Revitaliseren, herbestemmen of slopen? Toekomstperspectieven voor kerkgebouwen. (John Martens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Wie op zondag regelmatig de eucharistieviering in een parochiekerk bijwoont is ongetwijfeld getuige van het feit dat het aantal aanwezigen zienderogen daalt. De begrafenis van een enigszins belangrijke parochiaan is een van de schaarse momenten dat aanwezigen tot in het portaal staan. De tijd dat kerken te klein waren om voor alle gelovigen een plaatsje te voorzien is voorlopig en misschien wel voorgoed voorbij. Steeds vaker worden openlijk vragen gesteld bij de noodzaak van enorme kerken voor het kleine aantal gelovigen. Over het algemeen beschouwden de Belgische bisdommen de vraag als niet belangrijk. Recent beginnen ook zij in te zien, mede door de herindeling van het parochielandschap, dat het blijven gebruiken van het volledig patrimonium niet meer houdbaar is. Aan een echte visie over de toekomst van kerkgebouwen ontbreekt het hen nog. Verenigingen en instellingen die zich bekommeren over het cultureel en historisch erfgoed luidden echter reeds geruime tijd de alarmbel.

In deze verhandeling willen we de problematiek van de toekomst van kerkgebouwen onderzoeken en bespreken. Van in het begin valt het op dat er in feite weinig systematische literatuur rond dit onderwerp is verschenen. Architecten en kunsthistorici hebben zich laten uitdagen door de problematiek. De publicaties van Belgische theologen en kerkelijke instellingen blijven eerder schaars. Het artikel van M. Dierickx in Tijdschrift voor liturgie blijft een van de weinige ankerpunten.[1] De studie Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed waarvan de resultaten in het voorjaar van 1999 werden gebundeld[2] is het eindpunt van een interdisciplinair onderzoek, maar kan tevens ook als het startpunt worden gezien van een bredere aanpak van de problematiek. Voorts dienen we hier ook nog te verwijzen naar het sociologisch onderzoek dat in 1998-1999 gebeurde over de kerken te Charleroi.[3]

Wel zijn er tal van persartikels en opiniërende teksten te vinden over de problematiek. Deze gaven ons veel informatie, zij het niet van systematische aard. Ze laten ook toe te weten te komen wat er aan de basis leeft en gebeurd.

Het zal opvallen dat we in onze studie veelvuldig naar Nederland verwijzen. Het probleem van de kerkgebouwen is daar dan ook reeds jaren geleden aan de oppervlakte komen drijven. Met vallen en opstaan is het de bisdommen daar gelukt om tot een meer of minder systematische aanpak te komen. De negatieve ervaringen hebben wel geleid tot een harde aanpak waarbij de sloophamer niet wordt gespaard. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat de juridische status van het kerkgebouw in Nederland grondig verschilt van deze in België. We komen hierop terug.

Onze studie focust zich op parochiekerken. Dit betekent dat onze aanpak niet kan worden toegepast op kloosterkerken en kapelletjes. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld wordt er met ‘kerkgebouw’ steeds een parochiekerk bedoeld.

 

De verhandeling werd ingedeeld in drie grote hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk doen we een terreinverkenning. We kijken naar het verleden en bespreken de achtergronden van de problematiek. We gaan ook dieper in op de situatie in de Nederlandse en Vlaamse bisdommen. In het tweede hoofdstuk gaan we op zoek naar de identiteit van het kerkgebouw. Deze identiteit wordt niet enkel gevormd door bijbelse of theologische principes, ook de architectuur en de burgerlijke samenleving bepalen wat de betekenis van een kerkgebouw in feite is, welke haar identiteit is. In het laatste hoofdstuk bespreken we de verschillende opties die er volgens ons naar de toekomst zijn. Veel aandacht gaat daarbij naar het herbestemmen van kerkgebouwen. We geven ook de nodige aandacht aan wat er gebeurt bij een desaffectatie. Desaffectatie is een belangrijk element in deze problematiek. Het betekent het onttrekken van een kerkgebouw aan de openbare eredienst. Deze handeling dient zowel door de bisschop als door de Staat te gebeuren. We eindigen deze verhandeling vanzelfsprekend met enkele besluiten en aandachtspunten.

 

 

Hoofdstuk I: De actuele problematiek

 

1. Herbestemmen, een eeuwenoude praktijk

 

De discussie over het geven van nieuwe bestemmingen aan het kerkelijk patrimonium en in het bijzonder aan kerken is actueel. De aandacht die het onderwerp krijgt in de media is hiervoor misschien het meest tekenend. Nochtans wordt er reeds sinds eeuwen herbestemd. In wat volgt staan we even stil bij enkele exemplarische momenten uit de kerkgeschiedenis. Achtereenvolgens zien we hoe christenen zelf aan niet-christelijke tempels en profane gebouwen een christelijke bestemming gaven (1.1.), vervolgens zullen we stilstaan bij de Franse Revolutie en hoe zij massaal kerken aan de christelijke eredienst onttrok, een gebeurtenis die invloed heeft tot op vandaag (1.2.). Vanuit historisch perspectief dienen we ook de situatie van de kerken tijdens het Sovjetregime naderbij te bekijken (1.3.) en tot slot zullen we de controverse rond één voormalig kerkgebouw, de Hagia Sophia in Istanbul, bekijken (1.4.).

 

1.1. Rome: van tempel tot kerk

 

Na drie woelige eeuwen van vervolgingen gaf Keizer Constantijn in 313, na een overwinning en een bekering, de christenen dezelfde rechten als de leden van andere erkende religies binnen het Romeinse Rijk. Dit betekende een belangrijke wende voor de christelijke gemeenschap. Gesteund door verschillende keizerlijke bouwprojecten konden de christenen hun religie nu openlijk belijden. Een van de projecten die Constantijn startte, was de bouw van de eerste Sint-Pietersbasiliek op de plaats van het graf van Petrus en van het Circus van Caligula. De materialen die voor de bouw van deze basiliek, alsook voor vele andere christelijke cultusplaatsen nodig waren, haalde men uit bestaande monumentale bouwwerken en tempels.[4] Deze methode zou eeuwenlang de gangbare handelingswijze vormen.

De verering van de Romeinse goden werd langzaam maar zeker onmogelijk gemaakt door het intrekken van de privileges die erkende niet-christelijke erediensten genoten. Toch bleven deze laatsten nog bestaan, zelfs nadat het christendom in 391 de Romeinse staatsgodsdienst werd. De doodsteek voor de publieke verering van de niet-christelijke goden werd in 394 gegeven door Theodosius (379-395). Hij ging over tot de definitieve sluiting van de tempels en de verbanning van de niet-christelijke cultussen.[5] Vele van de leeggekomen tempels geraakten in verval en bewezen hoogstens nog nut als steengroeven. Anderzijds hebben christenen vanaf de 7e eeuw ook aan verschillende tempels een bestemming als christelijke kerk verleend. Een van die tempels was deze ter ere van Antoninus en Faustina op het Forum Romanum. Deze werd in de 7e of 8e eeuw omgebouwd tot de – overigens nog steeds bestaande – San Lorenzo in Miranda-kerk. Een groot deel van de vorige eeuw heeft men nog over een mogelijke afbraak van deze kerk gediscussieerd.[6] Een zeer bekende herbestemming is deze van het Romeinse Pantheon tot een kerk ter ere van Maria door paus Bonifatius IV in 608/9. In de Middeleeuwen werd overigens een klokkentoren toegevoegd die later door Bernini werd vervangen. De torens van Bernini werden in 1882 verwijderd.[7] Minder frequent waren de herbestemmingen van burgerlijke gebouwen tot kerken. Een van deze kerken is de Santi Cosma e Damiano, waarschijnlijk een bibliotheek op Vespasianus’ Forum van de Vrede.[8] Een ander voorbeeld is de Curia Julia, de senaatszetel waartoe Julius Caesar de bouwopdracht gaf in 44 v.Chr. Deze werd door Honorius I herbestemd tot een kerk ter ere van Sant’ Adriano. De kerk werd overigens terug ontmanteld in 1930 (of 1935) zodat men het bouwwerk uit de 4de eeuw kon reconstrueren.[9]

Uit deze voorbeelden blijkt dat de christenen zelf vele tempels en publieke gebouwen tot christelijke cultusplaatsen hebben herbestemd. We kozen voor voorbeelden uit Rome, maar men kende dezelfde praktijk in de ganse Romeinse wereld alsook op vele plaatsen buiten dit Rijk. Een bezoek aan Rome leert ons snel wat de impact is geweest van deze herbestemmingen. De meeste originele constructies zijn verdwenen, zij overleefden noch de aardbevingen noch de mens op zoek naar bouwmaterialen. Wat ons nog rest uit de eerste eeuwen van onze jaartelling zijn, op enkele uitzonderingen na, enkel die gebouwen die doorheen de eeuwen voor de bewoners van Rome een zinvolle nieuwe bestemming hebben gekregen. Hieruit kunnen we afleiden dat de bestemming en de zinvolheid hiervan, cruciaal zijn in de conservatie van meestal monumentale bouwwerken. Ook al werden de meeste gebouwen grondig gewijzigd, zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde, ze blijven tot op de dag van vandaag een mogelijkheid om meer inzicht te krijgen in het bouwconcept van de Romeinse tempels en instellingen.

 

1.2. De Franse Revolutie, een keerpunt

 

De Franse Revolutie is voor het kerkelijk cultureel patrimonium in onze streken een van de meest desastreuze periodes. Op 2 november 1789 vaardigt de Constituante het decreet betreffende de nationalisatie van alle goederen van de clerus uit. Wat hieraan voorafging is bekend. Lodewijk XVI had de Staat tot een faillissement geleid, een poging om door een belastingsverhoging het tij te doen keren mislukte en de revolutie brak uit. De revolutionairen dienden echter eveneens een oplossing te zoeken voor de lege schatkist. Gedreven door ideologische opvattingen viel hun oog reeds snel op de bezittingen van de Kerk.[10]

De kerken werden echter niet enkel genationaliseerd, ze werden eveneens afgebroken. Françoise Choay spreekt van een ‘orgie de destruction’.[11] Haar antwoord op de waarom-vraag is niet oninteressant voor ons. Zij wijt immers de afbraak van de kerken aan het feit dat men ze niet wist te herbestemmen. Het revolutionair regime had nochtans gepoogd voor vele kerken een nieuwe bestemming te zoeken. Zo werden verschillende kerken omgevormd tot Tempels van de Rede. In Parijs werd de Sainte-Geneviève omgevormd tot het Franse Pantheon. Een herbestemming van de Madeleine tot zetel van de Assemblée Nationale haalde het niet, ook het toekennen van het museumstatuut aan kerken bleek niet haalbaar. Het enige haalbare bleek de kerken als opslagruimten te gebruiken.[12] Buiten het Pantheon en de Tempels van de Rede bleken de nieuwe bestemmingen volledig van het oorspronkelijke concept af te wijken. Het lag dan ook voor de hand, mede door de anti-kerkelijke houding van het regime, dat vele kerken zouden worden ontmanteld en afgebroken. De daken, die in Frankrijk vaak in zink of brons waren vervaardigd, vielen snel ten prooi aan de oorlogsindustrie. Zo werden de daken van de kathedralen van Amiens, Beauvais, Chartres, Straatsburg en de basiliek van Saint-Denis omgesmolten tot kanonnen.[13] Françoise Choay leert ons anderzijds dat juist in deze culturele gruweldaden een tegenbeweging groeit die de aanzet zal zijn tot de moderne en conserverende monumentenzorg. Enerzijds is deze tegenbeweging een rechtstreekse reactie op het ‘vandalisme’, anderzijds werd zij gedreven door de opvatting dat het cultureel erfgoed belangrijke waarden in zich droeg voor de opvoeding van de burgers. Beide aspecten komen tot verdere ontwikkeling in de vroege 19e eeuwse context waarin men besefte dat het nooit meer zou zijn als vroeger, le passé est passé.

 

1.3. Het Sovjetregime

 

De Russische Revolutie van 1917 betekende het einde van het Tsarenrijk. Ook de Russisch-orthodoxe Kerk werd het slachtoffer van het regime van de Bolsjevieken dat volgens Sovjetcijfers aan meer dan 20 miljoen christenen het leven kostte. De Bolsjevieken beschouwden de Kerk immers als een verdediger van het institutionele keizerrijk en de trouw aan de tsaar tijdens en na de Oktoberrevolutie zou haar gedurende bijna 75 jaar de vrijheid kosten. Ook in de Sovjetrepubliek is men net als tijdens de Franse Revolutie begonnen met de ontmanteling of totale herbestemming van vele kerken. De materialen werden gebruikt voor de bouw van hospitalen, scholen en andere instellingen.

P.J. Babris[14] berekende de volgende aantallen van kerkgebouwen die gebruikt werden door de Russisch-orthodoxe Kerk: in 1914: 54 174; in 1939: +/-100; in 1947-1957: 20 000; in 1962: 14 000 en in 1966: 10 000. Deze cijfers komen ongeveer overeen met de cijfers die we in andere bronnen vonden.[15]

Het aantal kerken dat in gebruik was, verschilde dus sterk van periode tot periode. Zo werden verschillende kerken tijdens de Tweede Wereldoorlog terug geopend door Joseph Stalin (1879-1953). Hij zag immers in de Kerk een belangrijk en nuttig instrument om de moraal van het volk hoog te houden en hen te sensibiliseren voor de strijd. Ook na de dood van Stalin zou de Kerk maar getolereerd worden in de mate dat zij ten dienste kon staan van het regime. Zo onttrok Nikita Khrushchov (1894-1971) weer 10 000 kerken aan de eredienst. In de tweede helft van de jaren ’80 zou de Kerk onder Mikhail Gorbatchov (1931- ) meer bewegingsruimte krijgen. Er ontstonden grote plannen voor restauraties en nieuwbouw. Een belangrijk moment voor de Russisch-orthodoxe Kerk was de inwijding van de herbouwde kerk van Christus-Redder te Moskow in september 1997.[16] In dezelfde maand nog vaardigde Boris Yeltsin (1931- ) een wet uit die de Russisch-orthodoxe Kerk diende te beschermen. De andere christelijke Kerken en de andere religies staan in het huidige Rusland dus niet meer op dezelfde voet als de Russisch-orthodoxe Kerk, wat aanleiding geeft tot twisten tussen onder andere de katholieken en de orthodoxen, en dit vaak over materiële zaken.

De sluiting en herbestemming van kerken gebeurde vaak tegen de wil van de plaatselijke bevolking. Naast petities stelde zij soms een soort van kerkwacht samen die het kerkgebouw moest beschermen tegen sluiting. Wanneer de overheid bij het kerkgebouw kwam, luidde de kerkwacht de klokken waarop de parochianen zich, gewapend met hooivorken, naar de kerk haastten.[17]

Een interessant fenomeen zijn de kerken die tijdens het communistisch regime, vanaf de jaren ’20 een nieuwe bestemming als musea kregen. Het gebeurde dat een kerk in de voormiddag gebruikt werd voor de eredienst en dat er in de namiddag groepen werden rondgeleid. Aan de hand van gipsen beelden en afdrukken van documenten werden de belangrijke thema’s uit de revolutie uitgelegd. Ook de religieuze taferelen die de kerken oorspronkelijk decoreerden dienden als illustraties van de overwinning van het volk op de onderdrukker. Later werden de religieuze voorwerpen en gebouwen echter verklaard als middelen die mee het volk moesten onderdrukken. Kerken stonden bijgevolg in dienst van de propaganda van het atheïsme. Maar omdat de kwaliteit van deze ‘papieren musea’ niet overtuigde, bewerkstelligden ze, aldus A. Burg, soms ook juist het omgekeerde dan dat waarvoor ze waren opgericht. Bovendien brachten de religieuze kunstschatten zoals de iconen, die vaak uit praktische overwegingen niet verwijderd waren, de bezoekers meer in vervoering dan de gipsen afgietsels en de affiches.[18]

Het mag duidelijk zijn dat gezien de complexe en wisselvallige geschiedenis in Rusland, en de Russische Federatie, zéér frequent kerken zijn herbestemd. Door de verwevenheid van de Russische cultuur met de orthodoxie zijn echter ook veel kerken bewaard tot op heden. Ideologische, maar ook economische plunderingen hebben er wel voor gezorgd dat vele van de Russische kunstschatten nu over de ganse wereld zijn te vinden. De Russische kerken hebben doorheen deze wisselvallige eeuw een grote symboolwaarde voor het Russische volk gekregen.[19]

 

1.4. Hagia Sophia

 

In deze historische schets kunnen we moeilijk de Hagia Sophia in Istanbul niet vernoemen. Een belangrijk en indrukwekkend gebouw, gelegen in een stad met belangrijke militaire en dus ook historische waarde, heeft vanzelfsprekend ook een belangrijke emotionele en symbolische waarde.

Keizer Constantijn bouwde in zijn Constantinopel een eerste kerk, gewijd aan de Heilige Wijsheid van Christus. Deze werd echter door brand vernield. Justinianus de Grote stelde daarop de architecten Anthemius van Tralles en Isidorus van Militus aan om een nieuwe kerk te bouwen (532-537). Het volume en de afmetingen van hun bouwwerk waren zo groot dat de kerk ondanks haar belangrijke synthetiserende waarde nooit een typevoorbeeld zou worden. Desalniettemin heeft ze een belangrijke invloed gehad op de ontwikkelingen van de byzantijnse architectuur en decoratie.[20]

Wanneer de moslims in 1453 Constantinopel innemen gaven zij aan de Hagia Sophia een nieuwe bestemming als moskee. Het gebouw werd in de loop van de eeuwen aangepast aan de noden van de moslims, zo werden er verschillende minaretten rondom de moskee gebouwd en werden in de 16e eeuw de mozaïeken die het interieur sierden, bepleisterd. Atatürk (1881-1938) was een van de leiders die zijn volk bevrijdde van het sultanaat. In 1923 werd hij de eerste president van de Republiek Turkije. Hij zette belangrijke stappen met betrekking tot het ontwikkelen van een staat naar Westers model. De Turkse Republiek telde maar enkele musea terwijl ze tal van belangrijke culturele en historische schatten had. Vrij snel startte het moderne Turkije met de bescherming van gebouwen en sites, alsook met de oprichting van musea. Een van de nieuwe musea was het Ayasofia-museum dat op 1 februari 1935 officieel werd gesticht. Tot op de dag van vandaag blijft deze herbestemming betwist. Zo werd 29 mei 1996 ter gelegenheid van de 543ste verjaardag van de inname van Constantinopel door de Ottomanen door moslims betoogd vóór het terugbrengen van de Hagia Sophia tot een moskee.[21] De bevoegde minister heeft aan deze eis geen gevolg gegeven maar heeft wel voorgesteld om de Hagia Sophia van Bursa die eveneens als museum dienst doet, terug als moskee in te stellen. Dit geeft ongetwijfeld blijk van de gevoeligheid van de situatie. Ook in ons land blijkt de status van de Hagia Sophia wel eens in een discussie opgenomen te worden, en niet altijd op een even correcte wijze, zo blijkt uit de verslagen van het Vlaams Parlement:

 

“De Aya Sophia, na de Sint-Pietersbasiliek het grootste christelijke – weliswaar orthodoxe- – heiligdom in Constantinopel, wordt momenteel nog steeds misbruikt als moskee. De Turken zouden misschien als gebaar die afschuwelijke minaretten eraf kunnen halen en een van de mooiste, meest serene gebouwen van de Oost-Europese orthodoxe stijl teruggeven aan de christelijk-orthodoxe cultus. Dat zou misschien het begin van bewijs zijn van zin voor godsdienstvrijheid.”[22]

 

 

2. Oorzaken van het ‘overschot’ aan kerkgebouwen

 

In dit tweede deel gaan we op zoek naar de verschillende oorzaken van het ‘overschot’ aan kerkgebouwen. Als grondoorzaak zien we in de eerste plaats de dalende kerksheid en kerkelijkheid. We plaatsen dit in de context van de modernisering en de secularisatie (2.1.). Het is gebleken dat we niet kunnen spreken over één algemene en mondiale secularisatie. We dienen oog te hebben voor de concrete context waarin we de secularisatie beschrijven, in casu België. (2.2.). Maar wat zijn de gevolgen van de secularisatie voor de kerkgebouwen? Dat hebben onderzoekers proberen na te gaan in Charleroi (2.3.). We trekken enkele tussentijdse besluiten die we zullen meenemen in ons verder onderzoek (2.4.). De concrete oorzaak van het overschot aan kerkgebouwen blijkt echter niet de secularisatie te zijn, maar de huidige reorganisatietendens van parochiestructuren. We gaan op zoek naar de mogelijkheden (2.5.) en kijken naar het parochiebeleid van de Belgische bisdommen (2.6.). Tot slot bestuderen we een ander facet dat vaak in de media wordt uitgespeeld: het prijskaartje dat aan het onderhoud van kerkgebouwen hangt (2.7.). Deze verklaart deels de oorzaak van de druk van de publieke opinie op het huidig gebruik van de kerkgebouwen. We zullen besluiten dat zowel de rechten als de plichten van de Kerk met betrekking tot haar patrimonium verschoven zijn (2.8.).

 

2.1. Secularisatie

 

Onze samenleving wordt getekend door een moderniseringsproces. Dit proces begon reeds vele eeuwen geleden en kunnen we vaststellen op de verschillende terreinen van onze samenleving. Dit betekent dat ook op het religieuze terrein veranderingen waarneembaar zijn. Voornamelijk sinds de Verlichting lijkt dit moderniseringproces de plaats van het religieuze in de samenleving ingrijpend te veranderen. Een aspect van deze religieuze modernisering is secularisatie.[23]

Secularisatie houdt in dat de maatschappij zich institutioneel gaat differentiëren in verschillende onderscheiden subsystemen. De oorzaak hiervan is de opkomst van het belang van het rationele denken. Dit laatste heeft geleid tot een sterke bureaucratisering en institutionalisering en had bovendien – aldus Weber – een onttoverde wereld[24] tot gevolg. De subsystemen, waar religie een van is, hebben ieder een eigen functie, vandaar dat we dit proces als functionele differentiatie kunnen omschrijven. In de volledig geseculariseerde maatschappij is er theoretisch gezien geen enkel subsysteem dat een ander subsysteem domineert, al is er wel een onderlinge afhankelijkheid en samenwerking binnen organisaties. Concreet betekent dit dat er zich in vele landen een laïciseringproces voltrekt en dat, zoals Berger het omschrijft, het sacrale baldakijn, dat voor kort boven de samenleving hing, verdwijnt.[25]

De mens begeeft zich naargelang het discours waarin hij zich bevindt van het ene subsysteem naar het andere. Dit illustreert onmiddellijk het bestaan van verschillende niveaus van secularisatie: de secularisatie op het niveau van de samenleving zoals boven reeds beschreven, de secularisatie op het niveau van de religieuze organisaties en de secularisatie op het niveau van het individu.[26] De graad van secularisatie kan verschillen naargelang het niveau dat men bestudeert.

 

2.2. Secularisatie in de Belgische context

 

Wanneer we over secularisatie spreken doen we dit vanuit een specifieke context. Martin heeft de secularisatiethese specifiek betrokken op de (West-)Europese context.[27] Hij stelt dat “land-specifieke en historische condities, […] de invloed van cruciale gebeurtenissen […] en de mate waarin religie gebruikt wordt ter bevestiging van de eigen identiteitmeebepalend zijn voor de snelheid waarmee het seculariseringproces zich voltrekt. Hij werkt tevens een indeling uit waarin hij de verschillende ‘westerse’ landen en regio’s onderverdeeld.[28] België plaatst Martin samen met Oostenrijk.

We schetsen kort de geschiedenis van de Belgische secularisatie.[29] In 1830 bij de oprichting van de Staat België hebben de katholieken samen met de vrijzinnigen een grondwet opgesteld. Door het inschrijven van de scheiding tussen Kerk en Staat, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs ontstond een evenwicht dat al snel uit balans kwam. Dit leidde tot twee schoolstrijden. Tijdens de eerste schoolstrijd (1879-1884) werd de katholieke zuil “opgezet om het geloof van de katholieken te beschermen tegen laïciserende invloeden.”[30] Deze verzuiling was een reactie tegen de secularisatietendens die zich door toedoen van de liberalen steeds sterker manifesteerde. Vanaf 1967 stellen we een daling van het kerkelijk karakter van de zuil vast. De intern sterk geseculariseerde zuil zelf houdt nog stand, maar niet onmiddellijk omwille van religieuze motieven. Er heeft zich aldus een evolutie voorgedaan van een kerks-katholicisme naar een sociaal-culturele christenheid. Of deze laatste stand houdt is de vraag.

Het ‘proces van afnemende religieuze betrokkenheid’ zoals de secularisatie op het niveau van het individu wordt beschreven, is essentieel voor onze beschouwingen over de Belgische context en voor de verwerking in het verdere verloop van deze verhandeling. Deze ‘religieuze betrokkenheid’ moeten we correct interpreteren: betreft zij de betrokkenheid op een concrete godsdienst (kerkelijke betrokkenheid) of op het religieuze in het algemeen?

De vrij recente European Values Study die in 1999 voor de derde maal en nu in bijna alle Europese landen werd gehouden, biedt ons interessante gegevens.[31] Volgens de onderzoekers heeft er zich in de jaren negentig in België een breuk voorgedaan tussen de kerkelijke betrokkenheid en de godsdienstigheid van de katholieken.[32] Het blijkt dat 57,3% van de Belgen zichzelf definieert als behorend tot de katholieke Kerk, terwijl 47,4% de eigen levensbeschouwing definieert als katholiek. Beide zitten in een dalende tendens, toch is het voornamelijk de kerkelijke betrokkenheid die in vergelijking met vorige onderzoeken (1981: 72%, 1990: 68%) een deuk heeft gekregen. De oorzaak is dus niet enkel te achterhalen vanuit de secularisatiethese. Dobbelaere en Voyé schrijven de daling van de kerkbetrokkenheid toe aan de onpopulariteit van het kerkelijk instituut, en meer bepaald van haar uitspraken. Als voorbeelden geven zij de afzetting van Mgr. Gaillot en de uitspraken inzake vrouw en ambt, die de publieke opinie sterk hebben beïnvloed.[33] De Belgen die zich tot voor kort als lid van de katholieke Kerk beschouwden zijn voornamelijk overgestapt naar onkerkelijkheid, of anders gezegd: naar geen religieus of kerkelijk lidmaatschap. Slechts 10% heeft zich lid gemaakt van een andere kerk of religie.

Men distantieert zich dus enerzijds van het katholiek kerkinstituut en anderzijds ook van het katholiek-levensbeschouwelijk gedachtegoed. Dit laatste wordt duidelijk geïllustreerd door het hoge aantal van leden van de katholieke Kerk die zichzelf wat betreft levensbeschouwing definiëren als christenen.

Toch identificeert de meerderheid van de Belgen zich nog steeds met de katholieke Kerk als kerkgemeenschap. Dit zou erop kunnen wijzen dat de katholieke Kerk in België nog steeds de status van publieke religie bezit. Dobbelaere en Voyé benadrukken deze monopoliepositie van de katholieke Kerk. Zij stellen vast dat er nog steeds weinig alternatieven zijn. Dit laatste is ook vast te stellen in de deelname van de Belgen aan de katholiek-kerkelijke rituelen.

De deelname aan kerkelijke rituelen dienen we op te splitsen in het wekelijks kerkbezoek en de deelname aan overgangsrituelen. Ook hier zien we over de gehele lijn een sterke daling.

 

Deelname aan kerkelijke rituelen in België

1967

1973

1980

1990

1998

Wekelijks kerkbezoek / inwoners van 5 tot 69 jaar

42,9

32,3

26,7

17,9

11,2

Doopsels / levendgeborenen

93,6

89,3

82,4

75,0

64,7

Kerkelijke huwelijken / huwelijken

86,1

82,0

75,7

59,1

49,2

Kerkelijke begrafenissen / begrafenissen

84,3

84,3

83,0

81,4

76,6

Tabel 1: Evolutie van de deelname aan kerkelijke rituelen in België (in percentages).
Zie K. Dobbelaere & L. Voyé, Religie en kerkbetrokkenheid, tabel 4.

 

Waar nog drie op vier Belgen kerkelijk wordt begraven, gaat nog maar één op tien wekelijks naar de eucharistie. Dit laatste staat dan ook in schril contrast met de 57,3% van de Belgen die zich als lid beschouwt van de katholieke Kerk, en zelfs met de 47,4% die hun levensbeschouwing omschrijven als ‘katholiek’. Anderzijds ligt dit wel in de lijn van de reeds aangehaalde distantiëring ten opzichte van het kerkelijk instituut en het katholieke gedachtegoed. De leden van de katholieke Kerk voelen zich minder en minder betrokken bij de instelling en dus ook bij haar gebruiken en rituelen. Het wekelijks kerkbezoek is het eerste waaraan men niet meer deelneemt.[34] Het doopsel, het kerkelijk huwelijk en de kerkelijke uitvaart zijn nog steeds sterker in onze cultuur verweven. Toch is ook hier de vanzelfsprekendheid verdwenen. Men kan zich bovendien afvragen of de deelname aan deze rituelen voor velen nog innerlijke of gelovige consequenties heeft en of zij niet verwaterd zijn tot loutere rite de passage.

Ook binnen deze context wijzen Dobbelaere en Voyé op het ontbreken van alternatieven.[35] De katholieke kerk heeft doorheen de jaren een monopoliepositie verworven inzake (overgangs-) rituelen. Dit is echter de laatste jaren sterk aan het veranderen. De mogelijkheid om het burgerlijk huwelijk meer cachet te geven, de mogelijkheid die dankzij crematoria ontstaan is om niet-kerkelijke begrafenisrituelen uit te voeren[36], de opkomst van rituelenbureaus, … het zijn allemaal tekenen van de bewustwording van de niet-vanzelfsprekendheid van het kerkelijke en gelovige.

Anderzijds zou de opkomst van alternatieven voor het katholiek-kerkelijke ook een indicator kunnen zijn van een blijvende interesse voor het religieuze, het transcendente. Sommige auteurs spreken zelfs van een revival op religieus vlak. Als voorbeelden zien zij de opkomst van nieuwe religieuze bewegingen, het succes van pelgrimstochten, enz. Toch is dit volgens Dobbelaere niet in tegenspraak met de secularisatietendens. Deze bewegingen en initiatieven blijven sterk particulier en hun invloed op de sociale instituties blijft vrijwel onbestaande.[37]

Het huidige verschil tussen de wekelijkse kerkbezoekers en de randkerkelijken zorgt ervoor dat een kerk een sterk wisselde bezettingsgraad kan kennen. Een illustratie hiervan zijn de cijfers die ons door KASKI[38] worden toegeleverd. Uit hun onderzoek blijkt dat er Nederland bijna 2,5 maal meer mensen de diensten met Pasen bijwonen dan op een doorsnee zondag. Met Kerstmis 1971 was het verschil nog ongeveer 1,8 maal. In de lijn van wat we reeds hebben gesteld, is doorheen de tijd de daling van de zondagsmispraktijk procentueel sterker dan de daling met Kerstmis en Pasen.[39] Een ander voorbeeld zijn de vaak druk bijgewoonde begrafenissen. Vele mensen komen dan de overledene een laatste eer brengen of willen door hun aanwezigheid een teken van medeleven en steun voor de familie zijn. Kerken waar tijdens een zondagsviering doorheen het jaar de aanwezigen her en der verspreid zitten, kunnen tijdens sommige begrafenissen te klein blijken.

Dobbelaere en Voyé hebben nog een ander facet van de kerkbetrokken mensen onderzocht, namelijk hun leeftijd. Uit hun cijfers blijkt dat het aantal jongeren die nog sterk kerkbetrokken zijn, dramatisch laag is. Het aantal kernleden ouder dan 59 maakt 55% van alle kernleden uit.[40] Uit de cijfers van KASKI blijkt dat in Nederland in 1980 10,1% van de katholieken 65 jaar of ouder was, in 1998 was dat reeds 15,6%.[41] Ondanks de vergrijzing van de gehele bevolking moeten we dus vaststellen dat de vergrijzing van de katholieken eens zo sterk is. Dit kan over enkele jaren het aantal kerkgangers sterk doen verminderen. Bovendien stelt zich het probleem dat de groep van potentiële voorgangers en geëngageerden steeds kleiner wordt.

 

2.3. Secularisatie en het kerkgebouw

 

Alvorens enkele aandachtspunten te distilleren willen we nog even stil staan bij een sociologisch onderzoek naar kerkgebouwen. Het onderzoek werd besteld door het bisdom Doornik, het decanaat Charleroi en de Stad Charleroi.[42] Het had tot doel een beter beeld te krijgen op de rol van de verschillende katholieke cultusplaatsen te Charleroi, en dit met het oog op een eventuele herschikking ervan. De onderzoeksgroep heeft dit onderzoek vanuit een breed perspectief aangepakt. Hiermee bedoelen we dat men eveneens op zoek is gegaan naar de huidige praxis en geloof van de bewoners.

Meer nog dan in de door ons geraadpleegde teksten van Dobbelaere, beschouwt deze onderzoeksgroep de individualisering en het verdwijnen van het religieuze naar de huiskamer als belangrijkste kenmerken van de geseculariseerde wereld.[43] Toch betekent dit niet het einde van de openbare cultusplaatsen. L’observation pourra paraître paradoxale, la modernité, parce qu’elle est rationalité, concurrence interindividuelle, arbitrages techniques, revalorise des espaces consacrés au symbolique, à l’identitaire, au subjectif.[44] Bovendien krijgt in een geseculariseerde samenleving het kerkgebouw een nog belangrijkere functie. Het is een van de schaarse plaatsen geworden waarin men voor zijn overtuiging kan uitkomen, waar men deze kan belijden.[45] Anderzijds is er wel een breuk tussen Kerk en kerkgebouw. Men moet niet tot de Kerk behoren om van het kerkgebouw gebruik te maken.[46] Dit is misschien te verklaren door de reeds genoemde status van civil religion die Dobbelaere en Voyé aan de katholieke kerk in België toebedelen.[47]

Interessant om weten is ook dat niemand de sacraliteit van een kerkgebouw ontkent.[48] Maar er is meer. Niemand, zo blijkt, wil de verantwoordelijkheid dragen voor de sluiting van een kerkgebouw. Dit is onder andere te verklaren door het feit dat het respect voor elkaars overtuiging vandaag betrekkelijk groot is. Daarenboven symboliseren kerkgebouwen voor vele mensen het verleden. Zij werden er gedoopt, woonden er begrafenissen van dierbaren bij, enz. Tot slot is er ook het respect voor de oudere generaties dat mensen ervan weerhoudt om zich achter de afschaffing van kerkgebouwen te scharen. Volgens de studie zouden enkel priesters er geen graten in zien om het kerkgebouwenlandschap te herschikken. Zij denken dan enerzijds aan de lasten die kerkgebouwen met zich meebrengen en anderzijds dromen zij van een levende en hechte geloofsgemeenschap.[49]

 

2.4. Enkele tussentijdse besluiten

 

Hier willen we enkele besluiten formuleren die we in de verdere uitwerking in rekening zullen moeten brengen.

Ten eerste is er de dalende kerkgang. We kunnen veronderstellen dat deze nog lang niet haar dieptepunt heeft bereikt. Immers alle statistieken laten een dalende tendens zien. Deze dalende kerkgang leidt ontegensprekelijk tot een minder frequent gebruik van een kerkgebouw voor de eredienst.

Ten tweede is er een aanzienlijk aantal occasionele kerkbezoekers bij religieuze feesten en overgangsrituelen. Ondanks het feit dat Dobbelaere besluit dat deze randkerkelijken nog in de overgang van kerkelijkheid naar onkerkelijkheid zitten[50], zijn wij van mening dat we hen niet mogen wegcijferen in het kerkelijk beleid. Randkerkelijken kunnen als volwaardige leden van de kerkelijke gemeenschap de Kerk uitdagen in het ontwikkelen van een Kerk die actueel en in de wereld is ingebed.

Ten derde is gebleken dat onkerkelijkheid niet hetzelfde als ongodsdienstigheid is.[51] Het blijkt dat vele onkerkelijken nog steeds openstaan voor het religieuze en in een transcendente werkelijkheid geloven.

Het kerkgebouw wordt nog steeds ervaren als een sacrale plaats. Het is een van de weinige plaatsen waar men voor een religieuze overtuiging kan uitkomen. Tot slot mogen we niet vergeten dat deze overtuiging niet het katholiek-kerkelijk geloof hoeft te zijn. De groep van mensen die een kerkgebouw betreedt is ruimer dan de kerkbetrokken katholieken. Als sacrale plaats kunnen vele mensen die zich enigszins godsdienstig noemen er zich door aangesproken weten.

 

2.5. Reorganisatie van parochiestructuren

 

Het lage aantal gelovigen en niet-gelovigen dat vandaag een kerk binnenwandelt is niet de directe aanleiding van de huidige discussie over de herbestemming van kerken. De discussie ontstond immers pas toen men aan de parochiestructuren is beginnen sleutelen. We verstaan hieronder twee vormen van structurele wijzigingen: deze binnen een parochie en deze waarin verschillende parochies zijn betrokken.

De wijzigingen binnen een parochie zijn bijvoorbeeld het op elkaar afstemmen van de momenten waarop de liturgie in de verschillende cultusplaatsen van een parochie wordt gevierd. Dit leidt meestal tot een reductie van het aantal zondags- en weekvieringen. Soms wordt er zo ingrijpend veranderd dat het leidt tot een stopzetten van liturgische activiteiten in bijkerken, kapellen, enz.

De wijzigingen waarbij verschillende parochies zijn betrokken kunnen eveneens vele vormen aannemen. Ze gaan al dan niet samen met een territoriale heraanleg van het parochielandschap. We geven hier de verschillende mogelijkheden weer.

Een eerste vorm is het samenwerken van verschillende parochies op pastoraal vlak, zonder dat de eigenlijke structuur van de parochie formeel wordt gewijzigd. Zo kunnen jeugdwerkingen van verschillende parochies enkele activiteiten samen organiseren.

Deze samenwerkingsverbanden kunnen ook geformaliseerd en geïnstitutionaliseerd worden.[52] Canon 374, §2 [53] van het kerkelijk wetboek van 1983 biedt de mogelijkheid om naburige parochies in hun pastorale zorg gemeenschappelijk te laten handelen. Deze parochies worden dan verbonden in bijzondere groeperingen, waarbij de codex ons het voorbeeld van decanaten geeft. In haar overzicht van mogelijke wijzigingen van territoriale parochiestructuren beschouwt H. Warnink deze canon als het kerkrechtelijke fundament voor de federaties.[54] In het bisdom Brugge, dat in Vlaanderen het voortouw neemt op vlak van federaties, werken in een federatie verschillende parochies samen, vormen zij op verschillende vlakken een eenheid, maar verliezen ze hierbij nooit hun zelfstandigheid.[55] Toch baseert het bisdom Brugge zich niet op canon 374, §2, maar op canon 517, §1 [56]. Deze stelt dat een groep van priesters kan instaan voor de pastorale zorg in verschillende parochies, mits een van hen als moderator optreedt. Deze rechtsregel zou echter enkel bedoeld zijn voor uitzonderingssituaties.[57]

Een andere mogelijkheid vinden we terug in canon 517, §2 [58]. Hierin wordt de mogelijkheid geschapen om – indien er een tekort aan priesters is – een niet-priester de pastorale zorg van een parochie toe te vertrouwen. De bisschop dient dan wel een priester aan te stellen die de leiding heeft.

Wanneer we canon 526, §1 [59] erop naslaan bemerken we de mogelijkheid om, eveneens bij een tekort aan priesters, één pastoor te benoemen voor verschillende parochies.

Om deze weergave van mogelijkheden zo volledig mogelijk te maken, dienen we ook nog canon 539 [60] te vernoemen. Deze verplicht de bisschop, indien de pastoor verhinderd, of de parochie vacant is, een administrator aan te stellen die de pastoor vervangt. K. Martens spreekt van bisschoppen die aan deze overgangsregeling een definitief karakter geven.[61] Canon 520, §1 [62] laat de bisschop ook toe een parochie toe te vertrouwen aan een klerikaal religieus instituut of klerikale sociëteit.

De hierboven genoemde opties gaan steeds uit van het behoud van parochie, doch dit is niet noodzakelijk. Canon 515, §2 [63] geeft aan de bisschop het recht om parochies af te schaffen of te wijzigen. Deze optie leidt echter tot ingewikkelde procedures en wordt meestal niet warm onthaald door de plaatselijke gemeenschappen. Men kiest dan meestal ook liever niet onmiddellijk voor deze laatste optie.

 

Toch zal het fusioneren van parochies, hiermee bedoelen we het afschaffen van bestaande parochies en het oprichten van grotere parochies, uiteindelijk moeten gebeuren. Net als A. Borras menen we dat de parochiefederaties een tussenstap zijn.[64] Federaties laten ons wel toe te experimenteren met nieuwe vormen van pastoraal. Daarenboven geven ze de mogelijkheid om nieuwe structuren en gemeenschappen te laten groeien.

In deze context komt het mobiliteitsthema op de voorgrond. De huidige pastoraal kent de groep van oudere gelovigen die minder mobiel zijn en de jongere generaties die zich voor activiteiten en vieringen verplaatsen. Met beide groepen dient rekening gehouden te worden. In het reeds aangehaalde onderzoek te Charleroi gaf men rekenschap aan deze mobiliteit.[65] Een lage mobiliteit hangt niet enkel af van een hogere leeftijd maar is ook verbonden met socio-economische positie van de kerkganger. Deze gegevens pleiten duidelijk tegen een loutere rationalisatie van de cultusplaatsen. Toch zullen de huidige territoriale herstructureringen moeten anticiperen op de nakende fusies.

 

2.6. Heraanleg van het parochielandschap in Vlaanderen

 

In de vorige paragraaf zijn we ingegaan op de diverse opties die de bisschoppen hebben, wanneer zij willen overgaan tot een territoriale herstructurering van de parochies, in deze paragraaf willen we een kort overzicht bieden van de keuzes die de Belgische bisschoppen voor hun bisdom hebben gemaakt.[66] Voor een overzicht van de situatie in de bisdommen van Nederland verwijzen we naar een artikel van R.G.W. Huysmans[67].

Zoals reeds vermeld is het bisdom Brugge de voortrekker wat betreft parochiereorganisatie. In 1994 werd het project De parochie van de toekomst opgestart. Bisschop Vangheluwe ondertekende op 14 oktober 1996 de visietekst De parochie als gemeenschap van gelovigen in het jaar 2000.[68] Hierin wordt de parochie gezien als “de plaats waar christenen samenkomen rond de eucharistie.”[69] Parochies dienen samen te werken. Dat deden ze reeds in decanaten, maar dat zullen ze in de toekomst ook moeten doen in federaties, zonder dat ze daarin hun eigenheid verliezen.[70] De pastoraal van de parochie, of – mits interpretatie – de federatie, wordt gedragen door een pastoraal team van priesters, diakens, parochieassistenten en vrijwilligers. Voor iedere parochie wordt er bovendien een parochiale contactpersoon voorzien.[71]

In het bisdom Gent kiest men voor het decanaat als basis voor een pastoraal die de grenzen van de parochie overschrijdt. Zolang er leven is een parochie zal zij blijven bestaan. Het wordt echter niet uitgesloten dat parochies geen zondagsliturgie meer zullen hebben. Het is ook mogelijk dat er in plaats van een eucharistieviering een gebedsdienst wordt georganiseerd. Op lange termijn zullen parochies fusioneren.[72]

Het bisdom Antwerpen heeft als optie de structuur die door canon 517, §1 wordt aangereikt: verschillende priesters zullen er samen instaan voor een geheel van parochies.

Ook het bisdom Hasselt kiest enigszins voor deze weg. Toch wordt er ook in dit bisdom gewerkt aan een federatiestructuur waarin dan de verschillende priesterteams zullen werken.

Waar het bisdom Brugge, door praktisch bezorgdheden geïnspireerde visie sterk territoriaal en hiërarchisch realiseert, tracht het bisdom Mechelen-Brussel een andere weg te bewandelen. In plaats van vanuit de structuur naar de gelovigen te gaan, wil men vanuit de gelovigen een structuur ontwikkelen. Dit betekent een perspectiefwissel. Men kiest voor kwaliteit, afgestemd op de behoefte, en dit vanuit een nieuw zendingsperspectief.

 

2.7. Het prijskaartje van een kerkgebouw

 

Als er wordt gediscussieerd over kerkgebouwen, dan komt bijna altijd de kostprijs ter sprake. Meer dan eens wordt de kostprijs als argument gebruikt om aan te tonen dat een kerkgebouw te duur is voor wat en wie zij vandaag gebruikt wordt. Het is dan ook noodzakelijk de kosten even nader te bestuderen.

De eerste vaststelling is dat de kosten sterk van kerk tot kerk verschillen. Bovendien kunnen de kosten voor een kerk gedurende enkele jaren verveelvoudigen wanneer deze wordt gerestaureerd.

De kerkfabrieken staan in voor de materiële mogelijkheidsvoorwaarden voor de uitoefening van de katholieke eredienst.[73] Zij zijn openbare instellingen die door Napoleon werden opgericht voor het beheer van de goederen die door de Franse Revolutie waren genationaliseerd en in 1809 terug ter beschikking van de Kerk werden gesteld. Het zijn instellingen die de kerkelijke en burgerlijke overheden op een zeer bijzondere en unieke manier verbinden. Kerkfabrieken treffen we eveneens aan in het Groothertogdom Luxemburg en in de Franse bisdommen Metz en Straatsburg.[74]

Een kerkfabriek dient het kerkgebouw te onderhouden en te herstellen. Ze heeft ook personeel in dienst zoals een koster, een organist, acolieten. Ook dient ze de nodige liturgische voorwerpen aan te schaffen en te onderhouden. Het behoeft weinig verklaring dat de onderhoudskosten van een kerkgebouw en de personeelskosten de grootste posten zijn in hun uitgaven. Voor de meeste parochies kunnen de kosten die strikt noodzakelijk zijn voor de eredienst betaald worden met de gewone ontvangsten. Omdat deze niet volstaan voor de volledige werking van het kerkfabriek past de gemeente bij. Deze kost verschilt van kerkfabriek tot kerkfabriek. Geert Delbeke, die zich grotendeels baseert op het onderzoek van Jean-François Husson[75], leert ons dat voor het ganse land deze bijdrage van de gemeenten 0,9% van het gemeentelijk budget bedraagt. Het bedrag per inwoner verschilt natuurlijk van gemeente tot gemeente. Riemst was in 1999 de gemeente met het hoogste bedrag per inwoner, met name 42,56 euro. In Herstappe, de kleinste gemeente van Vlaanderen, moest de gemeente niet bijpassen. Maar ook in de gemeenten Vorselaar, Tremelo, Essen, Wommelgem, Nijlen en Bocholt werd er minder dan 0,70 euro per inwoner aan erediensten uitgegeven. G. Delbeke suggereert dat er enige correlatie is tussen de grootte van het bedrag en het aantal parochiekerken dat de gemeente telt. Tot slot moeten deze cijfers nog enigszins gerelativeerd worden. J.-F. Husson berekende immers dat in de jaren 1998-2000 er een return was van 11 tot 15%. In andere woorden, een gemeente krijgt op een of andere manier 11 tot 15% van de uitgaven die zij doet aan de erediensten terug. Dit kan bijvoorbeeld zijn door de huur van pastorieën die niet meer worden gebruikt en door de gemeente aan particulieren worden verhuurd. Ook de terugbetalingen van leningen die een kerkfabriek bij de gemeente is aangegaan en de toelagen die van andere overheden komen vallen hier onder.[76]

We kunnen de kosten voor de gemeenten opdelen in twee grote posten. De eerste post is deze van de gewone begroting of de kosten die voornamelijk betrekking hebben op het uitvoeren van de eredienst, de personeelskosten en alles wat onder het gewone onderhoud kan worden beschouwd. Deze kosten aan de Belgische gemeenten 52.057.640 euro, of te wel 52% van de totale gemeentelijke uitgaven aan eredienst. De som die de gemeenten inschrijven voor onderhoud en herstellingen aan de gebouwen bestemd voor de eredienst bedraagt echter 47.099.770 euro of 48% van de totale uitgaven.[77]

We mogen niet uit het oog verliezen dat ook andere overheden tussenkomen bij belangrijke herstellingen aan gebouwen voor de eredienst. De meest voorkomende situatie is deze van de restauraties aan beschermde kerkgebouwen. Uit het onderzoek van J-F. Husson blijkt dat het Waalse Gewest in principe voor 60% tussenbeide komt. Het spendeert hieraan jaarlijks een bedrag tussen de 5 en 6.5 miljoen euro. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is dat gemiddeld 1.5 miljoen euro. Voor het Vlaams Gewest, dat ook voor 60% tussenkomt, is dat ongeveer 12,5 miljoen euro. Dit bedrag is ongeveer 45% van het bedrag dat het jaarlijks aan monumentenzorg besteedt.[78] Ook provincies kunnen restauratiepremies toekennen.

 

Ondanks het feit dat de exacte cijfers zeer moeilijk te reconstrueren zijn onder andere omdat er tal van beleidsorganen bij betrokken zijn en ieder dossier een eigen weg volgt, is het duidelijk dat het kerkelijk onroerend patrimonium betrekkelijk duur is. Een aanzienlijk deel van de kostprijs van het patrimonium wordt bepaald door de restauraties.

 

2.8. Een verschuiving van rechten en plichten: de publieke opinie

 

De tijdelijke goederen van de Kerk spreken tot ieders verbeelding: de collecties meesterwerken, de marmeren lambriseringen, het bladgoud, … Toch beseffen de meeste mensen ook de relativiteit van deze rijkdom. Vele, zoniet het merendeel van de roerende en onroerende goederen zijn bovendien geen bezit van de Kerk en dit door de reeds vernoemde Franse Revolutie en de decreten van Napoleon. Het zijn goederen van en voor de gemeenschap.

Jarenlang bepaalde de katholieke Kerk de meeste aspecten van de Belgische samenleving. De christelijke gemeenschap stemde bijgevolg in grote mate overeen met de burgerlijke gemeenschap, zeker in meer rurale regio’s. Vandaag is dit niet meer zo. De relatie tussen het individu en het kerkgebouw is veranderd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de opinie vandaag een andere houding aanneemt ten opzichte van de rechten die de christelijke gemeenschap op het religieus patrimonium heeft.

We vinden dit terug in een onderzoek naar het gebruik van haar kerkgebouwen dat het bisdom Brugge in 1999 startte. Men selecteerde twee decanaten, Diksmuide en Kortrijk, en enquêteerde er de parochiepastoors, de kerkraden, pastorale groepen en de ouders van vormelingen. Niet onbelangrijk is ook dat de onderzoeksgroep effectief ter plaatse ging om het kerkgebouw te bestuderen. Het onderzoeksrapport verscheen in het najaar van 2002.[79] We willen het antwoord op twee vragen in overweging nemen. Het betreft vragen die gesteld werden aan de ouders van vormelingen. Deze ouders hebben deel aan de christelijke gemeenschap, maar hebben vaak maar weinig banden met het parochieleven. Dit laatste wordt overigens door de enquête bevestigd.[80] Juist omwille van deze diversiteit is deze groep interessant om de probleemstelling aan te toetsen. Het is immers een groep die nog steeds voeling heeft met het kerkelijke en het geloof, maar die zich anderzijds niet beperkt tot de sterk betrokken gelovigen.

 

Meent u dat het kerkgebouw in uw parochie ook moet gebruikt worden voor andere dan liturgische diensten?

Ja

452

66% (65.99%)

Neen

180

26% (26.28%)

Geen antwoord

53

8% (7.74%)

Totaal

685

100%

 

(Achter welke uitspraak staat u?)

Ik vind dat de kerk alleen moet openstaan voor activiteiten van kerkgebonden organisaties.

