnederlandse rijmteksten te lokaliseren, waarbij hij ook ingaat op Van den VII vroeden van binnen Rome. Zie: Van den Berg 1986, p. 313-322 en Van den Berg 1987, p. 1-36. Op basis van de gebruikte rijmwoorden, de gehanteerde verstechniek en de inhoud concludeert hij dat dit gedicht geschreven is door een Vlaamse dichter aan het Brabantse hof. Vervolgens is er volgens hem een westelijke kopiist aan het werk geweest die Brabantse rijmen wegwerkte. Dat de tekst toch een Brabantse kleur draagt is te

danken aan een Brabantse bewerker die daarna de westelijke kenmerken probeerde weg te moffelen. Zie hiervoor: Van den Berg 1986, p. 315-319 en Van den Berg 1987, p. 24.

Van de Wijer en Claassens gaan in op de relatie tussen de Seghelijn en Van den VII vroeden van binnen Rome. Volgens de eerste wilde de Vlaamse dichter van die ridderroman de zeven wijzen een voorgeschiedenis verschaffen. Zie: Van de Wijer 1986, p. 75. Claassens vult aan dat hij dan ongetwijfeld Van den VII vroeden van binnen Rome hiervoor als bron gebruikt moet hebben. Zie: Claassens, 1998b, p. 29 noot 14. Dit idee is misschien te stellig omdat er een inhoudelijke discrepantie tussen de zeven wijzen uit de Seghelijn en die uit de VII vroeden bestaat. In de Seghelijn zijn de wijzen in een week tijd verwekt en moeten ze dus ongeveer dezelfde leeftijd hebben. In de VII Vroeden wordt juist de indruk gewekt dat er jonge en oude wijzen zijn. Bij hun introductie geeft de dichter van iedere wijze namelijk een uiterlijke schets waaruit duidelijke leeftijdsverschillen te herleiden zijn. Hij schrijft dat Bauxillas en Cathoen grijze haren hebben van ouderdom; Jesse daarentegen heeft krullend blond haar en geen snor of baard. Vgl. Stallaert 1889, vss. 49-54, vss. 115-120, vs. 149 en vs. 153. Eenmaal wordt zelfs expliciet vermeld dat er een jonge wijze is. Over Mauras wordt het volgende vermeld: Hi was jonc man ende vroet. Vgl. Stallaert 1889, vs. 3526.

Claassens oppert ook de hypothese dat er zoveel onzuiver rijm in Van den VII vroeden van binnen Rome staat omdat het bedoeld was voor de zelfleespraktijk. Het belang van zuiver rijmende tekst was bij voordracht immers veel groter. Zie: Claassens 1993, p. 166-167. Deze veronderstelling kan mijns inziens van de hand worden gewezen. In de tekst zijn namelijk talloze plaatsen te vinden waar expliciet een publiek van luisteraars wordt aangesproken. Zie voor een uitgebreid overzicht van dergelijke passages: Plomp 1899, p. 81-82.

[103] In de 19e eeuw zijn voor Botermans’ studie twee publicaties over dit onderwerp verschenen. De hierin te berde gebrachte standpunten zijn inmiddels volkomen achterhaald. Zo wordt bijvoorbeeld een druk uit 1483 als oudst overgeleverde bron beschouwd. Zie hiervoor: Van den Bergh 1976 (herdruk) en Rogge 1885. Debaene heeft in 1951 in zijn standaardwerk over volksromans een zeer uitgebreide en gedetailleerde samenvatting van Die historie van die seven wijse mannen van Romen gegeven. Zie: Debaene 1951, p. 199-203.  Pleij omschrijft deze tekst als ‘een praktische gids voor het juiste gedrag in het dagelijkse leven.’ Zie: Pleij 1992, p. 240. Tenslotte bespreekt De Bree deze tekst samen met vier andere werken uit het fonds van Leeu. Zie: De Bree 1993, p. 61-77.  

[104] Zie: Van Rijnbach 1940, p. 262-275. Vervolgens is deze tekst slechts in twee publicaties genoemd: De Bree 1993, p. 67 en Engels 1998, p. 378. De Bree moedigt er in zijn artikel toe aan onderzoek te verrichten naar de grondtekst, datering en dialectsoort van deze tekst. Engels merkt enkel het bestaan van het handschrift waarin hij voorkomt op.

[105] In Nederlandse Literatuur, een geschiedenis wordt met geen woord gerept over de Zeven Wijzen. En ook in Handgeschreven wereld, Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen komt de traditie niet terug. En dat terwijl bijvoorbeeld Te Winkel, hoe men het ook wendt of keert een reus uit het vakgebied, de nodige aandacht aan de hem bekende verstekst en drukken schonk.Vgl.: Van Oostrom en Hogenelst 1995, Schenkeveld-

Van der Dussen e.a. 1998 en Te Winkel 1973 (herdruk). Voor Te Winkel over Van den VII vroeden van binnen Rome zie: Te Winkel 1973, dl. 1 p. 315- 323. Voor de drukken zie: Te Winkel 1973, dl. 2 p. 307-309.

[106] Zie: De zeven meesteren van Rome, f. 23recto kolom a r. 16-33 en Die historie van die seven wijse mannen van Romen, f. i5recto- f. i5verso.

[107] Zie: Van Gorp 1978, p. 13-45 voor een overzicht van de kenmerken van een picareske roman.

