De crisis van de jaren 1840 in Lokeren. Bepaling van het profiel van de Lokerse gezinnen in deze crisisjaren. (Evelyn Bullaert)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Lokeren: een terreinverkenning [1]

 

Gelegen in Oost – Vlaanderen behoort de stad Lokeren tot het administratief arrondissement Sint – Niklaas, kanton Lokeren; de stad wordt eveneens ingedeeld bij het Land van Waas. Lokeren, in 1977 gefuseerd met buurgemeenten Eksaarde en Daknam, grenst in het Oosten aan Waasmunster en Sinaai, in het Zuiden aan Zele en Overmere, in het Westen aan Groot – Lochristi en in het Noorden vormt Moerbeke de grensgemeente.[2]

 De oppervlakte van de stad heeft doorheen de eeuwen nauwelijks wijzigingen ondergaan, en bedraagt zo’n 6749 hectaren. Het huidige inwonersaantal loopt op tot zo’n 35500 inwoners, in de bestudeerde periode kende Lokeren ongeveer 16000 inwoners.

 De economische positie van Lokeren wordt voornamelijk versterkt door de gunstige ligging aan de E17. Ook de N70, de steenweg van Gent naar Antwerpen, is belangrijk voor de ontsluiting van dit gebied. Verder wordt de verbinding met zowel Gent als Antwerpen vergemakkelijkt door de aanwezigheid van de spoorlijn. Men begon trouwens met de bouw van het station in de bestudeerde crisisjaren. De rivier de Durme was tot in de jaren zestig van deze eeuw een vitale handelsweg, haar economische rol is heden ten dage eerder beperkt.

 In de Romeinse periode speelde dit gebied geen rol van betekenis. In de middeleeuwen stond Lokeren onder de jurisdictie van de graven van Vlaanderen. Het jaar 1555 vormde een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van Lokeren, in dit jaar verleende Keizer Karel immers een octrooi aan de –toen nog gemeente- Lokeren om wekelijks een markt te organiseren. Deze beslissing heeft sterk bijgedragen tot de economische ontwikkeling van dit gebied, in de 17e en de 18e eeuw kende Lokeren een sterke expansie en werd toonaangevend in het Land van Waas. Echter, in de 19e eeuw werd Lokeren voorbijgestreefd door Sint – Niklaas dat sneller industrialiseerde en voornamelijk investeerde in moderne sectoren.[3]

 

 

Inleiding

 

1. Probleemstelling

 

Naarmate mijn opleiding geschiedenis vorderde werd het steeds duidelijker dat mijn interesse voornamelijk uitging naar de sociaal – economische geschiedenis. Bovendien vormde de tweedekandidatuurstaak Nieuwste Tijden– die een beperkte uitgave was van de opzet van deze thesis – een goede aanzet om mij verder in het vakgebied van de sociaal – economische geschiedenis en meer bepaald in volgend onderwerp te verdiepen.

 Het onderwerp van deze scriptie is een regionale studie van de dubbele crisis die heel Vlaanderen in de jaren 1840 teisterde. Enerzijds raakte de traditionele linnennijverheid in verval en anderzijds had Vlaanderen in die periode af te rekenen met twee opeenvolgende misoogsten. De lokaliteit die onder de loep wordt genomen is de stad Lokeren in de provincie Oost – Vlaanderen; de te bestuderen periode is afgebakend tussen 1840 en 1850. Deze scriptie stelt zich tot doel een aanvulling te vormen op het globale werk van Jacquemyns ‘Histoire de la crise économique des Flandres’[4]. Jacquemyns bestudeert de impact van de crisis voor Vlaanderen in haar geheel, wat vaak tot veralgemeningen leidt en waardoor dit werk een lokale invalshoek mist. Aan de hand van de case – study Lokeren kunnen nuanceringen worden aangebracht.

 

De vraagstelling valt uiteen in twee grote delen. Ten eerste is het de bedoeling om een beeld te schetsen van hoe en in welke mate de crisis in Lokeren heeft toegeslagen. Hierbij zal in eerste instantie aandacht worden geschonken aan de oorzaken van de crisis. Vervolgens worden de gevolgen van de crisis belicht, met een omvangrijk luik demografie. En als laatste zal ook het beleid van het stadsbestuur en het bureel van weldadigheid onder de loep worden genomen. In het tweede deel zal, aan de hand van fiches, een deel van de Lokerse bevolking gedetailleerd worden onderzocht. Er zal een profiel worden geschetst van de Lokerse inwoners, met aan de ene kant nadruk op de ondersteunde gezinnen en aan de andere kant ook aandacht voor het welstellende deel van de bevolking.

 

Het eerste deel van mijn scriptie zal worden gebruikt om een beeld op te hangen van de impact en de effecten van de crisis die Lokeren onderging.

 Niet enkel de eigenlijke crisis zal worden onderzocht, er zal ook aandacht worden besteed aan de situatie vóór de eigenlijke crisis, met name de eerste helft van de jaren 1840. Alle items zullen eveneens worden bestudeerd voor het begin van het decennium, zodat aan de hand van deze informatie de situatie in Lokeren kan worden vergeleken met de stellingen die Jacquemyns naar voor schuift, en men kan nagaan of de stad reeds tegenspoed kent in de eerste helft van de jaren 1840 – zoals de auteur beweerd – of er in tegendeel nog geen sprake is van enige malaise.

Het onderzoek van de eigenlijke crisisjaren zal uiteraard gedetailleerder worden gevoerd. Heeft Lokeren het zwaar te verduren gekregen tijdens de crisisjaren of was de impact van de crisis eerder beperkt? Eerst en vooral wordt de intensiteit waarmee de crisis zich voorgedaan heeft onder de loep genomen om vervolgens de effecten van de crisis te bestuderen, en uiteindelijk zal ook het gevoerde beleid van naderbij worden bekeken.

Vermits de crisis zoals eerder aangehaald tweeledig was, zal ik uiteraard beide oorzaken van deze malaise bestuderen. In eerste instantie wordt nagegaan wat de crisis in de linnennijverheid precies behelsde. Vooraf zal kort het belang van de linnennijverheid in Lokeren worden geschetst, met aandacht voor zowel de huisnijverheid als de aanwezige fabrieken. De impact van de mechanisering op de rurale maatschappij zal worden onderzocht en er zal worden nagegaan in hoeverre men bereid is de moderne technieken toe te passen. Ook de andere oorzaken van de teloorgang van de traditionele linnennijverheid, zoals het verlies van afzetmarkten en de Engelse concurrentie, zullen worden beschreven.

Vervolgens wordt een beeld opgehangen van de crisis in de landbouw. Uiteraard zal de meeste aandacht uitgaan naar de ernst van de misoogsten, naar de soorten gewassen en het percentage hiervan dat getroffen werd. Ook de aanwezigheid van besmettelijke ziekten onder het vee zal worden belicht. Toch zullen ook de meer structurele oorzaken onder de loep worden genomen, en zal worden nagegaan hoe het in Lokeren gesteld is met de versnippering van het landbouwareaal en de pachtprijzen.