259

45%

Ik vind dat organisaties die geen binding hebben met de kerk ook van de kerkruimte gebruik moeten kunnen maken.

396

53%

Geen antwoord

30

2%

Totaal

685

100%

 

Wat opvalt is een verschuiving in de perceptie van de rechten en plichten die men heeft ten overstaan van het kerkelijk patrimonium. De kerkruimte was immers gereserveerd voor de eredienst. Bij het merendeel van de kerken was ze er voor gebouwd en ingericht. Haar bezoekers hadden meestal enkel godsdienstige intenties.[81] De Kerk had het recht om deze sacrale ruimte volledig voor haar zelf te gebruiken. Dit uitte zich zelfs op juridisch vlak. In de CIC van 1917 can.1160 stond bepaald dat de Kerk de volledige jurisdictie bezat binnen het kerkgebouw. Het is logisch dat binnen het hedendaagse denken over de Kerk-Staat-verhouding alsook binnen de huidige juridische regelingen deze jurisdictie niet meer in een absolute vorm en mate kan worden uitgeoefend. De Kerk heeft weliswaar het recht om op gewijde plaatsen haar taken en bevoegdheden vrij uit te oefenen, cfr. CIC/83 can. 1213, de goederen zijn onderworpen “aan de civiele en administratieve wetten van het land met betrekking tot de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, de zedelijkheid en de bescherming van de rechten van derden.”[82]

Uit de twee vragen die wij selecteerden uit het Brugse onderzoek blijkt duidelijk dat de publieke opinie ook aan de Kerk met betrekking tot de kerkelijke ruimtes andere eisen stelt. 66% van de ondervraagden is de mening toegedaan dat de kerken ook voor andere activiteiten dan de liturgische diensten moeten gebruikt worden. Dat zij dit breder zien dan parochiale activiteiten blijkt duidelijk uit de tweede vraag: maar liefst 53% van de ondervraagden vindt dat ook niet-kerkgebonden verenigingen, dit is breder dan niet-kerkelijke verenigingen over de ruimte van een kerk moeten kunnen beschikken. Mogen we stellen dat de geseculariseerde samenleving zich het recht toeëigent om de kerken, waar zij financieel in bijdraagt, voor haar eigen noden te gebruiken? Het lijkt ons een belangrijk aspect dat we in de verdere discussies in ons achterhoofd moeten houden. De kerk is geen heer en meester meer over haar patrimonium. Ze is een gebruiker van het patrimonium dat de ganse samenleving toebehoort.

 

 

3. De huidige situatie

 

Na de korte historische opstap en enkele achtergronden van de problematiek, willen we nu op zoek gaan naar de wijze waarop de bisdommen het dalende gebruik van kerkgebouwen aanpakken. We kijken eerst naar de situatie in Vlaanderen, en vervolgens naar de situatie in Nederland. Het zal onmiddellijk opvallen dat de ervaring in Nederland veel groter is en dat zij tevens inhoudelijk bezig zijn met de kerkgebouwen.

 

3.1. De situatie in Vlaanderen

 

In het bisdom Antwerpen zijn er de laatste jaren enkele kerken gedesaffecteerd, voor enkele andere kerken is een desaffectatie gepland. We geven een kort overzicht[83]:

De Sint-Augustinusparochie in het centrum van Antwerpen werd in 1977 opgeheven en het territorium en patrimonium werd verdeeld over twee andere parochies. De beschermde Augustinuskerk in de Kammenstraat werd geen museum voor kerkelijke kunst zoals het bisdom dit had gewenst, maar werd herbestemd tot het Centrum voor Oude Muziek. In 1997, twintig jaar na de sluiting, gestart worden met een prestigieus project dat de kerk aan de noden van een concertzaal zou aanpassen.[84]

In Kapellen bevindt zich de O.L.V. van Vrede-kerk. Deze werd gebouwd in een verkaveling die nooit volledig vorm kreeg. De kerk werd overgenomen door de gemeente die haar gebruikt als cultureel centrum. Ook de oude kerk van Hoevene is een cultureel centrum geworden. De oude kerk van Luchtbal is dan weer herbestemd tot een sport- en jeugdlokaal. De eucharistieviering in het weekend wordt er in een lokaaltje gevierd.

Nog niet herbestemd maar wel reeds gedesaffecteerd zijn de Dominicanerkerk in de Provinciestraat en de beschermde St.-Jozefskerk aan de Loosplaats. Deze laatste wordt momenteel gebruikt door de Russisch-orthodoxe gemeenschap. We zullen hier ook nog op terugkomen wanneer we spreken over de overdracht van een kerkgebouw aan een andere christelijke gemeenschap. Beide kerken kennen een zeer kleine parochiegemeenschap.

De Sint-Lambertuskerk in de Lange Lobroekstraat te Antwerpen zal nog niet gedesaffecteerd worden. Gezien de parochiegemeenschap zeer beperkt is en de onderhoudskosten hoog zijn en er bovendien een alternatief voor de gemeenschap is het bisdom wel vragende partij voor een desaffectatie en de sloop van het gebouw.

Het bisdom Antwerpen probeert zolang een parochiegemeenschap de kerk gebruikt en er geen grote problemen zijn met betrekking tot het onderhoud de kerk in gebruik te laten. Kerken die maar zeer weinig worden gebruikt en waar een kostelijke restauratie noodzakelijk is behoren tot de risicogroep om gedesaffecteerd te worden. Een gedesaffecteerde kerk kan best gesloopt worden indien er geen volwaardige herbestemming kan gevonden worden.

 

In het bisdom Brugge werden de laatste jaren twee kerkgebouwen aan de openbare eredienst onttrokken. In Ieper kreeg de Sint-Niklaaskerk een nieuwe bestemming als schoolmuseum. De kerk werd voor culturele doeleinden in erfpacht gegeven aan de Stad Ieper. In Veurne wordt er nog gezocht naar een nieuwe bestemming voor de beschermde Sint-Audomaruskerk. Ook hier zal de kerk hoogstwaarschijnlijk in erfpacht aan de Stad worden gegeven.[85]

Het bisdom Gent werd de laatste jaren niet geconfronteerd met kerken waarvoor een nieuwe toekomst gezocht diende te worden. Enkel de Dominicanerkerk te Gent werd gedesaffecteerd door de bisschop. Het bisdom Gent heeft dan ook geen officieel standpunt over de toekomst van haar kerkgebouwen. Zeker niet wanneer het eventuele herbestemmingen betreft.[86]

In het bisdom Hasselt kreeg tijdens de laatste jaren geen enkele parochiekerk een herbestemming. Bij het vormen van federaties werd immers niet geraakt aan de parochiekerken. Het bisdom heeft wel reeds informeel extern advies ingewonnen over toekomstmogelijkheden. Voorlopig ligt de focus op het verhogen van het gebruik door het openstellen van de kerken buiten de liturgische vieringen.[87]

Het aartsbisdom blijkt van alle Vlaamse bisdommen over de minste informatie te beschikken aangaande de toekomst van haar kerkgebouwen. Ook voor dit bisdom heeft de toekomst van de kerkgebouwen geen prioriteit.

 

3.2. De situatie in Nederland

 

Over de situatie in Nederland beschikken we over goede cijfers dankzij het jaarlijks onderzoek van het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut (KASKI).[88] Hieronder brachten we cijfers betreffende het aantal kerkgebouwen samen in een tabel.

 

Bisdom

2000

2001

2002

Groningen

93

91

91

Utrecht

361

359

358

Haarlem

220

218

217

Rotterdam

222

221

221

Breda

175

165

164

’s-Hertogenbosch

395

393

387

Roermond

355

353

351

Totaal

1821

1800

1789

 

In de periode 1973-2001 werden 226 kerken aan de eredienst onttrokken, 150 kerkgebouwen zijn erbij gekomen. In 2001 zijn er twee kerkgebouwen bijgekomen die een bestaande kerk zullen vervangen. Twaalf kerken werden gedesaffecteerd. In 2002 zijn er daarentegen geen nieuwe kerkgebouwen bijgekomen, wel zijn er veertien gedesaffecteerd. Ter vervanging van een grote kerk is er in 2002 een bijkerk aanbesteed. KASKI wijst erop dat het aantal zitplaatsen sterk is gedaald, sterker dan het aantal kerken, doordat er meestal kleinere kerkjes in de plaats van grote komen. Bovendien, denken wij, kan het totale aantal zitplaatsen nog sterker zijn gedaald doordat interieurvernieuwingen niet worden meegerekend. Wanneer er bijvoorbeeld nieuwe stoelen worden geplaatst dan worden er meestal minder nieuwe gezet dan er oude stonden, bovendien zijn de nieuwe stoelen meestal groter dan de bestaande.

Belangrijk is het feit dat de meeste kerken eigendom zijn van de parochie en dat gezien het aantal niet-katholieke christelijke gemeenten in Nederland betrekkelijk hoog is, er ook meer kansen tot herbestemming zijn.

Laten we even ingaan op de visies op herbestemming van kerkgebouwen in de verschillende bisdommen van de Nederlandse kerkprovincie.

 

3.2.1. Bisdom ‘s-Hertogenbosch

 

In het bisdomblad van 31 augustus 2001 werd Mgr. Hurkmans geïnterviewd over het nieuwe werkjaar 2001-2002. De interviewer bracht de problematiek van de kerkgebouwen ter sprake:

 

“In het bisdom zullen niet alle kerkgebouwen behouden kunnen blijven. Sommige zijn of dreigen zelfs supermarkten te worden. Wat vindt u daarvan?

In de toekomst is er sprake van drie soorten kerkgebouwen. Kerkgebouwen die als centrale plaats van hoop fungeren en waar we iedere zondag de Eucharistie vieren. Daarnaast kerkgebouwen die niet weg te denken zijn en die bewaard moeten blijven, maar die geen centrale rol vervullen. En tot slot kerkgebouwen die niet meer gehandhaafd kunnen worden als kerk. Deze zullen worden gesloopt of een passende herbestemming krijgen. Ik besef dat slopen heel pijnlijk is. Maar het is vaak nog pijnlijker wanneer in een kerkgebouw bijvoorbeeld een supermarkt komt. Een gebouw met een kerkelijke uitstraling blijft dan voor oud-parochianen tot in lengte van jaren een doorn in het oog.

 

Voor kerken die géén centrale rol vervullen heeft u toch een hoopvolle bestemming. Hoe ziet die eruit?

Een kerk die bewaard blijft moet een plaats van hoop blijven. In deze kerken met een zogeheten kapelfunctie kunnen gelovigen ’s morgens of ’s avonds bijeen komen om het getijdengebed te bidden. Het getijdengebed vraagt weinig voorbereiding, omdat het al bestaat. Door het bidden van het getijdengebed sluiten gelovigen zich aan bij het gebed van de Wereldkerk. Ik geloof erin dat mensen hieraan een ontzettende kracht kunnen ontlenen en het geloof en de locale gemeenschap levend houden. Ook ontstaat er vanzelf een ontmoetingsplek rond zo’n kapel, waardoor mensen ook sociaal op elkaar betrokken blijven.”[89]

 

In het bisdom Den Bosch werden tussen 1990 en 2001 28 kerken gesloopt, 20 werden er nieuw gebouwd, 15 kerken verhuisden naar een kleinere ruimte en 22 kerken werden herbestemd.[90] De ervaring met herbestemmingen was verre van positief. Het typevoorbeeld van wat het bisdom beschouwt als een mislukte herbestemming is deze van de Sint-Jozephskerk in ’s-Hertogenbosch. Men spreekt zelfs van het ‘Orangerietrauma’[91] van het bisdom Den Bosch. De neogotische kerk behoorde toe aan de paters Redemptoristen. Nadat deze in 1971 vertrokken werd de kerk meerdere malen getroffen door vandalisme en brand. In 1990 werd de kerk verkocht voor het symbolisch bedrag van één gulden. Sindsdien is er “De Orangerie” in gevestigd. De kerk werd aangepast en wordt verhuurt als locatie voor diners, party’s, congressen en andere gelijkaardige activiteiten. De kerk werd echter niet ontmanteld van haar religieuze attributen, integendeel. Het kerkelijk meubilair werd aangepast en zo bevindt zich momenteel in de biechtstoel een bar, in de preekstoel de dj, … Een ervaring waar het bisdom haar lessen uit heeft getrokken.[92]

Het bisdom Den Bosch is dan ook een zeer duidelijke visie gaan ontwikkelen met betrekking tot de kerkgebouwen. Deze visie gaat samen met een visie op parochieorganisatie. Momenteel wordt deze visie omgezet in een beleid. We lichten de visie hier toe aan de hand van drie belangrijke principes.

 

a.) De centrale kerk

Het bisdom Den Bosch deelt haar kerkgebouwen op in verschillende categorieën. Deze ontstaan doordat men de kerken binnen grotere parochiegehelen plaatst. Iedere pastorale eenheid of fusie zal in principe over één centrale kerk beschikken. In en rond deze kerk ligt het hart van de parochie, hier vinden de vieringen plaats, hier woont de pastoor, … Wat er met de overige kerken gebeurt verschilt van de mogelijkheden. Wanneer het pastoraal en praktisch gezien nog mogelijk is er de weekendliturgie te vieren, zal dat ook gebeuren. Is dit niet meer het geval, dan kan de kerk een kapelfunctie krijgen. Dit betekent dat zij gebruikt kan worden voor begrafenissen, huwelijken en gebed. Hierbij moeten we vermelden dat het bisdom geen voorstander is van op zondagen in deze ‘kapellen’ een woorddienst te organiseren. De zondagsviering gebeurt in de centrale kerk. De overige kerken die zelfs geen kapelfunctie kunnen dragen, worden gedesaffecteerd.

 

b.) “Van een kerk hoef je niet te zeggen wat het is, dat ziet iedereen wel.”[93]

De meeste mensen in Nederland weten wat een kerk is, kunnen het gebouw herkennen, kunnen zich een voorstelling van het interieur maken, en weten wat er binnen een kerkgebouw gebeurt. Het kerkgebouw heeft dus een bepaalde identiteit waar misschien niet alle, maar toch het merendeel van de Nederlanders mee bekend zijn, ook al zijn zij niet gelovig of praktiserend. Deze identiteit komt in het gedrang wanneer kerkgebouwen ook voor andere dan kerkelijke of religieuze doeleinden worden gebruikt. Men vreest, en misschien niet onterecht, dat de ‘uitstraling’ van een kerkgebouw verloren zal gaan als er ook kerkgebouwen zijn waar een supermarkt of disco in is gevestigd. Men is dan ook van mening dat men een kerkgebouw beter kan slopen dan herbestemmen.

 

c.) “Een kerk is pas een kerk als binnen- en buitenzijde met elkaar overeenstemmen.”[94]

Het lot voor de kerken die geen functie krijgen als centrale kerk of kapel is bepaald: zij zullen bij voorkeur worden gesloopt. Toch is herbestemming niet onmogelijk. Zeker voor de kerken met een belangrijke historische of architectonische waarde kan er naar een overnemer worden gezocht. In Nederland zijn de andere christelijke Kerken de meest voor de hand liggende kandidaten. Zij lijken immers ook de enige partners die ervoor kunnen zorgen dat de binnen- en buitenzijde van het kerkgebouw elkaar niet tegenspreken. De kerk is meer dan een ‘façade’. Dit principe trekt men zover door dat men zowel de herbestemming van een kerk tot rouwcentrum als tot stiltecentrum als in tegenspraak met de facade verstaat.

Indien er toch een nieuwe bestemming voor een kerk wordt gevonden eist het bisdom Den Bosch van de overnemer dat deze aan de betrokken parochie een eerlijke prijs voor het gebouw betaalt. Immers de parochie en haar parochianen hebben veel kapitaal in de bouw en het onderhoud gestoken. Bovendien moet een eerlijke prijs de parochie ook verzekeren voor haar werking in de toekomst.

Het bisdom Den Bosch is dan ook vandaag het Nederlandse bisdom met het meest duidelijke beleid, een beleid dat kiest voor een reductie van het aantal kerken, waarbij voor de gedesaffecteerde kerken de sloophamer wacht. Het beleid werd duidelijk en officieel vastgelegd.[95]

Dit beleid heeft tot hevige discussies geleid en verschillende personen en organisaties zetten zich in voor het behoud en herbestemming van de kerken. Het bisdom Den Bosch gaat volgens hen te drastisch te werk. Zo lezen we dat ornamenten uit de St.-Theresiakerk te Tilburg voor de verbouwing tot appartementen werden vernield om misbruik te voorkomen.[96] Door de hevige reacties die hierop volgden zou het bisdom vandaag met meer respect te werk gaan. Ook Monumentenzorg, politici[97] en gemeenten zijn vaak sterk gekant tegen sloop. Zo zetten gemeenten kerken die met verdwijning worden bedreigd op de gemeentelijke monumentenlijst. Dit betekent dat men een sloop kan voorkomen, maar het betekent echter geen oplossing van het probleem. Veel discussies gaan immers over de financiële zijde van de zaak.

 

3.2.2. Bisdom Breda

 

Het bisdom Breda begeeft zich ongeveer op dezelfde lijn het bisdom Den Bosch. Het bisdom Breda is echter een beetje soepeler wat betreft de herbestemmingsmogelijkheden. Een herbestemming tot woning is aanvaardbaar, al gaat de voorkeur naar een verkoop naar een kerkgemeenschap die lid is van de Raad der Christelijke Kerken. Het bisdom heeft tot voor kort de parochies aangemoedigd om hun kerk aan een stichting over te dragen. Recent heeft men dit beleid moeten wijzigen omdat de parochianen liever voor hun kerkgebouw – en dus aan de stichting – bleken te betalen dan voor de parochiale werking.

 

3.2.3. Bisdom Roermond

 

Net als het bisdom Den Bosch heeft het bisdom Roermond eveneens bijna in iedere woonwijk een kerk. Meer nog dan in de noordelijke bisdommen kennen deze bisdommen dan ook de problematiek van de leegloop van kerken. Bovendien valt het in een bisdom met veel kerken vlugger voor dat er een kerk een verkeerde bestemming krijgt.

Ook in het bisdom Roermond daalde de laatste jaren het aantal kerkgangers sterk. Toch kunnen we vaststellen dat in de periode 1985-2000, in vergelijking met andere bisdommen het aantal kerkgangers minder sterk daalt. Meer nog, het percentage katholieken is zelfs nog gestegen.[98]

 

Kernwoord in het beleid van het bisdom is ‘vitalisering’. Hieronder verstaat men “de tanende geloofsbezieling in ieder persoonlijk en binnen de geloofsgemeenschap weer aanwakkeren”[99].

Zo wil men onder andere de parochies ‘vitaliseren’. In 1996 verscheen de nota ‘Op weg naar vitale parochiegemeenschappen’. Ook in Roermond gaat deze ‘vitalisering’ samen met een herstructurering van de parochies, die in de eerste plaats een samenwerking tussen de parochies betekent. De Diocesane Commissie voor Vitalisering en Herstructurering heeft zich sinds 1996 de basisvisie uitgediept en geconcretiseerd. Dit heeft geleid tot de voortzettingsnota ‘Verder op weg naar vitale parochies’[100], voorzien van een voorwoord van Mgr. Wiertz op 4 mei 2002. Zowel de diepere dynamiek die aan de basis ligt van de hervormingen, alsook de praktische zorgen en tips komen in deze nota aan bod. Zo spreekt de nota over samenwerken, leiderschap en communicatie. Over het samenwerken tussen parochies zegt ze het volgende:

 

“Samenwerking tussen parochies is niet alleen noodzakelijk, omdat het niet langer mogelijk is om aan elke parochie een eigen priester toe te vertrouwen. Samenwerking is ook geboden vanwege de complexiteit van de pastorale vraag in de moderne samenleving. Daarbij moet de eigen deskundigheid van priesters, diakens en leken zo breed mogelijk worden ingezet.

Soms is een parochie te zeer verzwakt en heeft ze te weinig draagvlak om nog te kunnen overleven. De omstandigheden dwingen dan ertoe om de krachten te bundelen. Een enkele keer moet besloten worden om een parochie op te heffen en de kerk te sluiten. Beter is het om niet zo lang te wachten en al te gaan samenwerken op een moment dat een parochie nog volop overlevingskansen heeft en de samenwerking met een buurtparochie een meerwaarde voor beide partners oplevert.

Met het oog daarop is het proces van clustering en federatievorming in volle gang.”

 

Het bisdom Roermond geeft er bijgevolg de voorkeur aan zijn energie te steken in de gemeenschap die het kerkgebouw gebruikt. Een lange termijnvisie op welk kerkgebouw zal verdwijnen, is dan ook minder dringend. Pas wanneer een parochie niet meer in staat is haar kerk te dragen, wordt er in de eerste plaats een oplossing gezocht voor de parochie en pas dan voor de kerk.[101] Niet voor niets werd dan ook in oktober 2001 een studiedag gewijd aan de ‘Vitalisering van kerkgebouwen’[102]. Deze interdiocesaan georganiseerde tweedaagse boog zich voornamelijk over de herinrichting van de kerkgebouwen. De bezorgdheid om de liturgische ruimte blijkt ook uit het feit dat de parochies in 2001 een beleidsnota van het bisdom ontvingen “met daarin een helder overzicht van de eisen waarin de inrichting van kerkgebouwen sinds het Tweede Vaticaans Concilie moet voldoen”[103].

 

3.2.4. Bisdom Rotterdam

 

Reeds in 1996 gaf het bisdom een brochure uit onder de titel ‘Samenwerking geboden’.[104] Opzet was tot betere samenwerkingsverbanden tussen de parochies te komen waardoor grotere pastorale eenheden zouden ontstaan. Deze zouden in federaties of fusies kunnen worden gegoten.

In november 2001 verscheen de notitie ‘Tent van God’.[105] Deze brochure handelde over het gebruik en de toekomst van de kerkgebouwen. Door het bediscussiëren van deze notitie heeft men getracht een toekomstvisie te ontwikkelen die een door een brede basis gedragen wordt. De ‘Tent van God’ werd dan ook in 2002 op verschillende niveau’s besproken, bijvoorbeeld in de Raad voor Economische Aangelegenheden, in de Diocesane Beleidscommissie voor Oecumene, op decanaal niveau, maar ook met de studenten die de opleiding tot pastoraal werker volgden. De ‘Tent van God’ zou een van de belangrijkste thema’s van 2002 worden.

In juli 2002 werd een projectmanager aangetrokken en een ondersteuningscommissie aangesteld. Zij helpen het project verder uit te werken en vervullen eveneens een coördinerende rol. Het accent in de toekomst van kerkgebouwen is door het bisdom bij de decanaten en federaties gelegd. Zij zullen in grote mate moeten bestuderen wat wenselijk en wat mogelijk is. De projectgroep kan advies geven. De decanaten doen eveneens een bevraging van de parochies. Deze gegevens, zoals onder andere het kerkbezoek, financiële gegevens, de onderhoudsstaat en de cultuur-historische waarde van het kerkgebouw, zullen op decanaal niveau worden bekeken en zullen er aanbevelingen worden geformuleerd die teruggekoppeld worden aan de parochies voordat zij aan de bisschop zullen worden voorgelegd.

Het bisdom Rotterdam legt bijgevolg de parochies in principe geen beslissingen over hun kerkgebouwen op. Het is op lokaal niveau dat men tot een haalbaar voorstel zal moeten komen. Het bisdom wil er wel alles aan doen opdat de procedures correct en op een kwalitatieve manier worden doorlopen.[106]

 

3.2.5. Bisdom Haarlem

 

Het bisdom Haarlem is volop bezig haar parochiestructuren te wijzigen. De opzet is niet in de eerste plaats parochies te fusioneren, doch op verloop van tijd is dit niet uitgesloten. Het accent wordt gelegd op de samenwerking van parochies in ‘regio’s’ van vier à zes parochies. Deze regio’s krijgen een of twee priesters toegewezen alsook twee pastorale werkers. Een van de parochies binnen de regio krijgt een soort van centrumfunctie. Wat er met de kerkgebouwen moet gebeuren staat nog niet vast. Men is wel voorstander van een diocesaan beleid terzake.[107]

 

 

3.2.6. Aartsbisdom Utrecht en bisdom Groningen

 

In het aartsbisdom Utrecht en het bisdom Groningen vormen de kerkgebouwen momenteel nog geen grote problemen. Beide bisdommen ondergaan momenteel wel een reorganisatie van het parochielandschap. De visie van beide bisdommen wordt weinig beschreven in de pers. Ook kennen de bisdommen geen noemenswaardige visieteksten.

 

 

Hoofdstuk II: De identiteit van het kerkgebouw

 

1. Inleiding

 

“Zij die zijn woord aannamen, lieten zich dopen […] Ze wijdden zich trouw aan het onderwijs dat de apostelen gaven, en aan de onderlinge gemeenschap, het breken van het brood en het gebed. […] Allen die het geloof hadden aangenomen, bleven bijeen en bezaten alles gemeenschappelijk. Ze verkochten have en goed en verdeelden dat onder allen naar ieders behoeften. Dagelijks gingen zij trouw en eensgezind naar de tempel, braken bij iemand aan huis het brood, gebruikten samen hun maaltijden in blijdschap en eenvoud van hart, loofden God en stonden in de gunst bij heel het volk. De Heer breidde hun kring dagelijks uit: steeds meer mensen werden gered.”[108]

 

Dit kunnen we lezen in de Handelingen van de apostelen. Het lijkt vandaag haast onmogelijk dat alles bij de eerste christenen uit Jeruzalem er zo rooskleurig uitzag. Toch kunnen we uit deze perikoop interessante informatie halen over hoe de eerste christenen de liturgie vierden. Belangrijk is de plaats die de tempel blijft innemen. Het geloof in Jezus had geen totale afwijzing van de toenmalige joodse cultus betekend. Wel kwamen de christenen samen om het brood te breken. Zij deden dit niet in een eigen tempel, maar bij een van de leden van de gemeenschap aan huis.

In dit deel willen we de betekenis van het kerkgebouw uitklaren. We doen dit met een bijzondere aandacht voor de spanning tussen het kerkgebouw als huis van samenkomst (Domus Ecclesiae) en het kerkgebouw als huis van God (Domus Dei). Deze spanning, die reeds zeer vroeg in de geschiedenis van het christendom moet zijn ontstaan, is tot op vandaag de spil in de identiteitsbepaling van een kerkgebouw.

 

 

2. Bijbelse visie

 

2.1. De tempel van Jeruzalem

 

Het christendom is geworteld in de joodse godsdienst. Jezus en vele van de eerste volgelingen waren van huize uit jood. De joodse tempel te Jeruzalem en de cultus die er plaatsvond is dan ook de context waarin de christelijke eredienst tot ontwikkeling kwam. Dit betekent dat de joodse tempelcultus tot op vandaag, gewild of ongewild, rechtstreeks of onrechtstreeks, invloed uitoefent op hoe wij een kerkgebouw vandaag percipiëren.[109]

De tempel was het centrum van het jodendom. De plaats waar de tempel stond, de berg Zion, moet reeds lang een heilige plaats geweest zijn. Bergen die door hun vorm opvielen werden door archaïsche volken vaak als heilig beschouwd. Waarschijnlijk viel de berg Zion ook ooit op door haar vorm. Koning David veroverde de stad rond 1000 v.Chr. op de Jebusieten. De Jebusieten vereerden op berg Zion waarschijnlijk[110] reeds hun god Baäl El Eljon.[111] Koning David bracht ook de Ark van het Verbond naar Jeruzalem[112] en hij nam uiteindelijk ook het initiatief tot de oprichting van een tempel op de berg Zion. Tenminste zowel de bouwopdracht als de plaats van de tempel werden volgens de overlevering ook door God geopenbaard.[113] Het initiatief van de mens en dat van God sluiten nauw bij elkaar aan. Uiteindelijk zou het Salomo zijn die de tempel bouwde en er de Ark in onderbracht. De Ark had tot dan in een tentenheiligdom gestaan, het Tabernakel. De tempel werd Gods “woonplaats voor eeuwig”[114].

Voor de joden is de berg Zion de plaats waar Abraham door JHWH naartoe werd gestuurd om Isaak te offeren. “Ga met Isaak, uw zoon, uw enige, die u liefhebt, naar het land van de Moria, en draag hem daar, op de berg die Ik u zal aanwijzen, als brandoffer op.” lezen we in Genesis 22, 2.[115] In 2 kronieken 3, 1 wordt deze plaats aan de Tempelberg gekoppeld.

De tempel werd in 587 v.Chr. volledig verwoest door de Babyloniërs. De joden werden in ballingschap gebracht en van de Ark werd niets meer vernomen.[116]

In 515 werd de herbouwde tempel ingewijd.[117] Het Heilige der Heiligen was leeg. Dit verschil met de eerste tempel kan moeilijk onderschat worden. Het godsbeeld was doorheen de ballingschap veranderd. God was geen god die men in een gebouw kon opsluiten, God werd transcendent. De aanwezigheid van God was niet meer tastbaar. Enkel een steen herinnerde aan de Ark. Het verschil tussen de verhalen van de inwijding van de eerste en de tweede tempel zijn een illustratie van het feit dat God niet meer de God was van de grote tempel, maar dat God als een God die bij de gebroken mens stond, werd beschouwd.[118]

De gevoeligheden die de joden hadden met betrekking tot de tempel kwamen, aldus K. Armstrong, voor het eerst duidelijk terug naar boven toen Heliodorus in 180 v.Chr. de schatkist van de tempel kwam opeisen. “In de loop der jaren was de tempel de essentie van het jodendom geworden; hij was het centrum van de emotionele landkaart van de joden en vormde het hart van hun bestookte identiteit. De tempel werd beschouwd als de kern van het volk, de bron van zijn leven, scheppingsdrang en kracht tot overleven.”[119]

In 170 v. Chr. verbood Antiochus de tempelliturgie en hij verbouwde de site. Het joodse volk keek uit naar de overwinning van de rechtvaardigen. Ook de idee dat met het Laatste Oordeel de tempel opnieuw zou worden herbouwd kreeg meer aanhang. Een messias zou de joden tot het ultieme moment leiden. De ontheiliging van de tempel zou drie jaar duren. Op 25 december 164 v. Chr. werd de tempel opnieuw gewijd. De joden herinneren deze gebeurtenis steeds met het Chanoekafeest. Rond die tijd ontstond er een apocalyptische mystiek waarbij men rechtstreeks naar de hemelse troon van God kon gaan. K. Armstrong merkt wel op dat in de voorstelling van de hemelse tempel nog steeds de blauwdruk van de aardse tempel herkenbaar was.[120]

Toen de Romeinen Jeruzalem veroverden, ging Pompeius tot in het Heilige der Heiligen. Waarschijnlijk bewust van het feit dat de tempel voor de joden belangrijk was, liet hij daarop de tempel reinigen. De joden zouden echter argwanend blijven.

Na een controversiële start van zijn bewind startte Herodes in 19 v. Chr een project dat de tempel moest verbouwen. Hij wist dat de bevolking emotioneel sterk verbonden was met de tempel, en hij ging dan ook zorgvuldig te werk. Alle materialen werden eerst verzameld opdat de bevolking geen schrik zou hebben voor een half-afgewerkte tempel en de nieuwe tempel werd gebouwd op reconstructies van bestaande gegevens.[121] Omdat de eigenlijke tempelgebouwen niet konden worden vergroot, koos Herodes ervoor om een indrukwekkend plein aan te leggen. De bouw ervan zou tachtig jaar duren.

Het is deze tempel van Herodes die Jezus bezocht heeft als een van de vele pelgrims die in die tijd naar Jeruzalem trokken. De tempel zelf kende verschillende graden van heiligheid. Op het grote tempelplein waren heidenen toegelaten, maar in de tempel mochten enkel reine joden komen, de mannen dichter bij het Allerheiligste dan de vrouwen. De pelgrim onderging er verschillende reinigingsrituelen en bracht een dier om te offeren mee. Het tempelcomplex werd door de rituelen en de architectuur een plaats die anders werd ervaren dan het gewone. Het Heilige der Heiligen was niet enkel het centrum van de tempel maar ook van de ganse wereld. Vanuit dit punt kreeg de wereld betekenis en zin. Dat het Heilige der Heiligen leeg was betekende volgens Flavius Josephus dat het zingevende “voor iedereen onbenaderbaar, onaantastbaar en onzichtbaar” was.[122] De tempel was niet enkel het centrum van de wereld, hij was eveneens het bindteken tussen de joden. Waar joden verschilden in hun mening over welk bestuur zij verkozen, waren de meeste eensgezind tegen iedere heiligschennis van de tempel. Vele joden stierven in het verzet dat zij hiertegen pleegden ten tijde van Archelaüs. Ook Pontius Pilatus heeft in 26 de gevolgen van een heiligschennis van de tempel kunnen ondervinden.[123] Het is dan ook niet verwonderlijk dat het spreken en handelen van Jezus met betrekking tot de tempel veel joden tegen de borst stootte.

 

Naast de tempel van Jeruzalem kenden de joden ook de synagogen. Waarschijnlijk werden deze door joden in de diaspora opgericht als huizen van gebed en studie.

 

2.2. Jezus en de tempel van Jeruzalem

 

Jezus bezocht net als vele van zijn tijdgenoten de tempel van Jeruzalem. De evangelist Lucas verhaalt hoe Jezus naar Jeruzalem ging om er door zijn ouders aan de Heer toegewijd te worden.[124] Zij namen er deel aan de riten die de Wet hen voorschreef.

Lucas beschrijft ook hoe Jezus als twaalfjarige jongen met zijn ouders meeging op het jaarlijkse bezoek aan de tempel ter gelegenheid van het Pesachfeest. (Lc. 2, 41-49) Jezus blijft echter achter en pas na drie dagen treffen zijn ouders Hem aan in het bijzijn van rabbi’s. Volgens Lucas sprak Jezus: “Waarom hebben jullie mij gezocht? Wisten jullie niet dat ik bij mijn Vader moest zijn?”[125] Deze uitspraak werd vaak verstaan als een aanduiding van het thuis-zijn van Jezus in de tempel. De tempel was het huis van zijn Vader, het huis van God. Vandaag vermoedt men dat dit niet de bedoeling was van deze woorden. Misschien willen de woorden duidelijk maken dat Jezus begonnen was met de vervulling van zijn opdracht: bezig zijn met de dingen van zijn Vader.[126]

Als volwassen man is hij ook terug naar Jeruzalem getrokken. Marcus verhaalt:

 

“Hij ging de tempel binnen en begon de mensen die daar kochten en verkochten weg te jagen; de tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers gooide hij om, en Hij liet niet toe dat iemand iets vervoerde over het tempelplein. Hij leerde hun: ‘Er staat toch geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed heten voor alle volken? Maar u hebt er een rovershol van gemaakt.”[127]

 

Daarna kwam hij dagelijks in de tempel om te leren[128] en om zieken te genezen[129].

We hebben reeds aangetoond dat de heiligschennis van de tempel ten tijde van Jezus zeer gevoelig lag bij de joden, en het is dan ook niet onbegrijpelijk dat Jezus na dit optreden vele tegenstanders had. Waarschijnlijk was Jezus’ optreden ook geen beperkt relletje op een van de buitenpleinen en legde hij de volledige tempeldienst stil. Hij verkondigde hiermee het einde van de tempel als iets uit de tijd. De schriftgeleerden, hogepriesters en oudsten kwamen dan ook vragen naar waar hij het recht vandaan haalde dit alles te doen.[130] Jezus ging in een gesprek met zijn leerlingen op de Olijfberg nog een stap verder:

“Zien jullie al deze dingen niet? Voorwaar ik zeg jullie, er zal hier zeker niet een steen op een steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden.”[131]

 

In het evangelie volgens Johannes lezen we dat Jezus nadat hij de verkopers uit de tempel had gedreven tegen de joden zei: “Breek deze tempel af, en in drie dagen laat Ik hem herrijzen!”[132] Johannes duidt wat deze uitspraak van Jezus betekende. “Met dit woord doelde Jezus echter op de tempel die hijzelf was. Toen Hij verrezen was uit de dood beseften zijn leerlingen dat Hij daarop gedoeld had […].”[133] Deze verzen zijn doorheen de geschiedenis zeer invloedrijk geweest. Niet één bepaalde plaats die enkel toegankelijk was voor joden was de tempel, maar de tempel was Jezus. Letterlijk staat er zelfs dat de tempel het lichaam van Jezus is. Aldus Johannes, bracht Jezus ook het schriftwoord “Uit zijn binnenste zullen stromen levend water vloeien” in verband met zichzelf.[134] Ook tegen de Samaritaanse die water kwam putten zei Jezus: “Iedereen die drinkt van dit water krijgt dorst, maar wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel, het water dat ik hem zal geven, zal in hem opborrelen als een bron van eeuwig leven.”[135] De tempelcultus verloor in het licht van Jezus prediking haar centrale plaats in het geloof. De tempel bleef een belangrijke plaats, Jezus was er volgens Johannes vaak te vinden, voornamelijk om er onderricht te geven. Over het offeren zegt Johannes niets.

Hieruit mogen we misschien afleiden dat waar voor de komst van Jezus de tempel dé heilige plaats was voor de joden, deze plaats nu wordt ingenomen door Jezus zelf.

 

Wanneer Jezus gestorven en verrezen is, zetten de apostelen het onderricht verder in de tempel tot ergernis van vele joden.[136] Deze zagen de prediking van de apostelen en leerlingen van Jezus als een aanval op hun religie. De prediking bracht de Wet en de gewoonten die reeds door Mozes aan het joodse volk waren toevertrouwd in gevaar. Bovenal werd de tempel bedreigd, en juist dat punt lag zeer gevoelig bij de joden.[137]

De joden die Jezus als Messias aanvaardden, werden langzaam maar zeker uit de tempel gezet. Ook Paulus die kwam offeren in de tempel en de reinigingsrituelen had gedaan, sleurden zij uit de tempel.[138] Misschien hebben deze gebeurtenissen de focus op het lichaam van Jezus als tempel nog versterkt?

 

In de eerste brief aan de Korintiërs kunnen we een interessant stukje lezen waarin het ontegensprekelijk duidelijk is dat het gebouw van de Heer geen stenen tempel is.

 

“Naar de mij gegeven genade van God heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd waarop een ander voortbouwt. Maar laat iedereen uitkijken hoe hij daarop verder bouwt. Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat er reeds ligt, namelijk Jezus Christus. Of men nu op deze grondslag verder gaat met goud, zilver, kostbare stenen, of met hout, hooi en stro, ieders werk zal aan het licht komen. De oordeelsdag zal het aantonen, want die verschijnt met vuur, en het vuur zal uitwijzen wat ieders werk waard is. Houdt het bouwwerk dat iemand optrok stand, dan zal hij loon ontvangen. Verbrandt het, dan zal hij schade lijden; hijzelf zal gered worden, maar, om het zo te zeggen, door het vuur heen. Weet u niet dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont? Als iemand de tempel van God te gronde richt, zal God hem te gronde richten. Want de tempel van God is heilig, en die tempel bent u.”[139]

 

 

Ook de brief aan de Efeziërs sluit bij deze symboliek aan:

 

“Zo bent u dus geen vreemdelingen en ontheemden meer, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Christus Jezus zelf de hoeksteen is. Op Hem, die het hele bouwwerk in zijn voegen houdt, groeit het uit tot een heilige tempel in de Heer. Op Hem wordt ook u mee opgebouwd tot een woning van God, in de Geest.”[140]

 

In de eerste brief van Petrus lezen we:

 

“Treed toe tot Hem, de levende steen, door de mensen verworpen maar uitverkoren door God en kostbaar in zijn ogen. Laat u als levende stenen opbouwen tot een geestelijke tempel, tot een heilig priesterschap dat geestelijke offers opdraagt, die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus. Daarom staat er in de Schrift: Zie, Ik leg in Sion een kostbare hoeksteen, die door Mij is uitverkoren. En degene die op Hem vertrouwt, zal niet worden teleurgesteld. Kostbaar, dat geldt voor u die gelooft. Maar voor de ongelovigen geldt: De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, die is de hoeksteen geworden, maar ook een steen waaraan men zich stoot, een rots waarover men struikelt. Zij stoten zich omdat zij het woord weigeren te gehoorzamen; en daartoe waren zij ook bestemd.”[141]

 

In de brief aan de Hebreeën lezen we nog een opmerkelijk stukje over de verhouding tussen de bouwheer en het huis:

 

“[Jezus] was trouw aan God, die Hem heeft aangesteld, zoals ook Mozes trouw was in heel zijn huis. Hij heeft groter eer verdiend dan Mozes, voorzover namelijk de bouwer meer waard is dan het huis dat hij bouwt. Elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwheer van alles is God. Mozes was inderdaad getrouw in heel Gods huis, maar als dienaar, om te getuigen van de komende openbaringen. Christus echter is getrouw als de Zoon die over het huis van God is aangesteld. En dat huis zijn wijzelf, als wij tenminste zelfbewust en fier vasthouden aan wat wij hopen.”[142]

 

Uit de selectie van teksten is duidelijk geworden dat de visie die de eerste christenen op de tempel hadden, totaal verschilde met de joodse visie. Immers voor de christenen was Jezus hun tempel. In en door Jezus was God onder de mensen. God werd niet meer opgesloten in een stenen gebouw, God werd mens onder de mensen. Maar niet enkel de Messias was een tempel voor God. Iedere mens en in het bijzonder de gemeenschappen waren tempels van de Heer geworden, of correcter: samen vormden zij de tempel van de Heer, met Christus als fundament en sluitsteen.

 

 

3. Het kerkgebouw doorheen de geschiedenis

 

3.1. De eerste cultusruimte van de christenen: de huiskerk

 

Christenen hadden afstand genomen van de tempel als stenen gebouw. Dit betekende echter niet dat zij geen eigen cultusplaatsen zouden bouwen. In de Handelingen van de Apostelen lezen we dat christenen in de eerste eeuw zowel de eredienst met de joden volgden als onder christenen samen kwamen “bij iemand aan huis”[143]. Daar braken zij het brood en hadden zij samen maaltijd. Deze ‘liturgie’ lijkt sterk op wat Jezus met zijn apostelen had gedaan tijdens het Laatste Avondmaal. De apostelen “bleven iedere dag, in de tempel of bij iemand aan huis, onderricht geven en de goede boodschap verkondigen dat Jezus de Messias is.”[144]

Ook de christenen buiten Jeruzalem waren verbonden met bepaalde woningen. Zo weten we uit onder andere de brief die Paulus aan de christenen van Rome schreef dat Prisca en Aquila een gemeente bij hen aan huis hadden.[145] Ook Aristobulus en Narcissus hadden een gemeente rond hun huis.[146] En te Laodicea kwam er een gemeente samen in het huis van een zekere Nymfa.[147] Hetzelfde was het geval bij Filemon.[148]

Het is dan ook waarschijnlijk dat de christelijke gemeenten steeds gebonden waren aan een bepaalde persoon en dat zij samenkwamen bij hem of haar aan huis. In grotere steden als Rome bestonden er gemeenten rond verschillende huizen. De gemeenten konden bezocht worden door leraren, al wordt er ook gewaarschuwd voor dwaalleraren.[149]

 

De eerste ruimten waar christenen samenkwamen zal dan ook vaak de grootste kamer in een woonhuis geweest zijn en dit was waarschijnlijk de eetkamer. De bovenzaal, die hiervoor meestal was ingericht en waarover op verschillende plaatsen wordt gesproken in de Handelingen van de Apostelen[150], had bovendien nog een bijzondere waarde omdat het ook juist in deze ruimte was dat Jezus met zijn Apostelen het Laatste Avondmaal had gevierd.

Het is te veronderstellen dat de kamers na verloop van tijd werden heringericht zodat zij aan de noden van de gemeenschap konden voldoen. Doordat de gemeenschappen groter werden, werd er ook steeds een groter gedeelte van de private woningen voor de gemeenschap voorzien. Muren werden uitgebroken en het doopsel werd in een aparte kamer toegediend. Dit moet ongetwijfeld ook invloed hebben gehad op de identiteit van de plaats van samenkomst. De gemeente kreeg langzamerhand, gesteund door giften, een eigen huis. Zij het dat het huis hoogstwaarschijnlijk nog eigendom bleef van een bepaalde persoon. De huiskerk was ontstaan. De christenen kwamen niet meer samen in ‘een of ander huis’ maar op een bepaalde plaats die voor deze samenkomst was ingericht. [151]

 

Archeologen hebben op verschillende plaatsen restanten van deze huiskerken gevonden. De bekendste site is ongetwijfeld Doura Europos in het huidige Syrië aan de oever van de Eufraat.[152] De oorspronkelijke woning dateert van rond 200 en werd volgens de in de streek gebruikelijke vorm en grootte gebouwd. Rond 231 werd een muur weggehaald waardoor een ruimte ontstond die plaats kon bieden aan ongeveer vijftig personen. Andere ruimten kregen een functie als baptisterium of sacristie. Het is mogelijk dat de tweede grootste ruimte werd gebruikt als plaats waar de agapè, het vriendschapsmaal, werd gehouden of waar de catechumenen plaats namen.[153]

Ondanks de gewijzigde functie en de verbouwingen bleef het gebouw langs buiten het karakter van een gewone woning behouden. Niet ver van dit huis vinden we overigens de restanten van een gelijkaardige woning die werd omgebouwd tot een synagoge.

Een ander voorbeeld is het huis van Petrus in Kafarnaum, waar Jezus de schoonmoeder van Petrus genas en waarschijnlijk ook verbleef.[154] De situatie hier is bijgevolg ook duidelijk anders dan in Doura Europos. Het huis van Petrus kreeg door het verblijf van Jezus voor de eerste christenen reeds vroeg een belangrijke betekenis wat leidde tot de ontwikkeling van een bedevaartsplaats. Maar ook hier in Kafarnaum bleef de woning grotendeels bewaard en werd er enkel een muur uitgebroken om een grotere ruimte te creëren. Waarschijnlijk gebeurde deze eerste verbouwing nog tijdens de 1e eeuw. Pas in de 5e eeuw verrees er op de site een achthoekige kerk.[155]

Ook in het Westen bestonden er huiskerken. In het begin van de vierde eeuw bestonden er in Rome vijfentwintig huiskerken.[156] Bijzonder is dat deze locaties nog steeds een liturgische functie hebben. In de eerste eeuwen na de aanvaarding van het christendom door Constantijn heeft men op deze locaties titelkerken gebouwd. De term titulus refereert naar het eigenaarschap van de woning die op deze plaats stond en waar de christenen in samenkwamen. Archeologisch onderzoek heeft dit voor verschillende kerken bevestigd. Deze titelkerken zijn de eerste parochiekerken van Rome.[157]

Ook in Kent werd een Romeinse villa opgegraven die ingericht was voor een christelijke liturgie. Deze villa verloor waarschijnlijk haar woonfunctie in 380. Het gedeelte dat voor de christelijke eredienst werd gebruikt bleef nog een twintig jaren in gebruik.[158] Het huiskerk-type bestond niet enkel in de eerste eeuwen, op tal van plaatsen waar een kleine christelijke gemeenschap bestond die vaak te lijden had onder de politieke situatie is men in woningen van particulieren blijven samenkomen. Deze woningen werden soms, ook aangepast voor de functie die zij vervulden voor de christelijke gemeenschap. De gebouwen dienden dan ook zeker niet alleen voor de eucharistie. Catechese, diaconie, studie, administratie, en tal van andere aspecten vonden hun onderdak in de huiskerk. Turner merkt op dat deze huiskerken de voorlopers waren van de gemeenschapscentra zoals we die uit de recente kerkbouw kennen.[159]

 

3.2. De verschillende functies van de huiskerk

 

Naarmate de gemeenschap groter werd kreeg de huiskerk verschillende functies waarvan sommige een duidelijk seculier karakter hadden. De huiskerk bleef in de eerste plaats het huis van samenkomst van een gemeenschap, meer dan dat zij de verblijfplaats van God was. De gemeenschap kwam er samen om liturgie te vieren en voor het gemeenschapsmaal, of voor andere bijeenkomsten. Daarnaast bood zij onderdak aan de voorgangers en werd zij tevens gebruikt voor catechese. Turner spreekt voorts van haar functie als bibliotheek, als plaats waar relieken werden ondergebracht, als school of als opvangplaats voor zieken en armen.[160]

 

De huiskerk was een gebouw dat ten dienste stond van de christelijke gemeenschap. In de beginfase van het christendom kwam de gemeenschap samen in een of ander huis, later werden de woningen heringericht voor de liturgie, de buitenzijde en het basisconcept bleven echter gelijk aan het traditionele woonstconcept. In de eeuwen na Constantijn werden de meeste huiskerken vervangen door de kerkgebouwen, gebouwen die geconstrueerd werden voor God en voor de liturgie. Het oorspronkelijk concept van plaats van samenkomst verdween zo goed als geheel.

 

3.3. De erkenning van het christendom en de invloed op de kerkbouw

 

De erkenning van het christendom door keizer Constantijn in 313 en de verdere ontwikkeling tot staatsgodsdienst hebben een enorme invloed gehad op het denken over de plaats van de Kerk in de samenleving, de verhouding tussen het individu en de gemeenschap, de verhouding tussen de wereld en God. Deze veranderingen in het denken zijn vanzelfsprekend ook vertaald in de kunst en de architectuur. De erkenning gaf de Kerk ook nieuwe materiële mogelijkheden die tot dan toe buiten haar bereik waren gebleven. Zo konden christenen publiek hun eredienst uitoefenen en hun plaatsen van samenkomst duidelijk markeren ten opzichte van de omgeving. Bovendien kreeg de Kerk meer financiële mogelijkheden, onder andere door tal van schenkingen vanwege de keizer en diens omgeving. De bouwheren en hun architecten konden ook gebruik maken van elementen die zij uit een niet-christelijke architectuurtaal kenden.

De keizerlijke basilica’s en de liturgie die erin werd gevierd, zijn waarschijnlijk de meest duidelijke uitingen van deze ommekeer. Het concept van de basilica bestond reeds geruime tijd. Binnen dit basisconcept waren tal van variaties mogelijk naargelang de functie die het bouwwerk vervulde. Zo deden basilica’s dienst als overdekte marktplaats, audiëntieruimte, rechtszaal, badhuis enz.[161] De vieringen die de christenen binnen een basilica hielden konden onmogelijk van dezelfde aard zijn als deze die zij in de huiskerken hielden. Elementen uit de keizerlijke ceremoniën werden geïntegreerd in de liturgie.

De wijziging van de status van de Kerk in de Romeinse samenleving heeft invloed gehad op de architectuur, maar de architectuur op haar beurt ook op het theologisch denken. Het kerkgebouw groeide meer en meer weg van het oorspronkelijke idee dat God niet in een gebouw te vatten was, of dat God geen offeraltaren nodig had. De idee dat Christus overal aanwezig was waar twee of drie in Zijn Naam samen waren[162], … verdween, althans in het denken over kerkgebouwen, naar de achtergrond.

 

Tot slot willen we nog twee aspecten onder de aandacht brengen die een belangrijke invloed op de identiteit van een kerkgebouw hebben gehad: de relatie tussen graf en gebouw, alsook de invloed vanuit de niet-christelijke tempelbouw.

Begraafplaatsen zijn altijd en overal bijzondere locaties geweest. Het zijn plaatsen waar de mens herinnerd wordt aan zijn mens-zijn, het zijn plaatsen die op deze manier ook een bijzondere religieuze betekenis in zich dragen. De plaats verbindt de mens met zijn toekomst, zijn doel. Dood en leven worden op een begraafplaats een.

De eerste christenen kwamen jaarlijks op de sterfdatum samen rond het graf van de overledene voor een gedachtenismaaltijd. Martelaren zijn steeds belangrijke personen geweest voor een gemeenschap en het is dan ook begrijpelijk dat op de sterfdatum van een martelaar niet enkel diens familie maar ook de gemeenschap naar het graf kwam. Vanaf de 3e eeuw ontstond er een vorm van verering van deze martelaars als voorsprekers en bemiddelaars tussen mens en God.[163] Wanneer de christenen hun geloof in het openbaar kunnen belijden zullen zij op of aan het graf van hun martelaren martyria oprichten. De jaarlijkse gedachtenismaaltijden werden vervangen door eucharistievieringen. Deze martyria zijn samen met de huiskerken de eerste christelijke bouwwerken.

