Klassenstrijd in de tuin. Communicatie via (kitsch)objecten in de tuin. (Isabelle Borremans) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Na de theoretisch uitleg volgt een toetsing van de theorieën in de praktijk. Zijn alle stellingen uit deel 1 correct? Dat alles wordt in het volgende kwalitatieve onderzoek getest en bekeken. Daarnaast zal ook naar nieuwe factoren worden gezocht. Is elk belangrijk element wel in de theoretische uitleg aan bod gekomen?
2.2.1. Probleemstelling, hypotheses en vraagstelling
Voortuinen werden tot nu in het wetenschappelijk onderzoek genegeerd. Kitschtuinen waren maatschappelijke fenomenen waar men mee kon lachen, maar die nooit bekeken werden als een veruitwendiging van gedachten en dromen van de huisbewoner. Toch kunnen we vermoeden dat mensen opinies over tuinen hebben en dat ze hun eigen tuin aanleggen met het oog op buren en voorbijgangers. Is dit fenomeen dan geen wetenschappelijke studie waard? En verdienen de aanleggers ervan niet meer aandacht of respect dan ze tot dusver kregen?
De theoretische achtergrond stelt dat mensen door middel van objecten communiceren. Al communicerend vechten ze bovendien een klassenstrijd uit, die doorheen de tijd van het financieel-economische vlak naar het culturele domein is verschoven. Deze aspecten zullen onderzocht worden.
We vertrekken dus van de gedachte dat mensen via hun voortuin voorbijgangers aanspreken. Aldus proberen ze een beeld van zichzelf te schetsen. Dit imago geeft een indruk over de klasse waartoe ze behoren en over de culturele waarden die zij nastreven. De (voor)tuin zou hun (gewenste) persoonlijke levensstijl dus moeten weerspiegelen.
Concreter zal naar een antwoord op de volgende vragen gezocht worden: Waarom zetten mensen (geen) versiering in hun tuin? Willen ze hiermee iets duidelijk maken aan de voorbijgangers en zo ja, wat? Past het beeld dat ze (willen) schetsen ook bij de inwoners van het bijhorende huis? Onderscheiden andere mensen betekenissen in tuinen? Krijgen ze door de tuin een idee van de identiteit van de eigenaar?
Kan men de theorie van Bourdieu op de objectcommunicatie in de tuin toepassen? Tonen de culturele producten die in de tuin worden opgesteld een bepaalde plaats in de maatschappij aan?
2.2.2. Onderzoeksontwerp
2.2.2.1. Waarnemingsmethode
Aangezien het onderwerp van dit onderzoek in het verleden slechts zelden is bestudeerd en omdat er nog maar weinig relevante variabelen of relaties tussen de elementen gekend zijn, kan er geen gestandaardiseerd onderzoek worden uitgevoerd. Maso & Smaling (1998, p.10) raden bovendien aan om bij onderzoek naar ‘situaties waarin men wil exploreren welke betekeniswereld er achter sociale processen, interacties en sociale relaties […]’ liggen, gebruik te maken van de kwalitatieve onderzoeksmethode.
Bijgevolg werd geopteerd voor een kleinschalig kwalitatief onderzoek van het exploratieve genre. Concreet vindt dit gestalte in face-to-face interviews met een aantal tuineigenaars volgens de kwalitatieve onderzoeksmethode. De gesprekken worden geleid door een aantal algemene vragen, maar blijven volledig open. Er wordt gerekend op een maximale duur van één uur per interview.
Daarnaast zullen alle respondenten ook een kleine gestandaardiseerde vragenlijst krijgen met daarin een aantal persoonlijke vragen. Aldus wordt getracht om op discrete wijze hun feitelijk economisch peil, cultuurniveau en sociale klasse te bepalen.
2.2.2.2. Selectie van de onderzoekseenheden
‘Bij verkennend onderzoek is het vooral van belang om zoveel mogelijk verscheidenheid te realiseren bij de selectie. Men is dan immers op zoek naar mogelijke eigenschappen die bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen van belang kunnen zijn. Het is niet nodig dat de spreiding van de onderzochte eenheden een volledig getrouwe afspiegeling is van de spreiding in de populatie waaruit de eenheden komen.’ (Billiet, 1990, p.119)
Aangezien het onderzoek zich op een studie in de diepte moet richten en niet op een veralgemening naar een empirische populatie, zal met opzet worden getracht om gevallen die rijk aan informatie zijn te bestuderen. Aldus komt een steekproef met extreme en typische gevallen tot stand.
Zo’n gemengde steekproef zal in dit onderzoek op twee manieren samengesteld worden.
1. Er zal gezocht worden naar een aantal tuintypes zoals een tuinkaboutertuintje, een betonvlakte, een gazon, een Frans tuintje, een wild tuintje, een fermettetuintje, ... om in de steekproef op te nemen.
2. Daarnaast zal geprobeerd worden om respondenten uit elke klasse te interviewen door tuinen uit een chique villawijk, een ‘middenstanderswijk’ en een arbeiderswijk te selecteren.
Uit praktische overwegingen zullen de tuinen allemaal in de buurt van Leuven worden gezocht. Daarnaast moeten ook alle tuinen zichtbaar zijn vanaf de straat omdat ze anders niet relevant zijn in het kader van dit onderzoek.
Door het kleinschalige karakter van het onderzoek, zullen slechts acht tuineigenaars worden ondervraagd.
2.2.2.3. Operationalisering van de variabelen
In het onderzoek zullen de drie aspecten van de literatuurstudie worden hernomen: communicatie, klasse en cultuur. We willen met andere woorden weten hoe tuinen communiceren, op welke wijze ze hun klasse doorgeven en welke cultuur de eigenaars aanhangen. Hiervoor zullen de volgende eigenschappen worden onderzocht: doel van de tuininrichting, lezing van tuinboodschappen, persoonlijke voorkeuren, smaak tegenover andere tuinen, financiële toestand en culturele status. (zie Tabel 2)
Deze variabelen kunnen gemeten worden aan de hand van de vragen die in Tabel 2 onder ‘instructie’ staan.
EIGENSCHAPPEN |
INDICATOREN |
INSTRUCTIE |
|
|
|
Communicatie |
Doel van tuininrichting |
Wat willen uw eigen tuinobjecten meedelen? |
Lezen van andere tuinboodschappen |
* Wat denkt u dat de tuineigenaar wil meedelen? * Welke positie denkt u dat de tuineigenaar in de maatschappij inneemt? |
|
Cultuurklasse |
Persoonlijke voorkeuren |
* Planten? Zeldzaam? Kleur? * Inrichting: vol of sober? * Potager of moestuin? * Haag of hek? * Tuinarchitect, eigen idee of goeroe? * Meubilair? Hout, plastic? Comfortabel? * Objecten in de tuin: kunst of kitsch?
|
Smaak t.o.v. Anderen |
* Appreciatie van bepaalde tuinen * Appreciatie van bepaalde tuinobjecten |
|
Klasse |
Financieel |
* Beroep * Maandelijks inkomen |
Cultureel |
Mediagebruik? Krant, tv, journaal, … |
2.2.3. Praktische voorbereiding
2.2.3.1. Het doel achter de eigen tuin
De open interviews zullen toch enigszins door vragen worden geleid. Deze werden opgesteld in samenhang met de variabelen uit het conceptueel model (zie 2.2.2.3.). Het doel is natuurlijk om via de vragen een idee te krijgen van de relevante variabelen en hun werking.
Als eerste wordt het communicatieve aspect van de tuin onderzocht. Onder deze afdeling vallen vragen over het doel van de eigen tuininrichting.
* Had u een concept toen u begon met uw tuin in te richten?
* Vind u uw eigen tuin mooi?
* Wilt u dat voorbijgangers zich welkom voelen als zij uw huis en tuin voorbijlopen?
* Hebt u rekening gehouden met uw buren en met wat zij zouden zeggen tijdens de inrichting?
* U heeft hier een aantal beelden staan. Waarom heeft u deze in uw tuin staan?
* Hebben deze beelden een persoonlijke waarde voor u? Dragen zij eventueel herinneringen in zich?
* Hebben de beelden een betekenis? Wilt u iets aan de voorbijgangers duidelijk maken?
* Wat denkt u dat uw buren denken van de beelden in uw tuin?
* Denkt u dat voorbijgangers dezelfde betekenis zien in de beelden in uw tuin?
Ten tweede gaan we op zoek naar de cultuurklasse waar de tuineigenaar toe behoort. Daarvoor zullen een aantal eigenschappen – door Geerts aangehaald, zie supra – bevraagd worden.
* Waar heeft u deze beelden gekocht?
* Vindt u het belangrijk dat voorbijgangers die beelden zien staan?
* Denkt u dat voorbijgangers uw tuin mooi vinden?
* Heeft u zelf het concept van uw tuin ontworpen, of heeft u hulp gehad van een tuinarchitect?
* Kijkt u naar tuinprogramma’s en/of koopt u tuinboeken? Is er een bekende tuinier die u bovenal bewondert?
2.2.3.2. De betekenis van enkele andere tuinen
Er zal niet alleen naar de eigen tuin worden gevraagd. Ook de mening van de respondent aangaande andere tuinen is interessant. De interviewer zal hiervoor een aantal foto’s van (extreme) andere tuinen meenemen om te tonen. De respondenten zullen naar hun mening over de modeltuinen en de respectievelijke eigenaars worden gevraagd.
Herkennen de mensen boodschappen in tuinen? Dat is de hoofdvraag tijdens de tweede helft van de interviews. Indien zij dat inderdaad herkennen, zullen de respondenten gevraagd worden om een omschrijving van die boodschappen te geven. Deze antwoorden zullen dan worden vergeleken met de boodschappen die vanuit de literatuurstudie verwacht kunnen worden. Die verwachtingen van de literatuurstudie, worden samen met de modeltuinen voorgesteld in het volgende stuk tekst.
a. Modeltuinen.
Tijdens het voorbereidende onderzoek werden een aantal ritten in de buurt van Leuven gehouden om veel voorkomende of opvallende tuinen te ontdekken. Vervolgens zijn er foto’s genomen van die voortuintjes die uitblonken door hun typische karakter. Er werd daarbij getracht om verschillende types en verschillende tuinklassen aan bod te laten komen. De modeltuinen die uiteindelijk geselecteerd zijn, worden hier voorgesteld. Ter illustratie is bij elke uitleg één foto toegevoegd. De respondenten krijgen daarentegen bij modeltuin 1, 3 en 5 meerdere foto’s om de tuinen in al hun aspecten te tonen. Deze extra verduidelijkende foto’s zijn terug te vinden in bijlage 1.
Modeltuin 1: Formele tuin met cottagekenmerken.
Figuur 6: Modeltuin 1: Formele tuin met cottagekenmerken
Deze modeltuin (extra foto’s zie bijlage 1) uit Herent is het typische voorbeeld van de formele tuin uit de boekjes. ‘De formele tuin is de laatste tijd sterk in opmars. Veel, vaak voortuinen, zijn omzoomd met buxusboompjes in symmetrische vormen.’ (Van Braak, z.d.a) De hoofdkenmerken van dit type tuin zijn overzichtelijkheid en helderheid. Om dit te bekomen wordt de natuur bijgestuurd en beheerst, beplanting speelt een ondergeschikte rol. Duidelijkheid en symmetrie staan voorop en plantvakken bedwingen de beplanting. (Van Braak, z.d.a)
De ornamenten en materialen zijn daarentegen typisch voor de ‘cottagetuin’ en flirten met de volkscultuur. Voor de bestrating worden in de cottagetuinen klinkers gebruikt. Paden kunnen worden verhard met grind. Houten regentonnen worden gebruikt om het regenwater op te vangen. Bovendien wordt deze tuin meestal gesierd door een centraal gepositioneerde zonnewijzer. (Van Braak, z.d.b)
Naar Bourdieu kunnen we deze modeltuin vermoedelijk bij de stabiele middenklasse met alternatief-aristocratische habitus plaatsen. De tuineigenaars zijn duidelijk op de hoogte van de nieuwste trends en hebben zich eraan aangepast. Bovendien geven ze ook blijk van enige originaliteit door hun tuinornament in het midden: een bronzen haan. Toch volgen ze de typische voorschriften die aan deze – oorspronkelijk adellijke – tuin worden gesteld door de tuinarchitectuur. Opmerkelijk is ook de doordringende beschaafdheid. De tuin is een net, overzichtelijk en ordelijk geheel. Volgens Van Braak (z.d.a) vergt dit type tuin nauwelijks onderhoud. Daarmee bevestigt ze het vermoeden dat deze tuiniers tot de middenstand behoren. Geerts (zie 1.3.1.5.) stelt immers dat verkavelingstuiniers liefst zo weinig mogelijk moeite steken in een tuin met zo’n hoog mogelijke stijl.
De eigenaars van deze modeltuin handhaven een vrij moderne, maar populaire smaak. Men kan vermoeden dat de tuiniers met hun tuin vooral negatieve kritiek willen vermijden. Liefst krijgen ze zelfs complimentjes, zonder dat hun tuin al te veel opvalt. Kiezen voor een vaste formule en deze discreet aan de eigen persoonlijkheid aanpassen, is hun manier om dit te bereiken!