[108] Zie: De zeven meesteren van Rome, f. 24verso kolom b r. 19- f. 30recto kolom a r. 14 en Botermans 1898a,

f. k2recto-f. m5recto.

[109] Getuige bijvoorbeeld Mateboers bibliografie van Nederlandstalige romans. Zie: Mateboer 1996.

[110] Degene die een nauwkeuriger idee wil krijgen van wat er tegenwoordig allemaal in het onderzoek speelt, kan te rade gaan bij Runte e.a. 1984 of moet eens grasduinen in de digitale bibliografie. Naast overzichten van alle bekende teksten met het zeven wijzen-verhaal, vindt men hier bijvoorbeeld ook Poolse of zelfs Japanse bijdragen.   

[111] Zie bijvoorbeeld: Foehr-Janssens 1995 en Speer 1995 en 1996.

[112] Zie respectievelijk: Runte 1989 en Gilleland 1982.

[113] Zie: Steinmetz 1997.

[114] Zie respectievelijk: Van Buuren 1982, Speer 1989 en Roth 2004.

[115] Zie ook: Van Oostrom 1981, p. 9 en p. 57 en vooral Besamusca 1991, p. 11.

[116] In dl. 1 p. 231-481 van Roth 2004 vindt men deze basislezing en haar variantenapparaat. Op p. 172 van dit deel vermeldt Roth dat subversie I en II vrijwel woordelijk overeenkomen.

[117] Van bijvoorbeeld sommige werken van Christine de Pizan wordt aangenomen dat zij autografen zijn omdat in die teksten wordt vermeld dat zij door haarzelf zijn neergeschreven. Zie hiervoor o.a.: Chavannes-Mazel 2004, met name p. 159.

[118] Door bijvoorbeeld het werk van Duinhoven heeft men veel meer inzicht gekregen in de wijze waarop versteksten veranderen door fouten, correcties en ingrepen van kopiisten. (Zie bijvoorbeeld: Duinhoven 1975-1981 en Duinhoven 1986, p. 58-64 en p. 123-127.) Echter bij het proberen te bepalen of een tekst een autograaf is of niet, is ook zijn werk minder bruikbaar. Bovendien richt hij zich op teksten in verzen die kopiisten vaak vanwege versvulling aanpasten. De zeven meesteren van Rome is in proza geschreven waardoor een kopiist geen rekening met rijmdwang heeft te houden. Pogingen te achterhalen of men al dan niet met een afschrift van doen heeft, kenmerken zich door subjectiviteit. De uiteindelijke keuze is sterk afhankelijk van hoe zowel tekstinterne als externe gegevens geïnterpreteerd worden.   

[119] Zie bijvoorbeeld Van der Poel 1989, p. 80 waar zij in navolging van Heeroma schrijft dat voor de Vlaamse Rose geldt dat handschrift A een zuiverder beeld geeft van de oorspronkelijke tekst dan handschrift B.

[120] Zie: Roth 2004, p. 1 en p. 171-175.

[121] Ik ben me er van bewust dat deze argumentatie niet de ultieme en doorslaggevende reden vormt De zeven meesteren van Rome als een afschrift te beschouwen. Uit te sluiten valt bijvoorbeeld niet dat de Middelnederlandse auteur een Latijns werkexemplaar gebruikte dat uit de late 15e eeuw stamt. Echter, zo lang het onomstotelijke bewijs niet geleverd is dat deze tekst een autograaf is, beschouw ik haar voorlopig als een afschrift.

[122] Op deze vooronderstelling valt het een en ander af te dingen. Ik acht het echter zeer geloofwaardig dat vertalers in het algemeen bewuster en nauwkeuriger omsprongen met hun tekst dan kopiisten die bijvoorbeeld vanwege de eentonigheid van hun arbeid vaak fouten maakten en onzorgvuldiger werkten. Vgl. Duinhoven 1986, p. 58.  

[123] Dit is een ander geval dan de weglating van sprekersvermeldingen waar in Besamusca 1991, p. 52-56 over gesproken wordt. Daar blijkt namelijk uit het antwoord dat een andere persoon spreekt.

[124] Andere hiaten waardoor onlogische passages ontstonden, zijn te vinden in: f. 1verso kolom a r. 25, f. 2verso kolom b r. 4, f. 2verso kolom b r. 22, f. 3verso kolom b r. 25, f. 4recto kolom a r. 19, f. 4recto kolom b r. 26, f.

5verso kolom a r. 21, f. 6recto kolom b r. 15, f. 6verso kolom b r. 40, f. 7verso kolom a r. 44, f. 8recto kolom b r. 10, f. 12recto kolom b r. 3 en f. 16recto kolom b r. 24. 

[125] In het variantenapparaat van Roth komt de lezing waarin de zinsnede tussen het eerste en tweede vidisset ontbreekt niet voor. Vgl. Roth 2004, dl. 1 p. 360. Het werkexemplaar van de Middelnederlandse vertaler kan dan ook als verloren worden beschouwd. 

[126] Vgl. Historia Septem Sapientum 0. Narratio r. 86-87.  

[127] Ander geval van een verdwaalde zin: f. 1verso kolom b r. 16.

[128] Andere gevallen van woordherhaling: f. 5recto kolom b r. 40 en f. 23recto kolom a r. 20.

