Waar en vals bewustzijn in het Marxisme: een studie van Das Kapital en de vroege werken van Marx. (Matthias Lievens) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Deel III: HET ‘WARE’ BEWUSTZIJN
Hoofdstuk 6: Het klassenbewustzijn
Het proletariaat bestaat historisch in zijn objectiviteit als een klasse in zichzelf voordat het bewust wordt van zijn belangen en historische missie, voor het een “klasse voor zich zelf”[703] wordt. Met het klassenbewustzijn ontstaat een kwalitatieve verandering van de klasse: ze wordt revolutionair. Marx schiep niet het proletarisch klassenbewustzijn, maar heeft de nieuwe bewustzijnsinhoud van het proletariaat theoretisch-wetenschappelijk uitgedrukt, en zo tegelijk het proletarisch klassenbewustzijn op een hogere trap van ontwikkeling getild. Niettemin ontbreekt bij Marx elke systematische theorisering van het klassenbewustzijn.
1.De objectieve factor
Ondanks de beklemtoning van het belang van klassenbewustzijn bij veel marxisten, blijft de objectieve factor doorslaggevend in de zin dat er niet van geabstraheerd kan worden. “(De maatschappij) moet (…) zich eerst het revolutionaire uitgangspunt scheppen, de situatie, de omstandigheden, de voorwaarden, waaronder de moderne revolutie alleen een ernstig karakter verkrijgt”[704]. Zoniet vervalt men gauw in idealisme. Marx bekritiseert b.v. Stirner omdat deze denkt dat mensen zich een concept van de mens vormen en dan vrijheid veroverden door dat concept te realiseren. Voor Marx zijn twee voorwaarden echter cruciaal: “Wil zij (de vervreemding, ML) een ‘ondraaglijke’ macht worden, d.w.z. een macht waartegen men een revoutie begint, is het nodig, dat zij de massa der mensheid tot volstrekte ‘bezitloosheid’ gebracht heeft en haar tegelijkertijd in contradictie met een voorhanden wereld van rijkdom en cultuur heeft gebracht; beide voorwaarden vooronderstellen een grote stijging, een hoge ontwikkelingsgraad van de productiekracht.”[705]
2.Vrijheid en determinisme
Ondanks zijn nadruk op de objectiviteit (die begrepen moet worden in de context van zijn polemiek met het idealisme), is Marx geen determinist. Determinisme veronderstelt dat veranderingen verbonden zijn op automatische wijze. Gelijktijdige fenomenen vormen daarbij een blok met een verplichte structuur, het gevolg van ijzeren wetten. De geschiedenis bestaat echter niet uit een noodzakelijke opeenvolging van stadia[706]. “De periodes in de geschiedenis van de maatschappij zijn evenmin door abstracte, scherpe grenzen gescheiden als de tijdperken in de geologie”[707]. Voor een gedegen verklaring moeten alle sociologische fenomenen geplaatst worden op hun economische gronden, maar dit betekent niet dat de kennis van die grond de kennis van het begronde vervangt[708]. Variabele mediaties zijn te onderscheiden ertussen, waardoor een algemene formule onmogelijk wordt. Een determinisme in termen van de fatale opeenvolging van productiewijzen is idealistisch.
Marx’ formule over de ‘onvermijdelijkheid’ van het communisme insinueert noch een ijzeren economische noodzakelijkheid, noch een utopische hoop. Het communisme verschijnt in het bewustzijn als noodzakelijk in de zin dat het het eindpunt en de oplossing is van de actuele klassenstrijd. Als de klassenstrijd tot het einde wordt doorgevoerd, dan betekent dat het einde van de kapitalistische productiewijze[709]. “Men kan (…) alleen de strijd ‘wetenschappelijk’ voorspellen, niet de concrete momenten van die strijd”[710]. De richting van de geschiedenis is m.a.w. wel gedetermineerd, maar is niet historisch noodzakelijk. De discussie of een democratische socialisatie van de productiemiddelen mogelijk is gegeven de menselijke natuur wordt volstrekt zinloos, eens de noodzaak in de loop der dingen zelf onderscheiden is, en deze gaat voorbij aan onze sympathie en subjectief sentiment. De kennis van het socialisme beperkt zich tot het begrip van haar historische noodzakelijkheid. Het vooruitzicht van het socialisme dat in Het Communistisch Manifest wordt vooropgesteld is dus geen chronologisch vooruitzicht, een profetie of belofte, maar een morfologische verwachting[711].
Bijgevolg wordt de ontwikkeling van het klassenbewustzijn en de organisatie van de klasse het knooppunt van de sociale kwestie. In het klassenbewustzijn verdwijnt de tegenstelling subject-object, en dat betekent de opheffing van de tegenstelling tussen noodzakelijkheid en vrijheid[712]. Het is immers het bewustzijn van het proletariaat over zichzelf, waardoor het theorie en praktijk kan verbinden en vrij zichzelf en de maatschappij kan veranderen[713]. De scheiding tussen de ideologen en de gemeenschap verdwijnt, het bewustzijn weet dat het zelf intern gerelateerd is aan de omstandigheden die het voortbrengen.