De gevolgen van de crisis vormen een volgende luik. Enerzijds zal aandacht worden besteed aan de economische gevolgen. Een eerste onderzoeksveld hierin vormt de verkoop en de marktprijs van lijnwaad en vlas. Er zal worden nagekeken in welke mate de verkoop van deze basisproducten voor de linnennijverheid een daling ondergaat tengevolge van het verval van de thuisarbeid. Naar aanleiding van de crisis kan worden verwacht dat de prijs zich evenmin zal kunnen handhaven. Of, en in welke mate dit voor Lokeren het geval is zal eveneens worden belicht. Verder zal ik een studie doen naar de uitbetaalde lonen en een eventuele daling daarvan in de crisisjaren. Of de teloorgang van de huisnijverheid en de misoogsten tot een verhoogde graad van werkloosheid leiden zal eveneens worden nagegaan. De vraag zal worden gesteld naar de intensiteit van de voedselschaarste en ook de prijzen van de belangrijkste levensmiddelen, zoals aardappelen, rogge en tarwe, zullen worden bestudeerd. Bovendien zal worden nagegaan of er kan gesproken worden van hongersnood tijdens de jaren 1845 – 1847.

Anderzijds zullen ook de sociale gevolgen grondig onder de loep worden genomen. Er zal in eerste instantie worden onderzocht of en in welke mate het aantal armen onder invloed van de moeilijke levensomstandigheden steeg. Ook het onderwijs zal worden belicht: bleven er meer kinderen thuis omdat de onderwijskosten niet betaald konden worden, of steeg het aantal kinderen dat van kosteloos onderwijs kon genieten? Er zal eveneens worden nagegaan hoe het fenomeen van de bedelarij evolueert; bleef zij binnen de perken of werd Lokeren geplaagd door heuse bedelaarsbendes? Vervolgens wordt de criminaliteit, zij het in beperkt mate, (zie daarvoor de thesis van Annelies Coppieters) bestudeerd. Als laatste zal worden onderzocht of er ten gevolge van de crisis en het daaropvolgende pauperisatieproces epidemieën uitbreken bij mens en/of dier.

Om het beeld omtrent de crisis nog duidelijker te schetsen zal ook een luik demografie worden bijgevoegd. Het bevolkingscijfer, het aantal geboorten, huwelijken, sterfgevallen en emigraties zal worden onderzocht en bepaalde demografische wetmatigheden zullen worden getoetst aan de bekomen resultaten voor Lokeren. De gegevens zullen eveneens worden aangewend om de eventuele effecten van de crisis op de verscheidene demografische parameters af te leiden. Zo zal worden nagegaan of het aantal huwelijken en geboorten daalt ten gevolge van de economische malaise en of de sterfgevallen en migraties de hoogte worden ingejaagd. Ook andere variabelen, zoals seizoensfluctuaties en zuigelingensterfte, zullen worden besproken.

Het beleid dat naar aanleiding van de crisis door de verscheidene instanties van de stad Lokeren gevoerd wordt, zal in een vierde hoofdstuk worden belicht. Het stadsbestuur vormt de belangrijke instantie. De aanpak van de armoede verschilde van gebied tot gebied. Het ene bestuur zal voornamelijk zelf maatregelen nemen om de problemen het hoofd te bieden terwijl anderen vooral op de hogere overheden teren en proberen zoveel mogelijk subsidies te ontvangen. Dit item bestuderen voor Lokeren vormt dan ook een eerste onderzoekspunt. Verder zal worden besproken welke maatregelen het stadsbestuur nam om de armen onderstand te verschaffen. Zo kan men nagaan of het stadsbestuur louter extra subsidies gaf aan het Bureel van weldadigheid of ze daarentegen ook zelf de handen uit de mouwen stak. Behalve een studie van de maatregelen om onderstand te verschaffen zal ook worden nagegaan welke andere middelen de lokale overheid aanwendt om de armoede te bestrijden. Richt ze een spaarkas op voor de armen? Richt ze werkhuizen op zodat de armen er een stiel kunnen leren? Zoals eerder aangehaald kan een dergelijke crisis een aantal vervelende gevolgen met zich meebrengen; de maatregelen die het stadsbestuur neemt om epidemieën tegen te gaan, criminaliteit te bestrijden en bedelarij in te dijken zullen ook uitvoerig belicht worden. Verder zullen ook de jaarrekeningen van het stadsbestuur onder de loep worden genomen, waarbij vooral zal gefocust worden op de eventuele stijgende kosten ten gevolge van de crisis.

 Wat het bureel van weldadigheid betreft zal ik mij algemeen gesteld afvragen hoe het armenbestuur reageert op de eventuele toevloed aan armen. Er zal aandacht besteed worden aan de manier waarop het armenbestuur de nodige middelen bijeen zoekt, en aan de evolutie van de financiën in de crisis. Verder zal worden besproken welke hulpmiddelen het bureel voornamelijk aanreikt. Ze kan immers louter bedelingen doen, maar anderzijds ook overgaan tot het oprichten van werkscholen, het verzorgen van zieken en het verschaffen van onderstandswoonst. Ook de jaarrekeningen van het bureel van weldadigheid zullen worden geanalyseerd.

 

Het belangrijkste deel van mijn scriptie vormt het onderzoek naar het profiel van de Lokerse gezinnen. De aanwezigheid van de bevolkingsregisters, armenlijsten en belastingslijsten geven mij de mogelijkheid een doorsnede te maken van de Lokerse gezinnen tijdens de crisisjaren. Vermits het niet haalbaar is om de hele stad in deze studie te betrekken –Lokeren telde in de jaren 1840 reeds zestienduizend inwoners- zal ik mij beperken tot een vergelijking tussen twee secties. Het bureel van weldadigheid heeft het grondgebied van Lokeren ingedeeld in vijf secties. Sectie E, die het centrum van de stad vertegenwoordigt, zal worden vergeleken met sectie D op het platteland. Ook de resultaten van de verscheidene onderzochte wijken zullen onderling met elkaar worden vergeleken. In de bespreking van het profiel van de Lokerse gezinnen zullen drie delen worden onderscheiden. Eerst en vooral zullen de resultaten van alle onderzochte gezinnen samen worden besproken, vervolgens zullen de hierna opgesomde parameters nog eens apart worden uitgewerkt voor de ondersteunde en de welgestelde klasse.

 In eerste instantie zullen de algemene gemiddelden die voor het hele te onderzoeken gebied worden berekend, uitgebreid en nauwkeurig beschreven worden. Daarvoor zal allereerst de relatieve welstand van de verschillende wijken worden bepaald. Aan de hand van het absolute aantal gezinnen dat in de verschillende straten patent- en/of grondbelasting betaalt kan worden nagegaan in welke wijken de bemiddelde bevolking zich voornamelijk huisvest. Met behulp van de lijsten, zowel uit 1844 als uit 1846, waarop het aantal gezinnen met onderstand staat opgesomd, kan men het armere deel van de bevolking abstraheren uit het totale aantal te onderzoeken gezinnen, en op die manier ook bepalen in welke straten het aandeel van de ondersteunden het grootst is.

 Vervolgens zal er een beroepsprofiel van de gezinnen worden opgemaakt. Na de bepaling van het aandeel van de actieve bevolking, zullen alle beroepen die in de bevolkingsregisters worden aangeduid, verdeeld worden over zeventien arbeidssectoren, conform aan de indeling die in 1961 reeds door De Vlieger werd gemaakt.[5] De eventuele dominantie van bepaalde van deze beroepsgroepen zal eerst algemeen worden besproken om vervolgens te focussen op de verschillen die zich tussen de stad en het platteland manifesteren. Verder zal dan worden onderzocht of de graad van tewerkstelling in de verscheidene arbeidssectoren verschilt naargelang het om een armere of een meer welgestelde straat gaat.

 Na de verwerking van een aantal sociaal – economische criteria zal eveneens de vraag worden gesteld naar de afkomst van de gezinsleden en de meest voorkomende combinaties tussen twee partners. Zo zal worden onderzocht of het overgrote deel van de Lokeraars zijn partner vindt binnen de stadsgrenzen of eerder huwt met iemand uit een andere gemeente of provincie. Ook de grootte van het aandeel ingeweken families die in Lokeren profiteren van de betere levensomstandigheden of de bedelingen van het bureel van weldadigheid zal onder de loep worden genomen. Opnieuw zullen eerst de algemene gemiddelden worden beschreven om vervolgens de verschillen tussen stad en platteland en tussen de straten onderling te belichten.