[129] Een ander geval van een foutief persoonlijk voornaamwoord: hi op f. 13verso kolom a r. 8. Een geval van een woordverschrijving met een foutief zelfstandig naamwoord: f. 26verso kolom b r. 7.

[130] Zie: Historia Septem Sapientum, 11. Senescalcus/Roma, r. 1-2 en r. 5-6.

[131] Zie: De zeven meesteren van Rome, f. 17recto kolom a en b.

[132] Andere gevallen van letterverschrijvingen: f. 21recto kolom a r. 42-43, hier is een lidwoord samengesmolten met het achtervoegsel van de persoonsvorm en f. 21verso kolom a r. 37, hier is de letter n vergeten.

[133] Andere gevallen van verbeterde ongrammaticale zinnen: f. 4recto kolom a r. 8-10, f. 19recto kolom b, r. 3-6,

f. 19verso kolom a, r. 15-18, f. 19verso kolom b r. 7-11, f.  24verso kolom b, r. 1-2 en f. 27verso kolom a

r. 17-19.

[134] In het handschrift doorgestreepte of geëxpungeerde lettereenheden heb ik in mijn bijdrage tussen < > geplaatst.

[135] Andere gevallen van verbeterde woorden door enkele letters in het woord door te strepen en boven de regel te vervangen: f. 6verso kolom b r. 13 en f. 9verso kolom a r. 22. Gevallen van verbeterde woordherhaling:

f. 19recto kolom a r. 36-37, f. 21verso kolom a r. 28, f. 25recto kolom a r. 14. en f. 26recto kolom a r. 3. Geval van buiten de regel verbeterd zelfstandig naamwoord: f. 19recto kolom b r. 27.

[136] Gevallen waarin persoonlijke voornaamwoorden boven de regel verbeterd zijn: f. 4recto kolom b r. 10,

f. 13recto kolom b r. 30 en f. 19recto kolom a r. 5.

[137] Op f. 16recto kolom b bijvoorbeeld is boven r. 34 vrouwen geschreven. Op f. 19recto naast regel 27 is ridder geschreven. 

[138] Gevallen waarin een andere dan de gebruikelijke hand te zien is: f. 11verso kolom b, boven r. 21, f. 12recto kolom b boven r. 31, f. 12verso kolom b boven r. 32, f. 16verso kolom a boven r. 28 en f. 24verso kolom a naast r. 3.

[139] Gevallen van Sofortkorrekturen: f. 2verso kolom a r. 10, f. 16recto kolom b r. 46 en f. 26recto kolom a r. 29.

[140] Gevallen van enkel doorhalingen binnen de regel: f. 1verso kolom b r 17-18, f. 15recto kolom a r. 34, 

f. 27verso kolom b r. 24 en f. 28recto kolom a r. 41.

[141] Gevallen waar letters in vlekken veranderd zijn bijvoorbeeld: f. 3verso kolom b r. 24 en f. 7verso kolom a       r. 13.

[142] Gevallen waar woordherhaling mogelijk ontstond vanwege te weinig inkt aan de veer: f. 17verso kolom b r. 5 en f. 19recto kolom a r. 8.

[143] Duinhoven heeft laten zien dat een dusdanige techniek gebruikelijk was voor kopiisten. Zie bijvoorbeeld: Duinhoven 1986, p. 58-59. Hij onderscheidt vijf fasen in het schrijfproces: de kopiist leest zijn voorbeeld, verwerkt de informatie, onthoudt wat hij gelezen heeft en dicteert zichzelf terwijl hij schrijft. Als de kopiist van De zeven meesteren van Rome in zijn hoofd verder was dan op papier of andersom zat hij mijns inziens in een

van de laatste twee fasen. Tijdens dit memorisatieproces is er in dergelijke gevallen iets mis gegaan. Vgl. Duinhoven 1986, p. 59 en p. 61.

[144] Andere gevallen van begonnen lettereenheden die al eerder opgeschreven werden in dezelfde zin: f. 7verso kolom a r. 24 en f. 8verso kolom a r. 37.

Andere gevallen van lettereenheden die te vroeg zijn opgetekend: f. 6recto kolom a r. 30, f. 6verso kolom b r. 28, f. 13recto kolom b r. 23-24, f. 13verso kolom b r. 31-32, f. 15recto kolom a r. 34, f. 18verso kolom a r. 13, 

f. 21recto kolom b r. 32, f. 24recto kolom a r. 39 en f. 24recto kolom b r. 5.

[145] Zie hiervoor: f. 4recto kolom a r. 40, f. 5recto kolom a r. 23-24, f. 6recto kolom a r. 25-26, f. 6verso kolom a

r. 25-26, f. 8recto kolom a r. 7-8, f. 9recto kolom a r. 33-34, f. 10recto kolom a r. 42, f. 11recto kolom b r. 43,

f. 13verso kolom a r. 39, f. 15recto kolom b r. 5-6, f. 16recto kolom b r. 33-34, f. 17verso kolom b r. 12,

f. 21recto kolom b r. 38-39 en f. 23verso kolom b r. 1.

[146] Gevallen van met rode inkt doorgehaalde geëxpungeerde woorden: f. 4verso kolom a r. 3,  f. 13verso kolom a r. 4, f. 19recto kolom a r. 36-37, f. 19verso kolom a r. 38, f. 20recto kolom b r. 1-2, f. 22verso kolom a r. 15-17 en f. 26verso kolom a r. 22.   