De aantrekkingskracht van graven van heiligen bleef echter groeien zodat er naast de martyria monumentale hallen werden gebouwd die enerzijds gebruikt werden voor samenkomsten en gedachtenismaaltijden, maar anderzijds ook als begraafplaats. Een van deze basilica’s was deze op het graf van Petrus te Rome, de plaats waar de huidige Sint-Pietersbasiliek staat.[164] De christenen geloofden bij wijze van spreken dat de grond dicht bij heiligen en martelaren heiliger was.[165] In een latere fase evolueerden deze overdekte begraafplaatsen naar volwaardige kerkgebouwen en kregen zij vaste altaren. De relatie tussen altaar en martelaarsgraf op begraafplaatsen werd later overgenomen in alle kerkgebouwen: altaren moesten verbonden zijn met relieken van heiligen.

 

Daarenboven bleef men locaties ontdekken en erkennen van plaatsen die in relatie stonden met figuren en momenten uit het leven van Jezus, het Oude Testament of de vroegste kerkgeschiedenis.

Het verschil met de huiskerk is ontegensprekelijk. De plaats waar het kerkgebouw staat heeft aan belang gewonnen. Niet alleen de gemeenschap of het ritueel verbinden de gelovige met God, ook de plaats maakt de relatie reëler. Hiermee willen we niet ontkennen dat plaatsen als Golgotha of het graf van Jezus voor de leerlingen geen betekenis hadden, maar juist benadrukken dat volgens de geschreven bronnen het hoofdaccent niet plaatsgebonden was.

 

3.4. De functies van het kerkgebouw tot aan de Middeleeuwen

 

We bespraken reeds kort de verschillende functies die de huiskerk vervulde. Hier willen we de functies van de kerkgebouwen die ontstonden in de eeuwen na de huiskerken bespreken.

Voorafgaand moeten we opmerken dat er net zoals in de huiskerken ook bij de basilica’s naast de centrale cultushal ook aparte gebouwen en kamers werden voorzien voor andere functies als het toedienen van het doopsel, het onderdak verlenen aan de voorgangers of zelfs soms reizigers en ruimtes waar men armen kon opvangen en helpen.[166] Of zoals Davies het schrijft: het huis van God, Domus Dei, was maar een deel van het groter huis, Domus Ecclesiae.[167]

J.G. Davies deelt de secundaire functies op in ‘wonen en slapen’, ‘eten en drinken’, ‘dansen’, ‘verkoop van goederen’, ‘bijeenkomsten’, ‘rechtshandelingen’, ‘aankondigingen’, ‘opslagplaats’, ‘onderwijs en bibliotheek’.[168] We overlopen ze kort.

Net zoals gebruikelijk was in de Griekse en Romeinse tempels werden kerken gebruikt voor incubatie. Gelovigen hoopten door te overnachten in een kerkgebouw dat zij zouden genezen. Soms verbleef men verschillende dagen in het gebouw en ging het verblijf gepaard met baden. Verschillende teksten over wonderbaarlijke genezingen zijn tot op vandaag overgeleverd.[169] Men kende ook reeds een soort van kerkasiel. Dit gebruik werd eveneens overgenomen uit het heidendom. Het woord asiel gaat overigens terug op het Griekse woord άσυλον of asylon, dat verwees naar de onschendbare heilige plaats. Oorspronkelijk werd voornamelijk de altaarruimte, en in tweede instantie de gehele kerkruimte door het ius sanctuarii van de Romeinse overheid erkend als ‘heiligdom’[170]. C. Van De Wiel veronderstelt dat dit tot de wet van Theodosius I in 392 een gebruik en gewoonte was.[171] Omdat de kerkruimte aan heiligheid won en de aanwezigheid van asielzoekers niet meer als gepast werd ervaren, werd in 431 door Theodosius II de veilige zone uitgebreid tot het geheel van gebouwen die het kerkcomplex uitmaakten, inclusief de tuinen, pleinen en colonnades.[172] Ten derde konden ook reizigers of pelgrims onderdak krijgen in kerken, al hadden verschillende kerken hiervoor aparte accommodaties.

De agapè-maaltijd, die in de apostolische tijd een vast onderdeel van het christelijk vieren was, wordt een punt van betwisting in de tijd van de kerkvaders. Ambrosius van Milaan zou een van de belangrijkste tegenstanders worden, mede doordat ook Augustinus zijn visie door hem liet beïnvloeden. Canon XXVIII van de synode van Laodicea (ergens tussen 343-381) is overduidelijk:

 

“Het is niet toegestaan feesten van liefde, zoals ze worden genoemd, te houden in een huis van de Heer, of een kerk, noch is het toegestaan te eten of banken te plaatsen in het huis van de Heer.”[173]

 

Ondanks het feit dat vele agapè-maaltijden een nobel doel hadden, zoals het verstrekken van eten aan de armen[174], moeten zij vaak zijn uitgelopen op braspartijen. Niettegenstaande bleef op vele plaatsen de agapè-maaltijd of gelijkaardige feesten in gebruik.[175]

Kerken werden eveneens gebruikt voor verschillende soorten van bijeenkomsten. Zo werd er tijdens synodes en concilies meestal binnen het kerkgebouw vergaderd. Het kerkgebouw werd ook gebruikt voor verkiezingen van bisschoppen, of voor debatten over theologische kwesties. Niemand bleek aanstoot te nemen over het feit dat deze activiteiten binnen het kerkgebouw doorgingen.

Het geven van catechese en religieuze scholing vond ook plaats in kerken, martyria of baptisteria. We weten ook dat in 461 twee bibliotheken in het baptisterium van de Lateraanse basilica werden ingericht.[176] In Nola werden door Paulinus boeken ter beschikking gesteld in een van de apsi.[177]

Met het dansen in kerken was het anders gesteld. Het gebruik om op belangrijke feesten te dansen in kerken werd door verschillende bisschoppen en synodes verboden.[178] De verkoop van dranken en allerlei andere goederen onderging hetzelfde lot.

Het gebeurde dat kerken als opslagplaatsen gingen dienen voor waardevolle goederen, graan en dieren. Dit werd enkel bij uiterste noodzaak toegelaten, bijvoorbeeld ten tijden van oorlog of belegering. De kerkgebouwen waren immers meestal centraal gelegen en betrekkelijk stevige constructies. Uitzonderlijk werden ook dieren van reizigers in de kerk toegelaten. Maar ook hier gold dat het uit noodzaak moest zijn.

Doordat de bisschop jurisdictie bezat werd er ook recht gesproken in kerken, of toch zeker in het secretarium of de sacristie. Zoals we vandaag nog het gebruik van zweren op de Bijbel kennen, zo bestonden er ook gelijkaardige rituelen met de altaren of graven van heiligen. Het gebeurde ook dat documenten met een juridische waarde werden opgesteld en ondertekend op deze plaatsen. Kerken werden eveneens gebruikt om wetten en beslissingen van de Staat af te kondigen.

 

Uit deze opsomming van gebruiken die tijdens de patristische periode in het kerkgebouw plaats vonden, kunnen we verschillende elementen uit de perceptie van het kerkgebouw door de gelovigen afleiden. Hierbij moeten we opmerken dat niet alle gebruiken door de kerkelijke bestuurders werden aangemoedigd. Bij sommige gebruiken, bijvoorbeeld bij de dans of de agapè-maaltijd, kunnen we ook een verschuiving in acceptatie vaststellen doorheen de tijd. We willen ook nog eens onder aandacht brengen dat er een verschil is tussen de ruimte die voor de liturgie werd gebruikt en het complex waarin deze ruimte lag.

Het kerkgebouw was een gebouw van en voor de gelovige gemeenschap. De plaats had ongetwijfeld een bijzondere waarde. De kerk was zeker niet te vergelijken met het allerheiligste van een tempel, al zijn er zeker gradaties in de sacraliteit aanwezig. We kunnen wel een sacraliserende evolutie vaststellen.

 

3.5. Het kerkgebouw en de middeleeuwse samenleving

 

De sacraliserende tendens in de perceptie van het kerkgebouw aan het einde van de patristiek werd verder gezet tijdens de Middeleeuwen. Ook de indeling van het kerkgebouw aan de hand van graden van sacraliteit won aan belang. In de architectuur en de liturgie uitte zich dit in de materiële scheiding tussen het koor en het kerkschip. Er ontstonden twee aparte ruimten binnen hetzelfde gebouw.

Dit had vanzelfsprekend ook impact op het gebruik van het gebouw voor niet-liturgische activiteiten. We meldden reeds dat het kerkelijk beleid zich tegen verschillende van deze gebruiken had gekeerd, maar in tegenstelling van wat we intuïtief zouden denken, steeg het aantal niet-liturgische activiteiten in aantal en diversiteit. Tenminste dit was zo wat betreft het kerkschip. Het koor werd meer en meer een heilige plaats die gereserveerd moest worden voor God en de heilige liturgie.

Kerken werden nog steeds gebruikt voor incubatie, kerkasiel en als onderdak voor reizigers en pelgrims.[179] Het aantal devotie- en pelgrimsoorden bleef immers stijgen. Anderzijds werden belangrijke kerken steeds vaker voorzien van bijgebouwen waar men mensen kon opvangen. Hetzelfde merken we ook in de Middeleeuwse kloostercomplexen. Ook mensen die kerkasiel zochten dienden op vele plaatsen niet meer in de kerk te verblijven omdat de ‘veilige’ zone werd uitgebreid met de omgeving. Deze zone werd soms gemarkeerd met kruisen.[180]

J.G. Davies vond ook verschillende sporen terug die erop wijzen dat de agapè-maaltijden uitlopers hadden in de Middeleeuwen.[181] Zo gebeurde het dat er brood en bier werd verdeeld onder de armen bij begrafenissen of jaargetijden. Een gebruik van in wijn gedrenkte stukjes cake die na de huwelijksinzegening aan het koppel en soms aan de aanwezigen werden gegeven, wordt door Davies in verband gebracht met de vroegchristelijke bruilofts-agapè; en ook de agapè bij het doopsel lijkt uitlopers te hebben. De bedeling van brood onder de armen kan ook uit de agapè-maaltijden zijn voortgevloeid. Voorts bestonden er tijdens de Middeleeuwen tal van parochiefeesten. Waarschijnlijk door gebrek aan een andere ruimte die voldoende groot was, vonden deze feesten, die meestal een goed doel dienden, plaats in het schip van de kerk. Deze gang van zaken kreeg niet de steun van de bisschoppen. Immers, zoals aartsbisschop Reynolds meende, “bepaalde zonen van gulzigheid en dronkenschap, wiens god hun buik is, verorberen met Pasen haastig het Lichaam van de Heer, en zetten zich dan neer in de kerk zelf om te eten en te drinken alsof ze in een herberg zijn.”[182]

Bisschoppen en synodes hebben ook gereageerd tegen het dansen in kerken. Toch bleef het gebruik bestaan, niet enkel tijdens volksfeesten, maar ook binnen de liturgie.[183] Een dans die waarschijnlijk in de 8ste eeuw ontstond en vandaag nog steeds jaarlijks door achtduizend mensen wordt gedanst, is de processie van Echternach.[184] Tot 1794 werd er op de dinsdag na Pinksteren, oorspronkelijk ook de dag dat de processie te Echternach rond ging, eveneens gedanst in de Sint-Lambertuskerk te Luik.[185]

Een nieuw fenomeen in de Middeleeuwen is het spelen van ‘spelletjes’ binnen de kerk en zelfs binnen de liturgie. Dit kon gaan van het maken van grapjes, iets wat overigens tot nog vrij recent gebruikelijk was tijdens de vieringen op Laetare-zondag[186], tot heuse balspelen. Ook het luiden van klokken kon deel uitmaken van deze, voor ons misschien wel bevreemdende gebruiken.[187]

Eveneens waarschijnlijk nieuw in de Middeleeuwen was het spelen van theaterstukjes binnen het kerkgebouw en soms ook tijdens de liturgie. Dit gebruik kende een lange traditie en was wijdverspreid. Theater is net als dans ook een vorm van expressie en heeft bovendien de kracht toeschouwers op te nemen in de belangrijke en vaak mysterieuze gebeurtenissen uit het leven van Jezus en van de Kerk. Het gebeurde dat voorstellingen werden opgevoerd ten voordele van projecten. Ook tegen theater in de kerken hebben verschillende personen en synodes gereageerd. De godvruchtige bedoeling van de spelen kwam immers meer en meer in de schaduw van het vermakend karakter te staan. De schrijvers van het bekende Redentiner Österspiel (1464) zuiverde het toenmalige Paasspel om de essentie terug naar voor te brengen.[188]

In de Middeleeuwen gebeurde het ook dat allerlei goederen in de kerk werden verkocht. Belangrijke feesten van onder andere heiligen trokken immers massa’s volk naar de centra. Kooplieden lieten zo een kans natuurlijk niet aan zich voorbijgaan. Maar niet enkel zij werden er beter van, ook de parochies waren blij met de extra inkomsten uit standgeld. Vele veroordelingen volgden, maar zij waren niet allemaal even restrictief.[189]

Kerken bleven ook gebruikt worden als vergaderplaats en discussieruimte, dit zowel voor de Kerk als voor het lokaal burgerlijk bestuur. Ook het Engelse parlement kwam geruime tijd samen in een kerk. De middeleeuwse gilden gebruikten de kerk, waar zij vaak ook een eigen kapel of altaar hadden, eveneens voor vergaderingen en verkiezingen. Het gebeurde zelfs dat vergaderingen doorgingen tijdens de uren van de diensten.[190] De kerk bleef ook een bijzondere plaats van aantrek hebben op hen die een juridische handeling stelden. Rechtspraak gebeurde vaak nog in een kerk. Davies beschrijft als voorbeeld een proef die de beschuldigde moest ondergaan om het oordeel van God vast te kunnen stellen. Want zowel de beschuldigde als de getuigen hadden gezworen bij God voor het altaar dat zij de waarheid hadden gesproken. Als belangrijk centrum van een gemeenschap bleef de kerk ook de ideale plaats om belangrijke aankondigingen te doen.[191]

 

De kerk bleef in de Middeleeuwen nog steeds een van de weinige bouwconstructies die een groot volume en een serieuze weerstand tegen aanvallen van buitenaf hadden. Kerken bleven dan ook in gebruik als opslagplaats voor waardevolle dingen. Dit kon gaan van geld, documenten en graan tot objecten die voor de gemeenschap een bijzondere betekenis hadden. Zo waren er kerken met legendarische beenderen, meteoren en opgezette dieren.[192] Daarenboven werden tijdens de Middeleeuwen kerken vaak ook uitgebouwd als centra die ingeschakeld konden worden voor de defensie van een stad of dorp en vooral van de bewoners. In het gebouw waren de omwonenden relatief veilig en de kerktoren kreeg een functie als uitkijkpost en verdedigingstoren. De klokken konden dan weer worden gebruikt om de burgers te waarschuwen voor dreigend gevaar. Deze gevaren konden vijandige troepen zijn die naar de stad optrokken, maar ook een brand binnen de omwalling. Typisch voor deze functie zijn de kerktorens in Vlaanderen die eveneens als belfort dienst deden. Kerken werden dan ook referentiepunten voor hun omgeving.[193]

Waar in de patristiek de kerken met betrekking tot het onderwijs haast enkel voor catechese worden gebruikt, zullen er in de middeleeuwse kerk ook niet-religieuze lessen gegeven worden. Binnen de kerkelijke structuren ontplooit er zich een onderwijsnetwerk. Bij gebrek aan, of in afwachting van eigen accommodatie werd er les gegeven in het kerkgebouw.[194]

 

Het kerkgebouw werd in de Middeleeuwen voor veel meer dan de liturgie gebruikt. Net zoals in de periode van de kerkvaders stond het gebouw ten dienste van de gemeenschap. De gemeenschappen zelf zijn echter geëvolueerd. De mobiliteit nam sterk toe, heidenen of anders-gelovigen waren er op veel plaatsen niet meer, maar ook de drempel en vereisten om zich tot de gemeenschap te rekenen waren sterk afgenomen. De burgerlijke gemeenschap en de christelijke gemeenschap waren haast volledig met elkaar verweven geraakt. Het kerkgebouw werd een uitdrukking van deze verwevenheid. Hierbij dienen we nogmaals op te merken dat dit ook werd bevorderd door het feit dat kerkgebouwen tot de weinige grote en stenen gebouwen behoorden. Een functie die Davies niet vernoemt, maar die voor de kerken in stedelijke context niet onbelangrijk was, is de functie van statussymbool. De kerk was niet enkel een symbool voor een stad, maar moest door haar grootsheid en uitmonstering ook een expressie zijn van de status, rijkdom en macht van de stad.

 

3.6. Kerkgebouwen na de Middeleeuwen

 

In strenge protestantse milieus had een kerkgebouw geen enkele “heilige” waarde. Een kerk was voor hen louter een liturgische ruimte waar de verkondiging van het Woord centraal stond. Vanuit de centrale plaats van de verkondiging werden kerken sterk functionalistisch ingericht en gebruikt. In een eerste fase gingen zij Rooms-katholieke kerken herinrichten, later ging men ook nieuwe kerken bouwen.

In de contrareformatie werd de sacraliteit van het kerkgebouw dan weer sterk benadrukt. Kerken wilden de bezoekers een voorproefje geven van de hemel en werden mede daarom rijkelijk uitgemonsterd. Dit werd ook in de hand gewerkt door het vandalisme en de plundering van de beeldenstorm. Vele kerken dienden opnieuw beelden, liturgisch vaatwerk, gewaden, enz. aan te schaffen.

We dienen echter ook te vermelden dat naast liturgisch-theologische redenen een andere factor, de esthetische waarde, even doorslaggevend was in de selectie van voorwerpen of bij herinrichtingen. Protestantse kerken vertonen soms verrassend veel barokkenmerken en in katholieke kerken treft men evenzeer sobere witgekalkte interieurs aan.

Wat betreft de niet-liturgische activiteiten die, zoals we met J.G. Davies reeds aantoonden, veelvuldig voorkwamen in de Middeleeuwen stellen we vast dat ze zowel aan protestantse als aan katholieke zijde verder werden bestreden. Op vele plaatsen hebben oude tradities nog lang voortbestaan. Soms zelfs bestaan ze vandaag nog steeds.

Het was echter niet enkel door de beleidsopties van de Kerk dat nevenfuncties verdwenen. Veel had ook te maken met externe verschuivingen en innovaties. Zo bleek het kerkasiel veel van haar belang verloren te hebben door de ontwikkeling van het rechtssysteem. Ook incubatie treffen we steeds minder aan door de ontwikkeling van de moderne geneeskunde. Daarbij kwam nog eens dat de reformatie kritisch was over heiligenverering. Zieken bleven nog naar heilige oorden komen maar vonden een comfortabel onderdak in gasthuizen. Niettegenstaande blijven kerken tot op de dag van vandaag onderdak bieden aan mensen in nood of pelgrims. Ook het kerkasiel blijft betrekkelijk vaak voorkomen, ook al is het vanuit het recht gezien zinloos.[195]

De agapè-traditie heeft eveneens haar uitlopers tot op vandaag. Zowel bij doopsels, huwelijken en begrafenissen worden vandaag nog steeds maaltijden gebruikt. Maar ook hier stellen we vast dat de locatie zelden nog de kerkruimte is.

Dansen in een kerk tijdens of na een liturgie is uit onze traditie zo goed als volledig verdwenen. Beweging blijft expressief, denken we maar aan knielen of staan, maar dansbewegingen in de liturgie worden vandaag al snel als exotisch ervaren. Toch betekende dans en performance niet steeds een aanvulling of verdieping van de liturgie. In 1608 gaf een Engelse acrobaat het beste van zichzelf in de Bagynhogg-kerk te Leyden.[196] Op het Feest van de Onschuldige Kinderen, traditioneel een dag waarop meer kon dan anders, mochten de kinderen van Exton (Rutlandshire) aan het begin van de 19de eeuw in de kerk spelen. Het concilie van Compostella (1565) sprak zich uit over theater in de kerk. Dit kon volgens de concilievaders enkel vóór of na een viering en dan nog enkel met verlof van de bisschop.[197] Waar theater van de kerk naar de schouwburg verhuisde, werden kerken sinds de 18de eeuw wel steeds vaker voor muziekuitvoeringen gebruikt.[198]

 

De verkoop van goederen werd eveneens steeds strenger aan banden gelegd. Men is wel toleranter geweest wanneer het de verkoop van devotionalia betrof.[199]

Kerken worden vandaag nog steeds gebruikt voor concilies of synodes, maar profane vergaderingen vonden steeds vaker in andere gebouwen plaats. Vandaag worden regelmatig theologische lezingen of conferenties gegeven in kerkgebouwen. Maar ook hiertegen heeft men gereageerd. Anderzijds werden zeker tot in de eerste helft van de 19e eeuw, ook beslissingen van de burgerlijke overheden afgekondigd in kerken. Rechtspreken in kerken werd onder andere door de synode van Napels (1565) aan banden gelegd, tenminste wanneer het seculiere rechtspraak betrof.[200]

Dat kerken nog steeds ten dienste stonden van de gemeenschap merken we uit het opslaan van gemeenschapsgoederen in de kerken. Dit gebeurde in Engeland bijvoorbeeld met de apparatuur van de brandweer, vallen voor dieren, en zelfs wapens. Kerken werden ook nog steeds gebruikt voor bijzondere voorwerpen aan de lokale bevolking te tonen.[201]

Tot slot dienen we te vermelden dat, sinds opvoeding en educatie aan belang won, in veel kerken onderwijs werd gegeven. Dit kon gaan van catechese tot algemene vakken. In 1842 werd er bijvoorbeeld nog les gegeven in het koor van Long Stanton, Cambridge. De toenmalige leerkracht gebruikte bijvoorbeeld het altaar als tafel.[202] Parochies beschikten vaak ook over een bibliotheek. Zolang de burgerlijke overheid geen bibliotheek had, werd de parochiebibliotheek vaak in een kerk geplaatst.[203]

 

We kunnen vaststellen dat het kerkgebouw na de Middeleeuwen aan multifunctionaliteit heeft moeten inboeten. De oorzaken hiervan waren niet enkel de kerkelijke restricties maar ook de ontwikkeling van de steden en het optrekken van nieuwe gebouwen die specifieke functies gingen vervullen. We denken bijvoorbeeld aan stadhuizen, theaters, rechtszalen, parochiezalen, enz. De kerk was niet langer meer hét centrale gebouw voor de burgerlijke gemeenschap, het werd het gebouw van en voor de gelovige gemeenschap.

Toch bleven kerken nog lang sociale functies vervullen en werd het verplaatsen van activiteiten van een kerk naar bijvoorbeeld een stadhuis als een breuk met de traditie gezien. Daarenboven kregen kerken op crisismomenten extra functies toebedeeld, zoals deze van ziekenhuis tijdens epidemies, of als schuilplaats en stal tijdens stormen.

 

 

4. De identiteit van het kerkgebouw vandaag

 

4.1. De identiteit van het kerkgebouw in kerkelijke documenten

 

Ongetwijfeld is Sacrosanctum Concilium, of de Constitutie over de Heilige Liturgie van 4 december 1963 de belangrijkste tekst over liturgie van de 20ste eeuw.[204] Dit eerste decreet van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie benadrukt de actieve deelname van de gelovigen aan een gemeenschappelijke viering. De liturgie is met het concilie ingrijpend gewijzigd, al werd deze wijziging toen reeds geruime tijd en op vele plaatsten toegepast. Vandaag kunnen we ons amper voorstellen hoe een gewone zondagsviering er vóór het concilie moet hebben uitgezien. Het gebruik, de architectuur en de perceptie van het kerkgebouw hangen – bewust en onbewust – nauw samen met de vormen van liturgie die erin worden gevierd. In deze paragraaf gaan we op zoek naar de identiteit van het kerkgebouw in kerkelijke documenten. Sacrosanctum Concilium is ons vertrekpunt.

 

In nr. 123 lezen we dat kunst zich dienstbaar moet maken aan de heiligheid van de gebouwen en de riten. In nr. 124 schreven de concilievaders dat wanneer men kerken bouwt er nauwlettend voor gezorgd moet worden “dat zij geschikt zijn voor het voltrekken van de liturgische handelingen en een actief deelnemen van de gelovigen mogelijk maken.” Kerkgebouwen staan dus duidelijk ten dienste van de liturgie, maar ook als gebruiksvoorwerp dragen zij een bepaalde heiligheid in zich. Deze schijnbare dubbelzinnigheid typeert het ganse denken over kerkgebouwen.

Architecten krijgen vrijheden wat betreft de keuze van stijl en bouwmaterialen wanneer ze een kerk bouwen (nr. 122). De Kerk heeft zich wel altijd gezien als bevoegd om te bepalen “welke kunstwerken in overeenstemming waren met het geloof, de godsvrucht en de nauwgezet overgeleverde wetten …” (nr. 122). De actuele kunst krijgt alle vrijheid zolang zij zich dienstbaar maakt aan de heiligheid van de gebouwen en de riten.” (nr. 123) Het concilie reageert ook tegen de pracht en praal van de liturgische kunst: “ware schoonheid” moet primeren. (nr. 124).

Voor het overige spreekt het concilie zich niet uit over de identiteit van kerkgebouwen. Er wordt wel aandacht besteed aan herzieningen van riten en de herinrichting van de opstelling in de liturgische ruimte. Deze herinrichtingen, zoals het verplaatsen van het altaar, zullen massaal worden toegepast en hebben geleid tot wat wel eens de “tweede beeldenstorm” wordt genoemd.[205]

 

 

In 1977 verscheen een nieuwe Ordo dedicationis ecclesiae et altaris. De tekst kreeg in 1995 een officiële Nederlandse bewerking.[206] Het tweede hoofdstuk, de orde van dienst voor de wijding van een kerk, opent met drie punten over de aard en waardigheid van het kerkgebouw.[207] In het eerste punt wordt Christus de ware en volmaakte tempel genoemd en het heilige volk is de éne kerk en de tempel van God, waarin de Vader aanbeden wordt in Geest en waarheid.

 

“Terecht wordt echter van oudsher met ‘kerk’ ook het gebouw aangeduid, waarin de christelijke gemeenschap bijeenkomt om er het woord van God te beluisteren, samen te bidden, de sacramenten en de eucharistie te vieren.”[208]

 

In het tweede punt wordt het tekenkarakter van een kerk geduid:

 

“Aangezien het om een gebouw gaat dat iedereen kan zien, is het ook een bijzonder teken van de pelgrimerende kerk op aarde en tevens een beeld van de hemelse kerk.”

 

Voorts wordt de voorkeur uitgesproken het gebouw plechtig aan de Heer toe te wijzen wanneer het uitsluitend en blijvend bestemd wordt om er het volk Gods te verzamelen en er de eredienst te voltrekken.

Het derde punt benadrukt het volgen van de richtlijnen inzake de organisatie van de inrichting. Bovendien staat er dat het kerkgebouw

 

“uiteraard [...] moet geschikt zijn voor de liturgieviering, voornaam en smaakvol, zonder overbodige praal, een waarachtig symbool en teken van de bovenaardse werkelijkheid.”

 

 

Tegen catechismussen is reeds heel wat protest gerezen. Niettegenstaande werden in het zog van het concilie verschillende catechismussen uitgegeven. Wij gaan op zoek naar de identiteit van het kerkgebouw in de Nederlandstalige versie, de Katechismus van de Katholieke Kerk.[209]

Deel II van de Katechismus beschrijft het vieren van het Christusmysterie. De artikelen 1179 tot en met 1186 worden gegroepeerd onder de vraag: “Waar wordt er gevierd?” Het stuk opent met de beschrijving van de ganse wereld als heilig en de samenkomst van gelovigen als ‘levende stenen’ die de ‘geestelijke tempel’ bouwen. In artikel 1180 lezen we:

 

“Wanneer de uitoefening van de godsdienstvrijheid niet wordt belemmerd, trekken de christenen gebouwen op die bestemd zijn voor de goddelijke eredienst. Deze kerkgebouwen zijn niet enkel verzamelplaatsen, maar verwijzen naar de kerk die op deze plek leeft. Zij maken de verblijfplaats van God onder de mensen die in Christus verzoend en verenigd zijn, zichtbaar.”

 

Artikel 1181 vervolgt:

 

“Het huis van gebed, waarin de heilige eucharistie wordt gevierd en bewaard, waarin de gelovigen samenkomen en waarin de tegenwoordigheid van de Zoon van God, onze Verlosser, die voor ons op het altaar is geofferd, wordt vereerd tot hulp en troost van de gelovigen, moet er verzorgd uitzien en geschikt zijn voor het gebed en de heilige diensten”. De echtheid en de harmonie van de tekens maken dit “huis van God” tot wat het is. Zij moeten Christus, die in dit oord aanwezig is en handelt, zichtbaar maken.”

 

In de artikels 1182 tot en met 1185 worden de verschillende ‘tekens’ en hun verwijzend karakter geduid. Deze artikels zwijgen over het kerkgebouw op zich. Zij benadrukken eerder de zorg die we dienen te hebben voor de verschillende ‘tekens’, zoals het altaar, het tabernakel, de zetel van de bisschop of priester, de ambo, enz. Op het einde van de artikels lezen we wel dat de kerkruimte moet uitnodigen “tot ingetogenheid en stil gebed, als verlengstuk en verinnerlijking van het grote gebed dat de eucharistie is” (art. 1185). In het deel over “het christelijke gebed” lezen we overigens in artikel 2691 dat de kerk “voor de parochiegemeenschap de eigenlijke plaats van het liturgisch gebed” is.

 

Het laatste artikel, artikel 1186, vult de betekenis van het kerkgebouw fundamenteel aan:

 

“Tenslotte heeft het kerkgebouw een eschatologische betekenis. Om in het huis van God binnen te treden, moet men over een drempel heen, symbool van de overgang van de wereld die gewond is door de zonde, naar de wereld van het nieuwe leven, waartoe alle mensen geroepen zijn. Het kerkgebouw is het symbool van het vaderlijke huis, waarnaar het Volk van God onderweg is en waar de Vader “alle tranen van hun ogen zal afwissen” (apok. 21, 4). Daarom is de kerk ook het huis van alle kinderen van God, wijd open en gastvrij.”

 

De Katechismus van de Katholieke Kerk benadrukt het verwijzend karakter van het kerkgebouw. Nergens spreekt zij over de heiligheid van het gebouw. Sacrosanctum Concilium spreekt daarentegen wel over de heiligheid van gebouwen.

 

In 2000 verscheen een nieuwe versie van de Algemene Instructie van het Romeins Missaal.[210] Met betrekking tot de liturgische ruimte schenkt deze tekst voornamelijk aandacht aan de plaats en vorm van het liturgisch meubilair. Kerken dienen, net als alle liturgische voorwerpen, ‘waardig en mooi’ te zijn. Zij moeten eveneens in staat zijn ‘de bovennatuurlijke werkelijkheden te betekenen en te symboliseren’ (nr. 288). Hun decoratie dient ‘een verheven eenvoud’ uit te stralen, eerder dan een ‘pompeuse luxe’ (nr. 292). Interessant voor ons is artikel 293:

 

“Om aan de noden van de tijd te beantwoorden, vereist de organisatie van de kerk en haar nevenruimten dat deze niet enkel voorzien in wat de viering van de sacrale handeling onmiddellijk aangaat, maar ook dat zij voorzien in alles wat bijdraagt tot de gepaste voorzieningen voor gelovigen, zoals men de gewoonte heeft ze te voorzien op plaatsen waar samenkomsten plaatsgrijpen.”[211]

 

4.2. De fundamentele spanning tussen Domus Dei en Domus Ecclesiae

 

De sacrale identiteit van een kerk is vanuit theologisch oogpunt het meest fundamentele discussiepunt over de identiteit van het kerkgebouw. Bovendien hangt de sacraliteit van het kerkgebouw nauw samen met ecclesiologische opvattingen. Traditioneel onderscheidt men twee denkpistes: ofwel beschouwt men een kerkgebouw als Domus Dei, of huis van God; ofwel beschouwt men haar als Domus Ecclesiae, of huis van de Kerkgemeenschap.

 

a.) Domus Ecclesiae

 

Het Domus Ecclesiae-type bij uitstek is de huiskerk. Het huis waar christenen samenkwamen om elkaar te ontmoeten en het brood te breken. Theologisch steunt deze visie op het idee dat God aanwezig is in de gemeenschap van christenen, en niet op een bepaalde plaats. Christenen komen samen om Kerk te vormen en God in de gemeenschap en in alle leden aanwezig te stellen. Dit kan op iedere plaats gebeuren. Een ruimte die getypeerd wordt door het Domus Ecclesiae-denken vervult in de eerste plaats een functie van onthaal. Zij is zo opgevat dat alles in het teken staat van de samenkomst van de gemeenschap en Christus die in deze samenkomst aanwezig wordt gesteld. Wanneer men een kerkgebouw opvat als een Domus Ecclesiae, dan is – enigszins ongenuanceerd gesteld – de kerk enkel van sacraliteit vervult wanneer er een gemeenschap rond Christus in samen is.

 

b.) Domus Dei

 

Men kan een kerk ook beschouwen als een plaats waar God huist, waar God werkelijk aanwezig is in het gebouw. De vergelijking met de tempels uit de oudheid ligt voor de hand. De plaats, de ruimte en het gebouw zelf dragen een bepaalde heiligheid in zich. Uit de geschiedenis van de kerkbouw kunnen we afleiden dat waarschijnlijk de huiskerken niet onder dit type vielen. De verschillende nevenfuncties die kerkgebouwen vervulden in de latere eeuwen blijken ook geen exponenten van een Domus Dei-visie te zijn. Uit het historisch overzicht bleek eerder dat de sacraliteit van het kerkgebouw pas in de laatste eeuwen op de voorgrond kwam en veilig werd gesteld.

Anderzijds mogen we wel veronderstellen dat de basis van de sacraliteit van de ruimte gelegd werd in het bouwen van gebouwen die specifiek voor de eredienst dienden. H.W. Turner beschouwt de bijdrage van keizer Constantijn hierin als fundamenteel. De koppeling van de ruimte voor de goddelijke eredienst aan de keizerlijke en openbare cultus hebben de ontwikkeling van het Domus Dei-type in de hand gewerkt. Toch werd pas toen het woord ecclesiae ook voor het gebouw van samenkomst gebruikt. Turner merkt dan ook enige dualiteit op: de grote kerken uit de 4de eeuw bleven functioneren als Domus Ecclessiae maar werden eveneens bepaald door hun sacraliteit als Domus Dei.[212]

Zeker sinds de 4de eeuw zou de kerkbouw, aldus Turner, getypeerd worden door haar Domus Dei-karakter. Deze voorkeur kan gerelateerd worden aan het ontdekken, bezoeken en vereren van heilige plaatsen en voorwerpen. Het heilige land en de heilige stad, Jeruzalem, werden massaal bezocht door pelgrims die op zoek gingen naar de plaatsen en voorwerpen die verbonden konden worden met Jezus. Later werden ook de plaatsen die gerelateerd konden worden aan het oude testament, de apostelen en de eerste kerkgemeenschappen, mee opgenomen in pelgrimstochten. Op al deze plaatsen hadden mensen het gevoel van Gods aanwezigheid. De pelgrims bezochten de kerken niet omwille van de samenkomst van de Kerkgemeenschap maar omwille van de tastbare aanwezigheid van God. Bij een bezoek aan deze plaatsen voelden mensen zich geheiligd. Toch bewerkt de aanwezigheid van vele gelovigen dit gevoel ongetwijfeld ook. Dit blijft tot op de dag van vandaag zo.[213]

Vele van deze heilige plaatsen groeiden uit tot pelgrimscomplexen met grote basilica’s en rotondes. Ook kerken op andere plaatsen, waar geen onmiddellijk verband kon gelegd worden met belangrijke gebeurtenissen, werden door pelgrims voorzien van relieken. Kerkelijke en burgerlijke bestuurders gingen bovendien op zoek naar relieken voor hun stad of bisdom. Deze relieken werden ondergebracht in kerken en kapellen en bepaalden op lange termijn mee de identiteit die kerkgebouwen typeerde.

Eeuwenlang zou de grootsheid en de uitmonstering van kerken hun karakter als huis van God benadrukken. Kerken waren ontmoetingsplaatsen tussen mens en God en waren, aldus Turner, getekend door de menselijke aspiraties naar goddelijkheid.[214] De rationaliteit van geometrische vormen en getallensymboliek, die we voornamelijk in de Renaissance en de Verlichting aantreffen, zijn hiervan een duidelijk voorbeeld. Zij typeren een bijzondere vorm van aanwezigheid van het goddelijke.[215] De gotiek creëerde daarenboven, door haar ranke lijnen, die recht naar de hemel wezen, ruimten die de indruk gaven, in tegenstelling tot de zware pompeuse gebouwen van de Romeinse tempelbouw, minder gebonden te zijn aan de aarde.[216]

Binnen de protestantse traditie heeft men terug aandacht geschonken aan het Domus Ecclesiae-denken. Maar met de ontwikkeling van het auditoriumtype namen zij er ook afstand van. De focus in de liturgie lag niet meer op het samenkomen rond de tafel en het woord. De protestantse traditie is er dan ook niet in geslaagd een volwaardig alternatief te vinden voor de Domus Dei.[217]

 

c.) Domus Dei et Ecclesiae

 

We hebben meermaals naar Harold W. Turner verwezen. Zijn stelling is overduidelijk: het ware type van kerkbouw is dat van de Domus Ecclesiae. 366 pagina’s lang voert hij een pleidooi voor dit type. Reeds vanaf de eerste pagina’s laat hij zijn voorkeur kennen. J.G. Davies toont met zijn historische studie aan dat kerken tot laat in de Middeleeuwen vele gemeenschapsfuncties vervulden. Beide stellingen lijken tegenover elkaar te staan.

De vraag is dan ook of de opsplitsing tussen Domus Dei en Domus Ecclesiae niet te kunstmatig is. Is niet ieder kerkgebouw een huis van God én van de gemeenschap rondom Hem? Christenen zijn het er vandaag ook over eens God niet is op te sluiten in een bepaalde plaats. God is aanwezig in de gehele werkelijkheid. De werkelijkheid is Domus Dei, maar ook iedere mens is dat. Anderzijds zijn meer en meer christenen ervan overtuigd dat de gemeenschap zich niet beperkt tot de samenkomst in een kerkgebouw. Gemeenschap vorm je altijd en overal.

Niettegenstaande hebben christenen ook nood aan een ‘huis’. J. Lamberts ziet een kerk in de toekomst als:

 

“‘een huis van God voor het volk van God’: een huis dat als een vaste plek een herkenbare ruimte wordt waar wij als volk van God ons thuis voelen omdat zo veel dingen er spreken van God die ons in een omvattende en bevrijdende liefde samenbrengt, waar de vertrouwde verhalen van onze heilsgeschiedenis steeds nieuw opklinken, waar wij leed en vreugde mogen uitspreken, waar wij in lovende dankbaarheid de maaltijd van de Heer houden, van waaruit wij in dienstbaarheid naar medemensen gaan, en waar we steeds opnieuw terugkeren tot onszelf en de tot elkaar.”[218]

 

4.3. De perceptie van een kerkgebouw: een sociologische studie

 

We hebben weinig onderzoeken gevonden die op zoek gingen naar hoe de gewone mens in de straat een kerkgebouw percipieert. Meestal zijn het ofwel theologen, ofwel architecten die schrijven over de betekenis van een kerkgebouw.

Het sociologisch onderzoek te Charleroi, onder leiding van Jean-Émile Charlier, Frédéric Moens en Sébastien Nahon is daarop een uitzondering. Zij gingen op zoek naar zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens. In wat volgt zullen we de kwalitatieve studie van dichterbij bekijken.[219]

 

Het onderzoek bestond uit drie elementen. Ten eerste namen de onderzoekers 415 enquêtes af van mensen op straat, in de zichtbare nabijheid van een kerkgebouw. In een tweede deelonderzoek ging men aan het kerkportaal staan. Aan sommige kerken kwamen omwonenden kijken wat er aan de hand was, bij andere gebeurde dit helemaal niet. Het derde deelonderzoek bestond uit 119 uitgebreide interviews met priesters, politici, en mensen met een sociaal-cultureel engagement.[220]

De resultaten bevestigen dat door de secularisatie het religieuze naar het private is verschoven. De religieuze overtuiging hoort niet thuis op het publieke forum. Op het publieke forum hoort enkel de actie thuis. De actie die bovendien de spiegel en de beproeving is van iemands overtuiging. Achterliggende motiveringen en overtuigingen zijn belangrijk maar behoren tot iemands intimiteit. Secularisatie heeft de religiositeit niet doen afnemen, ze heeft haar wel doen verbergen.

De wederzijdse relatie tussen Kerk en kerkgebouw wordt als niet exclusief gezien.[221] Zo speelt een kerkgebouw los van haar kerkelijke functie ook een rol binnen de sociale gemeenschap, en dit over generaties heen. De credibiliteit van de Kerk wordt dan weer afgewogen aan de hand van haar beschouwen van en handelen in de wereld. De aanwezigheid van de Kerk ligt dan ook niet (enkel) in de aanwezigheid van een kerkgebouw maar wel in het engagement dat de Kerk, als institutie en als verzameling van gelovigen, aangaat in de wereld.

Paradoxaal is dan ook het gevolg van deze evolutie voor de perceptie van een kerkgebouw. Vandaag is het kerkgebouw nog maar een van de weinige plaatsen geworden waar de religiositeit primair mag zijn. In zekere zin sluit de kerkruimte zich af van de werkelijkheid waar het economisch handelen vaak centraal staat. Door deze splitsing kan een kerk ook bron worden, een plaats waar men zich buiten het drukke leven kan herbronnen. Een plaats waar men meditatief en reflexief tot zichzelf kan komen, en in dialoog kan gaan met een bovennatuurlijke werkelijkheid. Het vrijblijvend karakter van de ruimte is hierbij niet onbelangrijk. Men apprecieert het niet wanneer de intimiteit van een persoonlijke overtuiging wordt geschonden. De ruimte moet dan ook open staan voor iedereen, wat ook diens keuze mag zijn.

Kerken in het centrum van Charleroi die tijdens de week geopend zijn kennen dan ook een regelmatige in- en uitloop van bezoekers. Het aantal bezoekers doorheen de week benadert het aantal aanwezigen tijdens de weekendvieringen. De bezoekers tijdens de gewone openingsuren hebben de meest diverse overtuigingen. Zij zien de kerken als ‘havens van vrede’ en vinden het niet meer dan normaal dat zij er binnen gaan.

De onderzoekers confronteerden de geïnterviewden ook met het argument van de hoge kostprijs van het onderhoud. Dit argument bleek echter minder relevant te zijn, velen verwezen immers naar andere dure uitgaven die, in zekere zin althans, nutteloos waren. Het behoud en onderhoud van kerkgebouwen is dan ook meer afhankelijk van een politieke keuze dan van een louter economische optie.[222]

Opvallend is dat buiten enkele priesters niemand een sluiting van kerkgebouwen wenst. De verantwoordelijkheid dragen voor een sluiting wenst niemand. Die enkele priesters hopen dat door een reorganisatie er ook een opleving kan komen van de gemeenschap waaraan zij werken. De anderen zien het sluiten van een kerkgebouw als een breuk, een afsnijden van het eigen verleden. Immers velen zijn gedoopt of huwden in een kerk, net als hun ouders en grootouders. Men is er bovendien van overtuigd dat een kerk belangrijk is voor zij die er regelmatig komen. De onderzoekers besluiten dan ook dat een kerk door iedereen als een sacrale plaats wordt ervaren.[223]

Tot slot willen we hier nog enkele interessante gegevens uit het kwalitatief onderzoek opnemen. Kerken in stadsdelen die voornamelijk voor administratieve en winkelfuncties worden gebruikt, en waar weinig mensen wonen, worden doorlopend bezocht. De relaties in het stadsdeel zijn betrekkelijk onpersoonlijk en daarom is er ook minder sociale controle. Dit kan een positief effect hebben op de doordeweekse kerkgang: men heeft niet het gevoel in de gaten te worden gehouden, en hoeft zich ten overstaan van niemand te verantwoorden. De kerk is dan ook bij uitstek de plaats om even uit de drukke en zakelijke wereld te stappen.

Kerken in meer residentiële delen worden minder frequent bezocht doorheen de week. De relaties binnen deze stadsdelen zijn anders. Er is minder anonimiteit en relaties zijn ook duurzamer. De kerk is dan ook een plaats van samenkomst van de gemeenschap alsook waar gemeenschap kan gesticht worden. De onderzoekers merkten twee houdingen op. Ofwel was men sterk betrokken op het kerkgebouw, ofwel stond men er zeer onverschillig tegenover.

Voor de eerste groep is het kerkgebouw vaak hét symbool voor de wijk. De gemeenschap draagt dan ook zorg voor het gebouw, zowel voor het onderhoud als wat betreft de sociale controle. De gemeenschap zou zich uitdrukkelijk verzetten tegen een eventuele sluiting van de kerk. In Charleroi betrof dit een 20% van de kerken.

De andere groep van kerken, waar men eerder negatief tegenover staat, bedroeg 12,5% van het totale aantal kerken. In deze buurten heeft men kritiek op de inplanting van het gebouw en de vaak te beperkte functie ervan. Het kerkgebouw heeft er geen plaats ingenomen binnen het sociale netwerk.

De derde en grootste groep van kerken, in Charleroi 65%, zijn de kerken waar de omgeving onverschillig tegenover staat. Ook de kerken waarover in de buurt verschillende mensen zich positief, en andere zich weer negatief uitlieten werden in deze categorie geclassificeerd.[224]

 

 

5. Het kerkelijk recht over het kerkgebouw

 

Op 25 januari 1983 promulgeerde paus Johannes Paulus II de nieuwe uitgave van het Wetboek van Canoniek Recht.[225] Gelijktijdig met de aankondiging van een tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie had paus Johannes XIII reeds in 1959 de herziening van de codex aangekondigd. De 1752 canones zijn dan in principe ook een afspiegeling van de besluiten die de kerkvaders tijdens het concilie namen.

In wat volgt gaan we op zoek naar hoe het kerkgebouw gedefinieerd wordt in de codex, welke soorten ‘kerkgebouwen’ we kunnen onderscheiden en tot slot hoe we het kerkgebouw kunnen plaatsen binnen de bredere organisatorische structuur van de Kerk.

 

5.1. Wat is een kerkgebouw?

 

“Onder kerkgebouw wordt verstaan een gewijd gebouw bestemd voor de goddelijke eredienst, waartoe de gelovigen recht van toegang hebben om de goddelijke eredienst voornamelijk openbaar uit te oefenen.”

 

Dit vinden we terug in canon 1214. Deze canon situeert zich na enkele algemene bepalingen over gewijde plaatsen en als eerste van een reeks van negen canones over kerken. We ontleden deze definitie en verwijzen hierbij naar de respectievelijk betrokken canones.

 

a.) Het kerkgebouw is een gewijd gebouw …

 

Men kan een gebouw als gewijd beschouwen als zij door de bevoegde instantie tot de goddelijke eredienst werd bestemd en er daarenboven een dedicatie volgens de liturgische boeken plaats vond. Dedicatie is de ritus “waardoor de plaats, die bestemd is voor de vereniging van de christengemeenschap, teken wordt van de kerktempel van God.”[226] Dedicatie is niet hetzelfde als consecratie. Consecratie duidt immers meer op een persoonlijke verbintenis die wordt aangegaan. Niettegenstaande blijft er verwarring bestaan, mede doordat sommige voorwerpen dan weer geconsacreerd worden.[227] De term dedicatie is afkomstig uit het Romeinse recht. Zij stond voor de tussenkomst van de overheid, het plechtig uitspreken van de lex dedicationis door een magistraat, bij de toewijding van een onroerend goed aan een godheid. Door de lex dedicationis kreeg de plaats het statuut van gewijde plaats en werd zij van het profane onttrokken. Dedicatie en consecratie worden ook onderscheiden van benedictie. Ook door een zegening kan een plaats aan God worden toegewijd, maar dan is deze toewijding van tijdelijke aard. Voor Eijsink ligt het verschil in het feit dat men geen zalving met olie doet in een zegening.[228]

In canon 1217 §1 lezen we dat een nieuwe kerk na haar voltooiing zo spoedig mogelijk moet worden ingewijd of tenminste worden ingezegend. Dit kan in conflict lijken met de definitie-canon 1214 waarin staat dat iedere kerk een gewijd gebouw moet zijn. Waarschijnlijk ligt het verschil hierin dat canon 1214 spreekt van aedes sacra dat misschien iets te sterk werd vertaald in gewijd gebouw. Canon 1217 §2 bepaalt dat “kerken, vooral kathedralen en parochiekerken, dienen te worden ingewijd met een plechtige ritus.” Deze canon laat bijgevolg toe dat er uitzonderlijk geen plechtige ritus plaatsvindt. De dedicatie van een kerk dient te gebeuren door “de diocesane bisschop of aan hen die rechtens met hem gelijkgesteld worden”. Uitzonderlijk kan een priester worden aangesteld (canon 1206).[229]

 

b.) Een gewijd gebouw bestemd voor de goddelijke eredienst …

 

We gingen reeds in op de bestemmingsact, hier willen we verder ingaan op de functie van het kerkgebouw als gebouw voor de goddelijke eredienst.

In canon 1210, uit de algemene bepalingen inzake gewijde plaatsen, staat:

 

“In een gewijde plaats mag alleen toegelaten worden wat dienstig is voor de uitoefening of de bevordering van de eredienst, de vroomheid en de godsdienst, en is verboden wat niet in overeenstemming is met de heiligheid van de plaats. Wel kan de ordinaris in afzonderlijke gevallen een ander gebruik toestaan dat niet strijdig is met de heiligheid van de plaats.”

 

Van De Wiel wijst erop dat eredienst, vroomheid en godsdienst niet “in de restrictieve zin moeten worden verstaan”. De drie begrippen willen dan ook eerder de breedheid en veelzijdigheid van het christelijke benadrukken. Hij merkt ook op dat deze mogelijkheid niet bestond in de codex van 1917.[230] Anderzijds moeten we het verbod in canon 1210 wel interpreteren in het licht van de geschiedenis. Hiervoor verwijst Van De Wiel naar gebruiken die steeds verboden waren: aan- en verkoop, ook van godsdienstige voorwerpen of voor vrome doeleinden; zittingen van wereldlijke rechtbanken; profane theaterspelen; filmvoorstellingen van profane aard; vergaderingen van profane verenigingen; de tegenwoordigheid van dieren; wulpse en profane zang en muziek.[231]

Wanneer we echter naar het onderzoek van J.G. Davies met betrekking tot het seculier gebruik van kerkgebouwen doorheen de geschiedenis kijken, menen we dat bij de interpretatie van Van De Wiel enkele vragen mogen worden gesteld. Misschien interpreteert Van De Wiel de geschiedenis iets te eenvoudig. J.G. Davies toonde immers aan dat een kerk tal van andere profane functies had en dat verschillende functies volledig in het kerkelijk leven waren ingeburgerd. De bisschoppen hebben ongetwijfeld niet steeds deze functies als in strijd met de heiligheid van een gebouw gezien. Het kerkgebouw had een andere identiteit dan deze die ze pas vanaf de late Middeleeuwen is beginnen te dragen, en naar welke Van De Wiel, naar onze mening, in feite verwijst. De alomtegenwoordigheid van de profane functies, ook in de middeleeuwse kathedralen, laat blijken dat het leergezag en de hogere clerus er zeker niet altijd rouwig om was. Bovendien blijft de heiligheid van een kerk vanuit theologisch oogpunt iets dubbelzinnig.