Het klassenbewustzijn is het zelfbewustzijn van de waar[714]. Het proletariaat is “poverty which is conscious of its spiritual and physical poverty, dehumanization which is conscious of its dehumanization, and therefore self-abolishing”[715]. Marx stelt dat het proletariaat de volledige abstractie van menselijkheid is, maar dat het zich daarvan bewust is en door nood wordt gedreven tot revolte[716]. Als de arbeider begrijpt dat hij tot een object is verworden in het kapitalisme, houdt hij op een waar te zijn en wordt een agerend subject. Zo kan het proletariaat het vonnis over de privé-eigendom uitvoeren dat de privé-eigendom over zichzelf uitsprak door het proletariaat te produceren. Wat historisch noodzakelijk is, verschijnt in het bewustzijn van het proletariaat als een vrij initiatief.
Klassenbewustzijn is noodzakelijk en relevant, maar de noodzakelijke inhoud ervan is minimaal en de noodzakelijke distributie beperkt. De ganse theorie die door socialistische en communistische theoretici werd ontwikkeld, moeten de klassenleden niet kennen.
Marx legt de nadruk op de educatie van de arbeiders in de context waarin hij zich tegen de groepen in de Eerste Internationale keert die dat nalaten[717]. Tegelijk is hij tegen een visie die stelt dat het proletariaat onontwikkeld is en bevrijd moet worden door een filantropische (klein)burgerij. “Si l’ouvrier découvre que les produits du travail sont les siens (c’est-à-dire sont créés par sa force de travail), condamne la dissociation de ses conditions de travail et juge qu’on lui impose une situation intolérable, (il) aura acquis une immense conscience, qui découle d’ailleurs du mode de production reposant sur le capital.”[718] De basiskennis over de kapitalistische uitbuiting is m.a.w. voldoende.
3.Belang en noodzaak van het klassenbewustzijn
De proletarische revolutie is de eerste revolutie in de geschiedenis, die een tevoren bewust geplande omwenteling van de bestaande maatschappij nastreeft. In tegenstelling tot de vroegere revoluties, zoals de burgerlijke[719], gaat het bij de proletarische revolutie om een systematische en bewuste omwenteling van alle menselijke betrekkingen[720]. Ze is toekomstgericht[721]. Klassenbewustzijn verschijnt dus als een noodzakelijk moment van die omwenteling. Om tot een politieke strijd te komen, is bewustzijn noodzakelijk. “Voordat hij (de klassenstrijd, ML) aan beide kanten ervaren, opgemerkt, op zijn waarde geschat, begrepen, erkend en uiteindelijk luid geproclameerd wordt, komt hij voorlopig slechts in partiële en voorbijgaande conflicten en in daden van sabotage tot uiting”[722]. Hoe verder de fetisjistische schijn om zich heen grijpt, hoe belangrijker het klassenbewustzijn wordt[723].
Niettemin is het minste wat men over deze kwestie kan stellen, dat Marx weinig systematisch over de zaak heeft geschreven. Dit kan te maken hebben ofwel met het feit dat er in zijn ervaring, b.v. van de revolutie in 1848, geen onoverkomelijke problemen rezen m.b.t. het klassenbewustzijn, en dat er dus helemaal geen behoefte was om die zaak door te denken, ofwel dat het voor hem geen problematiek vormde, omdat zijn focus in de eerste plaats de organisatie en de praktijk van de klasse was.
4.Politieke en economische strijd
Klassenbewustzijn is vooral belangrijk voor het overschrijden van wat Lenin ‘economisme’ noemde. Ook Marx zag heel scherp het belang in van het overstijgen van de economische strijd, en het politiseren ervan.
In de zuiver economische strijd is het kapitaal de sterkere partij. Dat wordt aangetoond door de noodzaak van politieke actie om tot de beperking van de arbeidsdag te komen[724]. Daarnaast verdeelt een louter economische strijd de arbeidersklasse. Ze neigt ertoe zich te beperken tot één fabriek[725]. Binnen het proletariaat is de onderlinge competitie zeer sterk, in die mate dat b.v. coöperatieven problematisch worden omdat er door de arbeidsdeling zeer moeilijk een akkoord kan worden gevonden binnen het proletariaat. “For proletarians (…) no other ‘agreement’ is possible than a political one directed against the whole present system”[726]. Enkel een politieke beweging is er een van de klasse als klasse, die zich tot de dominante klasse als geheel richt. “De afzonderlijke individuen vormen immers slechts een klasse, voorzover zij een gemeenschappelijke strijd tegen een andere klasse hebben te voeren; voor het overige staan zij als concurrenten zelf weer vijandig tegenover elkaar”[727]. Op dat moment wordt de klassenbeweging gericht op het algemene belang van de klasse. Deze politieke beweging veronderstelt een organisatie, die ze tegelijk versterkt.