[147] Gevallen van met rode inkt doorgehaalde woorden: f. 8verso kolom b r. 16, f. 9verso kolom b r. 15, f. 14verso kolom a r. 2, f. 22verso kolom b r. 34, f. 24verso kolom a r. 12, f. 26verso kolom b r. 29-31, f. 26verso kolom b r. 45, f. 27verso kolom a r. 21, f. 28recto kolom a r. 3, f. 29verso kolom b r. 34, f. 29verso kolom b r. 37-38 en

f. 30recto kolom a r. 37.

[148] Op f. 16recto kolom b r. 34 heeft de kopiist wederom een foutief opschrift van de rubricator verbeterd.

 

[149] Zie bijvoorbeeld: Van Oostrom 1981, Van der Poel 1989, Spijker 1990, Besamusca 1991 en Berendrecht 1996. Alleen in de studie van Berendrecht is aandacht voor teksten die uit Latijnse bronnen vertaald zijn. In de andere proefschriften die in deze noot worden genoemd, worden Middelnederlandse teksten behandeld waar Oudfranse originelen aan ten grondslag liggen.

[150] Besamusca 1991, p. 14. Ook Van der Poel sluit zich volledig bij deze visie aan. Van der Poel 1989, p. 81.

[151] Hierbij dient te worden opgemerkt dat Roth slechts 9 van de 26 bekende handschriften die tot subversie II behoren in zijn variantenapparaat heeft opgenomen. Vgl. Roth 2004, dl. 1 p. 217. 

[152] Vgl. Rubin 1995, p. 285.

[153] Vgl. De zeven meesteren van Rome, f. 1recto kolom a r. 1 en Historia Septem Sapientum 0. Narratio r. 1.

[154] Naast bewerkingen onderscheidt men in het onderzoek naar middeleeuwse vertaalpraktijk ook omwerkingen en letterlijke vertalingen als type vertalingen. De auteur van een letterlijke vertaling dient zich geheel te concentreren op de zo exact mogelijke overeenstemming met zijn origineel, ongeacht eventuele onvolkomenheden daarin. Aan het andere uiteinde van de schaal kan de auteur van een omwerking desgewenst volledig afstand nemen van zijn origineel. De auteur van een bewerking ziet zich tussen de voornoemde uitersten geplaatst: sommige passages vertaalt hij volgzaam, bij andere staat hij zichzelf afwijkingen toe. Van Oostrom 1981, p. 70. Vgl. Gerritsen 1967, p. 34. Bovenstaande definities houd ik in mijn bijdrage steeds voor ogen. Overigens laat de hedendaagse norm voor een goede vertaling zich niet met de middeleeuwse vergelijken.Tegenwoordig moet een vertaling een volstrekt gelijkwaardige vervanging zijn van de oorspronkelijke tekst. Middeleeuwse vertalers daarentegen veroorloven zich inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van hun origineel (Besamusca 1991, p. 9-10). Een letterlijke (woordelijke) vertaling was toentertijd eerder uitzondering dan regel (Van Oostrom 1981, p. 47).

[155] Deze argumentatie wordt ook door Van Oostrom gegeven wanneer hij uitlegt waarom hij zich vergunt in het geval van de bewerking Lantsloot vanderHaghedochte op het niveau van de versie halt te houden. Van Oostrom 1981, p. 16. 

[156] Onder vertaalprocédés verstaat Besamusca de vertaaltechnische handelingen waarmee de dichter zijn origineel zo getrouw mogelijk weergaf, wanneer de versificatie niet toeliet dat een passage uit het origineel woord voor woord werd vertaald. Besamusca 1991, p. 35. Op p. 44-70 bespreekt hij de vertaalprocédés van de dichter van Lanceloet. De zeven meesteren van Rome is in proza opgetekend en toch gebruikte diens auteur vaak procédés die in bovennoemde berijmde tekst gesignaleerd werden. Bij hem staan ze echter nooit in dienst van het rijm. Ik stel dan ook voor de definitie van vertaalprocédé te verruimen opdat het begrip ook op prozateksten toepasbaar wordt. In deze bijdrage versta ik er in ieder geval het volgende onder: een vertaaltechnische handeling waarmee de auteur kleine veranderingen op meestal woord - en zinsniveau aanbrengt ten aanzien van het origineel zonder dat hij daarbij de inhoud ernstig wijzigt.

[157] Voor de woordvolgorde in het Middelnederlands zie: Van Gestel e.a. 1992,  p. 85-115. Voor de woordvolgorde in het Latijn: Diercks 1977, p. 66-81.

[158] Andere gevallen waarin tautologieën voorkomen. Bij substantiva: f. 2verso kolom a r. 27-28 en f. 2verso kolom a r. 33-34. Bij verba: f. 1verso kolom a r. 3, f. 2recto kolom a r. 19-20, f. 2recto kolom b r. 8, f. 2verso kolom a r. 26-27, f. 3recto kolom a r. 42-43, f. 4verso kolom b r. 42 en f. 10recto kolom b r. 3-4.     

[159] Ook in Die historie van die seven wijse mannen van Rome wemelt het bijvoorbeeld van de tautologieën. Zie hiervoor: Botermans 1898b, p. 50.

[160] Vgl. Historia Septem Sapientum, 3. Aper r. 16-18.