 De bevolkingsregisters geven voldoende informatie zodat eveneens een uitgebreid profiel van de Lokerse gezinsstructuur kan worden opgemaakt. In eerste instantie zal worden nagegaan hoeveel personen een gemiddeld huisgezin in de jaren 1840 telt en wat men als gemiddelde gezinsgrootte kan vooropstellen. Zoals steeds zullen niet enkel de globale cijfers worden besproken, maar zal er ook aandacht worden besteed aan de typische kenmerken van de stedelijke en landelijke families. Verder zal worden aangegeven in welke mate de kerngezinnen worden uitgebreid met inwonende verwanten en niet – verwanten. Het percentage dat wordt berekend voor Lokeren zal worden vergeleken met de algemene beschreven waarden, en eventuele afwijkingen zullen worden aangeduid. Nog meer dan het aantal inwonende familie- en niet – familieleden vormt het aandeel van de personeelsleden die worden opgenomen in een bepaald huishouden een interessante parameter, daar de opname van dienstpersoneel als indicator van welstand kan worden geïnterpreteerd. Ook het aantal weduwes en weduwnaars wordt onder de loep genomen en beschreven voor elke straat afzonderlijk.

 Besluitend zullen de typische kenmerken van elke wijk apart worden aangegeven en zal worden nagegaan of ook de andere criteria, naast belastingen en onderstand, de vooropgestelde status van verschillende straten bevestigen.

 Van dat deel van de bevolking dat men in 1844 en/of 1846 terugvindt in de lijsten van het bureel van weldadigheid zullen dezelfde criteria worden onderzocht, uitgebreid met een schets van de leeftijdsstructuur van de ondersteunden. Deze resultaten zullen onderling met elkaar worden vergeleken, zodat men kan nagaan of er verschillende patronen aan de oppervlakte komen voor de structurele armen van 1844 en de conjuncturele armen van 1846. Ze zullen uiteraard ook worden getoetst aan de algemene gemiddelden die voor het hele te onderzoeken grondgebied gelden.

 Opnieuw zal men eerst het beroepsprofiel van de ondersteunde klasse schetsen. Niet enkel zal men de activiteitsgraad van de armere klasse in 1844 en 1846 vergelijken, ook zal worden onderzocht in welke arbeidssectoren de ondersteunden het sterkst vertegenwoordigd zijn. De vraag zal worden gesteld naar het aandeel van de dagloners binnen de ondersteunde gezinnen en ook de verschillende groepen textielarbeiders die onderstand genieten zullen uitvoerig worden besproken, bovendien zal gepoogd worden na te gaan of hun aandeel binnen de ondersteunde bevolking, als gevolg van de teloorgang van de thuisnijverheid, opmerkelijk hoger ligt dan dat van personen met minder bedreigde beroepen.

 Verder zal de leeftijd van de gemiddelde ondersteunde in kaart worden gebracht. Dit gebeurt niet voor de totale bevolking omdat dit minder relevant is. Er zal in eerste instantie worden bestudeerd of het voornamelijk gezinnen met veel kinderen zijn die steun genieten of het eerder de jonge gezinnen met kleine, niet – meewerkende kinderen zijn die onderstand nodig hebben. In welke mate oudere personen deel uitmaken van de ondersteunde klasse en of men een verschillend patroon inzake leeftijdsstructuur kan ontdekken voor de structurele armen van 1844 en de conjuncturele armen van 1846 zal eveneens worden nagegaan.

 De afkomst van de ondersteunde bevolkingslaag en de eventuele verschillen die men kan bemerken enerzijds tussen 1844 en 1846 en anderzijds met de algemene gemiddelden zal worden belicht. Men kan zich immers afvragen of de armere klasse voornamelijk uit Lokeren zelf afkomstig is, dan wel of een groot deel onder hen allochtonen zijn en in Lokeren inwijken in de hoop er betere levensomstandigheden aan te treffen.

Ook de gezinssituatie zal onder de loep worden genomen. Er zal worden onderzocht of de gezinsgrootte van de ondersteunde en niet – ondersteunde gezinnen verschilt. Bovendien zal worden nagegaan in welke mate deze families de middelen bezitten om hun kerngezin uit te breiden met verwanten en niet – verwanten en er zal worden nagekeken of de ondersteunde gezinnen überhaupt in staat zijn om zich inwonend dienstpersoneel te veroorloven. De verschillende gezinsvormen die in de ondersteunde klasse voorkomen zullen worden geschetst, het aandeel van de gehuwden, de weduwen en de minder courante gezinsvormen zal zowel voor 1844 als voor 1846 worden beschreven en onderlinge verschillen zullen worden aangeduid.

 De geografische spreiding van de ondersteunden over de verschillende te onderzoeken wijken zal eveneens worden bekeken. Er zal worden bestudeerd of de gezinnen die nood hebben aan onderstand inderdaad voornamelijk terug te vinden zijn in de armere stadswijken en of het profiel van dit gebied de nodige gelijkenissen vertoont met de geschetste kenmerken van de ondersteunde klasse.

 Wat de welgestelde klasse betreft zullen exact dezelfde parameters worden bestudeerd als voor de ondersteunden. Er zal aandacht uitgaan naar de activiteitsgraad en het procentueel aandeel van de actieven in de verschillende arbeidssectoren, men zal een onderzoek voeren naar de leeftijdsstructuur van de rijkere bevolkingslaag en situeren in welke leeftijdscategorieën zich de meeste gegoeden bevinden, de afkomst van deze welgestelden zal worden beschreven en de geografische spreiding zal worden belicht. Verder zal de gezinsstructuur opnieuw van naderbij worden bekeken, met aandacht voor de gezinsgrootte, de verschillende gezinsvormen en voornamelijk voor de inwonende niet–kerngezinsleden. Verschillen met zowel de algemene gemiddelden als de resultaten voor de ondersteunde klasse zullen worden aangehaald.

 Binnen het profiel van de Lokerse gezinnen zal gepoogd worden drie contrastsituaties te onderzoeken. Enerzijds zal – zoals hierboven reeds tot uiting kwam – de armere klasse tegenover de welgestelde klasse worden geplaatst. Voor elke onderzochte parameter zullen de verschilpunten tussen deze twee bevolkingsgroepen beschreven worden. Binnen deze tegenstelling zal nog een tweede contrast worden bestudeerd en uitgewerkt, met name de verschillen die kunnen worden opgemerkt tussen de structurele armen van 1844 en de conjuncturele armen van 1846.

 Anderzijds zullen centrum en periferie van de stad Lokeren met elkaar worden vergeleken. Er zal worden nagegaan of het aandeel van de armen en de welgestelden binnen de bevolking verschilt naar gelang het om het stedelijk centrum of de landelijke wijken gaat. Er zal worden onderzocht of er voor de verscheidene onderzoekspunten verschillende resultaten bekomen worden naargelang het om het centrum of de periferie gaat.

 

 

2. Lijst van de gebruikte bronnen en bespreking van de consultatiemethiode

 

1. Gepubliceerde bronnen

- Agriculture. Recensement général (15 octobre 1846), Bruxelles, 1850.

- Economie. Recensement général (15 octobre 1846), Bruxelles, 1850.

 

2. Niet – gepubliceerde bronnen [6]

Allen aanwezig in het Stadsarchief te Lokeren (SAL), Torenstraat 1a, 9160 Lokeren.