De arbeidersklasse “mag niet vergeten, dat ze tegen gevolgen strijdt, doch niet tegen de oorzaken van deze gevolgen; dat ze de neergaande beweging weliswaar velangzaamt, maar de richting ervan niet verandert; dat zij lapmiddelen gebruikt, doch niet het euvel verhelpt. Ze mag dan ook niet uitsluitend opgaan in deze onvermijdelijke guerillastrijd, die onophoudelijk voortkomt uit de eindeloze daden van geweld van het kapitaal of uit de marktschommelingen.(…) In plaats van het conservatieve motto: ‘Een behoorlijk dagloon voor een behoorlijke dag werk!’ dient ze op haar vaandel de revolutionaire leuze te schrijven: ‘Afschaffing van het loonsysteem!’ .”[728]
Omdat vakverenigingen zich beperken tot deze “guerillastrijd”, is politieke organisatie noodzakelijk. Marx laat echter uitschijnen dat de concentratie en verscherpte uitbuiting spontaan tot de organisatie en de bewustwording van het proletariaat zullen leiden. In dat opzicht geldt: “het eigenlijke resultaat van hun strijd (de economische strijd, ML) is niet het onmiddellijke succes, maar de steeds verder om zich heen grijpende vereniging van de arbeiders”[729]. Die organisatie leidt tot de centralisatie van de strijd tot klassenstrijd en “van de proletariërs tot klasse, en daarmee tot politieke partij”[730]. Op die manier wordt “iedere klassenstrijd (…) een politieke strijd”[731].
5.Marx en de genese van het klassenbewustzijn
Marx refereerde nooit naar het klassenbewustzijn in het proces waardoor de revolutie wordt gegenereerd. Bij de sociale transformatie zelf is daarentegen wel het bewustzijn noodzakelijk. Marx poneerde consequent de praxis in de klassenstrijd als uitgangspunt[732], en dat bevestigt onze stelling van de prioriteit van de praktijk waarvan het bewustzijn de uitdrukking is. “Voor het ontstaan van het communistisch bewustzijn (…) is een massale verandering van de mensen nodig, een verandering die alleen in een praktische beweging, in een revolutie plaats kan vinden”[733]. Dat enkel doorheen de praktijk het klassenbewustzijn ontstaat, impliceert dat de oorzaak van de verbreiding van de klassenstrijd, die moet leiden tot de eenmaking van de klasse en de vestiging van haar bewustzijn, uiteindelijk in de verscherping van de klassencontradicties moet worden gezocht[734]. De klassenpositie van het proletariaat is dus niet voldoende voor een adequaat bewustzijn. Wanneer haar praxis louter reproductief is en niet revolutionair, is ze evengoed als de burgerij gevat in het web van de valse verschijningen[735].
In zijn vroege geschriften stelt Marx dat vervreemding tot het adequate bewustzijn noopt. In de inleiding op zijn Bijdrage tot de kritiek van Hegels Rechtsfilosofie stelt Marx dat het proletarisch bewustzijn van haar historische taak een direct product is van de vervreemding.[736] Omwille van haar radicale nood, haar radicale ketenen, wordt het proletariaat gedreven naar de filosofie, waarin ze haar geestelijke wapens vindt[737].
Die filosofie moet (van buitenuit) het bewustzijn wekken. Dat komt niet neer op het oproepen van een ideaal, maar wel op het onthullen van wat reeds impliciet bewustzijn was: van de historische tendens een bewuste tendens maken, de drijfveer van de geschiedenis tot een vrije activiteit maken.
In de Economisch-filosofische Manuscripten van 1844 stelt Marx dat vervreemding leidt tot een gemystifieerd bewustzijn, zoals in de PE[738], maar impliciet stelt hij dat de toenemende vervreemding en dus ontmenselijking leidt tot zelfbewustzijn van de waar, dus klassenbewustzijn.[739] In De Heilige Familie[740] stelt hij dat de noodzaak van een revolutie en het bewustzijn van het proletariaat van die noodzaak een gevolg is van de verontwaardiging over de contradictie tussen de menselijke natuur en de vervreemding[741]. Het proletarisch bewustzijn ontwikkelt automatisch. Het bewustzijn is daarbij niet de ultieme mogelijkheidsvoorwaarde van de revolutie, het gaat erom wat het proletariaat is. Marx stelt tevens dat een groot deel van het Engels en Frans proletariaat al volledig bewust is van haar historische taak[742].
In zijn latere werken ligt de nadruk op de verscherpende klassentegenstellingen. In De Duitse Ideologie legt Marx expliciet de link tussen de klassencontradicties en de ontwikkeling van het klassenbewustzijn[743]. “In a country like Germany (…) communist consciousness is anyhow less keen and determined because class contradictions do not exist in as acute a form as in other nations.”[744] In de Armoede van de Filosofie stelt hij dat met de ontwikkeling van het kapitalisme het klassenbewustzijn adequater wordt. In een onontwikkeld kapitalisme gedijt het utopisch socialisme, maar met de toeneming van de contradicties ontstaat een wetenschappelijke revolutionaire theorie, enkel door de werkelijkheid te observeren[745].
Ook in het Het Communistisch Manifest vinden we een gelijkaardige opvatting: “Met de ontwikkeling van de industrie neemt het proletariaat niet alleen in aantal toe; het wordt in grote massa’s opeengehoopt, zijn kracht groeit en het wordt zich die meer bewust.”[746] De arbeiders beginnen op die manier coalities tegen de bourgeoisie te sluiten.