Modeltuin 2: Haag
Figuur 7: Modeltuin 2 met haag
Modeltuin 2 is eigenlijk onzichtbaar. De tuin in Linden wordt immers volledig omgeven door een hoge en ondoordringbare haag. Achter de haag naar het huis piepen, bleek tijdens het fotograferen onmogelijk: het (smalle) pad kronkelt zich dusdanig rond de haag dat zelfs de voordeur niet zichtbaar is vanaf de straat.
Volgens Geerts wonen hier snobtuiniers (zie 1.3.1.5.) die een dikke haag rond hun tuin zetten ter bescherming van hun privacy. Alleszins wonen hier geen mensen die een behoefte voelen om zichzelf aan de straat te tonen. Tenzij de bewoners van het huis natuurlijk willen duidelijk maken dat ze liefst niet zonder goede reden worden gestoord. De juiste fractie van de burgerij bepalen is hier redelijk moeilijk: ofwel behoren ze tot de intellectuele fractie en willen ze niet opscheppen ofwel willen ze juist de indruk geven dat ze veel te verstoppen hebben en aldus een bepaald imago creëren.
Modeltuin 3 met betonnen beelden
Figuur 8: Modeltuin 3 met betonnen beelden
Modeltuin 3 (zie bijlage 1) is het typische huis dat Bourdieu aan de puriteins-ascetische kleinburgerij zou toekennen. Door middel van een groot aantal opvallende en imposante ornamenten tracht men een klassieke en chique tuin te creëren. Deze statussymbolen komen duidelijk uit een gespecialiseerde tuinornamentenzaak. De schouwversieringen versterken die middenstandsindruk. Opvallend aan het huis is de huisnaam ‘Ooievaar’. Hoewel deze huisnamen voornamelijk aan de zee voorkomen, hebben de eigenaars van dit huis er toch voor gekozen om zo’n naam op hun villa in Linden te plaatsen.
Men kan vermoeden dat de bewoners van dit huis – in een poging de allure van de hogere burgerij na te bootsen – ook indruk op de straat trachten te maken. Men wil alleszins dat de voorbijgangers denken dat er welgestelde mensen wonen die geslaagd zijn in hun leven.
Modeltuin 4: Wilde tuin
De traditionele tegenhanger van de eerste formele modeltuin, is de wilde natuurtuin. Waar sommige mensen houden van een ‘beschaafde’ tuin, genieten anderen meer van een schijnbaar wilde natuur. Deze modeltuin stamt af van de traditionele Engelse wilde tuinen.
Figuur 9: Modeltuin 4: Wilde natuurtuin (Gerrie, z.d.)
De foto werd van het internet (Gerrie, z.d.) gehaald omdat deze modeltuin weliswaar veel voorkomt, maar er zelden zo geslaagd uitziet. Belangrijk is ook dat de wilde tuin op haar mooist is in de zomer en de foto’s werden in de lente getrokken.
Het lijkt dat de intellectuele burgerlijke fractie het meest geïnteresseerd zou zijn in deze tuin. De eigenaars kunnen immers van een natuurlijke bloemenpracht genieten. Zonder zich expliciet te verstoppen, ontbreekt het de tuin aan enig opvallend kenmerk. En dit past dan weer bij het ideaal van soberheid en discretie van de intellectuele burgerij.
Modeltuin 5: Fantasie buxustuin
Figuur 10: Modeltuin 5: Fantasie buxustuin
In deze modeltuin (zie bijlage 1) uit Betekom is duidelijk een buxusfanaat aan het werk die zijn fantasie in de planten uitleeft. De straat impressioneren is een duidelijke bijbedoeling. Het is niet evident om de klasse van deze tuinier te voorspellen. Enerzijds kan men door de overdreven klassieke vormgeving denken dat de tuineigenaar tot de puriteins-ascetische middenklasse behoort. Toch lijkt het waarschijnlijker dat hier een hobbyist aan het werk is. In dat geval kunnen we de tuinier beter in de arbeidersklasse zoeken. De eigenaar vindt tuinieren een ontspanning. Bovendien vormen de figuren een soort sprookjespark met een duidelijke betekenis van ontsnapping en dromerigheid. De hoeveelheid figuurtjes lijkt ook op de arbeidersklasse te duiden.
Modeltuin 6: Mariagrot
De foto van dit Mariagrotje komt uit het boek ‘Des nains, des jardins: essai sur le kitsch pavillionaire’ (Jouannais, 1999, p.45). Tijdens het fotograferen bleek er eentje in modeltuin 5 te staan, maar die tuin werd liever in haar geheel getoond als ‘Fantasietuin met buxus’. Bijgevolg is ervoor gekozen om deze foto uit het boek van Jouannais te gebruiken. Als er een klasse op dit grotje moet worden geplakt, zal het ofwel de arbeidersklasse zijn ofwel de stabiele middenklasse. Door haar eenvoud en duidelijkheid zal dit tuinornament veel arbeiders aanspreken. Het grootste gedeelte van de gelovige gemeenschap behoort echter tot de puriteins-ascetische middenklasse. Hoewel Mariagrotjes uit het straatbeeld verdwijnen, lijkt het toch interessant om zo’n grotje tussen de modelfoto’s op te nemen vanuit een nieuwsgierigheid naar de reactie van de respondenten op dit verouderde christelijke symbool in de tuin. Dient een Mariagrotje tegenwoordig om het geloof te verkondigen of is het uitsluitend voor persoonlijke bezinning bedoeld? Storen de respondenten zich eraan, of vinden ze dat het christelijke geloof een plekje in het straatbeeld verdient? Hoe tolerant zijn ze tegenover voortuinen?
Modeltuin 7: Gazon
Figuur 12: Modeltuin 7: Gazon
Deze modeltuin in Linden is het toppunt van soberheid. De eigenaars willen blijkbaar niets meedelen. Ook het huis is sober en neutraal. De vermoedelijke hoofdbedoeling van deze huis- en tuineigenaars is om helemaal buiten schot te blijven en positieve noch negatieve kritiek uit te lokken.
Indien dit hun opzet is, slagen ze er ook in. Er is immers geen cultuurklasse op te plakken. Soberheid wordt immers door de intellectuele burgerij gepromoot, maar dan wel stijlvol en deze tuin is stijlloos! De modeltuin is bovendien té sober voor de puriteins-ascetische middenklasse. De arbeider zou dan weer smakeloos zijn, maar prefereert functionaliteit en dat wordt in deze tuin ook weer niet gepromoot.
Modeltuin 8: Tuinkitschtuin
Deze modeltuin komt eveneens uit een boek: Mannen met baarden (De Meyer, 2001, p.23). Een gelijkaardige tuin is ook in Linden te vinden, maar de manier waarop daar de beeldjes verzorgd en geordend werden, was – door de vorm van de tuin – niet vast te leggen met de camera. Bijgevolg is ervoor gekozen om modeltuin 8 uit een boek te selecteren. Op die foto stond oorspronkelijk de eigenaar erbij, maar omdat de respondenten een beeld van deze persoon moeten geven, werd de figuur dan maar met de computer weggewerkt.
Dit genre tuin ziet men niet heel vaak, maar er is er zo maar één nodig om de eigenaar in de wijde omgeving bekend te maken. Daarnaast werd dit type modeltuin in de fotoserie opgenomen omwille van de verschillende objecten. Met deze foto kunnen de respondenten immers over heel veel verschillende objecten worden ondervraagd. Zo zullen de tuinkabouters worden uitgelicht, het Afroditebeeld, …
Opnieuw is de klasse van de tuineigenaar moeilijk te bepalen. Door de grote hoeveelheid ornamenten (goedkoop, symbolisch en goed verzorgd) lijkt de tuin echter het meest op de uit de hand gelopen hobby van een arbeider. De betekenis erachter kan vanalles zijn. In hoofdzaak zal de eigenaar de straat willen imponeren en versieren.
Opmerkingen
Bij de selectie van de modeltuinen werd getracht om verschillende types te vertegenwoordigen. Zo zijn er drie modeltuinen die uitsluitend natuur tonen: de wilde tuin, het gazon en de haag. Daarnaast zijn er vijf tuinen met menselijke creaties zoals een Mariagrot, vazen, tuinkabouters, een pomp, een fontein, … Tegelijkertijd werd ook een poging gedaan om elke vermoedelijke sociale klasse te vertegenwoordigen in de foto’s (zie tabel 1). Wederom was het niet de bedoeling om elke mogelijke voortuin aan bod te laten komen.
Hoofdklasse |
Klassenfractie |
Modeltuin |
Omschrijving |
Burgerij |
Intellectuele fractie |
2 4 |
Haag Wilde tuin |
Economische fractie |
2 |
Haag |
|
Middenklasse |
Stijgend |
3 6 |
Tuin met betonnen beelden Mariagrot |
Stabiel |
1 |
Formele tuin |
|
Dalend |
|
|
|
Arbeidersklasse |
|
5 6 8 |
Fantasietuin met buxus Mariagrot Tuinkitschtuin |
Tabel 2: Verwacht klassenschema van de modeltuinen
De interviewer weet nauwelijks iets over de eigenaars van de modeltuinen om de neutraliteit te garanderen. Tijdens het interview is het dan ook niet de bedoeling om te weten te komen of de doelstellingen van de eigenaars ook door toevallige toeschouwers worden herkend. Wél willen we weten of de respondenten boodschappen in tuinen zien en welke.
b. Vragenlijst
Door middel van de volgende vragenlijst zal aan de respondenten naar hun mening over de modeltuinen worden gevraagd:
* Wat is uw eerste gedachte als u deze tuin ziet?
Eerst bevragen we wederom het communicatieve aspect:
* Denkt u dat de eigenaar van die tuin iets aan de voorbijgangers wil meedelen?
- Nodigt de tuin uit om ernaar te kijken?
- Denkt u dat u welkom bent bij deze mensen?
- Zou de eigenaar wel een praatje met u willen slaan?
- Denkt u dat deze persoon een bepaalde leefwijze in zijn tuin promoot?
* Wat denkt u dat die tuineigenaar wil meedelen?
* Hebben de afzonderlijke objecten in die tuin voor u een betekenis?
Vervolgens bevragen we de klassenherkenning:
* Denkt u dat u de tuinier sympathiek zou vinden?
* Welk beroep denkt u dat de inrichter van deze tuin beoefent?
* Denkt u dat deze tuineigenaar veel verdient?
* Volgt deze tuin een bepaalde kunststroming, een bepaald idee?
* Steekt de tuinier moeite in deze tuin en apprecieert hij zijn eigen tuin?
* Vindt u deze tuin smaakvol ingericht?
Uiteindelijk zullen we ook vragen of ze de verschillende tuinen van mooi naar lelijk willen schikken. Het achterliggend idee bij dit laatste verzoek bestaat uit het vermoeden dat de geïnterviewde de inrichting die bij zijn eigen culturele klasse past het mooiste zal vinden.
2.2.3.3. Algemene gegevens van de respondent
Als derde onderdeel van het onderzoek zal in een gestandaardiseerde vragenlijst naar de leeftijd en het geslacht van de respondent worden gevraagd. Er is immers een mogelijkheid dat bepaalde tuinen samenhangen met een bepaalde sekse of leeftijdscategorie.
Daarnaast moet ook de sociale klasse van de respondent vastgesteld worden. Dit is belangrijk om de informatie over de eigen tuin en de smaak van de respondent in Bourdieus klassenmodel en in de cultuurdriehoek te bepalen. Bovendien kan dan onderzocht worden of een respondent met een gelijkaardige tuin als een modeltuin van dezelfde klasse is als de eigenaar van die modeltuin (zoals werd vastgelegd in 2.2.3.2.b.).
Sociale klasse kan volgens Bourdieu (1.3.1.1.) vastgesteld worden aan de hand van het economisch en intellectueel kapitaal. Daarnaast hangt een specifieke habitus samen met elk sociale klasse. Aangezien het verschil tussen Bourdieus habitus en de culturele klassen van de cultuurdriehoek miniem is, kan aan de hand van het culturele, het economische en het intellectuele peil met redelijke zekerheid worden vastgesteld welke persoon tot welke sociale klasse behoort. In de gestandaardiseerde vragenlijst zal dus het economische, culturele en intellectuele niveau van de respondenten worden bevraagd. Dit gebeurt aan de hand van vragen naar inkomen, mediagebruik, opleiding en beroep.
Tot slot willen we ook naar de interesse in de tuin peilen. Hiertoe worden twee vragen gesteld, één over het bezoeken van open tuinen en één over het frequenteren van een tuincentrum.
De geïnterviewde zal hiervoor – zoals gezegd - een korte gestandaardiseerde vragenlijst krijgen die hij/zij in alle discretie kan invullen. Bij de opstelling is rekening gehouden met de regels zoals deze worden bepaald door Billiet (1990) in ‘Methoden van het sociaal-wetenschappellijk onderzoek’. De concrete vragenlijst is in bijlage 2 te vinden.