[161] Evenals Besamusca heb ik het begrip synoniem ruim opgevat als verzameling van alle manieren waarop naar dezelfde persoon, zaak of handeling kan worden verwezen. Besamusca 1991, p. 48. Andere gevallen waarbij de Middelnederlandse auteur begrippen uit zijn bron vervangt door synoniemen. Nomina: f. 2recto kolom a r. 25, f. 2recto kolom a r. 37-38, f. 2recto kolom b r. 11-13, f. 3recto kolom a r. 32, f. 3verso kolom b r. 1, f. 4verso kolom b r. 5 en f. 5verso kolom b r. 38-39. Verba: f. 3recto kolom a r. 2 en f. 10recto kolom b r. 21. Adjectiva:

f. 11recto kolom a r. 27. Bijzinnen: f. 2recto kolom a r. 22-23, f. 2recto kolom a r. 35-36, f. 2recto kolom b r. 19-20 en f. 2verso kolom a r. 12-14 en f. 2verso kolom a r. 35-36. Zinnen: f. 2recto kolom b r. 3-7, f. 6recto kolom a r. 37-38, f. 6recto kolom a r. 39-40, f. 8recto kolom b r. 31-32, f. 8recto kolom b r. 33-35, f. 10verso kolom a r. 5-7 en f. 14verso kolom a r. 1-4.     

[162] Vgl. Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 145.

[163] Andere gevallen waarin directe rede veranderd is in indirecte rede in De zeven meesteren van Rome: f. 1recto kolom b r. 18-25, f. 4recto kolom b r. 10-13, f. 9verso kolom a r. 46 - kolom b r. 3 en f. 15recto kolom a r. 28-30.

[164] Andere gevallen van verhalende passages uit het Latijn die in de directe rede weergegeven worden in De zeven meesteren van Rome: f. 13recto kolom a r. 38-39 en f. 16verso kolom a r. 37-38.

[165] Andere gevallen waarin directe rede uit Latijn in een verhalende passage wordt weergegeven: f. 2recto kolom a r. 11-13, f. 3recto kolom a r. 4-5, f. 10recto kolom b r. 47, f. 11recto kolom a r. 45-46 en f. 16verso kolom b r. 37-38.  

[166] Vgl. De zeven meesteren van Rome f. 1verso kolom a r. 3- kolom b r. 7 en Historia Septem Sapientum 0. Narratio r. 30-53. 

[167] Vgl. Historia Septem Sapientum: 1. Narratio r. 35-57, 3. Narratio r. 30-48, 5. Narratio r. 76-95, 7. Narratio r. 103-121, 9. Narratio r. 116-132, 11. Narratio r. 88-101 en 13. Narratio r. 151-169. 

[168] Vgl. Historia Septem Sapientum 1. Narratio r. 35-37 en De zeven meesteren van Rome f. 4verso kolom a r. 29-kolom b r. 42.

[169] Andere gevallen van verkorting door aanpassing: f. 6verso kolom a r. 18-24, f. 6verso kolom b r. 4-6,  f. 7recto kolom a r. 25-29, f. 8recto kolom b r. 22-24, f. 9verso kolom a r. 5, f. 10recto kolom a r. 36-41, f. 11recto kolom a r. 14-24, f. 11recto kolom b r. 2-5, f. 11verso kolom a r. 16, f. 11verso kolom b r. 36-42, f. 14verso kolom a

r. 15-20, f. 15recto kolom b r. 1-4, f. 17verso kolom a r. 35- kolom b r. 11, f.18recto kolom a r. 6-11, f. 18recto kolom a r. 11-15, f. 19verso kolom b r. 26-33 en f. 20verso kolom a r. 24.         

[170] Andere gevallen waar onbeduidende woordeenheden uit de grondtekst zijn weggelaten: f. 2verso kolom b

r. 24, f. 3recto kolom b r. 4-6, f. 4recto kolom a r. 19, f. 5recto kolom b r. 20, f. 6recto kolom a r. 8, f. 6verso kolom a r. 37, f. 7recto kolom b r. 5, f. 8recto kolom a r. 10, f. 8recto kolom b r. 10, f. 9verso kolom a r. 12,

f. 9verso kolom a r. 14, f. 9verso kolom b r. 40 en f. 10recto kolom a r. 19.        

[171] Andere gevallen waar onbeduidende of vanzelfsprekende zinnen uit de grondtekst zijn weggelaten: f. 2recto kolom a r. 13, f. 4verso kolom b r. 15, f. 5recto kolom a r. 39, f. 9recto kolom a r. 1, f. 9recto kolom b r. 23,

f. 9verso kolom a r. 27, f. 14recto kolom b r. 26, f. 15recto kolom a r. 26 en f. 18recto kolom b r. 10.               