Ook in Het Kapitaal beschrijft Marx de mechanismen waardoor het kapitalisme zijn eigen graf delft door haar eigen contradicties te verdiepen. Bijvoorbeeld neemt met de concentratie van het kapitaal het verzet toe[747].
In zijn politieke geschriften houdt Marx dezelfde teneur aan. Over de Duitse situatie zegt hij dat omwille van de achterlijkheid van Duitsland de burgerij haar belangen niet als algemene belangen kan voorstellen, omdat ze in de ogen van het proletariaat al gediscrediteerd is. Toch is de ontwikkeling van het kapitalisme nodig als mogelijkheidsvoorwaarde voor het communisme. Daarom moet het proletariaat de burgerlijke revolutie steunen, die de burgerij moet bevrijden van het feodalisme en ook de arbeidersklasse moet bevrijden. Dit manoeuvre is een bewuste zet, en heeft niet te maken met de ideologische onderschikking aan de dominante burgerlijke ideeën.
Maar gezien de burgerij bang is voor de proletarische macht, vindt de contrarevolutie plaats na 1848. Het proletariaat moet volgens Marx aansluiting zoeken met de revolutionaire kleinburgerij, en niet onmiddellijk zelf de macht proberen te grijpen. Hij wilde niet dat het proletariaat zou worden beïnvloed door de linkse utopische stromingen die hen zou isoleren van de democratische beweging. De gevolgen van die taktiek voor het klassenbewustzijn zijn voor Marx onproblematisch.[748]
Ook in Frankrijk is het belangrijkste probleem niet de beïnvloeding door de burgerlijke ideologie, maar wel de onontwikkeldheid van de klassencontradicties. In haar repressief karakter is de burgerlijke staat transparant. Enkel op een laag ontwikkelingsstadium verschijnen de burgerlijke belangen als algemene belangen. Maar met de verscherping van de klassentegenstelling verdwijnt de ideologie doordat de staat zijn ware karakter toont.
Niettemin was het proletarisch bewustzijn niet communistisch, ondanks het feit dat de aard van de burgerlijke overheersing duidelijk was. Het proletariaat koos bijvoorbeeld mee voor Louis Bonaparte[749]. Maar op het moment dat de natuur van het Bonapartisme duidelijk werd, ging het proletariaat zich organiseren rond het revolutionair socialisme. De onontwikkeldheid van de revolutionaire strijd heeft te maken met de onontwikkeldheid van de burgerlijke verhoudingen en het grote belang van de landbouw en kleinburgerij.
In Engeland tenslotte zijn de burgerlijke verhoudingen het meest ontwikkeld, en is de revolutie bijgevolg imminent[750]. Marx stelt dat de arbeidersklasse er zich zeer bewust is van haar positie[751].
De theoretische conclusie die hieruit valt te distilleren, luidt dat in perioden van welvaart het revolutionair bewustzijn en de revolutionaire strijd verzwakken en het proletariaat vervalt in indifferentisme. De strijd is een gevolg van economische crisis en ontwikkeldheid van de kapitalistische verhoudingen. Tegelijk neigt men uit Marx’ teksten het klassenbewustzijn te reïfiëren door het voor te stellen als een te bereiken staat, terwijl het eigenlijk om een proces gaat (zie hieronder)[752].
Het klassenbewustzijn kent dus een gemakkelijke ontwikkeling, en moet (zeker volgens de rijpere Marx) niet van buitenaf worden geïmporteerd. In Het Communistisch Manifest stelt Marx dat burgerlijke ideologen zich aansluiten bij het proletariaat[753]. Dit is transparant voor het proletariaat. De partij heeft niet als taak het revolutionair bewustzijn te introduceren, maar moet aan de hand van de materialistische conceptie van de geschiedenis de strategie uitwerken. Het is de bewuste strijd die de partij doet ontstaan.
6.Een hegeliaanse denkfiguur
De idee dat de verscherping van de contradicties van het kapitalisme automatisch tot de vorming van klassenbewustzijn zal leiden, is een vorm van hegelianisme[754]. Hegels idealisme houdt voor dat het bewustzijn een progressieve natuur heeft. Het “in zichzelf” heeft een noodzakelijke tendens om “voor zichzelf” te worden, zoals in de heer-slaaf dialectiek, waarin de slaaf zelfbewustzijn bereikt doorheen zijn arbeid. Dit is de motor van de geschiedenis: alles kan in die zin in verband gebracht worden met de geest die op zoek is naar kennis van zichzelf. Net op die manier zou dan een specifieke sociale verhouding doorheen de ervaring van de uitbuiting in het arbeidsproces automatisch moeten leiden tot het adequate bewustzijn. Het bewustzijn wordt m.a.w. gedreven tot zelftransparantie.