De profane functies waren wel verboden in de codex van 1917 die vorm kreeg in de kerkelijke context en cultuur van de eeuwwisseling.

Ook Eijsink beschrijft duidelijk wat kan en wat niet:

 

“Het feit dat iedere kerk bestemd is voor de eredienst, sluit niet uit, dat zij ook, althans bij uitzondering gebruikt wordt voor andere doeleinden. De ordinaris kan in afzonderlijke gevallen een ander gebruik toestaan, dat niet strijdig is met de heiligheid van de plaats (canon 1210), bijvoorbeeld voor academische zittingen, conferenties over religieuze thema’s, concerten met gewijde of religieuze muziek, enz.; nooit echter voor doeleinden in strijd met de heiligheid van de plaats, zoals: bal, markt, verkopingen (zelfs niet met een goed doel: fancy fair), politieke bijeenkomsten, concerten met profane muziek enz.”[232]

 

Ook hier is het onduidelijk op basis van welke bronnen of argumentatie de distinctie wordt gemaakt. Bovendien maakt de concreetheid van de mogelijkheden niet duidelijk hoe de heiligheid van een plaats moet worden opgevat.

Canon 827 §3 stelt dat boeken en andere geschriften die vragen van godsdienst of zeden behandelen, niet in kerken of kapellen mogen worden tentoongesteld, verkocht of uitgereikt wanneer hun uitgave niet werd geaccepteerd of goedgekeurd door het bevoegd kerkelijk gezag.

Niet onbelangrijk is canon 1220 §1:

 

“Allen die het aangaat, dienen ervoor te zorgen dat in de kerken de netheid en de waardigheid behouden worden die bij het huis van God passen, en dat er van verwijderd gehouden wordt wat niet strookt met de heiligheid van de plaats.”

 

Van De Wiel besteedt haast geen aandacht aan deze canon. Niettegenstaande bevat zij een belangrijke opdracht naar alle belanghebbenden[233] om, inzake het bewaren van de heiligheid van het kerkgebouw, hun verantwoordelijkheid op te nemen. In deze canon, zo lijkt het ons, komt de relatie gemeenschap – kerkgebouw op een bijzondere manier tot uiting: de gemeenschap draagt zorg voor het gebouw, niet enkel wat betreft het onderhoud maar ook wat betreft de waardigheid.

 

c.) Een gebouw waartoe de gelovigen recht van toegang hebben om de goddelijke eredienst voornamelijk openbaar uit te oefenen

 

In canon 1221 wordt dit deel van de definitie verduidelijkt: “Tijdens de heilige vieringen dient de toegang tot de kerk vrij en kosteloos te zijn.” Entreegeld voor een liturgische viering is bijgevolg uit den boze, in de 19de eeuw gebeurde het wel in enkele bisdommen in de Verenigde Staten van Amerika. Het is anderzijds dan ook toegestaan om aan bezoekers en toeristen buiten de momenten dat er een viering plaatsvindt inkom te vragen. Dit leidt tot een conflict tussen de kerk als plaats voor gemeenschapsvieringen en de kerk als ruimte voor persoonlijke devotie en meditatie. Canon 1214 laat hiertoe meer mogelijkheden dan canon 1221. Eijsink verleent het recht op toegang prioriteit op het eventuele entreegeld dat gevraagd wordt buiten de uren van vieringen. Hij verwijst bovendien naar canon 937:

 

“Als er geen ernstige reden dit in de weg staat, dient de kerk waar de allerheiligste Eucharistie bewaard wordt, dagelijks tenminste enkele uren voor de gelovigen toegankelijk te zijn, opdat ze zich bij het allerheiligste Sacrament aan het gebed kunnen wijden.” [234]

 

We brengen hier nog twee andere aspecten naar voor die voor ons van belang zijn. De onttrekking aan de eredienst bespreken we uitgebreid in ons derde hoofdstuk.

 

a. Canon 1218 bepaalt dat iedere kerk een titel moet hebben. Dit kan slechts één titel zijn, eventueel wanneer verschillende heiligen samen in de heiligenkalender voorkomen kan de titel uit twee namen bestaan, bv. Petrus en Paulus.[235] Nadat de inwijding is voltrokken kan de titel niet meer wijzigen behalve wanneer er door de Heilige Stoel aan de diocesane bisschop hiervoor de uitdrukkelijke toestemming werd gegeven. Wanneer twee kerken worden samengevoegd tot één, dan mag zij ook maar één titel hebben. De kerk kan ook een patroon, of beschermheilige hebben.[236]

 

b. Het kerkelijk asielrecht komt niet meer voor in de Codex Iuris Canonici van 1983. Het was niet opportuun dit te behouden omdat de meeste concordaten tussen het Vaticaan en de respectievelijke landen dit niet meer toelieten. Wel zijn er in de codex nog resten van dit recht te vinden. Zo bepaalt canon 1213 dat het kerkelijk gezag op gewijde plaatsen haar bevoegdheden en taken vrij mag uitvoeren. Door de wijding op zich ontvangen kerken enige vorm van immuniteit.

We mogen overigens ook niet vergeten dat in de praktijk nog steeds vormen van dit asielrecht voorkomen, ook al zijn zij niet meer juridisch afdwingbaar. We denken hierbij aan de vele sans-papiers die onderdak vonden in kerken en kapellen, aan de Palestijnen die hun toevlucht zochten in de kerk van Betlehem, aan de gruwelijke beelden in kerken waar tijdens de genocide in Ruanda burgers in kerken waren gevlucht, tevergeefs. De vraag met betrekking tot het asielrecht is ongetwijfeld meer dan juridisch van aard.[237]

5.2. Soorten cultusgebouwen

 

Hieronder bespreken we kort de verschillende soorten van cultusgebouwen volgens het kerkelijk recht.

Een eerste categorie zijn de kerken.[238]

Parochiekerk: Een kerk van een parochie, die onder de verantwoordelijkheid van een pastoor valt, aldus Van De Wiel. Eijsink’s definitie verschilt hier enigszins van. Voor hem is het een kerk die bestemd is voor de gemeenschappelijke eredienst van een parochie en die in dienst staat van de pastorale zorg van een parochie.

Rectoraats- of bijkerk: Een kerk die geen parochie- of kapittelkerk is en die evenmin verbonden is met een religieuze gemeenschap of een sociëteit van apostolisch leven. Een rector draagt de pastorale verantwoordelijkheid (canon 556). De rector kan door de plaatselijke ordinaris de opdracht krijgen parochiale diensten in zijn kerk te celebreren (canon 560).

Kathedraal: Een kerk waar de cathedra van een bisschop staat. Verder onderscheid wordt gemaakt tussen patriarchale, primatiale, metropolitane en diocesane kathedralen. In missiegebieden kent men ook ecclesiae quasi-cathedrales van vicarissen of apostolische prefecten. Ook abdijkerken van territoriale prelaturen kunnen kathedraal worden.

Kapittelkerk: Een kerk aan welke een kapittel van priesters is verbonden. De titel bleef in België behouden, maar er zijn geen titulaire kanunniken meer. Dit kan ook een kathedraal zijn.

Conventuele of reguliere kerk: Een kerk van een abdij, priorij of convent die voor alle gelovigen openstaat.

Basiliek: Te onderscheiden in grote en kleine basilieken. Er zijn vijf grote basilieken te Rome: Sint-Jan Lateranen, Sint-Pieter, Sint-Paulus Buiten de Muren, Santa Maria Maggiore en Sint-Laurentius Buiten de Muren. Men noemt ze ook patriarchale basilieken omdat zij verwijzen naar de verschillende patriarchaten. In 1754 werd de kerk van de H. Franciscus te Assise verheven tot grote basiliek en in 1909 de in dezelfde stad staande Maria-ter-Engelen.

Kerken die een bijzondere plaats innemen als pelgrimsoord of spiritueel centrum kunnen ook tot basiliek verheven worden. Dit worden de kleine basilieken genoemd.[239]

 

Naast de kerken kunnen nog twee andere grote categorieën worden onderscheiden, met name de kapellen en de privé-kapellen.

Het belangrijkste onderscheid tussen een kerk en een kapel, aldus Van De Wiel, is dat een kerk voor alle gelovigen en een kapel in principe enkel maar voor een communiteit of een bepaalde groep van gelovigen bedoeld is.[240] In tegenstelling tot een kerk moet een kapel niet ingezegend zijn, het is enkel passend.[241] Het verschil tussen een kapel en een privé-kapel is dat deze laatste in principe niet toegankelijk is voor anderen dan voor wie ze is opgericht.[242] De bisschop beschikt over het privilege een eigen privé-kapel op te richten die de rechten van een kapel heeft (canon 1227). In een privé-kapel kan bijvoorbeeld zonder toelating van de ordinaris geen eucharistie worden gevierd (canon 1228), alsook geen Heilig Sacrament worden bewaard (canon 934 §1, 2°).[243]

Een uitzonderlijke categorie zijn de heiligdommen waarvan we de kerkrechtelijke bepalingen in canones 1230 tot en met 1234 terugvinden. Een kerk of een heilige plaats kan heiligdom worden genoemd wanneer zij vele pelgrims aantrekt. De plaatselijke ordinaris dient deze pelgrimstochten goedgekeurd te hebben. We spreken van nationaal heiligdom wanneer het erkend wordt door de bisschoppenconferentie, van internationaal heiligdom wanneer het erkend wordt door de Heilige Stoel.[244]

 

 

6. Typologieën van kerken

 

In wat volgt gaan we op zoek naar verschillende typologieën van kerken. Wanneer we spreken over het herbestemmen van een kerkgebouw dan betekent dit niet automatisch dat het gebouw zijn religieuze functie verliest. Er zijn verschillende mogelijke herbestemmingen denkbaar waarbij het gebouw, al dan niet in zijn geheel, nog steeds dienst doet als een soort van religieus centrum. Bovendien zijn deze typologieën interessant omdat een kerkgebouw zelfs na een grondige herinrichting nog steeds iets van het karakter van een religieus gebouw in zich zal dragen. Dit hoeft niet te zijn omdat bezoekers zich het gebouw herinneren als een gebouw voor de eredienst, immers op enkele uitzonderingen na werden deze gebouwen geconstrueerd met het oog op een religieuze functie. Het gebouw zal dan ook zowel door het grondplan, de overgebleven decoratieve elementen, de plaats waar het werd opgetrokken, alsook door zijn constructieve lijn, bij de bezoekers een religieuze connotatie oproepen.

Wanneer mogelijke nieuwe bestemmingen voor een kerk worden overwogen kan het dan ook interessant zijn het type mee in rekening te brengen. Bepaalde typologieën zullen bepaalde nieuwe functies beter kunnen integreren dan anderen.

Daarenboven is het niet uitgesloten dat kerken een gedeeltelijke herbestemming zullen krijgen waardoor er zich een wijziging van type voordoet.[245] Een verkenning van mogelijkheden is dan ook een verrijking voor het zoekproces en het uiteindelijke resultaat.

De typologieën die we zullen onderscheiden zijn gebaseerd op het onderzoek van Sander de Jonge.[246] Hij onderzocht bestaande typologieën met het doel om vanuit de traditie en de actualiteit tot enkele nieuwe types van kerkgebouwen te komen.

De indeling van de verschillende types wordt bepaald door hun relatie tot sacraliteit, expressie, functie en gebruik, en tot slot proportie. Wij voegen aan de lijst ook de types die S. de Jonge zelf ontwikkelde.

 

6.1. Kerken getypeerd door hun sacrale identiteit


We zijn reeds ingegaan op het verschil tussen Domus Dei en Domus Ecclesiae. Beide aspecten vonden hun uitdrukking in de kerkbouw. Sommige kerken zijn zo geconcipieerd dat zij de bezoekers onmiddellijk het gevoel geven het huis van God binnen te stappen. De architect beschikt over tal van mogelijkheden om dit gevoel op te wekken. Zo kan hij de verticaliteit benadrukken door in de hoogte te werken of door het gebouw van een koepel te voorzien. De lichtwerking kan ook een instrument zijn. Zo dragen kerken die naar het oosten gericht zijn niet enkel een bijzondere symboliek in zich, zij kunnen ook de opkomende zon, symbool voor het nieuwe leven, op een bijzondere manier integreren.

Wanneer het sacraal aspect in de samenkomst van de gemeenschap zelf wordt gelegd kunnen we spreken van een Domus Ecclesiae. Een gemeenschap heeft verschillende noden, en de architect kan hierop inspelen. Het creëren van een parochie-infrastructuur in of in de nabijheid van de kerkruimte is een van de mogelijkheden. Vaak wordt het centraal plaatsen van het liturgisch centrum ook als een element van dit type gezien. Doch, dit hoeft niet zo te zijn. Een centraal altaar kan juist de aanwezigheid van Christus in de ruimte benadrukken. Indien de architect de gemeenschap centraal wil stellen zal hij vanuit een totaalconcept de ruimte hiervoor moeten schikken. Vanzelfsprekend is de decoratie hier ook een belangrijk aspect van.[247]

 

6.2. Kerken getypeerd door hun architectonisch-expressieve identiteit

 

a.) vorm

 

Kerkgebouwen vinden we in velerlei vormen. Toch beantwoorden de meeste kerken aan een van de drie grote basistypes: de basilica, de centraalbouw en de kruisvorm. De basilicavorm werd overgenomen uit de Romeinse bouwkunst van de 4e eeuw en bestaat uit een langwerpige hal bestaande uit een middenschip en smallere zijschepen. Op het einde van de hal bevindt zich een uitsprong in de vorm van een halve cirkel. In de Romeinse tijd stond hier een beeld van de keizer. Mede dankzij keizer Constantijn werd de architectuur van de keizerlijke hallen ook toegepast op de christelijke kerken. Vaak werd er aan de christelijke basilica's een ommuurd voorhof toegevoegd.

De centraalbouw heeft als voorouders waarschijnlijk de Romeinse mausolea uit de derde en vierde eeuw. J.G. Turner vond de variaties die de Romeinen kenden terug in de baptisteria van de christenen.[248] Ook de eerste kerken die gebouwd werden op graven van heiligen of op bijzondere plaatsen uit de geschiedenis van het christendom hadden meestal een ronde vorm. Het circulaire grondplan, dat vaak bekroond werd met een koepel, gaf een bijzondere sacrale dimensie aan de plaats. Meer nog dan de klassieke tempel werden het plaatsen waar hemel en aarde elkaar ontmoette, waar dood en leven, sterven en verrijzen, nauw met elkaar verweven zijn.

De ontwikkeling van het grondplan van de kruiskerk is waarschijnlijk het meest duidelijk christelijk. Hét symbool van het christendom doordrenkt in deze kerken de volledige architectuur ten gronde. De plaats waar de kerk staat wordt een teken van de overwinning van Christus.[249]

Deze drie basisvormen worden meestal gecombineerd in kerkgebouwen, al dan niet door uitbreidingen en verbouwingen.

 

b.) traditie

 

Kerkgebouwen kunnen eveneens getypeerd worden door hun expressie van de christelijke bouwtraditie, of elementen hieruit. Zo zijn de neogotische kerken uitdrukkingen van een traditie die haar oorsprong vindt in de gotiek. De architecten gebruikten de elementen die zij als typerend voor de gotiek zagen. Juist deze elementen kwamen in de neogotische architectuur zeer expressief tot uitdrukking. Dit was overigens niet enkel het werk van de toenmalige architecten, ook de bouwheren stonden erop dat de nieuwe kerken een voortzetting waren van de gotische traditie die de meest geschikte traditie van en voor de christelijke gebouwen werd aanzien. De traditie lezen we niet enkel in de architectuur van het gebouw zelf. De opstelling van de liturgische centra binnen de ruimte zijn eveneens gebaseerd op tradities. De herinrichtingen die zijn gebeurd na het Tweede Vaticaans Concilie zijn duidelijke voorbeelden van een traditie die we bijna volledig in kaart kunnen brengen.

 

c.) diepere betekenis

 

Symboliek is essentieel voor een religie. We hebben reeds de betekenis geduid van een kerk met een grondplan in de vorm van een kruis, maar ook het ganse kerkconcept kan een bepaalde symboliek in zich dragen. Het is dan een expressie van een diepere betekenis. De Jonge selecteerde vijf voorbeelden van wat deze betekenis zou kunnen zijn.

Een kerk kan bijvoorbeeld een expressie zijn van een plaats waar een volk op weg samenkomt, een volk dat hier en nu leeft, maar een perspectief heeft dat niet gebonden is aan tijd en ruimte. Het kerkgebouw kan dan als een tent worden opgevat. Dit symbolisch effect kan gecreëerd zijn door de inplanting, de structuur, de bouwmaterialen, de inrichting, enz.

Een kerk kan ook een tabernakel symboliseren. Zo kan men bijvoorbeeld een gesloten ruimte creëren die vanuit het interieur weinig uitstraling heeft naar de wereld rondom de kerk. De buitenzijde van het gebouw kan anderzijds dan weer sterk betekenend zijn en de aandacht trekken, maar deze kracht komt niet uit het innerlijke van het gebouw maar vanuit de buitenzijde. Het geheel is verre van transparant.

Tot slot werkt de Jonge de symboliek van God, Christus, en hemel en aarde uit op basis van het werk van Rudolf Schwarz (1897-1961).[250] Zo zag hij het altaar als raakpunt tussen hemel en aarde, waarbij Christus de mediator is tussen de mens en God. Vanuit onder andere deze idee ontwikkelde Schwarz verschillende kerktypes.

Beter bekende voorbeelden van kerkgebouwen die gecreëerd werden door een diepere betekenis vinden we terug in de orthodoxe Kerk. Zowel het grondplan, de opeenvolging van liturgische ruimten, de constructie van een koepel boven de naos, het plaatsen van de iconostasis tussen de naos en apsi, alsook het niet onbelangrijke programma van muurschilderingen en iconen, alles heeft zijn plaats en betekenis door het gehele concept van het kerkgebouw.

 

d.) materiaalgebruik

 

Ook de bouwmaterialen die de architect heeft gebruikt hebben geleid tot de ontwikkeling van een materiaalgebonden typologie. Immers ieder materiaal heeft eigenschappen die de architect toestaan bepaalde constructies te realiseren of bepaalde sferen op te roepen. Zo kennen we het gebruik van staal[251], beton[252] of glas[253].

 

e.) constructie(techniek)

 

Interessante voorbeelden van kerkarchitectuur die sterk getekend wordt door de constructietechniek zijn de 19de en 20ste eeuwse neogotische kerkgebouwen. Men was van mening dat de gotiek dé architectuurtaal voor het christendom was. Men dacht dat in het middeleeuwse gotisch kerkgebouw ieder element een constructieve functie had en dat de gotiek dan ook voor de meest rationele scheppingen had gezorgd. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat niet alle elementen uit de gotiek een constructieve functie hadden en dat ribben niet altijd de dragende functie hadden dewelke Viollet-le-Duc (1814-1879) en andere belangrijke architectuurtheoretici hen toeschreven.[254]

 

6.3. Kerken getypeerd door hun functionele identiteit

 

We kunnen kerkgebouwen ook typeren door de functie die zij dragen. De Jonge onderscheidt veertien verschillende functies. Ondanks de verschillen hebben zij een functie gemeenschappelijk: zij dienen voor de eredienst. Hierbij moeten we wel opmerken dat eredienst onder verschillende vormen kan gebeuren en dat dit niet automatisch de belangrijkste functie van het gebouw is.

 

a.) Multifunctioneel buurtcentrum

 

Een eerste type is het gebouw dat gecreëerd werd om verschillende openbare voorzieningen te groeperen op een plaats. Dit betekent dat het gebouw strikt gezien enkel maar voor de eredienst wordt gebruikt op bepaalde momenten. Het gebouw heeft dan ook in de eerste plaats een profane functie. “Het opheffen van het spanningsveld tussen profaan en sacraal in de kerkbouw is wellicht de reden van het ‘mislukken’ van het multifunctioneel kerkgebouw.”[255] Ondanks het feit dat er vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw architecten hebben getracht deze functionaliteit met het kerkgebouw te verenigen zijn maar weinig van de ontwerpen effectief gerealiseerd. Nochtans kunnen multifunctionele gebouwen de relatie tussen de eredienst en de samenleving bevorderen. De Jong is van mening dat de keuze voor het multifunctioneel buurtcentrum voornamelijk wordt ingegeven door verwachte financiële problemen.

Waar een en dezelfde ruimte niet geschikt lijkt voor zowel profane als sacrale functies, heeft men wel verschillende locaties waar de verschillende functies samen onder een dak geplaatst werden, maar dan wel in onderscheiden ruimtes. “Aan rooms-katholieke zijde is van 1998 tot 2000 de helft van de geplande kerkgebouwen geïntegreerd in een groter bouwcomplex.”[256] Zo wordt een kerk gecombineerd met woningen, een pastoraal centrum, een buurtcentrum.

 

b.) Flexibel, aanpasbaar

 

Kerken kunnen ook getypeerd worden door hun aanpasbaarheid. Dit kan zowel naar verschillende functies als naar de toekomst zijn. Deze aanpassingen moeten kunnen gebeuren zonder dat het ‘ruimtelijk-architectonisch concept’ gewijzigd wordt. Voor de Jonge biedt deze functie in nieuwbouw een meerwaarde naar de toekomst toe.

 

 

c.) Gebouw voor liturgie

 

De liturgie is in een kerkgebouw vanzelfsprekend de meest bepalende functie. Toch kan liturgie zeer beperkt opgevat worden waardoor de kerk louter een gebouw voor de liturgie is. De architectuur als bouwkunst heeft dan ook zo goed als geen aandeel in het concept.

 

d.) Theater

 

Vele kerken vertonen belangrijke gelijkenissen met een gebouw dat dienst doet als theater of bioscoop. De liturgie wordt gevierd op een podium naar welk alle zitplaatsen gericht zijn. Typerend zijn ook de balkons van waarop de aanwezigen het gebeuren kunnen volgen. De vergelijking met een theater geldt overigens niet alleen voor de inrichting, ook het ontwerp van de buitenzijden als de omgeving vertonen opvallende gelijkenissen.[257] Deze tendens is niet nieuw. Ook de barokkerken hadden vaak een theatrale opbouw. Deze architectuur mag overigens niet los worden gezien van de liturgie zelf. De liturgie heeft ook een evolutie naar een ‘kijkspel’ gekend.[258]

 

e.) Leerhuis

 

Het leerhuistype zullen we sneller tegenkomen in de protestantse kerkgebouwen. Centraal staat immers de Schrift, toch kan het lerende karakter ook blijken uit de voorzieningen die beschikbaar zijn voor tentoonstellingen en voorstellingen.

 

f.) Gebedshuis, stiltecentrum

 

In tegenstelling met het vieren van een liturgie in groep ligt in de stiltecentra de nadruk op het individuele gebed en de persoonlijke bezinning. Het gebouw is dan ook “leeg en ruim. Het kent geen elementen die kunnen afleiden van gebed, devotie of meditatie.” Stiltecentra vinden we voornamelijk in instellingen. Naargelang het karakter van de instelling kan een stiltecentra ingericht zijn voor één of meerdere religies. Daarenboven kunnen stiltecentra ook gekenmerkt worden door een niet aan bepaalde tradities gebonden karakter.

 

g.) Dienhuis, inloopcentrum

 

Onder ‘inloopcentrum’ wordt een plaats verstaan met een lage drempel. Een gebouw waar men vlot en ongebonden kan binnen wandelen. Naast het vieren van liturgie ligt het accent voornamelijk op de dienstbaarheid. Dit betekent dat men er welkom is voor een persoonlijk gesprek of voor ontmoeting met anderen. Opvang en helpen, of doorverwijzen, zijn belangrijke aspecten binnen deze functie. Het gebouw bevindt zich dan ook op plaatsen waar mensen voorbijkomen. Dit kunnen winkelcentra zijn of woonwijken waar nood is aan een plaats van ontmoeting, een plaats waar men een luisterend oor vindt, een plaats waar men een helpende hand kan treffen. S. Stoppels schreef een proefschrift over dit type van centra. Hij telde er in 1996 tachtig in Nederland.[259] Hoeveel van dergelijke centra er in België zijn is niet duidelijk. Dit komt mede doordat deze centra door een zeer verscheiden groep van organisaties worden uitgebouwd.

 

h.) Feestzaal

 

Kerkgebouwen die getypeerd kunnen worden als feestzaal zijn geschikt voor een liturgie die gekenmerkt wordt door dit vierende karakter. Hiermee wordt bedoeld dat deze liturgie niet-alledaags is, maar ook verhalen, poëzie, dans, muziek, enz. kan behelzen. De ruimte moet deze diverse creatieve vormen van vieren kunnen stimuleren en inspireren.

 

i.) Herdenkingsplaats

 

Een veel voorkomend type van ‘kerkgebouw’ is deze met een bijzondere herdenkingswaarde. De christenen uit de eerste eeuwen hechtten reeds veel belang aan de graven van martelaren en locaties waar volgens de overleveringen belangrijke gebeurtenissen hadden plaatsgevonden. Doorheen de vele eeuwen is men steeds belangrijke plaatsen blijven aanduiden door een monument, kapel of kerk.

 

j.) Bedevaartskerk

 

Verschillende kerken kunnen getypeerd worden als bedevaartskerken. Meestal verrezen zij op plaatsen die een bijzondere betekenis hadden. In tegenstelling tot de ‘herdenkingsplaats’ is een bedevaartskerk voorzien op de opvang van grote groepen bedevaarders. Deze bedevaarders ondergaan bij hun aankomst verschillende rituelen die tot een traditie zijn uitgegroeid en dan ook volgens een bepaald schema worden gevolgd. Doordat een kerk belangrijke hoeveelheden aan bedevaarders en toeristen aantrekt domineert zij ook meestal de volledige omgeving.[260]

 

k.) Huis van verbond

 

Soms vindt men kerken waar verschillende tradities samen in een gebouw verenigd zijn. Er is natuurlijk een diversiteit aan samenwerkingsvormen die telkens ook een ander concept van cultusgebouw zullen nodig hebben. Plaatsen waar de grote religieuze tradities samenkomen voor de eredienst zijn zeer schaars. De Jonge geeft het voorbeeld van de Bahá’i die in hun Houses of Worship duidelijk de verschillende tradities willen cumuleren. Het betreft hier echter geen gebouw dat door verschillende tradities gebruikt wordt maar een gebouw dat door een bepaalde traditie wordt gebruikt. De Bahá’i zien zichzelf als een traditie die de eenheid wil brengen onder de wereldbevolking. Wat wel opvalt is dat een gebouw dat meerdere tradities moet omvatten bijna altijd een ronde vorm heeft.[261]

Wat men ook onder ‘huis van verbond’ kan verstaan, zijn de kerken die door meerdere leden van de christelijke Kerk worden gebruikt. Gezien het aantal niet-Rooms-katholieken in België eerder beperkt is, komen dergelijke samenwerkingsverbanden feitelijk niet voor. In Nederland komt dit echter frequenter voor. Toch blijft noodzaak meestal een belangrijke reden. In Nederland werden er in de periode 1990-1999 maar zes oecumenische kerken gebouwd.[262]

 

l.) Noodkerk

 

Een noodkerk is een kerk die gekenmerkt wordt door haar tijdelijkheid. Dit uit zich in een eenvoudige architectuur en het gebruik van goedkope materialen. Na de Tweede Wereldoorlog werden vele noodkerken opgericht omdat de bestaande door bombardementen niet bruikbaar waren. Noodkerken zijn ook de kerken die tijdelijk op nieuwe verkavelingen worden opgericht.[263] Deze kerken worden vaak afgebroken, maar verschillende kerken werden ook verkocht aan particulieren.[264]

 

m.) Kloosterkerk

 

Kerken die gebruikt worden door kloostergemeenschappen vormen in deze indeling eveneens een eigen type. Ook dit type is weer onder te verdelen in verschillende types, veelal afhankelijk van tot welke orde of congregatie zij behoren. De kloosterkerken hebben we echter uit ons onderzoek uitgesloten en we zullen hierop dan ook niet verder ingaan.

 

n.) Doorgangshuis

 

Een bijzonder kerktype is ongetwijfeld het doorgangshuis. Deze kerken zijn eerder plaatsen die volledig opgenomen zijn in een openbare ruimte. Ze staan open voor nieuwe vormen van liturgie als protestmarsen, staptochten, jongerenontmoetingen, … De plaats kan dan een ontmoetingsplaats zijn, een plaats waar men samenkomt. Anderzijds laten deze constructies ook toe dat voorbijgangers er letterlijk door-gaan. Men zou het kunnen vergelijken met de drive-trough of drive-inn van een hamburgerrestaurant, alleen nodigt deze plaats uit tot bezinning. In deze zin zijn er gelijkenissen met de kapelletjes langs de wegen of tegen gevels. Toch kan in de huidige architectuur dit doorgangshuis veel breder worden opgevat. Zo kan ook land art een belangrijk voorbeeld zijn van dit type.[265] Misschien kunnen zelfs pleinen voor kerken of binnentuinen, mits een gepast ontwerp, onder deze typologie worden geordend.

 

6.4. Kerken getypeerd door hun proportie

 

Kerken kunnen ook worden bepaald door hun grootte. S. de Jonge onderscheidt de kapel, de huiskerk/kerkhuis, de kleine kerk/bijkerk, de kathedraal/hoofdkerk/bisschopskerk/basiliek. Echter deze indeling is naar onze mening incorrect. Er is wel degelijk een deling te maken aan de hand van de grootte van een kerkgebouw, aan de hand van het volume of het aantal zitplaatsen. De indeling van de Jonge integreert hier echter ook de functionele identiteit van het gebouw. Zo heeft een kathedraal een bijzondere functie als hoofdkerk van een bisdom, een bijkerk hoeft niet kleiner te zijn dan een hoofdkerk, het betreft louter de functie die het gebouw voor een parochie bezit.

 

6.5. De nieuwe types van S. de Jonge

 

Het opzet van het proefschrift van S. de Jonge was het ontwikkelen van enkele actuele kerktypes. Eerlijkheidshalve en omdat wij van mening zijn dat deze nieuwe kerktypes ook geïntegreerd kunnen worden in herbestemmingsprojecten bespreken we hier de vier types. We zijn er ons van bewust dat deze types vaag kunnen lijken. Dit is deels te wijten aan het ontbreken van voorbeelden die ons bekend zijn.

 

a.) Woonplaats/kerkhuis

 

Deze kerk kan gebouwd worden op plaatsen waar men nog een overgebleven groep van Rooms-katholieken heeft of waar een nieuwe gemeenschap kan groeien in nieuwbouwwijken. Het gebouw domineert de omgeving niet zoals we dit kennen bij de meeste kerken. Toch moet het op een bescheiden manier de aandacht kunnen trekken. Zo suggereert de Jonge het gebruik van een hoekhuis. De bedoeling is dan ook dat in dit gebouw de gelovigen een thuis vinden waarmee zij vertrouwd kunnen worden. Hiervoor zijn er naast de kerkruimte ook ruimten voor ontmoeting en stil gebed. Het gebouw kent een lage drempel en is bij voorkeur gekoppeld aan andere sociale voorzieningen. Om het woon-karakter vorm te geven moet de binnenzijde een bijzondere plaats zijn.[266]

 

b.) Speelplaats/doorgangshuis

 

Bedoeld voor omwonenden, gelegenheidsgelovigen en voorbijgangers, maar eveneens voor de Rooms-katholieke gemeenschap, wil deze kerk verschillende ruimten aanbieden voor de verschillende brandpunten van de liturgie. De kerk kent dan ook verschillende plaatsen die een andere graad van sacraliteit dragen. De kerk valt op maar is niet afstandelijk, ze moet uitnodigend zijn, de voorbijgangers een beetje curieus maken. Binnen een wijk kan ze een belangrijke plaats innemen. Een pad kan dwars door het gebouw lopen.[267]

 

c.) Vindplaats/kruisweg

 

In deze typologie betreft het een kerkgebouw dat sterk in interactie staat met de omgeving, en omgekeerd. “De gevel is geen grens maar een membraan dat uitwisseling stimuleert tussen binnen en buiten.”[268] Dit betekent dat in en rond het gebouw zich een ‘netwerk’ ontwikkeld, een wirwar van brandpunten. Een luifel zorgt voor een overgang tussen de overdekte binnenruimte en de omgeving. De geloofsgemeenschap maar ook de omwonende moeten vertrouwd kunnen worden met het gebouw. De symboliek van het kruis is belangrijk in het ontwerp, waardoor men in interactie staat met de tijdelijkheid en eeuwigheid.[269]

 

d.) Gedenkplaats/baken

 

Het baken is een bijzondere plaats waar men samen kan komen op bijzondere momenten. Soms is dat voor een belangrijk levensmoment als een doopsel of een huwelijk, soms is dat voor een protestmars of een herdenking. Het is een start- en eindpunt, maar eveneens een punt onderweg. De plaats is zonder drempel en straalt letterlijk en figuurlijk iets uit naar de omgeving. Omdat het een herkenningspunt moet zijn is de constructie opvallend en wordt er ook in de hoogte gewerkt.[270]

 

e.) Schuilplaats/crypte/abri

 

‘Rooms-katholieke kernchristenen’ zijn de doelgroep voor het kerkgebouw dat als schuilplaats wordt gebouwd. Binnen dit gebouw kunnen zij vieren en ontmoeten in alle intimiteit en soberheid. Het gewone leven contrasteert enigszins met het gebouw dat veiligheid en rust brengt. Ondanks de geslotenheid is er een sterke interactie met de omgeving. Binnen de omgeving is het immers een bijzondere plaats. Ook het voorhof en de trappen kunnen deze interactie stimuleren. Alles is voorzien om ook buiten te vieren. er is zowel actieve betrokkenheid in het centrum van de kerkzaal als een passieve afstandelijkheid in de zone er omheen.[271]

 

6.6. De uitdaging van een typologie

 

Wij zijn ons ervan bewust dat er zo goed als geen kerken zijn die volledig aan een van de types beantwoorden. Zelfs als de architect een bepaald type kerk zo zuiver mogelijk heeft willen realiseren, zullen latere verbouwingen of herschikkingen van het meubilair het concept wijzigen.

Nochtans besteedden we uitgebreid aandacht aan deze types. Wij zijn er immers van overtuigd dat zij de diversiteit onder de kerkgebouwen kunnen vergroten. Ze kunnen architecten en bouwheren uitdagen om, ofwel bewust voor een van de types te kiezen, ofwel op zoek te gaan naar een nieuw type. Op deze manier kan men kerkgebouwen creeëren die de gelovigen en bezoekers kunnen aanspreken.

De types kunnen ook worden gebruikt bij bestaande kerkgebouwen. Zij helpen ons met een kerkgebouw beter te begrijpen. Dit is noodzakelijk wil men kerkgebouwen opwaarderen. Daarenboven kunnen de types inspirerend werken bij het revitaliseren van kerkgebouwen.

 

 

7. Het kerkgebouw als cultureel-historisch document

 

7.1. Kerkelijk cultureel erfgoed

 

Kerken zijn gebouwen waarin de geloofsgemeenschap samenkomt om de eredienst te voltrekken. Maar kerkgebouwen zijn ook meer. Zij zijn een deel van het cultureel erfgoed.

In de periode 1997-1999 werd door de Stichting Vlaams Erfgoed[272], in opdracht van Luc Martens, toenmalig Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, de studie Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed uitgevoerd. De studie resulteerde onder andere in een rapport met gelijknamige titel.[273] In deze studie werd voor de eerste maal de problematiek van het kerkelijk cultureel erfgoed in Vlaanderen in kaart gebracht. Het rapport is dan ook eerder een beginpunt dan een eindpunt.

 

In de studie heeft men getracht een definitie van kerkelijk cultureel erfgoed te formuleren:

 

Kerkelijk erfgoed is “erfgoed dat door zijn aard, vorm of functie in relatie staat tot een kerkelijke gemeenschap”[274].

 

Cultureel erfgoed is het “roerend of onroerend erfgoed, zowel materieel als immaterieel, dat van algemeen belang is omwille van zijn artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde”[275].

 

Kerken behoren tot het cultureel erfgoed om tal van redenen. Vooreerst zijn het vaak complexen die de tand des tijds overleefd hebben. Dit komt onder andere door hun constructie, de gebruikte materialen, maar zeker ook door de zorg die zowel de christelijke als burgerlijke gemeenschap aan het gebouw heeft besteed. Kerken leren ons, door hun inplanting en gelaagdheid, veel bij over de sociale en culturele evoluties: steden of wijken wilden de mooiste en grootste kerk hebben; de mijnkerken zijn stille getuigen van de opvattingen over arbeiderswijken; altaren in zijkapellen getuigen van de inspiratie van de gilden of edellieden die ze hadden bekostigd. Ook recent gebouwde kerkgebouwen blijven uitzonderlijke tijdsdocumenten. Vaak werd veel aandacht besteed aan de architectuur en de kwalitatieve afwerking.

Kerken zijn ook vaak kleine musea. Het meubilair, de decoratie en de voorwerpen die zij herbergen werden meestal door kunstenaars vervaardigd. Deze voorwerpen hebben dan ook op zich en als verzameling een bijzondere culturele waarde. De symboliek die zowel in de architectuur als in deze voorwerpen is verweven maakt het geheel nog boeiender. Bovendien zijn vele kerken en het sociale leven dat zich in en rond hen afspeelde goed gedocumenteerd, zij het in parochie- of rijksarchieven, zij het bij gewone particulieren. Kerken zijn dan ook knooppunten in de sociale, culturele en religieuze geschiedenis van onze streken.

Kerkelijk cultureel erfgoed is meer dan enkel de kerkgebouwen. Gezien onze opzet bekijken we enkel de kerkgebouwen, en dan meer in het bijzonder de parochiekerken.

 

7.2. Monumentenzorg

 

Onder monumentenzorg verstaan wij – zoals in de studie van de Stichting Vlaams Erfgoed – de zorg om de instandhouding van waardevolle overblijfselen van cultuur, kunst, nijverheid of wetenschap.[276] Deze definitie beslaat een breder domein dan de ‘erkende monumenten’. Dit impliceert ook dat de verantwoordelijkheid voor de zorg niet enkel bij de overheid ligt.

De studie beschouwt kerken als uitermate geschikt voor een integrale monumentenzorg. Dit is het type van monumentenzorg dat men vandaag als de beste beschouwd. Vroeger werd monumentenzorg al snel te eng opgevat. Men dacht dan bijvoorbeeld aan het drastisch restaureren om zo een object terug in zijn zogenaamde ‘originele staat’ te brengen, ook al had deze nooit werkelijk bestaan en was zij louter een reconstructie van het fictieve ideaalbeeld van bijvoorbeeld een Middeleeuwse kathedraal.

In een integrale monumentenzorg komt de focus op het permanent beheer van een object te liggen. Door iedere dag opnieuw zorg te dragen voor een monument voorkomt men zware restauraties. Bovendien wordt in de integrale monumentenzorg ook het immateriële karakter van een monument in rekening gebracht. Dit houdt in dat men ook zorg gaat dragen voor de betekenis van een monument. In de context van kerkgebouwen wordt dit zeer interessant. Immers ook de betekenis van een kerkgebouw is niet iets dat vaststaat, maar het is een dynamisch gebeuren. De betekenis wordt in iedere tijd en context anders verstaan. De actuele monumentenzorg wil niet enkel zorg dragen voor de betekenis die een gebouw in zich draagt, maar wil ook het verstaan ervan in een nieuwe context bevorderen. Men zal ook de maatschappelijke betekenis van een monument trachten te verbreden. De dialoog tussen monument en maatschappij dient dan ook bevorderd te worden. Hiervoor moet men een monument kunnen ontsluiten. Ontsluiting wordt dan verstaan als het schenken van de mogelijkheid aan een breed publiek om het monument te kunnen beleven en in een verdere stap te kunnen begrijpen. De ontsluiting van kerken betekent dan ook niet de openingsuren verlengen, al kan dit vandaag ongetwijfeld een deel van de aanpak zijn.[277]

 

De betekenis van kerkgebouwen is in de eerste plaats een religieuze betekenis. Daar zijn zowel de kerkgemeenschap als monumentenzorg het over eens.

 

“Kerken zijn geen ‘lege dozen’, zoals de ‘polyvalente gemeenschapszaal’, waarin naar believen culturele evenementen, sportactiviteiten, fuiven, … kunnen doorgaan. De extra dimensie, de religieuze dimensie, die met het kerkelijk cultureel erfgoed verbonden is, moet men, wil men de werkelijke betekenis van het monument niet negeren, in elk denken en handelen omtrent dit monument in rekening brengen.”[278]

 

“Ontsluitingsinitiatieven zouden moeten vertrekken vanuit de zorg voor het monument en moeten de betekenis van het monument centraal stellen. Daarom kan het ook niet de bedoeling zijn dat het eigen karakter van het patrimonium wordt opgeofferd aan het publiek toegankelijk maken ervan. Een goede ontsluiting dient dit eigen karakter juist te expliciteren.”[279]

 

Toch verschillen Kerk en monumentenzorg ook wat betreft hun verwachtingen van het kerkelijk cultureel erfgoed. De Kerk wil de sacraliteit van de kerken bewaren; monumentenzorg pleit voor een ontsluiting. De Kerk wil autonoom over de kerkruimte kunnen beschikken om deze bijvoorbeeld aan nieuwe liturgische vereisten aan te passen; monumentenzorg zal bepaalde elementen die uniek en typerend zijn voor een kerk willen bewaren. Daarenboven dient de overheid – monumentenzorg is en blijft ook een overheidsdienst – de maatschappelijke relevantie van haar uitgaven te verantwoorden.[280]

Deze tegenstrijdige belangen mogen echter de dialoog tussen de betrokkenen niet verlammen. In Nederland waar kerkgebouwen niet kunnen worden afgebroken eens zij op een monumentenlijst staan, maar waar ook betrekkelijk frequent een kerkgebouw wordt gesloopt, wordt monumentschap geregeld als een wapen gebruikt. De situatie daar is dus structureel anders omdat kerken daar bijna altijd eigendom zijn van de parochie of een stichting. In Vlaanderen heerst soms grote onduidelijkheid over wie bevoegd is voor een kerkgebouw. Het beheer van kerken gebeurt dan weer door kerkfabrieken. Deze onduidelijkheden kunnen verlammend werken, maar kunnen anderzijds een samenwerken ook bevorderen. Het zal er voor beide partijen op aan komen de kerk in het midden te houden.

 

7.3. Dialoog Kerk – monumentenzorg

 

Het valt echter op dat de Kerk in Vlaanderen in het algemeen en in enkele bisdommen in het bijzonder, weinig aandacht besteden aan de dialoog met de partners in de monumentenzorg. Henk de Smaele schrijft in Streven:

 

“[Het is vreemd] dat in alle denktanken over integrale monumentenzorg en erfgoedtoerisme een van de grootste ‘erflaters’, de kerk, afwezig blijft.”[281]

 

Voormalig minister Luc Martens stelt in het interview dat werd opgenomen in het reeds vernoemde eindrapport:

 

“We willen de Kerk ruimte geven om zelf lijnen naar de toekomst uit te tekenen, we willen dat niet eens voor hen doen. Maar wat we wel vragen is dat ze een toekomstvisie ontwikkelen.”[282]

 

Ondanks initiatieven als de oprichting van het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur in 1997 en dat momenteel in de Parkabdij te Leuven gehuisvest is; alsook de oprichting van de Interdiocesane Commissie Kerkelijk Patrimonium en het aanduiden van een vicaris per bisdom die deze materie opvolgt; lijkt de kerkelijke overheid zich weinig zorgen te willen maken over het slinkend aantal gebruikers van kerken. De toekomstvisie in de meeste bisdommen is dan ook dat zo lang als mogelijk kerken dienen te worden opengehouden. Desaffectatie is nog niet nodig.

Mgr. Luysterman, bevoegd voor deze materie vanuit de bisschoppenconferentie, zegt in een interview dat eveneens werd opgenomen in het rapport dat het kerkbezoek op zondag sterk gedaald is, maar dat er nog steeds veel overgangsrituelen worden gevierd. Hij vervolgt:

 

“Vanuit dit standpunt neemt het gebruik van kerken niet af … Er zijn geen, of toch bijna geen, kerken waarvan men kan zeggen: ‘hier is niets meer te doen, we kunnen ze beter sluiten.’”[283]

 

Terecht zitten achter deze uitspraak verschillende pastorale bekommernissen die ook wij in rekening willen brengen. Maar wat verder lezen we:

 

“Een […] vraag zou kunnen zijn: kunnen we dat nog aan, om die kerken recht te houden? Blijkbaar wel. Het gaat nog, want als het niet meer zou gaan, zouden we wel een oplossing zoeken in de richting van sluiten.”[284]

 

We vragen ons hierbij af of hier wel sprake is van een toekomstvisie. Zonder dat we de toekomst van de Kerk pessimistisch willen inschatten, mogen we ons toch wel afvragen of de tijd van deze uitspraken niet voorbij is. De dialoog met de andere betrokken partijen wordt vanuit het hier naar voren geschoven perspectief nutteloos.[285] Onze mening is echter dat de Kerk, wil zij zich verzekeren van het patrimonium in de toekomst, en wil zij mistoestanden met herbestemde kerken voorkomen, dat zij de eerste actor moet zijn in het debat. Daarbovenop moet de Kerk trachten een anticiperend beleid te voeren. We sluiten ons dan ook volkomen aan bij Luc Martens:

 

“Je hebt bijvoorbeeld de bisschop die zegt: ‘we hebben geen enkel kerkgebouw teveel’, terwijl de deken mij aanspreekt: ‘ik heb zeven parochies, dat is wat veel, kunnen we aan deze of gene kerk geen nieuwe functie geven?’ Hier voel je een zekere spanning tussen enerzijds het institutioneel denken en anderzijds de parochiale werkelijkheid. Let op, ik ben deze christelijke gemeenschap genegen. Het gaat er niet om dat ik haar onder druk wil zetten, wel dat ik haar een toekomst wil geven. Daarom zeg ik: maak nu de keuzes nu er nog een maatschappelijke bereidheid is, stel ze niet uit tot het moment dat je geen gesprekspartners in de samenleving meer vindt.”[286]

 

7.4. Erfgoed gedragen door verenigingen

 

Rond bijzondere plaatsen in de natuur ontstaan vaak verenigingen. Meer dan eens worden deze plaatsen dankzij de zorg van deze verenigingen erkend als waardevol landschap. Dezelfde tendens is waar te nemen rond bouwkundige monumenten en roerend erfgoed. Waarom zou dit ook niet mogelijk zijn rond kerkelijk cultureel erfgoed?

Er bestaan in Vlaanderen reeds tal van verenigingen rond kerkelijk cultureel erfgoed. Tijdens de studie door de Stichting Vlaams Erfgoed heeft men er een tweehonderdtal kunnen inventariseren. Het onderzoek noemt deze verenigingen

 

“een bijzonder interessante partner, in acties omtrent beheer, behoud, ontsluiting en eventueel herbestemming van kerkelijk cultureel erfgoed.”[287]

 

Men kan deze verenigingen meestal indelen in actieverenigingen en culturele verenigingen. Eigen aan actieverenigingen is dat hun werking zich toespitst om een bepaald monument. Zij organiseren activiteiten, trachten het monument te onderhouden en indien nodig en mogelijk te restaureren. Vaak ontstaan zij wanneer een monument in crisis is: er zijn dringend instandhoudingwerken nodig, er moet een nieuwe bestemming gezocht worden of het monument wordt bedreigd door bijvoorbeeld commerciële projectontwikkelaars. Jubilea blijken ook momenten te zijn om een vereniging in het leven te roepen. Het gebeurt dat deze verenigingen binnen de parochiegemeenschap zijn ontstaan, al is dit niet noodzakelijk. De leden van dit type van vereniging kunnen omschreven worden als doeners.

Culturele verenigingen hebben de bestudering en inventarisatie van lokaal cultureel erfgoed als doel. De bekendmaking van het cultureel-historisch onderzoek van de vereniging of haar leden gebeurt door lezingen en publicaties. Op deze manier werken zij ook sensibiliserend. De studie omschrijft de leden van deze vereniging als toners.[288]

 

Dankzij deze verenigingen kan een monument een breed maatschappelijk draagvlak krijgen. Bovendien bevorderen verenigingen de dialoog over en de actualisatie van de betekenis van het kerkelijk erfgoed. Bij restauraties of herbestemming kunnen zij voor de overheid als gesprekspartner fungeren.

Vele van deze vrijwilligersverenigingen hebben echter een vage structuur en ondanks het feit dat de leden dezelfde interesse delen ontbreekt het hen vaak een visie op het geheel en de toekomst. Hierdoor zijn verenigingen zeker niet altijd een ‘ideale gesprekspartner’. Van de overheid ontvangen zij geen middelen om zich te organiseren; ze organiseren zich niet omdat ze geen middelen hebben; enz. Het lijkt dus op een straatje waar men niet gemakkelijk uit geraakt.

 

Nochtans lijkt ons het ontwikkelen van zowel actie- als culturele verenigingen rond de kerkgebouwen van een stad of parochie het proberen meer dan waard. Best komt het initiatief vanuit de basis zelf, maar als parochiebestuur, pastoraal beleidsorgaan of kerkfabriek kan men dit zeker bevorderen. Het opstarten van een vereniging zal ongetwijfeld energie en middelen eisen van de parochie, terwijl de vruchten ervan zich pas op lange termijn en waarschijnlijk dan nog indirect zullen laten opmerken. Een van de veelkomende resultaten van een vrijwilligersvereniging is de permanentie tijdens de openingsuren van een kerk.[289] Verenigingen kunnen eveneens helpen met de inventarisatie van de aanwezige kunstwerken en liturgische objecten, of bij het ontwikkelen van informatieborden en folders. Ook wat betreft het onderhoud – meestal eenmalige klussen van specifieke aard – kunnen ze een steentje bijdragen.[290]

De Commission Diocésaine du Patrimoine et du Tourisme Religieux van Doornik doet hieromtrent enkele suggesties in de brochure Églises, lieux de vie[291]. Zij spreken van een groupe patrimoine. Zij waarschuwen er echter voor dat men klein moet beginnen en met de aspecten die de motivatie van de vrijwilligers kan bevorderen. Permanentie verzorgen is niet altijd even motiverend. Interessant is dat de commissie deze groep ook ziet functioneren als een groep die getuigenis aflegt door bijvoorbeeld naar de ander te gaan en de deur voor hem te openen[292]. Samenwerking tussen parochiepastoraal en kerkfabriek zijn in deze aangelegenheid meer dan noodzakelijk.

Wanneer de vereniging effectief onthaal voorziet kan ook nagedacht worden over samenwerking met de stedelijke cultuurdienst en de toeristische dienst. De vrijwilligers aan het onthaal worden best ook professioneel ondersteund. Dit kan overigens een erkenning zijn voor de functie die de vrijwilliger behartigt. Onthaal betekent meer dan controle van de bezoekers.

Verenigingen kunnen lid worden van VCM – contactforum voor erfgoedverenigingen.[293] Deze koepel wil de leden met raad en daad bijstaan. Ze wil eveneens een forum zijn voor het uitwisselen van ervaringen en een spreekbuis voor de vele vaak kleine verenigingen van vrijwilligers. VCM verzorgt ook publicaties en studiedagen. Zo organiseerde zij omtrent kerkelijk erfgoed een studiedag in maart 1997. De resultaten werden gebundeld in een publicatie.[294]

We willen ook nog verwijzen naar een initiatief van het bisdom Brugge. De diocesane commissie Christelijk Dienstbetoon voor Toerisme heeft recent het initiatief genomen om het onthaal in kerken te ondersteunen. De verantwoordelijken van een 100-tal kerken worden momenteel bevraagd en het is de bedoeling de ervaringen uit te wisselen.[295]

Wij zijn van mening dat het creëren van een groep van geëngageerden rond de kerk of kerken van een parochie, een groep die zich engageert voor zowel praktische als theoretische aspecten, vanuit een gelovige overtuiging, een cultureel-historische interesse of vanuit een sociale motivatie, de kerk terug een deeltje wordt van en voor de gemeenschap. Meer nog, het is een mogelijkheid om ook de parochie sterker te verweven met de locale gemeenschap.