2.3. Onderzoek: Problemen en aanpassingen
Al bij de eerste interviews kwamen een aantal problemen aan het licht. Doordat in de omgeving van Leuven niet al te veel (extreme) voortuintjes te vinden waren, is het actieterrein vrijwel onmiddellijk verlegd naar de streek rond Heist-op-den-berg waar zich een veel grotere concentratie (extreme) voortuintjes bevindt. Bijgevolg is enkel de eerste respondent afkomstig uit het arrondissement Leuven, met name uit Heverlee. De anderen zijn wonende te Hallaar, Heist-op-den-berg of Booischot.
Bovendien weigerden veel mensen een interview over hun tuin. Doordat slechts zo weinigen zich wilden laten interviewen, werd afgestapt van het idee om in drie verschillende wijken telkens drie respondenten te zoeken. Er werd nog uitsluitend naar geschikte tuinen gezocht met eigenaars die zich wilden laten interviewen. Dit ging ten koste van de poging om respondenten uit alle klassen te halen, maar het onderzoek werd binnen de tijdsmarge anders een onmogelijke klus. Daarnaast werd verwacht dat de verschillende tuintypes die gezocht werden (naar analogie met de modeltuinen) op zich al een aantal verschillende klassen representeerden.
Een derde probleem dook op tijdens de interviews. Het bleek enorm moeilijk om de mensen duidelijk te maken dat de interesse niet uitging naar correcte antwoorden, maar wel naar hun persoonlijke vermoedens. De bekende Vlaamse quizmentaliteit kon men opvallend herkennen toen bijna elke respondent zijn/haar mening over een modeltuin liet volgen door een angstig gevraagd ‘Klopt dat?’. Bovendien voelen de mensen scrupules om zomaar hun mening te geven over andere mensen. Bijgevolg is de interviewer meer informatie over het doel van het onderzoek gaan geven dan oorspronkelijk gepland. Nadat respondent 2 blijk had gegeven van een grote aarzeling uit angst dat ze vrienden of kennissen van de interviewer ging beledigen, werd alvorens de modeltuinen te tonen een kleine inleiding gegeven zoals de volgende: ‘En dan heb ik een aantal foto’s waarvan ik wil dat u uw mening geeft. Het gaat er dus eigenlijk om dat tuinen etalages zijn, dat mensen via hun tuin proberen duidelijk te maken, wie er in het huis woont of via hun tuin proberen een bepaald imago te creëren. De foto’s ben ik gewoon zelf gaan trekken. Dat zijn mensen die ik zelf niet ken, dus u mag vrijuit spreken.’ (interviewer aan respondent 3)
Ten vierde bleek het erg moeilijk voor de respondenten om zich een beeld te schetsen van de tuininrichters. Hoewel iedereen bereid was om een smaakoordeel te geven, vonden de respondenten het moeilijk om zich in de tuineigenaar in te leven.
Na een viertal interviews is ook gebleken dat er aanpassingen nodig waren in de vragenlijst. De volgorde van de vragen was immers te hard op de literatuurstudie gebaseerd en te weinig op het gebruikelijke menselijke redeneringsvermogen. Bovendien was het ook voor de interviewer moeilijk om naadloos van de ene naar de andere vraag over te gaan, zonder te struikelen over vragen die op de betreffende tuin niet van toepassing waren. Zo was het noodzakelijk dat de vragen over tuinobjecten apart werden geschikt zodat de interviewer deze vlot kon overslaan als er geen ornamenten in de tuin stonden. Eén vraag werd ook verkeerd gesteld en kreeg daarom tegenstrijdige reacties. Op de vraag ‘Nodigt de tuin uit om ernaar te kijken?’, gaven mensen nogal eens een smaakgebonden oordeel. De vraag ‘Wil de eigenaar dat er naar zijn tuin wordt gekeken?’ lokte daarentegen meer neutrale en minder tegenstrijdige antwoorden uit. Het resultaat was de volgende vragenlijst:
* Had u een concept toen u begon met uw tuin in te richten?
* Heeft u zelf het concept van uw tuin ontworpen, of heeft u hulp gehad van een tuinarchitect?
* Hebt u rekening gehouden met uw buren en met wat zij zouden zeggen tijdens de inrichting?
* Vind u uw eigen tuin mooi?
* Wilt u dat voorbijgangers zich welkom voelen als zij uw huis en tuin voorbijlopen?
* Denkt u dat voorbijgangers uw tuin mooi vinden?
* Kijkt u naar tuinprogramma’s en/of koopt u tuinboeken? Is er een bekende tuinier die u bovenal bewondert?
BEELDEN
* U heeft hier een aantal beelden staan. Waarom heeft u deze in uw tuin staan?
* Waar heeft u deze beelden gekocht?
* Vindt u het belangrijk dat voorbijgangers die beelden zien staan?
* Hebben deze beelden een persoonlijke waarde voor u? Dragen zij eventueel herinneringen in zich?
* Hebben de beelden een betekenis? Wilt u iets aan de voorbijgangers duidelijk maken?
* Wat denkt u dat uw buren denken van de beelden in uw tuin?
* Denkt u dat voorbijgangers diezelfde betekenis zien in de beelden in uw tuin?
FOTO’S
* Wat is uw eerste gedachte als u deze tuin ziet?
* Denkt u dat u welkom bent bij deze mensen?
* Denkt u dat de eigenaar allegauw een praatje met u slaat als hij in de tuin werkt? Is tuinieren voor hem een sociaal gebeuren?
* Denkt u dat u de tuinier sympathiek zou vinden?
* Is deze tuinier trots op zijn tuin?
* Steekt hij er moeite in?
* Wil de tuinier dat er naar zijn tuin wordt gekeken?
* Denkt u dat de eigenaar van die tuin iets aan de voorbijgangers wil meedelen? Zo ja, wat?
* Hebben de afzonderlijke objecten in die tuin voor u een betekenis?
* Volgt deze tuin een bepaalde kunststroming, een bepaald idee?
* Denkt u dat deze persoon een bepaalde leefwijze in zijn tuin promoot?
* Welk beroep denkt u dat de inrichter van deze tuin beoefent?
* Denkt u dat deze tuineigenaar veel verdient?
* Vindt u deze tuin smaakvol?
WIL U TENSLOTTE DE FOTO’S ORDENEN MET DE MOOISTE TUIN VANBOVEN?
Tot slot is er nog een zesde probleem opgedoken. In de vragenlijst werd immers naar het gemiddelde netto gezinsinkomen geïnformeerd. De hoogste klasse die de respondenten konden aanduiden was 3800euro per maand of meer (153.292bef). Daarmee werden de respondenten echter onderschat aangezien de meesten dit cijfer met gemak konden aanduiden. Met deze fout zal dus in het verdere verloop van het onderzoek moeten rekening gehouden worden. Wie de hoogste economische klasse uit de vragenlijst haalt, is naar Vlaamse normen dus nog niet stinkend rijk, maar verdient wel meer dan gemiddeld.
2.4.1. Inleiding
In dit hoofdstuk zullen alle gevonden gegevens worden overlopen (2.3.1.) en met mekaar in relatie worden gebracht (2.3.2.) Op die manier zal getracht worden om antwoorden te vinden op de hypotheses en onderzoeksvragen. De belangrijkste zaken uit de interviews zullen worden geciteerd en samengevat in de tekst. Voor meer informatie kan men de uitgetypte interviews echter terugvinden in bijlage 4.
2.4.2. Algemeen
2.4.2.1. Inleiding
Onder deze titel volgt een algemeen overzicht van de gevonden feiten. Zo zullen de drie delen van elk interview worden overlopen om een overzicht te geven van de respondenten, het doel achter hun tuinen en de betekenis die ze aan andere tuinen geven. Een schematisch overzicht is te vinden in bijlage 3.
2.4.2.2. Gegevens van de respondenten
Van de acht geïnterviewde personen, zijn er vijf vrouwelijk en drie mannelijk. Dit is echter niet representatief voor de gemiddelde tuinier. De meeste respondenten werken immers samen met hun partner aan de tuin en de ideeën worden in onderling overleg afgesproken. Men kan hier over één van de meest geëmancipeerde huishoudelijk taken spreken!
De leeftijd van de respondenten ligt vrij hoog: er zijn vijf vijftigers, twee zestigers en één twintiger. Tezamen komen ze op een gemiddelde leeftijd van 54 jaar. De redenen voor deze hoge respondentenleeftijd zijn veelvuldig. Ten eerste is het bekend dat hoofdzakelijk gepensioneerde mensen tijd aan een interview willen spenderen. Zodra men dus voor deze onderzoekstechniek kiest, kan men zich eraan verwachten dat vooral oudere mensen bereid gaan zijn tot een gesprek. Ten tweede werd naar extreme tuinen gezocht. Diegenen die zo’n tuin hebben, zijn echter mensen die hun tuin belangrijk vinden en er dus ook veel moeite in steken. In de zoektocht naar uitblinkende tuintjes, bleken de eigenaars meestal van oudere leeftijd. Blijkbaar steken oudere mensen opvallend meer tijd en energie in hun tuintje. Tot slot wonen oudere mensen meestal al lang in hun huis en hebben zij vele jaren gehad om hun tuin tot een persoonlijk paradijsje uit te bouwen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de oudste tuintjes het meeste ‘af’ lijken.
De tuininteresse van de gemiddelde respondent is redelijk groot. De meesten gaan toch wel één keer per jaar naar een open tuin of tuintentoonstelling. Elke respondent vertoont zich jaarlijks in een tuincentrum en zes van de acht doen dat één tot vijf keer per jaar.
De andere vragen uit de vragenlijst werden gesteld om de sociale klasse van de respondent te bepalen. Zowel het economisch als het intellectueel en het culturele peil werden gemeten aan de hand van één of meer vragen. Er zal niet diep op die verschillende vragen worden ingegaan, maar er zal direct gefocust worden op de twee subafdelingen van de sociale klasse en op het culturele niveau.
Op het economische vlak bleken de meeste respondenten welstellend. Het netto gezinsinkomen voor vier respondenten ligt hoger dan 3800 euro per maand. Geen enkele respondent verdiende minder dan 800 euro. Deze feiten zijn natuurlijk niet zo verwonderlijk. De meeste mensen met een verzorgde voortuin hebben immers ook het geld om het onderhoud ervan te betalen.
Het economisch kapitaal van de respondenten contrasteert sterk met het intellectueel kapitaal. Vier van de acht respondenten hebben een diploma hoger onderwijs. Twee van hen hebben alleen de lagere school afgemaakt. De gemiddelde leeftijd hangt hier natuurlijk nauw mee samen. Vooral de gegevens over de ouders zijn opvallend. Geen enkele respondent had een ouder met een diploma hogere studies, maar er waren wel twee respondenten met een ouder die geen enkel diploma had. De variëteit aan beroepen van die ouders is bijgevolg ook niet groot. De ouders waren leerkrachten, arbeiders, zelfstandigen of landbouwers. Een aantal moeders waren natuurlijk ook huisvrouw. De respondenten zelf vervullen daarentegen de meest afwisselende beroepen en hebben bij hun opleiding blijkbaar weinig hinder ondervonden van de beperkte scholing van de ouders. Bijgevolg hebben vier van de acht respondenten een gemiddeld tot hoog intellectueel kapitaal.
De culturele smaak tenslotte werd bepaald aan de hand van vijf vragen over allerlei vormen van mediagebruik. Alle respondenten schommelen rond het gemiddelde, op de laatste twee respondenten na met een opvallend lage culturele smaak (althans volgens de normen van de cultuurdriehoek). Drie respondenten benaderen de hoge cultuur met een ‘hoge gemiddelde smaak’ en drie respondenten benaderen met een ‘lage gemiddelde smaak’ de lagere cultuurklassen. Extreem hoge cultuur was niet terug te vinden in de respondentengroep.
Zoals reeds bij het theoretisch overzicht van Bourdieus theorie werd uitgelegd, is de klassenstratificatie een erg verouderd systeem. Vooral wat betreft culturele smaak en economisch peil zijn de grenzen aan het vervagen waardoor het verschil middenklasse – burgerij verdwijnt. De grenzen tussen de burgerlijke en de kleinburgerlijke respondenten zijn dus miniem te noemen. Toch is het belangrijk voor het onderzoek dat we de respondenten in klassen onderverdelen, want het klassegevoel bestaat nog steeds. Het probleem is alleen dat mensen niet kunnen zeggen tot welke klasse ze zelf behoren, maar wel weten wie hoger en wie lager dan hen op de ladder staat.