Het probleem is dat het bewustzijn in de marxiaanse visie niet kan gezien worden als de noodzakelijke tendens hebbend om zich op die manier te ontwikkelen[755]. Het bewustzijn neigt niet inherent naar zelfkennis. Mensen kunnen conform Marx’ ideologiebegrip immers leven met het gemystifieerde alledaagse bewustzijn dat blijft hangen op het niveau van de verschijningen. Ideologie is praktisch adequaat voor hun alledaagse beleving. Dit betekent ook dat er geen enkele noodzakelijkheid is waarom met de verdieping van de kapitalistische contradicties het proletariaat de verschijningsvormen zou gaan mediëren a.d.h.v. adequate interpretaties, en dat zo het economische niveau van de strijd kan worden overstegen.
Dat Marx vooral in zijn politieke geschriften het klassenbewustzijn als onproblematisch beschouwt, is een contradictie met het belang dat hij in zijn werk hecht aan het bestrijden van allerlei ideologieën. In De Duitse Ideologie was het object van zijn kritiek nog het bewustzijn van de ideologen, de theoretici. In Het Kapitaal daarentegen analyseert hij veel nauwgezetter de bewustzijnsverschijnselen van de modale arbeider en kapitalist[756], die door de vulgaire economie worden gesystematiseerd, en met zijn theorie van het fetisjisme heeft hij een sterk theoretisch instrument om de problematische ontwikkeling van het klassenbewustzijn te denken. Wie de prijs van de waar als natuurlijk ziet, kan bijvoorbeeld geen samenleving indenken daarzonder. Een hoger loon eisen kan, maar de afschaffing van de loonarbeid lijkt voor het fetisjistisch bewustzijn absurd.
7.Circulariteit
De ganse problematiek van de genese van het klassenbewustzijn start bijgevolg met een problematische circulariteit. Reeds in 1842 stelde Marx dat religie en het gemystifieerd bewustzijn het gevolg zijn van de verdraaide werkelijkheid. Het is bijgevolg de werkelijkheid die moet worden veranderd, maar daarvoor is bewustzijn nodig van de noodzaak om de realiteit te veranderen. Hoe kan het proletariaat zich emanciperen als het zelf onderworpen is aan de valse verschijningen in de kapitalistische productiewijze? Een drievoudige oplossing kan worden naar voor gebracht.
1)Importatie van het klassenbewustzijn.
Kautsky bijvoorbeeld stelt: “Het socialisme als leer wortelt weliswaar, evenals de klassenstrijd van het proletariaat, in de huidige economische verhoudingen, ontspruit evenals deze uit de strijd tegen de massale armoede en de massale ellende, die het kapitalisme voortbrengt, maar beide ontstaan naast elkaar, niet uit elkaar en onder verschillende voorwaarden. (…) Het socialistisch bewustzijn is dus iets, dat in de klassenstrijd is binnen gedragen, niet iets, dat oorspronkelijk daaruit is ontstaan”[757].
Dit is ook de oplossing die de jonge Marx aandraagt in zijn brief aan Ruge. “We laten haar (de wereld, ML) alleen zien waarvoor ze eigenlijk strijdt, en het bewustzijn is iets dat zij zichzelf moet eigen maken, zelfs als ze dat niet wil”[758]. “De verandering van het bewustzijn bestaat alleen hierin, dat men de wereld zichzelf bewust laat worden, dat men haar wekt uit de droom over zichzelf, dat men uitlegt wat zij doet. Ons enige doel kan alleen maar zijn: religieuze en politieke vraagstukken in een zelfbewuste menselijke vorm te gieten. Onze zinspreuk moet daarom luiden: verandering van het bewustzijn niet door dogma’s maar door analyse van het mystieke bewustzijn dat voor zichzelf niet duidelijk is, ongeacht of het religieus of politiek is. Dan zal blijken dat de wereld al lang de droom van iets bezit waarvan ze alleen het bewustzijn hoeft te bezitten om het in werkelijkheid te bezitten.”[759] Het is enkel nodig dat de mensheid “met bewustzijn haar oude werk voltooit”[760]. De taak die Marx zich dus stelt is zelfreflectie, m.a.w. kritische filosofie, van de mensen van deze tijd inzake hun conflicten en verlangens. Deze opvattingen zijn zoals Korsch terecht stelt niet dialectisch.
2)Een tweede stelling in dit verband vinden we in de Heilige Familie: “It is not a question of what this or that proletarian, or even the whole proletariat, at the moment regards as its aim. It is a question of what the proletariat is, and what in accordance with this being, it will historically be compelled to do”[761]. Het bestaande bewustzijn van wat de arbeider is, is een historisch accident, wat hij zal zijn, is zijn essentie. Wat het proletariaat is (objectivistisch) en haar historische taak, telt. Dit moet niet geïnterpreteerd worden alsof het proletariaat twee bewustzijnen heeft, één van wat het is en één van wat het zal zijn in het communisme. Dit citaat laat integendeel de situatie van de arbeidersklasse contradictorisch verschijnen. Omwille van wat het is, zal het proletariaat de fetisjistische schijn overstijgen. De verscherping van de klassentegenstelling zal het proletariaat tot bewustzijn brengen. Dit neigt naar het hegelianisme dat we daarnet bespraken.