[172] Zie bijvoorbeeld: f. 1recto kolom a r. 23-25, f. 1recto kolom a r. 35-36, f. 1recto kolom b r. 21-25, f. 1verso kolom a r. 29-30, f. 2recto kolom b r. 31-32, f. 2verso kolom b r. 40-44, f. 3recto kolom b r. 8-9, f. 3verso kolom a r. 28-29, f. 3verso kolom b r. 24, f. 4recto kolom a r. 18-19, f. 4recto kolom b r. 34-35, f. 4recto kolom b

r. 36-37, f. 4verso kolom b r. 24, f. 5recto kolom a r. 21-23, f. 5recto kolom b r. 17-19, f. 5recto kolom b

r. 21-22, f. 5recto kolom b r. 29, f. 5verso kolom a r. 31-32,  f. 5verso kolom a r. 34-35, f. 6recto kolom a r. 1-2, f. 6recto kolom b r. 28-29, f. 6verso kolom b r. 16,  f. 7recto kolom b r. 10-12, f. 7verso kolom b r. 15, f. 8recto

kolom b r. 38-39, f. 8verso kolom a r. 41-42, f. 8verso kolom b r. 1-2, f. 8verso kolom b r. 33-35, f. 9verso kolom a r. 22-23, f. 9verso kolom a r. 24-25, f. 9verso kolom a r. 27-28, f. 9verso kolom a r. 42, f. 10recto kolom

a r. 35-36, f. 10recto kolom b r. 21-22, f. 10verso kolom a r. 38-40, f. 10verso kolom b r. 26-27, f. 10verso kolom b r. 30-31, f. 11recto kolom a r. 43-44, f. 11recto kolom b r. 2, f. 12recto kolom a r. 36-38, f. 12verso kolom a

r. 1-2, f. 12verso kolom a r. 6-8, f. 12verso kolom b r. 2-4, f. 12verso kolom b r. 7-8, f. 12verso kolom b r. 20,

f. 13verso kolom b r. 10-11, f. 14recto kolom a r. 8-9, f. 15recto kolom b r. 20-21, f. 16verso kolom b r. 14-15,

f. 17recto kolom a r. 11-12, f. 17verso kolom b r. 35-37, f. 18verso kolom b r. 5-6, f. 19recto kolom b r. 37-39 en f. 19verso kolom a r. 11-13.

[173] Vgl. Besamusca 1991, p. 35-70.

[174] De opmerkingen die over de auteur van Lantsloot vander Haghedochte en de auteurs van de vertalingen van de Roman de la Rose zijn gemaakt, lijken haar in ieder geval te ondersteunen. Vgl. Van Oostrom 1981, p. 55-67 en Van der Poel 1989, p. 83-95. Het onderzoek naar Maerlants vertaaltechniek laat nog op zich wachten. Berendrecht richt zich in haar studie over Maerlants vertalingen uit het Latijn namelijk op zijn globale bewerkingswijze. Vgl. Berendrecht 1996, p. 90.

[175] De term ‘bewerkingstendens’ is ontleend aan Van Oostrom 1981.

[176] Andere gevallen van een of meer toegevoegde zinnen vertellerstekst die het verhaal verlevendigen: f. 1recto kolom b r. 4-5, f. 1verso kolom b r. 31-32, f. 2recto kolom b r. 28-29, f. 2verso kolom a r. 24-25, f. 3recto kolom a r. 17-18,  f. 3recto kolom b r. 14, f. 3verso kolom b r. 16-17, f. 5recto kolom a r. 39-40, f. 5recto kolom b r. 7-8, f. 6verso kolom a r. 39-41, f. 7verso kolom b r. 18-19, f. 8recto kolom a r. 12-13, f. 12recto kolom a r. 43-44,

f. 14recto kolom b r. 25-26, f. 14verso kolom b r. 14- 19, f. 14verso kolom b r. 21-24, f. 14verso kolom b

r. 40-42, f. 15verso kolom b r. 38-41, f. 18recto kolom b r. 41-42 en f. 18verso kolom b r. 22-24.

[177] Gevallen waarin personages meer personagetekst gegeven is waardoor de tekst verlevendigd is: f. 1recto kolom a r. 33, f. 1recto kolom a r. 35-36, f. 1recto kolom b r. 39-41, f. 1verso kolom b r. 22-23, f. 3recto kolom a, r. 37, f. 3verso kolom b r. 19, f. 3verso kolom b r. 26-28, f. 7recto kolom a r. 21-22, f. 7verso kolom a r. 10-12, 

f. 8recto kolom a r. 25-26 en 27-29, f. 11verso kolom a r. 20-24, f. 12recto kolom a r. 3-5, f. 12recto kolom a

r. 26-28, f. 12recto kolom b r. 37-40,  f. 13recto kolom a r. 41-42, f. 14recto kolom a r. 29-30, f. 14verso kolom b r. 43- f. 15recto kolom a r. 1, f. 15verso kolom a r. 24-29, f. 15verso kolom a r. 31-35, f. 16verso kolom a

r. 10-12, f. 16verso kolom a r. 28-32, f. 17recto kolom b r. 35-37, f. 18recto kolom a r. 1-2, f. 18verso kolom a

r. 1-3 en f. 18verso kolom b r. 11-12.               

[178] Gevallen waarin bepalingen zijn toegevoegd die de tekst verlevendigen. Bijwoordelijke: f. 1verso kolom a

r. 18-19, f. 2recto kolom a r. 15, f. 2recto kolom b r. 13, f. 3recto kolom a r. 31-32, f. 3recto kolom a r. 35-36,

f. 3recto kolom a r. 36-37, f. 4recto kolom a r. 19-20, f. 6verso kolom a r. 12 en f. 6verso kolom a r. 15.