Vanwege deze problemen werd een vrij complex systeem ontwikkeld om te bepalen tot welke klasse de respondenten juist behoren. Teneinde deze toch vast te kunnen stellen, werd rekening gehouden met de besproken drie niveaus, evenals met het contrast tussen het beroep van de ouders en het beroep van de respondent. Indien het economisch en intellectueel kapitaal dus niet volstonden om de klasse te bepalen, werd er naar de culturele smaak gekeken. De hoge culturele smaak hoort immers bij de intellectuele klassenfracties en de lage culturele smaak bij de economische klassenfracties. Het verschil tussen het beroep van de ouders en dat van de respondenten werd gebruikt indien er ook na de culturele smaakgegevens nog twijfel bestond: in dat geval betekende een grote steiging dat de respondent tot de economische fractie behoorde. Hij/zij had immers een andere cultuur meegekregen dan die die bij zijn/haar huidige klasse paste. Met de nodige speculaties werden de respondenten zodanig verdeeld dat er twee respondenten tot de intellectuele burgerij behoren, één tot de economische burgerij, twee tot de stijgende middenklasse, één tot de stabiele middenklasse en twee tot de arbeidersklasse. Welke respondent tot welke klasse hoort en waarom wordt verder uitgelegd in 2.4.3.1.
2.4.2.3. Het doel achter de eigen tuin
Op basis van enkele vragen zijn de respondenten geïnterviewd over de bedoelingen achter hun eigen voortuintje. De antwoorden hierop zullen nu worden besproken.
Ten eerste blijkt dat de meeste respondenten niet vanuit een concept vertrekken. Een tuin groeit geleidelijk. Bovendien wordt deze permanent aangepast. Niemand is dan ook volledig tevreden over zijn tuin. Alle respondenten zijn van plan om hun voortuintje aan te passen of om er in de toekomst nog zaken aan toe te voegen. Desondanks houden de meeste respondenten van hun tuintje en zijn ze er gelukkig mee. Alleen respondent 7 (grind) en respondent 3 (gazon) zijn expliciet misnoegd. Respondent 7 gaat alles ook nog veranderen. Respondent 4 (formeel) is matig tevreden en vindt dat er nog veel werk is in haar tuin. Elke eigenaar die gematigd tot heel tevreden is over zijn voortuin is er ook trots op. Uitgezonderd dan respondent 5. Zij heeft een hoge bomenrij rond haar huis en vind die verouderd en niet langer mooi, maar is wel tevreden over de privacy die ze erdoor verkrijgt.
Voor de vormgeving van de tuin doen slechts weinig respondenten beroep op een specialist. Omdat respondent 4 (formeel) niet goed slaagde in de verwezenlijking van haar ideeën, heeft zij - als enige respondente - hulp gezocht bij een professioneel tuinarchitect. Ze is evenwel niet tevreden van diens prestaties en is haar tuin geleidelijk aan terug aan het veranderen. Respondent 3 (gazon) heeft geen beroep gedaan op een professioneel tuinarchitect, maar wel op een bevriende amateur; evenals respondent 6 (Mariagrot) die gebruik maakte van de diensten van haar schoonbroer. Ook zij waren allebei niet tevreden. Het blijkt dat mensen wel om hulp durven vragen, maar altijd een heel eigen idee hebben over de inrichting van hun tuin. De tuineigenaars zijn bijgevolg ook nooit helemaal tevreden als ze zelf geen of weinig inbreng in het vormgeven van hun tuin hebben gehad.
Daarnaast krijgen respondent 2 (buxus en beton) en respondent 4 (formeel) ook hulp bij het onderhoud van hun tuin. Daarbij gaat het dan vooral over het snoeien van de hagen omdat ze het zelf wegens rugklachten niet meer aankunnen.
De meeste respondenten hebben geen rekening met hun buren gehouden tijdens de inrichting van hun tuin. Er zijn wel twee uizonderingen: respondent 3 (gazon) en respondent 6 (Mariagrot) wonen naast familieleden en delen een gemeenschappellijke tuin. Zij hebben natuurlijk wel expliciet met hun buren rekening gehouden, deels ook omdat de tuinen tegelijk werden aangelegd. Respondent 1 (wild) zegt ook dat hij geen rekening hield met de buren, maar gelooft in trends. Hij constateert dat in zijn straat, tegelijk met zijn tuintje, nog een vijftal gelijkaardig ingerichte voortuintjes zijn ontstaan. Volgens hem is men een kleine tien jaar geleden van een ‘gazonmode’ afgestapt ten voordele van wildere voortuintjes. Die gedacht wordt bevestigd door respondent 5 (afscherming), die ook denkt dat gazonvoortuintjes een verouderd modeverschijnsel zijn. De meeste respondenten weten nauwelijks wat de andere mensen van hun tuin vinden. Alleen respondent 8 (tuinkabouters) zegt expliciet dat hij veel succes oogst met zijn tuin. Niet bij de inrichting, maar wel bij de verdere aanpassingen van zijn tuin probeert hij om de buurt te behagen en te amuseren. Hij vindt het heel belangrijk dat de voorbijgangers en bezoekers zijn tuintje mooi vinden. De anderen vangen wel eens wat commentaar op. Respondent 4 (formeel) bijvoorbeeld hoort soms mensen voorbij de tuin lopen als zij achter de haag werkt, die dan zaken zeggen zoals ‘hier moet ge eens efkes binnen kijken’, maar ze had nog geen negatieve commentaar gehoord. Evenmin als de andere respondenten.
De meeste geïnterviewde personen vonden het belangrijk dat de mensen zich welkom voelden als ze kwamen aanbellen, hoewel ze niet dachten dat de tuin op dat gevoel veel invloed kon uitoefenen. Toch schrokken ze allemaal van modeltuin 2 met de hoge haag en dachten ze niet dat men daar willekeurig eens kon binnenspringen. Toch was er één uitzondering: respondent 5 met zelf een hoge bomenrij dacht niet dat een afscherming vertrouwde mensen zou afschrikken. Wél zou het leurders kunnen weghouden, maar dat was alleen maar mooi meegenomen.
Vijf van de acht respondenten hadden ornamenten in hun tuin. Deze waren velerlei zoals pompen, paddenstoelen, Mariakapelletjes, tuinkabouters, figuren van katten, antieke tafeltjes, reproducties van klassieke Griekse beelden, …
Enkel respondenten 6 – met een erfstuk – en 4 – met zelfgemaakte sculpturen – waren aan hun tuinornamenten gehecht. De anderen plaatsten hun versiering uitsluitend voor decoratieve redenen. Toch zouden de meesten het wel erg vinden als hun spulletjes gestolen werden – zonde van het geld! Geen enkele respondent geeft een expliciete betekenis aan zijn/haar tuinversiering, hoewel bijna iedereen wel een verhaaltje bij elk ornament kan vertellen. Quasi niemand wist bovendien wat buren en voorbijgangers van hun ornamenten vinden. Uitgezonderd dan respondent 8 (tuinkabouters) die heel wat positieve reacties van de buren krijgt, zodanig dat ‘als ik iets nieuw gekocht heb ofzo dan komen ze kijken he en een taske koffie drinken enzovoorts’ (respondent 8). De meeste tuinornamentuur wordt gekocht in tuincentra en in gespecialiseerde tuinornamentenwinkels. Respondent 8 (tuinkabouters) kocht ook al eens iets op de rommelmarkt en respondent 4 (formeel) maakt haar beelden vaak zelf.
Tot slot waren slechts weinig respondenten geïnteresseerd in tuinboeken, tuinprogramma’s of tuingoeroes. Respondent 2 (buxus & beton) had ooit al een boek van Mark Demesmaeker gekocht en had het eens doorgebladerd. Respondent 4 (formeel) was daarentegen meer geïnteresseerd: zij kocht geregeld tuinboeken over verschillende aspecten van het tuinieren als winterlectuur en om ideeën op te doen. De meeste mensen keken af en toe wel eens naar een tuinprogramma als ‘Groene vingers’ op VTM, maar zouden er nooit voor thuisblijven. Alleen respondent 8 (tuinkabouters) volgde ‘Groene Vingers’ elke zaterdag, maar hield er bij het tuinieren wel geen rekening mee.
2.4.2.4. De betekenis van enkele andere tuinen.
De reacties op de meeste tuinen waren redelijk gelijkaardig. De fantasietuin met buxus (modeltuin 5) en de tuinkitschtuin (modeltuin 8) kregen verbaasde en ongelovige reacties. Zij scoorden ook zelden goed omdat velen wel de elementen mooi vonden, maar niet het – te drukke - geheel. De toppers waren dan weer de formele modeltuin (1) – die bijna altijd als mooiste modeltuin genoteerd werd – en de wilde modeltuin (4). Een schema van de prioriteiten van de respondenten is te vinden in bijlage 3.
Hoewel de meeste respondenten niet dachten dat voorbijgangers iets speciaals in hun eigen tuin zouden ontdekken, konden ze wel allemaal betekenissen aan de modeltuinen ontlenen. Zo zou het de eigenaars van de fantasietuin (5) en van de tuinkitschtuin (8) plezieren als er naar hun tuin wordt gekeken. En modeltuin 3 met de betonnen beelden zou zelfs opzettelijk zo ingericht zijn om de straat te imponeren. Over het karakter van de eigenaars wensten de respondenten zich dan weer minder uit te spreken. De meesten dachten dat dat niet af te leiden was aan de tuin. Datzelfde gold ook voor de vraag naar het beroep. Leeftijd en inkomen bleken dan weer gemakkelijker vragen, hoewel… eigenlijk konden de respondenten zich slechts met veel moeite in de modeltuineigenaars inleven.
Leefwijzen werden volgens de respondenten in veel tuinen gepromoot in de zin van ‘orde’. De meeste respondenten schaarden zich dan ook achter respondente 3 (gazon) met de volgende uitspraak ‘Verzorgd da’s goed!’. Dat verklaart ook het succes van de formele modeltuin (1) ten voordele van de wilde modeltuin (4). Drie respondenten vonden die laatste het mooist, maar de overige vijf gaven de voorkeur aan ordelijke tuinen en stemden bijgevolg op modeltuin 1: de meest verzorgde en nette tuin van de acht modellen. Eigenlijk kan men stellen dat er twee soorten tuiniers zijn: de ordelijke en de natuurlijke. De ordelijke tuiniers verkiezen een menselijke aanpak van de natuur, zij willen ornamenten, geknipte haagjes, … en er mag vooral geen blaadje verkeerd liggen. De natuurlijke tuinier daarentegen wil zoveel mogelijk natuur en vind die geknipte haagjes een beperking van de mogelijkheden van het wilde leven. Ondanks de nonchalante indruk besteden ook zij veel tijd in hun tuin zodat de ene plant de andere niet overwoekert, maar natuurtuiniers willen wel niet elke plant in een apart vakje steken.
Hoewel veel respondenten de leefwijze van de modeltuineigenaars konden interpreteren, wisten ze bijzonder weinig over de eigenlijke tuinsierkunst. Bij modeltuin 1 herkenden de meesten wel een stijl, maar ze dachten dat deze Engels was. Nochtans is het een klassieke tuin naar Frans model (hoewel de populariteit van dit formele tuingenre ook in Engeland opvallend is toegenomen). Respondente 5 (afscherming) wist de wilde modeltuin (4) ook nog te linken aan de schilderijen van Monet, die inderdaad voor zijn warrige en natuurlijke tuinen bekend staat. Anderen noemden deze modeltuin ‘boerentuin’ of ‘wilde tuin’, twee correcte benamingen.
De meeste respondenten dachten dat bijna elke modeltuinier moeite in zijn tuin stak en er trots op was, met uitzondering van de eigenaars van haag (2) en gazon (7). Respondente 5 (afscherming) was de enige die terecht opmerkte dat er onkruid op het Mariagrotje (6) groeide en dat de eigenaar er dus wel niet veel moeite in zou steken. De anderen dachten ook hier dat de eigenaar trots zou zijn en moeite in zijn grotje zou steken.
De verschillende objecten tenslotte vielen meestal niet in goede aarde. Elke respondent had zijn eigen idee van ‘mooi’ en kon slechts weinig dingen die op de foto’s getoond werden appreciëren.
Op de vraag of iemand een tuin smaakvol vond kwamen verschillende antwoorden, maar bijna elke tuinier wist bij de meeste tuinen te zeggen: ‘Ik zou het toch anders doen’ (respondente 2) en dat bewijst dat de tuin een heel persoonlijk iets is, waarover iedereen zijn eigen mening heeft. Daarnaast vonden de meeste respondenten toch de modeltuinen die met hun eigen tuin overeenkwamen het meest smaakvol.
2.4.2.5. Besluit
De verschillen tussen Bourdieus klassen worden steeds minder duidelijk en zullen geleidelijk verdwijnen. Desondanks zijn de respondenten toch in klassen verdeeld omdat het klassengevoelen nog steeds bij de mensen bestaat. Hulp van buitenaf wordt niet geapprecieerd: tuineigenaars willen vooral hun eigen zin doordrijven. Elke respondent had zijn tuin zonder bijbedoelingen ingericht en zonder rekening te houden met de buren. Datzelfde geldt ook voor de objecten die ze in hun tuin hadden staan. Ze vinden het ook niet belangrijk wat de voorbijgangers van de tuin vinden. Ondanks het persoonlijke karakter van hun eigen tuin, sluiten ze wel aan bij bepaalde stijlen en herkennen – en prefereren! – ze ook hun eigen stijl. Dit bevestigt de ‘life style’-stelling uit de literatuurstudie. Tuineigenaars willen duidelijk in hun tuin een eigen identiteit uitbouwen – impression management! Toch zullen ze zich hiervoor niet buiten de genormaliseerde kaders wagen en blijven ze – door uitsluiting – hun eigen life style volgen. De meeste modeltuinen zijn immers zo tegengesteld aan hun eigen smaak dat ze voor de modeltuin in de eigen stijl kiezen, die ze zelf toch net iets anders zouden inrichten.