Al deze bronnen behoren tot het modern archief.

- Verslagen van de gemeenteraad van Lokere, 1840 – 1850

- Verslagen van het schepencollege van Lokeren, 1840 – 1850

- Stadsverslagen, 1840 – 1850 (idem jaarverslagen in de verslagen van het schepencollege)

- Landbouwtellingen 1841 – 1897

. Renseignements concernant la récolte des pommes de terre en 1845

. Staat der landelijke eigendommen aan de gemeente Lokeren behorende, 1846

. Statische inlichtingen omtrent den landbouw, 1846

. Nature, étendue, division et produits des cultures dans la commune de Lokeren, 1846

. Résumé de l’état de la récolte dans le 9ième district agricole pendant l’année 1847

. Proces- verbal du Jury Communal de la ville de Lokeren, Statistique agricole, 13 en 18

 februari 1847

- Economische tellingen en statistieken (1791 – 1862/1886)

. Staat van de fabrieken en usines die voorkomen in Lokeren

- Marktprijzen 1797 – 1843

. Marktprijzen van de markt in lijnwaad en vlas tijdens de jaren 1840 – 1848

. Régistre des mercuriales de la ville de Lokeren (1 januari 1840 – 17 mei 1843)

. Register der mercuriales van lijnwaad en vlas verkocht op de markt van Lokeren (juli

 1843 – oktober 1851)

. Régistre des mercuriales de la ville de Lokeren (24 mei 1843 – 13 september 1848)

- Marktprijzen 1843 - 1870

. Mercuriales des prix du froment et du seigle ( 31 maart 1847 – 5 april 1848)

. Gemiddelde prijs van graan vanaf 1839 tot het eerste semester van 1846

- Broodzetting, wekelijkse overzichten 1836 – 1847, 1848 – 1850

- Besmettelijke ziekten: cholera, typhus, … (1832 – 1892)

. Bulletin relatif à la fièvre typhoide épdémique qui a regné en Belgique depuis l’ année

 1846

. Overzicht van het aantal personen dat getroffen werd door cholera tussen 16 mei en 30

 september 1849

- Algemene overzichten: burgerlijke stand en bevolking, jaar XII – 1860

. Statistiek: staat van veranderingen voorgevallen in de bevolking (geboorten, huwelijken, sterfgevallen) 1840 – 1842

. Staat der geboorten, 1841 - 1850

. Staat der sterfgevallen per ouderdom, 1841 – 1850

. Staat van de huwelijken per ouderdom, 1841, 1843 – 1850

. Algemene staat der maandelijkse veranderingen in de bevolking, 1841 - 1850

- Bevolkingsregisters, 1846

- Bedelingen aan behoeftigen

. Naamlijst der behoeftigen voor de algemene broodbedeling 1844

. Legger armenbestuur, 1844

. Buitengewone bedeling in kolen, 1844 – 1845

. Lijst der werklieden dezer stad, welkers toestand eenige hulp verdiend gedurende den winter 1845 – 1846, opgemaackt ten verzoeke van het Bestuer van Weldadigheid

- Grondbelasting, 1844, Double du rôle de la contribution foncière

- Patentbelasting, 1844

 

Als basismateriaal om het crisisbeeld te schetsen vormen zowel de gemeenteraadsverslagen als de verslagen van het schepencollege zeer interessante bronnen. Deze werken zijn voor Lokeren zeer ruim opgevat zodat men hierin, aan de hand van de beraadslagingen en besluiten van de bevoegde instanties, een overzicht vindt van de belangrijkste gebeurtenissen in het te bespreken decennium. In de gemeenteraadsverslagen vindt men vooral informatie in verband met de financiën terug. Jaarlijks geven ze een overzicht van de jaarrekeningen van zowel stadsbestuur, bureel van weldadigheid als burgerwacht. Deze gegevens werden dan ook gebruikt om de financiële situatie van de stad en het armenbestuur te schetsen. Verder vindt men er ook de beraadslagingen over de subsidies terug, zowel deze die men uitreikt aan het bureel van weldadigheid als deze die men poogt te verkrijgen van de hogere overheden. Ook de openbare werken, het kosteloos onderwijs en de voorstellen van de gouverneur worden in deze verslagen besproken. Eveneens interessant, voornamelijk voor de nijverheid, zijn de processen – verbaal commodo en incommodo, waarin men beraadslaagt over de aanvragen tot het oprichten van nieuwe uitbatingen.

 De verslagen van het schepencollege vormen een bijzonder interessante bron door de uitgebreide jaarverslagen die er zijn in opgenomen. Ze geven een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen op het gebiedvan landbouw, nijverheid, bedelarij en openbare gezondheid. Verder wordt de werking van het bureel van weldadigheid, het weeshuis, de burgerwacht en de verschillende scholen besproken en wordt ook info over de begroting en de burgerstand van het voorbije jaar verschaft. Zoals verder zal worden aangegeven, is de bijkomende informatie om het crisisbeeld verder uit te diepen vrij pover. Vandaar dat wat landbouw betreft de voornaamste gegevens in verband met oogst en opbrengst van de teelten uit de jaarverslagen werden gehaald. Ook wat de nijverheid betreft betekent de jaarlijkse bespreking van de situatie van de verscheidene aanwezige fabrieken een schat aan informatie. Op die manier kan men zowel van het belang van de linnennijverheid in Lokeren als van de manier waarop ze de crisis beleven en te lijf gaan een duidelijk beeld verwerven. Ook de gegevens omtrent bedelarij, burgerwacht en gezondheidsstaat werden quasi volledig uit deze verslagen gehaald.

 De Lokerse inkomende en uitgaande briefwisseling vormt een bijzonder omvangrijke bron. De verwerking van dit bronnenmateriaal zou een zeer tijdrovende bezigheid geweest zijn, en na consultatie van de inkomende briefwisseling van 1845 – die weinig relevante informatie bevatte – werd besloten de briefwisseling niet te verwerken. Met omvangrijke en interessante gegevens in de gemeenteraadsverslagen en verslagen van het schepencollege kan reeds een degelijk crisisbeeld worden geschetst en de uitgespaarde tijd werd gebruikt om de gezinsfiches met nieuwe gegevens aan te vullen.

 De verslagboeken van het bureel van weldadigheid zijn in het stadsarchief van Lokeren aanwezig, maar juist deze voor de jaren 1840 zijn verloren gegaan. Bijgevolg is er slechts weinig kwalitatieve info over de werking van het bureel van weldadigheid voor handen. Het gevoerde beleid naar aanleiding van de crisis kan dus enkel worden afgeleid uit de gemeenteraads- en jaarverslagen en ten gevolge van dit alles is de bespreking van de situatie van het armenbestuur in de crisisjaren vrij beperkt.

 De ondersteunende informatie die het algemene crisisbeeld verder moet nuanceren is vrij pover te noemen. Wat de landbouw betreft zijn enkel een ingevulde vragenlijst omtrent de aardappelmisoogst van 1845 en een verslag over de gegevens die naar aanleiding van de landbouwtelling werden verzameld, bewaard gebleven. Dit gecombineerd met de gepubliceerde landbouwtelling van 1846 levert net voldoende gegevens om de oogst van een gewoon jaar te kunnen vergelijken met de mislukte oogst van 1846.

 Kwantitatief gezien zijn de bewaarde bronnen in verband met nijverheid verwaarloosbaar. Echter, de vragenlijst die naar aanleiding van de ‘statistique industrièle’ moest worden ingevuld en is overgeschreven in de verslagboeken van de gemeenteraad, vormt een bijzonder rijke bron wat de huisnijverheid betreft. Wanneer men deze bron samenbrengt met de verslagen van de toestand van de fabrieken, krijgt men toch een vrij compleet beeld van de nijverheid in Lokeren in de crisisjaren.