Bijvoeglijke: f. 1verso kolom a r. 10, f. 2recto kolom b r. 1, f. 5recto kolom a r. 3-4, f. 5recto kolom a r. 5,

f. 5recto kolom a r. 25, f. 5recto kolom b r. 39, f. 5verso kolom b r. 8, f. 5verso kolom b r. 15, f. 6recto kolom a

r. 29, f. 6recto kolom a r. 30-31, f. 8recto kolom b r. 28 en f. 17verso kolom b r. 18. Af en toe zijn er wel eens bijvoeglijke bepalingen bij een begrip weggelaten. Zie hiervoor bijvoorbeeld: f. 3verso kolom b r. 15, f. 4recto kolom a r. 43 en f. 6recto kolom a r. 43. Deze wijzigingen hebben tot gevolg dat de tekst soberder aandoet. Omdat er in het algemeen een tendens tot verlevendiging in De zeven meesteren van Rome aanwijsbaar is, is het goed denkbaar dat de kopiist verantwoordelijk moet worden gehouden voor dergelijke weggelaten bijvoeglijke bepalingen. In zijn haast vergat hij ze over te nemen.

[179] Zie voor de passage in het Latijn: Historia Septem Sapientum, 4. Puteus r.  9-10.

[180] In de tweede paragraaf van het vorige hoofdstuk heeft men bijvoorbeeld al kunnen lezen hoe de vertaler het rationele vermogen van de keizer naar de achtergrond laat verdwijnen ten faveure van zijn emotionele kant. In het exempel Gaza heeft hij door onder andere de personagetekst aan te passen een hoofdpersoon gecreëerd die hardvochtiger is dan in de Latijnse tekst. (Vgl. De zeven meesteren van Rome, f. 8recto kolom a r. 33-35 en Historia Septem Sapientum, 5. Gaza r. 11-12.) In het exempel Avis weet hij onder andere door een zin vertellerstekst toe te voegen van het vrouwelijke hoofdpersonage een echt kijfwijf te maken. (Zie hiervoor: De zeven meesteren van Rome, f. 9recto kolom b r. 23-25.) Bij stereotype verhaalelementen echter laat de vertaler personages ook wel eens minder uit de verf komen dan in zijn origineel gebeurde. (Vgl. bijvoorbeeld de introductie van de 5e wijze: De zeven meesteren van Rome, f. 1verso kolom a r. 36- kolom b r. 1 en Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 47-50.)

[181] Gevallen van explicitering: f. 2verso kolom b r. 46-47, f. 7verso kolom a r. 18-19 en f. 9verso kolom b

r. 18-19.

[182] Vgl. De zeven meesteren van Rome, f. 4recto kolom b r. 31-38 en Historia Septem Sapientum, 1. Arbor r. 18-20.

[183] Vgl. De zeven meesteren van Rome, f. 4recto kolom b r. 1-6, r. 10-13 en r. 32-34 en Historia Septem Sapientum, 1. .Arbor r. 2-5, 8-9 en 18-19.

[184] Zie voor de Latijnse passage: Historia Septem Sapientum, 0. Narratio r. 122-127.

[185] Ook op f. 18recto kolom a r. 30-37 zorgt de vertaler ervoor dat niet alleen het publiek, maar ook het personage van essentiële gegevens op de hoogte is opdat de inhoud niet verkeerd geïnterpreteerd kan worden en  begrijpelijk blijft. In de grondtekst is dit ook in deze passage verzuimd. Vgl. Historia Septem Sapientum 12. Amatores r. 40-43.

[186] Ook op f. 3recto kolom b r. 18-19 en op f. 9verso kolom a r. 39-40 voegt de vertaler een reden toe aan een in zijn ogen onvoldoende beredeneerd verhaalelement.

[187] Gevallen van toegevoegde argumentatie in personagetekst die de inhoud verduidelijkt: f. 2recto kolom a r. 41, f. 2recto kolom b r. 2-3, f. 3recto kolom b r. 43- f. 3verso kolom a r. 1, f. 4recto kolom a r. 29-31, f. 4verso kolom b r. 8-10, f. 6recto kolom b r. 33-34, f. 14verso kolom b r. 6-9, f. 16recto kolom a r. 38-43 en f. 16verso kolom b r. 19-20. Heel sporadisch heeft de vertaler argumentatie in personagetekst gewijzigd, mogelijk met het doel de inhoud te verduidelijken. Bijvoorbeeld: f. 1verso kolom b r. 23-26 en f. 18verso kolom a r. 42-43.  

[188] Gevallen van plaatsprecisering: f. 6recto kolom b r. 19-20 en f. 10verso kolom a r. 9-10. Geval van tijdsprecisering: f. 2verso kolom a r. 19-21. 

[189] Andere gevallen van een minder precieze aanduiding van een plaats met vervaging als gevolg: f. 3verso kolom b r. 21, f. 7recto kolom a r. 10 en f. 8verso kolom a r. 16. Twee gevallen van tijdsvervaging: f. 4recto kolom a

r. 12 en f. 4recto kolom b r. 13-14.

[189] Gevallen van plaatsprecisering: f. 6recto kolom b r. 19-20 en f. 10verso kolom a r. 9-10. Geval van tijdsprecisering: f. 2verso kolom a r. 19-21. 

[190] Andere gevallen van verduidelijking door begrippen uit grondtekst specifieker weer te geven: f. 3recto kolom b r. 35-36, f. 4verso kolom a r. 2-5, f. 8recto kolom a r. 12-14 en f. 11verso kolom a r. 7-8.