De meeste respondenten waren niet bevreesd om hun smaak aangaande andere tuinen te exprimeren. In zeven van de acht modeltuinen zagen ze ook één of andere betekenis. Het was moeilijker om zich in de eigenaars in te leven, maar toch konden ze een redelijk beeld geven van de gemiddelde klasse van elke modeltuineigenaar.
2.4.3. Specifieke resultaten
2.4.3.1. Resultaten per respondent
Inleiding
Elke respondent kan een uitleg geven over het hoe en het waarom van zijn/haar tuin. Het werd reeds vermeld: de meeste respondenten vertelden dat ze hun tuin zonder bijbedoelingen en uitsluitend voor zichzelf inrichten. Nochtans zijn ze wel trots op hun tuin en mogen de buren hem meestal ook zien. Horen er nu bepaalde tuinen bij bepaalde klassen? Kloppen deze met de klassen en habitussen die in het theoretische gedeelte al werden uitgelegd? Hangt klasse en smaak nog steeds samen? En indien dat zo is, geven de respondenten dan bewust hun klasse door aan voorbijgangers?
a. Respondent 1: Wilde tuin
Figuur 14: Wilde tuin van respondent 1
Deze 54-jarige onderwijzer uit Heverlee heeft zijn voortuintje als een wilde tuin ingericht. De tuin wordt gesierd door een regenwaterpomp en een bankje tegen de gevel. Zijn intellectuele opvoeding ligt vrij hoog doordat zijn ouders al onderwijzers waren en dus gestudeerd hadden. Bovendien zit deze man ook in de hoogste financiële klasse en ook zijn cultuurklasse is gemiddeld tot hoog (de hoogste score die tussen de respondenten werd gehaald). Op basis van deze hoge scores kan de tuinier volgens Bourdieu in de klasse ‘intellectuele burgerij’ ondergedeeld worden. Opnieuw wordt er echter gewaarschuwd dat bij de respondenten het verschil tussen burgerij en middenklasse miniem is.
Het profiel van deze man klopt alleszins al met zijn tuin. Volgens Bourdieu zou respondent 1 een ascetisch-aristocratische habitus moeten hebben. Dat betekent dat hij van de wilde natuur en van het kleine en discrete moet houden en één onbekend kunstwerk meer apprecieert, mooi verstopt tussen het groen, dan vele imposante ornamenten in het midden van het gazon. Ook al beantwoordt de voortuin niet helemaal aan deze omschrijving (er ontbreekt een kunstobject), toch is het de dichtste benadering van alle respondententuinen. Bovendien is het nog altijd een kleine voortuin waarin de middelen natuurlijk beperkt zijn.
Ook qua preferenties was hij consequent met de hem toebedeelde klasse en met zijn eigen tuin. In de eerste plaats verkoos hij tuin 4: de wilde tuin. Over deze tuin was hij heel enthousiast en zijn eigen tuin was gelijkaardig beplant. Op de tweede plaats kwam modeltuin 1: de formele tuin met cottagekenmerken, een tuin die hij nochtans tijdens de bespreking niet zijn ding vond. Het lelijkste vond hij het Mariagrotje (modeltuin 6) en de fantasie buxustuin (modeltuin 5).
b. Respondent 2: Tuin met buxus en betonnen beelden
Figuur 15: Tuin met buxus en betonnen beelden van respondent 2 (a)
Respondente 2 is een vrouw van 59 jaar met weinig intellectueel kapitaal en met een lage culturele smaak. Haar financiële toestand valt echter in de hoge klasse. Bijgevolg behoort zij tot de stijgende middenklasse met puriteins-ascetische habitus.
Net zoals bij respondent 1, past ook hier de tuin bij de toegewezen klasse. De eigenaars willen zich reeds de stijl van de hogere cultuur aanmeten, maar missen de intellectuele capaciteiten. Bijgevolg kiezen ze niet voor autonome kunstwerken, maar wel voor reproducties van klassieke werken. Ook de natuur is met de geknipte buxus tot een klassiek model gevormd. Zoals ook uit het interview bleek, vindt deze tuinier het heel belangrijk dat een tuin ordelijk en keurig is. Hier duikt het puriteinse karakter van de habitus op! Ook in haar voorkeuren voor de modeltuinen is zij consequent. In de eerste plaats vindt ze tuin 1, de formele modeltuin met cottagekenmerken het mooiste. Deze modeltuin blinkt immers uit door het keurige en verzorgde uitzicht. Toch is ze niet echt fan van de objecten. Zo vindt ze de kunstzinnige haan en het pottenventje helemaal niets. Het is immers niet de legitieme en herkenbare kunst die zij als hoog herkent. Haar tweede preferentie, tuin 5 (fantasietuin met buxus), zouden we vanuit dit onderzoek (zie 2.1.3.2.a.) naar haar hebben toegeschoven. Het is immers ook een tuin waarmee de mensen hun welstand en smaak op klassieke wijze willen tonen. Bovendien heeft zij zelf ook allerlei buxusboompjes in de tuin staan. Haar uitleg verklaart waarom deze tuin toch niet de eerste plaats kreeg: ‘’t is mooi, maar een beetje overdreven’. Tot slot past haar derde preferentie vanuit dit onderzoek ook perfect bij haar profiel. Op de derde plaats komt immers modeltuin 3 met de duurdere betonnen beelden. Zijzelf heeft er zo ook een heel aantal in de tuin staan, hoewel ze opnieuw vindt dat er teveel van staan in modeltuin 3.
Figuur 16: Tuin met buxus en betonnen beelden van respondent 2 (b)
Het allerlelijkste vond ze de wilde tuin (modeltuin 4) en de tuinkitschtuin (modeltuin 8) door het gebrek aan orde, dat inderdaad compleet ingaat tegen een puriteins-ascetisch habitus die discretie en netheid aanhangt.
c. Respondent 3: Gazon
Figuur 17: Gazon van respondent 3
Deze voortuin, bestaande uit gras en bomen, behoort toe aan een vrouw van 67 jaar. Ondanks een lage intellectuele opvoeding en een gemiddeld economisch kapitaal, beschikt zij toch over een hoog cultureel niveau. Bijgevolg wordt zij bij de stabiele middenklasse ondergedeeld met een alternatief-aristocratisch ascetisme. Deze persoon is tevreden met wat ze heeft en probeert haar niet mooier voor te doen dan ze is.
Zelf was ze niet echt tevreden met haar tuin. Ze wilde graag wat meer kleur. Bijgevolg is haar eerste preferentie ook de wilde natuurtuin (4), waarover ze laaiend enthousiast was. Als tweede preferentie bleef ze toch trouw aan haar eigen tuin en verkoos ze het gazon (7). De derde preferentie was de haag (2). Opvallend hieraan is dat de enige drie tuinen waar geen objecten in staan, in haar persoonlijke top 3 zijn gezet. De lelijkste tuinen vindt ze dan weer modeltuinen 1, 3 en 5, opmerkelijk klassieke tuinen. Ze ziet dus nog liever een eigenzinnige tuinkitschtuin zoals modeltuin 8 dan een formele burgerlijke tuin!
Hoewel haar tuin niet echt bij haar klasse past, heeft ze toch een alternatievere instelling dan de gemiddelde middenklasser. Bovendien verkiest ze in de eerste plaats een intellectueel burgerlijke tuin (aristocratisch!). Het gazon is trouwens van elke sier ontdaan, een ascetischer en toch natuurlijke tuin kan men dus bijna niet vinden. Aldus wordt toch de stelling verdedigd dat zij een alternatief aristocratische en ascetische habitus volgt en volgens Bourdieu behoort zij dan ook tot de stabiele middenklasse.
d. Respondent 4: Formele tuin
Figuur 18: Formele tuin van respondent 4 (a)
Deze respondente heeft haar voortuin naar het klassieke model ingericht. Ze is 53 jaar en apothekeres. Ze beschikt over een hoog intellectueel en economisch peil. Haar culturele klasse is echter laag tot gemiddeld. Doordat haar moeder huisvrouw was en haar vader arbeider, kunnen we stellen dat zij zeer snel uit de arbeidersklasse is opgeklommen tot de economische fractie van de burgerij.
Volgens Bourdieu toont de economische burgerij graag haar welstand. Teneinde dit te bereiken, richten deze burgers hun tuin duur en luxueus in. Het ideaal voor de economische burger is de klassieke Franse tuin waarin de grandeur van de eigenaar wordt uitgestald. In de voortuin doet deze eigenares dat zeker. De objecten in haar tuin zijn echter niet op centrale punten geplaatst, maar verstopt in de natuur.
Qua preferenties verloochent ze in de eerste plaats bij haar eigen voortuin en verkiest ze als mooiste tuin de wilde tuin (4). Bij de tweede tuin keert ze echter terug naar haar eigen tuin en verkiest ze modeltuin 1 (formeel). Als lelijkste tuinen kiest ze voor de haag (2) en vooral voor de fantasie buxustuin (5). Deze respondente bevestigt dus niet helemaal haar klasse en hangt – op basis van haar tuin en preferenties – eerder tussen de intellectuele en de economische burgerij.
Uiteindelijk toont deze respondente het subtiele verschil tussen de verschillende klassen. Zijzelf behoort tot de economische burgerij, maar toch heeft ze ook aspecten van de intellectuele burgerij in haar tuin geïntegreerd. Het verschil tussen haar economisch burgerlijke tuin en een aristocratisch-ascetische voortuin is bovendien ook miniem!
e. Respondent 5: Afscherming
Figuur 20: Afscherming van respondent 5 (a)
In dit huis, waarvan het dak door de bomen schemert, woont een vrouw van 54 jaar met een hoge intellectuele opvoeding, evenals een hoog inkomen en een gemiddeld tot hoog cultureel niveau. Dit profiel, hetzelfde als dat van respondent 1, zorgt ervoor dat respondent 5 wordt ingedeeld in de intellectuele burgerij.
Over het uitzicht op het huis valt natuurlijk niet veel te zeggen. Respondent 5 heeft er opzettelijk voor gekozen om een bomenrij rond het huis te planten. Naar eigen zeggen is dat gedaan om de eigen privacy te behouden. Deze doelstelling is zeker bereikt: mensen die elke dag langs het huis rijden (bv: de ijskar) weten soms niet dat er achter die bomen een huis staat. Of deze tuin bij de klasse van de eigenares hoort, is moeilijk vast te stellen. Net zoals bij modeltuin 2 (haag) zijn er twee mogelijke scenario’s: ofwel willen de eigenaars zich gewoon afschermen om een discreet leven te leiden, ofwel willen de eigenaars de indruk scheppen dat ze veel te verbergen hebben en zo de nieuwsgierigheid van voorbijgangers uitlokken. Naar eigen zeggen zou deze tuin om de eerste reden zo zijn omzoomd door bomen. In dat geval bevestigt de tuin wel degelijk de klasse van de eigenares en de bijpassende ascetische habitus.
Wat de preferenties betreft, blijft de keuze even twijfelachtig. Respondent 5 verkiest in de eerste plaats modeltuin 1 (formeel) en daarna modeltuin 4 (wild)! Vervolgens blijft ze loyaal aan haar eigen afscherming en kiest ze voor modeltuin 2 met de haag als derde mooiste modeltuin. Het allerlelijkste vindt ze de Mariakapel (modeltuin 6) en vooral het tuinkitschtuintje (modeltuin 8).
f. Respondent 6: Mariagrot
Figuur 22: Mariakapelletje van respondent 6
De eigenares van dit Mariagrotje is 51 jaar en heeft een vrij hoog intellectueel niveau. Haar maandelijks inkomen is gemiddeld en het culturele niveau is laag tot gemiddeld. Aangezien haar ouders een opmerkelijk lagere opvoeding en beroep hadden, kunnen we stellen dat deze eigenaar tot de stijgende middenklasse behoort. Hoewel ook respondent twee tot die klasse behoort, zijn er toch een aantal opvallende verschillen: het intellectueel niveau van deze respondente is opmerkelijk hoger dan dat van respondente 2 (buxus & beton). Maar die laatste heeft dan wel weer een hoger economisch kapitaal. Aldus zien we een verschil tussen de economische en de intellectuele fractie van de stijgende middenklassers.
Qua tuinsmaak valt dit verschil des te meer op en is te vergelijken met het verschil tussen de economische en intellectuele afdeling van de burgerij. Respondente 6 kiest immers voor een discretere inrichting dan respondent 2. Ook op het ethische vlak zal respondente 6 een soberder levenshouding aanprijzen. Het Mariakapelletje in de tuin past er dan ook bij. Men wil zich hier niet de stijl van de hogere cultuur aanmeten. Deze tuin is het toppunt van puriteins ascetisme!