 De marktprijzen werden daarentegen zorgvuldig bijgehouden en zijn aanwezig voor de te bestuderen periode. De marktprijzen van tarwe, rogge, aardappelen, gerst, haver en boekweit, schreef men telkens na de wekelijkse markt op woensdag in in een register. Ik herrekende deze cijfers tot gemiddelden per kwartaal. Ook de wekelijkse waarden van de broodzetting werden door mij per kwartaal geordend. De gegevens voor lijnwaad en vlas werden echter per maand opgetekend en ook zo door mij verwerkt. De eveneens overgeleverde aangeboden en verkochte hoeveelheid lijnwaad en vlas vormt een interessante bron die ik gebruikte om na te gaan welk percentage van de aangeboden waren verkocht raakt en of dit daalt in de eigenlijke crisisjaren.

 Een aantal belangrijke kwantitatieve gegevens ontbreekt voor de periode 1840 – 1850. Zo heb ik bijvoorbeeld het raden naar de hoeveelheid bedelaars en werklozen. De loonlijsten zijn evenmin bewaard gebleven, er bevinden zich er een aantal in het stadsarchief, maar deze zijn niet gedateerd en bijgevolg niet bruikbaar. Ik moest het bijgevolg redden met de kwalitatieve gegevens in de verschillende verslagen, maar dit levert uiteraard niet zo’n accuraat en uitgebreid beeld op.

 In de aanwezige ondersteunende informatie werd nauwelijks geselecteerd. Het overgrote deel van wat voorhanden was en de jaren 1840 bestreek, werd geconsulteerd.

 Wat de demografische gegevens betreft, zijn zowel de bevolkingsregisters als de registers van de burgerlijke stand overgeleverd. Bovendien zijn ook de jaarlijkse overzichten van burgerlijke stand en bevolking, die de stad moest opmaken en doorsturen naar de overheid, bewaard. Dit is een bijzonder interessante en tijdsbesparende bron, vermits de verschillende demografische parameters, zoals overlijdens, geboorten en huwelijken, reeds werden geteld en geordend. Zo werd het aantal sterfgevallen vermeld per maand en per leeftijdscategorie. Deze lijsten waren echter pas aanwezig vanaf 1841 zodat de onder andere de zuigelingensterfte pas vanaf 1841 kon worden berekend. Ook de geboorten tekende men per maand op, met een onderscheid tussen wettige en onwettige kinderen. De huwelijken werden eveneens geteld per maand, en voor de migraties werd bovenop de maandelijkse indeling ook een onderverdeling naargelang het gebied gemaakt.

 In samenspraak met professor Vanhaute werd beslist om het provinciaal archief niet te consulteren. Na de uitgevoerde bronnenprospectie bleek er slechts weinig relevante informatie aanwezig voor Lokeren, te meer als gevolg van de afwezigheid van het nijverheidscomité. De uitgespaarde tijd kwam opnieuw de opmaak van de gezinsfiches ten goede.

 

Om in het tweede deel een profiel te schetsen van de Lokerse gezinnen fungeerden de bevolkingsregisters van 1846 als basisbron. Deze registers gaven een overzicht van alle inwoners van de stad Lokeren, gegroepeerd per huisgezin. Naast naam en voornaam gaf deze bron ook informatie over het beroep, de burgerlijke stand en de geboortedatum en –plaats. Deze huisgezinnen werden op fiche gezet (één fiche per gezin) en vergeleken met de armenlijsten van het bureel van weldadigheid enerzijds en met de belastingslijsten anderzijds.

 Om het armere gezinnen te abstraheren uit het totale aantal onderzochte families werd gebruik gemaakt van de lijsten van ondersteunden, opgemaakt door het bureel van weldadigheid. In eerste instantie zou de legger van het armenbestuur, daterend uit 1844, worden geconsulteerd. Behalve de naam en het adres van de ondersteunden verschafte deze bron nog heel wat bijkomende informatie over deze armen, waaronder inkomen, gezondheidsstaat en de vormen van onderstand die ze kregen, zoals geld, brood, brandstof of kleding en slaping. Echter, na een grondig onderzoek van deze turfdikke legger werd vastgesteld dat in dit boek de zogenaamde ‘afgeschafte huishoudens’ werden genoteerd, gezinnen die vanaf 1 mei 1844 niet langer recht hadden op onderstand van het armenbestuur. Bijgevolg werd op zoek gegaan naar andere bronnenreeksen die ter vervanging van de legger konden worden gebruikt; de armenlijsten van 1844 brachten soelaas. De informatie die deze lijsten gaf bleef echter beperkt tot het aantal broden dat een bepaald gezin per week ontving van het bureel van weldadigheid. Hierdoor moest het vooropgestelde profiel van de armen waarin aandacht zou worden besteed aan de gezondheidsstaat, het gezinsbudget en de verschillende steunmaatregelen worden ingekort tot een doorsnede waarin vooral de gegevens uit de bevolkingsregisters werden verwerkt.

 Ik vond eveneens lijsten met de opsomming van de ondersteunde huisgezinnen uit 1846 terug. Wanneer echter werd nagegaan of de ondersteunden van 1844 (voor de eigenlijke crisis) overlapten met de armere families tijdens de crisisjaren, bleken nauwelijks gezinnen uit de lijst van 1844 voor te komen in de opsomming van 1846. Deze bevinding wekte natuurlijk de nodige argwaan en in eerste instantie werd dan ook beslist enkel de lijsten van 1844 te verwerken en een profiel op te maken van de zogenaamde structurele armen. Uiteindelijk werd er, in samenspraak met professor Vanhaute, voor gekozen om de gezinnen die men op de lijst van 1846 terugvindt te interpreteren als ‘conjuncturele armen’, huishoudens die er in tijden van economische crisis niet langer in slagen zelfstandig te overleven. Het feit dat er nauwelijks gezinnen met onderstand uit 1844 werden teruggevonden kon er immers op wijzen dat het hier om een extra lijst ging die het armenbestuur naar aanleiding van de crisis had opgemaakt. Omdat het om een bijkomende opsomming ging en omdat de lijst van 1844 zo goed als zeker over de structurele armen ging, werd besloten om, bij de opmaak van het profiel van de ondersteunde families van 1846, de permanente armen samen te voegen met de conjunctureel ondersteunden van 1846. Op die manier kon ook voor dit eigenlijke crisisjaar een volledige en accurate doorsnede worden gemaakt en kon ik bovendien een evolutie schetsen van de ondersteunde klasse van 1844 naar 1846. Echter, voor 1846 ging de naamlijst van een aantal straten verloren, dit hiaat werd opgevangen door alle parameters in percenten uit te drukken.

 Vervolgens werden de overgebleven gezinnen vergeleken met de belastingslijsten om zo het aandeel van de welstellenden te kennen. Ik consulteerde de opsomming van belastingbetalers van 1844, omdat ook de meest betrouwbare armenlijsten uit 1844 dateren en op die manier een volledige doorsnede kon worden gemaakt van dit jaar. Enkel de lijsten i.v.m. patentbelasting en grondbelasting werden bewaard. Het ontbreken van de personele belasting werd overbrugd door ook andere criteria vast te leggen waaraan een welgesteld gezin moet voldoen. Op die manier werden ook families waarvan het gezinshoofd een sociaal hoog gewaardeerd beroep had of gezinnen die meer dan één personeelslid in dienst hebben weerhouden. Hoewel de patentlijsten ook info gaven over de omvang van de belasting heb ik besloten me te beperken tot het aanduiden van het al dan niet belastingplichtig zijn van een bepaald gezin. Dezelfde parameters die voor de ondersteunde klasse werden onderzocht, krijgen ook voor de welgestelde klasse de nodige aandacht.