3)Een derde, dialectische benadering, die tegelijk oog heeft voor de problematiek van het fetisjisme, berust op een combinatie van voorgaande perspectieven en wordt door onder andere Lukács en Goldman (het ‘mogelijkheidsbewustzijn’) verdedigt.
Wat voor de burgerij louter kwantiteit is (b.v. verlenging van de arbeidsdag) raakt de proletariër in zijn levenskwaliteit[762]. Hij wordt genoopt zijn situatie te overstijgen en de onmiddellijkheid te mediëren, via het klassenbewustzijn dat deels wordt aangereikt door de partij, die bij Lukács als belichaming van het klassenbewustzijn fungeert. Zij moet het (fetisjistisch) opportunisme van aanpassing aan het gemiddelde bewustzijnsniveau vermijden, evenals het sectair voluntarisme dat leidt tot substitutionisme. Dat betekent dat de kwestie van de organisatie sowieso een cruciale rol krijgt in een marxiaanse theorie van het klassenbewustzijn.
8.Marx en de kwestie van de organisatie
Robert Ware stelt dat voor Marx niet het klassenbewustzijn, maar de eenheid en de organisatie van de arbeidersklasse cruciaal is[763]. Het belang van het klassenbewustzijn wordt overschat. Het succes van de revolutie heeft te maken met organisatie in plaats van met het theoretisch niveau van de klasse. Hij verwijst daarvoor naar Marx zelf, die de term klassenbewustzijn nooit gebruikte. Eénmaal verwees hij naar de ‘klasse voor zichzelf’[764], waar hij volgens Ware focust op klasse-eenheid. Ook in de 18de Brumaire van Louis Bonaparte benadrukte Marx de eenheid en de organisatie, net als in Het Kapitaal.
Dat de klassenstrijd als proces de motor is van het klassenbewustzijn impliceert dat de klassenleden in de eerste plaats samen moeten handelen om mekaar wederzijds te herkennen[765]. In die zin is Lenin verkeerd als hij het economisme eenzijdig als een bewustzijnsfenomeen ziet, en de voorhoedepartij als oplossing vooropstelt. In de eerste plaats is collectieve organisatie en actie van belang[766]. Dit strookt met de marxiaanse praktische opvatting van het bewustzijn: het klassenbewustzijn kan enkel de uitdrukking zijn van omwentelende massa-actie.
De associatie van arbeiders is een revolutionaire daad, die tegelijk de werkelijkheid en de arbeiders zelf verandert. Het creëert de andergerichtheid en wederzijdsheid waardoor het Gemeinwesen wordt geaffirmeerd[767]. De associatie van de arbeiders dicht de kloof tussen bewustzijn en zijn, theorie en praktijk. In de associatie wordt de levensactiviteit het levensdoel. Het gaat om een nieuwe mens die zijn medemens nodig heeft, waarvoor sociabiliteit een doel op zich wordt. In de associatie smelt het subjectief aspect van het bewustzijn en het objectieve aspect van de organisatie samen tot een praktische macht. De revolutionaire praxis omvat een dialectisch aspect: objectief slaat het op de condities voor emancipatie, subjectief betekent het de zelfverandering van het proletariaat door de zelfontdekking doorheen de organisatie[768]. Tegelijk hecht Marx zeer veel belang aan het programma van de partij[769].
De organisatie die Marx op het oog heeft is niet de elitaire voorhoedepartij. Marx is expliciet antisubstitutionistisch: “the emancipation of the working classes must be conquered by the working classes themselves”[770]. Hoewel hij zeer veel belang hecht aan de kwaliteit van het proletarische politieke leiderschap[771], keert hij zich tegen het idee van een revolutie gedragen door een bewuste minderheid: “The point of view of the minority is dogmatic instead of critical, idealistic instead of materialistic. They regard not the real conditions but a mere effort of will as the driving force of the revolution. Whereas we say to the workers: ‘You will have to go through 15, 20, 50 years of civil wars and national struggles not only to bring about a change in society but also to change yourselves, and prepare yourselves for the exercise of political power’, you say on the contrary: ‘Either we seize power at once, or else we might as well just take to our beds’.”[772]
Besluit
Het minste wat we kunnen zeggen over de bespreking van de problematiek van het klassenbewustzijn bij Marx, is dat hij er weinig helder en systematisch over heeft gereflecteerd. Een reconstructie van zijn theorie conform de praktische opvatting van het bewustzijn noopt ons de nadruk te leggen op de massa-actie, in dialectische verhouding met een organisatie die de belichaming is van het klassenbewustzijn, waardoor de fetisjistische schijn kan worden overstegen. Het klassenbewustzijn is geen bewustzijnstoestand (d.i. reïficatie), maar de dynamische uitdrukking van de praktijk van de klasse. In die zin is de revolutionaire praktijk het bepalende moment van het historisch verloop, en kunnen we Marx’ beklemtoning van de verscherping van de klassencontradicties begrijpen als mogelijke aanzet voor die praktijk. Dit bevestigt tot slot de thesis van de problematische steriliteit van het marxisme, als uitdrukking van die praxis, in een niet-revolutionaire tijdspanne.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[703] Marx, K., De armoede van de filosofie, p. 161.