Qua preferenties kiest deze eigenares niet voor het gemiddelde stijgende middenstanderstuintje, evenmin als ze dat in haar eigen tuin doet. In de eerste plaats gaat ze immers voor het tuintje van de stabiele middenklasse (modeltuin 1). Daarna verkiest ze de wilde tuin (modeltuin 4). Als derde blijft ook zij loyaal aan haar eigen tuin en kiest ze voor het Mariakapelletje (modeltuin 6), hoewel ze in het interview zei dat ze nooit zelf zo’n grotje zou zetten, maar toch het hart niet had om het weg te doen. Het minst graag ziet ze de haag, de tuinkitschtuin en de fantasie buxustuin. Soberheid is het motto van respondent 6!
g. Respondent 7: Grind
Figuur 23: Grind van respondent 7
Respondent 7 is een arbeider van 29 jaar met een lage intellectuele opvoeding en het laagste inkomen onder de respondenten (tussen 800 en 1500 euro). Ook zijn culturele peil is laag. Ondanks de jonge leeftijd van deze respondent, bevestigt hij de klassenstratificatie van Bourdieu: deze man behoort ongetwijfeld tot de arbeidersklasse.
In de tuin heeft de respondent grind liggen. Hij is wel van plan om dit te verwijderen want hij woont er nog maar een jaar en heeft nog geen tijd gehad om de voortuin onder handen te nemen. In de toekomst gaat hij een rand met planten en bloemen aanleggen en voor de rest wordt het grijze grind vervangen door geel grind (zodat er vooraan nog geparkeerd kan worden).
Deze grindvlakte voor het huis sluit helemaal aan bij de realistische functionele habitus die Bourdieu aan de arbeider toekent. Hoewel de eigenaar er ook wel planten gaat zetten, wil hij toch het grind behouden uit praktische overwegingen. Bovendien wil hij grind omdat dat goedkoper en gemakkelijker te leggen is dan bijvoorbeeld kasseien. Dit is dus een zuiver functionele keuze! De beslissing is trouwens helemaal niet modegebonden want tegenwoordig zijn kasseien ‘in’ en grind is ‘uit’.
Wat de preferenties betreft, vindt respondent 7 de formele tuin met cottagekenmerken het mooiste, net zoals de meeste respondenten. Vervolgens stelt hij tuin 3 wel op prijs. Deze typische stijgende middenklasserstuin is een enigszins verwonderlijke keuze. Ten derde kiest hij voor tuin 2, de haag, een ook wat vreemde keuze. Respondent 7 ziet bovendien helemaal niet graag Mariagrotjes (modeltuin 6) of goedkope tuinkitsch (modeltuin 8). Het meest verbazingwekkende is eigenlijk nog dat deze respondent modeltuin 7 met gazon in de lelijke helft plaatst, terwijl het grind van zijn tuin een even sobere indruk geeft.
h. Respondent 8: Tuinkaboutertuin
Figuur 24: Kaboutertuin van respondent 8 (a)
Respondent 8 is een gepensioneerde arbeider. Zowel zijn inkomensniveau, als zijn intellectuele opvoeding en zijn culturele peil zijn laag. Deze persoon behoort duidelijk tot de traditionele arbeidersklasse. Vergeleken met respondent 7 (grind) ziet men trouwens het smaakverschil tussen twee arbeiders van verschillende generaties.
Zoals reeds gezegd zouden arbeiders een realistische, functionele habitus moeten hebben. In deze tuin is die habitus minder duidelijk dan bij respondent 7, maar niettemin ligt er gras en grind: twee vormen van gemakkelijk te onderhouden grondbedekking. In tegenstelling ook tot respondent 7 neemt deze arbeider deel aan het culturele leven. Dit doet hij door op functionele wijze allerlei symbolen in de tuin te plaatsen. Deze arbeiderstuin houdt een beetje nostalgie in (windmolen, waterput, …), maar tegelijkertijd bevat hij de eenvoudige, kinderlijke en speelse tuinkabouter (zijn eigen omschrijving!). Hoewel hij veel beelden heeft, plaatst de eigenaar ze toch volgens een bepaalde structuur in de tuin. Voor elk beeld wordt eerst een plekje gezocht alvorens het te plaatsen.
Figuur 25: Tuinkaboutertuin van respondent 8 (b)
Ondanks enige overeenkomsten tussen de tuin van respondent 8 en modeltuin 8, zet respondent 8 de tuinkitschtuin resoluut vanachter in de lijst. Door het gebrek aan orde in die tuin vindt hij het de lelijkste modeltuin. De mooiste vindt hij de formele tuin (1), de tuin met betonnen beelden (3) en de fantasietuin (5). Deze respondent houdt duidelijk van orde en structuur, maar ook van objecten en symbolen. Daarnaast heeft hij een ruime smaak: zowel witte betonnen leeuwen als een bronzen haan zijn welkom in zijn tuin. Het lelijkste vindt hij, zoals reeds gezegd: de tuinkitschtuin, maar daarna volgt de haag, wat hij benauwend vindt overkomen en de wilde tuin door het gebrek aan orde.
Hoewel deze arbeider duidelijk een arbeiderssmaak vertoont in zijn tuin, is ook bij hem de grens tussen arbeidersklasse en stijgende middenklasse aan het vervagen. Zijn preferenties vertonen immers een sterke gelijkenis met die van de stijgende middenklasse.
Figuur 26: Tuinkaboutertuin van respondent 8 (c)
Besluit
Ter verduidelijking volgt eerst een kleine tabel met de tuinen verdeeld over de hun toebedeelde klassen:
Hoofdklasse |
Klassefractie |
Respondent |
Omschrijving |
|
Burgerij |
Intellectueel |
1 5 |
Wilde tuin Afscherming |
Natuur Orde |
Economisch |
4 |
Formele tuin |
Natuur |
|
Middenklasse |
Stijgend |
2 6 |
Buxus en beton Mariagrot |
Orde Orde |
Stabiel |
3 |
Gazon |
Natuur |
|
Dalend |
|
|
|
|
Arbeidersklasse |
|
7 8 |
Grind Tuinkaboutertuin |
Orde Orde |
Tabel 3: Klassenindeling van de respondenten
De meeste respondenten hadden tuinen die samenhingen met hun klasse volgens de smaakbeelden die door Bourdieu en door de cultuurdriehoek worden bepaald. We vermoeden dus dat klasse en smaak nog steeds samenhangen. Bovendien maken de respondenten hun klasse duidelijk in de tuin en doen ze dit onbewust, vanuit een innerlijke smaak (of habitus?).
Opvallender dan de samenhang tussen klasse en smaak, profileren zich twee smaakstromen. Er zijn respondenten die van orde houden en er zijn er die van natuur houden. Vanuit de interviews kan enkel voorzichtig gesteld worden dat de verschillen die zich vroeger tussen de klassen voordeden zich schijnbaar op deze smaakpreferentie hebben gefocust. We vermoeden dat de mensen die ‘orde’ prefereren, vooral de economisch ingestelde mensen zijn. De respondenten die voorkeur geven aan ‘natuur’, zouden eerder bij de culturele fracties kunnen horen. Deze stelling is echter niet gestaafd. Toch is het een interessant vertrekpunt. De volgende stelling – ons’ inziens – verdient bijkomend onderzoek: de vele kleine verschillen die de vroegere klassenverdeling veroorzaakten, zijn teruggedrongen tot twee smaakpreferenties: cultivatie en orde tegenover natuur en wanorde.
Herkennen de respondenten zelf ook klassen of zijn het alleen de onderzoekers van deze materie die dat kunnen? Dat bekijken we in het volgende stuk tekst.
2.4.3.2. Resultaten per modeltuin
Inleiding
In de zoektocht naar respondenten is er getracht om equivalenten voor de modeltuinen te zoeken. In het volgende stuk tekst worden daarom de modeltuinen bekeken. Wat zien de respondenten in die modeltuinen? Kunnen ze omschrijvingen van bepaalde klassen geven? Komen deze voorspelde klassen overeen met de verwachtingen vanuit de literatuurstudie?
a. Modeltuin 1: Formele tuin met cottagekenmerken
De eerste modeltuin, formeel en met cottagekenmerken, ziet men steeds vaker in het Vlaamse landschap. Zelfs met onze beperkte steekproef kunnen we bewijzen dat dit de laatste nieuwe tuintrend is. Zeven van de acht respondenten zetten deze tuin in de mooiste of tweede mooiste tuinklasse. Respondente 3 (gazon) vind deze tuin echter de lelijkste van alle acht modelfoto’s omdat ze het te beperkend vind, te weinig origineel en te weinig natuurlijk. Voor haar is deze tuin het toppunt van orde, maar ontbreekt het voor de rest aan warmte. Ook de meeste andere respondenten lichten de orde en netheid van de tuin eruit en zeggen dat de tuinier orde als leefwijze promoot. We kunnen op basis hiervan reeds het puriteins-ascetische karakter van de tuin onderscheiden.
De eigenaars van deze modeltuin komen niet extreem sociaal over. Bijna elke respondent antwoordt met een twijfelig ‘ja’ op vragen zoals ‘Denkt u dat u welkom bent bij deze mensen?’ en ‘Is tuinieren voor hem/haar een sociaal gebeuren?’. De meeste respondenten denken echter wel dat het een sympathiek persoon is. Nog meer zekerheid is er als gevraagd wordt of de tuinier trots is op zijn tuin. Elke respondent denkt dat deze tuineigenaar zijn tuin graag aan de straat toont en er fier op is. De meesten denken ook dat hij er veel moeite in steekt, hoewel respondent 1 (afscherming) – terecht – opmerkt dat zo’n tuin nu ook weer niet zoveel moeite vergt. Ondanks de trots van de tuineigenaar, denkt niemand dat hij zijn tuin speciaal heeft ontworpen om de straat te imponeren. Wel denken ze dat hij dat voor zichzelf zo mooi heeft ingericht en nu gebruikt om zijn imago er toch mee op peil te houden of zelfs op te krikken. De tuin heeft dus geen expliciete boodschap, maar maakt wel heel wat duidelijk. Het wordt bovendien door bijna alle respondenten gelijkaardig begrepen, ongeacht hun eigen klasse! Met opzet of toevallig: de eigenaar zendt via zijn tuin boodschappen naar de voorbijgangers!
Wat de verschillende objecten in de tuin betreft, zijn de respondenten het unaniem eens over de pomp. Deze zou het best niet aan de voorgevel hangen. De redenen voor deze gedachte zijn velerlei: sommigen vinden de pomp op zich kitsch, anderen vinden ze te klassiek of te oud voor de moderne voorgevel, nog anderen vinden dat een pomp, zelfs al is ze functioneel, gewoon niet aan de voorgevel hoort te hangen. De haan daarentegen is een meer bediscussieerbaar object. Sommigen vinden die heel mooi, anderen vinden hem heel lelijk en respondent 7 (grind) vindt dat er beter een zonnewijzer op die plaats zou staan.
De meeste respondenten konden ook geen beroep op de tuinier plakken. Respondent 5 (afscherming) echter vond het precies de tuin van een leerkracht wiskunde door de orde en symmetrie. Respondent 6 (Mariagrot) vond het daarentegen de tuin van een bediende die tijd teveel had en zijn tijd besteedde aan tuinieren. De tuinier zou volgens de meeste respondenten meer dan gemiddeld verdienen, maar ook weer niet extreem veel. Een echt duidelijk beeld werd er van deze tuinier niet verkregen, toch konden de respondenten een aantal vage omschrijvingen geven.
Deze tuinier communiceert met de voorbijgangers en respondenten. De meesten denken ook dat hij zijn tuin gebruikt om een goede identiteit uit te bouwen. Daarnaast volgt hij de moderne tuintrends. Zijn economisch kapitaal zou gemiddeld tot hoog zijn en gezien de beroepen die geschikt lijken voor deze tuinier, heeft de eigenaar ook een gemiddeld tot goed intellectueel niveau. De sociale klasse van deze tuin is volgens de respondenten hierdoor de stabiele middenklasse.
b. Modeltuin 2: Haag
De hoge haag die het huis verstopt, viel bij de meeste respondenten niet echt in de smaak. Vijf personen rangschikten deze tuin bij de vier lelijkste tuinen. De drie andere respondenten vonden een hoge haag de derde mooiste oplossing voor de inrichting van een (voor)tuin. Niettemin is de inschatting van een hoge haag laag te noemen. In een eerste reactie gebruikten een aantal respondenten woorden als ‘triestig’, ‘somber’, ‘gevangenis’, ‘burcht’, … De meeste mensen dachten ook dat ze enkel op uitnodiging of pas na een aankondiging welkom zouden zijn bij die tuineigenaars. Leurders waren zeker niet welkom. Desondanks vonden de respondenten dat ze zich door gebrek aan informatie niet konden uitspreken over het sympathiek of onsympathiek zijn van de eigenaar. Ook over een groot aantal andere vragen wilden ze door een gebrek aan informatie geen antwoord geven. Een echte boodschap buiten ‘Laat me gerust’ werd bijgevolg niet uit de haag getrokken. Daarbij past ook de vermoede leefwijze waarbij de bewoner rust en privacy zou nastreven. Het beroep van de eigenaar was altijd druk, goed betaald en van een hoge klasse. Concreet werd er gesproken over een ingenieur, dokter, tandarts of bankdirecteur. De geïnterviewden tenslotte vonden deze haag niet smaakvol, maar in bepaalde omstandigheden (drukke straat, burenruzie, druk leven, …) wel begrijpelijk.