[191] Andere gevallen waarin begrippen specifieker worden weergegeven door de hoedanigheid ervan toe te voegen: f. 8recto kolom a r. 17-19, f. 13recto kolom a r. 23 en f. 16verso kolom a r. 7-8. 

[192] Gevallen van verkuising door passages verkapt weer te geven: f. 1recto kolom a r. 11-12,

f. 1recto kolom b r. 2-3, f. 3verso kolom b r. 32-36, f. 3verso kolom a r. 8-10, f. 3verso kolom a r. 12-17,

f. 6verso kolom a r. 41-43, f. 7recto kolom b r. 40-44, f. 7recto kolom a r. 43- kolom b r. 4, f. 11verso kolom a

r. 11-12, f. 11verso kolom a r. 26-27 en f. 11verso kolom a r. 34-37. Er is één geval van verkuising door weglating: f. 12recto kolom b r. 3.

[193] Andere gevallen waarin een expliciete verwijzing naar magische kunst is weggelaten: f. 10recto kolom b r. 11 en f. 13verso kolom b r. 5-6.

[194] Zie hiervoor: Cd-rom Middelnederlandsch Woordenboek 1998, het eerste lemma van list.

[195] Vgl. Historia Septem Sapientum, 7. Narratio r.118-121 en De zeven meesteren van Rome, f. 11recto

kolom b r. 15-17.

[196] Zie: Roth 2004,  dl. 1 p. 192.

[197] Zie: hoofdstuk 3, paragraaf 2 van deze bijdrage.

[198] Vgl. Roth 2004, dl. 1 p. 171-175.

[199] Zie hoofdstuk 2, paragraaf 4. 2. 2 van deze bijdrage.

[200]  De vooronderstelling dat auteurs hun vertaling toesneden op de belevingswereld van hun publiek wordt ook door Van der Poel gehanteerd. Zie: Van der Poel 1989, p. 201.

[201] De Brabantse Yeesten is bijvoorbeeld in opdracht van de Antwerpse schepen Willem Bornecolve door Boendale geschreven. Zie hiervoor: Sleiderink 2003, p. 118-119.

[202] Hoewel middeleeuwse auteurs in het algemeen voor een opdrachtgever werkten, is het niet uniek dat schrijvers zelfstandig opereerden. Zie bijvoorbeeld: Van Anrooij 1993, met name p. 298. Hij laat daar zien dat de 14e-eeuwse kroniekschrijver Hennen van Merchtenen ook zonder opdrachtgever schreef en zelf voor de productiekosten opdraaide.

[203] Zie bijvoorbeeld: Obbema 1996, p. 87 en Klein 1995, p. 4.

[204] Zie: Gerritsen 1992, p. 8.

[205] Zie hiervoor bijvoorbeeld: Heene 2000, p. 55-56.

[206] Zie: Runte 1989, p. 115.

[207] Zie: hoofdstuk 5 paragraaf 6 van deze bijdrage.

[208] Zie: hoofdstuk 5 paragraaf 4 van deze bijdrage.

[209] Zie: hoofdstuk 5 paragraaf 5 van deze bijdrage.

[210] Zie: Botermans 1898a, f. a2recto.

[211] Zie voor deze omschrijving: Gerritsen 1992, p. 8.

[212] Zie hiervoor bijvoorbeeld: Heene 2000, p. 55-56.

[213] Zie hiervoor bijvoorbeeld: Heene 2000, p. 57.

[214] Zie voor deze enorme verbreiding bijvoorbeeld: Runte e.a. 1984 en de digitale bibliografie.

[215] Zie: hoofdstuk 2 paragraaf 4.3.2 van deze bijdrage. Misschien dat er na een studie van taalkundigen meer over de verschillende dialecten die in de tekst uit dit handschrift voorkomen, bekend wordt. Dan kan er wellicht met meer zekerheid over de herkomst van De zeven meesteren van Rome worden gesproken. 

[216] Zie voor deze gedachte bijvoorbeeld: Van den Berg 1986.

[217] Zie hiervoor: Van Oostrom 1981, p. 174-175.

[218] Zie hiervoor: Resoort 1988, p. 76.

[219] Zie: hoofdstuk 5 paragraaf 3 van deze bijdrage.

[220] Zie: hoofdstuk 4 paragraaf 3.3.5 van deze bijdrage.

[221] Zie hiervoor: Resoort 1988, p. 79-80. Hij stelt daar dat nog onervaren lezers baat kunnen hebben bij niet al te ingewikkelde zinspatronen.

[222] Zie hiervoor: hoofdstuk 4 paragraaf 3.3.4 van deze bijdrage.

[223] Zie hiervoor: Van Oostrom 1981, p. 184-187.

[224] Deze leeftijd is als volgt te herleiden. Het prinsje is zeven als de keizer hem onder de hoede van de wijzen geeft. (Zie: De zeven meesteren van Rome, f. 1recto kolom a r. 14-17.) Hij verblijft zestien jaar bij hen. (Zie: De zeven meesteren van Rome, f. 2verso kolom b r. 14-16.)

[225] Zie hiervoor: hoofdstuk 5 paragraaf 6 van deze bijdrage.

[226] Zie ook: hoofdstuk 5 paragraaf 6 van deze bijdrage.

[227] Deze situatie gold in de 16e eeuw. In de middeleeuwen zal dat zeker niet anders geweest zijn. Zie: Resoort 1988, p. 240.