[704] Marx, K., De achttiende brumaire van Louis Bonaparte, p. 23.
[705] Marx/Engels, De Duitse Ideologie, p. 36.
[706] Stalin, J., Dialectical and historical materialism, p. 26.
[707] Marx, K., Het Kapitaal, p. 274.
[708] Labriola, A., Essais sur la conception matérialiste de l’histoire, p.8.
[709] Dat is de betekenis van de “onvermijdelijke” overwinning van het proletariaat en ondergang van de burgerij. Marx/Engels, Het Communistisch Manifest, p. 55.
[710] Gramsci, A., Marxisme als filosofie van de praxis, p. 100.
[711] Labriola, A., Essais sur la conception matérialiste de l’histoire, p. 61.
[712] Vergelijk: Marx, K., Economisch-filosofische manuscripten, 1844, p. 98, over het communisme als opheffing van de tegenstelling tussen vrijheid en noodzakelijkheid.
[713] Dat kan enkel het proletariaat. Noch de individuele burger of arbeider kunnen dit, omdat ze onderworpen blijven aan de wetten van de warenbeweging, noch de burgerij als klasse, omdat ze anders niet langer de burgerij zou zijn.
[714] Lukács, G., Histoire et conscience de classe, p. 210.
Marx, K., Economisch-filosofische manuscripten, 1844, p. 82: “het product van dit process (van “amoraliteit, ontaarding, afstomping an de arbeiders en van de kapitalisten”, ML) is de zelfbewuste en zelfwerkzame waar”. De eruditie van Lukács blijkt uit het feit dat toen hij zijn magnum opus schreef, de Parijse manuscripten, noch de Grundrisse, noch de Duitse Ideologie gepubliceerd waren.
[715] Marx, K., The Holy Family, CW 4, p. 36.
[716] Ibid, p. 37.
[717] CW 11, p. 403.
[718] Marx, K., Fondements de la critique de l’économie politique, t. I, p. 426-427, geciteerd in Kosik, K., La dialectique du concret, p. 128.
[719] Zie o.a. Marx/Engels, De Duitse Ideologie, p. 76.
[720] Mandel, E., Lenin en het probleem van het proletaries klassebewustzijn, Nijmegen, SUN, 1970, p. 5.
[721] “De sociale revolutie van de negentiende eeuw kan haar poëzie niet uit het verleden scheppen, doch alleen uit de toekomst. Zij kan niet met zichzelf beginnen, voordat zij zich heeft ontdaan van al het bijgeloof aan het verleden. De vroegere revoluties hadden de wereldhistorische herinneringen nodig om zich aan hun eigen inhoud te bedwelmen. De revolutie van de negentiende eeuw moet de doden hun doden laten begraven, om tot haar eigen inhoud te geraken. Daar ging de frase verder dan de inhoud, hier gaat de inhoud verder dan de frase”. Marx, K., De achttiende brumaire van Louis Bonaparte, p. 22.
[722] Marx, K., De armoede van de filosofie, p. 113.
[723] Lukács, G., Histoire et conscience de classe, p. 95. Daarom vormt de postmoderniteit, waarin de maatschappij zichzelf denkt als functioneel gedifferentieerd, een enorme uitdaging voor elke politieke beweging.
[724] Marx, K., Loon, prijs en winst, p. 76.
[725] Marx aan Bolte, 23 november 1871, CW 44, p. 258.
[726] CW 5, p. 371.
[727] Marx/Engels, De Duitse Ideologie, p. 73.
[728] Marx, K., Loon, prijs en winst, p. 79-80.
[729] Marx/Engels, Het communistisch manifest, p. 51.
[730] Ibid, p. 52.
[731] Ibid, p. 51.
[732] “We see how the resolution of the theoretical antitheses is only possible in a practical way” (het fragment waaruit dit citaat komt, is niet te vinden in de Sovjetrussische editie van de Parijse manuscripten, wel op de website http://www.marxists.org/archive/marx/works/1844/manuscripts/comm.htm)
[733] Marx/Engels, De Duitse Ideologie, p. 41.
[734] Wartenberg, T.E., Marx, class consciousness and social transformation. In: Praxis International, Vol. 2, nr. 1, 1982 , p. 55.
[735] Levin, M., Marx and working-class consciousness, p. 506. Zie ook Lukács, G., Histoire et conscience de classe, p. 190.
In die zin werkt een topografische theorie van het bewustzijn vanuit het standpunt van de burgerij wel, maar niet vanuit dat van het proletariaat, dat immers de werkelijkheid moet interpreteren aan de hand van de categorieën die hij aan de revolutionaire praxis ontleedt.
[736] Johnson, C., The problem of reformism and Marx’ theory of fetishism, p. 72.
[737] Marx, K., Over godsdienst, staat en het Joodse vraagstuk, p. 103-104.
[738] Marx, K., Economisch-filosofische manuscripten, 1844, p. 68.
[739] Ibid, p. 82.