Deze eigenaar heeft dus volgens de respondenten een hoog economisch kapitaal, evenals een goede intellectuele opleiding. Aangezien de nadruk van de respondenten opvallend meer op het inkomen lag dan op het beroep, vermoeden we dat deze tuinier tot de economische burgerij behoort. Hoewel, doordat elke respondent ook zei dat deze mensen privacy zochten, zou dit wel eens een kenmerk van het ascetisme van de intellectuele burgerij kunnen zijn… De sociale klasse is burgerij, maar de fractie blijft twijfelachtig.
Aangaande de communicatie is het boeiend dat men met een afgeschermde tuin niet zozeer niets meedeelt. De meeste respondenten kunnen verschillende boodschappen afleiden. Uitsluitend de informatie over de identiteit wordt verminderd.
c. Modeltuin 3 met betonnen beelden.
Modeltuin 3 schommelt in het midden van de smaak: de meeste respondenten vinden hem niet àl te lelijk, maar ook niet mooi. Op die regel zijn twee uitzonderingen: respondenten 7 (grind) en 8 (tuinkabouters) waren van de tuin in de wolken en zetten hem op de tweede plaats. De reden voor de twijfelachtigheid van de anderen is vooral aan de stijl te danken die als klassiek en overdreven werd bestempeld. Hoewel respondent 8 (tuinkabouters) ook graag zo’n leeuwen in zijn tuin wou zetten, vonden de andere deze leeuwen toch niet mooi. Respondent 5 (afscherming) en respondent 6 (Mariagrot) dachten dat de eigenaars er misschien bezoekers mee wilden afschrikken, maar vonden ze zelf niet bedreigend overkomen. De potten vonden de meesten niet persé lelijk, maar ze vonden wel dat er teveel van stonden en dat er bloemen in moesten staan. De dakornamenten werden dan weer door respondent 2 (buxus en betonnen beelden) als ouderwets bestempeld en werden verder door niemand echt geapprecieerd. De huisnaam oogstte evenmin succes onder de respondenten. De meesten vinden immers dat zo’n huisnaam enkel bij villa’s aan de zee past. Respondent 6 (Mariagrot) overwoog dat het huis ‘Ooievaar’ noemde omdat de eigenaars misschien veel kindjes hadden gekregen, maar zij was dan ook de enige die die link met kinderen legde.
Volgens de respondenten was de tuinier heel trots op zijn tuin en wilde hij ook dat ernaar werd gekeken. De meesten denken dan ook dat de eigenaar van de tuin een imago schept dat door respondent 7 (grind) wordt omschreven als ‘zich rijker voordoen’.
Volgens de meeste respondenten was deze tuininrichter een bediende, met een gemiddeld inkomen en van wat oudere leeftijd. Sommigen zeiden ook dat hij/zij al gepensioneerd was.
Het economisch kapitaal is dus gemiddeld, het intellectueel kapitaal eveneens. In dat geval spreken we het beste van de stijgende middenklasse die zich alvast van de allure van de burgerij wil bedienen, maar de goede smaak mist. Voor deze laatste stelling komt ook bevestiging van de respondenten, die de objecten niet persé lelijk vinden, maar wel overdreven.
d. Modeltuin 4: Wilde tuin
Deze tuin is de scheiding tussen twee smaakgenres. Sommigen vinden dit prachtig en anderen vinden dit helemaal mislukt. Vijf van de acht respondenten zetten deze tuin in hun top 2. Twee van de andere respondenten plaatsen deze wilde tuin daarentegen in hun top 3 van de lelijkste tuinen. Er blijkt een opvallende scheiding te bestaan tussen twee preferenties: ofwel houdt men van orde in de tuin en van de menselijke invloed, ofwel houdt men van wilde, rommelige tuinen zoals deze modeltuin.
Hoewel niet iedereen de tuin graag ziet, denkt men wel heel positief over de eigenaars. Bijna iedereen vermoedt dat deze mensen sympathiek en sociaal zijn. De natuurtuinliefhebbers vinden bovendien dat de tuin uitnodigt om ernaar te kijken en om er zelfs in te gaan. De tuinier zou zeker trots zijn op zijn tuin, maar tracht geen imago te scheppen. Modeltuin 4 werd compleet voor het plezier van de eigenaar gemaakt en helemaal niet om de straat te behagen. Een discussiepunt tussen de twee smaakgroepen vinden we wel weer waar het de vraag betreft of er moeite in de tuin wordt gestoken. De liefhebbers zeggen allemaal dat het een rommelige indruk geeft, maar dat er wel veel werk in is. Velen van hen hebben ook zelf al geprobeerd of willen nog proberen om ook zo’n wild stuk in hun tuin in te richten. De mensen die wilde tuinen te rommelig vinden, denken daarentegen dat in deze tuin absoluut geen werk is: ‘ge laat dat maar groeien!’
Modeltuin 4 heeft voor bijna elke respondent een betekenis. De tuin promoot de natuur, het lossere en het openstaan voor de dingen in de wereld. ‘Het moet allemaal niet zo strak zijn!’ Tot tweemaal toe kwam er een verwijzing naar Agalev. Qua kunststroming wist respondent 5 (afscherming) op een gelijkenis met de schilderijen van Monet te wijzen.
De tuin werd meestal een wilde tuin of een boerentuin genoemd. En dat had ook zijn gevolgen voor het mogelijke beroep van de tuiniers. Een viertal mensen dachten dat dit boeren waren. Sommige anderen dachten aan mensen die heel de dag achter een bureau werken en hun tuin als een ontvluchting van het dagelijkse leven in de natuur gebruiken. Respondent 5 (afscherming) vond dat de eigenaar een kunstenaar moest zijn. Tot slot werd het loon van de wilde tuinier door de meesten op ‘gemiddeld’ vastgelegd.
Het economisch kapitaal is dus gemiddeld, het intellectueel kapitaal laag tot gemiddeld. Dit betekent dat de respondenten denken dat de modeltuineigenaar tussen de arbeidersklasse en de stijgende middenklasse schommelt. Het culturele niveau zou hier het verschil kunnen maken: volgens de liefhebbers van modeltuin 4 behoort de eigenaar dus tot de stabiele middenklasse, volgens diegenen die het maar een rommelige tuin vinden, behoort deze eigenaar vast en zeker tot de arbeidersklasse.
e. Modeltuin 5: Fantasie buxustuin
Dit kleine Fantasia - of Legoland volgens respondent 1 (wild) - oogst niet veel succes bij de respondenten. Slecht twee van hen kunnen de sprookjesachtige tuin waarderen: respondenten 2 en 8. Respondent 8 (tuinkabouters) vindt de tuin schitterend, maar respondent 2 (buxus en betonnen beelden) vindt ondanks haar persoonlijke rangschikking de sprookjestuin toch iets te druk. En dat vinden ook de andere respondenten. Er zijn teveel stijlen en teveel mooie zaken op een te kleine ruimte gepropt. Hoewel de heide en buxushaagjes geapprecieerd worden, wenst bijna iedereen dat toch afzonderlijk te zien. Zo heeft enkel respondent 3 (gazon) iets tegen de buxusfiguurtjes. De anderen vinden dat allemaal mooi, als er zo maar één in heel de tuin zou staan. Dan zou dat immers een blikvanger kunnen vormen. Ook fonteinen vallen op zich in goede aarde. Deze fontein is echter te artificieel: de meeste respondenten zien liever iets minder fontein en iets meer water. Respondent 5 (afscherming) wijst trouwens ook op de verschillende soorten paaltjes als bewijs van het ‘te druk zijn’ van modeltuin 5.
Desondanks bemerkt iedereen dat de tuinier veel tijd in zijn/haar tuin steekt. De reden hiervoor zoeken ze in de eerste plaats in de tuin. De tuinier wordt voorgesteld als een geobseerde hobbyist. Ze denken dus niet dat de tuin uitsluitend voor de straat wordt onderhouden. Wel vermoeden ze dat de tuineigenaar trots is op de tuin en hem aan iedereen wil tonen. Niettemin zou het asociaal persoon zijn. Men mag hem wel aanspreken over de tuin, maar in andere onderwerpen is hij niet geïnteresseerd.
Als beroep wordt er gedacht aan een arbeider of bediende met een gemiddeld loon. Respondent 2 (buxus en beton) denkt ook aan een vroeg gepensioneerde omdat die genoeg tijd en energie zou hebben voor zo’n tuin. Een gemiddeld economisch kapitaal en een laag tot gemiddeld intellectueel kapitaal zorgt dus voor arbeidersklasse of middenklasse. De smaak bepaalt het stabiele, stijgende of dalende karakter van de middenklasse. Aangezien deze tuiniers volgens de respondenten toch wel proberen om de straat te impressioneren, lijkt de stijgende middenklasse het meest passende bij deze tuineigenaars.
f. Modeltuin 6: Mariagrot
Geen enkele respondent vindt Mariagrotjes mooi, maar toch krijgt het geen expliciet negatieve reacties. Twee van de acht respondenten plaatsten het wel als laatste in hun rangschikking, maar respondent 4 (formeel) en 6 (Mariagrot) plaatsen het dan weer als tweede opvolger van de mooiste tuin. Echt mooi vindt men het grotje dus niet, maar toch staat men er redelijk positief tegenover.
Zo denkt iedereen dat ze welkom zijn bij de eigenaar, die ook sympathiek is. De meeste respondenten denken ook dat hij/zij trots is op het grotje vanwege het kunstige mozaïeken bankje. Respondent 5 (afscherming) is de enige die dat niet bevestigt vanwege een terechte opmerking: er groeit onkruid op het grotje! Zij denkt daardoor dat de eigenaar zijn grotje ooit heeft geplaatst, maar het niet langer de moeite vindt en het toch niet over zijn hart krijgt om het weg te doen. Respondenten 1 (wild) en 7 (grind) denken daarentegen dat de eigenaar een streng gelovige man/vrouw is en respondenten 3 (gazon) en 8 (tuinkabouters) geloven niet dat de eigenaars het grotje hebben om hun geloof te verspreiden. Zij denken dat de mensen juist een sociale indruk willen geven en duidelijk willen maken dat ze iedereen welkom heten. Respondent 8 (tuinkabouters) zou het zonder de christelijke connotatie ook gewoon mooi vinden: ‘het Mariabeeldje hoort erbij, he’. Respondent 3 (gazon) vindt dat zo’n grotje beter vanachter staat als bezinningsplekje, om te kalmeren. Zij schat het beroep van de eigenaar dan ook op een al wat oudere zakenman. De andere respondenten denken daarentegen ofwel aan een (onder)pastoor ofwel aan een arbeider. Zijn/haar loon is altijd gemiddeld tot laag gemiddeld. Een aantal respondenten drukten er ook op dat de eigenaar al een ouder persoon is.
Het economisch kapitaal is dus laag tot gemiddeld en het intellectuele kapitaal kan zowel hoog als laag zijn. Ofwel behoort de eigenaar van modeltuin 6 dus tot de arbeidersklasse ofwel tot de middenklasse. De respondenten die dachten dat de eigenaar een priester was, wezen ook op het gelovige en dus puriteinse karakter. In dat geval denken zij dus aan de stijgende fractie van de middenklasse (voor zover priesters binnen het normale klassensysteem vallen).
g. Modeltuin 7: Gazon
Alleen respondent 3 (gazon) apprecieert deze voortuin. De anderen plaatsen hem allemaal in de negatieve sectie van hun onderverdeling, hoewel het gazon nooit als allerlelijkste wordt bestempeld.
Op deze tuin volgen eigenlijk heel verschillende reacties. Respondent 3, die zelf bij wijze van voortuin een groot gazon heeft, staat er redelijk positief tegenover omdat het keurig en verzorgd is. Anderen vinden het echter leeg, sober, saai, … Over de eigenaars wordt soms gedacht dat ze sympathiek en sociaal zijn, anderen denken van niet. De respondenten zijn het er wel over eens dat deze tuineigenaar een eenvoudige man/vrouw is die weinig belang hecht aan zijn/haar tuin. Hij/zij wenst er dan ook zo weinig mogelijk tijd aan te besteden, promoot geen levenswijze en heeft geen boodschap voor de voorbijgangers.