 

 

3. De gebruikte literatuur

 

Om mij in te werken in de typische casus van Lokeren werden in eerste instantie een aantal werken geconsulteerd die specifiek over de stad handelen. Voornamelijk het werk van De Potter en Broeckaert werd gebruikt om mij een beeld te vormen van de algemene geschiedenis van Lokeren, voor de eigenlijke crisissituatie is dit werk echter minder relevant. Het boek van Van Goey gebruikte ik niet na het ontdekken van bepaalde passages die letterlijk uit De Potter en Broeckaert werden gekopieerd.[7]

 Ook de scripties van Coene en Laureys kunnen worden gedefinieerd als basiswerken. Enerzijds worden in beide bijzonder veel demografische parameters besproken, anderzijds bevat vooral de verhandeling van Coene veel informatie in verband met de economische situatie in de 19e eeuw in Lokeren, zowel landbouw als nijverheid worden uitgebreid besproken. [8]

De verrijkende visie van Coppejans – Desmedt in verband met het belang van de verschillende nijverheidstakken in het Land van Waas stelde mijn beeld omtrent de Lokerse huisnijverheid en andere economische sectoren scherp.[9]

 Het boek van Jacquemyns vormt zonder enige twijfel het basiswerk bij uitstek. Voor de bespreking van de oorzaken van de crisissituatie werd voornamelijk een beroep gedaan op dit werk. De door mij op het spoor gekomen gevolgen van de crisis (specifiek voor Lokeren uiteraard) werden eveneens vergeleken en aangevuld met de effecten die Jacquemyns beschrijft.[10]

Hoewel Ducpétiaux’ boek minder uitgebreid is opgevat, vormt het eveneens een interessante lectuur. De andere invalshoek en de verschillende uitwerking van de oorzaken van de crisis, maakten van dit werk een goede aanvulling bij het boek van Jacquemyns.[11]

 De sociale en meer ‘menselijke’ aspecten komen, zeer nuchter geschreven – in tegenstelling tot de pathetiek waaraan Ducpétiaux zich nogal eens durft over te geven -, vooral aan bod in ‘Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk’ van Vandenbroeke. De vele gegevens die worden verwerkt zorgen ervoor dat dit werk het uitgelezen vergelijkingsmateriaal vormde voor allerlei door mij onderzochte parameters.[12]

 De demografische studie werd voornamelijk gestaafd met een aantal van Vandenbroeke’s geschriften. Niet enkel zijn ‘Sociale geschiedenis’, maar ook een aantal artikels in verband met onder andere zuigelingensterfte werden zeer nuttig bevonden.

 Het artikel van Ockeley stelde mij dan weer in staat om de door mij bekomen demografische resultaten te vergelijken met de berekeningen die hij heeft gemaakt voor het arrondissement Aalst, Oost – Vlaanderen en België. Specifiek voor het demografische luik kan dit werk dan ook als basisbron worden beschouwd.[13]

 Wat de bepaling van het profiel van de Lokerse gezinnen betreft was het veel moeilijker om relevante werken op het spoor te komen. In verband met de methode van bronnenverwerking vormde vooral ‘Heiboeren’ van Vanhaute een interessant werk. Aan de hand van dit boek konden een aantal elementen in het gezinsprofiel nader worden verklaard.[14]

Een aantal van de onderzochte parameters konden opnieuw worden gecheckt met de resultaten die Vandenbroeke in ‘Sociale geschiedenis’ beschrijft. Dit boek leverde eveneens een aantal verklaringen voor bepaalde specifieke kenmerken van de Lokerse gezinnen.

 Bij de opmaak van het beroepsprofiel bleek vooral de scriptie van De Vlieger een interessant en handig werkinstrument. Niet alleen verschafte deze verhandeling mij een kant-en-klare indeling van de verschillende beroepen, De Vliegers resultaten vormden bovendien het ideale vergelijkingsmateriaal.[15]

 De bovenstaande opsomming betreft alleen de basiswerken. Uiteraard werden nog een aantal andere boeken en artikels gebruikt, deze vindt men terug in de bibliografie.

 

 

A. Werken specifiek i.v.m. Lokeren en het Land van Waas

 

BLOMME (Jan). De sociaal – economische ontwikkeling van Lokeren en St – Niklaas, 1750 – 1900. Een synthese van de belangrijkste hypothesen. AKOKLW, C, 1997, pp. 191 – 208.

 

[s.n.]. Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 7n1 Provincie Oost – Vlaanderen, arrondissement Sint – Niklaas. Turnhout, Brepols, 1993, 433p.

 

COENE (F.). Lokeren als verzorgingscentrum tijdens de 19e eeuw. Sociaal – Economische en Demografische determinanten. RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1980, 202 p.

 

COPPEJANS – DESMEDT (Hilda). Het Land van Waas in de 19e eeuw. Van autarkische regio naar geïntegreerd Belgisch gewest. BTNG, VIII, 1977, s.p.

 

DE POTTER (F.), BROECKAERT (J.). Geschiedenis der stad Lokeren. Brussel, 1975, 340p.

 

DE VLIEGER (Rene). Bijdrage tot de economisch- sociale geschiedenis der stad Lokeren in de 19e eeuw. RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1961, 417p.

 

DE VOS (F.). De cholera te Lokeren in de 19e eeuw. De Souvereinen, III, 1972, 1, p. 5 – 10.

 

DE VOS (F.). De rampjaren 1845 – 1856 en de stichting van het genootschap van de H. Vincentius – à – Paulo te Lokeren. De Souvereinen, VII, 1976, p. 57 - 60

 

JACHOWICZ (A.). Arm Vlaanderen: Lokeren. Kandidatuurtaak Nieuwste Geschiedenis, academiejaar 1999 – 2000, 64p.

 

LAUREYS (A.). Een provinciestad in wording: het demografisch verloop te Lokeren, 17e – 19e eeuw. Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986.

 

THUYSBAERT (Pr.). Het Land van Waas. Bijdrage tot de geschiedenis der landelijke bevolking in de 19e eeuw. AKOKLW, XXXII, 1913, pp. 1 – 328.

 

TROMMELMANS (J.). Een zeldzaam verslag over de toestand van de landbouw in het Land van Waas en in beide Vlaanderen in het begin van de 19e eeuw. AKOKLW, 1984, p. 245 – 282.

 

VAN CAMPENHOUT (Nico). Enkele hoofdlijnen uit de geschiedenis der stad Lokeren. AKOKLW, XCVI, 1993, 2, pp. 255 – 263.

 

VAN DEN BOGAERDE (A.). Het distrikt Sint – Niklaas, voorheen Land van Waas, provincie Oost – Vlaanderen, beschouwd met betrekking tot deszelfs natuur-, staat- en geschiedkunde, gevolgd door eene bijzondere beschrijving van elke stad, dorp of gemeente in hetzelfde gelegen. Sint – Niklaas, 1825, 3 delen.

 

VAN GOEY (J.). Bijdrage tot de geschiedenis der stad Lokeren. Eksaarde, 1939, 288p.

 

VAN LOOCKE (L.). Een demografische en sociaal – economische studie van het arrondissement St – Niklaas tijdens de scharniereeuw 1750 – 1850. Gent, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1984.

 

VAN OVERMEIRE (Dirk). Bevolking, arbeid en structurele mutaties in het Land van Waas tijdens de 19e eeuw. AKOKLW, XCII, 1989, pp. 177 – 212.