[740] Waarover Marx trouwens later stelde: “We have no need to feel ashamed of the piece” Marx aan Engels, 24 april 67, CW 42, p. 360. Ondanks de taaiheid van de tekst, bevat het werk een aantal cruciale passages.
[741] Marx/Engels, The Holy Family, CW 4, p. 36, 82.
[742] Ibid, p. 37.
[743] “In de ontwikkeling van de productiekrachten breekt een fase aan, waarin productiekrachten en verkeersmiddelen in het leven worden geroepen, die onder de bestaande verhoudingen slechts onheil stichten en geen productieve maar destructieve krachten zijn (machinerie en geld); en in samenhang daarmee ontstaat er een klasse die alle lasten van de maatschappij moet dragen zonder haar voordelen te genieten, die uit de maatschappij verdreven en in de scherpste tegenstelling tot alle overige klassen wordt gedrongen; een klasse, die de meerderheid van alle leden van de maatschappij vormt en waaruit het bewustzijn ontstaat van de noodzaak van een fundamentele revolutie, het communistisch bewustzijn”, Marx/Engels, De Duitse Ideologie, p. 40.
[744] CW 5, p. 469.
[745] Marx, K., De armoede van de filosofie, p. 115-116.
[746] Marx/Engels, Het communistisch Manifest, p. 51.
[747] Marx, K., Het Kapitaal, p. 242.
[748] Johnson, C., The problem of reformism and Marx’ Theory of Fetishism, p. 77.
[749] Marx, K., De achttiende brumaire van Louis Bonaparte, passim.
[750] Marx/Engels, Articles on Britain, p. 216.
[751] Ibid, p. 217.
[752] Dit heeft Lukács goed begrepen. Zie ook Wartenberg, T.E., Marx, class consciousness and social transformation. In: Praxis International, Vol. 2, nr. 1, 1982 , p. 62.
[753] Ook onder de burgerlijke intellectuelen kan het communistisch bewustzijn groeien op grond van de aanschouwing van de situatie van het proletariaat. Marx/Engels, Het Communistisch Manifest, p. 40.
[754] Wartenberg, T.E., Marx, class consciousness and social transformation, p. 52.
[755] Ibid, p. 60.
[756] “It is just as natural for the actual agents of production to feel completely at home in these estranged and irrational forms of capital-interest, land-rent, labour-wages, since these are precisely the forms of illusion in which they move about and find their daily occupation”, Marx, K., Capital III, p. 830.
[757] Geciteerd in Lenin, W.I., Wat te doen?, p. 49-50.
[758] Brief van Marx aan Ruge; Marx, K., De brieven van Karl Marx I, De Haan, Haarlem, 1981, p. 31.
[759] Ibid, p. 31.
[760] Marx, K., Over godsdienst, staat en het Joodse vraagstuk, p. 12.
[761] Marx, K., The Holy Family, In: CW 4, p. 37.
[762] Lukács, Histoire et conscience de classe, p. 209. Ook Gramsci deelt Lukács opvatting over de verhouding van kwantiteit en kwaliteit: de kwantiteit wordt voortdurend kwaliteit, ze zijn niet te scheiden; Gramsci, A., Marxisme als filosofie van de praxis, p. 48. Dit in tegenstelling tot de klassieke Engelsiaanse wet van de kwantiteit die omslaat in kwaliteit, bv. in Engels, F., Anti- Duhring, p. 12-13.
Marx merkt op dat “daar waar de kapitalist en de arbeider in gelijke mate lijden, de arbeider in zijn bestaan wordt aangetast, de kapitalist in de opbrengsten van zijn dode Mammon”. Marx, K., Economisch-filosofische manuscripten, 1844, p. 16.
[763] Ware, R., R., Marx, the theory of class consciousness, and revolutionary organisation. In: Praxis International, nr. 3, 1983-84, p. 262.
[764] Marx, K., De armoede van de filosofie, p. 161.
[765] Wartenberg, T.E., Marx, class consciousness and social transformation, p. 63.
[766] Dit ligt in de lijn van Mandels theorie over de ontwikkeling van het klassenbewustzijn bij de brede massa’s. Zie Mandel, E., Lenin en het probleem van het proletaries klassenbewustzijn, p. 14.
[767] Marx, K., Economisch-filosofische manuscripten, 1844, p. 115.
[768] Avineri, S., The Social and Political Thought of Karl Marx, p. 143.
[769] “Iedere stap van een werkelijke beweging is belangrijker dan een dozijn programs. Als men dus niet boven het program van Eisenach kon uitgaan, had men eenvoudig een overeenkomst voor actie tegen de gemeenschappelijke vijand moeten sluiten. Maakt men echter beginselprograms (…), dan rich men voor de gehele wereld mijlpalen op, waaraan zij de hoogte van de partijbeweging afmeet”, Marx, K., Kritiek op het programma van Gotha, p. 12.
[771] bv. Ernest Jones die een alliantie met de burgerlijke radicalen voorstond;
Johnson, C., The problem of reformism and Marx’ Theory of Fetishism, p. 80.
[772] Marx, K., Revelations concerning the communist trial in Cologne, CW 11, p. 402-403.