 

Een bijzonder initiatief is de vereniging Vom Himmel hoch.[296] Deze Nederlandse vereniging zet zich in het bijzonder is voor het zoeken naar gepaste her- en nevenbestemmingen voor kerken. Ze beschouwt het kerkelijk cultureel erfgoed als zeer waardevol en ze wilt het dan ook graag beschermen. Als een van de weinigen hebben ze een duidelijk standpunt inzake het verlenen van nieuwe functies aan kerken. Omwille van het unieke karakter ervan, nemen wij hun standpunt hier op:

 

Kerken dienen in handen van de gemeenschap te blijven en een functie voor die gemeenschap te vervullen.

De herbestemming dient inhoudelijk in overeenstemming te zijn met de gedachten van hen die het kerkgebouw door de eeuwen heen hebben gebouwd en onderhouden. Dit betekent dat commerciële activiteiten zoals horeca niet in oude kerkgebouwen thuishoren.

Verbouwingen van Middeleeuwse kerken zijn uit den boze. Boren en zagen dienen te worden vermeden.

Oude kerken zijn eigenlijk alleen geschikt om in te kerken, vindt Monumentenzorg. De gebouwen zijn ingericht om geconcentreerd te kunnen luisteren en hierbij de geringste nuances op te merken. Vertaald naar de functie buiten kerkelijk gebruik maakt dit historische kerken met name geschikt voor akoestische muziekuitvoeringen.

Kerken als expositieruimte hebben als voordeel dat ze hiermee een culturele functie verwerven. Ook is een voordeel dat hiermee de gemeenschap wordt gediend. Nadeel volgens sommigen is dat de schoonheid van de kerken op zichzelf al interessant is en hiermee conflict kan ontstaan.

Het schenken van alcoholische dranken en het serveren van delicatessen past niet goed bij de oude kerken. Hierin zijn gradaties aan te brengen. Een glas wijn tijdens de pauze van een concertuitvoering is net even iets anders dan een complete bar in de kerk.

Historische kerken dienen zo veel mogelijk open te zijn voor bezichtiging, ook gelet op de hoeveelheid financiële middelen die nodig is om de gebouwen te onderhouden. De praktijk wijst uit dat hiervoor met de juiste aanpak de lokale bevolking te enthousiasmeren is.

 

Een andere unieke vereniging is de Vereninging van Beheerders van Monumentale Kerkgebouwen in Nederland (VBMK).[297] Op haar website lezen we:

 

“De vereniging werd opgericht in 1981 en stelt zich ten doel de bevordering van een goed beheer en gebruik van monumentale kerkgebouwen. Daarnaast om ervoor te zorgen dat hiervoor een breed maatschappelijk draagvlak bestaat. Ook behartigt zij de gemeenschappelijke belangen van de aangesloten kerkbeheerders, in aantal ongeveer 200. Lidmaatschap is onder meer mogelijk voor kerkelijke gemeenten, stichtingen, parochies en burgerlijke gemeenten.”

 

De vereniging beheert een databank waarin geïnteresseerden informatie vinden over kerken die gehuurd kunnen worden. Men kan er informatie over onder andere de grote van de ruimte, alsook over welke activiteiten in de kerk mogen georganiseerd worden. Van verschillende kerken is ook de huurprijs raadpleegbaar. VBKM organiseert ook een cursus kerkbeheer, en enkele studiedagen. Haar werking is sterk professioneel waardoor haar invloed vrij groot is.

 

7.5. Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed. De conclusies

 

Tot slot van dit deel over kerken als cultureel-historisch document willen we de conclusies uit de studie Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed nader bekijken.[298] De aspecten die betrekking hebben op herbestemming nemen we pas op in het volgende hoofdstuk.

De zorg om kerkelijk erfgoed is complex. Niet louter omwille van de materiële vorm van de objecten, maar ook omwille van de ingewikkelde structuren van de betrokken partijen. Beheer en eigendom liggen vaak bij andere partijen, om deze te bepalen kan historisch onderzoek noodzakelijk zijn.

De complexiteit en specificiteit van de materie is ook de oorzaak van een gebrek aan kennis en inzichten bij de verschillende betrokkenen, ondanks hun meestal grote interesse. De studie pleit dan ook voor een betere ondersteuning, begeleiding en informatiedoorstroming naar de beheerders en de betrokken vrijwilligers.

Betrokken verenigingen zijn een bijzonder punt van aandacht. Zij dienen te werken aan een betere organisatie en de overheden moeten de verenigingen in hun beleid erkennen. Beide aspecten zijn nauw met elkaar verbonden.

Ondanks het feit dat ontsluiting belangrijk is en er reeds vele geslaagde pogingen zijn ondernomen, ontbreekt het volgens de studie aan een duidelijke visie op de ontsluiting van kerkelijk cultureel erfgoed. De energie die in de initiatieven wordt gestoken, meestal door vrijwilligers, staat in schril contrast met de resultaten. Samenwerking met, alsook interesse van de toeristische en culturele diensten kunnen ons een stap verder brengen.

Toch wijst de studie erop dat er geen grote modellen voorhanden zijn in de zorg voor kerkelijk erfgoed. Ieder erfgoed heeft een eigen identiteit die door tal van aspecten wordt bepaald, en die ook een eigen individuele aanpak vereist in de zorg. Deze zorg is dan ook op en top ‘maatwerk’.

De tijdens het onderzoek opgestelde lijst van relevante termen en hun verklaring werden in bijlage opgenomen. Met deze duiding van termen wil men meer duidelijkheid scheppen in het debat over deze problematiek.

 

 

8. Besluit

 

In dit hoofdstuk hebben we getracht de identiteit van een kerkgebouw te schetsen. We hebben dit gedaan vanuit enkele sterk verschillende perspectieven. De identiteit van een kerkgebouw wordt immers door vele factoren bepaald. Het is onvoldoende om een kerkgebouw louter vanuit zijn functie als liturgische ruimte te beschrijven, net zoals het onvoldoende is om dit te doen vanuit een louter theologische of kunsthistorische invalshoek. Het is juist het geheel van deze perspectieven dat bepaalt welke identiteit een kerkgebouw draagt, waarbij niet is uitgesloten dat de facetten soms contradictorisch kunnen zijn. Zo bleek immers dat ondanks de kerkelijke gezagsdragers de sacraliteit van de ruimte wensten te benadrukken, de parochianen de kerk voor tal van niet liturgische functies gebruikten. Uit de teksten die we raadpleegden blijkt echter maar al te vaak dat men kerkgebouwen benaderd vanuit één invalshoek.[299]

De identiteit van het ene kerkgebouw zal bovendien nooit gelijk zijn aan deze van een andere kerk. Iedere kerk heeft een eigen taal en wordt anders gepercipieerd. Architecten gebruiken soms bewust elementen en concepten die de bezoekers tot bepaalde gevoelens of associaties moeten aanzetten, maar even vaak zijn ze onbedoeld. De perceptie door de bezoekers wordt daarenboven door de tijd en plaats bepaald.

 

Wat is de relevantie van deze zoektocht naar de identiteit van een kerkgebouw voor onze zoektocht naar toekomstperspectieven voor de kerkgebouwen? De diversiteit die er bestaat onder de kerkgebouwen leert ons dat ieder kerkgebouw aan de bezoekers andere vragen kan stellen, alsook andere antwoorden kan aanreiken. Deze diversiteit beschouwen we naar de toekomst toe als een waardevol element, zowel wanneer een kerkgebouw als kerk in gebruik blijft, als wanneer zij een andere bestemming zou krijgen. De eigenheid van een kerkgebouw vereist een specifieke aanpak per kerkgebouw.

Uit het verleden weten we nu ook wat waarschijnlijk de oorspronkelijke functies van een kerkgebouw geweest zijn, welke het doorheen de tijd erbij heeft gekregen en waarom sommige ervan verdwenen zijn. Het is opvallend voor hoeveel niet-religieuze doeleinden kerkgebouwen ooit gebruikt zijn. Wij kunnen daarenboven niet voorbij de relativiteit van het kerkgebouw voor de Kerk. Jezus leert ons dat voor iedere christen niet de materiële gebouwen uit het verleden, het heden of de toekomst belangrijk zijn. Hij laat immers een andere werkelijkheid zien, een zingevende werkelijkheid, die de aardse werkelijkheid op alle gebieden overstijgt zonder dat zij wereld-vreemd is.

Maar net zoals de apostelen hebben de christenen vandaag ook nood aan materiële gebouwen om juist die boodschap van Christus te realiseren. In deze zin zou een kerkgebouw als louter functioneel kunnen worden opgevat. Toch beschouwen christenen hun kerkgebouwen ook als oorden waar God op een bijzondere wijze aanwezig is. Dit niet enkel omwille van de aanwezigheid van het H. Sacrament. Integendeel, het is te veronderstellen dat er in onze streken meer mensen zijn die Gods aanwezigheid ervaren in het kerkgebouw dan in een hostie. Dit maakt een nieuwe functie geven aan een kerkgebouw er niet eenvoudiger op: het verwijderen van het H. Sacrament en een exsecratie betekenen niet dat de doorsnee gelovige het voormalig kerkgebouw als een gewoon pand zal beschouwen.

De talrijke soorten, types en classificaties van kerkgebouwen duiden er dan weer op dat het om een lijst gaat die niet af is. Nieuwe kerkgebouwen kunnen door de opdrachtgevers en de architecten van nieuwe concepten voorzien worden, concepten die gebaseerd zijn op een anders aanvoelen van Gods werkelijkheid op aarde. Misschien is zoiets ook met bestaande kerkgebouwen mogelijk?

 

 

Hoofdstuk III: De toekomst van een kerk

 

 

In het eerste hoofdstuk hebben we getracht de oorzaken van actuele problematiek inzake de toekomst van kerkgebouwen in kaart te brengen. We stonden eveneens stil bij de huidige situatie in de verschillende bisdommen van Vlaanderen en Nederland. In het tweede hoofdstuk zijn we op zoek gegaan naar de identiteit en betekenis van een kerkgebouw. In dit derde hoofdstuk willen we de verschillende toekomstmogelijkheden voor kerkgebouwen van naderbij bestuderen.

Het eerste knooppunt dat we tegenkomen is de vraag of we aan een kerkgebouw wel een andere toekomst willen geven. Een analyse van de cultusplaatsen kan ons misschien helpen in een beslissing. Wanneer we kiezen voor een herbestemming liggen tal van mogelijkheden voor ons open. Deze mogelijkheden betekenen niet altijd een behoud van het gebouw. Om de opties concreet te maken hebben we telkens getracht verschillende voorbeelden te vinden.

Wanneer men beslist dat een gebouw niet langer meer dienst zal doen als kerk dienen er verschillende stappen te worden ondernomen. Sommige daarvan liggen juridisch vast, andere stappen zullen we in overweging nemen. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan het ontmantelen van het interieur.

 

We eindigen dit hoofdstuk met enkele aandachtspunten en het besluit van onze studie.

 

 

1. Revitaliseren of afstoten?

 

Ieder jaar worden meer kerken minder gebruikt. Het aantal kerkgangers daalt zienderogen, net als het aantal priesters. Bisdommen en parochies reorganiseren hun pastoraal en structuur. Het vergt zware inspanningen om de vele kerkgebouwen nog te gebruiken. Hoeveel heeft de Kerk ervoor over om de kerken te blijven gebruiken, wetende dat verder openhouden ook ten koste gaat van andere aspecten?[300] Dit is de cruciale vraag in het debat.

Omwille van tal van redenen is het blijven gebruiken van kerken vanuit pastoraal oogpunt zeker en rationeel te verantwoorden. Zo zijn er de ontegensprekelijke subjectieve gehechtheid aan een bepaalde kerk en het mobiliteitsvraagstuk. In het sociologisch onderzoek in Charleroi werd aan de kerkbezoekers de vraag gesteld wat zij zouden doen moest de kerk sluiten. 77% onder hen zou naar een andere kerk gaan, 10% zou niet meer naar een kerk gaan en 13% wist het nog niet. De groep die niet meer naar een zondagsviering zou gaan situeert zich voornamelijk in de zwakkere sociale en economische milieus.[301] Het ligt bovendien voor de hand dat bij een sluiting van een kerk mensen met een hogere graad van mobiliteit sneller naar een andere kerk zullen kunnen gaan. Het onderzoek te Charleroi wees uit dat maar een vierde van de ondervraagden ‘mobiel’ was: de postcode van hun thuisadres was verschillend van het postnummer van de localiteit waar de kerk zich in bevond, en/of zij antwoordden dat zij niet altijd in dezelfde kerk naar de weekendviering kwamen. Maar 3,8% van de 85-plussers kon als mobiel worden beschouwd, dit in tegenstelling tot de 42,5% van de mensen met een actieve leeftijd. Bij een kerksluiting zal de groep van sociaal en economisch zwakkeren bijgevolg een stapje verder van de Kerk staan.[302]

Anderzijds kan het creëren van grotere entiteiten met daarin een beperkt aantal kerken de gemeenschap doen vergroten. De parochiewerking en -pastoraal krijgen bijgevolg een groter draagvlak. Dit zou noodzakelijk zijn omwille van financiële redenen alsook omwille van een efficiëntere inzet van priesters, pastores en ondersteunend personeel. Ton Brendts wijst er bovendien op dat er nood is aan een “kritische omvang” wil de parochie iets betekenen binnen de samenleving.[303] De huidige interesse in diversificatie van het parochie-aanbod alsook in de categoriale pastoraal steunt eveneens de schaalvergrotingen.

De keuzen die bisdommen en parochies maken inzake het parochiebeleid worden dan ook – geheel terecht overigens – beargumenteerd door deze pastorale en organisatorische vragen. Het debat over de toekomst van de kerkgebouwen komt meestal pas in een latere fase aan de orde.

 

De meeste bisdommen en parochies in Vlaanderen kiezen voor het zo lang mogelijk behouden van de kerkgebouwen. Hieronder verstaan zij het blijven aanbieden van weekendvieringen op zoveel mogelijk locaties. Het aantal vieringen per locatie dient dan wel te dalen. Het gevolg is bekend: de kerkdeuren gaan enkel open op zondagvoormiddag. De deuren letterlijk dicht houden tijdens de rest van de week zou bovendien noodzakelijk zijn omwille van veiligheidsredenen.[304]

Recent heeft men echter ingezien dat deze politiek niet wenselijk is. De identiteit van het kerkgebouw vereist in zekere zin dat de deuren openstaan. Het kerkelijk recht voorziet overigens dat gelovigen gedurende enkele uren toegang moeten hebben tot kerken waar de Eucharistie wordt bewaard.[305] Bovendien mag op vele plaatsen het aantal bezoekers buiten de momenten van liturgische vieringen niet onderschat worden.[306] Zowel toeristen, die kerken bezoeken omwille van hun culturele en historische waarde, als de mensen die even rust en stilte komen zoeken, hebben de aandacht van de evangelisatiepastoraal getrokken. Hun bezoek aan een kerkgebouw is een unieke kans voor de Kerk om te getuigen en om de Blijde Boodschap te verkondigen. Niet alle kerken lenen zich hiertoe in dezelfde mate. Veel hangt af van hun ligging. Stadskerken worden meestal frequenter bezocht, maar ook voor residentiële kerken en plattelandskerken is het niet onbelangrijk dat de leden van de gemeenschap er in en uit kunnen lopen.[307] De verantwoording van het gebruik van kerken naar samenleving en overheid toe is eveneens een element in de argumentatie.[308]

 

 

2. Enkele termen

 

Het lijkt ons zinvol om hier enkele belangrijke termen die in het debat worden gehanteerd te verduidelijken. De studie Omtrent kerkelijk erfgoed benadrukt immers de noodzaak van een gemeenschappelijk begrippenapparaat.

 

Heroriëntatie: Deze term wordt over het algemeen gebruikt wanneer men de kerk als kerk blijft verder gebruiken, maar met een bijzondere aandacht voor bepaalde – al dan niet specifieke – pastorale noden. Een goed voorbeeld is een stadskerk waar men in het bijzonder mensen wil aantrekken die even tot rust willen komen binnen het drukke stadscentrum. Heroriëntering kan gebruik maken van herinrichting, van het herschikken van de momenten waarop men liturgie viert, het voorzien van specifiek gebedsmateriaal, enz. Wanneer men bijvoorbeeld verschillende parochies samenvoegt, kunnen de bestaande kerken tot hoofd- en bijkerken geheroriënteerd worden.

 

Herbestemming: “Het erfgoed krijgt een andere bestemming dan de oorspronkelijke bestemming.”[309] Onder bestemming verstaat men de functie die het gebouw vervult. De bestemming kan worden onderscheiden van het effectieve gebruik.

 

Nevenbestemming: “De oorspronkelijke bestemming van het erfgoed is nog prioritair en blijft gehandhaafd, maar andere bestemmingen zijn mogelijk.”[310]

 

Hergebruik: “De oorspronkelijke gebruiker van het erfgoed is er niet meer. De oorspronkelijke bestemming blijft evenwel behouden. (Wanneer er in het gebouw bijvoorbeeld een andere religie dan de oorspronkelijke beleden wordt, spreekt men van hergebruik).”[311]

 

 

3. De keuze: het resultaat van een grondige analyse

 

Beslissen of en welk kerkgebouw gedesaffecteerd zal worden is moeilijk. Idealiter is er geen gemeenschap van gelovigen meer en wordt het kerkgebouw niet meer gebruikt. De kans dat dit gebeurt, achten we nihil. Men mag dit immers niet verwarren met een situatie van een kerk die, door beleidsmaatregelen, langzaam maar zeker is uitgedoofd. De beslissing over welk kerkgebouw men zou afstoten is dan reeds vóór deze maatregelen genomen, waarschijnlijk zelfs verscheidene malen opnieuw.

Het zou eenvoudig geweest zijn moest er een soort van draaiboek bestaan waarmee door rationele analyse en rekenkundige sommen een beslissing zou kunnen genomen worden. De evaluatiecriteria die wij hier verwoorden willen op geen enkel moment dit idee ondersteunen, ook al lijken sommige aspecten vrij eenvoudig vast te stellen. De uiteindelijke beslissing zal voor de plaatselijke gemeenschap altijd hard aankomen. De emotionele waarde van een gebouw kan in overweging worden genomen, het uiteindelijke oordeel mag niet gestoeld zijn op emotionaliteit.

Het reeds verscheidene malen aangehaalde onderzoek uit Charleroi biedt voor onze analyse enkele waardevolle vertrekpunten. Ook de opsomming van A.H.J. Haak biedt interessante perspectieven.[312] Voorts vulden we de lijst aan met elementen die we her en der in de literatuur terugvonden.

 

a.) Cultuur-historische analyse

 

Het kerkgebouw zou moeten geanalyseerd worden vanuit een cultuur-historisch perspectief. Deze analyse kan verschillende aspecten van het kerkgebouw onder de loep nemen. Zo zou men kunnen op zoek gaan naar de historische ontwikkeling van de cultusplaats, naar belangrijke momenten die zich in of rond de locatie hebben afgespeeld en de betekenis en invloed van de plaats op de ontwikkeling van de omgeving.

Deze analyse houdt evenzeer in dat men op zoek gaat naar de artistieke waarde van het gebouw. Dit betekent dat men zowel de architectuur, de constructie en de uitmonstering zal dienen te bestuderen en dit van zowel het exterieur als het interieur. De aanwezigheid van verschillende lagen kan even interessant zijn als een enkele zuivere laag. De verhouding interieur – exterieur kan overigens van belang zijn bij een eventuele herbestemming of herindeling. De eventuele aanwezigheid van een waardevol roerend patrimonium dient evenzeer onderzocht te worden.

De analyse mag verre van historisch blijven. Ook de actuele betekenis van het gebouw voor het omringende landschap verdient de aandacht. Een kerk kan louter door haar constructie en stedenbouwkundige inplanting de identiteit van een dorp of een wijk bepalen.

 

b.) Pastoraal – organisatorische analyse

 

We hebben reeds geschreven dat het ontwikkelen van een pastoraal-organisatorisch plan eerder het doel moet zijn, dan wel het beginpunt van deze analyse. Niettegenstaande dient het pastoraal-organisatorisch aspect mee opgenomen te worden in deze analyse als een van de vele aspecten die invloed hebben op het kerkgebouw en waarop het kerkgebouw een invloed kan hebben.

Een duidelijke analyse van de bestaande ontwikkelingen en een inschatting van toekomstperspectieven zijn daarbij noodzakelijk. Zo kan een beleid al dan niet federaties willen creëren, of de pastorale eigenheid van dorpskernen willen bewaren. Een belangrijk element hierbij is de capaciteit en mogelijkheden die het bisdom in het perspectief heeft.

Tot slot dient hierbij ook voldoende aandacht te worden besteed aan alternatieven. Dit betekent dat men de volledige analyse best niet beperkt tot een bepaald kerkgebouw. Een analyse van een geheel van kerkgebouwen verkrijgt de voorkeur. Onder alternatieven verstaan we ondermeer een vlakbij gelegen kerk en eventueel een parochie in het centrum van een dorp, waarvan kan blijken dat zij zonder al te veel problemen aan de behoeften van de gemeenschap kunnen voldoen. Een ander alternatief is het inleggen van een bus naar een eucharistieviering in een naburige kerk.

 

c.) Sociale analyse

 

Samengaand met een pastorale en organisatorische analyse dient er een sociale analyse te gebeuren. Maar al te vaak worden structuren van bovenuit veranderd zonder hierbij rekening te houden met de structuren, behoeften en mogelijkheden van de plaatselijke gemeenschappen. Nochtans is de plaatselijke gemeenschap zowel het startpunt als het einddoel van haast iedere hervorming.

Met een sociale analyse kan men nagaan in welke mate de Kerk aanwezig zou moeten zijn in bepaalde wijken, en welke impact haar afwezigheid zou kunnen hebben. De Kerk is immers vaak de spil en de speelruimte voor tal van verenigingen en organisaties. Indien een kerkgebouw in deze gemeenschap maar weinig wordt gebruikt, dient men op zoek te gaan naar de oorzaken hiervan.

Uit het onderzoek uit Charleroi weten we ook dat de minder mobiele mensen – meestal de mensen uit een sociaal achtergesteld milieu of ouderen – het zwaarst onder de afschaffing van de plaatselijke kerk hebben te lijden. Misschien is het de roeping van de Kerk dat zij zich juist in deze locaties terug sterker aanwezig moet stellen. Naar onze mening is dit een belangrijk aspect voor een beleid inzake kerkgebouwen.

Een sociale analyse van een gemeenschap en haar omgeving beperkt zich niet tot de hierna beschreven gebruiksanalyse.

 

d.) Gebruiksanalyse

 

Wanneer men een kerkgebouw analyseert beperkt men zich vaak tot het verzamelen van historische gegevens en data over het gebruik, die zich kunnen beperken tot de jaarlijks – nota bene door de pastoor – verzamelde gegevens over de aanwezigheid tijdens de weekendvieringen. De cijfers over het gebruik vertellen ons echter niet alles over het kerkgebouw. Niettegenstaande is een gebruiksanalyse een van de analyses die hier moeten gemaakt worden.

Een gebruiksanalyse buigt zich over de cijfers van de kerkgang tijdens de vieringen in het weekend, tijdens de vieringen in de week, buiten de vieringen, op hoogdagen als Kerstmis en Pasen, bij begrafenissen, enz. Daarnaast dienen mogelijke andere gebruiken in kaart te worden gebracht. Een kerk en haar nevenruimten kunnen bijvoorbeeld door parochiale verenigingen of voor andere activiteiten worden gebruikt. Frequent gebruik voor concerten kan een argument zijn om de kerk tot concertzaal te herbestemmen, maar kan evenzeer een argument zijn om de kerk te behouden omdat deze concerten mee de kosten kunnen dragen.

 

e.) Gevoelswaarde

 

In tegenstelling tot het verzamelen van data over het gebruik van kerkgebouwen is het indiceren van de gevoelswaarde veel moeilijker. Veel van de reeds aangehaalde analyses zullen enerzijds gegevens kunnen aanleveren met betrekking tot de gevoelswaarde van een kerkgebouw, maar zullen anderzijds ook deze meer emotionele zijde in hun analyse moeten betrekken.

Het verminderen van het liturgisch aanbod of het sluiten en desaffecteren van een kerk, zal telkens door mensen als een verlies worden ervaren. Indien dit niet zo is – en dit zal in de praktijk nooit het geval zijn – zijn er weinig redenen om op een locatie een kerkgebouw te behouden. We zijn van mening dat de Kerk er niet mee gebaat is haar gelovigen in deze aangelegenheden voor de borst te stoten. Nochtans kan er de noodzaak zijn om kerkgebouwen af te stoten, en dan dient men de gevoelswaarde van de kerkgebouwen mee in rekening te brengen.

Men kan zich beperken tot enkel de ervaringen van de gelovige gemeenschap in rekening te brengen. Wil men echter een voldoende groot maatschappelijk draagvlak voor een kerk hebben dan zal men ook verder dan de geloofsgemeenschap moeten kijken. Bovendien is de grens tussen de plaatselijke geloofsgemeenschap en de rest van de lokale samenleving uiterst vaag.

Een probleem waarmee men vaak zal geconfronteerd worden bij recentere kerken is dat de personen die zich ooit engageerden voor de bouw van een kerkgebouw en haar inkleding, nog steeds in leven zijn.[313] Maar ook oude kerken blijven plaatsen waar verschillende generaties van een familie samenkomen. De mondelinge overlevering wordt hierbij meer dan eens ondersteund door de aanwezigheid van graven in of rond de kerk, de verwijzing naar schenkers op bepaalde elementen uit de kerk, maar eveneens door de verwijzing naar de kerk in documenten, foto’s of schilderijen die nog steeds in familiebezit zijn.

In de analyse maakt men dan ook best een onderscheid tussen de emoties ten overstaan van de kerk als plaats van de christelijke eredienst en de kerk als monument.

 

f.) Financiële aspecten

 

Tot slot – maar in de praktijk zeker niet minder doorslaggevend – zijn er ook de financiële aspecten die dienen in rekening te worden gebracht. Het feit dat het gemeentebestuur de tekorten in de rekeningen van kerkfabrieken bijpast, mag de Kerk nooit de mentaliteit geven van niet verantwoordelijk te zijn voor een realistisch financieel beleid. Dat kerken zelfbedruipend moeten zijn is daarbij voorlopig nog niet aan de orde, maar vele gemeentebesturen eisen wel een verantwoord omspringen met de middelen. Meer dan eens worden kerken vanuit het gemeentebestuur in vraag gesteld op het moment dat zij de rekeningen moeten bijpassen. Hierbij mogen we niet vergeten dat de meeste gemeentebesturen moeten instaan voor de tekorten van verschillende kerkfabrieken.

Een analyse van de kosten en opbrengsten van kerkgebouwen is mede daarom noodzakelijk. Hierbij dient men oog te hebben voor zowel de vaste kosten als verwarming, onderhoudswerkzaamheden, elektriciteit, beveiliging, enz., als de meer uitzonderlijke maar eveneens noodzakelijke kosten zoals restauraties en vernieuwingen. In Nederland worden kerken meer dan eens omwille van de noodzakelijke en zeer hoge restauratiekosten gesloopt. Ook in België betreft het zeer vaak restauratiewerkzaamheden waarin de Staat de Kerk moet bijspringen. Omwille van het erfgoedkarakter van een kerkgebouw zal dit meestal – na de nodige dossiers – gebeuren. Maar de Kerk draagt ook hierin een verantwoordelijkheid. De financiële analyse is daarom voornamelijk een analyse van de verwachte kosten in de toekomst.

De financiële analyse kan echter ook inhouden dat men de kosten van een eventuele sluiting zal trachten na te gaan. Daarbij mag men niet vergeten dat restauraties noodzakelijk kunnen blijven, of de kerk nu gebruikt wordt of niet. Ook eventuele alternatieven kunnen worden bestudeerd.

 

Tot slot nog enkele aandachtspunten

We spreken duidelijk over analyse en niet over het verzamelen van gegevens. Met analyse bedoelen we het in kaart brengen en interpreteren van de verschillende aspecten van het netwerk dat zich rond een kerkgebouw vormt. Dit netwerk verbindt ook verleden, heden en toekomst met elkaar.

We willen benadrukken dat de analyse niet enkel door het parochiebestuur of het bisdom mag worden gemaakt. Het is belangrijk dat de toekomstvisie van het bestuur niet het startpunt is van de analyse maar eerder het eindpunt. Zowel de plaatselijke gemeenschap als het bestuur dienen daarom betrokken te worden in alle fasen van de analyse.

De analyse beperkt zich ook niet tot een bureaucratisch gebeuren. Wil men een kerkgebouw analyseren en de mogelijkheden naar de toekomst kunnen inschatten is zij meer dan een stip in het pastoraal landschap. Daarom is het belangrijk dat de verschillende betrokkenen de kerk langs binnen en buiten gaan bezoeken en bestuderen, alsook de omgeving waarin de kerk is ingeplant en/of die rond de kerk is ontstaan.

Belangrijke vraag is natuurlijk ook wie de analyse moet uitvoeren. De Kerk kan hier zeker het initiatief nemen. Dit betekent dat er een inspanning zal moeten geleverd worden door het bisdom én de plaatselijke gemeenschappen. De objectiviteit moet echter gegarandeerd worden. Indien de conclusies ook effectief als leidraad zullen dienen bij reorganisaties zullen gemeentebesturen en provinciale deputaties waarschijnlijk hieraan mee willen werken. Immers, zij dragen bij in het beheer van het patrimonium en hebben dan ook baat bij een efficiënt en verantwoord beleid. Ook wanneer de conclusie de sluiting van een kerkgebouw zou afwijzen, kan dit voor de burgerlijke overheden betekenen dat er een maatschappelijk draagvlak is of kan gevormd worden rond het kerkgebouw. De uitgaven die een bestuur voor die kerk doet zijn dan te verantwoorden en bovendien kan er werk worden gemaakt van een permanente zorg voor het kerkgebouw door de plaatselijke gemeenschap zelf, wat voor de overheid ook financieel voordeliger is.

Het lijkt ons ook onmogelijk om, zeker wat betreft de cultuur-historische analyse, de diensten van Monumenten en Landschappen er niet in te betrekken. Plaatselijke verenigingen kunnen, indien zij bestaan, bij het verzamelen van het nodige materiaal helpen. Ook het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur zou een bijdrage kunnen doen.

In dit laatste punt willen we onder aandacht brengen dat er haast geen objectieve criteria bestaan om een kerkgebouw een waarde toe te kennen. De analyses die uit verschillende invalshoeken gebeuren willen dan ook complementair zijn. Ze willen de plaatselijke en diocesane beleidsmakers het nodige materiaal en de achtergrond aanreiken om een verantwoorde keuze te maken. De verschillende resultaten zullen bijgevolg gewogen moeten worden. In die zin kunnen we niet spreken van criteria waaraan een kerkgebouw moet voldoen.

 

Vanuit de gegevens heeft men de keuze om ofwel het kerkgebouw te behouden ofwel het kerkgebouw af te stoten. In wat volgt zullen we eerst over de eerste optie spreken, een optie die volgens ons betekent dat men meestal het gebouw zal moeten heroriënteren en revitaliseren. Vervolgens bespreken we drie mogelijkheden die in de lijn van de tweede optie liggen: het gebouw sluiten en laten leegstaan, een andere bestemming zoeken voor het gebouw en ten derde het gebouw slopen.

 

 

4. Kiezen voor heroriëntering en revitalisering

 

Het loont de moeite om bij een kerkbezoek eens oog te hebben voor die aspecten die de aanwezigheid van een gemeenschap uitstralen. In alle kerken treft men wel ergens op een prikbord het parochieblad en de uren van de viering aan. Maar dit zegt ons bijna niets over de parochiegemeenschap. Nochtans zijn er soms verrassend veel elementen te vinden die getuigen van een levende gemeenschap, soms expliciet, soms in een detail. Verre van exhaustief te willen zijn, enkele voorbeelden: kruisjes of foto’s van overledenen, mededelingen en resultaten van parochiale verenigingen, verwijzingen naar andere lokale verenigingen, bebloeming, een eigenzinnige inrichting van de liturgische ruimte, aanwezigheid van voorwerpen in een hedendaagse stijl, brandende kaarsjes, gebedsintenties, verwijzingen naar missionarissen uit de parochie, netheid, comfort verbeterende elementen, enz. Het zijn kenmerken die aantonen dat het gebouw vanuit theologisch oogpunt een huis van en voor de plaatselijke gemeenschap is, maar dat de kerk ook een thuis is voor haar leden. Een thuis waar de leden van de gemeenschap overigens binnen kunnen stappen. Het openstellen van het kerkgebouw is immers bepalend voor de betekenis ervan voor de gemeenschap.

De pastoors en het bisdom kunnen enkel de groei tot een thuis bevorderen en ondersteunen. Wil men dit bereiken, dan zal de gemeenschap zelf er werk van moeten maken. Deze beweging noemt men het revitaliseren van een kerkgebouw.[314] In deze revitalisering kan men alle facetten van een kerkgebouw betrekken: gebruik, exterieur, interieur, enz. Vanzelfsprekend zijn deze kenmerken enkel een uitdrukking van wat er werkelijk in een gemeenschap gebeurt, en hoe deze gemeenschap is georganiseerd.

Soms zal blijken dat de geloofsgemeenschap die het kerkgebouw gebruikt, veranderd is. Soms biedt het kerkgebouw – ondanks een veelvuldig gebruik – geen onderdak meer aan een echte gemeenschap. Zo liggen sommige veldkapellen vandaag midden in een woonwijk; of trekken stadskerken meer mensen uit de omliggende gehuchten, toeristen en shoppers aan, dan bewoners uit de binnenstad zelf. Ook de categoriale pastoraal gebruikt kerken op een andere wijze dan in de klassieke territoriale pastoraal gebruikelijk was. De kerk dient dan geheroriënteerd te worden. Met heroriëntering bedoelen we in eerste instantie het afstellen en ontsluiten van de ruimte op een bepaald doelpubliek, maar ook de liturgie kan anders worden ingevuld. Hierbij moet men voorzichtig te werk gaan: een kerkgebouw – evenals de viering die erin plaatsvindt – is nooit voor een bepaalde groep van gelovigen alleen.

 

De Titus-Brandsmaparochie, de parochie van de binnenstad van Nijmegen, gaat hierin vrij ver. De parochie omvat drie kerken en zal deze heroriënteren, zij spreken van profileren naar een specifieke groep van gelovigen.[315] Verschillende parochianen zijn reeds in verzet gekomen tegen deze plannen. In Trieste, Italië, staan de deuren van een stadskerk open op zaterdagnacht tussen 23h en 2h. Met dit initiatief wil men terug dichter bij de jongeren komen.[316]

Een bekend voorbeeld van deze aanpak is de Magdalena-kerk te Brugge.[317] Rond deze neogotische stadskerk ontstond in de stroom van Brugge 2002 een project dat de ruimte wenste te heroriënteren. Het project heeft vier doelgroepen: de parochianen, niet-kerkelijke zinzoekers, de Vlaamse kerkprovincie en de toevallige passanten en buurtbewoners.[318] De projectgroep bracht aan de kerk enkele belangrijke wijzigingen aan. Zo werd er een symboolvlak in het schip geplaatst. Dit symboolvlak bestaat uit een zacht hellend vlak dat vanuit drie zijden naar het midden loopt. In dat midden werd een vlak geplaatst dat eventueel door zand of water kan worden gevuld. Voorts werd het orgel weggehaald uit het koor dat voorzien werd van stoelen zodat er een aparte liturgische ruimte ontstond die geschikt is voor een christelijke liturgie. Aan de kleine winterkapel werd een meditatieruimte gevoegd en in de kerk kwam er een projectievlak en een tafel waar bezoekers iets kunnen lezen. Op verschillende plaatsen in de kerkruimte kan je trouwens boeken vinden. In de mate dat het budget het toeliet werden werken van actuele kunstenaars geplaatst. De preekstoel mocht van Monumentenzorg niet worden verplaatst, waardoor deze op een beetje onhandige wijze in het hellend vlak diende geïntegreerd te worden. Doordat her en der nog elementen bewaard bleven die zeer sterk naar de Rooms-katholieke geloofsbeleving verwijzen, kan de vraag worden gesteld of niet-kerkelijke zinzoekers in deze ruimte thuis kunnen komen.

We vermelden ook nog dat de betrokkenheid van de parochianen bij de ontwikkeling van het project eerder schaars te noemen was. Het initiatief kwam zeker niet vanuit een representatief deel van de parochiegemeenschap. Deze belangrijke factor zal men over enkele jaren moeten evalueren. De kans bestaat immers dat de gemeenschap het initiatief niet blijvend zal ondersteunen waardoor het gebruik en de inrichting niet overeen zal stemmen met de oorspronkelijke bedoeling.[319]

 

 

5. Kiezen voor het sluiten van een cultusplaats

 

Wanneer na een grondige analyse blijkt dat een kerk best kan worden gesloten heeft men verschillende opties. Men kan kiezen om de kerk leeg te laten staan, of om een nieuwe bestemming voor het gebouw te zoeken, of om de kerk te slopen. Men kan er ook voor kiezen om het gebouw buiten de liturgie voor andere bestemmingen open te stellen. We bespreken voor- en nadelen van een nevenbestemming. Tot slot focussen we op wat desaffectatie inhoudt. We beperken ons hierbij niet tot de juridische verplichtingen.

 

5.1. Kiezen voor leegstand

 

Kiest men voor leegstand, dan wordt het kerkgebouw gesloten en worden er in principe geen vieringen meer in gehouden. Meestal gaat dit samen met een desaffectatie. Onder leegstand verstaan we niet de status van een gebouw dat bewaard blijft, in stand wordt gehouden en wordt opengesteld. Wanneer dit het geval is heeft het gebouw in feite een museale functie. Men spreekt dan wel eens van wandelkerk.

Eigenlijk is leegstand geen echte optie. Zelfs als overgangsfase is zij niet wenselijk. Gebouwen die leegstaan, kennen vaak een snel verval. Vele van de vaste kosten blijven bestaan en voor de inboedel moet men, zeker als de leegstand geruime tijd zou kunnen duren, een nieuw onderdak zoeken.

Een variant van leegstand is de ruïne. Men kiest er dan bewust voor een vervallen pand niet te renoveren of te vervangen door nieuwbouw. Een ruïne op zich heeft immers ook een bijzondere tekenwaarde. Een ruïne ontstaat echter pas na een lange leegstand of een plotse vernieling. Bijgevolg behoort zij tot het domein dat we trachten te bestuderen.

Leegstand is meestal het gevolg van een structureel verwaarlozen van de pastoraal op een bepaalde locatie én het te hoog leggen van de vereisten voor een herbestemming. Leegstand zou ook als een overgangsfase kunnen worden gezien, waarbij een gebouw uiteindelijk zolang leeg staat dat het een krot is geworden, waardoor op dat ogenblik iedereen voor een sloop of herbestemming te vinden is.

Wij zijn echter van mening dat deze praktijken absoluut niet de voorkeur kunnen wegdragen. Een gebouw laten verkrotten en weigeren te herbestemmen is een teken van geen respect te hebben voor de vele generaties gelovigen die aan het gebouw hebben gebouwd en er emotioneel en financieel hebben in geïnvesteerd. Daarenboven is het meestal een teken van geen respect te hebben voor een erfgoed dat ook voor de niet-gelovige gemeenschap van betekenis kan zijn. Het restauratiedossier dat vaak boven deze kerkgebouwen hangt, wordt bovendien steeds groter wanneer ook het dagelijks onderhoud wegvalt. Tot slot kan een verkommerend kerkgebouw een last betekenen voor de ganse buurt. Verkrotting is een kwaal die zich binnen een stad kan uitbreiden. Verlaten gebouwen trekken daarenboven vandalisme aan.[320]

Kiezen voor leegstand in afwachting van een herbestemming zou men kunnen overwegen. Maar de zoektocht naar een valide en gepast project duurt meestal vrij lang, zodat het ons het beste lijkt niet onmiddellijk over te gaan tot een sluiting indien er nog geen plannen bestaan voor een herbestemming. Of positief geformuleerd: men gaat best reeds op zoek naar een herbestemming, voordat een kerkgebouw wordt gesloten.

Een kerkgebouw dat, om welke reden ook, niet meer veilig is, dient natuurlijk onmiddellijk te worden gesloten. Maar gelijktijdig moeten de nodige inspanningen worden geleverd opdat men met de herstellingen zou kunnen beginnen.

 

5.2. Op zoek naar een herbestemming

 

Herbestemming is het meest bediscussieerde aspect in het denken over de toekomst van kerkgebouwen. Met herbestemmen bedoelen we hier het zoeken naar een nieuwe functie voor het gebouw. Dit betekent dat het gebouw zelf behouden blijft, wat bij sloop niet zo is. Niettegenstaande zal een gebouw meestal verbouwd moeten worden, of ten minste worden aangepast aan de nieuwe bestemming. Deze wijziging kan al dan niet zichtbaar zijn aan de buitenzijde van het gebouw.

Herbestemming van een kerk komt slechts zelden voor. Nochtans zijn er veel kerken die doorheen de eeuwen een andere herbestemming hebben gekregen. Soms werden slechts enkele constructieve elementen bewaard. In Nederland was in 1993 nog 70% van de bij wet beschermde kerken in gebruik voor de eredienst. 7% kennen een samengaan van kerk en woonhuis, 21% werd herbestemd tot een woning, bedrijf of horecauitbating. 2% van de beschermde kerken staan leeg.[321]

We hebben getracht de verschillende mogelijke herbestemmingen logisch in te delen. Waar mogelijk gaan we in op een voorbeeld. Wij vonden twee werken die uitgebreid verschillende herbestemmingen van kerken bespraken: H.F. Ambachtsheer & R.J. de Booij, Goddeloze kerken (1979) en T. Pollmann, Herbestemming van kerken (1995); naar hen zullen we dan ook regelmatig verwijzen. Waarschijnlijk zijn er nog tal van andere voorbeelden te vinden, nationaal en zeker internationaal.

We kozen ervoor verschillende plannen en foto’s van herbestemmingen mee op te nemen. Beelden bij de tekst leken ons noodzakelijk. Ze onthullen niet enkel de al dan niet geslaagde creaties van architecten, maar willen voornamelijk de creatieve geest stimuleren die nodig is om een oordeel in deze problematiek te vormen.

 

5.2.1. Een religieuze of spirituele functie

 

Een eerste groep van mogelijke nieuwe bestemmingen voor een kerkgebouw zijn deze met een religieus of spiritueel karakter. Deze nieuwe bestemmingen sluiten nauw aan bij de bestemming van het kerkgebouw als gebedsruimte. In deze zin wordt er in mindere mate geraakt aan de identiteit van het gebouw. Toch is er, zeker namens de kerkgemeenschap, veel voorbehoud ten overstaan van deze mogelijkheden.

 

a.) Overdracht of verkoop aan andere christelijke Kerken of religieuze gemeenschappen

 

In Nederland bestaat er naast de katholieke Kerk een veelheid aan protestantse gemeenten. Bij een sluiting van een kerkgebouw zijn zij meestal de eerste die worden gecontacteerd. De katholieke bisdommen vereisen wel dat deze gemeente of haar genootschap lid is van de Raad van Kerken. Van de overnemer wordt eveneens vereist dat deze de commerciële waarde van het pand betaald. Deze situatie verschilt grondig van de situatie in België. De niet-katholieke Kerken hebben meestal een kleine gemeenschap en hebben onvoldoende middelen om de grote katholieke kerkgebouwen over te nemen, die zelfs voor de katholieken te groot zijn geworden en zich meestal in een slechte staat bevinden.

Hier en daar staat de katholieke Kerk echter toe dat niet-christenen gebruik maken van een katholiek kerkgebouw. Zo is er de Sint-Jozefskerk aan het Loosplaats in Antwerpen die gebruikt wordt door de Georgisch-orthodoxe gemeenschap. De kleine katholieke gemeenschap komt er samen in een kapel. De orthodoxe gemeenschap organiseert ook tentoonstellingen in de kerkruimte. Juridisch stelt zich hier een probleem: een kerk kan niet door twee denominaties tegelijkertijd worden beheerd. Er zijn twee mogelijke oplossingen voor dit probleem: ofwel wordt de kerk onder andere kadastraal gesplitst en worden voor beide delen aparte kerkfabrieken opgericht; ofwel wordt het kerkgebouw door de katholieke kerk afgestoten en fusioneert de parochie zich met een naburige parochie.

 

We dienen hier ook naar de mogelijkheid te verwijzen om een kerk te verkopen aan een christelijke – eventueel zelfs katholieke – religieuze gemeenschap. Meestal vinden jonge religieuze gemeenschappen een thuis in een gewoon pand of nemen zij een kloostercomplex over. Het zou ook mogelijk zijn dat zij een voormalige parochiekerk overnemen. Hier geldt echter ook dat hun financiële middelen te beperkt zijn, hun gemeenschap te klein, en vaak ligt het beheer van een groot kerkgebouw ook niet in de lijn van hun roeping.

 

b.) Overdracht of verkoop aan niet-christelijke gemeenschappen

 

Naast de katholieken zijn de moslims de grootste religieuze gemeenschap in België. Bovendien groeit deze gemeenschap nog steeds aan en verwerft zij ook steeds meer middelen. Het ligt dan ook voor de hand dat de moslimgemeenschap een van de mogelijke overnemers van een kerkgebouw kan zijn. Toch is het niet zo eenvoudig als minister Bert Anciaux denkt. Hij schreef namelijk in zijn boek De verrijkte samenleving dat de nationale basiliek van Koekelberg best een nieuwe bestemming zou krijgen, bijvoorbeeld als moskee.[322] Naast de praktische problemen zijn er bij een herbestemming tot moskee ook tal van emotionele drempels die moeten overwonnen worden. Veel hangt af van hoe de gelovigen en de Kerk de relatie tussen de verschillende godsdiensten zien.[323]

 

Enkele voorbeelden uit Nederland

De Turkse moslimgemeenschap van Leiden had een kleine moskee aan de grachten en was op zoek naar een groter pand. Door een samengaan van een hervormde en een gereformeerde gemeente kwam de Petrakerk in 1992 leeg te staan. Er waren verschillende kandidaat-overnemers waaronder twee christelijke gemeenten en enkele commerciële kandidaten. De vraagprijs bedroeg €540.000 waardoor reeds verschillende kandidaten afhaakten. Uiteindelijk bleven enkel een projectontwikkelaar en de Turkse moslimgemeenschap over, waarvan deze laatste ook niet aan de vraagprijs kon voldoen. Na uitgebreid onderhandelen werden de kerk en de bijgebouwen verkocht aan de projectontwikkelaar. Deze verkocht vervolgens enkel het kerkgedeelte aan de moslimsgemeenschap voor €416.250. Op de rest van het complex en de omliggende panden en gronden werden vierhonderd woningen en winkels gebouwd. Alle partijen zijn tevreden over de overeenkomst. De klokkentoren werd vervangen door een minaret van waaruit iedere vrijdagvoormiddag een oproep tot gebed klinkt.[324]

 

De gereformeerde kerk in de Duyststraat in Rotterdam-West werd in 1985, honderd jaar na haar oprichting, herbestemd tot moskee. Het interieur werd ingrijpend gewijzigd en er werden ruimten voorzien voor de vele functies die een moskee kent naast het gebed. De aankoop van de kerk kostte €135.000. Samen met de verbouwingen, die grotendeels door vrijwilligers gebeurde, kostte deze moskee ongeveer €450.000 aan de moslimgemeenschap. Aan de buitenzijde werd haast niets gewijzigd en men kiest ervoor om geen oproep tot gebed door micro’s de wijk in te sturen.[325]

 

Minder eenvoudig verliep de herbestemming van de Rooms-katholieke Emmaüskerk in de Utrechtse wijk Overvecht. Deze kerk uit 1967 werd in 1985 voor €675.000 verkocht aan een moslimstichting. Er bleken tal van problemen te reizen doordat de procedures ingewikkeld waren. Zo belande het altaar, tot grote ergernis van de omwonenden, plots bij het vuilnis op straat. Bovendien kende de Marokkaanse gemeenschap interne twisten die tot gewelddadigheden hadden geleid. Het gevolg was dat het bisdom Utrecht liever niet met moslimgemeenschappen onderhandelde over verkoop.[326]

 

c.) Oecumenisch gebruik van het kerkgebouw

 

Een van de ideeën met betrekking op de toekomst van kerkgebouwen is het oecumenisch gebruik ervan. Theoretisch bestaan hiervoor twee mogelijkheden: ofwel staat de Rooms-katholieke Kerk andere christelijke Kerken toe gebruik te maken van het patrimonium; ofwel wordt een kerk door meerdere christelijke Kerken samen beheerd.[327]

Een katholiek kerkgebouw kan in principe ook door een niet-katholieke christelijke gemeenschap worden gebruikt. In het in 1993 nieuw verschenen directorium voor de oecumene staat dat dit mogelijk moet zijn wanneer de betrokken christelijke Kerk niet over een ruimte beschikt die hun toestaat de liturgie waardig te vieren én wanneer de diocesane bisschop zijn toestemming heeft gegeven.[328] Niettegenstaande dient deze regeling een uitzondering te blijven.[329]

Een kerk kan volgens de Rooms-katholieke Kerk, eveneens op basis van uitzondering, gemeenschappelijk bezit zijn van, en beheerd worden door de katholieke en andere christelijke gemeenschappen. Volgens het directorium kan dit echter enkel wanneer er wederzijds respect is en wanneer er tussen beide gemeenschappen een oecumenische openheid bestaat. De overeenkomst en concrete afspraken dienen schriftelijk te worden vastgelegd.

In België kunnen parochiekerken echter niet door twee verschillende erkende erediensten beheerd worden. Dit betekent dat een kerkgebouw dat voor de katholieke eredienst bestemd is wel andere christelijke kerken toe kan staan op een niet permanente basis liturgie te vieren in het gebouw. Een permanent gemeenschappelijk gebruik en beheer van het kerkgebouw is niet mogelijk. Nochtans lijkt het gezamenlijk dragen van de lasten en vruchten van een kerk noodzakelijk zowel vanuit praktisch als vanuit een symbolisch oogpunt. De niet-katholieke christelijke Kerken blijven in België bovendien vrij klein en hebben maar een beperkte draagkracht. Zeker wat betreft een samenwerking met protestantse of hervormde gemeenschappen lijken weinig initiatieven mogelijk. Toch dienen de leden van de Kerk alle initiatieven die bijdragen aan de oecumene, naar onze mening, in overweging te nemen en te steunen. [330]

 

d.) Andere religieuze bestemmingen: stiltecentra en rouwcentra

 

Als vierde mogelijke herbestemming waarbij het religieus karakter van het gebouw blijft behouden, willen we hier kort ingaan op centra waar de mens de mens-overschrijdende verbondenheid kan ervaren: stiltecentra en rouwcentra.

“Een stiltecentrum is een besloten ruimte waarin mensen zich kunnen terugtrekken om te bidden, te mediteren of om gewoon even stil te zijn.”[331] Het gebruik van een kerk als stiltecentrum moet onderscheiden worden van het gebruik als parochiekerk met aandacht voor een functie als rustpunt. In een parochiekerk komt immers per definitie de parochiegemeenschap samen om de liturgie te vieren. Stiltecentra worden haast nooit door een parochie gerund, maar wel door een al dan niet commerciële organisatie. Recent worden kleine kloosters wel eens herbestemd tot een stiltecentrum. Een beperkt aanbod aan mediterende activiteiten en de nodige overnachtingsfaciliteiten worden voorzien in een kader van rust een eenvoud. Het is niet uit te sluiten dat ook parochiekerken worden herbestemd tot centra die een aanbod van mediterende en bezinnende activiteiten voorzien. De Kerk hoeft niet met lede ogen te kijken naar hoe mensen kiezen om tot inkeer te komen in gebouwen die ooit tot het christelijk netwerk behoorden. Zij kan hierin immers ook zelf initiatieven nemen. Het zullen voornamelijk kleinere kerken zijn, gelegen in een rustig kader of in een drukke stad, die deze vorm van herbestemming kunnen ondergaan.[332]

Een naaste die komt heen te gaan brengt ons vaak een andere werkelijkheid voor ogen. We ervaren in een rouwproces een verbondenheid met ons eigen mens-zijn, met het verleden, met de toekomst. De identiteit van een kerkgebouw, en de confrontatie in het rouwproces kennen dan ook gemeenschappelijke aspecten. Een kerkgebouw dat verleden en toekomst in het heden verbindt kan dan ook een geschikte plaats zijn voor een rouwcentrum, al kan de confrontatie met de blijvende christelijke identiteit van een kerkgebouw sommige mensen ook afschrikken.

Het aantal personen dat een uitvaartplechtigheid in een kerk krijgt is nog steeds zeer hoog. De overtuiging van de overledene, het gebrek aan alternatieven en de gehechtheid aan traditie zijn hierin misschien de sterkste factoren. Toch is het te verwachten dat het aantal kerkelijke begrafenissen zal dalen en dat alternatieve uitvaartlocaties zullen ontstaan. Waarom niet in een kerkgebouw dat niet meer gebruikt wordt voor de eredienst? Een tot rouwcentrum herbestemde kerk behoudt haar religieuze functie. Wanneer de Kerk bovendien meewerkt aan de erkenning van deze centra hoeft zij geen mistoestanden te vrezen.

 

Het bisdom Utrecht, dat niet vlug ingaat op een herbestemming, ging in zeker twee gevallen over tot het toestaan van een rouwcentrum in een voormalig kerkgebouw. Ze verkocht de kerken aan uitvaartverzekeringsmaatschappijen. Kleine rouwcentra kunnen een persoonlijkere aanpak garanderen dan de grote crematoria. Er kan voldoende tijd worden uitgetrokken om in het bijzijn van het dode lichaam te rouwen en men kan ingaan op bijzondere wensen van de nabestaanden.[333]

 

5.2.2. Een profane functie

 

Zoals we gezien hebben blijkt een herbestemming met een religieuze functie maar zelden mogelijk. Ook profane herbestemmingen liggen niet voor de hand. Toch kunnen deze meestal wel op meer financiële middelen steunen, zij het door commercieel gegenereerde winsten, zij het door subsidiëring vanuit de overheid. Wij onderscheiden in onze bespreking herbestemmingen met een culturele functie, een gemeenschapsfunctie, een woonfunctie en tot slot en meteen de meest controversiële: de herbestemmingen met een commerciële functie.

 

a.) Culturele functie

 

Musea

Als men met iemand van gedachten wisselt over mogelijke herbestemmingen van kerken komt vrij snel het idee van een kerk als museum ter sprake. Deze herbestemming is eveneens vrij algemeen aanvaard als een van de meest geschikte.

Meestal kan het interieur van een kerk vrij volledig onaangeroerd blijven en ervaren de mensen het gebruik als museum niet als onterend. Toch is een herbestemming tot museum niet voor de hand liggend, maar lijkt het wel een goede bestemming voor kerken die de status van ‘beschermd monument’ dragen. Aan deze kerken mag meestal maar in beperkte mate worden gewijzigd zodat vele commerciële functies en de woonfunctie haast onmogelijk worden. Slopen is als optie al helemaal uit den boze.

Museumruimten moeten aan hoge eisen voldoen wat betreft klimatologische omstandigheden, veiligheid, belichting, toegankelijkheid. Bovendien hebben musea nood aan ruimtes voor administratie en voor depot, en deze vindt men meestal onvoldoende in een kerk, of een verbouwing is noodzakelijk. Kloostercomplexen brengen meer soelaas. Musea vragen overigens een goede bereikbaarheid.

Niettegenstaande lijkt een bestemming als museum voor beschermde monumenten en stadskerken een goede optie. Maar er is maar een kleine en meestal zeer specifieke vraag naar museumruimten en het bouwen van een nieuw museum is vaak efficiënter en goedkoper dan het herinrichten van een kerk. De kosten die voor het onderhoud van kerkruimten dienen te gebeuren mogen niet onderschat worden.

 

Enkele voorbeelden

De Buurkerk is een van de vijf kerken in de binnenstad van Utrecht die in 1978 opgenomen was in een gezamenlijk restauratieplan. Door het dalend aantal kerkgangers ging men tevens op zoek naar een nieuwe bestemming voor de kerk. Die werd gevonden in het ter beschikking stellen van de ruimte aan het Nationaal museum van speelklok tot pierement, dat op zoek was naar een grotere locatie. Het middenschip werd door architect T. van Hoogevest met glas en beton afgescheiden van de ruime zijbeuken. Deze kregen een etage in de vorm van een wandelgallerij. Door deze ingreep werden meer wanden voorzien en moet tijdens de wintermaanden niet de volledige ruimte verwarmd worden. Ondanks de 125.000 bezoekers per jaar had de Stichting in 1995 nog steeds een moeilijke financiële situatie. In een interview met Tessel Pollman beklaagt directeur Huub Blankenberg zich over de onderhoudslasten, over de volumineuze ruimte die niet gebruikt kan worden, het gebrek aan ruimte voor de administratie en de moeilijke bereikbaarheid.

De kerk is eigendom van de Nederlands Hervormde Gemeente die haar verhuurt aan de Stad Utrecht. Zij verhuurt de kerk op haar beurt aan de museumstichting. In het museum, meer bepaald in het middenschip, kunnen ook buffetten en dansfeesten georganiseerd worden. Momenteel wordt het museum opnieuw verbouwd en aangepast. De collectie blijft tijdens de renovatiewerken toegankelijk.[334]

 

De Sint-Aldegondiskerk te As werd reeds in 1932 gedesaffecteerd. In het begin van de jaren 1970 werd er gestart met een restauratie. De kerk deed tot dan dienst als bouwloods van de gemeente As. Dankzij subsidies, giften en de vele vrijwilligers, verenigd in de Sint-Aldegondiskring, konden het kerkje en de kunstwerken worden gerestaureerd. De vereniging huurt het kerkje van de gemeente en laat er tentoonstellingen en andere culturele activiteiten in plaatsvinden.[335]

 

Naast museum zijn er nog vele andere culturele bestemmingen voor kerken mogelijk. Zo werden verschillende kerken ingericht als bibliotheek, archief of documentatiecentrum.

 

Concertzalen of theaters

Vele kerken worden regelmatig als concertzaal gebruikt. Dit komt doordat zij soms pareltjes zijn op het vlak van akoestiek. Bovendien geeft het kader aan het concert een extra cachet en blijven voornamelijk de huurprijzen van de meeste kerken lager dan deze van commerciële concertzalen. Enkele kerken kregen echter een permanente bestemming als concertzaal of theater. In Maastricht werd reeds in 1786 een kerk tot schouwburg verbouwd.[336]

Bij deze herbestemmingen treden ongeveer dezelfde problemen op de voorgrond als bij de herbestemming tot museum. Zo ontbreekt het in de meeste kerken aan nevenruimten die kunnen ingericht worden voor sanitair, onthaal, administratie en kleedkamers. De verwarming van de ruimte tijdens de wintermaanden is kostelijk, net als het onderhoud. Bovendien dienen er vaak verbeteringen aan de akoestiek te gebeuren. Tot slot is de parkeergelegenheid vaak zeer beperkt.

 

◊ Het Centrum voor oude muziek in de voormalige Augustinuskerk in de Kammenstraat in Antwerpen is waarschijnlijk een van de meest prestigieuze herbestemmingen van dit ogenblik. Deze 17de eeuwse barokke kloosterkerk werd ontworpen door dezelfde architect als de basiliek van Scherpenheuvel, Wenzel Coeberger (1561-1634). In 1977 werd de Sint-Augustinusparochie opgeheven. Het bisdom Antwerpen droomde van een museum voor kerkelijke kunst, maar de Stad Anwerpen koos uiteindelijk voor een centrum voor oude muziek. In de periode 1975-1982 werd de gevel gerestaureerd en werden verschillende beschermende herstellingen uitgevoerd. In 1997 is men met de eigenlijke restauratie en inrichting van het concertgebouw begonnen. Bijzonder is dat de ingang en het onthaal zich in een ander pand in de Kammenstraat bevinden. Dit pand geeft doorgang tot in de voormalige winterkapel die als foyer wordt ingericht. Aan de achterzijde komt er tevens een nieuwbouw met onder andere de nodige infrastructuur voor de artiesten.

De kosten voor deze realisatie worden geschat op €8.800.000. Hierbij is de restauratie van het orgel van Theodoor Smet uit 1839 niet inbegrepen. Vermoedelijk zal de herbestemming pas in 2005 volledig rond zijn.[337]

 

◊ In Bergen op Zoom werd een stadschouwburg in een kerk gebouwd. In tegenstelling tot de Augustinuskerk in Antwerpen, zijn de verbouwingen hier zeer ingrijpend geweest. Niettegenstaande kunnen de meeste ingrepen terug ongedaan gemaakt worden, zoals een verantwoord omgaan met monumenten dat vereist. De kerk, met een brede middenbeuk en aan beide zijden een zijbeuk, kan vandaag aan 650 toeschouwers een plaatsje bieden. Zowel de façade als het interieur dienden grondig gewijzigd te worden. De scène werd vóór de absis geplaatst. De absis zelf kan, al naargelang de wensen, ofwel aan de scène worden toegevoegd, ofwel ervan worden afgeschermd en als coulisse worden gebruikt. In de middenbeuk werd een hellende parterre geplaatst alsook twee etages met balkons. De zijbeuken werden grotendeels leeg gehouden waardoor de glasramen gespaard bleven. In de achterste twee traveeën werden faciliteiten voor de inkom en ontvangst gecreëerd. De werken werden beëindigd in 1990 en kosten om en bij de €6.075.000. De jaarlijkse exploitatie van het complex is verlieslatend, maar Tessel Pollmann zegt daarop: “cultuur kost altijd meer dan ze opbrengt”. Hij is wel van mening dat een herbestemming die een ‘zakelijk verhuur’ mogelijk had gemaakt vanuit financieel oogpunt misschien een betere oplossing was geweest.[338]

 

◊ Een andere kerk die tot theater werd herbestemd is de Oosterkerk in Den Haag.[339] De 17de eeuwse Nieuwe Kerk in Den Haag werd tot concertzaal omgebouwd. Het gebouw behield in zeer grote mate het karakter van een kerkgebouw.[340]

 

Bibliotheken en archieven

Verschillende bibliotheken en archieven kregen onderdak in een kerkgebouw.[341]

◊ In Zutphen werd een middeleeuwse kerk herbestemd tot openbare bibliotheek. De kerk was in 1972 leeg komen te staan en toen reeds werd een voorstel gedaan om de bibliotheek erin onder te brengen. De bevolking dacht daar echter anders over. Het protest deinde uit naarmate de kerk te lijden kreeg van vandalisme en verkrotting. In 1982 werd de knoop doorgehakt. Er kwam vloerverwarming en in een zijbeuk, alsook achteraan in de middenbeuk, werd een tussenverdiep geplaatst. De totale renovatiekosten mochten ‘maar’ €270.000 bedragen, met alle gevolgen van dien. Slechte klimaatbeheersing zorgt voor kalkafzetting en verf die afbladert. In de winter is het er te koud, in de zomermaanden te warm. Bovendien kan het geluid van gelijk waar zich over de ganse ruimte verspreiden.[342]

 

◊ In Maastricht werd de middeleeuwse minderbroederskerk in 1995 gerenoveerd. De kerk deed al geruime tijd dienst als archiefruimte maar wordt nu de leeszaal van het Rijksarchief Limburg. In het koor komt een auditorium. T. Pollmann merkt op dat de grote investering in schril contrast staat met het aantal bezoekers. Net als de kerk in Zutphen maakt deze kerk deel uit van een kloostercomplex.[343]

 

◊ In de Amsterdamse Indische wijk zijn de verhoudingen tussen de bewoners gespannen. De wijk kent veel problemen onder andere tussen de verschillende rassen. De Gerardus Majellakerk, gebouwd in een byzantijnse stijl, was een last voor de Rooms-katholieke parochie waardoor er werd gezocht naar een herbestemming. Een voorstel om de kerk om te vormen tot een moskee krijgt geen steun. Uiteindelijk neemt het bisdom Haarlem de kerk over en verkoopt het gebouw op zijn beurt aan het Amsterdams Monumenten Fonds. Deze herbestemt de kerk tot archief en bibliotheek van het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging. De kelder werd uitgegraven en kreeg een functie als archief. De bibliotheek werd gevestigd op de gelijkvloers en op een nieuw verdiep in de middenbeuk. De zijbeuken werden gevuld met vijf verdiepingen aan kantoorruimten die verhuurd worden. De totale kostprijs van de herbestemming bedroeg €3.015.000. Het project nam vijf jaren in beslag.

De onveiligheid in de wijk nam toe en dit leidde tot vandalisme en pogingen tot inbraak in de voormalige kerk. Het gevolg is dat sommige kantoren niet verhuurd geraken. De energiekosten voor het gebouw zijn hoog en net als de bibliotheken heeft ook dit gebouw enigszins last van weergalm. T. Pollmann vraagt zich af of de herbestemming wel geslaagd is. De functie van het gebouw draagt niets bij aan het sociale netwerk in de wijk. Misschien was men beter ingegaan op de moslims die de parochie hadden voorgesteld er een moskee in te huisvesten?[344]

 

Polyvalente culturele ruimten

Naast de kerken die integraal werden herbestemd tot archief, bibliotheek of concertzaal, zijn er ook kerken die tot een polyvalente culturele ruimte werden herbestemd.[345]

 

b.) Gemeenschapsfunctie

 

Kerken werden meestal gebouwd door en met middelen van de plaatselijke gemeenschap. Het wordt dan ook als wenselijk gezien dat het gebouw nadat het niet meer dienst kan doen als kerk terug aan deze gemeenschap wordt geschonken. De gemeenschapsfunctie die de kerk vervolgens krijgt kan een sociaal karakter hebben, maar dit is niet noodzakelijk. Zo vindt men in Leiden een brandweerkazerne in een voormalig kerkgebouw. De kerk brandde in 1933 af en de resten van het gebouw werden in de nieuwbouw geïntegreerd.[346] In de kapel van een Brugs karthuizersklooster, die sinds 1783 niet meer als cultusplaats wordt gebruikt, huist vandaag dan weer een assisenzaal.[347] De herbestemming van de Dominicanerkerk in Maastricht tot fietsenstalling, zou men eveneens onder de noemer gemeenschapsfunctie kunnen klasseren.

Bijzonder zijn ook de kerken die werden omgebouwd tot sportcomplex. Toen in 1969 in een parochie in het Belgische Deurne een nieuwe kerk in gebruik kon worden genomen diende men op zoek te gaan naar een nieuwe invulling voor de oude kerk. De kerk werd de turnzaal van een school en buiten de schooluren komen er verschillende verenigingen sporten.[348] In Arnhem staat een kerk die in 1970 tot sporthal werd herbestemd. De kerk was maar in 1950 gebouwd.[349] In Leiden kon men tot 1979 zwemmen in een voormalig kerkgebouw.[350] Let wel, een sportcomplex kan er zijn ten behoeve van de gemeenschap, maar het kan evenzeer een commercieel complex zijn. Het is opvallend dat Tessel Pollmann in zijn boek geen voorbeelden geeft van kerken die tot sportcomplex werden herbestemd.

In Nederland werden verschillende voormalige kerken en kerkjes omgevormd tot buurtcentrum. Ze omvatten meestal enkele vergaderlokalen, een bar, een polyvalente ruimte, alsook soms een winkeltje of kantoor voor een buurtwerker. Meestal blijft ook een gedeelte van het gebouw een religieuze functie behouden. Buurtcentra kunnen meestal de kosten voor een herbestemming en het onderhoud van een kerkgebouw niet dragen.

 

c.) Woonfunctie

 

Wonen in een kerkgebouw spreekt tot velen hun verbeelding. Kleine kerkjes worden wel eens omgebouwd tot eengezinswoning, al dan niet met ruimte voor een atelier of bureau.[351] Ook grote parochiekerken werden reeds omgebouwd tot appartementsgebouw. De grote ruimte schikt zich vaak goed voor een indeling in gegeerde lofts. In Nederland vinden verschillende bisdommen een herbestemming tot woongelegenheid aanvaardbaar. Wij veronderstellen dat het manifest tekort aan woongelegenheden in Nederland hierin een rol speelt. Het creëren van woningen kan bij een tekort immers als een sociaal project worden gezien. Los hiervan blijft een herbestemming tot woningen ons een aanvaardbare optie lijken. Misschien kan de Kerk wel haar sociaal karakter uiten door niet voor luxe appartementen te kiezen maar voor bescheiden woningen. Een sociaal woningfonds kan dan bij verkoop de voorkeur krijgen op een projectontwikkelaar.

Niet alle kerken lenen zich even goed voor een indeling in appartementen. Grondige verbouwingen zijn altijd noodzakelijk, waardoor als ‘beschermd monument’ erkende kerken niet geschikt zijn voor deze optie. Grondige wijzigingen aan het exterieur – voornamelijk het aanbrengen van ramen – maken dat het gebouw zo ingrijpend wordt gewijzigd dat het gebouw haast niets meer van haar oorspronkelijke functie laat zien.[352] Dit wordt als positief gezien in het bisdom Roermond. Het is een van de redenen waarom zij herbestemming tot woningen en kantoren mogelijk achten.[353]

Het zal in vele gevallen ook goedkoper en efficiënter zijn om een kerkgebouw te slopen en op het terrein een nieuw wooncomplex op te richten. Soms maken projectontwikkelaars wel eens gebruik van de hoogte van het verdwenen kerkgebouw om de hoogte van het flatgebouw te bepalen. Het ligt voor de hand dat dit niet steeds wenselijk is. Anderzijds zal een maximaal behoud van een kerkgebouw menig architect uitdagen.

 

◊ Na protest tegen een eventuele sloop van de Onze Lieve Vrouw van de Rozenkrans en Heilige Dominicuskerk werd ten tijde van het onderzoek van H.F. Amachtsheer en R.J. De Booij gezocht naar een herbestemming als flatgebouw. Zij beschrijven twee bestaande projecten. Het eerste project met zeventig ‘éénkamerwoningen’ en gemeenschappelijke ruimten op de gelijkvloers, waaronder een kapel, bleek financieel onhaalbaar. Een tweede project voorzag ruimte voor een sporthal en vijfendertig woningen met twee tot vier slaapkamers. De nieuwe functie van het gebouw zou minder zichtbaar zijn dan bij het vorige project omdat er geen balkons werden voorzien. Ook dit project stond op de tocht en een sloop kwam terug dichterbij.[354]

 

Van de Zuiderkerk in Groningen werd de voorgevel bijna in zijn geheel bewaard. De zijgevels werden daarentegen grondig gewijzigd. Een hal in het centrum van het gebouw heeft de vroegere hoogte bewaard. De christelijke woningstichting Patrimonium koos voor bescheiden kleine woningen. Met de huuropbrengst worden alle kosten gedragen en is er zelfs enige winstmarge.[355]

 

d.) Commerciële functie

 

Kerken herbestemmen en onderhouden vraagt een grote financiële inspanning. Bedrijven beschikken vaak over meer kapitaal dan een moslimgemeenschap of sociaal woningfonds. Bovendien zijn zij vaak op zoek naar centraal gelegen grote ruimten of een prestigieuze locatie voor hun toonzaal of bureaus. Niet voor niets kregen dan ook reeds verschillende kerken een commerciële bestemming.

Het is moeilijk om een totaalbeeld te krijgen over de verschillende commerciële herbestemmingen. Sommige herbestemmingen zullen juist de identiteit van het gebouw willen benadrukken. Andere willen juist van deze identiteit verlost worden. Sommige herbestemmingen opteren voor een grondige wijziging van het interieur, andere behouden de ruimte in de mate van het mogelijke. De wijze van herbestemmen hoeft niet per se gekoppeld te zijn aan de nieuwe functie. Zo kan men bij de inrichting van een taverne ervoor kiezen het religieus karakter van het gebouw te expliciteren door bijvoorbeeld heiligenbeelden in de nissen te plaatsen; of men verbergt het religieus karakter door het meubilair te verwijderen en te breken met de oorspronkelijke indeling van de ruimte.

 

Herbestemmingen die het karakter expliciteren

Ongetwijfeld de meest betwiste herbestemmingen en de vrees voor vele leden van de Kerk, zijn de herbestemmingen met een commercieel oogpunt die het karakter van de ruimte willen bewaren en benadrukken.

 

◊ We gaven reeds het voorbeeld van De Orangerie in Den Bosch. Dit katholiek kerkgebouw stond reeds twintig jaar leeg eer er in 1990 een feestzaal in werd gevestigd. De nieuwe eigenaar opteerde voor zo veel mogelijk de elementen die naar de oorspronkelijke identiteit van het gebouw verwezen te bewaren en waar mogelijk te voorzien van nieuwe functies. De ruimte kan vandaag gehuurd worden voor diners, party’s, congressen, enz. Vele bedrijven geven bedrijfsfeestjes in het unieke decor.[356] Ook de Maastrichtse discotheek Nightlive heeft zich gevestigd in een voormalig kerkgebouw.[357]

 

◊ In Vlaanderen gebeurde iets gelijkaardig. In de voormalige Jezuïetenkerk te Brugge worden middeleeuwse maaltijden met vuurspuwers, valkeniers, zwaardvechters en dansers georganiseerd. Het neogotische kerkgebouw was het ideale decor voor een herhaling van het huwelijksfeest van Karel de Stoute en Margeretha van York uit de 15de eeuw. De ruimte bood plaats aan vierhonderd personen. Opvallend is dat de Jezuïeten de kerk oorspronkelijk zouden afbreken, maar dat de Stad Brugge de kerk wenste te behouden omwille van haar cultuur-historisch karakter. De show opende oorspronkelijk met het vormen van een brandend kruis op de vloer, maar deze act werd afgeschaft nadat er teveel commentaar op was gekomen.[358]

 

Het voorbeeld van de Brugse kerk en deze van de Nederlandse kerken lijken sterk op elkaar. Nochtans verschillen ze fundamenteel van elkaar in die zin dat het Brugs project het gotisch en oud karakter wenst te benadrukken en de Nederlandse projecten eerder het religieus karakter willen gebruiken.

 

◊ Een totaal ander voorbeeld, maar nog steeds in dezelfde lijn, is de Gentse Sint-Johnskapel. In deze voormalige kapel van het Sint-Janshospitaal en later Anglicaanse kerk, wordt vandaag antiek en kunst geveild. De huidige eigenaar kocht het vervallen, maar beschermd monument, in 1980 voor €45.000. Naar eigen zeggen was hij op zoek naar een “gebouw met karakter”.[359]

 

Herbestemmingen die het karakter willen wijzigen

De meeste commerciële herbestemmingen gebeuren echter door bedrijven die niet onmiddellijk op zoek zijn naar een oud of religieus bouwwerk. Zij zoeken in de eerste plaats voldoende ruimte om hun activiteiten te kunnen ontplooien. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de grote winkels en supermarkten.

 

◊ In Nederland werd in de Grote kerk van Hoorn twee winkels en woningen ingericht.[360] In Nieuwkerk te Dordrecht werden een supermarkt en woningen gebouwd. Beide projecten bleken uiteindelijk meer te kosten dan voorzien. Het verhaal van de kerk in Hoorn eindigde positief, dat van Dordrecht niet. De kosten liggen jaarlijks hoger dan de opbrengsten en er zijn verschillende materiële problemen. Vernoemenswaardig is het feit dat men eerst een lege beuk moet oversteken alvorens men de winkel betreedt. In deze beuk liggen nog grafzerken en de supermarkt stalt er reeds enkele producten uit. De architect wilde de bezoekers door een interessante en waardevolle ruimte leiden alvorens zij de winkel binnengaan. Maar de ruimte ligt er verlaten bij en men neemt aanstoot aan de grafzerken. Daarenboven brengt de ruimte niets op.[361]

 

◊ In Deventer werd een kerk omgebouwd tot een heuse Oosterse bazar. Het project mislukte om tal van redenen, zo had niemand van de betrokkenen ervaring in detailhandel en ontbrak het aan een strategie gebaseerd op marktonderzoek. De sterke verbouwingen lieten weinig heel van de kerk. In 1995 werd de kerk verkocht aan een projectontwikkelaar. De koopsom dekte niet al de gemaakte schulden.[362]

 

◊ In 1964 werd een vroeg 19de eeuwse kerk in Amersfoort herbestemd tot kantoorruimte voor een architectenbureau. Er werd voor een minimale aanpassing geopteerd, met name enkel voor scheidingswanden. Wel werd de kerktoren gesloopt en werd het meubilair verwijderd.[363]

 

Andere functies zijn bijvoorbeeld een bloemenwinkel, een kinderspeelpaleis, een staalconstructiebedrijf, een sauna, een meubelrestauratiewerkplaats, een schoenwinkel, een winkel met schildersartikelen en horeca-etablissementen.[364]

Tegen deze vorm van herbestemmingen reist regelmatig protest. Een commerciële functie lijkt voor velen in ieder geval niet verenigbaar met de oorspronkelijke bestemming van het gebouw. Vanuit commercieel oogpunt is een kerk betrekken vaak een kostelijke zaak. Bovendien vragen deze gebouwen een permanent en duur onderhoud, om nog maar te zwijgen van de verwarmingskosten. Er is hierin weliswaar een verschil tussen oude kerken en moderne kerken. Deze laatste komen, mede door hun constructie en bouwmaterialen, vaak meer tegemoet aan de eisen van een commerciële uitbating.

Nochtans kunnen sommige commerciële projecten over voldoende middelen beschikken die een degelijke en duurzame herbestemming kunnen mogelijk maken. Wat betreft eventueel misbruik van religieuze elementen en symbolen kunnen we zeggen dat het merendeel van de commerciële uitbatingen deze liever zien verdwijnen dan dat zij deze op een misplaatste manier in de belangstelling zetten.

 

Herbestemmingen waarbij enkel de oppervlakte telt

Er bestaan ook herbestemmingen die helemaal geen rekening hebben gehouden met de eigenheid van het kerkgebouw, noch wat betreft haar voormalig religieuze functie, noch wat betreft haar architectuur. In 1996 werd in Ronse een kerk gebruikt als garage. Het gebouw, dat teruggaat tot de 12de eeuw, wordt haast niet onderhouden en werd doorheen de jaren verbouwd met enkel oog voor het functioneel karakter van de wijziging.[365]

Verschillende kerken, kerken die vaak al jaren geleden werden gedesaffecteerd, hebben ook als opslagplaats gefungeerd. Enkel de oppervlakte of het volume van deze gebouwen is van belang. Het gebouw heeft zwaar te lijden onder deze functie, zodat er na verschillende jaren werk moet gemaakt worden van een sloop of een grondige renovatie.[366]

 

5.3. Nevenbestemming

 

Aan stadskerken is er in zekere zin een overschot. Alternatieve locaties liggen meestal op wandelafstand. In buitenwijken en op het platteland ligt de situatie anders. Kerken blijven daar vaak een unieke positie vervullen, ook al zijn er maar weinig gelovigen die de eucharistie komen vieren. Wanneer kerken slechts enkel op zondagvoormiddag voor de eredienst worden gebruikt, stelt zich de vraag of op andere tijdstippen de ruimte niet voor andere doeleinden kan worden aangewend. We spreken dan van nevenbestemmingen. Hierin kunnen we twee vormen onderscheiden. De eerste vorm zijn de kerken die over een aparte ruimte beschikken waar de vieringen in plaatsvinden, bijvoorbeeld in een winterkapel. Omgekeerd zou ook mogelijk kunnen zijn: de vieringen blijven plaatsvinden in de kerkruimte maar nevenruimten worden ter beschikking gesteld van verenigingen. Een tweede vorm zijn de kerken waar in dezelfde ruimte een eucharistie wordt gevierd en op een ander moment bijvoorbeeld een harmonie repetitie houdt. We kunnen dit polyvalentie noemen of meervoudig gebruik.[367]

Nevenbestemmingen kunnen ervoor zorgen dat er een breder sociaal draagvlak ontstaat voor het kerkgebouw. De gebruikers zullen zich verbonden weten met het kerkgebouw. Daarenboven zijn de kosten die de gemeente eventueel moet overnemen beter verteerbaar wanneer men weet dat een kerk door vele leden van de samenleving wordt gebruikt voor allerhande activiteiten. Nevengebruik brengt ongetwijfeld meer onkosten met zich mee. Sommige ervan kunnen op de gebruikers worden teruggevorderd. Wanneer het plaatselijke verenigingen betreft dient men zich echter geen illusies te maken over hun financiële capaciteiten.

Een zeer bijzondere en tevens wijd verspreide vorm van nevenbestemming is het plaatsen van GSM-masten op kerktorens.[368]

Er zijn ook nadelen verbonden aan nevenbestemmingen. De kans is reëel dat de kerk beschadigingen oploopt bij bijvoorbeeld het opstellen van een podium voor een concert. Ook wat betreft de voorzieningen, gaande van goed onderhouden sanitair tot stroomvoorzieningen kunnen er kosten moeten gemaakt worden. Anderzijds kan men zich wel de vraag stellen of kerken vandaag in ieder geval niet over deze faciliteiten zouden moeten beschikken.

Het meest voorname nadeel lijkt ons de verwarring die zou kunnen ontstaan tussen de identiteit van het gebouw als cultusplaats en deze van bijvoorbeeld concertzaal. De verwarring zal zich het sterkst manifesteren bij een polyvalent gebruik van de ruimte. Wanneer een kerk volledig wordt herbestemd tot concertzaal herinneren de architectuur en andere elementen aan het vroegere gebruik. Bij een goede herbestemming zal de bezoeker beseffen dat het gebouw achtereenvolgens verschillende functies heeft vervuld. De huidige functie als bijvoorbeeld concertzaal zal zich daarin het meest manifesteren. Een kerk die door toeristen wordt bezocht behoudt haar primaire functie ook meestal, ondanks er informatiebordjes en een onthaal werden geplaatst. De toerist bezoekt een cultusruimte en niet een concertzaal. Wanneer een kerk echter zowel voor de liturgie als voor concerten wordt gebruikt, kan er verwarring optreden. De bezoeker zal beseffen dat hij of zij in feite een cultusplaats betreedt. Tal van elementen verwijzen gewild of ongewild naar deze primaire functie. De tijdelijke wijzigingen of toevoegingen zijn duidelijk secundair doordat ze niet geïntegreerd werden in het gebouw.

Niet voor niets weert het canoniek recht uit het kerkgebouw alle activiteiten die niet overeenstemmen met de heiligheid van de ruimte. Enkel activiteiten die de uitoefening of bevordering van de eredienst, de vroomheid en de godsdienst dienstig zijn mogen in een gewijde plaats doorgaan.[369] De ordinaris kan echter de pastoors de toestemming verlenen andere activiteiten te laten doorgaan in hun kerk.[370]

 

Men dient bijgevolg af te wegen of men al dan niet de identiteit van het kerkgebouw als cultusplaats wilt bewaren. Wij zijn van mening dat het er voornamelijk zal op aan komen zich te bezinnen over hoe men beide functies het best kan combineren en hoe men de bezoekers, zowel deze voor een eucharistie als deze voor een concert, duidelijk kan maken dat de ruimte beide functies vervult. Er zijn enkele voorwaarden die gesteld kunnen worden voor het laten doorgaan van een concert in een kerk: er dient tijdig een schriftelijk verzoek bij de ordinaris ingediend te worden; de toegang moet vrij zijn; het gedrag en de kleding van de uitvoerders en toehoorders moet gepast zijn; de uitvoerders mogen niet plaatsnemen in het priesterkoor; de organisatoren zijn verantwoordelijk voor eventuele schade; het Heilig Sacrament moet in een zijkapel of op een andere veilige plaats worden bewaard.[371] Deze voorwaarden komen uit een Schrijven van de Sacramentencongregatie, Sectie eredienst (1987)[372] en zijn enkel van toepassing op uitvoeringen van niet-gewijde en niet-religieuze muziek. Ons lijken sommige ervan haast onrealiseerbaar. Ze maken een mogelijke culturele nevenbestemming van een kerk onmogelijk. Een initiatief van het bisdom Brugge in 2000 lijkt ons realistischer. De parochiepriesters werd gevraagd om op Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag geen concerten toe te laten in de kerken.[373]

 

Met betrekking tot het creëren van nevenbestemmingen zijn er nog enkele andere juridische problemen. De belangrijkste daarvan is dat het Belgisch recht voorschrijft dat gebouwen die tot het openbaar domein behoren, en dat is zo voor de meeste parochiekerken, enkel een nevenbestemming kunnen krijgen als deze de openbare bestemming niet in het gedrang brengt. Daarenboven is openbaar domein onverhandelbaar. Dit heeft tot gevolg dat een niet-gedesaffecteerde kerk niet enkel niet verkocht kan worden, maar tevens officieel niet kan worden verhuurd.[374] Kerkjuridisch zou men vragen kunnen stellen bij de toegang tot de kerk die vrij en kosteloos moet zijn. Tenminste de gelovigen moeten er vrij en kosteloos toegang toe hebben om de eredienst uit te oefenen. Dit betekent niet dat toeristen geen inkom zouden moeten betalen.[375]

 

We hebben tot nu toe voornamelijk de concertzaal als mogelijke nevenbestemming gebruikt, toch zijn er nog tal van andere mogelijkheden. Zo zou men aan plaatselijke verenigingen kunnen toestaan het kerkgebouw te gebruiken voor lezingen en andere evenementen. Het inrichten van een museumruimte zou eveneens als een nevenbestemming kunnen worden beschouwd. In de Leuvense Sint-Pieterskerk werd het koor en de kooromgang afgesloten en ingericht als museum. Dit is eerder uitzonderlijk. Meestal wordt de ruimte voor de eredienst beperkt tot het koor. Regelmatig worden kerken, waaronder ook plattelandskerken, opgenomen in kunstprojecten en wandeltentoonstellingen. In de kerk wordt dan een, meestal hedendaags, kunstwerk of gedicht geplaatst.

Commerciële activiteiten worden meestal als niet-combineerbaar beschouwd met een plaats waar de eredienst wordt gevierd. In de kooromgang van de kathedraal van Hasselt werd enkele jaren geleden een tijdelijke iconententoonstelling ingericht. De oude iconen werden er niet enkel geëxposeerd maar tevens verkocht, ook tijdens de liturgische vieringen. Nevenbestemmingen kunnen soms vrij beperkt zijn, zoals het ter beschikking stellen van het orgel voor orgelisten, of ’s avonds de kerk openstellen voor repetities van koren en orkestjes. Nevenbestemmingen vereisen dan ook discipline van het kerkfabriek, de parochie en de andere gebruikers.

 

Het rapport Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed omschrijft nevenbestemmingen als een vorm van preventie. Zij dragen ertoe bij dat een kerkgebouw niet in verval geraakt. Bovendien staan ze toe dat een kerkgebouw kan blijven gebruikt worden als cultusplaats. Het rapport noemt een nevenbestemming ook een voorbereiding van een definitieve herbestemming.[376] In dit laatste volgen wij niet. Het lijkt ons zinloos om tijdelijk enkele nevenbestemmingen toe te laten. Wanneer een herbestemming noodzakelijk is, zijn de extra kosten die moeten gemaakt worden niet verdedigbaar en creëren zij voorzieningen die snel weer zullen moeten verdwijnen. Hierdoor lost men bepaalde lokale noden niet op. Wel kan een nevenbestemming een voorafname zijn van een bepaalde herbestemming. Al lijken de mogelijkheden zeer beperkt. Het zoeken naar solide en gepaste nevenbestemmingen is een werk van lange adem, maar behoort vandaag tot de verantwoordelijkheden van de beheerders van kerkelijk religieus erfgoed.

 

5.4. Slopen van een kerkgebouw

 

Men kan om tal van redenen een kerkgebouw wensen te slopen. Wanneer het kerkgebouw onmogelijk nog kan gerenoveerd of gerestaureerd worden – we denken bijvoorbeeld na een brand – zal er weinig protest zijn tegen de sloop van het gebouw. Toch liggen meestal andere redenen aan de basis van een afbraak. De vrees voor een verwatering van de identiteit van ‘het kerkgebouw’, doordat meer en meer kerken een niet religieuze functie krijgen en de vrees voor mislukte herbestemmingen (lees: disco’s en supermarkten) vormen waarschijnlijk de twee belangrijkste redenen.

De vraag blijft of men de voorkeur geeft aan een sloop boven een herbestemming. Het bisdom Roermond is hierin overduidelijk. Eerst wordt gekeken of een andere Kerk die lid is van de Raad van Kerken interesse heeft voor het gebouw. Indien dit niet is, gaat de voorkeur naar een afbraak. Pas als dit niet mogelijk is omdat het gebouw beschermd is als monument kan er sprake zijn van een andere herbestemming, waarbij nog steeds veel beperkingen zijn.[377]

Waarschijnlijk draait het ook hier vaak om geld. De sloop van een kerk kan winstgevend zijn en de verkoop van het terrein aan een projectontwikkelaar brengt meer op dan een verkoop aan een moslimgemeenschap. In een nieuwbouwproject kan bovendien nog steeds een kerkje of kapel worden geïntegreerd. De discussie die wij volgen over de herbestemming van kerkgebouwen verschuift zich dan naar de mogelijke herbestemmingen van het terrein waarop de kerk stond. Ook hier kan de voorkeur gaan naar een sociaal project in plaats van luxueuze appartementen.

Een van de meest gebruikte argumenten is dat een sloop een ingreep van korte pijn is. Een kerk die een commerciële uitbating herbergt zou mensen sterker en veel langer ergeren.

 

“Ik besef dat slopen heel pijnlijk is. Maar het is vaak nog pijnlijker wanneer in een kerkgebouw bijvoorbeeld een supermarkt komt. Een gebouw met een kerkelijke uitstraling blijft dan voor oud-parochianen tot in de lengte van jaren een doorn in een oog”[378] zegt Mgr. Hurkmans.

 

Er zijn verschillende vragen te stellen bij het gebruik van dit argument. Zo merkten we in discussies dat oudere mensen het vandaag ook nog steeds spijtig en zelfs een schande vinden dat een kerk ooit werd afgebroken.[379] Bij iedere sloop verdwijnt een stukje erfgoed en dat laat ook niet-gelovigen of jongere mensen niet ongeroerd. Daarenboven start het argument met een pessimistische blik op herbestemmingen. Wij moeten toegeven dat sommige herbestemmingen verkeerd zijn afgelopen, en dan spreken we niet onmiddellijk over de disco’s. De vraag is hoe dit komt. Er zijn ook tal van geslaagde herbestemmingen op te noemen, waarbij de omwonenden de nieuwe bestemming hebben aanvaard.

Een ander argument is dat de opbrengst uit de sloop en verkoop zou kunnen worden gebruikt om andere kerken te onderhouden of aan te passen.[380] Het gebeurt ook dat een kerkgebouw wordt afgebroken om er een ander in de plaats te zetten, een gebouw dat voldoet aan de noden van deze tijd.[381] Meestal betreft het een kleinere kerk met meer faciliteiten en nevenruimtes.

Teveel laten afhangen van de al dan niet beschermde status van een kerk, zoals in het bisdom Roermond, lijkt ons niet wenselijk. In Nederland heeft dit geleid tot tal van actiecomités die kerken op de beschermingslijsten wilden plaatsen. Wanneer dit hen lukte vielen alle plannen van de eigenaar in duigen, met alle gevolgen van dien.

Wetende dat niet alle kerken zich tot een herbestemming lenen, gaat onze voorkeur toch uit naar een herbestemming boven de slopershamer. Slopen blijft wel een van de opties. Wanneer geen herbestemming kan gevonden worden, ook geen tijdelijke of duurzame commerciële, de kerk daarenboven een lage tot bijna geen architecturale waarde heeft én als de omwonenden en de leden van de parochiegemeenschap ermee instemmen, kan een kerk worden gesloopt. Zowel voor de materialen als voor het terrein moet een gepaste herbestemming worden gezocht, best voordat men aan de sloop begint.

 

5.5. Desaffectatie en ontmanteling

 

Een kerkgebouw kan niet zomaar worden afgestoten. In wat volgt kijken we naar de kerkjuridische bepalingen over desaffectatie. Vervolgens staan we ook stil bij de vraag of er buiten de verplichte procedures ook nog andere aspecten de aandacht verdienen.

 

Een kerkgebouw kan enkel worden gedesaffecteerd door een decreet[382] van de bisschop. Dit betekent dat er geen enkele liturgische handeling dient voltrokken te worden. De bisschop kan niet zomaar overgaan tot desaffectatie, of exsecratie. Canon 1222 omschrijft duidelijk aan welke voorwaarden dient voldaan te worden:

 

Ҥ1. Als een kerk op geen enkele wijze nog voor de goddelijke eredienst gebruikt kan worden en de mogelijkheid niet bestaat om ze te herstellen, kan zij door de diocesane Bisschop teruggebracht worden tot een profaan en niet onwaardig gebruik.

§2. Waar andere ernstige redenen het raadzaam maken dat een kerk niet langer voor de goddelijke eredienst gebruikt wordt, kan de diocesane Bisschop, na de priesterraad gehoord te hebben, deze terugbrengen tot een profaan en niet onwaardig gebruik, met toestemming van hen die wettig rechten op de kerk laten gelden, en mits het zieleheil er geen enkele schade door lijdt.”

 

Voornamelijk §2. verdient onze aandacht. Hierin staat dat wettelijk rechthebbenden met de desaffectatie moeten instemmen. Hierbij stelt zich de vraag wie in feite deze rechthebbenden zijn. Er zijn verschillende interpretaties mogelijk. Omdat deze noodzakelijke instemming een beperking betekent van de uitoefening van het bisschoppelijk gezag, dient deze beperking strikt te worden geïnterpreteerd.[383] Zo kunnen de rechtspersonen die de kerk hebben gesticht of geschonken als rechthebbenden worden beschouwd. Dit zou echter niet betekenen dat hieronder iedereen die financieel de bouw van een kerk heeft gesteund, de desaffectatie zou kunnen tegengaan. Er zou een onderscheid kunnen gemaakt worden tussen de grote schenkers van een bepaalde kerk en zij die een bijdrage hebben geleverd aan de noden van deze kerk. Onder de eerste groep kunnen ordes worden verstaan die hun kerk ter beschikking hebben gesteld, of een persoon die een kerkgebouw heeft geschonken. De gewone parochianen vallen dus buiten deze definitie. Toch zou hun belang eventueel door een vereist akkoord van de pastoor kunnen worden ondervangen. Deze zou immers, aldus J.H. Provost, als een wettelijk rechthebbende kunnen worden beschouwd.[384] Andere auteurs noemen bijvoorbeeld zij die grafrechten hebben, of zij die zich kunnen beroepen op fundatierechten. Dit laatste is een recht dat verwijst naar een stichting die bepaalt met welke intentie de eucharistie in de kerk dient gevierd te worden. Wanneer een kerk door bepaalde personen of instellingen op basis van een rechtstitel voor de eucharistie wordt gebruikt, dienen deze eveneens hun instemming te verlenen.[385]

Bij een desaffectatie mag het zieleheil van de gelovigen niet in het gedrang komen. Dit zou niet betekenen dat er geen extra inspanning van de gelovigen kan gevraagd worden, omdat zij zich voortaan verder dienen te verplaatsen. Vraag en mogelijkheid zullen moeten worden afgewogen om in een gepast aanbod te voorzien.

Een vierde beperking is dat een kerk tot een profaan en niet-onwaardig gebruik moet worden gebracht. Een van de voortvloeisels hieruit is in de interpretatie van Meijers dat een herbestemming van de kerk de voorkeur krijgt op het slopen. Om niet onwaardig te zijn, dient een herbestemming het godsdienstig of religieus karakter van het gebouw te bewaren en dient het gebouw een publieke functie te hebben. Maar ook een andere functie is mogelijk. Het criterium lijkt voornamelijk het feit dat de nieuwe bestemming geen aanstoot mag geven aan de gelovigen.[386] C. Van de Wiel is echter kordaat: “De omvorming tot bv. restaurant, bioscoop, balzaal en markt is verboden. De ombouw tot bv. opslagplaats van gewijde voorwerpen, museum voor gewijde kunst of vergaderzaal is toegelaten.”[387] Wij volgen de visie van Meijers.

Tot slot dient de bisschop, alvorens hij een beslissing treft, het advies van de priesterraad in te winnen. De bisschop dient daarvoor zijn intentie grondig te motiveren. De motivering dient overigens ook vermeld te worden in het uiteindelijk decreet dat hij zal schrijven.

 

Omdat een kerksluiting veel emoties kan opwekken, gebeurt het meer dan eens dat men beroep aantekent tegen de beslissing van de bisschop.[388] Het niet horen van de priesterraad voor de beslissing is een van de aspecten die regelmatig gebruikt worden voor een beroep.

 

Betreffende mogelijke herbestemmingen is de situatie niet eenvoudig in België. De cultusplaatsen behoren meestal tot het openbare domein. Een desaffectatie gebeurt dan niet enkel door het bisschoppelijk decreet, maar tevens door een koninklijk besluit. De bisschop neemt het initiatief en de overheid pleegt met hem overleg. Als het gebouw niet meer tot het openbaar domein behoort kan de eigenaar terug over het gebouw beschikken en het eventueel verkopen.[389] Wie de eigenaar van het gebouw is dient meestal achterhaald te worden door historisch onderzoek. Het kan zijn dat de toren van een andere eigenaar is dan het schip van de kerk.

 

We willen hier ook ingaan op enkele niet-juridische aspecten van een desaffectatie. Een desaffectatie is, we benadrukken het nogmaals, een zeer emotioneel geladen gebeuren. Parochianen, alsook voormalige parochianen en mensen die een of andere band met de parochie hebben, kunnen een kerksluiting als het wegnemen van een stukje van hun identiteit beschouwen. Een herbestemming mag aan de gelovigen geen aanstoot geven. Een sluiting van een kerk moet, naar onze mening, evenzeer zo min mogelijk aanstoot geven. Dit betekent dat de pastoraal verantwoordelijken in de eerste plaats de nodige pastorale zorg moeten verlenen aan de plaatselijke geloofsgemeenschap. Hen begeleiden doorheen het ganse proces kan daar een aspect van zijn. Maar de pastoraal verantwoordelijken kunnen, als tussenniveau, eveneens erop toezien dat de procedure door de beleidsmakers zo menselijk mogelijk wordt voltrokken. Juridisch gezien kunnen de parochianen geen veto hebben. Toch zouden beleidsmakers de mening van de parochianen kunnen vragen voordat de beslissing in feite genomen is. Dit is zeker niet contradictorisch met een hiërarchische organisatie. Men kan zich ook de vraag stellen of men de omwonenden – individuen en instellingen – niet mee dienst te betrekken in het overleg dat de beslissing voorafgaat.

Interessant is de vraag wat men met het interieur doet wanneer een kerk wordt gedesaffecteerd, herbestemd of gesloopt wordt. Deze vraag biedt voldoende stof voor een aparte studie, daarom beperken we ons hier tot enkele bemerkingen. Wanneer de kerk over een beschermd interieur beschikt vormt dit weinig problemen. Maar wat doet men met de goederen van een niet-beschermde kerk, of met de goederen die geen deel uitmaken van een beschermd monument? Bij de sluiting van een parochiekerk die samengaat met het opheffen van een parochie zullen de liturgische gebruiksvoorwerpen en roerende goederen in principe naar de parochie gaan die het territorium overneemt. Het gevaar bestaat dat kerken dan opslagplaatsen worden van liturgische voorwerpen. In Nederland heeft de Stichting Kerkelijk Kunstbezit Nederland het initiatief genomen een databank op te richten waarin Kerken goederen te koop of voor overname kunnen aanbieden.[390] Wanneer men een nieuwe kerk bouwt kan men daar meubilair aankopen.

Voor grotere meubels en ingebouwde elementen die expliciet naar het religieuze verwijzen stelt zich de vraag of het wenselijk is deze bij een herbestemming te laten staan. We denken dan bijvoorbeeld aan biecht- en preekstoelen, hoogaltaren, ingebouwde lezenaars, communiebanken, glasramen, ingebouwde beeltenissen, enz. Voor orgels is er een apart circuit. Het zou wenselijk kunnen zijn een kerk die herbestemd wordt te ontmantelen en deze voorwerpen te verwijderen. Men dient in ieder geval te voorkomen dat de nieuwe gebruiker misbruik maakt van deze voorwerpen, of ze zelf verwijdert en in een commercieel circuit brengt. Veel hangt ook af van de nieuwe bestemming. Meer mensen zullen aanstoot nemen aan een tabernakel in een disco, dan aan een preekstoel in een bibliotheek. Het zou in ieder geval spijtig zijn dat elementen die nauw verweven zijn met het karakter van het gebouw, bijvoorbeeld de glasramen, zouden worden verwijderd uit vrees voor misbruik en vervolgens in een of andere kelder liggen totdat ze worden ontvreemd of vernield. Het is noodzakelijk dat de Kerk, samen met de instellingen rond erfgoed, zich bezint over wat de aanpak van dit probleem zal zijn. Het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur kan hierin een belangrijke spil worden.

Een discussie in de kantlijn van de door ons besproken problematiek heeft betrekking op kerktoren. Bij vele moderne kerken werd de toren zij het losstaand, zij het tegen het schip gebouwd. Het kerkgebouw is bovendien meestal laag zodat de toren het enige punt is dat voor de omgeving de plaats van het kerkgebouw markeert. De vraag stelt zich of bij een herbestemming de kerktoren dient afgebroken te worden, of tenminste dient ingekort te worden. De toren maakt immers aan de omgeving duidelijk dat het nevenstaand gebouw een kerkgebouw is. Het afbreken van de toren zou dan ook een effectieve manier zijn om duidelijk te maken dat het gebouw geen kerkgebouw meer is.

Toch is er meer. De toren geeft ook een identiteit aan de wijk, zeker op het platteland of in buitenwijken zonder hoge appartementsgebouwen. Met het weghalen van de toren neemt men dan ook een deel van de identiteit van de wijk weg. Wanneer actiegroepen er niet in slagen de ganse kerk van de sloophamer te redden zullen zij zich zeker toespitsen op de toren. Een oplossing voor dit probleem ligt zeker en vast niet voor het oprapen.

Wanneer een kerk tot cultusplaats wordt bestemd moet dit gebeuren door een ritueel. Desaffectatie beperkt zich tot een decreet. De vraag stelt zich dan ook of er geen nood is aan een soort van afscheidsritueel voor een kerkgebouw. We leven in een tijd waar er terug aandacht is gekomen voor rituelen omdat men er nood aan had. Het droge en louter rationele dat het decreet is, lijkt ons nood te hebben aan een tegenpool die oog heeft voor de gevoelens van de mensen en die deze tastbaar maken. Bij een emotioneel geladen gebeurtenis als het sluiten van een kerkgebouw is er nood aan een forummoment waarop mensen samen kunnen rouwen, afscheid nemen. Het woord kan niet zonder de daad.

Het ritueel kan ook meer zijn dan een afscheid. Het kan een overgang zijn naar iets nieuws. In feite is het een symbolisering van een deel van een gemeenschap die verhuist van het ene huis naar het andere. Ze verlaten niemand, enkel een gebouw. Een viering kan dan ook juist deze overgang, deze beweging, tot uitdrukking brengen.

 

 

6. Besluit en aandachtspunten

 

Tijdens onze zoektocht naar de toekomstmogelijkheden voor kerkgebouwen is het opgevallen dat dit thema zeer actueel is. Het aantal artikels, dat onder andere in de media verschijnt is groot. Ze leerden ons dat er een grote diversiteit bestaat tussen de opinies.

Het is eveneens opgevallen dat voornamelijk personen en instellingen, die zich met monumentenzorg bezig houden, de eerste waren om aan de alarmbel te trekken. Vanuit hun perspectief was belangrijk cultureel erfgoed in gevaar en daar moest wat worden aan gedaan. De Kerkgemeenschap en kerkelijke instellingen hebben lange tijd geen of weinig aandacht besteed aan de toekomst van hun kerkgebouwen. De vragen die zij kregen vanuit de erfgoedverzorgers werden beschouwd als inmenging in de interne werking en organisatie van de Kerk. Dit laatste is niet geheel onwaar. We hebben echter wel moeten vastgestellen dat tijdens de twee jaren waarin we aan deze verhandeling werkten de Kerk zich steeds sterker is gaan interesseren in de toekomst van kerkgebouwen. Dit betekent echter niet dat zij reeds tot een coherente en maatschappelijk verantwoorde aanpak is kunnen komen. Een bundeling van krachten op interdiocesaan niveau zou de kennis en inzichten ongetwijfeld kunnen vergroten. Een goede kennis van de problematiek, gesteund door een voldoende grote basis van betrokkenen, is immers hoogstnoodzakelijk. De Kerk dient immers haar plaats in het debat snel in te nemen. Als belangrijkste speler dient zij een kwaliteitsvolle gesprekspartner te worden van de andere betrokken organisaties en instellingen die zich met het kerkelijk erfgoed inlaten. Het huidig politieke landschap en de vele juridische bepalingen zouden – indien de Kerk zich afschermt – ervoor kunnen zorgen dat de invloed van de Staat op de toekomst van de kerkgebouwen zeer groot wordt. De Kerk heeft niet enkel baat bij een goede samenwerking, zij heeft hiertoe overigens de plicht. Wij wijzen er hier ook op dat de Staat baat heeft bij een verantwoord en efficiënt gebruik en beheer door de Kerk en de intermediaire instellingen. Monumentenzorg is zich hier van bewust. Het gebruik van cultusruimten door de eredienst is bovendien niet enkel financieel voordelig, ze blijft fundamenteel de beste bestemming voor de gebouwen. De beste herbestemming van een kerk is als kerk, zo luidt het.

 

Wij zijn ervan overtuigd geraakt dat een gelijkvormige aanpak voor alle kerkgebouwen onmogelijk is. Ieder gebouw heeft immers een eigen identiteit, deels bepaald door de architectuur van het gebouw, deels door de omgeving. Ook de aard van de geloofsgemeenschap die erin samenkomt en de civiele gemeenschap die rond het kerkgebouw woont of werkt zijn bepalend voor de toekomst van een kerkgebouw. Zij bepalen of en welke herbestemming mogelijk is.

Kerkgebouwen zullen per gebied moeten geanalyseerd worden. Dit lijkt ongetwijfeld een onmogelijke opgave voor de bisdommen. Dit is ook terecht, wanneer men ervan uit gaat dat de analyse door het bisdom dient gemaakt te worden. Het zou wel haalbaar worden wanneer de analyse door de plaatselijke gemeenschap zou gebeuren. De analyse zou dan per parochie of decanaat kunnen gebeuren, naargelang er reeds een pastorale samenwerking is. Dit heeft bovendien niet enkel een praktische reden. Volgens ons kan enkel de plaatselijke gemeenschap een grondige analyse maken van hun kerkgebouwen, alsook op zoek gaan naar de meest geschikte en duurzaamste toekomst voor de gebouwen en de pastoraal. Uiteindelijk zijn zij het die dagelijks met de al dan niet nieuwe functie van het gebouw zullen moeten leven. Deze plaatselijke gemeenschap is – we benadrukken dit nogmaals – breder dan de vergadering van de parochiepriesters en parochieteams uit een bepaalde regio. Gelovigen, kerkgangers en niet-kerkgangers, culturele verenigingen, omwonenden, enz. allen zouden moeten betrokken worden in het geheel van analyses. De analyses die we aanreikten in ons derde hoofdstuk willen hiertoe een hulp zijn.

Ook het bisdom heeft hierin een taak. Het bisdom kan met raad en daad de parochies bijstaan, specifiek onderzoek verrichten naar aspecten die vele parochies gemeenschappelijk hebben, alsook een forum creëren waarop ervaringen en resultaten kunnen worden uitgewisseld. Gezien de structuur van de meeste bisdommen zal het bisdom ook de eerste aanzet moeten geven en blijvend moeten motiveren.

 

De tijd dringt. Het patrimonium wordt langzaam maar zeker een zware last voor de Kerk in Vlaanderen. Kant en klare oplossingen blijken niet te bestaan. Wil men, in het geval een kerkgebouw niet meer voor de eredienst kan worden gebruikt, toch een degelijke en duurzame nieuwe bestemming voor de kerk vinden zal men hiervoor de nodige tijd moeten uittrekken. Er is geen massale vraag naar, noch het geld voor, herbestemmingen tot musea of concertzalen. Wil men voorkomen dat binnen dit en twintig jaar plots de kerkgebouwen massaal te koop staan en hen een commerciële bestemming boven het hoofd hangt, zal men vandaag moeten zoeken naar mogelijke herbestemmingen, ook voor de kerken die ondanks een minimale gemeenschap nog steeds worden gebruikt. Dit zal een grote openheid tot dialoog vragen van de Kerk, waarbij de gemeentebesturen en burgerlijke, sociale en culturele instellingen als partners zullen moeten beschouwd worden. Ook met commerciële firma’s moet een dialoog mogelijk zijn. Een stad die op zoek is naar een ruimte voor tijdelijke tentoonstellingen, een theatergezelschap dat een thuisbasis zoekt, een moslimgemeenschap die een locatie voor een moskee zoekt, enz. Zij moeten de kans krijgen om met de kerkelijke gemeenschap in gesprek te treden over de overname van een kerkgebouw. Vraag en aanbod moeten elkaar kunnen treffen in een oprechte en verantwoorde onderhandeling. Wetende dat we hiermee niet de toekomst van alle kerkgebouwen in Vlaanderen zullen kunnen redden, lijkt het ons wel een van de schaarse mogelijkheden die op verloop van tijd aan een deel van de gebouwen een toekomst biedt.

 

Wij zijn niet van mening dat slopen de beste optie is, integendeel. Slopen is niet de op lange termijn de minst pijnlijke oplossing. Beschermde of (nog) niet-beschermde kerken, die een interessant of uniek concept van uitwerking kennen, komen – volgens ons – nooit in aanmerking voor sloop. Dit probleem stelt zich overigens vaak voor vrij recent gebouwde kerken die nog ver van een eventuele erkenning als monument af staan. Wanneer een kerk toch beter kan gesloopt worden, dient men de nodige voorzichtigheid aan de dag te leggen wat betreft de aanwezige christelijke symbolen. Dit is overigens ook noodzakelijk bij een herbestemming, en ja, zelfs bij een interieurwijziging in het kader van een revitalisering. Een initiatief als de databank die door de Stichting Kerkelijk Kunstbezit Nederland wordt beheerd kan ongetwijfeld een deel van de problemen die zich stellen met het meubilair oplossen. Internationale samenwerking betekent zeker en vast een pluspunt.

 

De – volgens de bisdommen – aanvaardbare herbestemmingen zijn zeer beperkt. Nochtans blijkt in kerkelijke documenten voornamelijk de nadruk te leggen op een ‘niet-onwaardig’ gebruik van gesloten kerkgebouwen. Of het gebruik van een voormalig kerkgebouw onwaardig is hangt echter niet enkel van de functie af. De materiële uitwerking, zijnde de aanpassingen aan het interieur en exterieur, bepalen in grote mate de identiteit van het gebouw, en dus ook of een gebruik van het gebouw al dan niet onwaardig is.

 

Aan welke vereisten moet een mogelijke herbestemming voldoen opdat zij niet onwaardig zou zijn? Wij zijn van mening dat een verkoop aan bedrijven, personen of instellingen die de religieuze symboliek expliciet of impliciet willen gebruiken om in de kerk commerciële activiteiten te starten best vermeden worden. Projecten die niet over voldoende budgetten en capaciteit beschikken kunnen maar zelden voor een duurzame herbestemming instaan. Men weerhoudt deze kandidaten dan ook beter. Een duurzame herbestemming betekent immers ook dat zowel de overheid als de Kerk er vertrouwen kan in hebben. Wel dient men aan eventuele kandidaten voldoende tijd te laten om de noodzakelijke middelen bijeen te brengen.

In de literatuur krijgen herbestemmingen van religieuze of sociale aard meestal de voorkeur. Anderzijds zien velen een herbestemming als een doorn in het oog. Regels zijn ook hier niet te formuleren. Een commerciële verkoop van het gebouw en het terrein brengen waarschijnlijk meer op dan een indeling en herbestemming tot sociale flats. De opbrengst van een financieel aantrekkelijke verkoop kan voldoende zijn om heel wat meer sociale flats te bouwen die bovendien over meer comfort beschikken. Omwille van deze onduidelijkheden lijkt het ons beter andere vereisten centraal te zetten. Een kerkgebouw is – meestal toch – gebouwd door de plaatselijke gemeenschap. Wanneer de plaatselijke gemeenschap de banden met het gebouw om welke redenen ook heeft verloren, dient men bij het doorlichten van de mogelijke opties de relatie tussen de herbestemming en de gemeenschap goed in overweging nemen. Dit betekent dat noch het sociale karakter, noch het religieuze karakter de doorslag kunnen geven in de keuze. Wel is het van belang de herbestemming te kiezen waarbij de buurt het meeste belang heeft.

 

De toekomst van de kerkgebouwen ligt dan ook niet in het weerhouden van bepaalde nieuwe bestemmingen, maar wel in de bereidwilligheid om als Kerk en als overheid elkaar in de dialoog als partners te beschouwen. Samen met architecten, kunsthistorici en mogelijke overnemers moet men op zoek gaan naar gepaste nieuwe bestemmingen, ook los van de reeds klassiek geworden herbestemmingen. Het creëren van een nieuw concept in, rond en voor een bestaand gebouw is dé kans in deze problematiek. Het niet durven open staan voor nieuwe maar welafgewogen concepten, los van alle bestaande classificaties, is daarbij de grootste drempel, zeker voor Kerk en Monumentenzorg. De betrokkenheid van de geloofsgemeenschap en belanghebbenden bij alle fasen van de ontwikkeling is de enige mogelijkheid om deze drempel te overwinnen. De toekomst bepaal je in het heden.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] M. Dierickx, Zijn er kerkgebouwen teveel? Zoja, wat doen we er mee?, in Tijdschrift voor liturgie 85 (2001) 136-146.

[2] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, rapport, 10 mei 1999, Brussel, 99p.

[3] Zie voornamelijk J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Église et églises dans la cité. Croyances, pratiques et bâtiments catholiques à Charleroi (Les cahiers de paraboles, hors série), Doornik, 1999, 96p.

[4] M. Knecht, De afbraak van het oude Rome, http://satura-lanx.telenet.be/index.htm (toegang 8 februari 2003).

[5] http://sights.seindal.dk/sight/4_Forum_Romanum.html (toegang 15 februari 2003).

[6] M.R. Scherer, Marvels of Ancient Rome, New York – Londen, 1954, p.71-72.

[7] Ibid., p.118-121; pl.190-195.

[8] Ibid., p.72-73.

[9] Ibid., p.70-71; pl.107-108. Zie ook: http://sights.seindal.dk/sight/180_Curia_Julia.html (toegang 15 februari 2003); http://www.ku.edu/history/index/europe/ancient_rome/E/Gazetteer/Places/Europe/Italy/Lazio/Roma/Rome/.Texts/PLATOP*/
Curia_Julia.html
(toegang 15 februari 2003) Deze site werd opgezet en onderhouden door Bill Thayer van The University of Kansas. http://www.ukans.edu/history/index/europe/ancient_rome/E/Gazetteer/Places/Europe/Italy/Lazio/ Roma/Rome/.Texts/PLATOP*/Pantheon.html (toegang 16 februari 2003).

[10] Guido Vanheeswijck, De souffleur van de Franse Revolutie, in Streven, maart 2000

[11] F. Choay, L’allégorie du patrimoine (La couleur des idées), Parijs, 1992, p.82.

[12] Ibid., p.83.

[13] Ibid., p.84.

[14] Peter J. Babris, Silent Churches. Persecution of Religion in the Soviet-Dominated Areas, Illinois, 1978. Wij raadpleegden voornamelijk de pagina’s 107-134 over de Russisch-orthodoxe Kerk.

[15] “By 1939 only three or four Orthodox bishops and 100 churches could officially fonction: the church was practically suppressed.” geciteerd in Lingnet (ed.), Russian Orthodox Religious History, http://wrc.lingnet.org/russorth.htm (toegang 15 februari 2003), uit de Encyclopedia Britannica. New Encyclopedia Britannica, Macropaedia, Volume 16. “Russia and the Soviet Union, History of,” p. 39-89, Chicago, Helen Hemingway Benton, 1975.

[16] De oorspronkelijke kerk was gebouwd in de periode 1839-1883 maar werd door Stalin afgebroken in 1931. Op initiatief van de burgemeester van Moskou werd ze terug opgetrokken. Bijna alle teksten over de recente geschiedenis van de Russisch-orthodoxe Kerk verhalen deze gebeurtenis. Hierdoor kunnen we terecht stellen dat de dedicatie van de Christus-Redder-kerk een gebeurtenis met een grote psychologische waarde is voor de vele Russisch-orthodoxe christenen.

[17] Felix Corley, Religion in the Soviet Union. An Archival Reader, Hampshire – London, 1996, p.207; 222.

[18] A. Burg, Atheïsme in de Sovjet-Unie 1917-1941. Een terreinverkenning, (iimo-research pamphlets, 14), Leiden – Utrecht, 1985, 284p. De pagina’s 163-169 behandelen expliciet de museumproblematiek; Felix Corley, Religion in the Soviet Union, p.207; 222.

[19] Voor deze paragraaf raadpleegden we eveneens: Communication service of the Department for External Church Relations of the Moscow Patriarchate (ed.), Russian Orthodox Church. Historical Background, http://russia-in-us.com/Religion/Christianity/hist_rus.htm (toegang 10 februari 2003); Ziegler & Partner GmbH (ed.), A Short Overview of the Russian History, http://studyrussian.com/history/history.html (toegang 8 februari 2003) en de officiële thuispagina van het Moskou’s Patriarchaat: http://www.russian-orthodox-church.org.ru (toegang 10 februari 2003).

[20] S. Debersaques et al. (ed.), Een kijk op kunst, Antwerpen, 1985, 51996, p.47-55; K. Onasch (ed.), Lexicon Liturgie und Kunst der Ostkirche under Berücksichtigung der Altenkirche, Berlin – München, 1993, p.197-205; J. Yiannias, Orthodox art and architecture, http://www.goarch.org/en/ourfaith/articles/article8025.asp (toegang 2 juni 2002). Voor een kort chronologisch overzicht van de geschiedenis van de Hagia Sophia: http://www.focusmm.com/civilization/hagia/history.htm (toegang 2 juni 2002).

[21] Charles Stewart, Immanent or eminent domain? The contest over Thessaloniki’s Rotunda, paper voor het World Archeological Congress. Intercongress. The destruction and preservation of cultural property, Island of Brac (Croatië), 3-7 mei 1998, http://www.wac.uct.ac.za/croatia/stewart.htm (toegang 12 februari 2003).

[22] M. Verrijken, Vlaams-Parlementslid, tijdens de zitting d.d. 14 januari 2003 van de Commissie voor Buitenlandse Handel en Europese Aangelegenheden met betrekking tot de uitbreiding van de Europese Unie. Zie: http://www.vlaamsparlement.be (toegang 5 februari 2003). Zie ook een discussieforum over de Hagia Sophia met enkele niet altijd even politiek correcte uitspraken op: http://www.designcommunity.com/messages/677.html (toegang 10 februari 2003).

[23] Karel Dobbelaere & Liliane Voyé, Religie en kerkbetrokkenheid: ambivalentie en vervreemding, in Karel Dobbelaere et al. (ed.), Verloren zekerheid. De Belgen en hun waarden, overtuigingen en houdingen, Tielt, 2000, 117-152; Johan Verweij, Secularisering tussen feit en fictie. Een internationaal vergelijkend onderzoek naar determinanten van religieuze betrokkenheid, Tilburg, 1998, 1-50.

[24] Max Weber (Erfurt, 1864 – München, 1920) sprak van een Entzauberung der Welt.

[25] Peter Berger (Wenen, °1929) The Sacred Canopy. Elements of a Sociological Theory of Religion, New York, 1967.

[26] Zie J. Verweij, Secularisering tussen feit en fictie, p.27-28. Hij ontleent deze driedeling aan Karel Dobbelaere. Zie: K. Dobbelaere, Secularization: A Multi-Dimensional Concept (Current Sociology, XXXIX, 2), Londen, 1981, p.11-12.

[27] J. Verweij, Secularisering tussen feit en fictie, p.34-36.

[28] Martin onderscheidt in 1978(!): 1. Protestantse samenlevingen (geordend van meest tot minst gepluraliseerd: Verenigde Staten, Canada, Australië, Engeland, Scandinavië); 2. Katholieke monopolies (Spanje, Portugal, Italië en Frankrijk); 3. Samenlevingen met linkse monopolies, veeleer communistische landen; 4. Samenlevingen met een gemengde religieuze bevolking (Nederland, West-Duitsland en Zwitserland) en 5. Culturen die onderworpen zijn aan externe dominantie (Polen, Malta, Ierland, Roemenië, de Oekraïne en Cyprus. De nationale identiteit is hier als reactie tegen de verdrukking of bedreiging verbonden met het katholicisme of orthodoxie). Zie: J. Verweij, Secularisering tussen feit en fictie, p.35-36.

[29] J. Billiet, R. Creyf & K. Dobbelaere, Secularisatie en verzuiling in de Belgische politiek, in Rudi Laermans (ed.), Godsdienst en Kerk in een geseculariseerde samenleving. Een keuze uit het werk van Karel Dobbelaere (Sociologie vandaag/Sociology Today, 1), Leuven, 1998, p.107-132, oorspronkelijk gepubliceerd in Res Publica 20/3 (1978) p.407-431; K. Dobbelaere, De katholieke zuil nu: desintegratie en integratie, in R. Laermans (ed.), Godsdienst en Kerk in een geseculariseerde samenleving. Een keuze uit het werk van Karel Dobbelaere (Sociologie vandaag/Sociology Today, 1), Leuven, 1998, p.133-167, oorspronkelijk gepubliceerd in Tijdschrift voor nieuwste geschiedenis 13 (1982) 1, p.119-160.

[30] K. Dobbelaere, De katholieke zuil nu: desintegratie en integratie, in R. Laermans (ed.), Godsdienst en Kerk in een geseculariseerde samenleving, p.134.

[31] Voor de resultaten van de studie in België: K. Dobbelaere et al. (ed.), Verloren zekerheid. De Belgen en hun waarden, overtuigingen en houdingen, Tielt, 2000. Wij baseren ons op het artikel van K.Dobbelaere & L. Voyé, Religie en kerkbetrokkenheid, p.117-152.

[32]“‘Kerkelijkheid’ [of ‘kerkbetrokkenheid’] drukt een variërende graad van kerkelijke geëngageerdheid uit. ‘Godsdienstigheid’ of ‘religiositeit’, daarentegen, verwijst naar een geloof in een meta-empirische realiteit, die niet noodzakelijk gezien wordt als de radicaal Andere (God), noch een institutionele bemiddeling veronderstelt. Bij sommige onkerkelijken uit die godsdienstigheid zich niet alleen in privé- maar ook in publieke praktijken.” in K. Dobbelaere & L. Voyé, Religie en kerkbetrokkenheid, p.118.

[33] We dienen hier te vermelden dat K. Dobbelaere zelf overstapte naar de Anglicaanse kerk nadat de paus op 31 mei 1994 de dialoog over de toetreding van vrouwen tot het priesterambt stop zette. Zie K. Dobbelaere, Voor vrijheid en eer, in R. Laermans (ed.), Godsdienst en Kerk in een geseculariseerde samenleving, p.231-249, oorspronkelijk gepubliceerd in K. Puype (ed.), Anno: De tijd in teksten en tekens, Brugge, 1994, p.73-88.

[34] Met ‘wekelijks kerkbezoek’ wordt de deelname aan de gewone weekendvieringen verstaan. We zullen bij de bespreking van het sociologisch onderzoek in Charleroi nog vaststellen dat het aantal bezoekers aan een kerk doorheen de week ongeveer even hoog is als het aantal personen dat de vieringen bijwoont.

[35] “In België zijn bijna geen alternatieve geïnstitutionaliseerde vormen van godsdienstigheid zichtbaar: wie zich als ‘godsdienstig’ definieert heeft slechts die geloofsmodaliteiten te zijner beschikking die door het katholicisme worden aangeboden. Zelfs al kent men andere vormen men, ze worden in onze cultuur als ‘buitenlandse’, ja zelfs als ‘exotische’ godsdiensten gedefinieerd” K. Dobbelaere & L. Voyé, Religie en kerkbetrokkenheid, p.129.

[36] Een voorbeeld hiervan is het Crematorium Westlede te Lochristie. In dit crematorium, dat eigendom is van een intercommunale, kan men uit diverse afscheidsplechtigheden kiezen. Zo is er een aanbod van de Dienst Christelijke Begeleiding (gecoördineerd door het Bisdom Gent), van de vzw Feniks van de Unie van Vrijzinnige Verenigingen, of van het crematorium zelf dat samen met de familie naar een geschikt ritueel zoekt. Het is niet mogelijk om er eucharistie te vieren. “Het Bisdom Gent verlangt dat die in de parochiekerk plaatsvinden” meldt ons de brochure van het crematorium. http://www.westlede.com

[37] J. Verweij, Secularisering tussen feit en fictie, p.42-43.

[38] KASKI of het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut doet sociaal-wetenschappelijk onderzoek voor kerken en identiteitsgebonden organisaties en instellingen in Nederland. Sinds 1995 werkt ze samen met de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN). http://www.kaski.kun.nl

[39] Voor de volledigheid geven we hier grotendeels de tabel weer zoals deze te vinden op http://www.kaski.kun.nl/parochiestatistiek.html (toegang 10 april 2002).

 

Kerkgang tijdens een gemiddeld weekend

Jaar

1972

1979

1989

1995

1999

Absoluut aantal

1.931.700

1.340.970

821.109

599.700

496.800

Kerkgang met kerstmis en Pasen

Jaar

kerstmis 1971

Pasen 1979

Pasen 1989

kerst 1995

Pasen 1999

Absoluut aantal

3.445.300

2.570.030

1.843.143

2.641.404

1.210.918

 

[40] K. Dobbelaere & L. Voyé, Religie en kerkbetrokkenheid, p.131.

[41] Zie: http://www.kaski.kun.nl/parochiestatistiek.html (toegang 10 april 2002).

[42] Het onderzoek werd uitgevoerd door de Groupe de Recherche Sociologie Action Sens van de Facultés Universitaires Catholique de Mons. De resultaten werden gebundeld in Jean-Émile Charlier, Frédéric Moens & Sébastien Nahon, Analyse des lieux de culte de Charleroi. Rapport de recherche, Mons, 1998, 1173p. Voor een breder publiek werden de resultaten samengevat in J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Église et églises dans la cité. Croyances, pratiques et bâtiments catholiques à Charleroi (Les Cahiers de Paraboles, hors série), Doornik, 1999, 96p. Ook vonden de resultaten hun weerslag in het themanummer Églises, lieux de vie van het trimestrieel infoblad van het bisdom Doornik, Paraboles, n°16, juni 1998.

[43] Zie: J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Église et églises dans la cité, 44-55.

[44] Ibid., p.19.

[45] Ibid., p.47.

[46] Ibid., p.25.

[47] K. Dobbelaere & L. Voyé, Religie en kerkbetrokkenheid, p.121.

[48] J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Église et églises dans la cité, p.54.

[49] Ibid., p.54-55.

[50] K. Dobbelaere & L. Voyé, Religie en kerkbetrokkenheid, p.132.

[51] Ibid., p.148.

[52] Deze verschillende mogelijkheden van territoriale reorganisatie die het kerkelijk recht ons aanbiedt vinden we, soms slechts gedeeltelijk, terug in Kurt Martens, Op weg naar federaties van parochies in het bisdom Brugge. Een canoniekrechtelijke evaluatie, in Collationes 28 (1998) p.74-77; Bisdom Brugge. Vicariaat voor de parochies (ed.), Op weg naar federaties van parochies (De parochie van de toekomst, 2), Brugge, 1996, p.8-11; H. Warnink, De parochie. Een canoniekrechtelijke oriëntatie, in A.P.H. Meijers & P.F. van Kruining (ed.), De parochie van de toekomst. Verslagboek van de studiedag van vrijdag 31 oktober 1997 te Utrecht (Scripta Canonica, 2), Leuven, 1998, p.78-84. Een zeer interessante theologische benadering van deze herstructureringen biedt professor Alphonse Borras. Hij is een van de belangrijkste Belgische referenties wat betreft het onderzoek naar parochies in de brede zin van het woord. A. Borras, De heraanleg van het parochielandschap, in Collationes 30 (2000) p.391-413.

[53] CIC/83, canon 374, §2: “Om de pastorale zorg door gemeenschappelijk handelen te behartigen, kunnen meerdere naburige parochies verbonden worden in bijzondere groeperingen, zoals daar zijn dekanaten.”

[54] H. Warnink, De parochie, p.78-84.

[55] Bisdom Brugge. Vicariaat voor de parochies (ed.), Op weg naar federaties van parochies, p.8.

[56] CIC/83, canon 517, §1: “Waar de omstandigheden dit vereisen, kan de pastorale zorg over een parochie of over verschillende parochies samen aan meerdere priesters hoofdelijk toevertrouwd worden, met de bepaling echter dat een van de moderator van de pastorale zorg is, die namelijk leiding geeft aan de gemeenschappelijke activiteit en daarover tegenover de Bisschop verantwoording draagt.”

[57] Deze rechtsregel zou zijn voorgesteld door Mgr. W. Onclin en was totaal nieuw in het kerkelijk recht. Uit de ontstaansgeschiedenis is, aldus K. Martens, af te leiden dat de canon oorspronkelijk was bedoeld voor uitzonderingssituaties. Zie: K. Martens, Op weg naar federaties van parochies in het bisdom Brugge, p.78-80.

[58] CIC/83, canon 517, §2: “Indien de diocesane Bisschop wegens een tekort aan priesters van mening is dat deelname in de uitoefening van de pastorale zorg over een parochie toevertrouwd moet worden aan een diaken of een andere persoon die niet getekend is met het priesterlijke merkteken, of aan een gemeenschap van personen, dient hij een priester aan te stellen die, voorzien van de machten en bevoegdheden van een pastoor, leiding geeft aan de pastorale zorg.”

[59] CIC/83, canon 526, §1: “Een pastoor dient de parochiële zorg over slechts één parochie te hebben; wegens een tekort aan priesters echter of andere omstandigheden kan aan dezelfde pastoor de zorg over meerdere naburige parochies toevertrouwd worden.”

[60] CIC/83, canon 539: “Wanneer een parochie vacant wordt of de pastoor wegens gevangenschap, ballingschap of verbanning, onvermogen of zwakke gezondheid of om een andere reden verhinderd is zijn pastorale taak in de parochie uit te oefenen, dient door de diocesane Bisschop zo spoedig mogelijk een parochie administrator aangewezen te worden, een priester namelijk die de pastoor vervangt volgens can. 540.”

[61] K. Martens, Op weg naar federaties van parochies in het bisdom Brugge, p.76.

[62] CIC/83, canon 520, §1: “Een rechtspersoon mag geen pastoor zijn; de diocesane Bisschop evenwel, niet echter de diocesane Administrator, kan met toestemming van de bevoegde Overste, een parochie toevertrouwen aan een clericaal religieus instituut of een clericale sociëteit, met de bepaling echter dat één priester pastoor van de parochie is of, als de pastorale zorg aan meerderen hoofdelijk toevertrouwd wordt, moderator over wie in can. 517, §1.”

[63] CIC/83, canon 515, §2: “Parochies oprichten, opheffen of deze veranderen, komt alleen aan de diocesane Bisschop toe, die geen parochies mag oprichten of opheffen of deze in belangrijke mate veranderen, tenzij na de priesterraad gehoord te hebben.”

[64] A. Borras, De heraanleg van het parochielandschap, in Collationes 30 (2000) p.400-402.

[65] J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Église et églises dans la cité, p.74-75.

[66] Voor een overzicht zie het hoofdstuk over de territoriale structuur van de parochie in H. Warnink, De parochie, p.77-102.

[67] R.G.W. Huysmans, Kerkrechterlijke inventarisatie van het parochiebeleid van de r.-k. bisdommen in Nederland, in A.P.H. Meijers & P.F. van Kruining (ed.), De parochie van de toekomst, p.3-34.

[68] Mgr. Roger Vangheluwe, De parochie als gemeenschap van gelovigen in het jaar 2000 (De parochie van de toekomst, 1), Brugge, 1996. De tekst werd gepubliceerd als eerste deel van een reeks brochures over de parochie van de toekomst.

[69] Ibid., p.29.

[70] Ibid., p.33.

[71] Mgr. Roger Vangheluwe, De parochie als gemeenschap van gelovigen in het jaar 2000, p.30-31.

[72] Zie ook: Mgr. A. Luysterman, Krachtlijnen, Gent, 1 januari 2001.

[73] Zeer recent werden de nodige stappen ondernomen om ook de andere erkende erediensten van deze instellingen te voorzien.

[74] G. Delbeke, Het geld van de kerk, Davidsfonds, Leuven, 2002, p.80-116.

[75] Jean-François Husson is financieel specialist en attaché aan het kabinet van de vice-president José Darras van de Waalse Regering. Hij is tevens verbonden als onafhankelijk economist aan het Centre de recherche et d’information socio-politiques (CRISP). J.-F. Husson, Le financement public des cultes, de la laïcité et des cours philosophique, (Courrier Hebdomadaire, 1703-1704), CRISP, 2000, 90p.

[76] G. Delbeke, Het geld van de kerk, p.80-116. De cijfers zijn voornamelijk gebaseerd op het vernoemde onderzoek van J-F.-Husson. De cijfers over de gemeentelijke uitgaven ontving G. Delbeke van het Vlaamse Gewest. Het boek kreeg uitgebreide media-aandacht. Zie o.a. Het geld van de kerk, dossier op de website van de Gazet van Antwerpen, http://www.gva.be/dossiers (toegang 10 februari 03); M. Verleyen, Het geld des heren, in Knack 32/38, 18-24 september 2002, p.34-36; Ch. Pattyn, interview met G. Delbeke, voor het programma Alinea op Klara, 28 oktober 2002; een debat op de Antwerpse Boekenbeurs (G. Delbeke en R. Torfs), op 3 november 2002.

[77] G. Delbeke, Het geld van de kerk, p.103.

[78] Ibid., p.231-241.

[79] Bisdom Brugge (ed.), Project ‘gebruik van het kerkgebouw’. Decanaat Diksmuide – Decanaat Kortrijk, Brugge, 2002, 69p. Het rapport werd eveneens integraal ter beschikking gesteld via http://www.kerknet.be. Zie ook: P. Rossel, Diocesaan project over gebruik van het kerkgebouw, in Kerk en leven, 13 november 2002, Bisdom Brugge p.7; D. Minten, Kerken blijven drukbezochte plaatsen, in De Standaard, donderdag 14 november 2002, p.5; I. Van Halst, Naar ruimer gebruik van de kerk?, in Kerk en leven, 11 december 2002, p.12.

[80] 56% van de ouders komt nooit in de parochiekerk buiten de vieringen. 31% weet niet of er waardevolle voorwerpen aanwezig zijn. 33% van de 62% die ‘ja’ antwoordde op de vorige vraag weet niet of deze altijd te bezichtigen zijn. 38% weet niet of er niet-liturgische activiteiten doorgaan in de parochiekerk. Deze resultaten illustreren dat zeker 30% van de ouders van de vormelingen maar weinig contact heeft met de parochie als meer dan liturgisch vierende gemeenschap. We sluiten ook niet uit dat meerdere ouders zelfs niet participeren aan de ‘gewone’ liturgische vieringen.

[81] We zullen dit enigszins nuanceren in onze historische schets.

[82] Constant Van de Wiel, Liber IV: het recht van de kerk met betrekking tot handelingen van goddelijke eredienst, gewijde plaatsen en heilige tijden: Kerkelijk wetboek 1983, boek IV, delen 2 en 3, canones 1166-1253 (Novum commentarium Lovaniense in codicem iuris canonici, 4), Leuven, 2000, p.164.

[83] We baseren ons hier voornamelijk op een nota en gesprek dat we mochten hebben met Marc Dierickx, streekvicaris en pastoor van de Carrolus Borromeus in Antwerpen. Hij heeft zich toegelegd op deze problematiek en publiceerde in 2001 een uiterst interessant artikel onder de titel Zijn er kerkgebouwen teveel? Zo ja, wat doen we ermee?. Zie Tijdschrift voor liturgie 85 (2001) p.136-146.

[84] Zie ook: Stad Antwerpen (ed.), Augustinus. Van kerk tot concertgebouw, Antwerpen, 2002; M. Dierickx, Zijn er kerkgebouwen teveel? Zoja, wat doen we er mee?, in Tijdschrift voor liturgie 85 (2001) p.144.

 

[85] Zie onder andere een email van B. Vercauteren van de dienst kerkfabrieken van het bisdom Brugge.

[86] Zie onder andere een email van vicaris J. De Jonge dd. 9 november 2001.

[87] Zie onder andere een email van vicaris R. Palmans dd. 8 november 2001.

[88] Voor de cijfers van 2001: http://www.kaski.kun.nl/kerkgebouwen.html (toegang 10 april 2002). Voor de cijfers van 2002: http://www.kaski.kun.nl/kerkgebouwen.html (toegang 18 februari 2003). De nieuwe cijfers vervangen ieder jaar de oude cijfers. Voor de cijfers van 2000: J. Peeters, Drastische terugval pastorale werk(st)ers. Kerkelijke statistieken: het grote krimpen zet door, in Katholiek Nieuwsblad, 11 januari 2002. Zie: http://www.katholieknieuwsblad.nl/actueel18/kn1915c.htm (toegang 10 april 2002).

[89] http://www.bisdomdenbosch.nl/bisschop/jaarprogramma2002.htm (toegang 10 april 2002)

[90] Bisdom pleit voor verantwoorde verkoop van kerkgebouwen, in Bisdomblad, januari 2003. Zie: http://www.bisdomdenbosch.nl/nieuws/bisdomnws/kerkgebouwen-intro.htm (toegang 21 februari 2003).

[91] Alles best, maar geen tweede Orangerie, in Brabants Dagblad, 22 januari 2003. Zie: http://www.brabantsdagblad.nl/regioportal/BD/0,2622,9762-Deovertuiging-Nieuws!Overig!__1417032_,00.html (toegang 21 februari 2003).

[92] Zie: http://www.orangerie.nl (toegang 21 februari 2003). Deze homepage van de Orangerie is zeker het bezoeken waard.

[93] Uit een interview met Henk Boudewijns, hoofd van de dienst Bouwzaken van het bisdom Den Bosch. De beste herbestemming is kerkgebouw, in Bisdomblad, januari 2003. Zie: http://www.bisdomdenbosch.nl/nieuws/bisdomnws/kerkgebouwen10en11.htm (toegang 21 februari 2003).

[94] Mgr. Hurkmans, Woord van bisschop Hurkmans, in Bisdomblad, januari 2003. Zie: http://www.bisdomdenbosch.nl/bisschop/woord2003_januari.htm (toegang 21 februari 2003).

[95] Zie Mgr. A.L.M. Hurkmans, Regelingen voor de pastorale eenheden in het bisdom s’Hertogenbosch, s’Hertogenbosch, 11 juni 2000. Online beschikbaar via: www.bisdomdenbosch.nl/downloads/regeling-pe.pdf. Voor het beleid inzake kerkgebouwen: Bisdom s’Hertogenbosch, Richtlijnen voor besturen, http://www.bisdomdenbosch.nl/documenten/documenten-entry.htm (toegang, 15 maart 2003).

[96] “In 1998, before the renovation, parts of the ornaments of the interior were smashed to pieces by order of the 's-Hertogenbosch diocese, 'to prevent desegragation and vandalism'. The way this was done upset many people, and those responsible promised never to do something like this again. As a result, the demolition of another church was carried out in a much more respecting way.” Archimon (ed.), Tilburg. St.-Theresiakerk, http://archimon.tripod.com/tilburg/theresiakerk.html (toegang 21 februari 2003).

[97] Zie bijvoorbeeld het standpunt van Bosch Belang. Bossche kerken behouden, in Brabants Dagblad, 25 januari 2003. Zie: http://www.brabantsdagblad.nl/regioportal/BD/0,2622,9762-Deovertuiging-Nieuws!Overig!__1421807_,00.html (toegang 21 februari 2003).

[98] Aantal kerkgangers: Utrecht: -55%; Breda: -54%; Den Bosch en Rotterdam: -52%; Haarlem: -51%; Groningen: -23%; Roermond: -46%. Percentage katholieken: Haarlem: -27%; Rotterdam: -25%; Groningen: -23%. Enkel in Roermond steeg het procentueel aantal katholieken met 5%. J. Peeters, Drastische terugval pastorale werk(st)ers. Kerkelijke statistieken: het grote krimpen zet door, in Katholiek Nieuwsblad, 11 januari 2002. Zie: http://www.katholieknieuwsblad.nl/actueel18/kn1915c.htm (toegang 10 april 2002).

[99] Bisdom Roermond, Verder op weg naar vitale parochiegemeenschappen. Voortgangsnota voor allen die betrokken zijn bij parochieopbouw in het bisdom Roermond, mei 2002.

[100] Deze nota is raadpleegbaar via de site van het bisdom Roermond http://www.bisdom-roermond.nl. In juni 1999 verscheen er de nota ‘Profielschets van een vitale parochie/samenwerkingsverband van parochies’. Ook deze is via de website raadpleegbaar.

[101] Zo werd de HH.Engelbewaarderskerk in Geleen op 15 maart 2002 aan de eredienst onttrokken. De kerk was niet meer in gebruik voor de eredienst, de parochie was opgenomen in een pastorale cluster met twee andere parochies, en zowel financieel als op het vlak van parochieleven was het draagvlak te klein geworden. Zie: Parochiekerk HH. Engelbewaarderskerk Geleen aan eredienst onttrokken, Persbericht bisdom Roermond, 22 februari 2002.

[102] Op 26 oktober 2001 was er in Roermond een studiedag met lezingen van P. Mertens, de architect die de herinrichting verzorgde van de kathedraal van Roermond; vicaris voor liturgie en kerkmuziek Th. Willemssen over het beleid van het bisdom Roermond; en twee lezingen van vertegenwoordigers van het Bisdom Aken. Zie: Interdiocesane studiedagen over inrichting van kerkgebouwen, Persbericht bisdom Roermond, 25 oktober 2001; Nieuw evenwicht in inrichting kerken nodig, in Info-bulletin bisdom Roermond, november 2001. De lezing van Th. Willemssen werd eveneens gepubliceerd op de website van het bisdom: Th. Willemssen, De vitalisering van onze kerkgebouwen, 27 oktober 2001, http://www.bisdom-roermond.nl (toegang 25 november 2001).

[103] Interdiocesane studiedagen over inrichting van kerkgebouwen, Persbericht bisdom Roermond, 25 oktober 2001.

[104] Bisdom Rotterdam, Samenwerking geboden. Beleidsnota over de organisatie van de territoriale pastoraal in het bisdom, Rotterdam, oktober 1996.

[105] Bisdom Rotterdam, Tent van God, Rotterdam, 2001.

[106] Naast de brochures is er meer informatie over het beleid te vinden in: Bezinning bisdom Rotterdam op toekomst aantal kerken, nieuwsbericht 24 oktober 2001, op http://www.katholieknederland.nl (toegang 19 februari 2003); Bisdom Rotterdam, Bisdom start gesprek over toekomst kerkgebouwen, persbericht, 27 november 2002. http://www.bisdomrotterdam.nl/page/actueel/15/40 (toegang 22 februari 2003); Bisdom Rotterdam, ‘Tent van God’ goed op koers, persbericht, 6 december 2002. Zie ook: http://www.bisdomrotterdam.nl/page/actueel/15/35 (toegang 22 februari 2003); Mgr. van Luyn, Nieuwjaarstoespraak bij gelegenheid van de nieuwjaarsbijeenkomst met de medewerkers van het bisdom Rotterdam d.d. 10 januari 2003. Bij de toespraak werd een jaarverslag van 2002 toegevoegd. Zie ook: http://www.bisdomrotterdam.nl/doc/nieuwjaarstoespraak_2003.doc (toegang 22 februari 2003).

[107] Diocesane Commissie voor Pastorale Organisatie en Kerkopbouw, Gesprekspaper over regiovorming in het bisdom Haarlem, Haarlem, september 2002.

[108] Hand. 2, 41-47.

[109] Wij gebruikten voornamelijk: Karen Armstrong, Jeruzalem. Geschiedenis van de Heilige stad, Amsterdam, 19961, 1998².; André Parrot, De tempel van Jeruzalem (Bijbel en archeologie, 4), Nijkerk, 1956. Oorspronkelijke titel: Temple de Jérusalem, Neuchâtel – Parijs.

[110] Naast de gebruikelijke onzekerheden in historisch-archeologisch onderzoek, hebben de theorieën over het ontstaan en de evolutie van de tempel van Jeruzalem een nog hoger hypothetisch karakter. Dit komt omwille van de controversiële claim die verschillende religies op de berg leggen. Een groot gedeelte van de oppervlakte van de oude tempel is vandaag in het bezit van de moslims. Zij bouwen nog steeds bij op de tempel en voeren onder andere graafwerken uit zonder dat er archeologisch onderzoek mag worden verricht. Deze houding is een reactie tegen de joden die door opgravingen hopen elementen te vinden die bewijzen dat er ooit een joodse tempel stond en dat zij uit historisch oogpunt het recht hebben de berg te claimen. Vandaar dat ook de discussies omtrent de tunnels die onder de berg lopen zo een hoog emotioneel gehalte in zich dragen. Meer dan eens duikt er een steen met inscripties op die zogezegd door moslimarbeiders zou zijn opgegraven en zijn meegenomen van de tempelberg. De stenen blijken echter meestal vervalsingen te zijn, of er kan niet bewezen worden dat zij werkelijk van de tempelberg afkomstig zijn.

[111] K. Armstrong, Jeruzalem, p.48.

[112] Zie onder andere 1 kronieken 15.

[113] De opdracht werd door God aan David gegeven door de geboorte van diens zoon Salomo. Zie onder andere 1 kronieken 22, 7-10. Een engel sprak: “Zeg tegen David, dat hij voor de Heer een altaar gaat oprichten op de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet.” Zie 1 kronieken 21, 18. Turner spreekt van een mythologie die een geschiedkundig feit is geworden. Het oprichten van altaren was een normaal gebeuren in die tijd. Zie Harold W. Turner, From Temple to Meeting House. The Phenomenology and Theology of Places of Worship (Religion and society, 16), Den Haag – Parijs – New York, 1979, p.49.

[114] 1 koningen 8,13; 2 kronieken 6,2.

[115] Zie onder andere K. Armstrong, Jeruzalem, p.46-47.

[116] Aldus Jeremia verdwijnt ze uit het geheugen, “men denkt er zelfs niet meer aan. Niemand mist ze en een andere wordt nooit meer gemaakt.” Zie Jer. 3, 16. Op basis van een vermelding in het tweede boek Makkabeeën gingen vele archeologen en avonturiers op zoek naar de ark. Er staat immers: “dat de profeet, gehoorzaam aan een goddelijke ingeving, de verbondstent en de ark liet halen en achter hem aan liet dragen, terwijl hij de berg beklom die Mozes bestegen had om het erfdeel van God te aanschouwen. Daar aangekomen vond Jeremia een rotsspelonk; daarin plaatste hij de tent, de ark en het reukofferaltaar en hij sloot de toegang af. Toen enkele van zijn metgezellen er weer heen gingen om de weg te markeren, konden ze de plaats niet meer vinden. Jeremia hoorde van hun poging en maakte hun verwijten. Hij zei: `Die plaats moet onbekend blijven, totdat God zijn volk weer samenbrengt en het zijn barmhartigheid toont.” (2 Makk, 4-7). Zie K. Armstrong, Jeruzalem, p.93; A. Parrot, De tempel van Jeruzalem, p.31.

[117] De ballingen hoopten, als zij in de profetiën van Haggai geloofden, dat de heropbouw van de tempel hun terug voorspoed zou brengen. Het waren Jesua en Zerubbabel die samen met de profeten Haggaï en Zacharia op een reconstructie aandrongen. Zie Ezra 5, 1-2 en Haggaï 1, 14-19. A. Parrot, De tempel van Jeruzalem, p.60.

[118] K. Armstrong, Jeruzalem, p.111-114; A. Parrot, De tempel van Jeruzalem, p.61.

[119] K. Armstrong, Jeruzalem, p.128.

[120] Ibid., p.129-135. Zie bijvoorbeeld de apocalyptiek van Henoch. A. Parrot, De tempel van Jeruzalem, p.64.

[121] K. Armstrong schrijft hierover: “Het werk startte niet voordat hij alle bouwmaterialen had verzameld en zorgvuldig de plattegrond en de afmetingen van de oude gebouwen had gereconstrueerd. Om zich ervan te verzekeren dat leken de verboden plekken niet zouden ontwijden, had Herodes duizend priesters laten opleiden tot metselaar en timmerman, zodat zij als enigen verantwoordelijk zouden zijn voor de cultushal en het Helige der Heiligen. […] De bouw was zó gepland dat de offerplechtigheden geen dag werden onderbroken, en het werk aan de tempelgebouwen was binnen achttien maanden voltooid.” K. Armstrong, Jeruzalem, p.147. Zie ook A. Parrot, De tempel van Jeruzalem, p.65-67.

[122] Flavius Josephus, De Joodse Oorlog, 5, 219; in K. Armstrong, Jeruzalem, p.150.

[123] Pontius Pilatus had ‘s nachts Romeinse standaarden laten plaatsen op verschillende plaatsen in de stad. De joden trokken daarop naar het paleis waar zij passief voor verbleven gedurende vijf dagen. Pilatus stuurde hen naar het Amfitheater waar hij hen zou ontvangen, met de bedoeling ze door soldaten de schrik aan te laten jagen en ze zo te overwinnen. Toen de soldaten het plein opkwamen lieten de joden zich op de grond vallen en ontblootten hun nek. Pilatus moest toegeven. K. Armstrong, Jeruzalem, p.157.

[124] Lc. 2, 22-39. Zie ook E. Eynikel et al. (ed.), Internationaal commentaar op de bijbel, Averbode, 2001, p.1605.

[125] Lc. 2, 49.

[126] Dit is onder andere af te leiden uit de tekst in de Septuaginta.

[127] Mc. 11, 15-17. Misschien gebeurde dit op de tweede of zelfs derde dag dat hij in Jeruzalem was, en nadat hij de tempel reeds had bezocht. Zie Mc. 11, 11.

[128] Lc 19, 47-48.

[129] Mc 21, 14.

[130] Zie onder andere Mt. 21, 23; Mc. 11, 27-28; Lc. 20, 1-2 en Joh. 2, 18. E. Eynikel et al. (ed.), Internationaal commentaar op de bijbel, p.1575.

[131] Mt. 24, 2. Zie ook Mc. 13, 2 en Lc. 21, 6. Deze profetie wordt verder in de perikoop duidelijk apocalyptisch geduid.

[132] Joh. 2, 19.

[133] Joh. 2, 21-22.

[134] Joh. 7, 37-38.

[135] Joh. 4, 13-14.

[136] Zie bijvoorbeeld Hand. 5, 19-42. De verkondiging van de Blijde Boodschap wordt hun opgedragen door een engel.

[137] Uit Hand. 6 weten we dat Stefanus hiervan werd beschuldigd, al is er ook sprake van ‘valse getuigen’. Wisten zij die hem beschuldigden dat de Tempel een gevoelige materie was voor het merendeel van de joden?

[138] Zie Hand. 21, 27-36 e.v.: Paulus wordt ervan beschuldigd onder andere niet-joden in de tempel te hebben gebracht.

[139] 1 Kor. 3, 10-17.

[140] Ef. 2, 19-22.

[141] 1 Petr. 2, 4-8.

[142] Hebr. 3, 2-6.

[143] Hand. 2, 46.

[144] Hand. 5, 42 en 1 Kor 16, 19.

[145] Rom. 16, 3-5.

[146] Rom. 16, 10-11.

[147] Kol. 4, 15.

[148] Fil. 1, 2.

[149] Zie bijvoorbeeld de waarschuwing in 2 Joh. 1, 7-11.

[150] In Hand. 20, 7-12 staat bijvoorbeeld beschreven hoe in Troas een jongen uit het raam van de bovenzaal viel nadat hij tijdens de toespraak van Paulus in slaap was gevallen.

[151] Zie J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, London, 1968, p.5-7.

[152] H.W., Turner, From Temple to Meeting House, p.158-159; J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.6-7; J. Lamberts, De liturgische ruimte, cursus bij het vak A385 Liturgiewetenschap, Leuven, 2001-2002, p.7.

[153] Davies veronderstelt het gebruik ervan door catechumenen, J. Lamberts spreekt van het gebruik ervan voor maaltijden. Bij Turner vinden we beide mogelijkheden.

[154] Mt. 8, 14-17; Mc. 1, 29-34; Lc. 4, 38-41.

[155] Verschillende website laten het brede publiek kennis maken met de archeologische site van het huis van Petrus. Zie onder andere: Fr. V.C. Corbo ofm & Fr. St. Loffereda ofm, Capharnaum. The Town of Jesus, http://198.62.75.1/www1/ofm/sites/ TScpmain.html (toegang 13 mei 2003); P.S. Taylor & M.G. Easton, Caparnaum, in Webbible Encyclopedia, http://christiananswers.net/dictionary/capernaum.html (toegang 13 mei 2003); Capernaum, op Bibarch, http://www.bibarch.com/ArchaeologicalSites/Capernaum.htm (toegang 13 mei 2003); http://www.rollins.edu/arh305/matt/ capindex.html (toegang 13 mei 2003).

[156] Cijfer uit J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.8. J. Lamberts schrijft dat Rome in totaal een veertigtal titelkerken zou hebben gehad.

[157] Chris Nyborg ontwikkelde een website over de kerken van Rome met onder andere een lijst van de titelkerken en hun achtergrond. Zie http://home.online.no/~cnyborg (toegang 26 april 2003). J. Lamberts, De liturgische ruimte, p. 7-8; J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p. 8.

[158] Turner maakt melding van deze site uit de buurt van Enysford. Zie H.W., Turner, From Temple to Meeting House, p.159.

[159] H.W., Turner, From Temple to Meeting House, p.159.

[160] H.W., Turner, From Temple to Meeting House, p.159.

[161] J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.10.

[162] Mt. 18,20.

[163] J. Lamberts, Op weg naar heelheid. Over bedevaart en liturgie (Nikè-reeks, 39), Leuven, 1997, p.33-34. Als voorbeeld wordt een graffiti vermeld uit de Sint-Sebastiaancatacombe (Rome, 260): “Petrus en Paulus, bidt voor mij.”

[164] Andere zijn: S. Lorenzo, S. Agnese, SS. Marcellino e Pietro en S. Sebastiano, allen te Rome. Turner geeft echter enkel de Petruskerk als voorbeeld terwijl Davies deze een andere oorsprong toeschrijft. De ontstaansgeschiedenis van deze kerken is echter nog maar vrij recent gekoppeld met deze mogelijkheid. De opgravingen dateren immers voornamelijk uit de jaren ’50 van de vorige eeuw.

[165] Ambrosius van Milaan die de lichamen van de heiligen Cosmas en Damiaan vond in 389 en deze liet begraven in zijn basiliek, wenste tussen hen begraven te worden. Opgravingen in 1864 hebben aangetoond dat Ambrosius’ wens hoogstwaarschijnlijk werd uitgevoerd. Zie de website van Christian Classics Ethereal Library, http://www.ccel.org/fathers2/ NPNF2-10/Npnf2-10-04.htm (toegang 7 mei 2003).

[166] J.G. Davies gebruikt de termen pandocheion voor de verblijfplaats van de geestelijken en diaconia voor de voorzieningen voor armen. J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.12.

[167] “[…] the house of God, Domus Dei, was only part of the greater house, Domus Ecclesiae […].” J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.12.

[168] J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.18-35.

[169] Zie: Mary Hamilton, Incubation or the Cure of Disease in Pagan Temples and Christian Churches, Londen, 1906, 223p.

[170] Dit gebeurde door een wet van Theodosius I in 392. Zie Codex Theososianus, IX, 45, 1, 1a. Davies gebruikt de term sanctuary de Latijnse term was sanctuarii.

[171] Daarenboven was, volgens Van De Wiel, ook de Kerk voorstander van de sacraliteit van het gebouw en streefde zij naastenliefde na. Misschien namen bisschoppen het ook op bij de Romeinse overheid voor misdadigers die in hun kerken vluchtten en ontstond mede hierdoor het kerkelijk asielrecht. C. Van De Wiel, Liber IV. Het recht van de Kerk met betrekking tot handelingen van goddelijke eredienst, gewijde plaatsen en heilige tijden. Kerkelijk wetboek 1983. Boek IV. Delen 2 en 3. Canones 1166-1253 (Novum commentarium Lovaniense in codicem iuris canonici, 4), Leuven, 2002, p.188-189.

[172] Codex Theodosianus, IX, 45, 5. J.G. Davies nam de wettekst op in zijn tekst.

[173] “It is not permitted to hold love feasts, as they are called, in the Lord's Houses, or Churches, nor to eat and to spread couches in the house of God.” Deze Engelstalige vertaling wordt gebruikt door J.G. Davies als door de Christian Classics Ethereal Library. De tekst is ook letterlijk terug te vinden in canon LXXIV van de synode van Trullan.

[174] Ter ere van zijn overleden echtgenote organiseerde Pammachius een maaltijd voor de armen van Rome. Er waren zoveel aanwezigen in de basilica van Sint-Pieter dat zij tot op het voorplein zaten. Zie J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.23. Paulinus, Epistel 13.11ff.

[175] Remigius van Reims liet bij zijn dood rond 530 een wijngaard aan de priesters na opdat zij ermee agapè-maaltijden zouden kunnen voorzien op zon- en feestdagen. De maaltijden gingen door in de kathedraal. Davies verwijst hier naar L.-A. Bocquillot, Traité historique de la liturgie sacrée ou la messe, Paris, 1701, p.417.

[176] Dit gebeurde door Hilarius van Rome (+468). Vit. Pont. 47.

[177] Paulinus, Epistel 32.16.

[178] Zie ook J.G. Davies, Liturgical Dance. An Historical, Theological and Practical Handbook, London, 1984.

[179] Zie J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.40-46.

[180] Ibid., p.44. Davies gebruikt met betrekking op het kerkasiel in de middeleeuwen als belangrijkste bron: John Charles Cox, The Sanctuaries and Sanctuary Seekers of Medieval England, Londen, 1911.

[181] J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.46-52.

[182] “Certain sons of gluttony and drunkenness, whose god is their belly, hastily swallow the Lord’s body at Easter, and then sit down in the Church itself to eat and drink as if they were in a tavern.” Walter Reynolds (+1327), aartsbisschop van Canterbury, in 1325. D. Wilkins, Concilia Magnae Britanniae, dl. II, London, 1737, p.528. Geciteerd in J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.49.

[183] J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.52-55. Zie ook J.G. Davies, Liturgical Dance.

[184] Het is mogelijk dat het oorspronkelijk een heidense dans was die in de 8ste eeuw werd gechristianiseerd. Zie ook: http://www.willibrord.lu.

[185] Zie ook J. Gougaud, La danse dans les églises, in Revue d’histoire ecclésiastique 15 (1914) p.232.

[186] Dit was de vierde zondag van de vasten. In de volksmond wordt dit ook wel ‘halfvasten’ genoemd. Het was een feest van blijdschap en dit vond haar uitdrukking in de liturgie.

[187] J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.81-85. Vandaag bestaan nog steeds wedstrijden in klokkenluiden, zeker in Engeland.

[188] Ibid., p.85-92 en J. Nowé, “Nu hoort wat men u spelen zal.” Theater in de Middeleeuwen, Leuven, 2000.

[189] J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.55-57. Hij veronderstelt dat verkopers werden toegestaan zo lang alles ordelijk verliep. Of dit het geval was op de paardenmarkt die in de kathedraal van Salisbury werd gehouden is niet duidelijk.

[190] Davies vermeldt dat de kapelaan van New Romney (Engeland) in 1407 diende te betalen opdat men niet meer zou vergaderen tijdens de diensten.

[191] Ibid., p.57-73.

[192] Ibid., p.73-76.

[193] J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.92-95. Zie ook de themasite over belforten in Vlaanderen: http://www.monument.vlaanderen.be/belfort.

[194] J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.76-77.

[195] J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.156-158.

[196] W. Kelly, Notices Illustrative of the Drama and other Popular Amusements, London, 1865, p.202. Zie J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, Londen, 1968, p.198.

[197] Edmund K. Chambers, The Medieval Stage, dl.II, Oxford, 1903, p.102. In 1996 verscheen een heruitgave van dit basiswerk.

[198] J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.159-170, p.196-204.

[199] Ibid., p.170-172.

[200] Ibid., p.172-185.

[201] Ibid., p.185-188.

[202] The Ecclesiologist 2 (1843) p.171, 175. Zie J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.191.

[203] J.G. Davies, The Secular Use of Church Buildings, p.188-193.

[204] Vaticaans Oecumenisch Concilie II, Sacrosanctum concilium, Rome, 4 december 1963. Wij gebruiken de vertaling van het Katholiek Archief uit Constituties en decreten van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Leusden, 1986.

[205] Guus van den Hout gebruikt deze term in een interview met 1-2-1. Van den Hout is directeur van het Catharijnaconvent in Utrecht, een gerenommeerd museum voor christelijke kunst. Johannes Paulus II benoemde hem in juli 2002 tot adviseur van de Pauselijke Commissie voor het cultureel erfgoed van de kerk. Vaticaan vol lof over Nederlandse aanpak behoud kerkelijk erfgoed, in 1-2-1, 4 oktober 2002, http://www.katholieknederland.nl/kerkprovincie/archief/index_een-twee-een_archief-2002.html (toegang 4 februari 2003).

[206] Ordo dedicationis ecclesiae et altaris, Typis polyglottis Vaticanis, 1977, 161p. Voor de Nederlandse bewerking: Interdiocesane Commissie voor Liturgische Zielzorg (ed.), Orde van dienst voor de wijding van kerk en altaar, Brussel, 1995, 120p.

[207] Interdiocesane Commissie voor Liturgische Zielzorg (ed.), Orde van dienst voor de wijding van kerk en altaar, p.15.

[208] Ibid., p.15.

[209] Katechismus van de katholieke Kerk, Brussel – Utrecht, 1995, 733p.

[210] Johannes Paulus II, Institutio Generalis Missalis Romani, Rome, Witte Donderdag of 28 maart 2002. Wij gebruikten de Franse vertaling die wij ontvingen van prof. J. Lamberts.

[211] Eigen vertaling van: “Pour répondre aux besoins de notre époque, l’organisation de l’église et de ses dépendances requiert qu’on ne se préoccupe pas seulement de ce qui concerne directement la célébration des action sacrées, mais aussi que l’on prévoie tout ce qui contribue à une juste commodité des fidèles, comme on a coutume de le prévoir dans les lieux ou se tiennent des réunions.”

[212] H.W., Turner, From Temple to Meeting House, p.157-164.

[213] J. Lamberts, Op weg naar heelheid, vnl. p.11-29.

[214] H.W., Turner, From Temple to Meeting House, p.192.

[215] Ibid., p.187-189, 195-200.

[216] Ibid., p.191-192.

[217] Ibid., p.237-241.

[218] J. Lamberts, De liturgische ruimte, p.6.

[219] J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Analyse des lieux de culte de Charleroi. Rapport de recherche, Mons, 1998, 1173p. Voor een breder publiek werden de resultaten samengevat in J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Église et églises dans la cité. Croyances, pratiques et bâtiments catholiques à Charleroi (Les Cahiers de Paraboles, hors série), Doornik, 1999, 96p.

[220] J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Église et églises dans la cité, p.38-44.

[221] Zie ook J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Église et églises dans la cité, p.24-25.

[222] J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Église et églises dans la cité, p.53-54.

[223] Ibid., p.44-55.

[224] J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Église et églises dans la cité, p.56-62.

[225] Johannes Paulus II, Wetboek van canoniek recht. Codex iuris canonici, Brussel, 1987, 1996².

[226] C. Van De Wiel, Liber IV, p.155.

[227] Dit staat in conflict met wat Eijsink schrijft: “In het wijdingsritueel kan een oliezalving opgenomen zijn: dan heet de wijding van personen consecratie, van zaken en plaatsen dedicatie.” Zie A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk, p.46.

[228] C. Van De Wiel, Liber IV, p.153-156; A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk, p.47-48.

[229] A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk, p.156-159; 174-175. Hij weidt uit over de verdere implicaties en bepalingen, ook wat betreft de inzegeningen.

[230] C. Van De Wiel, Liber IV, p.160-161.

[231] Ibid., p.180-181.

[232] A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk., p.52. Met betrekking tot muziekuitvoeringen verwijst hij naar het schrijven van de Congregatie van de Goddelijke Eredienst van 5 november 1987. De Engelse vertaling van de tekst is raadpleegbaar op de site van de vereniging Adoremus. http://www.adoremus.org/concerts.html (toegang 5 juli 2003).

[233] C. Van De Wiel, Liber IV, p.182.

[234] A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk, p.57-58; C. Van De Wiel, Liber IV, p.182.

[235] Kunnen ook als titel worden gebruikt: de H. Drievuldigheid, iedere goddelijke persoon, de geloofsmysteries, de in de liturgie aanvaarde namen van Christus, de in de liturgie overgenomen aanroepingen van H. Maagd en de heiligen uit het Romeinse Martyrologium en goedgekeurde bijvoegsels. Ook kan er een uitzonderlijke titel worden gebruikt wanneer men de expliciete toestemming van de H. Stoel heeft verkregen. C. Van De Wiel, Liber IV, p.176.

[236] A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk, p.49-51; C. Van De Wiel, Liber IV, p.176-177. Hij refereert onder andere naar de Orde van dienst voor kerk- en altaarwijding (1977); de instructie Calendaria particuliaria (Congregatie voor de goddelijke eredienst, 1970).

[237] C. Van De Wiel, Liber IV, p.187-194. C. Van De Wiel schrijft met een voetnoot naar Gaudium et Spes, n°84: “De bisschoppen komen echter op voor de inhoud van het individueel asielrecht, precies omdat het principieel samenhangt met de waardigheid van de mens, die in God haar oorsprong vindt. De internationale instituten, waaronder de Kerk, dienen immers hulp te bieden in de ellende van de over de hele wereld verspreide vluchtelingen en/of migranten en hun gezinnen.” Zie ook: A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk, p.56-57; D. Alliët (ed.), Kerkasiel vandaag. Als Vlaamse Kerkgemeenschappen het concreet opnemen voor mensen zonder papieren, Kerkwerk Mulicultureel Samenleven, Brussel, 1997; K. Pauwels, Onwettelijke mensen of onmenselijke wetten? Een kritisch-ethische evaluatie van het kerkasiel als tegemoetkoming aan de rechtspositie van mensen zonder papieren, onuitgegeven verhandeling licentiaat in de godsdienstwetenschappen, promotor: J. De Tavernier, Leuven, 1998; Raad van Kerken in Nederland (ed.), Overwegingen rond kerkasiel, Amersfoort, 1993.

[238] C. Van De Wiel, Liber IV, p.165-169; A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk, p.38-39. Eijsink vermeldt de conventuele of reguliere kerken niet.

[239] Voor België: H. Hartkapel (Berchem), H. Bloedkapel (Brugge), H. Hart (Koekelberg), Saint-Materne (Walcourt), Saint-Hubert (Saint-Hubert), de abdijkerken van Dendermonde, Sint-Andries-Brugge, Grimbergen, Maredsous en Orval, de mariale heiligdommen te Dadizele, Halle, Hasselt, Mechelen, Neerwaver, Oostakker, Peruwelz, Scherpenheuvel en Tongeren.

[240] C. Van De Wiel, Liber IV, p.195. Canon 1223 geeft een definitie: “Onder kapel wordt verstaan een plaats die, ten behoeve van een of andere gemeenschap of groep van gelovigen die er samenkomt, met verlof van de plaatselijke ordinaris tot de goddelijke eredienst bestemd is, en waar ook andere gelovigen met toestemming van de bevoegde overste toegang hebben.”

[241] Vergelijk canones 1217 en 1229.

[242] In canon 1226 lezen we: “Onder privé-kapel wordt verstaan een plaats die, ten behoeve van één of meerdere fysieke personen, met verlof van de plaatselijke ordinaris voor goddelijke eredienst bestemd is.”

[243] C. Van De Wiel, Liber IV, p.195-199; A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk, p.37-38; 62-68.

[244] A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk, p.68-72; C. Van De Wiel, Liber IV, p.200-208.

[245] Het type is weliswaar onlosmakend verbonden met het bouwconcept en de bouwstructuur. Zelfs na herinrichting en verbouwing blijven waarschijnlijk zowel het oorspronkelijke concept als de structuur deels bestaan. Anderzijds kan een verbouwing door het concept dat zij wenst te realiseren ook toestaan dat het gebouw voorbeeld van een ander type wordt.

[246] S. de Jonge, Kerkarchitectuur na 2000. Het ontwikkelen van grensverleggende typologieën vanuit het samenspel tussen liturgie, architectuur en duurzame ontwikkeling (doctoraatsproefschrift aan de Theologische Faculteit Tilburg, promotoren: prof. dr. P. Post & prof. mag. arch. ing. P. Schmid), s.l., 2002, 408p. Omdat we de indeling aan hem ontlenen zullen we ook dezelfde benamingen hanteren. S. de Jonge baseerde zich voor zijn indeling onder andere op verschillende werken die wij doorheen deze verhandeling gebruiken: G. Bekaert, In een of ander huis. Kerkbouw op een keerpunt, Tielt – Den Haag, 1967; H.W., Turner, From Temple to Meeting House; P. Post (ed.), Een ander huis. Kerkarchitectuur na 2000 (Liturgie in perspectief, 7), Tilburg / Baarn, 1997; H. Wegman, Riten en mythen. Liturgie in de geschiedenis van het christendom, Kampen, 1991, zie vnl. p.23-31.

[247] S. de Jonge, Kerkarchitectuur na 2000, p.225-229.

[248] H.W., Turner, From Temple to Meeting House, p.178-180.

[249] Wegman citeert een inscriptie uit de Apostelbasiliek in Milaan die waarschijnlijk onterecht aan Ambrosius werd toegeschreven maar toch van kort na diens dood dateert: "forma crucis templum est, templum victoria christi, sacra triumphalis signat imago locum". Wegman vertaalt: "de tempel heeft de vorm van een kruis, de tempel be-tekent de overwinning van Christus, het heilig overwinningsteken markeert de plek". Zie H. Wegman, Riten en mythen, p.28 en J. Schmitz, Gottesdienst im altchristlichen Mailand. Eine liturgiewissenschaftliche Untersuchung über Initiation und Messfeier wärend des Jahres zur Zeit des Bischof Ambrosius (+397) (Theophaneia. Beiträge zur Religions- und Kirchengeschichte des Altertums, 25), Keulen - Bonn, 1975, p.263; afb.11.

[250] Rudolf Schwarz was priester en een gerenommeerd Duits architect. Als architectuur-theoreticus ontwikkelde hij een duidelijke visie op kerkarchitectuur. Deze visie werd gerealiseerd in verschillende belangrijke kerkgebouwen. De combinatie tussen de theoretische achtergrond en zijn ontwerpen hebben ervoor gezorgd dat hij tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw een van de belangrijkste architecten van religieuze gebouwen werd. Le Corbusier's Ronchamp presents a special problem. Here a man of great religious depth created an intensely personal monument which is basically the incarnation of his own intensely personal experience of the Christian faith. […] Like Michelangelo's sculpture it can only overpower the imagination of others. From it can come only imitation. From Schwarz, however, could spring a whole reformation in church architecture. […] An architect could discipline himself to Schwarz's vision and go out to create work which would in vocabulary be entirely different, yet still be faithful to the master's vision. For Schwarz does not teach an architectural style but a method of. relating religious faith to the act of architecture.” J.W. Dixon jr., The Iconic Architecture of Rudolph Schwarz. An Essay on Architectural and Theological Method, in The Christian Scholar, 1964 (http://www.unc.edu/~jwdixon/articles/schwarz.html toegang 30 maart 2003). Enkele belangrijke werken zijn de St.-Anna in Düren (1951-1956), de Maria Köningin in Saarbrücken (1957-1959), de St.-Michael in Frankfurt (1954).

[251] S. De Jonge geeft als voorbeelden de kerk van Notre Dame du Travail in Parijs (J. Astruc, 1899-1901), de Stahl Kirche in Keulen (O. Bartning, 1928) en de ITT-kapel in Chicago (M. van der Rohe, 1952). In België stond er een stalen kerk in Argenteuil, maar zij werd tijdens de Duitse bezetting afgebroken.

[252] De Jonge geeft als voorbeelden de kerk van St.-Jean de Montmartre (A. de Baudot, 1897-1904) en Notre Dame du Raincy (A. Perret, 1922-1923). In België kennen we onder andere de grote betonnen mijnkerken in Limburg.

[253] Een van de meest typerende en waarschijnlijk ook de grootste kerk in glas is de Garden Grove Church van de Crystal Cathedral Ministries in Los Angeles (Ph. Johnson & J. Burgee, 1978-1980). "Originally planned to be set in a park-like environment, the building now sits in a parking lot. Portions of the exterior walls open, allowing congregants to remain in their cars while viewing the worship service." D.R. Hoffman, From Maybeck To Megachurches, in Architecture-Week 61 (8 augustus 2001). Zie ook http://www.crystalcathedral.org.

[254] Het blijft anderzijds niet uitgesloten dat voor de middeleeuwse architecten de typische gotische elementen wel degelijk een constructieve functie leken te hebben, ook al spreken computermodules dat vandaag tegen. De middeleeuwse architecten gebruikten geen rationele berekeningen van draag- en drukkrachten bij het ontwerp van hun constructies, maar wel de verhouding. A. Hamlin noemde dit in 1916 een ‘aesthetic logic’. Zie W.F. Denslagen, Omstreden herstel. Kritiek op het restaureren van monumenten. Een thema uit de architectuurgeschiedenis van Engeland, Frankrijk, Duitsland en Nederland (1779-1953) (proefschrift doctoraat in de Letteren, Katholieke Universiteit Nijmegen), ’s-Gravenhage, 1987, p.98-106 [Rationaliteit en restauratie bij Viollet-le-Duc].

[255] S. de Jonge, Kerkarchitectuur na 2000, p.238.

[256] Ibid., p.239

[257] De Crystal Cathedral, waarnaar we reeds verwezen, kan onder dit type worden beschouwd.

[258] Jan Besemer, Theater en liturgie, in Paul Post (ed.), Een ander huis, p.49-54.

[259] S. Stoppels, Gastvrijheid. Het inloopcentrum als vorm van kerkelijke presentie, (proefschrift VU Amsterdam), Kampen, 1996.

[260] Voorbeelden zijn de kerk van Santiago de Compostela waar de bedevaarders aanschuiven aan het graf van Sint-Jacob en aan het beeld om dit te omhelzen. Ook in de basiliek van Scherpenheuvel maken de bedevaarders rondjes om het altaar. In Scherpenheuvel vindt men overigens naast de accommodatie om in openlucht een viering te houden ook een vrij recent en eenvoudig gebouwde kerk die duidelijk de functie heeft om grote aantallen bedevaarders te ontvangen. Ook in het ontwerp van de Damiaankerk te Leuven kan men een gelijkaardige functie lezen.

[261] Zie onder andere de bouwkunst van de Bahá’i: http://www.bahai.org/article-1-6-0-7.html.

[262] De Jonge vernoemt: Doetinchem, Velserbroek, Purmerend, Amersfoort, Amsterdam en Zoetermeer.

[263] Op de Nederlandse VINEX-locaties worden vandaag soms tijdelijke kerkruimtes opgericht. VINEX-locaties zijn zones waar nieuwbouwprojecten gepland zijn.

[264] We denken hierbij bijvoorbeeld aan de noodkerk van de H.Hartparochie te Hasselt waarin nu een echtpaar architecten woont. Guy Brugmans, Hasselts architectenpaar woont in voormalig kerkje met zithoek boven altaar, in Het belang van Limburg, 1 juni 2002.

[265] Een bekend voorbeeld zou de Groene Kathedraal kunnen zijn. Dit is een uitvoering van het grondplan van de kathedraal van Reims met bomen en paden in een gazon. Marinus Boezem (°1934) concipieerde de kerk in het landschap vlak bij Almere (NL). Het idee was er reeds in 1978, de kerk werd voltooid in 1996. Het is een belangrijk referentiepunt in het landschap en wandel- en fietspaden lopen naar deze kathedraal. Ook in het werk Observatory van de bekende Land Art-kunstenaar Richard Morris (°1931) in Lelystad (NL) komt het religieuze aspect van de mens in de kosmos tot uitdrukking. Zie onder andere A. Dempsey, Encyclopedie van de Moderne Kunst. Stijlen – scholen – stromingen, Zwolle, 2002, p.260-262; http://www.verbeelding.nl; http://www.walker-online.com/travel/Netherlands/Flevoland/Almere-GreenCathedral_qtvr.htm (toegang 14 april 2003).

[266] S. de Jonge, Kerkarchitectuur na 2000, p.264-266; p.268-281.

[267] Ibid., p.264-266; p.284-293.

[268] Ibid., p.264-265.

[269] Ibid., p.264-266; p.296-305.

[270] Ibid., p.308-315.

[271] S. de Jonge, Kerkarchitectuur na 2000, p.264-266; p.318-330.

[272] De Stichting Vlaams Erfgoed heet vandaag kortweg Erfgoed Vlaanderen. Deze v.z.w. werd opgericht door de Vlaamse overheid in samenwerking met privé-partners, waaronder de Koning Boudewijnstichting. Onder het motto Toekomst voor ons verleden wil deze vereniging zich ontfermen over probleemmonumenten. Zij neemt deze in beheer, restaureert ze en zorgt voor een gepaste bestemming en ontsluiting. Integrale monumentenzorg is daarbij de leidraad. Momenteel heeft zij het al dan niet volledig beheer over dertien monumenten. Adresgegevens: Erfgoed Vlaanderen – Erfgoedhuis Den Wolsack – Oude Beurs 27 – 2000 Antwerpen – Tel. 03/212.29.70 – Fax 03/212.29.75 – info@sve.be http://www.monument.vlaanderen.be/sve/nl/

[273] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, rapport, Brussel, 10 mei 1999, 95p. Dit rapport is een synthese van de resultaten van vijf onderzoeken: 1. wet- en regelgeving, 2. beheer- en beheersstructuren, 3. verenigingen, 4. ontsluiting en beleving en 5. medegebruik en herbestemming. Van ieder deelonderzoek zijn uitgebreidere resultaten ook apart beschikbaar.

[274] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.8.

[275] Ibid., p.8.

[276] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.9.

[277] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.8-11; p.52-59. Op p.52-59 gaat het eindrapport in het bijzonder in op de ontsluiting van het erfgoed: bestaande initiatieven, technieken, knelpunten, …

[278] Ibid., Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.12-13.

[279] Ibid., p.52.

[280] Ibid., p.11-12 en ook de interviews met minister Luc Martens, Mgr. Arthur Luysterman en broeder Stockman, p.20-33.

[281] H. de Smaele, Kerken als musea, in Streven (1997) p.639.

[282] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.22.

[283] Ibid., p.25.

[284] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.26.

[285] Onder de aanwezigen op de studiedag over ‘Kerken in neostijlen: bedreigd?’ op 18 november 2002 te Leuven waren de betrokken partijen in het debat over herbestemming van kerken vrij talrijk aanwezig, enkel de Kerkelijke overheid bleek haast niet vertegenwoordigd.

[286] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.22.

[287] Ibid., p.38.

[288] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.38-39.

[289] Voorbeelden zijn de Vrienden van de Sint-Michielskerk te Leuven. Zij openen de waardevolle maar weinig gebruikte kerk tijdens de zomermaanden en zorgen voor permanentie. De vzw Torens aan de Dijle in Mechelen bevordert de ontsluiting van de Mechelse kerken. Van de acht historische kerken waren er in 1999 zes gesloten.

[290] Zie bijvoorbeeld: Klussendag in Lambertuskerk, in Dagblad De Limburger, donderdag 19 juni 2003; Theo Borgermans, Bilzen. Buurtbewoners herstellen kapel, in RKnieuws.net, 1 juli 2003; Theo Borgermans, Peer. Buurtbewoners knappen kapel op, in RKnieuws.net, 22 april 2003.

[291] Diocèse de Tournai, Églises. Lieux de vie (Au service des communautés chrétiennes), Tournai, maart 1999, p.24-26.

[292] “Mais valoriser cet héritage de la foi, voire le restaurer, c’est aussi: aller vers l’autre et lui ouvrir la porte; mieux connaître son propre patrimoine et en faire profiter les autres; aménager l’accès à la découverte et porter une attention particulière aux plus démunis.”

[293] VCM – Contactforum voor Erfgoedverenigingen - Erfgoedhuis Den Wolsack - Oude Beurs 27 - 2000 Antwerpen - Tel. 03/212.29.60 - Fax 03/212.29.61 - info@vcmcontactforum.be - www.monument.vlaanderen.be/vcm/nl/. Enkele verenigingen rond kerkelijk erfgoed die lid zijn van VCM zijn: Beschermcomité Putkapel vzw (“alle nodige initiatieven nemen en middelen verzamelen met het oog op de bouwkundige restauratie van de Heilige Sacramentskapel, beter gekend als Putkapel, te Sint-Denijs-Westrem; - werken aan de herwaardering van de Putkapel door het organiseren van artistieke, religieuze en sociaal-culturele activiteiten in de Putkapel, rekening houdend met het kerkelijk karakter van het gebouw; - aandacht voor de herinrichting van de landschappelijke omgeving van de Putkapel als een essentieel element van de restauratie”), De Vrienden van de Sint-Rochuskapel Hoegaarden (“De vereniging werd opgericht om de als monument beschermde Sint-Rochuskapel te Hoegaarden te restaureren, te behouden, te onderhouden, te valoriseren en open te stellen voor het publiek.”), Vrienden van de St. Niklaaskerk vzw (“- bevorderen en bespoedigen van de restauratie van de Sint-Niklaaskerk, en in het bijzonder van het meubilair; - organiseren van rondleidingen en voordrachten; - medewerking aan de Open Monumentendagen en Open Bedrijvendagen; - publicatie van een 6-maandelijkse nieuwsbrief; - uitgave van een meertalige brochure”), Vrienden van de St. Sulpitiuskerk vzw - Diest (“- geschiedenis van de kerk doen kennen; - vrijwaren van het gebouw, zijn kunstschatten en oudheidkundige voorwerpen; - meewerken aan de instandhouding van het kerkelijk patrimonium; - jaarlijks wordt een educatieve jaarvergadering georganiseerd (spreekbeurt, film, dia's...); - publicatie van een jaarboek i.v.m. de geschiedenis of de studie van de kerk, haar onderdelen en/of haar inboedel.”) enz. Ook verschillende kerkfabrieken, verenigingen van parochiale werken, abdijen en kloosters, alsook diocesane en interdiocesane verenigingen en diensten zijn lid van VCM.

[294] VCM (ed.), Kerkelijk Erfgoed. Verslag van de vierde Ontmoetingsdag van de VCM. Leuven 8 maart 1997, Brussel, 1997. In het kader van de studiedag verscheen ook een videomontage over de problematiek.

[295] Theo Borgermans, Brugge. Gastvrije kerken, in RKnieuws.net, 20 mei 2003, http://www.rknieuws.net.

[296] S.C. Bax, Met liefde voor de devote cultuur. Vom Himmel hoch wil monumentale kerken respectvol herbestemmen, in Reformatorisch Dagblad, 21 mei 2003. Voor andere artikels en meer informatie bezoekt men best de site http://www.vomhimmelhoch.nl.

[297] VBMK – Erfgoedhuis Zuid-Holland – Postbus 11187 - 2301 ED Leiden – ++31(0)71.513.37.39 – vbmk@erfgoedhuis-zh.nl http://www.vbmk.nl.

[298] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.71-79.

[299] Zie bijvoorbeeld Andries Govaart, Wie geef je ruimte?, in Werkmap liturgie [thema: liturgie en vormgeving] (1995) 3, p.14-22. Hij gebruikt een indeling in vijf types (het godshuis, het leerhuis, het gebedshuis, het ontmoetingshuis en het dien-huis) die hij voornamelijk baseert op de liturgische ruimte en koppelt aan een specifieke gemeenschap en aankleding. Deze types vormen elk een cluster waartegen alles kan gespiegeld worden zodat men ziet wat ‘passend’ is.

[300] Zie onder andere het interview met Mgr. Luysterman in Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, rapport, 10 mei 1999, Brussel, p.26.

[301] J.-É. Charlier, F. Moens & S. Nahon, Église et églises dans la cité. Croyances, pratiques et bâtiments catholiques à Charleroi (Les cahiers de paraboles, hors série), Doornik, 1999, p.67-68.

[302] Ibid., p.74-75.

[303] Ton Brendts, Samengaan en samenwerking van parochies. Een noodzaak voor de liturgie?, in Tijdschrift voor liturgie 86 (2002) p.195.

[304] De Engelse National Churches Tourism Groep (http://www.geocities.com/nctg_uk) beweert echter dat kerken die overdag geopend zijn de helft minder last hebben van criminaliteit. Dit zou blijken uit cijfers van verzekeringsmaatschappijen. De secretaris van deze organisatie veronderstelt dat dieven weten dat er in openstaande kerken minder te stelen valt en dat de kans groter is dat zij betrapt worden. Wij veronderstellen daarentegen dat de relatie tussen criminaliteit en het al dan niet openstellen van kerken gevormd wordt door andere factoren. Zo lijkt het mogelijk dat kerken die goed beveiligd zijn kunnen openstaan. Ook de aanwezigheid van permanentie kan bepalend zijn. De ligging van een kerk kan eveneens een bepalende factor zijn. Redactie, Kerken veiliger als ze open staan, in Nederlands Dagblad – internet, 12 maart 2003, http://www.nd.nl.

[305] Canon 937: “Als er geen ernstige rede, dit in de weg staat, dient de kerk waar de allerheiligste Eucharistie bewaard wordt, dagelijks ten minste enkele uren voor de gelovigen toegankelijk te zijn, opdat ze zich bij het allerheiligste Sacrament aan het gebed kunnen wijden.”

[306] We verwijzen nogmaals naar het onderzoek in Charleroi dat uitwees dat ongeveer evenveel mensen tijdens de vieringen de kerk bezochten, als tijdens de momenten dat er geen liturgische vieringen waren.

[307] Zo kregen in het centrum van Brugge de vijf kerken die als monument beschermd zijn, tussen 9 maart en 13 oktober 2002, ruim 89.000 bezoekers over de vloer. Het betreft hier enkel bezoekers die de kerken bezochten buiten de uren dat er liturgie werd gevierd. Het openstellingsproject, waar ook de Stad Brugge in participeert, wordt in de zomer van 2003 herhaald. Gezien Brugge in 2002 als culturele hoofdstad in de kijker stond is het verwachte aantal bezoekers dit jaar lager. Theo Borgermans, Brugse kerken ook dit jaar meer open, in RKnieuws.net, 2 maart 2003, http://www.RKnieuws.net.

[308] Zie ook de brief van de Duitse bisschoppen: Deutschen Bischofskonferenz, Missionarisch Kirche sein. Offene Kirchen. Brennende Kerzen. Deutende Worte, Bonn, 28 april 2003, 23p. De tekst is terug te vinden op http://www.dbk.de; Duitse bisschoppen helpen parochies hun kerken open te stellen, in RKnieuws.net, 13 juni 2003; Theo Borgermans, Kerken weer open, in RKnieuws.net, 12 maart 2003; Openstelling kerken Utrecht slaat aan, in Katholiek Nederland – Nieuwsberichten, 25 april 2003, http://www.katholieknederland.nl/nieuws.

[309] Definitie uit Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.83.

[310] Definitie uit Ibid., p.83.

[311] Definitie uit Ibid., p.83.

[312] A.H.J. Haak, Criteria op basis van geschiedenis, architectonische waarden en pastorale praktijk van herindeling, en in het bijzonder voor sluitingen van kerkgebouwen, in Tijdschrift voor liturgie 86 (2002), p.244-254.

[313] Zie bijvoorbeeld een artikel over pastoor J. Weijnen die concelebreerde in de laatste viering in een kerk waar hij nog ooit bouwmeester van was. Geert Nijland, Afscheid van de Verrijzeniskerk, in Kranten Online, 28 april 2003, http://www.krantenonline.nl.

[314] Deze term wordt veelvuldig gebruikt in het bisdom Roermond. Wij nemen het woord en het idee erachter over maar niet de concrete invulling die zij geven. Cfr. Th. Willemssen, De vitalisering van onze kerkgebouwen, 27 oktober 2001, op http://www.bisdom-roermond.nl (toegang 25 november 2001). Als vicaris voor liturgie en kerkmuziek, pleit hij voor een revitalisering vanuit vijf krachtlijnen gebaseerd op de vernieuwingen van het Tweede Vaticaans Oecumenisch concilie.

[315] De Maria Geboortekerk aan de Berg en Dalseweg hecht veel belang aan rituelen en tradities, en zal zich moeten richten op een behoudend publiek. Progressieve kerkgangers kunnen in de Jozefkerk terecht. De dienst zal hier beschouwend en academisch georiënteerd zijn. Leken kunnen een rol hebben als voorganger. De Petrus Canisiuskerk aan de Molenstraat zou dan een middenpositie innemen met een sterk jezuïetenkarakter. Het geloof wordt hier vertaald in maatschappelijke betrokkenheid.” Lege banken dwingen kerken Scherper profiel kerken binnenstad Nijmegen nodig [sic], in De Gelderlander, 20 maart 2003, http://www.degelderlander.nl.

[316] Italian Priest Opens Church to Clubbers, in Ananova, 11 maart 2003, http://www.ananova.com. Het eerste weekend kwamen zestig jongeren de kerk binnen.

[317] Rik Gérard, Madeleine, Madeleine. Relaas van het experiment rond ruimte, mens & religie in een Brugse kerk, Antwerpen, 2002, 124p; zie ook http://www.yot.be.

[318] R. Gérard, Madeleine, Madeleine, p.48.

[319] Karin Westerink schrijft bijvoorbeeld dat pastores regelmatig geconfronteerd worden met ‘onzichtbare bewegende krachten’ die objecten die bewust van plaats veranderd zijn terugzetten. Zie K. Westerink, Interieurwijzigingen. Verantwoord of niet?, in Werkmap liturgie [thema: liturgie en vormgeving] (1995) 3, p.6.

[320] Zie onder andere Willy Van Duffel, Stedenbouw en onveiligheid. Situationele preventie in de strijd tegen Broken Windows, in RIMNieuws nr.55 (2001) p.14-24. We citeren uit pagina 19: “Het volstaat dus niet het verkrotte pand zomaar neer te gooien of simpelweg te vervangen door nieuwbouw. Neen. Het komt erop aan de sociale functie ervan te herstellen.”

[321] Leon Smets, Kerkgebouwen herbestemmen, in Kultuurleven 62/7 (1995) p.42.

[322] Voor de reactie van de vzw Vrienden van de basiliek van Koekelberg, zie: Basiliek Koekelberg moet moskee worden, in RKnieuws.net, 29 november 2002.

[323] Zie ook: Leegstaande Duitse kerken mogen geen moskee worden, in RKnieuws.net, 24 juli 2003. In Efese is er een kerk waarin zowel door moslims als christenen wordt gebeden. Ze is gesitueerd vlakbij de plaats waar Maria haar laatste levensjaren zou hebben doorgebracht. Dit is uniek in de ganse wereld. Zie: Turkije. Moslims bidden samen in Mariaoord, in Kerknet-nieuwsberichten, 17 augustus 2000.

[324] Henk Schouten, Van Petrakerk naar Mimar Sinan moskee, in Begrip 27 (2001) 1, p.16-19.

[325] T. Pollmann, Herbestemming van kerken. Een ontnuchterend relaas (CRM-reeks, 3), Den Haag, 1995, p.17-21.

[326] Ibid., p.21-22.

[327] Zie C. Van De Wiel, Liber IV. Het recht van de Kerk met betrekking tot handelingen van goddelijke eredienst, gewijde plaatsen en heilige tijden. Kerkelijk wetboek 1983. Boek IV. Delen 2 en 3. Canones 1166-1253 (Novum commentarium Lovaniense in codicem iuris canonici, 4), Leuven, 2002, p.179; A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk. De parochie vanuit kerkrechtelijk standpunt, dl. I, Leuven, 1995, p.54-56.

[328] Directorium oecumenicum noviter compositum, Rome, 1993. In het directorium van 1967 was enkel de toestemming van de plaatselijke ordinaris noodzakelijk (cfr. nr.61). De tekst van het nieuwe directorium is te vinden op www.vatican.va.

[329] De Richtlijnen voor de oecumenische samenwerking die in 1975 werden uitgevaardigd door het Secretariaat voor de eenheid van de christenen benadrukken eveneens het uitzonderlijk karakter. Zij verwijzen naar de tekenwaarde die een kerk draagt, alsook naar de pedagogische functie die zij vervult. Zie A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk. De parochie vanuit kerkrechtelijk standpunt, dl. I, Leuven, 1995, p.54.

[330] Voor enkele besprekingen van voorbeelden zie: Wilm, Sanders, Ecumenical Building. The Example of the “Birgitta/Thomas House” in Kiel-Mettenhof, in Studia Liturgica 24/1 [Liturgical Space. Societas Liturgica 1993 Fribourg Congress] (1994) 91-95; Pylak, Boleslaw, Okumenisches Gotteshaus in Majdanek, in Internationale Katholische Zeitschrift “Communio” 12/2 (1983) p.203-204; Hans Blankensteijn, Drie daken boven wat hoofden, in De Bazuin 77 (1994) 34, p.14-15. Over een Joodse synagoge en een protestantse kerk die samen werden gebouwd: Church, Synagogue Build Together, in Christianity Today, 15 augustus 1994, p.51.

[331] Justin Kroesen, Stiltecentra, in Jaarboek voor liturgie-onderzoek 13 (1997) p.93.

[332] Over stiltecentra zie: Justin Kroesen, Stiltecentra, in Jaarboek voor liturgie-onderzoek 13 (1997) p.93-133; Jack De Valk, Een ruimte voor velen, in Werkmap liturgie (1994) 5, p.286-291; F.N.M. Nijssen & L. Den Besten, In het centrum van de aandacht. Over stiltecentra, pastorale winkels, informatiecentra als vorm van missionaire dienst, ’s-Gravenhage, 1980.

[333] T. Pollmann, Herbestemming van kerken, p.65-68.

[334] T. Pollmann, Herbestemming van kerken, p.44-49. Voor de webstek van het museum: http://www.museumspeelklok.nl. Het bedrijf dat voor de huidige aanpassingen tekende is het Utrechts architectenbureau Jan Bakers. Hun webstek met enkele 3D-tekeningen van het Buurkerkproject: http://www.bakersarchitecten.nl.

[335] Inge Ghijs, Godshuizen te koop. Een nieuwe functie voor verlaten kerken, in De Standaard Magazine, 3 mei 1996, p.10.

[336] Het betreft een voormalige jezuïetenkerk uit 1606. Zie H.F. Ambachtsman & R.J. De Booij, Goddeloze kerken. Bestemmingsverandering van kerken, scriptie als onderdeel van het afstudeerproject St. Dominicus. Bestemmingsverandering van een negentiende-eeuwse kerk. Alkmaar, Delft, 1979, p.13-17.

[337] Stad Antwerpen, Augustinus. Van kerk tot concertgebouw, Antwerpen, 2002, 12p; Geert Van der Speeten, Langzame weg van kerk naar concertgebouw. Vzw Augustinus start met afgeslankte formule, in De Standaard, 11 juni 2002, p.11.

[338] T. Pollmann, Herbestemming van kerken, p.50-57.

[339] H.F. Ambachtsman & R.J. De Booij, Goddeloze kerken, p.18-21.

[340] Ibid., p.22-26.

[341] Ambachtsman en De Booij gebruiken de casus van het gemeentearchief dat werd ondergebracht in de neogotische Hervormde kerk van Helmond, Nederland. Zie: Ibid., p.70-77. De kerk van het Maerlantklooster te Brussel doet dienst als bibliotheek voor de Europese Gemeenschap.

[342] T. Pollmann, Herbestemming van kerken, p.27-30.

[343] Ibid., p.30-34.

[344] Ibid., p.35-43.

[345] Zie bijvoorbeeld: Gingelom. Kapel wordt cultuurruimte, in RKnieuws.net, 3 mei 2003.

[346] H.F. Ambachtsman & R.J. De Booij, Goddeloze kerken, p.82-84.

[347] Inge Ghijs, Godshuizen te koop, p.7.

[348] Ibid., p.10.

[349] H.F. Ambachtsman & R.J. De Booij, Goddeloze kerken, p.52-55.

[350] Ibid., p.56-59.

[351] Ooit waren er plannen om van de noodkerk van de Heilig-Hartparochie te Hasselt een parochiezaal te maken. Vandaag woont er een architectenpaar in. Zij kochten de kerk in 1989 nadat deze jaren als opslagplaats dienst deed. Zij bouwden een woning waar het koor stond en willen van de rest van het kerkje, waarvan enkel de muren en de toren nog recht staan, een binnentuin en een architectenbureau maken. Zie: Guy Brugmans, Hasselts architectenpaar woont in voormalig kerkje met zithoek boven altaar, in Het belang van Limburg, 1 juni 2002. Een kerkje in Valkenburg, Nederland, uit het einde van de 19de eeuw werd in de jaren zeventig door een particulier gekocht en verbouwd tot woning met een taverne op de eerste verdieping. Zie H.F. Ambachtsman & R.J. De Booij, Goddeloze kerken, p.93-96. Tessel Pollmann vond in verschillende kerkjes een woning. T. Pollmann, Herbestemming van kerken, p.69-76.

[352] T. Pollmann verwijst naar de Martinuskerk in Utrecht, die na de herbestemming tot woningen van de monumentenlijst werd geschrapt omdat ze haar cultuur-historische eigenheid volledig kwijt was. T. Pollmann, Herbestemming van kerken, p. 78.

[353] Nederland. Wonen in een kerk. Bisdom Roermond buigt zich over herbestemming kerkgebouwen, in Kerknet-nieuwsberichten, 8 februari 2001.

[354] H.F. Ambachtsman & R.J. De Booij, Goddeloze kerken, p.87-92.

[355] T. Pollmann, Herbestemming van kerken, p.77-83. Hij verwijst ook naar een gelijkaardig project van dezelfde woningstichting in Oosterkerk in Groningen.

[356] Alles best, maar geen tweede Orangerie, in Brabants dagblad, 23 februari 2003, http://www.brabantsdagblad.nl.

[357] http://www.nightlive.be.

[358] De kerk werd verkocht aan de nieuwe eigenaar voor €2.500.000. Deze voerde er bovendien voor €1.000.000 restauratiewerken in uit. De Jezuïeten hebben via het gerecht dit gebruik van de kerk tevergeefs aangevochten. I. Ghijs, Godshuizen te koop, p.8.

[359] I. Ghijs, Godshuizen te koop, p.6.

[360] Voor deze herbestemming werd de kerk gebruikt als toonzaal voor een handel in watersportartikelen. De kerk werd sterk verwaarloosd. Zie H.F. Ambachtsman & R.J. De Booij, Goddeloze kerken, p.67-69.

[361] T. Pollmann, Herbestemming van kerken, p.83-99.

[362] T. Pollmann, Herbestemming van kerken, p.99-107.

[363] H.F. Ambachtsman & R.J. De Booij, Goddeloze kerken, p.74-78.

[364] Zie onder andere Tessel Pollman.

[365] I. Ghijs, Godshuizen te koop, p.8.

[366] We kunnen hier onder andere verwijzen naar de reeds vernoemde kerk in As die na jaren dienst te hebben gedaan als loods voor stadsdiensten werd gerestaureerd en een museale functie verkreeg.

[367] Voor een bespreking van polyvalente parochiecentra met onder andere een theologische argumentatie, zie: Horst Schwebel, L’espace liturgique et expérience humaine, in La maison Dieu 197 (1994) 1, p.39-61; Horst Schwebel, Liturgical Space and Human Experience, Exemplified by the Issue of the “Multi-Purpose” Church Building, in Studia Liturgica 24/1 [Liturgical Space. Societas Liturgica 1993 Fribourg Congress] (1994) p.12-28.

[368] Zie onder andere: Monumentenzorg Nederland. Restauratie en beheer (ed.), Plaatsing van telecommunicatieapperatuur op, in en aan monumentale gebouwen (Info, 24), Zeist, 2002; Koppige Duitsers. Geen GSM-masten in Bayern, in Kerknet-nieuwsberichten, 20 april 2001; Italiaanse bisschoppen bepalen normen voor plaatsing zendmasten, in Kerknet-nieuwsberichten, 23 maart 2001.

[369] Canon 1210: “In een gewijde plaats mag alleen toegelaten worden wat dienstig is voor de uitoefening of de bevordering van de eredienst, de vroomheid en de godsdienst, en is verboden wat niet in overeenstemming is met de heiligheid van de plaats. Wel kan de Ordinaris in afzonderlijke gevallen een ander gebruik toestaan dat niet strijdig is met de heiligheid van de plaats.”

[370] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.63; C. Van De Wiel, Liber IV, p.180-181.

[371] C. Van De Wiel, Liber IV, p.181; A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk, p.53.

[372] Gepubliceerd in Katholieke Documentatie van 1-2-1 (1988) nr.2.

[373] Soberheid siert Goede Week, in Kerknet-nieuwsberichten, 27 maart 2000. Problematisch lijken ons wel de Passieconcerten.

[374] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.63.

[375] Zie canon 1221: “Tijdens de heilige vieringen dient de toegang tot de kerk vrij en kosteloos te zijn.” en canon 1214: “Onder kerk wordt verstaan een gewijd gebouw bestemd voor de goddelijke eredienst, waartoe de gelovigen recht van toegang hebben, om de eredienst voornamelijk openbaar uit te oefenen.” Zie C. Van De Wiel, Liber IV, p.183; A.H. Eijsink, Hartslag van de kerk, p.57-58.

[376] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.62.

[377] Email M. Bemelmans, perschef bisdom Roermond, 7 maart 2003.

[378] Michiel Savelsbergh, Ik leg me er niet bij neer dat mensen genoeg aan zichzelf hebben. Bisschop Hurkmans over het nieuwe werkjaar 2001-2002, in Bisdomblad, 31 augustus 2001, http://www.bisdomdenbosch.nl/bisschop/jaarprogramma2002.htm (toegang 10 april 2002). Zie ook: Nederlandse bisschop wil geen supermarkt in Don Boscokerk Eindhoven, in Kerknet-nieuwsberichten, 29 augustus 2001.

[379] Werden onder andere aangehaald: de ‘grootste kerk van Leuven’ die op de plaats stond waar nu de Faculteit Letteren gevestigd is, alsook de kapel van het Sint-Jozefscollege te Hasselt.

[380] Gedeputeerde wil meer kerken behouden dan bisdom, http://www.katholieknederland.nl, 21 januari 2003 (toegang 22 januari 2003).

[381] Danny Verbaan, Twee rk-kerken met sloop bedreigd, in Haagse courant, 14 maart 2003, http://www.krantenonline.nl, 17 maart 2003; Bisdom vindt kerk in Gendt niet bijzonder, http://www.krantenonline.nl, 26 februari 2003.

[382] “Alvorens een decreet voor afzonderlijke gevallen uit te vaardigen, dient de overheid de nodige inlichtingen en bewijzen in te winnen en, voor zover mogelijk, het te horen wier rechten geschonden kunnen worden.” (canon 50) “Een decreet dient schriftelijk uitgevaardigd te worden en, als het een beslissing betreft, met tenminste summiere vermelding van de beweegredenen.” (canon 51)

[383] A.P.H. Meijers, De sluiting van een kerkgebouw, in RKKerkrecht - Canonieke vraagbaak Johannes Andreae, 11 april 2003, http://www.rkkerkrecht.nl. Hij verwijst hiervoor naar canon 18.

[384] J.H. Provost, Some Canonical Considerations on Closing Parishes, in The Jurist 53 (1993), 362-370. Zie hiervoor J.W.H.G. Loyson, Kerksluiting. Afbraak of voortgang, in A.P.H. Meijers & P.F. van Kruining (ed.), De parochie van de toekomst. Verslagboek van de studiedag van vrijdag 31 oktober 1997 te Utrecht (Scripta Canonica, 2), Leuven, 1998, 225-235. Ook Meijers verwijst naar de pastoor, maar dan als vertegenwoordiger van de parochie die, in Nederland althans, meestal het kerkgebouw in bezit heeft. De situatie in België is anders, zoals we reeds uitvoerig beschreven hebben. Zie A.P.H. Meijers, De sluiting van een kerkgebouw.

[385] A.P.H. Meijers, De sluiting van een kerkgebouw. Betreffende de stichtingsrechten verwijst hij naar canon 1309. Deze canon bespreekt de mogelijkheid van het verplaatsen van stichtingen van de ene naar de andere kerk.

[386] Ibid.

[387] C. Van De Wiel, Liber IV, p.183. Het is niet duidelijk waarop Van de Wiel zich baseert.

[388] We verwijzen hier naar de canones 1732 tot en met 1739. J.W.H.G. Loyson gaat in zijn artikel in op deze beroepsprocedure.

[389] Stichting Vlaams Erfgoed (ed.), Omtrent kerkelijk cultureel erfgoed, p.63.

[390] Stichting Kerkelijk Kunstbezit Nederland, Vraag & aanbod van kerkelijke inventarisstukken, nota, ons toegestuurd via email op 21 april 2002; Pia Verhoeven, Vraag & Aanbod, in 1-2-1, 13 september 2002, http://www.katholieknederland.nl. Meer info over de Stichting via de website http://www.rkd.nl/varorg/SKKN-N.htm. Over een van de resultaten: Wim Hagemans, Altaar Sint-Pieter duikt op in kerk Hoorn, in KrantenOnline, 3 april 2003, http://www.krantenonline.nl. Het betreft de opbouw van een altaar uit de Sint-Pieterskerk te Den Bosch. Deze kerk werd in 1972 gesloten. Het altaar verdween in het depot van het bisdom. Via SKKN kreeg het een nieuwe bestemming.