 

VERSTEGEN (V.). De textielnijverheid te Lokeren tot 1900. In: 125 jaar stedelijke, technische en beroepsleergangen: textiel in en rond Lokeren. s.l., 1975, s.p.

 

 

B. Algemene en comparatieve werken

 

ART (J.). Nataliteit en onwettige geboorten: een onontgonnen onderzoeksterrein. Bijdragen tot de geschiedenis, 1972, 1 – 2, p. 3 – 30.

 

AVONDTS (G;), SCHOLLIERS (P.). De Gentse textielarbeiders in de 19e en 20e eeuw. Dossier 5: Gentse prijzen, huishuren en budgetonderzoeken in de 19e en 20e eeuw. Centrum voor Hedendaagse Sociale Geschiedenis, Brussel, 1977, 172p.

 

BUVE (Albert). Pauperisme, drank … of ophitsing: de bloedige onlusten te St – Niklaas in de jaren 1853 – 1854. AKOKLW, LXX, 1967, 1 – 2, pp. 85 – 93.

 

COPPEJANS – DESMEDT (Hilda). De Belgische textielnijverheid op nieuwe wegen door een nieuwe mentaliteit. Schets van een historisch ontwikkelingsproces. Handelingen van het vijfde Internationaal Congres voor Industriële Archeologie, Gent, 1979, pp. 42 – 45.

 

COPPEJANS – DESMEDT (Hilda). Bevolking en tewerkstelling op het Vlaamse platteland (eind 18e – midden 19e eeuw). Tijdschrift van het Gemeentekrediet, 1994, 4, p. 15 – 30.

 

DE BELDER (J.) en VANHAUTE (E.). Sociale en economische geschiedenis, in: ART (J.) (red.). Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? Deel I: 19e en 20ste eeuw. Gent, Centrum voor geschiedenis, 1993, p. 79 – 158.

 

DEJONGH (Guy). Bevolking en voeding in een premoderne economie. Onderzoek naar de demografische en agrarische groei van de Zuidelijke Nederlanden/België in de eeuw 1750 – 1850. Tijdschrift van Dexia Bank, LV, 2001, 1, pp. 27 – 43.

 

DESEYN (G.). Omtrent werkloosheid en armoede tussen 1740 en 1850. Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur, IV, 1986, 3, pp. 63 – 67.

 

DUCPETIAUX (E.). Mémoire sur le pauperisme dans les Flandres. Bruxelles, 1850, 340p.

 

ECO (U.). Hoe schrijf ik een scriptie? Amsterdam, Ooievaar, 2000, 275p.

 

FRANCOIS (L.). Algemene inleiding tot de geschiedbeoefening. Cursus eerste kandidatuur, Universiteit Gent.

 

GADISSEUR (J.). Contribution à l’étude de la production agricole en Belgique de 1846 à 1913. BTNG, IV, 1973, 1-2, pp. 1 – 48.

 

GUBIN (E.). L’industrie linière à domicile dans les Flandres en 1840 – 1850. Problèmes de méthode. BTNG, XIV, 1983, pp. 369 – 400.

 

GUBIN (E.), SCHOLLIERS (P.). La crise linière des Flandres. Ouvriers à domicile et prolétariat urbain, 1840 –1900. Revue belge de Philologie et d’Histoire, LXXIV, 1996, 2, pp. 365 – 401.

 

HAAGEN (W.). ‘Uitbuiting – door – handel’ als verklaringsfactor voor de vertraagde industrialisering van de linnennijverheid in Vlaanderen. Handelingen der maatschappij voor de geschiedenis en oudheidkunde te Gent, 1983, XXXVII, pp. 215 – 244.

 

HAAGEN (W.). Omtrent ‘proto – industrialisatie’ en industrialisatie’. Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur, Vereniging voor Industriële Archeologie en Textiel, 1981, I, pp. 9 – 26.

 

JACQUEMYNS (G.). Histoire de la crise économique des Flandres (1845 –1850). Brussel, 1929, 472p.

 

KINT (Ph.). Prometheus aangevuurd door Demeter. De economische ontwikkeling van de landbouw in Oost – Vlaanderen 1815 – 1850. Amsterdam, VU uitgeverij, 1989,460 p.

 

MATTHIJS (K.), VAN DE PUTTE (B.). Huwen tijdens de vasten en de advent in de 19e eeuw in Vlaanderen. BTNG, XXXI, 2001, 1 – 2, p. 75 – 112.

 

MEDICK (H.). The proto – industrial family economy: the structural function of household and family during the transition from peasant society to industrial capitalism. Social History, 1976, pp. 291 – 315.

 

OCKELEY (J.). Baardegem in de jaren 1845 – 1850, of de weerslag van de economische crisis op de demografie van een klein plattelandsdorp in het arrondissement Aalst. Het Land van Aalst, XXXIX, 1987, pp. 49 – 102.

 

PRAET (Patrick). Lokalisatie en huisvesting van de Aalsterse behoeftigen tijdens de 19e eeuw. Het Land van Aalst, XXXIX, 1987, 6, pp. 324 – 336.

 

SABBE (E.). De Belgische vlasnijverheid. Deel II: van het verdrag van Utrecht tot het midden van de 19e eeuw. Kortrijk, Nationaal Vlasmuseum, 1975, 703p.

 

SABBE (E.). Histoire de l’industrie linière en Belgique. Bruxelles, Office de Publicité, 1945, XVI, 88p.

 

STEEHOUDER (M.) e.a. Leren communiceren. Handboek voor mondeling en schriftelijke communicatie. Groningen, Wolters – Noordhoff, 1992, 466p.

 

VAN DAMME (Dirk). Arbeid en armenzorg. Elementen voor historisch onderzoek naar de functies van de openbare armenzorg in België gedurende de eerste helft van de 19e eeuw. Handelingen der Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, XXXIX, 1985, pp. 209 – 233.

 

VANDENBROEKE (C.). De leefbaarheid van het platteland in Vlaanderen, 15e – 19e eeuw. Bijdragen tot de geschiedenis, 1981, 1 – 2, pp. 131 – 166.

 

VANDENBROEKE (C.). Demografische en sociaal – economische varianten van het pauperisatieproces in Oost – Vlaanderen, 18e en eerste helft 19e eeuw. Handelingen van het dertigste Vlaamse Filologencongres. Gent, 1975, pp. 256 – 262.

 

VANDENBROEKE (C.). Le cas flamand: évolution sociale en comportements démographiques aux 17e – 19e siècles. Annales. Economies – Sociétés – Civilisations, 1984, pp. 915 – 938.

 

VANDENBROEKE (C.). Hoe rijk was arm Vlaanderen? Vlaanderen in de 18e eeuw, een vergelijkend overzicht. Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 1994, 168p.

 

VANDENBROEKE (C.). Karakteristieken van het huwelijks- en voortplantingspatroon in Vlaanderen en Brabant (17e – 19e eeuw). Tijdschrift Sociale Geschiedenis, 1976, pp. 107 – 145.

 

VANDENBROEKE (C.). Mutations économiques et sociales en Flandre au cours de la phase proto – industrielle, 1650 – 1850. Revue du Nord, 1981, LXIII, pp. 73 – 94.

 

VANDENBROEKE (C.). Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk. Leuven, Kritak, 1984, 301 p.

 

VANDENBROEKE (C.). Sociale en conjuncturele facetten van de linnennijverheid in Vlaanderen (late 14e – midden 19e eeuw). Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XXXIII, 1979.

 

VANDENBROEKE (C.). The regional economy of Flandres and industrial modernization in the eighteenth century: a discussion. Journal of European Economic History, 1987, pp. 149 – 170.

 

VANDENBROEKE (C.). Vlaamse koopkracht: gisteren, vandaag en morgen. Leuven, Kritak, 1984, 302p.

 

VANDENBROEKE (C.). De proto – industriële en industriële ontwikkeling van België in het kader van de internationale historiografie. BTNG, XVI, 1985, 2, pp. 310 – 323?

 

VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen van Middeleeuwen tot heden. Seks, liefde en huwelijk in een historisch perspectief. Brussel – Amsterdam, Elsevier, 1986.

 

VANDENBROEKE (C.). Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17e – 19e eeuw), in: Bijdragen tot de geschiedenis, LX, 1977, 1-2, pp.113 - 164.

 

VANDENBROEKE, Overzicht van de zuigelingen- en kindersterfte in Z – Vlaanderen (18e – 19e eeuw) in: Studia Historica Gandensia, Gent, 1977.

 

VAN DER MEERSCH (P.C.). De l’état de la mendicité et de la bienfaisance, dans la province de la Flandre Orietale, depuis le règne de Marie – Thérèse jusqu’à nos jours (1740 – 1850). Bruxelles, 1852.

 

VANHAUTE (E.). ‘De meest moordende van alle industrieën.’ De huisnijverheid in België omstreeks 1900. Tijdschrift voor sociale geschiedenis, XX, 1994, 4, pp. 461 – 483

 

VANHAUTE (E.). Heiboeren. Bevolking, arbeid en inkomen in de 19e eeuwse Kempen. Brussel, 1992.

 

VANHAUTE (E.). Bevolking en arbeid in de 19e eeuw. Pro manuscripto, 2001, 15 p.

 

WITTE (E.), DOEHAERD (Renée) ed. Geschiedenis van Vlaanderen van oorsprong tot heden. Brussel, La renaissance du livre, 1983, 356p.

 

 

4. Structuur van de scriptie

 

De structuur van mijn scriptie volgt perfect de structuur zoals deze in de probleemstelling werd aangeduid. Men kan twee grote delen onderscheiden. In deel I wordt het crisisbeeld van de jaren 1840 besproken, specifiek voor Lokeren. De bepaling van het profiel van de Lokerse gezinnen volgt in deel II.

 Vooraleer de oorzaken van de crisissituatie worden beschreven wordt kort het belang van de verschillende nijverheden in Lokeren geschetst. Wat de oorzaken van de crisis betreft, wordt er zowel aandacht besteedt aan de problemen in de landbouw als aan het verval van de linnennijverheid. Ook de gevolgen van de crisis worden aangeduid, enerzijds worden de vele economische effecten bestudeerd en anderzijds worden ook de sociale gevolgen onder de loep genomen. Zowel de oorzaken als de gevolgen worden beschreven vertrekkend vanuit de algemene literatuur, deze worden zo vaak als mogelijk aangevuld met informatie voor Lokeren.

Hierna volgt een uitgebreid luik demografie. Hierin worden alle parameters onderzocht zoals dat hoort voor een globaal demografisch onderzoek. Bepaalde items, zoals bijvoorbeeld de seizoensfluctuaties, zijn minder relevant voor het eigenlijke crisisbeeld, maar kunnen wel interessant zijn om zich een vollediger beeld te vormen van de typische karakteristieken van de Lokerse bevolking.

Het laatste punt in dit eerste deel bestudeert het beleid dat naar aanleiding van de crisis gevoerd wordt door de verschillende stedelijke instanties, zowel de politiek van het stadsbestuur als de positie van het bureel van weldadigheid komen aan bod.

 In het tweede deel wordt het profiel van de Lokerse gezinnen in de crisisjaren verwerkt. Na de bepaling van de relatieve welstand van de verschillende onderzochte wijken, worden de gemiddelden van alle families beschreven inzake beroep, afkomst en gezinsstructuur. Deze parameters worden vervolgens besproken voor de ondersteunde klasse, uitgebreid met de bepaling van de leeftijdsstructuur. Vervolgens wordt de link gelegd met de welgestelde klasse en worden verschillen tussen algemene gemiddelden, resultaten voor de armere klasse en de rijkere gezinnen aangegeven.

 Na dit alles wordt deze scriptie afgesloten met een algemeen besluit, waarin de belangrijkste feiten en gevolgtrekkingen worden aangehaald.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] De historische bespreking van Lokeren is voornamelijk gebaseerd op

F. DE POTTER, J. BROECKAERT, Geschiedenis der stad Lokeren, Brussel, 1975, 340p.

Voor het overzicht van de huidige situatie werd voornamelijk een beroep gedaan op:

Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het cultuurbezit in België. Deel 7n1 Provincie Oost – Vlaanderen, arrondissement Sint – Niklaas, Turnhout, Brepols, 1993, 433p.

[2] In bijlage 1 bevindt zich een kaart waarop Lokeren gesitueerd wordt in het Land van Waas.

[3] J. BLOMME, De sociaal – economische ontwikkeling van Lokeren en Sint – Niklaas, 1750 – 1900. Een synthese van de belangrijkste hypothesen, AKOKLW, C, 1997, pp. 191 – 208.

[4] JACQUEMYNS (G.). Histoire de la crise économique des Flandres (1845 –1850). Brussel, 1929, 472p.

[5] R. DE VLIEGER, Bijdrage tot de economisch – sociale geschiedenis der stad Lokeren in de 19e eeuw, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1961, 417p.

[6] Enkel de geconsulteerde bronnen worden in deze lijst opgenomen.

Het overgrote deel van de niet – gepubliceerde bronnen bevindt zich in archiefdozen. De data die vermeld staan komen overeen met de data op deze archiefdozen. Echter, de bronnen in de dozen dateren soms van andere jaren dan op de dozen vermeld staat, zodat eventuele verschillen mogelijk zijn.  Enkel de documenten die uit deze dozen werden geconsulteerd worden opgesomd.

[7] F. DE POTTER, J. BROECKAERT, Geschiedenis der stad Lokeren, Brussel, 1975, 340p.

   J. VAN GOEY, Bijdrage tot de geschiedenis van de stad Lokeren, Eksaarde, 1939, 288p.

[8] F. COENE, Lokeren als verzorgingscentrum in de 19e eeuw. Sociaal – economische en demografische 

  determinanten, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1980, 202p.

  A. LAUREYS, Een provinciestad in wording: het demografisch verloop te Lokeren, 17e – 19e eeuw, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1986.

[9] H. COPPEJANS – DESMEDT, Het Land van Waas in de 19e eeuw. Van autarkische regio naar geïntegreerd Belgisch gewest, in: BTNG, VIII, 1-2, 1977, p. 53 – 79.

[10] G. JACQUEMYNS, Histoire de la crise économique dans les Flandres (1845 – 1850), Brussel, 1929, 472p.

[11] E. DUCPETIAUX, Mémoire sur le pauperisme dans les Flandres, Brussel, Hayez, 1850, 340p.

[12] C. VANDENBROEKE, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Leuven, Kritak, 1984, p.

[13] J. OCKELEY, Baardegem in de jaren 1845 – 1850, of de weerslag van de economische crisis op de demografie van een klein plattelandsdorp in het arrondissement Aalst, in: Het Land van Aalst, XXXIX, 1987, p. 49 – 102.

[14] E. VANHAUTE, Heiboeren. Bevolking, arbeid en inkomen in de 19e eeuwse Kempen, Brussel, 1992,

[15] R. DEVLIEGER, Bijdrage tot de economisch – sociale geschiedenis der stad Lokeren in de 19e eeuw, RUG (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1961, 417p.