Op de vraag naar het beroep willen slechts weinig respondenten antwoorden, de meesten hadden geen enkel idee. Wel denken ze bijna allemaal dat het de tuin van een druk bezet persoon is, die zijn prioriteiten op een ander domein heeft liggen dan in de tuin. Het maandelijkse nettoloon zou rond het gemiddelde liggen.
Respondenten 3 (gazon) en 4 (formeel) denken dat het jonge mensen zijn die nog geen tijd, geld of energie hebben gehad om in hun tuin te steken. Respondenten 1 (wild) en 5 (afscherming) denken daarentegen aan al wat oudere mensen omdat het gazon zo’n vijftien jaar geleden de meest voorkomende voortuinformule was. Volgens hen is het gazon dus de voorloper van de buxusvoortuin.
Het economische kapitaal is dus gemiddeld en het intellectueel kapitaal is onbepaald. Eigenlijk geven de eigenaars nauwelijks een boodschap door met hun tuin, waardoor het voor de respondenten zo moeilijk is om een schets van de persoonlijkheden te geven. De sociale klasse van deze tuin is dus onmogelijk te bepalen vanwege een gebrek aan informatie, zowel veroorzaakt door de modeltuineigenaars als door de respondenten. Van alle modeltuinen, kan men stellen dat dit de enige tuin is die té weinig informatie geeft om een schets van de eigenaars en hun levensstijl te kunnen geven.
h. Modeltuin 8: Tuinkitschtuin
Dit tuintje oogst de meest negatieve commentaar van alle modeltuinen. Vijf van de acht respondenten plaatsen het tuinkitschtuintje dan ook bij de twee lelijkste tuintjes. Respondent 1 (wild), 3 (gazon) en 5 (afscherming) daarentegen appreciëren de kitsch nog wel. Van hen krijgt het tuintje een gemiddelde plaats.
Aanvankelijk wordt modeltuin 8 op ongelovig gelach onthaald. ‘Dat is toch geen tuin?’ Na een bevestiging, is iedereen het er over eens dat de tuin overdreven vol is gestouwd en dat het compleet smakeloos is. Toch plaatsen respondenten 1, 3 en 5 het tuintje op een vrij goede plaats in hun rangorde. Waarom? Bijna elke respondent denkt dat de tuinier sociaal en sympathiek is. Ze denken ook dat ze welkom zouden zijn in de tuin als er nog plaats voor hen was. Sympathie tegenover de tuinier heeft de waarde van de tuin dan ook doen stijgen. Evenwel met uitzondering van respondenten 6 (Mariagrot) en 8 (tuinkabouters), zij denken dat de tuinier al genoeg heeft aan zijn beelden en geen ander sociaal contact wil.
De respondenten zijn het er wel over eens dat de tuinier trots is op zijn tuin en er moeite in steekt (wassen en verven van de beelden, in de winter binnen plaatsen, …). Hij wil dan ook dat er naar wordt gekeken en is blij als de buren en voorbijgangers over zijn tuin spreken. Deze tuin bevestigt de etalagetheorie van Jouannais (zie supra) in extremis. De tuin is immers duidelijk niet om in te wandelen. Bovendien richt de eigenaar de beelden naar de straat, zoals in een etalage. Wat wil dit uitstalraam dan wel aanprijzen? De meeste respondenten denken dat de tuin geen betekenis inhoudt. Hoewel, respondenten 2 en 3 zien toch een boodschap in dit kitschtuintje. Respondent 2 (buxus en betonnen beelden) denkt dat de tuinier met zijn tuin een liefde voor mens en dier verkondigt. Respondent 3 (gazon) gaat nog verder: volgens haar wil de tuinier zeggen dat iedereen gelijk is, alle dieren en mensen, ongeacht hun tekortkomingen. Voor hen bevat deze tuin dus een meer expliciete ethische boodschap dan zelfs het Mariagrotje (6)!
De tuineigenaar zelf wordt afgeschilderd als een speciale en eigenzinnige hobbyist of verzamelaar. Teneinde zijn trots te kunnen onderhouden, heeft hij veel tijd nodig. Naast voorstellen van beroepen zoals kermisrijder, antiquair en beeldhouwer, denken de meesten dan ook dat de eigenaar een gepensioneerde arbeider is met een laag gemiddeld inkomen. Volgens de respondenten behoort deze tuinkitscheigenaar dan ook tot de arbeidersklasse.
Ten aanzien van tuinkabouters is onder de respondenten veel sympathie te vinden. Respondenten 1 (wild) en 5 (afscherming) hadden er zelf ooit één gehad, weliswaar voor de grap, maar ze vinden zo’n beeldje toch nog wel sympathiek. De meeste andere respondenten hadden een gelijkaardige houding. Zij vinden een tuinkabouter sprookjesachtig en eenvoudig. Het wezentje is aldus aanvaardbaar en als er zo één of twee in een tuin staan, is dat niet storend. Respondent 8 die zelf meerdere tuinkabouters in de tuin heeft staan, wordt aangetrokken tot het wezentje door het kinderlijke, simpele en vrolijke karakter. Respondent 4 (formeel) zoekt zelf naar een mooie tuinkabouter en weet dat ze terug populair zijn. Het Afroditebeeld vanachter in de kitschtuin, ontvangt daarentegen veel minder sympathie. Alleen respondent 3 (buxus en beton) verkiest het Afroditebeeld boven een tuinkabouter. Voor haar komen tuinkabouters dan ook uit de ‘jaren stillekes’ en ze vindt het een hopeloos verouderd verschijnsel.
Besluit
Wederom besluiten we met een schematisch overzicht van de vermoede klassen van de modeltuinen, zoals deze afgeleid konden worden uit de informatie die de respondenten gaven.
Tabel 4: Geschatte klassenindeling van de modeltuinen volgens de respondenten
Hoofdklasse |
Klassenfractie |
Modeltuin |
Omschrijving |
Burgerij |
Intellectueel |
|
|
Economisch |
2 |
Haag |
|
Middenklasse |
Stijgend |
3 5 6 |
Tuin met betonnen beelden Fantasietuin met buxus Mariagrot |
Stabiel |
1 4 |
Formele tuin Wilde tuin |
|
Dalend |
|
|
|
Arbeidersklasse |
|
4 5 6 8 |
Wilde tuin Fantasietuin met buxus Mariagrot Tuinkitschtuin |
Ook al zijn de bepalingen en ideeën soms vaag, toch konden bij de meeste modeltuinen één of twee klassen uit de uitleg van de respondenten worden afgeleid.
Hoewel de respondenten zelf denken dat ze niets via hun eigen tuin meegeven, kunnen ze wel klassen en identiteiten uit de modeltuinen afleiden. Bovendien komen de ideeën van de respondenten ook min of meer overeen met de verwachtingen vanuit de literatuurstudie. Zo konden de respondenten slechts weinig zeggen over de gazonvoortuin, de enige tuin waarover vanuit de literatuurstudie ook bijzonder weinig gezegd kon worden. Toch zijn er enige verschillen. Zo behoort de wilde tuin volgens de respondenten tot de middenklasse en zelfs tot de arbeidersklasse, terwijl deze volgens Bourdieu typisch burgerij zou moeten zijn. De verklaring hiervoor is dubbel. Aangezien de tuin bij een gerenoveerde boerderij was aangelegd, dachten veel respondenten dat er ook wel degelijk een boer woonde. Ze baseerden zich dus minder op de voortuin en des te meer op het zichtbare stuk huis. Deze respondenten waren blijkbaar ook niet echt op de hoogte van het gedweep met de oude volkscultuur door de hogere klassen. Een verklaring voor het feit dat de wilde tuin ook in de middenstand terechtkwam, kunnen we in de smaakovereenkomsten tussen de stabiele middenklasse en de intellectuele burgerij vinden. Zoals we reeds eerder stelden, is het verschil hier bijzonder klein. Respondente 4 (formeel) – die zelf een stabiele middenstanderstuin had - koos immers zowel voor de middenstanderstuin als voor de wilde tuin in haar preferenties en stelde deze bijgevolg ongeveer gelijk! De andere modeltuinen kregen meestal een gelijkaardige klasse, zoals reeds vermoed werd vanuit Bourdieus theorie. De respondenten geloofden wel meer dat de eigenaars van de haag (2) tot de economische burgerij behoorden, terwijl dit vanuit Bourdieu niet te bepalen was. De fantasietuin met buxus kon volgens de respondenten dan weer ook tot de middenstand behoren, een niet onbegrijpelijke gedachte, aangezien vanuit de literatuurstudie deze mogelijkheid ook werd overwogen.
Tot slot nog een laatste vraag: komen de klassen die de respondenten aan de modeltuinen meegeven ook overeen met hun eigen tuinen en klassen? In tabel 4 worden de (geschatte) klassen van de respondenten en van de modeltuinen naast mekaar geplaatst. Om gemakkelijker te kunnen vergelijken, zijn de benamingen geüniformeerd: ‘tuinkaboutertuin’ is bijvoorbeeld ‘tuinkitschtuin’ geworden en ‘haag’ werd ‘afscherming’.
Tabel 5: Vergelijking tussen geschatte klasse van de modeltuinen door de respondenten en Bourdieu met de klassen van de respondenten en hun tuinen
Hoofdklasse |
Klassenfractie |
Modeltuin, geschat door respondenten |
Modeltuin, geschat volgens Bourdieu |
Respondent |
Burgerij |
Intellectueel |
|
afscherming wilde tuin |
afscherming wilde tuin |
Economisch |
afscherming |
Afscherming |
formeel |
|
Middenklasse |
Stijgend |
betonnen beelden fantasie & buxus Mariagrot |
betonnen beelden
Mariagrot |
beton & buxus
Mariagrot |
Stabiel |
formeel wilde tuin |
formeel
|
gazon |
|
Dalend |
|
|
|
|
Arbeidersklasse |
|
fantasie & buxus Mariagrot tuinkitschtuin wilde tuin |
fantasie & buxus Mariagrot tuinkitschtuin
|
|
tuinkitschtuin grind |
Er is een overeenkomst tussen de geschatte klassen vanuit Bourdieus theorie met de klassen en tuinen van de respondenten (2 verschillen) en er is ook een overeenkomst tussen die geschatte klassen en de klassen die de respondenten op de modeltuinen plakken (2 verschillen). Toch is er maar heel weinig overeenkomst tussen de klassen van de respondenten en de klassen die ze bij de modeltuinen plaatsen (4 verschillen). Enkel de Mariagrot, de tuinen met buxus en met betonnen beelden lijken door de middenstand zelf zo te worden ingericht en blijken ook herkenbaar als middenstand. Datzelfde geldt ook voor arbeiders die tuinkitschtuintjes inrichten. Blijkbaar richten de respondenten hun tuin inderdaad naar hun eigen zin in en herkennen ze tegelijkertijd ook klassen en boodschappen in andere tuinen. De kans dat de klassen en boodschappen die zij herkennen ook correct zijn, blijkt echter niet groot (in dit onderzoek is er één kans op twee!). Mensen hebben blijkbaar beelden van tuinen die bij bepaalde klassen passen, maar deze sluiten niet aan bij de werkelijkheid. Er wordt natuurlijk weer gewaarschuwd voor voorbarige conclusies. Over deze stelling kan men geenszins beweren dat ze algemeen geldig is, maar ze kan wèl een nieuw perspectief geven aan een volgend onderzoek naar deze materie.
Mensen richten hun tuin in naar eigen zin en smaak. Daarbij wensen ze geen rekening te houden met buren of voorbijgangers. Ze willen dus niet bewust een bepaald beeld van zichzelf schetsen. Wél willen ze een eigen tuintje creëren dat volledig bij hun eigen persoonlijkheid past en dat verschilt van dat van de buren. De meeste respondenten vonden het dan ook flatterend als er mensen naar hun tuin keken en complimentjes gaven.
Uit het onderzoek is echter duidelijk geworden dat mensen wel betekenissen en boodschappen in tuinen zien. Zo kunnen ze een idee geven van de klasse waartoe een persoon behoort, van diens karakter (sociaal, sympathiek), zijn/haar leeftijd, zijn/haar tuiniersenthousiasme en van de eigenaars smaak. Men kan dus zeggen dat mensen door het zicht op de voortuin en de gevel van het huis een idee krijgen van de identiteit van de eigenaar.
Toch is er één ding dat niet klopt: het idee van die identiteit is verkeerd. Enkel de middenstand kan men herkennen. De arbeidersklasse en de burgerlijke klasse daarentegen hebben tuinen waarop de respondenten andere identiteiten plakken. Als een respondent dus zegt dat in een huis een bepaalde persoon woont en als ook een andere respondent een vrijwel identieke beschrijving geeft, dan betekent dit nog niet dat de bewoner wel degelijk aan die beschrijving beantwoordt.
Voor dit fenomeen is eigenlijk maar één verklaring te vinden: het verouderde karakter van Bourdieus klassensstratificatie en het verdwijnen van de arbeidersklasse en de burgerij, die beiden worden opgenomen in de middenklasse. Nochtans beseffen de mensen zelf nog niet dat dit proces zich al zo ver heeft doorgezet.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |